Ga direct naar de content

Jrg. 41, editie 2020

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 7 1956

‘S

Economisch.
,
-Statstische

Berl*chten.

• Onderzoek bedrijfsbesprekingen

S

*

H. Reinoud

Over de produktie en toepassing van

elektronische administratiemachines

Dr. W.
J. van de Woestijne

S”
Prijsverstarring en merkartikel

*

Drs. F. Kupers

De hausse in West-Europa

*

C.
Vermey •

De vrachtenmarkt in 1955

t

1

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUuT

4 1 e JAARGANG

S

No.2020

/

WOENSDAG 7 MAART 1956

H. BRONS
Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIN

TELEFOON 1119 80

EENDRACHTSWEG 11

(3 LIJNEN)

ROTTERDAM

acattires
J

a

1
1
1,1
11

GEMEENTE’S-GRAVENHAGE

Bij de Gemeentèsecretarie is te vervullen
de betrekking van

HOOFD VAN DE

AFDELING STATISTIEK

in de rang van administrateurA (salarisgrenzen

9.510,- tot f12.060,-).

Gegadigden moeten academisch gevormd
zijn, bij voorkeur in economische of socio-
grafische richting en dienen te beschikken over
statistische kennis, alsmede over ervaring
in de behandeling van statistische problemen.
Zij moeten tevens in staat zijn leiding te
geven aan ongeveer 30 man personeel.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties, met vermelding van volledige voornamen, geboortedatum
en -plaats, binnen 14 dagen
onder nr. B 35
te zenden
aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorzienfng, Kerkplein 3, ‘s-Gravenhage.

rHBUIHBU
1

1

Bijde

1
HOLLANDSCHE BANK-UNIE
N.V.

1

kan worden geplaatst een

• 1

flinke jongeman

1

I

in hoofdzaak voor statistische werkzaamheden. Bezitters
van een diploma van de Nederlandse Stichting voor
Statistiek hebben de voorkeur.

I

Middelbare schoolopleiding.

Leeftijd 23.30 jaar.

Woonachtig te Amsterdam of in een der rand-

I

gemeenten.

Eigenhandig geschreven uitvoerige sollicitatie met recen-
te pasfoto te zenden aan afdeling Personeelzaken der

L
~ ~ ~ ~ ~ .

Hoofddirectie, Herengracht 434-4.40, Amsterdam(C .J

ECONOMISCH-

STATISTIS CIIE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel,postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België;
Dr. J. Geluck, Zw(jnaardse Steen. weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.

Losse
nummers
75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeediik, Rotterdam- W.

Adverténties.
Alle correspondenti
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
J 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f. 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz: L. M.Koyck.
H. W.
Lambers;
J.
Tinbergen: F. de Vries. 1f
educieur-SecretarLr:
A. de Wit:
Adjunct
Redacteur-Secretaris:
J.
H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VQOR BELGIË: F. Collin;
J. E. Menens de Wilmars; J. van Tich&len; R. Vandeputte; A. Vlerick.
1

7maart 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

191

Onderzoek bedrjfsbesprekingen

Menselijke arbeid wordt ten dele vervangen en ten

dele effectrijker door mechanisring; voor het menselijk

denken gaat geleidelijk hetzelfde gelden door automati-

sering en in de ‘mondelinge en schriftelijke contacten

tussen mensen op bediijfsgebied ziet men een voort-

schrijdende systematisering. Efficiency en produktiviteit

zijn ook met dit laatste gediend, mits het wezen van

menselijke contacten, ni. de bevrediging van de behoefte

aan uitwisseling van kennis, vaii feiten, gedachteh en

gevoelens uit hoofde van zakelijk of persoonlijk belang

of belangstelling, onaangetast blijft. De kunst van zake-

lijke communicatie is het geven van die bevrediging

zonder woord- of tijdverspilhing en tevens de deelnemers

tot het gewenste inzicht of de goede handelwijze te

doen komen.,
Daarop zijfl bijv. ook de

vele ongeorganiseerde en in-

formele besprekingen tussen

allerleikmensen in een bedrijf

gericht. In vele ondernemin-

gen met belangstelling voor

Organisatie was vooral na

1946 in ons land in de prak-

tijk de behoefte ontstaan

aan een zekere organi-

satie en een bepaald sy-

sceem in cie gespreKKen.

De Amerikaanse literatuur en de rapporten van Neder-
landse studiegroepen omtrent hun reizen naar Amerika

hebben blijkbaar het systematiseren van die besprekingen-

versneld. Het blijkt echter uit een enquête
1)
en een

nader onderzoek, dat onze bedrijven nog veelal tasten

naar een goede vorm en techniek voor zulke
bedryjs-

besprekingen,
gedefinieer4 als: georganiseerde bespre-

kingen van drie of meer personen ten behoeve van het

bedrijfsbeleid. Uit de tekst van het enquête-rapport

ziet men, dat bedoeld zijn: periodiek georganiseerde

besprekingen enz.

Het doel van de enquête, verricht in 1953 en thans

gepubliceerd, was het verzamelen van gegevens voor

een cursus-handboek voor de opleiding van leiders van

zulke besprekingen, die als specialist-staffunctionaris

als zodanig zouden ‘optreden. De bedrijven wensten

echter, dat dè in bepaalde gevallen verantwoordelijke

man als lijnfunctionaris zelf zulke besprekingen leidt.

Het enquête-rapport onderscheidt en omschrijft de zeven

vormen van bedrjfsbesprekingen, vermeld in boven-

staand staatje. Het onderzoek heeft een zekere waarde

‘) Ervaringen met bedrjfsbesprekingen; een. onderzoek bij 100 Nederlandse
bedrijven. Nederlandsche Stichting voor Psychotechniek, Utrecht, 40 blz.

als steekproef ‘gehad, doch het rapport acht de resul-
taten niet representatief. Zij berusten op schriftelijke

gegevens uit 66 bedrijven en op mondelinge medede-

lingen van 36, dus samen 102 bedrijven. De bedrjfs-

besprekingen bestonden wSôr 1946 voor
54
pCt. uit

personeelsbesprekingen. Dit percentage was in 1953

gedaald tot 17, omdat de in de periode 1946 – 1953

ingevoerde bôsprekingen grotendeels werkbesprekingen

zijn over het dagelijkse werk en de dagelijkse problemen.

De Amerikaanse instructie-conferenties komen hier

minder voor.

Verdere belangrijke con çlusies
waren: 1. algemeen

prefereerde men een duur van maximum 11 uur; 2.

bedrijfsbesprekingen kosten gemiddeld 1,4 pCt. van

de tijd van het kader; 3. voorkeursdagen zijn maandag,

– dinsdag en woensdag, maar

voor de vertegenwotrdigers

zaterdag; 4. in besprekingen

met meer dan twee hirar-

chische niveaus zwijgen

meestal de mensen van de

laagste niveaus;
5.
tijdwinst

leveren de bedrjfsbespre-

kingen vrijwel alleen voor

de leiders op, omdat de an-

dere deelnemers voor- en

nabesprekingen houden, de

laatste voor de afwikkeling van de afspraken;. 6. van

de besprekingen wordt 50 pCt. geagendeerd en 60 pCt.

/ genotuleerd; goede agendering werkt tijdbesparend;

7. in veel gevallen gaat men op de vqlgende bespreking

de uitvoering van de gemaakte afspraken na.

Het rapport eindigt met
drie waarschuwingen: 1.

veiwacht van bedrijfsbesprekingen niet meer dan grotere

objectiviteit van de deelnemers jegens de, problemen,

hetgeen op zichzelf.zeer nuttig is; 2. maak duidelijk,

lat de beslissing bij de desbetreffende ‘leider blijft; 3.
indien de leider een bepaalde uitkomst van de bespre-

kingen wenst, moet’ hij dit laten blijken; het recept:

,,geef de mensen het idee, dat ze zelf beslist hebben”,

wordt hier te lande snel doorzien en leidt tot wantrouwen.

Men kan uit het verslag als algemene conclusie trek-

ken, dat de Amerikaanse praktijkadviezen en theorie-

literatuur, die intussen al heel wat Europese efficiency-

literatuur hebben geïnduceerd, stimulerend hebben ge-

werkt. Op verschillende punten, zoals instructie- dan

wel werkbespreking, de methodiek, het creatief mee-

denken door de deelnemers e.d., is aanpassing voor de
toepassing hier nodig geweest of nog gaande.

Rotterdam.

G. DE BRUYN.

‘0
0

a

1,,
1

Iv

1
I0

Loo.-
Besprekingen

QO
000
,s.n
a.nso
‘0
°!i a

E1e’E
i’eoi

13

.
15
2
13
5

‘,
2.30

1
5-6
hoger kader
55
86
29
57
5-6
2.50

1
8-9
middelbaar id
43
70
16
54
2-3
2.15

1
12-13

directie
………

lager kader
32
44
5
39
1-2
1.30

1
ii
technische
36
103
14
89
3
2.10

1
6-7
commerciële
25
45
10
35
2-3
3.35

1
personeel
47
71 41
30
1-2
2.40
10-11

INHOUD

Blz.

Blz.

Onderzoek bedrijfsbesprekingen,
door Drs. G. de

Bruyn………………………………
191

Oyer de produktie en toepassing van elektronische
administratiemachines,
door H. Reinoud ……
193

Prijsverstarring en merkartikel; een bijdrage tot
de theorie en praktijk van de bepaling van de

verkoopprijs, door Dr. W. J. van de Woest jjne
196

De hausse in West-Europa, door Drs. F. Kupers
200

De vrachtenmarkt in
1955, door C. Vermey …..
202

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Nationale ‘en internationale no-

titi-es:

De les van ,,De Twaalf Provinciën”,
door Dr.

A. W. Luijckx . ………………………
204

De Amerikaanse conjunctuur in liet vierde

kwartaal van 1955, door Drs. R. Iwema …..
205

Geld- en kapi taa1mrkt,
door Drs. J. C. Brezel
205

S t a t i s t ie k e n :

In- en uitvoer van Nederland – …………. 206

Produktie-indexcijfers…………………. 206

Interim-indexcijfers van groothandeisprijzen in

Nederland ………………………… 206

192

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7maart1956

DE ARTJKELEN VAN DEZE WEEK

H. REINOUD, Over de prôduktie en toepassing van elek

tronische administratiemachines.

Door de snelle ontwikkeling van de elektronica ge-

durende de laatste vijftien jaar zijn t.a.v. de machinale

apparatuur voor grote administraties belangrijke wijzi-

gingen op handen. Vooral in de Verenigde Staten is

een grote concentratie van research en produktie op het

gebied van elektronische administratiemachines waar

neembaar. Het meest opvallende in de ontwikkeling

dezer machines is wellicht de tendentie tot uitschakeling

van de ponskaart als medium voor de informatiever

werkende apparatuur. De verwerkings- en geheugen-

apparatuur van de administratiemachine en de ,,output”

leveren geen belangrijke problemen meer op; de ,,input”

blijft voorshands een vraagstuk van de eerste orde. De

,,honger” naar de nieuwe apparatuur is in Europa minder

groot dan in Amerika, hoewel de laatste jaren in dezen

een kentering is te bespeuren. De onafhankelijke Euro-

pese fabrikanten staan, wat de administratiemachines
betreft, achter bij hun Amerikaanse collega’s. In Ne-

derland zijn de voorwaarden voor een rendabele industrie

van enige omvang voorshands waarschijnlijk niet aan-

wezig. Op redelijke gronden wordt vrij algemeen aange-

nomen, dat voor massa-administraties of grote onder

delen daarvan personeelsverminderingen van aanvan-

kelijk
25
en later 50 pCt. mogelijk zullen blijken.

Dr. W. J. VAN DE WOESTIJNE, Prijsverstarring en

merkartikel; een bijdrage tot de theorie en praktjjk

van de bepaling van de verkoopprijs.

De strijd van de Regering tegen prijsverstarring i

in het bijzonder gericht tegen de zgn. asymmetrische

prijsvorming, die wel sterke prijsstijgingen, maar slechts

zwakke prijsdalingen kent. In dit artikel wordt het

karakter van de infiexibiliteit van de prijs van het merk-

artikel onderzocht. Schr. onderwerpt de theoretische

constructies, die ter verklaring van prijsverstarring

worden gehanteerd, aan een beschouwing. Geconsta-

teerd wordt, dat merkartikelen een stabiliserende invloed

op het prijsniveau, zowel naar beneden als naar boven,

uitoefenen, zodat er een belangrijk verschil is met de

asymmetrische prjspolitiek. Niet uit het gedrag van de

concurrenten, zoals de theorie van de geknikte vraag-

functie doet, maar uit autonome overwegingen betreffen-

de de toelaatbare frequentie en de vereiste grootte van

de prijssprongen moet de infiexibiliteit van de prijs

van het merkartikel, zowel bij kostenstijgingen als -da-

lingen, worden verklaard. Wat de praktische conclusies,

die uit de analyse kunnen worden getrokken betreft,

wijst schr. er
o.a. op, dat de merkartikelfabrikanten,

omdat zij in het algemeen geen asymmetrische prijs-

politiek voeren, niet het slachtoffer mogen worden

van de juiste strijd tegen de asymmetrische verstarring.

Drs. F. KUPERS, De hausse in West-Europa.
Blijkens het dezer dagen verschenen jaarrapport van

de O.E.E.C. voegde 1955 een nieuw jaar toe -aan een

periode van ,,normale” expansie, ‘die in
1953
begon.

Gemeten aan het bruto-nationaal produkt was elk van
de jaren
1953
t/m
1955 5
pCt. beter dan het vooraf-

gaande. Het kenmerkende van de expansie in 1955 is

geweest dat de marge aan braakliggende produktie-

factoren geheel is gebruikt. Het vraagstuk van de af-

remming van de hausse is in vele landen thans acuut.

Extern dwingt met name de komende sterke verminde-

ring der buitengewone Amerikaanse overheidsuitgaven

in Europa tot een zoeken van dollarevenwicht op nor-

male basis. Het interne en het externe probleem dienen
zich tegelijkertijd aan en men zal er goed aan doen ook

bij de oplossing verband te leggen tussen beide vraag-
stukken. In het kader van de O.E.E.S. zal men van ge-

dachten moeten wisselen of en zo ja welke maatregelen

m.b.t. de expansie moeten worden genomen. Met het

oog op het dollarprobleem zal een hoog investerings-

niveau een centrale plaats moeten innemen. Een ver-

mindering der Amerikaanse handelsbarrières en een

stimulering van de Amerikaanse kapitaalexport naar

Europa zullen het noodzakelijk complement dienen te

vormen op het Europese streven naar verhoging van de

dollaruityoer.

C. VERMEY, De vrachtenmarkt in 1955:

Het trarÇsatlantisch kolenvervoer, een gevolg van de

grote industriële bedrijvigheid en de ontoereikende

Europese kolenproduktie, heeft in feite het beeld van de

vrachtenmarkt gedurende het gehele afgelopen jaar be-

heerst. De vraag naar ruimte voor kolenvervoer deed

niet alleen de vrachten oplopen, maar onttrok ook aan-

zienlijke tonnage aan de markt, zodat ook in de andere
afdelingen hogere vrachten konden worden bedongen.

Voorts werd steun aan de markt verleend doordat ver-

scjaillende lijnrederjen de eigen tonnage met die van

derden moesten aanvullen. Hoewel ongunstige factoren,

welke latent aanwezig zijn, zich bij het huidige vrachten-

peil in mindere mate doen gelden, is te vrezen, dat zij

bij een hernieuwde terugslag de bedrijfsuitkomsten in

nadelige zin zullen beïnvloeden. Genoemd worden in dit

verband het toenemend euvel der zgn. ,,flags of con-

venience”, de door Amerika toegepaste ,,fifty/fifty

rule”, het langdurig oponthoud in de havens en de voort-
durend stijgende exploitatiekosten.

– SOMMAIRE –

H. REINO UD, De Za production et de l’application de

machines comptables électroniques.

L’auteur traite du développemeni qui, notamment aux

Etats-Unis, est en train de se réaliser dans la produc-

tion et l’application de machines A calculer et de ma-

chines comptables él’ectroniques.

Dr. W. J. VAN DE WOESTIJNE, Immobilité de prix

et article de marque déposé; une contribution â la

théorie et â Za pratique de lafixation du prix de vente.

La lutte du Gouvernement se dirige particulièrement

contre la formation asymmétrique de prix qui connaît bien

de fortes augmentations de prix, mais seulement de

faibles baisses de prix. Sous ce rapport l’auteur étudie

la formation de prix d’articles de nlarque déposée et

constate que celle-ci n’est pas asymmétrique.

Drs. F. KUPERS, La hausse en Europe occidentale.

A l’aide du rapport annuel récemment paru de la
O.E.C.E. l’autëur expose la conjoncture en Europe

occidentale et les problèmes devant lesquels 1’Europe 5e

voit placée.

C. VERMEY, Le marché des frets en 1955.
La tendance du marché des frets a été favorable pen-
dant l’année passée. L’auteur traite des facteurs y ayant

conduit. En suite il attire l’attention sur un nombre de

facteurs défavorables qui sont présents de façon latente.

7maart1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

193

Over de produktie en toepassing

van elektronische administratiemachines )

Wie de ontwikkeling van de machinale apparatuur

voor groterê administraties gedurende de laatste vijf-

entwintigjaar overziet komt tot de conclusie, dat die

ontwikkeling er een is geweest van grote geleidelijkheid.

Gedurende die periode zijn tal van verbeteringen aan-

gebracht, soms belangrijke, maar revolutionaire ver-

anderingen hebben, althans tot voor kort, niet plaats
gevonden, ook niet in de zgn. ponskaartenmachines.

Daardoor zijn, behoudens enige uitzonderingen, vrijwel

overal de machinale handelingen in verhouding tot de

manuale sterk in de minderheid gebleven en heeft de

kantoorarbeid het karakter van loonintensieve bedrijvig-

heid behouden. Door de snelle ontwikkeling van de

elektronica gedurende de laatste vijftien jaar zijn echter

in dit opzicht importante wijzigingen op handen en staat

een vergaande mechanisering c.q. automatisering
1),

in het bijzonder van administraties met massabedrijvig-

heid, voor de deur.’

Voor een goed inzicht in de recente ontwikkeling op

dit gebied is het gewenst onderscheid te maken tussen

elektronische rekenmachines en elektronische adminis-
tratiemachines; de eerste, worden in de Angelsaksische

landen wel aangeduid met ,,electronic computers”, de

laatste met ,,integrated” of ,,automatic data processing

machines”. Overal doorgevoerd is deze onderscheiding

nog niet. Soms wordt voor beide typen machines het

woord ,,electronic computers” gebruikt. E1ektrorische

rekenmachines verrichten omvangrijke
rekenkundige

bewerkingen met uitzonderlijke snelheid; elektronische

administratiema’chines daarentegen beogen een groot

deel van het gehele
administratieproces,
sorteren, selec-

teren, debiteren, crediteren, salderen, bewaren van de

saldi, vastiegging op papieren bescheiden, enz., over te

nemen.

Wanneer men ten aanzien van de elektronische ad-
ministratie-apparatuur globaal onderscheidt in invoer

(input), verwerking
2)
(processing) eii uitv.oer of afdrukken

(output) dan kan men benaderingsgewijze zeggen, dat bij

elektronische rekenmachines de in- en uitvoer betrekke-

lijk eenvoudig maar de verwerking en bewaring daaren-
tegen ingewikkeld zijn, terwijl bij elektronische admini-

stratiemachines ook de in- en uitvoerproblematiek bij-

zondere moeilijkheden oplevert. Anders gekarakteriseerd:

bij elektronische rekenmachines worden in het algemeen

slechts weinig gegevens ingevoerd, de machine verricht

daarmede een groot aantal handelingen, die echter tot

een kleine uitvoer leiden; bij elektronische administra-

tiemachines daarentegen worden zeer veel data ingevoerd,

doet het middenstuk” daar betrekkelijk weinig mee,

maar vindt weer een grote uitvoer plaats. Een en ander

betekent niet, dat er technisch van een totaal verschillende

*) De schrijver heeft samen roet Prof. Dr. Ir. R. M. M. Oberman fn Dr. Ir.
L. Koslen kortgeleden enige tijd in de verenigde Staten verbleven in verband met
de plannen tot automatisering van belangrijke onderdelen van het Staatsbedrijf
der PTT., nadat de mogelijkheden daartoe reeds enige jaren tevoren met genoemde
heren en anderen bestudeerd waren. De inhoud van dit artikel is mede ontstaan
door de vele stimulerende gesprekken met beide heren tijdens en na de reis. Door
tijdgebrek zijn ontwikkelingscentra aan de westkust, waar zich belangrijke fabrieken
en Jaboratoria bevinden en waarheen zich, o.a. in verband met betere arbeids-
voorziening, in toenemende mate elektronische researchcentra verplaatsen, niet
bezocht.
‘) Er is en wordt nog steeds veel geschreven over definitiea van automatisering en in het bijzonder over het verschil tussen mechanisering en automatisering. Het is hier uiteraard niet de plaats daarop in te gaan. Volstaan moge worden met op te
merken, dat het – technisch – onderscheid tussen mechanisering en automatisering
vaak veel te absoluut wordt gezien.
‘) Annex de verwerking wordt ook wel de bewaring
,
of geheugenfunctie (memory) vermeld.

apparatuur sprake is. Het ,,middenstuk” van de elektro-

nische administratiemachines wordt voor een belangrijk

deel gevormd door elektronische rekenapparatuur. In

feite heeft de elektronische administratie-apparatuur zich

ontwikkeld uit de elektronische rekenmachines, die tot

nu toe met enige uitzonderingen overwegend voor weten-
schappelijke doeleinden worden gebruikt
3).

De ontwikkeling in de Verenigde Staten.

Over de gehele wereld kan men thans een grote con-

centratie van research en produktie en daarmede van

kapitaal en mankracht – op het gebied van de elektro-

nische administratiemachines waarnemen, in het bijzonder

in de Verenigde Staten, die alle landen op dit gebied ver
vooruit zijn
4)
(over Rusland zijn weinig gegevens voor-

handen).

De voornaamste Oorzaken daarvan zijn de ontwikke-

ling. van elektronische besturingsapparatuur voor mili-

taire doeleinden tijdensde laatste wereldoorlog, de lang-

durige gunstige conjunctuur en de invloed daarvan op

de omvang van het ,,paperwork”, cle relatieve toeneming

van de kantoorarbeid
5)
bij overheid en bedrijfsleven

in de laatste decenniën, het tekort aan administratieve

werkers (zie in dit verband de beide artikelen ,,Witte

boorden in Amerika” en ,,De keerzijde van het witte

boord?” in Economisch-Statistische Berichten van resp.

9 en 17 november 1955) en de popularisering van de

elektronisatie- en automatiseringsgedachte.

Daarmede verband houdende bijzondere oorzaken zijn

de enorme toeneming van het chèqueverkeer in de

Verenigde Staten – van 3j mrd. in 1939 tot 8 mrd.
in
1952
6)
– en het kopen op rekening bij benzinestations,
warenhuizen, e.d., het zgn. ,,creditcard system”, waar-

door een sorteer- en selecteerprobleem van ongekende en

bijna niet meer te beheersen omvang is ontstaan. Vooral

van deé banken in Amerika gaat daardoor een sterke

aandrang, met belangrijke financiële steun, uit tot het
zoeken naar revolutionaire oplossingen op het onder-

havige gebied, een aandrang die in eerste instantie het

‘) Voor meer technisch georiënteerde lezers laat ik hieronder de karakterisering
van beide typen van machines door Prof. Oberman volgen: ,,Zowel electronische rekenmachines als administratiemachines kunnen globaal
worden onderverdeeld in een invoerorgaan (input), een geheugen (memory), een verwerkingsorgaan (processing) en een uitvoerorgaan (output). Bij electronische
rekenmachines worden de op een speciaal medium (geponste of gedrukte papieren
band, magnetische band) gecodeerde gegevens door middel van een eenvoudig invoerorgaan in de machine gebracht om daar op vaak ingewikkelde en relatief
langdurige (doch absoluut genomen kortdurende) wijze onder gebruikmaking van
uitvoerige geheugens, verwerkt te worden tot een vaak beknopt resultaat, hetwelk
aan een eenvoudig uitvoerorgaan (ponsapparatuur of drukkend mechanisme) wordt
toegevoerd. Aan electronische administratiemachines dienen daarentegen vaak
grote aantallen gelijksoortige gegevens te worden toegevoerd, welke per gegeven,
onder te hulp roepen van een of enige uit een groot geheugen te putten basis-
gegeven(s), een eenvoudige bewerking ondergaan tot een resulterend gegeven, het-
welk aan het in de regel drukkende uitvoerorgaan dient te worden toegevoerd.
Dit leidt vooral daar waar elk der gegevens op afzonderlijke documenten wordt
toegevoerd en afgevoerd tot gecompliceerde
itt-
en uitvoerorganen. Een en ander
betekent, dat de in- en uitvoerorganen van rekenmachines en administratieve
machines belangrijk kunnen verschillen. De verwerkings- en geheugenappsratuur
van beide soorten van machines daarentegen maakt in beginsel
vas dezelfde
electronische technieken gebruik”.
Voor degenen, die geinteresseerd zijn in de details en principes van de elektro-
nische rekenapparatuur van een 38-tal modellen, vervaardigd door 24 fabrikanten,
wordt verwezen naar een belangwekkend artikel in het tijdschrift ,,Electronics”
van juni 1955, getiteld ,,Electronic Computers for the Businessman”, dat ook
enige prijzen vermeldt. /
‘) Blijkens het tijdschrift ,,Electronics” waren in 1955 in de Verenigde Staten
ca. 2.800 elektronische reken- en administratiemachines geinstalleerd ter waarde
van $ 227 mln:, terwijl 1.700 machines met een waarde van $ 186 mln, in bestelling
waren.
‘) In ,,Electronic Data Processing in Industry”, uitgave van The .American
Management Association, New York 1955, wordt vermeld dat er in de Verenigde
Staten in 1955 zestien administratieve werkers per 100 industrie-arbeiders werkten
tegen elf in 1940.
‘) Prognose voor 1960: 14 mrd., voôr 1970: 22 mrd. chèques. Bron: Rapport
van de American Bankers Associatjon over ,,Automation of Bank Operating
Procedure” (1955), verkregen door de hulpvaardige bemiddeling van Dr. L. R. W.
Soutendijk, Financieel Raad bij de Nederlandse Ambassade te Washington.

194

ECONOMISCH
1
STATISTÎSCHE

RI’CHTEN

7mahi95

sorteerprobleem betreft, maar
zich
daar’naast 6ok uit- beperking c.q. ‘arneiwerking met,and6re bedrjVen en

strekt tôt het bokingsproces (de rekening-courant- instituten geboden is.

administratie).

•’

;
,”. ”

De ontwikkeling van de elektronische administratie-

techniek.

I
..

.

Wat nu de eigenlijke ontwikkeling met betrekking tot
de administratiemachinés betreft, is misschien let nieest

o,allende de tëndentie tot uitschakèling van de’ pons-

kaart als medium .voor .grdte informativerwerkende

apparatuur. Er is een duidelijk aanwijsbare activiteit ge-

richt op het gebruik van het originele slappe formulier

– bijv. de chèque — in plaats van een ponskaart ei wel

door dit formulier te voorzien van een of andere codering

(merken, die oplichtën ondèr ultraviolet licht, ‘kerken

met elektrisch geleidende of magnetiche ikt, e.d.).

Door aftasting van deze codering vindt dan’ de invoei in
en de besturing van de overige apparatuur plaats. ‘Nadat

op deze manier de gegevens van het, oorspronkelijke

document zijn overgenomen’op een ander voor ,de 1ver

werking meer geschikt medium vervult dit document-

anders.dan bij de traditionele ponskaart — geen rol meer.

Magnetische en geponste band, trommels, ‘rnagnetisch

kern matrices, enz. treden daarvo,or inde plaats. ,

• Op zich is dit een zeer belangrijke v6oruitgan.. Een

bezwaar, dat voor sommige bedrijven groot kan blijken,

is, evenwel, dat het coderen van het oorspronkelijke docu-

ment manuaal’moet geschieden en dus, evenals hét tradi-

.tionele p’onsen, voor grote massa-administraties .véél

aanvangsarbeid vraagt. In hoeverre de huidige ontwkke-

ling definitief het einde inluidt v’an
deeponskaart vodi
zeer

grote administratieve systemen is nog niet té zeggen.

In de produktie en toepassing van ponskaartehapparatuur
zijn grote kapitalen geïnvesteerd en dé fabrikanten zullen

zeker alles doen om door allerlei aanpassingen de pons-

kaart voor bepaalde doeleinden mete doed evolueren
8).

Een tweede verbet’ering betreft ‘hét streven naar ver,- –

kleining van de omvang van het ,,middenstuk” van de

apparatuur, dus van dat deel, dat betrekking heeft op’de

eigenlijke verwerking en het geheugen. Verschillende van

de thans in gebruik zijnde elektronische rekenmâohinés

zijn zeer omvangrijk. Er is een streven waarneembaar om

deze apparatuur aanmerkelijl te verkleinen — mogelijk

gemaakt door nieuwere ontwikkelingen -, hetgéen

uiteraard belangrijke voordelen heeft:

Een derde opvallend verschijnsel is ‘de enorm ver

snelling van het,tempo van de ,,afdruk”-machines, de

zgn. ,,high speed printers”. Snelheden van 500 tot 1.000

regels per minuut zijn thans normaal vooi nieuw ontwik-

kelde machines. ‘

Meer algemeen kan men stelleiî, dat het ,,middenstuk”,

dus de verwerkings- en geheugenapparatuur, ensindskort

de uitvoer geen belangrijke problemen ‘meer opleveren.

Voor een niet onbelangrijk deel bevinden zich deze onder-

delen reeds in of nabij het marktrijpe stadium, zij het dat

de integratie’ van ‘de betreffende apparatuur nog niet

afdoeqde in. de praktijk beproefd lijkt. .De invoer, blijft

echter voorshands een vraagstuk van, de eerste orde.

Om in oncreto daarvan een voorbeeld’ te – geven:

de bekende overschrijvingsbiljetten van de Nederlandse

Postchèque- en Girodienst kunnen wat de nummers van

de opdrachtgevende rekeninghouders betreft gepreco-

deerd worden, waardoor een snel sorteren van de binnen-

gekomen overschrijvingen in volgorde van het’ nummer

1)
Welke merkwaardige verrassingen in het algemeen mogelijk zijn blijkt uit
een geheel andersoortige ontwikkeling, fl1. het gebruik van film als invoer en ge-
heugen door de Eastman Kodak Cy. Dit systeem van ,,minicards” beoogt o.a. te
concurreren met ponskaarten, magnetische banden, enz.

Evenwel ook andere bdrjvexi — biji. .de leves-

verzekering-, luchtvaart-. en spoorwegmaatschappijen —

en vooral ook de overheid oefenen in dezen druk uit. Tal

van fabrikanten, zowel de traditionele kantoormachine-

producenten als anderen, die zich met de ontwikkeling

van elektronische besturingsapparatuur bezighouden

hebben al’jaren uitgebreide opdrachten van lege staat

en luchtmacht om elektronische machines te ontwerpen

ten behoeve van voorraden- en loonadministraties.
Een bijzondere prikkel is het vorig jaar uitgegaan van

het samengaan van de Remington Rand Inc. en de

Sperry Corporation, dat in verschillende kringen in Ame-

rika indruk heeft gemaakt vanwege de potentiële capaci-

teit op het gebied van research en produktie yan elek-
tronische administratiemachine de nieuwe combinatie
heeft bijna 80.000 werknemers en zou de beschikking

hebben over ongeveer 8.000 ingenieurs met ;,bachelors

degree” of hoger -, die aldus is ontstaan

Er zijn verschillende bedrijven en instellingen in de

Verenigde Staten, die zich met de ontwikkeling. van

elektronische reken- en administratiemachines of frag-

menten daarvan bezighouden:

de traditionele kantoormaclinefabrikanten waarbij

o.a. door de omvang van hun research- en produktie-

centra opvallen de ‘Sperry-Rand, Burroughs, Inter-

national Business Machines Corporation en Th’e

National Cash Register Company;

vele universiteiten c.q. hun laboratoria;

de tahijke ,,private laboratories”;

elektrische en elektronische industrieën, die als zijlijn

elektronische rekenmachines en/of administratie-

machines bouwen als bijv. de Radio Corporation of

America en de Raytheon. Manufacturing Company;

een beperkt aantal ,,diverse’ bedrijven, w.o. die welke

telefoonapparatuur
7
yvervaardigen.

De fabrikanten van elektronische rekenmachines zijn

veel groter in getal dan de oorspronkelijke kantoor-

machinefabrikanten; hun aantal wordt geschat op”câ. 200:

Gelijk reeds opgemerkt, kan de elektronische reken-

apparatuur min of meer als de ,,backbone” van de eigen-

lijke informatieverwerking worden gezien. Het is dan ook

begrijpelijk, dat de betreffende fabrieken ernaar streven

de voor administratiemachines nodige in- en uitvoer-

instrumentaria aan hun rekenmachines te verbinden

teneinde aldus een nieuw en veelbelovend afzetgebied te

verwerven. Verschillende fabrikanten van elektronische

‘rekenmachines

schijnen echter hun’ 5ogingen om hun

‘eigen activiteit uit te breiden in de richting van administra-

tie-apparatuur op te geven, omdat het in- en uitvoer-

probleem gecompliceerder lijkt dan aanvankelijk ver-

moed werd, een diepgaande kennis van de administratie-

methodiek’van tal van bedrijven nodig blijkt en last but

not least opgezien wordt tegen de
,
noodzakelijke verkoop-
en ,,service”-organisatie.

De ervaring heeft niet alleen deze maar ook de andere

actuele en potentiële fabrikanten inmiddels geléerd, dat

de research en produktie van administratie-apparatuur

een zo ornyangrijk gebied gaat bestrjken, dat voorshands

‘) De vervaardiging van de moderne telefodnapparatuur kan ook als produktie. verwant met elektronische rekenmachines worden gezien. ,,Nature and economics
seern to lead digital computing and telephone switching into parallel paths” merkt
W. D. Lewis op in ,,Proccedings of the Institution of Radio Engineers”, 1953.

7maart1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

195

yan de te debiteren rekeningen mogelijk is. Het grote

probleem Is echter hoe, zonder tot het bovenbedoelde

manuale coderen over te gaan,

de sortering daarna van de girobijetten op de num-

mers van de te crediteren rekeningen moet geschiedçn,

en

hoe in aansluiting daarop automatisch de invoer van
de op de onderscheidene girobiljetten voorkomende

gelcibedragen en rekeningnummers,in de apparatuur

kan worden geffectueerd.

De ontwikkefing vande zgn. ,,character sensing”

Mede in yerhand met dit laatste vraagstuk, dat zich.

bijna overal bij de, administratieve behandeling van

massale hoeveelheden documenten voordoet, moeten de

talrijke onderzoekingen naar ‘de praktische mogelijk-

hèden van foto-elektrische, ajtasting van gedrukt, getypt

en geschreven schrift van grote waarde worden geacht.

De betekenis van dit speurwerk – veelal aangeduid met

,,character sensing” – springt direct in het oog indien

men bijv. aân de zoëven vermelde moeilijkheden. ten

aanzien van het sortern van de girobiljetten denkt. Zou

het foto-elektrisch lezen van ,geschreven schrift op be-

vredigende wijze – het behoeft geen 100 pCt. te zijn,

mits de machine met zekerheid onderscheidt wat wel en

niet goed lëesbaar is – mogelijk blijken, dan zijn de

zoëven genoemde vraagpunten van het sorteren van giro-

‘biljetten in principe ‘opgelost. Men neemt aan, dat de

betreffende, reeds nu zeer omvangrijke research en ont-

wikkeling ten aanzien van het gedrukte en getypte schrift

– die het verst gevorderd zijn – nog drie tot vijf jaar

zal duren, die voor het geschreven schrift vijf tot tien
jaar
9).

De oplossing van. de betreffende problematiek kan ook

voor andere werkzaamheden, bijv. de behandeling en

sortering van de briefpost op grote postkantoren, be-

tekenis hebben.

De ontwikkeling in Europa.

Hoe ligt nu de situatie in verband met de elektronische

administratietechniek
in Europa?

Allereerst valt op te merken, dat wat de afnemers

aangaat de ,,honger’.’ naar de nieuwe apparatuur in

uropa minder groot is dan in Amerika, hoewel de laatste

jaren te dien âanzien een duidelijke kentering te bespeuren

is door het tekort aan administratieve werkkrachten en

de invloed, die van de ontwikkeling in de Verenigde

Staten uitgaat
10).

Wat de producenten betreft, voor een inzicht daarin

is het gewenst ook hier weer een aantal soorten of groepen,

van producenten van .elektronische apparatuur te onder-

scheiden, nl.:

‘de filiaalfabrieken van Amerikaanse bedrijven;

de fabrieken van elektronische rekenmachines, ‘ook

hier weer vaak onderdeel van grotere produktie-

• verwante bedrijven;

de oiiafhanlceijke Europese kantoorpiachine-

fabrieken; , ‘

‘) Blijkens zeer recente publikaties zou de Stanford University in samenwerking
met de Bank of America er in geslaagd zijn een ,,integrated data processing”
systeem voor bankadministratiea tover*aardigen
j
waarbij o.a. gebruik gemaakt
wordt van het machinaal lezen van gedrukte cijfers. De machine,, ERMA genaamd,
is een eersteling, welke, blijkens de nog al oppervlakkige beschrijving, wat betreft
de vrvaardiging nog in het laboratoriumstadium verkeert.
10)
Bet gebruik van elektronische
rekenmachines,
in het bijzonder voor weten-
schappelijke doeleinden, is de Igatste jaren in Europa sterk toenemend.

diversen, w.o. fabrikanten van telefoonapparatuur.

De Europese fabrieken van Amerikaanse ondernemin-

gen produceren veelal onderdelen of slechts in beperkte

n%ate gehele apparatuur. Met een enkele uitzondering
11)

doen zij niet aan research. De onder 2 bedoelde fabrikan-

ten van elektronische rekenapparatuur vertonen tot ‘nu

toe weinig concrete activiteit om ook het gebied der

massa-a1ministratiés te betreden.

Wat de onafhankelijke Europese kantoormachine-

producçnten betreft, dit zijn in hoofdzaak de Compagnie

des Machines Bull te Parijs
12),
de Powers-Samas Account-

ing Machines Ltd. en de British Tabulating Machines

Company Ltd. in Engelana. De Powers-Samas fabrieken

– onderdeel van het Vickers-Armstrong concern –

werken samen met Ferranti Ltd., fabrikante van elek-
trische, artikelen en elektronische rekenmachines
13).

De British Tabulating Machines Company Ltd. was oor-

spronkelijk een onderdeel van de I.B.M., maar is al

weer geruime ‘tijd een zelfstandige onderneming. Zij werkt

samen met het Laboratory for Electronics te Boston

(Verenigde Staten).

De onafhankelijke. Europese fabrikanten staan, voor

zover het betreft de ontwikkeling van elektronische

administratiemachines (dus niet die van elektronische

rekenmachines), achter bij hun Amerikaanse -collega’s.
In researchcapaciteit, mankracht en kapitaal overtreffen

1)
De International Business Machines Corporation is doende thans een groot
laboratorium in Zwitserland op te richten. Ook de Sperry-Rand heeft in Zwitserland
een ontwikkelingslaboratorium.
“) Zij heeft een bedrijf te Amsterdam, waarin voor 50 pCt. Nederlands kapitaal
participeert. Voorts heeft de Compagnie des Machines Bull met de Remington
Rand een overeenkomst tot patentuitwisseling.
11
3
,,The Economist” van 30 oktober 1954 wijct een kritische beschouwing aan
dit samengaan. De betreffende redacteur vreest, dat Ferranti in de ontwikkeling
van zijn elektronische apparatuur te veel gehinderd zal worden door zijn door de
historie gebonden ponskaartenpartner.

(1!

Oiibeperlde

arbeidsreserve.

Nieuwe werkkrachten kunnen terstond

gerecruteerd worden uit het onuitputte-

lijke leger der electronen.

Laat Honeywell £aiK apparatuur

U helpen om – kwantitatief zowel als

kwalitatief – de productiecapaciteit van
Uw bedrijf omhoog te brengen.
Honeywell

,uzieX
vol- en semi-auto-
matische meet-, controle- en bedienings-
systemen, registreertoestellen, vloeistofre-

gelaars enz. voor alle takken van industrie.

196

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7maart
156

de Amerikaanse bedrijven hen in het algemeen verre.

Op dit gebied is dus de toestand in Europa weinig be-

vredigend, in het bijzonder indien in het oog wordt ge-

houden dat de Amerikaanse fabrikanten de Europese

markt in sommige opzichten stiefmoederlijk behandelen.

Nieuw ontwikkelde apparatuur komt veelal in de eerste

plaats ter beschikking van de ,,home market”, terwijl

de Europese vertegenwoordigers vaak onkundig worden

gehouden van de op gang zijnde ontwikkelingen.

De Amerikaanse fabrikanten – het verschijnsel doet

zich Vrij algemeen voor – geven als Verklaring voor de

evengenoemde feiten: het dominerend belang en de felle

concurrentiestrijd op de Amerikaanse markt, de zware
druk die defensie-opdrachten op hun produktie leggen

en hef’dollartekort van de afgelopen jaren. Vermoedelijk

speelt ook een rol de afneming van de verkoopkracht

van de buitenlandse vertegenwoordigers zodra deze het

gevoel krijgen, dat de hun ter verkoop gezonden appara-

tuur eigenlijk ,,out-moded” is.

Het bovenstaande overwegend komt de vraag, of er

voor Nederland (c.q. Benelux) mogelijkheden zijn voor
een eigen industrie. Het is moeilijk die vraag positiéf te

beantwoorden. Waarschijnlijk zijn de voorwaarden voor

een rendabele industrie van enige omvang voorshands

niet aanwezig. Wel kan naar mijn mening op een beperkt

gebied nuttige zelfstandige arbeid worden verricht, die

vermoedelijk door de buitenlandse producenten niet als

concurrerend maar als aanvullend zal worden beschouwd.

Van belang is in dit verband ook of en in hoeverre de

Technische Hogeschool in Delft zich bezig gaat houden

met de op handen zijnde transformatie van bepaalde

onderdelen van de kantoorarbeid.
Welke voordelen worden van de automatisering van de

kantoorarl5eid verwacht?

De verwachtingen ten aanzien van ide met de auto-

Prj sverstarring

matisering van de kantoorarbeid te bereiken besparingen

zijn hoog gespannen. Wat het aantal employé’s betreft

neemt men op redelijke gronden vrij algemeen aan, dat

voor massa-administraties öf grote onderdelen ervan

verminderingen mogelijk zullen blijken, aanvankelijk in

de orde van grootte van
25
pCt., later van
50
pCt. en

meer, in het bijzonder zodra het sorteerprobleem, vooral

via het lezen van gedrukt en geschreven schrift, is opgelost.

Bij een groot bedrijf in de Verenigde Staten, waar ik

een onderdeel van de afdeling mutaties bezocht, werkten

bij dit onderdeel, naar werd medegedeeld, aanvankelijk

ca. 70 man, na invoering van elektronische administratie-

apparatuur ca. 10 man. Dit geval is niet normatief –

althans niet in den beginne – voor de vermindering van

het totale administratiepersoneel, maar het geeftwel een

indicatie. Er zijn voorts verwachtingen omtrent be-

sparingen op de omvang van de gebouwen, maar deze zijn

nog moeilijk te verifiëren.

Niet alleen vermindering van aantallen en volumina

worden echter verwacht, ook op belangrijke geldelijke

besparingen wordt gerekend, ondanks het feit dat de

staf en het middelbaar personeel hoger gekwalificeerd

en in een aantal gevallen ook uitgebreid, o.a. met mathe-

matisch en technisch geschoold personeel, zullen moeten

worden.

Tot slot: de automatisering van grote administraties

zal vergaande gevolgen hebben voor de leiding, organisatie-

en arbeidssfeer op de kantoren. Deze en tal van andere

vraagstukken met automatisering verband houdende

vallen buiten het bestek van dit artikel, dat slechts ten

doel heeft enige indruk te geven in welke richting de be-

drijvigheid op het gebied van elektronische administratie-
techniek zich bezig is te ontwikkelen.

‘s.Gravenhae.

L REINOUD.

en merkartikel

Een bijdrage tot de theorie en praktijk van de bepaling van de verkoôpprijs

Het vraagstuk van de prijsverstarring heeft terecht de

aandacht van politici en economen. Vooral het feit, dat

in verschillende gevallen de prijzen wel op kostprijs-

stijgingen,
maar niet op kostprijsdalingen reageren, heeft

ernstige gevolgen. Het doorkruist het streven van de
Regering om onvermijdelijke prijsverhogingen door

prijsverlagingen te compenseren. Zo dreigt er een ,,een-

richtingsverkeer naar oven” te ontstaan met alle on-

aangename gevolgen van dien.

Terecht acht de Regering strijd tegen deze prijs-

verstarring noodzakelijk. In het bijzonder is die strijd

gericht tegen de zgn. asymmetrische prijsvorming, die wel

sterke prijsstijgingen, maar slechts zwakke prijsdalingen

kent. Men dient evenwel goed te onderscheiden: niet alle

prijsverstarringen , werken sociaal-economisch nadelig.

In de huidige situatie is een verstarring tegen prijsstijging

zelfi wenselijk.
De kans is evenwel groot, dat door de

strijd tegen bepaâlde vormen van ‘prijsverstarring alle

vormen daarvan in diskrediet komen.

Algemeen is bekend, dat de vaste prijs van het merk-
artikel een Vrij sterke mate, van infiexibiliteit vertoont.

Het doel van dit artikel is het karakter van deze infiexi-

biliteit te onderzoeken en tot een vergelijking met andere
vormen van verstarring, en meer in het bijzonder met die
van de asymmetrische verstarring, te komen.

Met deze starre prijzen wist de oude theorie geen weg

en dus liet men in de leerboeken dit vraagstuk maar

onbesproken. In de laatste twintig jaar worden evenwel

theoretische constructiës gehanteerd, die tot de verklaring
van prijsverstarring kunnen bijdragen. En aangezien onze

Minister van Economische Zaken een bekwaam theore-
ticus is (hetgeen aan zijn praktische zin niet afdoet!), is

het vraagstuk der prjsverstarring ook in onze staats-

stukken verschenen.

Het theoretisch apparaat, dat ter verklaring van de

prjsstarheid wordt gebruikt, is de zgn. geknikte vraag-

functie. De praktische achtergrond daarvan is, dat iedere

ondernemer bevreesd is dat, als hij zijn prijzen verlaagt,

zijn concurrenten hem zullen volgen, maar als hij zijn
prijzen verhoogt, zij hem alleen laten staan. Daardoor

leidt een prijsverhoging tot. een sterk verlies
aan afzet,

terwijl, een prijsdaling maar een
zeer kleine vergroting

van de afzet tot gevolg heeft. De nadelige kant van de

prijsverhoging, nl. het verlies aan afzet, is dan sterk,

terwijl de voordelige kant van prijsverlaging zeer zwak

is. Noch prijsverhoging, noch prijsverlaging bieden uit-

7maart1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

197

zicht op winst en dus blijft een eenmaal vastgestelde

prijs, binnen ruime grenzen, op het eenmaal ingenomen

niveau.

Hoewel de theorie verstarringen kan verklaren en wel
uit
angst
voor de gevolgen van prjsverandering, is zij toch
in deze vorm voor onze situatie niet bruikbaar. De theorie

gaat nl. uit van een toestand van scherpe concurrentie,

waarbij een initiatief tot prijsverlaging snel door anderen

wordt gevolgd en anderzijds een ondernemer, die zijn

prijs verhoogt, geen navolging vindt. Dat is een uit-

gesproken kopersmarkt-situatie. Maar thans is de toe-

stand precies tegengesteld. Prijsverhogingen worden snel

door anderen overgenomen, maar prjsverlaginen niet,

of vertraagd. Dat geeft ook wel een ,,knik” in de vraag-

functie, maar naar de andere kant en deze andersgerichte

knik kan. een prjsverstarring juist niet oproepen!

De eerste vorm van de theorie van de geknikte vraag-

functie is thans niet actueel, de tweede verklaart de

prjsverstarring niet. Bovendiçn moeten wij niet alleen

prijsverstarring verklarën, maar een eenzijdige, asym-

metrische prijsverstarring. De oorzaak van deze asym-

metrie wordt gezocht in de kartellering (al of niet met een

formele kartelovereenkomst). Ook het feitelijk, bestaan

van een
,,prjsleider”
kan tot dit verschijnsel leiden. Meer

algemeen nog zou men dit verschijnsel aan een andere

mentaliteit en aan andere interpersonele verhoudingen

toe kunnen schrijven. Thans, veel meer dan in de jaren

dertig, maar toch minder dan tijdens en kort na de oorlog,

zien de ondernemers in hun branchegenoten elkaars

collega’s en minder elkaars concurrenten.

Deze ontwikkeling in meer collegiale richting heeft

theoretisch-economisch een belangrijk gevolg.
Het han-

delen van de verschillende aanbieders is minder onderling

onafhankelijk geworden.
Hierdoor gaat de individuele

afzetfunctie meer op de algemene vraagfunctie van het

desbetreffende goed gelijken, of anders gezegd:
de

afzetfunctie wordt minder prjselastisch.
Dit heeft invloed

op de prijspolitiek!

In het gedenkboek ter herinnering aan het 25-jarig
bestaan van de economische faculteit te Amsterdam

hebben wij het begrip ,,pari-elasticiteit” ontwikkeld
1).

(Economie en maatschappij blz. 371 e.v.).
Als de elas-

ticiteit van de feitelijke afzetfunctie beneden die

kritische waarde van de ,,pari-elasticiteit” ligt, dan werken

er krachten in de richting van een prijsverhoging en tegen

een prijsverlaging.
Combineren wij nu dit verband tussen

,,pari-elasliciteit”, elasticiteit van de afzetfunctie en prijs-

politiek met de structuurwijziging in de maatschappij,

die tot een geringere elasticiteit van de afzetfunctie leidt,

dan is het zeer waarschijnlijk dat daarin een verklaring

voor de asymmetrie ligt. Door de daling van de afzet-

elasticiteit zijn de krachten in de richting van prijs-

verhoging sterker dan die in de richting van prijsverlaging.

Daardoor wordt ieder motief tot prijsverhoging aan-

gegrepen en motieven tot prijsverlaging genegeerd. Dit

is dan een thans actueel algemeen beeld van de krachten,

die op de prijsvorming inwerken.

Maar, wat in het algemeen juist is, is dat nog niet altijd

in ieder individueel geval. De betekenis van een theoreti-

sche analyse is juist, dat men zich bewust wordt van de

werkzame factoren en daardoor beter in staat is na te

gaan of in een bepaald individueel geval de algemene

ervaring toepasbaar is. Als zulk een speciaal geval

kiezen wij de pr(/spolitiek van merkartikelen
en meer in

p
– e

waarin v
Ae variabele kosten
zijn en p
de prijs
is.
p

v

het bijzonder die van dagelijkse gebruiksgoederen. Wij

zagen reeds, dat de theorie van de geknikte afzetfunctie

het verschijnsel, dat thans de aandacht trekt, nl. de

asymmetrische verstarring, niet verklaart. Dit gedrag

is wel te verklaren als wij aannemen, dat veelal de elasti-

citeit van de afzetfunctie gedaald is beneden de kritische

waarde van de ,,pari-elasticiteit”.

**
*

Wij moeten ons thans een oordeel trachten te vormen

over de kwestie, of er aanleiding is ook bij merkartikelen

een daling van de elasticiteit van de afzetfunctie aan-

nemelijk te achten.
De conclusie, die wij hier duidelijk-

heidshalve vooropstellen, is, dat dit niet het geval is.

De afzetelasticiteit van niet-merkartikelen was in de

periode van scherpe prijsconcurrentie gröot. De rjs-

politiek was met deze hoge elasticiteit, gegeven de kritische

waarde van de ,,pari-elasticiteit”, in overeenstemming.

Die hoge afzetelasticiteit van voor de oorlog kon dalen
en is gedaald. Wij staan hier dus voor veranderingen in

de daarvan afhankelijke prijspolitiek.

Bij de merkartikelen ligt dit geheel anders. Deze hadden

reeds voor de oorlog een lage afzetelasticiteit. Hierop

waren kostenstructuur, reclamepolitiek en prijspolitiek

van het merkartikel afgestemd. Dat bij merkartikelen de

afzetelasticiteit nog verder gedaald is, is niet waar-

schijnlijk. Er zijn zelfs gronden om aan te nemen, dat voor
vele merkartikelen deze elasticiteit in de laatste jaren zelfs

gestegen is en dus de prjsgevoeligheid van de afzet, in

plaats van kleiner, grot,çr is geworden! Hiervoor voeren

wij het volgende aan:

Naast en in concurrentie met het fabrikanten-merk-

artikel hebben wij vooral in de laatste tien jaar eigen

merken van detaillisten- en grossierscombinaties zien

ontstaan. Maar ook waar dit nog niet het geval is, gaat

van de mogelijkheid van zulke eigen merken èen potentiële

concurrentie uit. De kans en, van het belang van de merk-

artikel-fabrikant uit gezien, het gevaar van het opkomen

van deze eigen merken is groter naarmate de prijspolitiek

van de merkartikel-fabrikant gevaarlijk, d.w.z. minder

op prjsconcurrentie ingesteld, is. Maar ook tussen de
merkartikel-fabrikanten zelve is de concurrentie toe-

genomen. In de jaren dertig hadden de meeste merkartikel-

fabrikanten een grote voorsprong op andere fabrikanten,

doordat zij meer een bewuste kwaliteits- en kwaliteits-
stabilisatie-politiek voerden. De hoogst gekwalificeerde
merkartikel-fabrikanten kenden van dit kwaliteitsbeleid

in de produktie het geheim en wisten dat te gebruiken.

Na de oorlog is het kwaliteitsbewustzijn in de produktie

toegenomen, niet in het minst door de daarop gerichte
propaganda en door de ontwikkeling van nieuwe tech-

nieken. Veilig mogen wij daarom aannemen, dat het ver-

schil in kwaliteit tussen A- en B-merken kleiner is ge-

worden en dus de onderlinge concurrentie groter is

geworden.

Deze beide omstandigheden, nl. de toegenomen con-

currentie met ,,eigen merken” en tussen A- en B-merken

van fabrikanten enerzijds en het feit, dat de kosten- en

prijsstructuur van het merkartikel al sedert vele tientallen

jaren op een geringe prjselasticiteit van de afzetfunctie

was ingesteld, maken, dat de kracht, die een asymme-

trische prjspolitiek bij kostenstijgingen en kostendalingen

veroörzaakt, minder werkt bij merkartikelen dan bij

andere artikelen. De fabrikanten van deze andere artikelen

staan voor het feit, dat hun feitelijke afzetelasticiteit ge-

daald is beneden hun ,,pari-elasticiteit”. Voor de merk-

198

ECONOMISCH-S’TATISTISCHE BERICHTEN

7 mâart 1956

artikel-fabrikanten geldt dit naar alle waarschijnlijkheid

niet. Ânders, minder scherp, doch eenvoudiger gezegd: het

asymmetrisch gedrag bjj kostenstijgingen en kosten-

dalingen is een. gevolg van een verandering en wel een

vermindering van de concurrentie. Deze vermindering

van de concurrentie is in vele gevallen een feit,
maar bij

merkartikelen zijn er, vergeleken bij vroeger, eerder

tendenties in de richting van een vergroting dan van een

vermindering van de concurrentie.

Hierbij, komt nog .eeû omstandigheid, die o
p
het

asymmetrisch reageren van invloed is. Bij theoretische

beschouwingen doet men het voorkomen alsof een simpele

prjsverandering invloed op het verloop van de vraag-

functie heeft. Dat is nog een gevolg van de hypothese van

de volkomen markt, . waarbij iedere gegadigde geacht

wordt alle prijzen en prijsveranderingen te kennen.

De werkelijkheid is natuurlijk anders! De consumenten

zijn in het algemeen zelfs zeer slecht met de prijzen op

de hoogte. Welnu:’ prjsveranderingen hebben alleen een

effect voorzoverre de colsument deze ke,it.
Een prijs-

verlaging, die men niet zeer duidelijk en algemeen bekend

maakt, vergroot de vraag niet of nauwelijks. Omgekeerd

zal ook een niet duidelijk bekend geworden prijsverhoging

de vraag niet verminderen. Meestal ervaart nl. de consu-

ment de prijsverhoging ‘pas nadat tot aankodp is over

gegaan. En zelfs dan zal deze vôor volgende aankopen

zijn relatieve voorkeur voor de verschillende soortèn en

kwaliteiten nog slechts merkbaar béïnvloeden, als hij zich

de prjsverandering bewust is geworden en deze bewust

is gebleven. Bij artikelen, waarvan de prjsveranderingen

niet duidelijk tpt de afnemer doodringen,’ zal ten gevolge

van deze prijzenblindheid ook ,een asymmetrisch gedrag

van de aanbieder te verwachten zijn. Prijsverlagingen zijn

dan nl. niet aantrekkelijk voor de aanbieder, omdat hij

er wel de nadelige gevolgen van ondervindt, maar niet de

voordelige, die in een grotere afzet bestaan Anderzijds

zullen prijsverhogingen wel de voordelige gevolgen voor

de aanbieder opleveren, maar, althans ‘ifl’ de eerste tijd,

niet de nadelige, bestaande in een dalen van de afgezette

hoeveelhèid. De prjzenblindheid, waarmede de theorie

geen rekeniiig houdt, is dus ook aansprakelijk te stellen

voor het asymmetrisch gedrag.

Nu is het een bekend feit, dat de prjzenblindheid ten

aanzien van merkartikelen veel geringer is dan voor vele

andere (uitgezonderd artikelen, die’ zeer vaak ekocht

worden en die, zonder dat het merkartikelen zijn, toch

een constante kwaliteit hebben, zoals brobd, suiker,

melk, eieren, boter, enz.). Eén van de oorzaken, waardoor

de consument beter mèt de merkartikelprjzen bekend is,

is gelegen in de vaste verkoo’pprijs, die vele hebben. Als
een merkartikel-fabrikant ‘zijn prijs verhoogt, kan hij dat

niet zodanig doen dat het lang onbekend blijft. Hij moet

dus met de gevolgen daarvan rekening houden en meer

in het bijzonder met de ‘prjspolitiek van de’ handelaren,

die met eigen merken werken of daartoe over kunnen

gaan. Omgekeerd werkt ook een prijsverlaging, juist door

de reclame, direct op de omgezette hoeveelheid in. Dat

inderdaad het merkartikel prjsgevoelig is, kunnen wij
afleiden uit het feit, dat, als eeii merkartikel-fabrikant

zijn prijs verlaagt, dit meestal zeer duidelijk geadverteerd

wordt. Dit zou niet gebeuren als men meende, dat er

nauwelijks een effect op de gevraagde hoeveelheid merk-

baar was! Doordat de pi’j/zeiblindheid ten aanzien van het

merkartikel geringer is dan ten aanzien van andere arti-

kelen, is ook, deze factor, die tot een’ asymmetrisch gedrag

leidt, bij merkartikeen kleiner of zij. ontbreekt geheel.

De asymmetrie, met als gevolg wel starheid bij kosten-

daling maar niet bij kostenstijging, is dus naar, alle

waarschijnlijkheid bij merkartikelen aanzienlijk geringer
dan bij andere artikelen. Hiermede is niet gezegd, dat het

merkartikel geen bepaalde vormen van infiexibiliteit kent.

Deze zijn er wel. In de eerste plaats vinden wij vaak een

vertr&agde prjsaanpassing, resp. een prjsaanpassing . na

geaccumuleerde kostenverschillen.
In de tweede plaats

hebben prijsveranderingen dikwijls een
sprongsgewjjs

verloop. Over beide verschijnselen môeten wij iets zeggen,

omdat zij wel eens met de hiervoor behandelde asym-

metrie verward worden, vooral als het om kostenverlagin-

gen gaat.

De porzaak van de bij merkartikelen cptredende

infiexibiliteit is gelegen in het feit, dat de prijs centraal

wordt vastgesteld, resp. geadviseerd. Dit maakt veel-

vuldige prjsveranderingen o1gewenst. In verschillende

gevallen wordt een langdurig gehandhaafde prijs zelfs

kenmerkend voor een bepaald artikel en. als het ware

een deel van• het merk. Hoewel volkomen irrationeel,

bestaat er bij het publiek een neiging om

in prijsstabiliteit

een waarborg voor kwaliteitsstabiliteit te zien. In ieder

geval
zbu
bij snel op elkaar volgende prijsveranderingen

prijzenbiindheid bij het publiek ontstaan en dit heeft,

zoals hiervoor werd gezien, een ongewenste vermindering

van de prijsconcurrentie ten gevolge. Wil het mçrkartikel

zijn functie in de prijsconcurrentie uitoefenen, dan möet

de prijs zo lang mogelijk onveranderd blijven, ômdat

alleen dan verwacht kan worden dat. de consument die

prijs kent.

Op kleine veranderingen in de kosten naar boven of

naar beneden kan dus niet gereageerd worden. Als even-

wel een duidelijke verandering in de kosten optreedt,

of als in een
voortgaande
kostendaling, resp. -stijging,.

het geaccumuleerde kostenverschil
een zekere omvang
heeft aangenomen’ volgt een prijsaanpassing. Dit niet

met de prijs reageren op kleine verand’eringen in de kosten

wordt voorts beïnvloed door de noôdzaak van sprongs-

gewijze prijsveranderingen. Hiervoor zijn minstens twee

oorzaken.

In de eerste plaats reageert de consument gewoonlijk

‘niet op zeer kleine prijsveranderingen. In iedere koop-

beslissing zitten zoveel onzekere elmenten, dat een

kleine verandering in de prijs’ meestal geen merkbaar

effect op de eindbeslissing heeft. Prijsverschillen en prijs-

veranderingen moeten daarom, om economisch effect te
hebben, een zekere
drempelwaarde
overschrijden.
In de tweede plaats bestaat er zoiets als een prijssymbo-

liek. Hiermede moet de prijszetter rekening houden.

Zo suggereert bijv. een prijs van f. 0,29, dat zeer scherp,
gecalculeerd is. De prijs van f 0,30 behoefde juist niet in
rekening te worden gebracht! Deze suggestie van uiterst

scherp’ calculeren is aan f. 0,28 niet verbonden. Wiç dus

de indruk wil vestigen een scherpe prijsconcurrentie te,

voeren,,
zal
met f. 0,29 waarschijnlijk meer succes hebben

dan met f. 0,28. Aan de andere kant zal een fabrikant,

die de nadruk op zijn kwaliteit vestigt, juist f. 0,29 ver-

mijden, zo lang mogelijk blijven staan op f. 0,28 en, als

dat niet meer kan, overspringen op f. 0,30.

Door dit zo lang mogelijk vermijden van prijs-

veranderingen en dan, als het moet, een commercieel

verantwoorde prijssprong toe te passen, treedt bij, het

inerkartikel een eigen prijsinfiexibiliteit in. Deze
,
moet

évenwel goed onderscheiden worden van de hiervoor

behandelde gevallen. Er treedt hier immers geen asym-

metrie op. De hierboven genoemde factoren verzetten

zich evenzeer tegen prijsverlagingen- alg tegen prijs-

verhogingen. Daardoor blijven bij stijgende kosten de

-v-

7.maart 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

199

(Advertentie)

prijzen van de merkartikelen gewoonlijk bij de algemene

stijging achter.
Bij prijsdalingen zien wij dan hetzelfde.

Wij constateren dus, dat de merkartikelen een
stabili-

serende
invloed op het prijsniveau hebben en wel naar

twee kanten. Wat dit betreft is er een belangrijk verschil

met de asymmetrische prijspolitiek, die zich niet verzet

tegen prijsstijgingen, maar wel tegen prjsdalinen. Het

uiteindelijke effect op de kosten van levensonderhoud is

bij de vertraagde aanpassing naar boven en naar beneden,

zoals het merkartikel deze kent, geheel anders dan het

effect van de asymmetrische prjspolitiek, die zich alleen

tegen prijsdalingen verzet.

Terwijl de voor merkartikelen typisch vertraagde

aanpassing aan de kosten zich naar. effet en oorzaak

van de asymmetrische politiek onderscheidt, is er een

grote mate van overeenstemming, althans wat het effect

betreft, met de gevolgen van de geknikte vraagfunctie.

Deze, althans in haar eerste versie, verklaart ook een

infiexibiliteit van de prijzen naar beneden en naar boven.
Ook volgt uit die the6rie een sprongsgewijze aanpassing.

Toch hebben wij bij het merkartikel met een ander ver-

schijnsel te maken. Het effect moge overeenkomstig zijn,

de werkzame factoren zijn verschillend. De knik” in de

vraagfunctie ontstaat, indien de concurrenten wel eed

prijsdaling, maar niet een prijsverhoging navolgen.

De ,,knik” ontstaat door het
gedrag van de concurrenten.

De ,,knik” zal dus zwakker zijn naarmate de directe

prijseoncurrentie minder sterk is.

Hoewel zonder twijfel het merkartikel aan prijs-

concurrentie onderworpen is (denk aan het duidelijk

aankondigen van prijsverlagingen), is een snel en krachtig

rëageren op de prijspolitiek van collega’s-concurrenten

en op de prijspolitiek van de ,,eigen merken” toch

minder aanwezig. Bij sterke merken is ‘de prjspolitiek

van de fabrikant zelfs in hoge mate autonoom. In dat

geval is de knik” praktisch geheel afwezig. Toch con-

stateren wij ook bij sterke merken met hun autonoûie

prijspolitiek de vertraagde en sprongsgeijze aanpassing

van de verkoopprijs aan het kostenniveau. Voor deze

infiexibiliteit is derhalve de theorie van de ,,geknikte”

vraagfunctie in het geheel geen verklaring.
Niet uit het,

gedrag van de concurrenten, zoals de theorie van de

,,geknikte” vraagfunctie doet, maar uit autonome over-

wegingen betreffende de toelaatbare frequentie en de

vereiste grootte van de prfjssprongen moet men de infiexi-
biliteit van de prijzen van het merkartikel,zowel bij kosten-

stijgingen als bij kostendalingen, verklaren.

**
*

Thans moeten wij trachten uit het voorgaande prak-

tische conclusies te trekken. In de eerste plaats moet de

politiek van de Regering gericht zijn op verhoging van

de afzetelasticiteit, in het bijzonder daar waar deze door

maatschappelijke structuurwijzigingen verminderd is.

Hierop is het doorbreken van prijsafspraken en van

informele prjsnavolging gericht. Starre branchegrenzen
verlagen in het algemeen de afzetelasticiteit en zijn dus

uit prijsbeleid ongewénst.
Een handicap is de prijzenblindheid van de consument,

Welke als één an de oorzaken van zijn geringe prijsreactie

beschouwd moet worden. De consument moet tot zijn

economische verplichting,
op prijzen en prijsverschillen

te reageren, worden opgevoed. Dit is een moeizaam werk.

Het kweken van prijsbewustzijn is minstens even lastig,

maar ook even belangrijk als het kweken van produk-

tiviteitsbewustzijn en kwaliteitsbewustzijn bij de produ-

centen.

Het moet de consument ook mogelijk gemaakt worden

prijzen en prijsverschillen te constateren. Dit betekent,

dat duidelijk zichtbare prijsaanduidingen vooralin etalages

en reclame gewenst zijn. Deze prijsaanduidingen moeten

niet versluierd zijn. Op dit effect van prijsversluiering is

bij de behandeling van de Wet op het Cadeaustelsel

gewezen. In de praktijk zijn evenwel de prijsversluieringen

door toepassing van zegel- en kortingsystemen en door

op afbetaling, zgn. tegen contantprijzen te leveren, even

belangrijk en…. veel meer in zwang.

Bij het beoordelen van prijsstijgingen moet duidelijk

en principieel onderscheid gemaakt worden tussen:
een . prijspolitiek van- vertraagde en sprongsgewijze
prjsverandering naar boven en naar beneden;

een asymmetrische prijspolitiek, die wel een ver-

starring naar beneden, maar niet naar boven kent.

Bij het beoordelen, of een bepaalde kostenverandering

een bepaalde prijswijziging rechtvaardigt, dient nagegaan

te worden of deze prijswijziging al dan niet uit
ge-

accumuleerde
kostenverschillen is te verklaren. Om tot

een oordeel over een bepaalde prijsstijging of nalaten

van prijsdaling te komen, zal men dus niet kunnen vol-

staan met een momentopname, maar zal men het
al-

gemene prijsbeleid
van de desbetreffende onderneming in

ogenschouw moeten nemen. Meer in het bijzonder zal

men na moeten gaan of de desbetreffende onderneming

steeds op kostenstijgingen met prijsverhogingen reageert,

dan wel of er ook recente perioden zijn, waarin een duide-

lijke starheid tegen ptijsverhogingen te co.nstateren is.

Indien een prjsstarheid wordt geconstateerd, die niet

uit een asymmetrische prjspolitiek verklaard dient te

worden, maar die haar grond vindt in een commercieel

verantwoord streven prijswijzigingen naar boven en naar

beneden vertraagd te volgen, zal men tevens rekening

moeten houden met de aan deze politiek verbonden

prjssprongen, waarbij met de
,,prjzenvoorkeur”
even-

eens rekening moet worden gehouden. Daar waar geen

sprake is van een asymmetrische prijspolitiek, moet een

ondernemer, die gewoon is met op
5
of 0 afgeronde,
zgn. mooie prijzen te werken, niet gedwongen worden

zijn prijzen met één of twee cent te verlagen, hetgeen een

doorbreken van het systeem van afgeronde prijzen zou

betekenen.

De strijd van de Regering tegen asymmetrische prijs-

politiek is volkomen te begrijpen. Het ligt voor de hand,

dat daarbij prijzen, die voor het gehele land gelijk worden

vastgesteld, bijzondere. aandacht krijgen, terwijl prijzen,

die van winkel tot winkel verschillen, enerzijds geen

spectaculair effect beloven en anderzijds moeilijker te

200

1
1
ECONOMISCH-STATISTISCifE BERICHTEN

1maart1956

beoordelen zijn. Wat dit betreft staan merkartikel-

fabrikanten met vaste prijzen zeer spoedig in het zoeklicht.

Hun prijzen- en margepolitiek kan nu eenmaal scherp

worden waargenomen. Zij hebben er evenwel recht op,

dat hun politiek
deskundig
beoordeeld wordt,
rekening

houdend met de aan vaste prijzen noodzakelijk verbonden

verstarring naar boven en naar beneden en tevens rekening

houdend met de noodzaak prjsveranderingen iz bepaalde

prjssprongen uit te voeren.
Zij mogen evenwel onzes inziens

niet het slachtoffer worden van een juiste strijd tegen de

asymmetrische verstarring, omdat in het algemeen de

merkartikel-fabrikanten geen asymmetrische prijspolitiek

voeren.

Anisterdam.

DR. W.
J.
V.D.
WOESTIJNE.

De hausse in West-Europa

• Het dezer .dajen onder de titel ,,Economic expansion

and its problems” verschenen jaarrapport van de Organi-

satie voor Europese Economische Samenwerking

(O.E.E.S.) biedt een goede gelegenheid na te gaan waar
op dit moment de sterke en waar de zwakke punten van

de Europese economie gelegen zijn.

Het gendemde rapport is de neerslag van en periode

van intense O.E.E.S.-activiteit. In de voorzomer krijgen

de aangesloten landen en de geassocieerde leden – de

Verenigde Staten en Canada – een uitgebreide ques-

tionaire thuis gestuurd, waarin alle kerngegevens van de

economie moeten worden neergelegd. Dit laatste dient

te geschieden zowel ten aanzien van het verleden alsook

ten aanzien van de (nabije) toekomst. Het ingekomën

materiaal wordt vervolgens door het secretariaat van de

.O.E.E.S. bestudeerd en aan de hand hiervan wordt de

economische politiek van de deelnemende landen aan een

kritisch onderzoek onderworpen. Dit geschiedt op de

zgn. landenexamens, die in Parijs worden gehouden.

Hier legt elk land tegenover de gezamenlijke leden ver-

antwoording af voor het gevoerde economische beleid.

Uit dit onderzoek kunnen bepaalde aanbevelingen

voortvloeien. Daarvoor is de medewerking nodig van

het land tot wie ze gericht zijn, gegeven het intergouverne-

mentele karakter van de Organisatie. De ervaring heeft

•echter wel geleerd dat dit veelal geen belangrijke hinder-

•paal vormt. Het is nu eenmaal niet prettig alleen te staan

•in een gezelschap van gelijkgezinde landen, die dagelijks

op dit terrein op de nauwste wijze samenwerken. Daarbij

komt nog dat het een goedwillende regering, die echter

moeite in eigen land heeft haar maatregelen doorge’oerd

te krijgen, vaak welkom is steun te ontvangen in de vorm

van aanbevelingen van de Organisatie.

Het uit dit zeer breed opgezette onderzoek gewonnen

inzicht wordt vervolgens neergelegd in het jaarrapport.
Het is duidelijk dat hierdoor een uniek inzicht mogelijk
wordt in de economische toestand en problematiek van

West-Europa.

Het blijkt dat
1955
een nieuw jaar toevoegde aan een

Veriode van ,,normale” expansie die in
1953
begon.

Aldus gezien kan men de na-oorlogse economische ont-

wikkeling van Europa in drie tijdvakken verdelen. De

tijd van 1945 tot de inval in Korea – medio
1950

stond in het teken van het herstel van de oorlogsschade,

de jaren daarna in dat van de plotselinge bewapenings-

inspanning. Eerst in
1953
kon gesproken worden van een

economie, die zich ontwikkelde onder minder buiten-

gewone impulsen – waarmede het derde tijdvak, dat

van de meer normale economische expansie, begonnen

was.

Gemeten aan het brutd nationaal produkt was elk van

deze drie jaren
5
pCt. beter dan het voorafgaande. De

drijvende kracht daarbij is telkens een andere geweest.

De expansie begon met een consumptiestijging. Daarna

was het de aanvulling van de voorraden, terwijl in de

tweede helft van 1953 ook een aanzienlijke stijging van

de uitvoer de effectieve vraag kwam vergroten. Sindsdien.

is de stimulans gekomen van de industriële investeringen

en nogmaals van de consumptie, met name van de duur-

zame consumptiegoederen.

Van de aldus door de gestegen produktie geschapen

,,potentials for better living” na bijna vijftien jaren.

,,austerity” is blijkens de cijfers een dankbaar gebruik

gemaakt: de consumptie per hoofd steeg naar hoeveel-

heid gemeten in de afgelopen drie jaar met in totaal bijna

15 pCt. Belastingverlaging en loonsverhoging waren

hieraan uiteraard niet vreemd. Het meest frappant was

wel de ontwikkeling bij de duurzame consumptiegoederen;

deze namen
per jaar met 15 pCt. toe. Als men de huidige

verhoudingen in de Verenigde Staten als maatgevend

mag beschouwen voor de toekomstige samensteffing van

de Westeuropese consumptie dan mag men in de sector
van de duurzame consumptiegoederen zeker een voort-

zetting van deze sterkere groei verwachten.

Het pleit voor de sterkte yan de Westeuropese eco-

nomie dat ondanks deze forse stijging van het verbruik

de investeringen niet tekort kwamen: ze vertoonden een
jaarlijkse toeneming van 9 pCt.

De uitbreiding van de produktie concentreerde zich

vooral in de chemische en in de metaalnijverheid. De tex-

tielindustrie is een van de weinige takken van bedrijvig-
heid die tot zorgen aanleiding geeft, met name in Enge-

land, Frankrijk en Italië. Men ducht vooral de Japanse

concurrentie. De landbouwproduktie is thans een derde

hoger dan voor de oorlog. Hoezeer de produktiviteit

daar is gestegen blijkt wel uit het feit dat de bezetting in

de landbouw in de meeste landen lager is dan voor de.

oorlog.

De voortdurende produktiestijging heeft echter het

karakter van de hausse geleidelijk veranderd. Aanvanke-

lijk kon bij de expansie gebruik gemaakt worden van

braakliggende produktiefactôren. De stagnatie, die zich

in 1951 en 1952 voordeed, was er de oorzaak van, dat
voor de daaropvolgende expansieperiode ongebruikte

capaciteit en ongebruikte mankracht beschikbaar waren.

De uitbreiding van de produktie ging dan ook gepaard

met een stijging van, de werkgelegenheid en ook van de

arbeidstijd. Wat de arbeidstijd betreft staan Nederland

en Duitsland aan de spits.

Het kenmerkende van de expansie in het afgelopen

jaar is echtër geweest dat de beschikbare marge geheel is

opgebruikt. Hiermede stuiten we dan op het eerste van

de twee hoofdproblemen waarmee Europa wordt ge-

confronteerd, te weten het vraagstuk van de afremming

van de hausse. Het bereiken van de capaciteitsgrens

noopt immers tot voorzichtigheid bij inkomenseisen en

verlangens naar kortere werktijd. Het is dan ook be-

7maart 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

201

grijpelijk dat de O.E.E.S. waarschuwend de vinger heft

en wijst op het belang van matiging bij inkomenseisen.

Dat dit in voorzichtige bewoordingen geschiedt is te

begrijpen; het betreft hier een politiek zeer netelig

probleem! Bij dit alles is het uiteraard een sterk punt dat

de produktiviteit in Europa nog steeds sterk stijgt; een

jaarlijkse toeneming van
5
of 6.pCt. is geen uitzondering.

Men krijgt bepaald de indruk dat het uitzonderlijk

intensieve investeringsprogramma vruchten begint af

te werpen. De produktiviteitsstijging in Europa ligt thans

ook beduidend hoger dan die in de Verenigde Staten.

Balance on current transactions of member countries

(billions of dollars)

WITH DLI. ARDA
WITR ALL ADDIS EXCLUDINC MILITARY RECDIPTS

WITR DOLLAR DADA
WIlD DOLLAR ARIA €RCtUDIDG

W
ILEC

ELPTS
It

II

1

II

1

II

1

II

1

II
1950

1951

0952

9950

9904

9905

Het andere hoofdprobl’eem is van extrne aard. Het

tijdvak van gestage groei blijkt namelijk grosso modo

gepaard te zijn gegaan met een voortdurende verslech-
tering van de betalingsbalans. Bijgaande grafiek uit het

O.E.E.S.-rapport, die de gegevens op jaarbasis afbeeldt,

toont dat er een trend is naar steeds grotere tekorten,

indien men de bijzondere militaire dollarontvangsten

buiten beschouwing laat. Deze ontvangsten van ruwweg

$ 2 mrd. per jaar bestaan uit betalingen ten behoeve

van de Amerikaanse troepen in Europa, betalingen voor

zgn. off-shore produktie, voor het aanleggen van ge-

meenschappelijke N.A.V.O.-verdedigingswerken e.d.

Slechts dank zij deze bijzondere betalingen konden de

tekorten veranderen in overschotten. Het is echter duide-

lijk dat dit een hoogst onzekere basis vormt voor de

economische betrekkingen met Amerika. Hoe onzeker

blijkt wel indien men bedenkt dat volgens mededelingen

van Amerikaanse zijde deze buitengewone bestedingen

in Europa beduidend zullen worden verminderd: over
het fiscale jaar 1957/58 zal Europa ‘uit dien hoofde in

totaal $ 800 â 1.000 mln, minder ontvangen dan thans.

In eerste instantie betekent dit dat Europa gedurende

de eerstkomende jaren overschotten in de orde van

grootte van deze vermindering zal moeten kweken.

Verondersteld mag echter worden dat daartegenover

staat dat voortaan een deel van de tot nu toe uit hoofde

van het hulpprogramma aangeschafte goederen hetzij

niet meer aangekocht zullen worden, hetzij betrokken

zullen worden uit het niet-dollargebied. Ook is in het

bovenstaande geen rekening gehouden met het feit dat

de Amerikaanse bijdrage aan de opbouw van het

N.A.V.O.-infrastructuurprogramma zal worden voort-

gezet.

Al zullen dus hierdoor de aan Europa gestelde eisen

pro tanto geringer zijn, niettemin lijkt het nog ver ver-

wijderd van een dollarevenwicht op normale basis.

Indien wij de ontwikkeling van dit normale dollar-

.verker in ogenschouw nemen dan blijkt dit het tegendeel

van een bevredigend beeld te geven. Hier is het tekort,

op jaarbasis, opgelopen van $1 mrd. tot $ 2 mrd. en wel

hoofdzakelijk door de sterk gestegen dollarimporten.

• Het ligt voor de’ hand om dit laatste verschijnsel in

verband te brengen met de toegenomen liberalisatie t.o.v.
het dollargebied
1)..

Hierin ligt echter niet de voornaamste verklarings-

grond. Het blijkt namelijk dat bij de belangrijkste Euro-

pese importlanden (de Schuman-landen, Engeland,

Noorwegen en Zweden) de toename van de dollarinvoer

van de eerste helft van 1954 op de eerste helft van 1955

voor 80 pCt. bestond uit een tiental grondstoffen als

granen, non ferro metalen, kolen etc. Afgezien van de

verhoogde graaninvoer, welke in verband stond met de

slechte oogsten in Europa, is de verklaring gelegen in de

sterk gestegen Europese vraag in verband met de expansie.

Europa zelf kon daaraan niet meer geheel voldoen en het

excedent moest uit Noord-Amerika worden betrokken.

Dit gebied kon aan die vraag voldoen uit voorraden en

doordat de produktiemogelijkheden daar groot zijn in

vergelijking tot de relatief weinig omvangrijke Europese

marginale vraag. Een soortgelijke gang van zaken vo,nd

plaats tijdens Korea toen echter de Europese vraag voort-

sproot uit voorraadvorming en niet zozeer uit produktie-

expansie.

Indien dus de Europese economie op volle toeren

draait moet voor de additioneel benodigde invoer een

beroep op Noord-Amerika worden gedaan. Op zichzelf

behoeft dit niet tot bijzondere bezorgdheid aanleiding te

geven als daar dan ook maar tegenover staat dat de

Europese export voldoende dollars opbrengt.

Hiervan
is echter tot dusver niet veel terecht gekomen.

Terwijl in de drie jaren’van expansie de Europese uit-

voer naar niet-dollarlanden in totaal met ongeveer een

vijfde toenam, lag dç uitvoer naar Noord-Amerika – de

voornaamste dollarbron – tot voor kort niet hoger dan

in 1953.

De oorzaak van dit verschillend gedrag tussen de twee

richtingen van de Europese uitvoer lag uiteraard in de

Verenigde Staten, en wel in de recessie aldaar. De invoer

uit de O.E.E.S.-landen lag in 1954 meer dan 10 pCt.

lager dan in het voorafgaande jaar – bij een bruto

nationaal produkt dat met 1 pCt. verminderd was. Het

herstel van de Europese uitvoer naar de Verenigde Staten
in de eerste helft van 1955 is nog niet bijzonder imposant

geweest. Bij een bruto nationaal produkt dat 4 pCt. lag

boven het peil van’1953 bevond de invoer uit de O.E.E.S.-

landen zich nog 2 pCt. beneden het, niveau van
1953.

De tweede helft van het vorig jaar heeft echter een be-

vredigender beeld te zien gegeven, zodanig dat voor
1955

als geheel de invoer uit het O.E.E.S.-gebied t.o.v. 1953

bijna evenveel gestegen is âls het bruto nationaal produkt.
Zijn daarmee de verhoudingen van ‘1953 ongeveer her-

steld, het is duidelijk dat er meer nodig is. Daarbij be-

denke men dat het dollartekort niet iets is van vandaag

of gisteren. De Amerikaanse economie heeft blijkbaar

1)
Deze nam, op basis van de import van 1953, toe van 44 pCt. in september
1954 tot 53 pCt. ‘in januari 1956: • •

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,

7maart
1956

een hardnekkige neiging tot ,,voorlopen’?
2)
niet als ge-

volg dollartekorten Deze tekorten zijn in de loop der

tijdenop verschillende wijzen gefinancierd. In de twintigér

jarei gés’chieddè dit door kapitaalbeweiiigen, in de

dertiger jaren’ door Europese goudverschepingen naar

Amerika, daarna was de Amerikaanse hulp de sluitpost.

..Van Amerikaase kapitaalexporten valt alleen nog iets

t’e verwaéhten voör over men .aldar van mening zou

zijn dat dé winstkansen in Europa gunstiger zijn; goud

valt er met meer te missen en Europa kan met verwachten

permanent te worden gesteund. Bovendien zagen we reeds

dat de Ameriknen een belangrijke verlaging van hun

hûlp hebben aangekondigd.

Daarbij komt nog dat ‘tvlj niet ten eeuwigeti dage kwan-

titatieve resfricties op de dollarinvoer kunnen handhaven.

Eeü t9eneming yan _de invoer is van een verdegaande

dollarliberalisatie ‘zéker te verwachten.

e conclusie uit dit alles is dat de ontwikkeling van de

Europese dollarexport in de komende jaren van kardinal

belâng zal zijn, zodat deze dus al oze aandacht
2al

moeten hebben.
Samenvattendl wordt Europa in de naaste toekomst dus

gesteld’ tegenover twee belangrijke problémen, een intern

en een extern.

De voortdurende expansie in
7
e afgelopen jren heeft

vëelal tot volledige bezetting geleid. De vedere expansieve

krachten kunnen een evenwichtige ontwikkeling in ge-

vaar brengen. Het vraagstuk- van de afremniing van de

hausse is in vele landen thans’ acuut. De vraag rijst in

welke sectoren – consumptie, investeringen, overheids-
uitgaven – remmend moet worden opgetreden, in welke

mate ‘dit moet geschieden en welke middelen moeten

wordeh gebruikt.

Extern dwingt met name de komende sterke vermin-

dering van de buitengewone Amerikaanse overheids-

uitgaven in Europa tbt een zoeken van dollarevenwicht

op nôrmale basis:’

Het interne en het externe probleem dienen zich tege

!)
Wij gaan iiie; asn de oorzaken voorbij. Een recente interessante beschouwing
op dit gebied verscheen in ,,De Econoinist” van januari 1956 van de hand van
T. de-vries onder de- tltel::,;De theorie van het comparatieve voordeel en het
dollartckrt’.
.

lijkertijd aan. Men zal er goed aan doen ook
bij
de op-

lossing’ verband te leggen tussen beide vraagstukken.

Dit betekent dus extra aandacht voor de ontwikkeling

van de hausse om te voorkomen dat het dollarprobleem

nog wordt gecompliceerd döôr algemene betalingsbalans-

tekorten. Het houdt ook een vingerwijzing in om bij éen

afremmen van de hausse de investeringen zoveel nioeijk

tè ontzien, teheinde dns concurrentievermogen o

Amerikaanse en derde markten op peil te – houden en te

verbeteren.

Het is daarbij van belang dat de O.E.E.S: zich in de

komende’ tijd, intensief met de,ze, gehele prèblematiek

gaat bezighouden.
Men zal in het kader van de Organisatie van gedahten

moeten wisselen of en zo ja welke maatregelen met be-

trelddng tot dé expansie moeten worden genomen. Men

‘zal ook gebruik moeten maken van de in vele jaren van

dagelijkse saménwerking ôpgebouwde sterke verreqings-

kracht van de Organisatie om te 6evor4erendat een j
,
nd

inderdaad maatregelen neemt als dat naar ‘algénien

-o&deel noodzakelijk is en’ om het nem’en ‘van voor

anderen uitgesprèken schadelijke maatregelen -tegeri te

gaan.

Daarbij zal met het oog op het dôllarprobleem een

hoog investeringsniveau een centrale plaats moeten

innemen. Een vermindering van de Amerikaanse handels-‘

barrières en een stimulering van de Amerikaanse kâpitaal-

export naar Europa zullen het noodzakelijk complement

dienen te vormen op- het Europese streven naar verho-

ging van de dollaruitvo’er. Het is in dit verband van belang

dat ook de Verenigde Staten via hun geassocieer’d lid-

maatschap van de O.E.E.S. nauw verbonden zijn met de
Europese economische samenwerking.

Dit alles zal niet eenvoudig zijn en spectaculaire resul-

taten op korte termijn zijn niet te verwachten. Een,. ge-

coördineerd optreden t.a.v. de problematiek geschapen

door de expansie en door het feit dat Europa onafhanke-

lijk moet worden van buitengewone Amerikaanse steun

kan echter veel bijdragen tot het vinden van de juite

oplossing.

‘s-Gravenhage. –

F.

KUPERS.

De vrachtenmarkt in
1955

Indien ‘men;-zich tot. het schrij

ven van eeii overzicht

van de .vrachtenmarkt in 1955 zet, valt het accent on-

vermijdelijk op één enkele sector, die in feite het beeld

gedurende het ganse afgelopen jaar heeft, beheerst, t.w.

het zeer omvangrijk transatlantisch kolenvervoer. De

grote industriële bedrijvigheid, waardoor het brandstof-

verbruik sterk toenam enerzijds en de ontoereikende

Europese kolenproduktie andeizijds, waren oorzaalç dat

in toenemende mate, op Amerika als leverancier een

beroep moest en ook thans nog moet worden gedaan.

.Het was vooral Engeland, bakermat van de mijnbouw,

we1ks kolenuitvoer opnieuw een scherpe daling te zien

gaf. Hoe aanzienlijk de uitvoer van kolen uit E
.
ngeland is

teruggelopen, blijkt, eerst recht duidelijk indien men
S
de

export in 1913 vergelijkt met die in het afgelopen jaar.

In 1913 toch werd 73,4 mln, ton geëxporteçrd. Gedurende

het tijdvak 1 januari-30 september
1955
exporteerde

Engeland. slechts 8,7 mln, ton. De wereldexport van

kolen, inclusief voor bunkerdoejeinden geleverde kolen,

had in 1913 een omvang van 171 mln. ton; in 1937 was

de wereldexport tot 142 min, ton gedaald. Engelands

aandeel in, deze uitvoer bedroeg toen echtr nog s1ehts

rond
40,5
mln. ton. Bedenkt inen voorts dat de kolen-

produktie in Engeland in
1955,
vergeléken met het.jaar
tevoren, wederom met 2 mln. ton terugliep en met f222

mln, ton (1913 = 287,4 mln, ton) – minder dan de helft

der Amerikaanse produktie – een nieuw laagtepunt

bereikte en een invoer van rond 11 mln, top noodzakelijk
maakte
5
dan is het duidelijk dat de mogelijkheden- van

emplooi in de algemene vrachtenmarkt grondig zijn

gewijzigd.

Weleer toch, en dit vormde in het begin dezer eeuw

veelal de ,basis voor nieuwe rederij bedrijven diç vaak met

financiële steun der scheepswerven in staatwerdep gesteld

met beperkte eigen middelen één of meer -schepen aan te

schaffen en de opgevaren winst dank zij een veel soepeler
fiscaal beleid in het bedrijf te houden,, vormden kolen. op

de uitgaande en graan of erts öp de thuisreis de- trdi-

tionele ,,round trip”. Uitgaande kolenvrachten -. van

Engeland zijn thans moeilijk te krijgen en graan van

Argentinië, vroeger overvloedig, wordt thans slechts – op

beperkte schaal geëxporteerd. Engelands rol als expor-

7inaar
1956

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH’TE*

03

‘teur op g1te scha

al vafi kolen is overgenomen door

Ame’rikâ’,. waar de prpduktie verleden jaar tot rand

460 mln ton steeg.

e ,börtdtii&ude yraag.naar ruimte vooL het vervoer

vaifAine.rikijsé kolen -‘tai van schepen .vçrdçn
z
6
wel

‘or achterèenvölgendè reizen gedurende een aantal
jaren, als op ‘timechart bevracht – deed niet slechts

de ykacht’en van ca.
551-
in iiet begin van het jaar tot

721- per ton, basis Hamton Roads/Antwerpèn-R’ouçr-

dam-Amsterdam, in het najaar, toen de kolenvrachten

het hoogste piint bereikten, oplopén, m&ar 6nttrok een

aanzienlijke tonnage aan de markt zodat, .wilden be-

vrachters de benodigdé ruimte bemachtigen, ook in de

overige afdelingen belangrijk hoger vrachten konden

wbrden bedobgen. Weliswaar waren graanverschepingen

dank zij de zoveel gunstiger oogsten.verled,en jaar minder

omvangrijk, maar de vrg naar ruimte voor het vervor

van erts en, zij, het in mindere mate, sch.rootladingen

vormden een voldoende tegenwicht.

– Steun werd eveneens aan de markt verleend door. de

noodzaak, .waarvoor versqhillende hjnrederijen – met
name die *elke de vaart op West-Afrika onderhouden

– zich geplaatst zagen om de eigen tonnage met die van

derdçn aan, tè , vullen. Ofschoon, zoals reeds vermeld, de

omvang der graanverschepingen bij die van 1954 ten

achter bleef, was er geregeld vraag naar ruimte va,n

Noord-Amerika, de St. Lawrence en de Gulf. Graan-

bevrachters, die uiteraard met de Amerikaanse kolen-

exporteurs moesten concurreren, maakten gebruik van

iedere tijdelijke periode van geringer, activiteit in de kolen-

sector om hun behoeften te dekken.,, Vermelding dient
j
in

dit verband de verbouwing van een aantal oudere tank-

schepen, die bij de geldende lage tankvrachten niet zonder

verlies konden varen en voor het vervoer van graan resp.

érts werden ingericht. De mogelijkheden wat ‘betreft
emplooi voor deze schepen van groter laadvermogen
waren nochtans beperkt, terwijl ook slechts ladingen

naar die loshavens geaccepteerd konden worden waar

meii beschikt 6ver outillage voor de lossing van gestort
graan. De door deze schepen bedongen vrachten waren

dan ook lager dan die welke voor normale vrachtschepen
werden betaald. Niettemin boden zij de betreffende rede-

rijen lonende emplooimogelijkhedèn, zulks in tegen-

steffing tot de tankvrachtenmarkt. Het is overigens niet
onmogelijk dat de reders die tot deze vrij kostbare ver-‘

bouwing overgingen hun besluit ,achteraf, toen de tank-

vrachten aanzienlijk stegen, hebben betreurd.

In tegenstelling tot het jaar tevoren, ,toen Engeland.

gedurende de eerste tien ftiaanden meer dan
350.Q0O
ton

suiker uit Cuba importeerde, daalde de invoer ged’urende

‘het overeenkomstige tijdvak in 1955 tot slechts’92.000 ton.

Grotér export naar andere landen, o.a. Japan en Frank-

rijk, bood echter voldoende compensatie en Cuba’s

totale uitvoer van stiiker was dan ook praktisch gelijk

aan die van 1954. De activiteit op de Laplata-markt was
teleurstellend; het waren voornamelijk Duitse en Poolse

bevraôh,ters die deze markt voor volkomen stagnatie

behoedden. De Middellandse Zee-sector’ had onder

onvôldoend aanbod van ruimte te lijden, hetgeen zich

in hoger vrachten, weerspiegelde.

• Was het verleden jaar de kolenuitvoer van Amerika, die

töt een aanzienlijke stijging der vrachten in de algemene
vrâchtvaart leidde, de verwachting dat de gunstige stem-

ming zich althans gedurende de eerstvolgende maanden

zal handhaven lijkt gewettigd nu de vraag naar ruimte

voor klenvervoer onverminderd aanhoudt. O.a. werden

sedert begin januari door een tweetal Noorse rederijen

coitrcten voor een’duur
van>drie
jae’bss I-Ïamptn

Roads/Anterpen-Rotteidai1-Amsterdrm, tegen resp 50/-

en
1
50/9 jer’ tOn’ en ‘werd di een Israëlische rederij

een vierjarig contract tegen 47/6 per tofi gesloten Waar

deze reizen”reeds bij een’ ‘vf acht viii ca ’35/ per tdn

lonend zijn, bhoeft het geen betoog dat deze contracteh

een alleszins redelijke winst laten. Op reisbasis” werd

februari-tonnage naar dezelfde loshavens tegen 71/-

optie Noordfranse havens tegen 79/ bevracht.”

Hoe de veidere, gang van zaken, met
I
namé gédurende

het tweede halfjaar, zal zijn dient

4e worden afgewacht

Nemen de graanverschepingen ditjaar toe, -, de oogsten
geven hier de doorslag – dan mag dit jaar op een voof t-

durend’ vaste, markt worden gerekend. Wat, de, totale
onvang der kolenverschepingen •betreft moét’ worden

afgewacht, of de huidige ,indqstfiële bedrijvigheid gehand-

haafd blijft Zou een lichte terugsiag volgen – de auto-

rnobielindutrie, gfoof ,verbruikster yan staal, J,ioudt

reeds rekening mèt een dalende omzt – dan zal zich

zulks in het totaal der uit Amerika aan ‘te voeren kolen

weerspiegelen. Engeland zal voorts dit jaar mindrr kolen

dan in
1954
invoerén, terwijl het aanzieiilijk ‘aantal be-

vrachtingen voor ‘achtereenvolgende reizen gedurende

een reeks van jaren dan wel op tirnecharter-basis de
vraag naar niimte voor reischarters ongetwijfeld zal

doen “.erminderen. –

De gunstige steming
6p
de vrachtenmarkt geduende

het afgelopen jaar weerspiegelt zich in de– op blz. 204 af-

gedrukte – ma
.
andelijks. door de Engelse Kamer vopr de

Scheepvaart gepubliceerde indexcijfers der sterlingvrach-

teneninde hoogste en laagste vrchten, welke in
1954/55

in de voornaamste verschepingscentra werden betaald.

Ofschoon de ongunstige factoren ,welle latent aan-

wezig zijn zich bij het thans geldend vrachtenpeil ,uiter-
aard in
mindei:e
mate doen gelden valt nochtans te vrezen

dat zij bij een hernieuwde terugsiag de bedrijfsuitkomsten

in nadelige zin zullen beïnvloeden. Allereerst dient in dit

verband nog eens te worden gewezen op het toenemend

ei.ivel der gn. ,fiags of convenience”. Het’ zijn vooral

Amerikaanse en Griekse rederijen die ffaat schepen”doen

registreren onder de vlag van Panama; Liberia dan wel

Honduras teneinde te profiteren van de minder stringente
sociale voorzieningen en de zveel gunstiger fiscale retri-

buties. Deze rederijen kunnen de door haar opgevaren

‘winsten vrijwel integraal benutten voor vlootuitbreiding

resp. vernieuwing, waardoor zij een nauwelijks te over-

schatten voorsprong hebbeii op die rederijen’ welke haar

schepen— principieel – onder de nationale vlag eploi

teren. Bij herhaling is op deze wantöestnd – dè iit-

drukkingis waarlijk niet te sterk – gewezen. Het is overi-
gens gemakkelijker het euvel te ‘signaleren dan hiervoor

een afdoende remedie te vinden.

Een zelfde bezwaar géldt voor de door Amérika

toegepaste zgn. ,,fifty/fifty rule”, op grondwaarvan lading

welke door de Verenigde Staten aan derde’n wordt gé-

schonken dan wel met speciale faciliteiten geleverd, voor

de’ helft met schepen onder Amerikaanse vlag naar de

haven van bestemming moet wordén vervoerd. Washing-

ton weigert vooralsnog,’met een beroep op het dalénd

aandeel van ‘Amerikal’s koopvaardijvloot in het’ v’ervôer

van ,Anerika en onder verwijzing naar de zovee
1
l hogere

exploitatiekosten onder Amerikaanse vlag, dit voorschrift

te herzien dan wel te veriachten:

Langdurig oponthoud in tal van havens door onvol-

doende outillage en herhaalde arbeidsconflicten – bij,het

schrijen van dit overzicht hebben dë haenarbeiders in

53 Australische havens het werk neergelegd’ waardoor

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
maart
1956

IndexcijJ’ers der sterlingvrachten

(1952 = 100)

1952
1953
1954
1955

januari

……………
146,4
79,3
71,9
115,1
.
80,0
77,6
119,8
maart

……………..
122,4
83,2
77,4
113,7
februari

…………….140,6

108,4 86,5 75,8 110,2
april

……………….
106,8
82,2
77,4
122,6
91,2
73.8
77,6
128,0
73,5
75,8 79,7
130,0
71,2
73,9
80,1
129,9

mei

……………….
juni

……………….

76,3
73,9
90,6
138,1

juli

……………….
augustus

………….

84,9
77,5
99,5
148,9
september

………….
oktober

……………
88,0
73,8 110,4
135,5
november

………….
december

………….
83,7
71,5
115,5
140,1

jaargemiddelde
110,6 77,5
1

86,1
1

i

Hoogste en laagste vrachten

.
1954
1

1955

hoogste
laagste
hoogste
I
laagste

Kolen
Hampton Roads/Antw.-Rotterdam
511-
27/-
72/-
43/-
}tampton Roads/ Westkust Italië
5716
36/-
77/6
50/-
30/-
19/6
42/-
26/-
25/9
17/6
31/-
22/3
Csrdiff/ West-Italië

…………………

$
12,25

$18,-
$

11,75
Rotterdam/West-Italië
……………….

Graan
West-Australiëf Ver. Kon., gestorte tarwe

Hsmpton Rosds/Japsn

………….

115/-
57/6
1751-
85/-
st. Lawence/Ver. Kon.
…………..
75/-
411-
92/6
57/6
Noord-China/Antwerpen-liamburg,

ge-
/
mengde granen, Vrij laden en lossen
120/-
651-
190/-
127/6

ex

silo

………………………..

Laplata

rivier/Antw.-Hamburg,

zwaar

117/6
61
1
6
1251-
37/-
Laplata rivier/Ver. Kon., zwaar graan
115/-
67/-
1401-
82/6
Laplata rivier/Polen, zwaar graan
125/-
75/-
105/9
90/-
Gulf/Ver.

Kon.

………………..
85/-
50
1

105
1

77/6
$14,25

$22,-
$
13,85
Nooïd Pacific/ Ver. Kon., tarwe
110/-
53/-
145/- 100/-
$
12,25
$
5,55
$13,50
$
9,-

Erta

graan

…………………………

50/-
33/6
49/6
44/-
Bona/Ver.

Kon.

………………..

..

23/6
40/-
31/6
49/6
49/-
75/-
62/6
Victoria (Brazilië)/Noord-Amerika,

vrij
$
6,25
$
4,50
$
7,25
$
4,75
Marmagoa/Continent, vrij 1adenen los-
/
sen

………………….

..

…..

Gulf/Japan

…………………….

Noord Paciflc/Japsn, tarwe

………..

Marmagoa/ Japan, vrij laden en lossen
..

….
32/6

78/6
$
8,30
48/6
$
6,85
1051-
$
14,85
77
/
4
+
$
10,90

Suiker in balen

Huelva/Ver. Kon., pyriet

…………….

Victoria (Brazilië)/Ver. Kon

…………..

95/-
62/6
12716
82/6

laden

en

lossen

………………..

Cuba/ Ver.

Kon.

………………..
67/6
60/-
126/3
110/-
100/-
62/6
125/-
80/-
Queensland/Ver. Kon.

…………..
150/-
100/-
181/3
1151-
$
17,50

$11,50
$
22,75
‘5
14,60

Durban/Ver. Kon., gestort

………….

Mauritius/Ver.

Kon
………………..

Bout

….

Noord Pacific/Ver. Kon., vrij laden en
$
20,-
$
9,75
$
25,-
$
16,50

Cuba/Japan, vrij ladeiten lossen

……..

Oost-Canada/Ver.

Kon., mijnhout

per
215/-
177/6
360/-
235/-

lossen
………………………..

iCunstmeat

vadem

……………………….

40/-
25/-
40/-
3416

Casablanca/Ver. Kon., fosfaat

………..
53/6 34/6
86/-
70/-
Casablanca/Zuid-Afrika

……………..
Hamburg/Japan, potas

……………
$
11,80
$
9,75
$
16,50
$
11,75

meer dan 100 buitenlandse schepen worden opgehouden

beïnvloeden de reisduur in ongunstige zin. De nog

voortdurend stijgende exploitatiekosten baren eveneens

zorg. De heer W. C. Warwick, president-commissaris der

Houlder Lines Ltd.,
gaf
dezer dagen het navolgend ant-

woord op de vraag ,,where the money goes”. Het werpt

een schril licht op de zozeer gestegen exploitatiekbsten en
het

uiterst matig rendement op het in de onderneming,

zelfs in een jaar van stijgende winst, geïnvesteerde
kapitaal:

£

S.

d.

bunkers …………………2

11+
gages

………………..
2

2
haven- en exploitatiekosten ..

8

8+
belasting, afschrijvingen en re-
serve voor vlootvernieuwing

5

7
dividend ………………..
7

£1 0

0

Het zijn deze minder gunstige factoren die bij een

beoordeling der vooruitzichten voor de algemene vracht-

vaart niet uit het oog mogen worden verloren en waarop

het goed is juist in deze tijd van gunstige conjunctuur,

wanneer men maar al te zeer geneigd is de kwade kansen

te negeren, de aandacht nog eens te vestigen.
Rotterdam.

C. VERMEY.

NATIONALE NOTITIES

De les van ,,De Twaalf Prövinciën”

Dezer dagen verscheen in de kranten het bericht, dat

de leiding van het zgn. middenstandswarenhuis te Rotter-
dam zich genoodzaakt heeft gezien om na een exploitatie

van nog geen half jaar tot een drastische reorganisatie

over te gaan. De eerste fase van dit ongetwijfeld bijzonder

interessante experiment op het gebied van de detailhandel
heeft hiermede een weinig gelukkige afsluiting gevonden.

Zoals bekend, was het de opzet om onder één dak een

groot aantal middenstandszaken te verenigen en hierdoor

een geheel tot stand te- brengen, dat als een warenhuis

zou kunnen worden aangemerkt. De bedrijfsresultaten

van de verschillende deelnemers zijn ons uiteraard niet

bekend
;
maar uit het feit van de reorganisatie mag

ongetwijfeld worden afgeleid, dat de uitkomsten in grote

lijnen niet aan de verwachtingen hebben beantwoord.

De combinatie van verkooppunten heeft blijkbaar op

het publiek niet die aantrekkingskracht kunnen uit

oefenen, die nodig was om tot bevredigende resultaten
te komen.

Ervan uitgaande, dat ,,De Twaalf Provinciën” er niet

in geslaagd is om op langere termijn een voldoende aantal

klanten aan te trekken, rijst de vraag wat hiervan de

oorzaken zouden kunnen zijn.

Naar onze mening moet de hoofdoorzaak worden ge-

zocht in de samenstelling van de verkooppunten. Bij het

aantrekken van de deelnemers heeft men het blijkbaar niet

nodig geoordeeld om een selectie toe te passen in die zin,

dat gestreefd is naar een geheel, dat voor het publiek
attractief moest worden geacht. Daarenboven was de

ruimtelijke indeling althans voor de consument volkomen

willekeurig. De onderscheidene branches waren niet

systematisch samengebracht. Zo trof men naast een slager

een zaak in bijouterieën aan, terwijl enkele schiettenten

en behendigheidsspelen tussen de vinkels een plaats had-
den gevonden.

Met dit beeld voor ogen is liet verschil met de waren-

huizen evident. Het door ,,De Twaalf Provinciën” toe-

gepaste verhuursysteem is ontoereikend gebleken om een

geordende en rustige koopsfeer in het ,,warenhuis” tot

stand ‘te brengen. Het samenstel van verkoopplaatsen

heeft niet beantwoord aan de koopgewoonten van de

consument en is ook niet in staat gebleken om deze koop-

gewoonten te wijzigen.

Eens temeer is naar onze mening dan ook uit dit ex-

periment gebleken, dat een adequaat distributie-apparaat

alleen dan tot stand kan komen wanneer het verkoop-

apparaat zo goed mogelijk wordt aangepast aan de wen-

sen van het publiek. Een betrekkelijk willekeurig aan-

tal winkels laat zich nu eenmaal niet tot een harmo-

nisch geheel samenVoegen.

Het uitgangspunt om met behoud van de zelfstandig-

heid der samenstellende delen een warenhuis te ver-

wezenlijken lijkt onder bepaalde omstandigheden aan-

trekkelijk, maar zal eerst dan een suçces kunnen worden,

indieii de deelnemers door een deskundige selectie tot

ôen verantwoord geheel kunnen worden gebracht.
‘s-Gravenhage.

Dr. A. W. LUTJCKX.

7maart1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

INTERNATIONALE NOTITIES

De Amerikaanse conjunctuur in het vierde

kwartaal van
1955

In het vierde kwartaal van het afgelopen jaar vertoonde

de hoogconjunctuur in de Verenigde Staten, welke in

het derde kwartaal reeds zeer aanmerkelijk aan intensiteit
inboette,

een verdere afviakking.

Het bruto-nationaal produkt steeg, op jaarbasis, met

$ 5,8 mrd., tegenover een toeneming van $ 6,7 mrd. in

het derde en van $ 9,5 mrd. in het tweede kwartaal.

De stijging van het bruto-nationaal produkt beperkte

zich in dit kwartaal voorts in hoofdzaak tot één sector

van het economisch leven, ni. de voorraadvorming yan

het bedrijfsleven. Wat het laatste betreft, is de situatie

dus analoog aan die bij de aanvang van de hausse in het

vierde kwartaal van 1954, toen de expansie zich eveneens

voornamelijk op de sector der voorraadinvesteringen

concentreerde.

Er is echter één essentieel verschil. Destijds kreeg de

voorraadmutatie haar beslag door middel van een toe-

nemende produktie, welke op haar beurt de stoot vormde

tot èen geleidelijke expansie van een groot aantal sec-

toren van het econonisch leven. Thâns is zij echter voor

een belangrijk deel het gevolg van een beneden de ver

wachting gebleven afzet en draagt 4n zoverre een
onvrij-

willig karakter. Doordat de voorraden in verhouding tot

de omzetten in het algemeen nog steeds itiet groot zijn,

behoeft deze onvrijwillige voorraadvorming nog niet

tevens een
ongewenste
voorraadvorming te betekenen en

tot een onmiddellijke inkrimping van de produktie te

leiden. Voor één – zeer belangrijke – bedrijfstak, ni.

de automobielindustrie, is dit echter reeds wel het geval

gebleken. Volgens de laatste berichten vinden nl. thans
in de Verenigde Staten, ter verkleining van de handels-

voorraden, in vrijwel alle automobielfabrieken niet on-

aanzienlijke produktie-inkrimpingen plaats. Duidelijk is

in elk geval dat onder de gegeven constellatie een

produktie-uitbreiding
van enige betekenis voorlopig niet
in de lijn der verwachtingen ligt.

De recente conjuncturele ontwikkeling is weergegeven

in de onderstaande figuur, waarin het verloop van de

procentuele verhouding tussen het werkelijke en het

maximaal mogelijke bruto-nationaal produkt in beeld is

gebracht. Onder het maximaal mogelijke bruto-nationaal

* Bruto-nationaal produkt in pCt. van zijn maimal

mogelijke waarde

oo

98

96
94
92

‘go

Be

86

JUJllNIlluI 17 IflffiI

1953

195’s

1965

produkt is hier te verstaan het bruto-nationaal produkt

dat verkregen zou worden, indien alle beschikbare arbeids-

krachten gedurende de gehele periode 41 uren per week

zouden .werken.

– Uit deze figuur blijkt dat de jongste hausse in de

Verenigde Staten, waarvan de beteknis in het algemeen,

wëllicht mede door politieke invloeden, sterk is overschat,

in het vierde kwartaal praktisch tot een eind kwam.

In dit kwartaal trad immers nauwelijks enige ver

betering van de conjunctuur in; zij stabiliseerde zich

ongeveer op het in het derde kwartaal bereikte peil.

In de werkloosheid kwam dan ook geen vermindering.

Het aantal volledig werklozen bedrôeg in het vierde kwar-

taal gemiddeld 2,32 mln, of
3,5
pCt. van de beroeps-
bevolking, terwijl het werklöosheidscijfer in het vorige

kwartaal 2,29 mln, of 3,4 pCt. van de beroepsbevolking

bedroeg.

Met het beschikbaar komen van de cijfers over het

vierde kwartaal van het afgelopen jaar, wordt het moge-

lijk het conjuncturele beeld van het jaar 1955 als geheel

te overzien. Het bruto-nationaal produkt bedroeg in dit

jaar $ 387,3 mrd., tegenove*r $ 360,5 mrd. in 1954 en

$ 364,5 mrd. in 1953. De bezettingsgraad van het Amen-

kaane ,,produktie-apparaat” in de ruimste zin, gedefi-

nieerd als de procentuele verhouding tussen werkelijk en

maximaal mogelijk bruto-nationaal produkt, bedroeg

in
1955
ca. 93 pCt., en lag daarmede weliswaar duide-

lijk hoger dan die van 1954 (ca. 90 pCt.), doch ander-

zijds nog aanmerkelijk beneden die van 1953 (ca. 95

pCt.). In overeenstemming hiermede bevond de gemid-

delde werkloosheid zich in 1955 met 2,65 mln, of 4,0 pCt.

van de beroepsbevolking tussen die van 1954 met 3,23

mln, of 5,0pCt. en die van 1953 met 1,60 mln. of 2,5 pCt.
van de beroepsbevolking.

N.E.I.

R. JwEMA.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Op de Nedrlandse geldmarkt doet zich momenteel een

stille revolutie voor. In het middelpunt hiervan staat De

Nederlandsche Bank, die het afromen van liquiditeiten

uit het bankwezen thans zozeer ter harte gaat, dat zij hier-

voor relatief grote concessies t.a.v. de rentevoet over heeft.

Gedurende de verslagweek accepteerde zij biedingen op

5
jaars-schatkistbiljetten tegen een disconto van
21/4
pCt.

per jaar (overeenkomende met een r,ente van bijna 24

pCt.), d.i.
1/4
pCt. hoger dan het door haar van 19januari

– 7 februari ji. bij biedingen op dit papier aanvaarde

disconto van 2 pCt. en
4
pCt. hoger dan het tot 19 de-

cember 1955 geldende afgifte-disconto van 1/
4
pCt. voor

deze termijn bij de Agent.

Voorts vroeg de Centrale Bank biédingen op jaars-

promessen. Naar verluidt zou zij hierop binnengekomen

offertes A
14
pCt. disconto alleen daarom hebben af-

gewezen, omdat de gevraagde bedragen van te geringe

omvang waren. Bedenkt men, dat het officiële afgifte-

disconto voor deze termijn tot dusverre 1 pCt. p.j.

bedroeg – tegen welk percentage echter reeds maftnden

lang geen kopers kwamen opdagen – dan is ook de

rentestijging voor dit papier relatief niet voor de poes.
Mede i.v.m. het feit, dat het renteniveau op de open

geldmarkt praktisch geheel wordt bepaald door de rente-

tarieven van de officiële verkoper van nieuw schatkist-

206

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7maart1956

papier -. sinds 19 december
1955
De Nederlandsche

STATISTIEKEN
Bank – betekent de huidige ontwikkeling, dat de goed-

koop-geidpolitiek ter geidmarkt hier te lande stukje voor

IN. EN UITVOER VAN NEDERLAND
1)
beetje wordt geofferd op het altaar van een met groter

(waarde in miljoenen guldens)
kracht gevoerde restrictieve monetaire politiek. –

januari

De kapitaalmarkt.

Een marktconstellatie uit de goede oude tijd van v66r

september 1955 keerde, op de Amsterdamse aandelen-
markt terug, toen in Washington de kogel door de kerk

was in de vOrm van een herkandidatuur van President

Eisenhower. Ofschoon in Wallstreet de stijging deze week

door winstneniingen nog slechts matig was, voor het

Amsterdamse hoofdfonds Koninklijke veroorzaakt een

zuchtje in New York al spoedig een stevige bries op het

Damrak, zodat dit fonds i.v.m. aanzienlijke arbitragevraag

plotseling tot een nieuw hoogterecord steeg. Een andere

reden van de koersstijging der Nederlandse ,,inter-

nationals” te Ansterdam vormde de publikatie van de

voornaamste jaarcijfers van Unilever, die een uitstekende

indruk maakten. Een uitzondering op de gunstige beurs-

stemming vormden eigenlijk alleen do Indonesische

fondsen, vnl. tengevolge van de opschorting van de

uitloting der lening
1935,
waarin velen een voorbode

zagen van verdere contractbreuken door dit land.

Op de obligatiemarkt werd de stormloop naar de beurs
met converteerbare-obligatie-emissies door weer nieuwe

ondernemingen vôortgezet. Ketjen annonceerde een

4
pCt. lening van dit type, groot f. 12 mln.

De ter gelegenheid van de discontoverhoging van

7 februari ingetrokken obligatie-uitgifte der Bank voor

Nederlandsche Gemeenten werd gedurende de verslag-

week tegen iets gunstiger condities opnieuw aangeboden;
de emissiekoers bedraagt thans 991 pCtl (i.p.v. 100 pCt.),

de gemiddelde looptijd 20 jaar, tegen oorspronkelijk

25 jaar. De geringe omvang van de wijziging, die op de

markt voor niet-risicodragend kapitaal door de disconto-

verhoging is opgetreden wordt ook door andere cijfers

bevestigd. Zô gaf de Nederlandse Scheepsverband Mij.
38/4
pCt. pandbrieven â
‘993/4
pCt. uit. Een dochter-

maatschappij van Philips leende onderhands tegen een

rentevoet van
38/4
pCt., enkele Nederlandse vestigingen

van buitenlandse petroleummaatschappijen tegen
41/4
pCt.

p.j., alles bij een gemiddelde looptijd van ca. 20 jaar.

Aand.

indexeijfers

A.N.F.-C.B.S.
17 febr.
’24 febr.
2
mrt.
(1953
=
100)
1956
1956 1956

Algmeen

……………………………
206,2 209,1 215,8
Internat,

concerns

…………………
265,5
270,4
283,8
Industrie

………………………………
158,7
161,5 163,6
Scheepvaart

………………………….
159,9 161,7
163,6
Banken

………………………………
157,2 155,1
157,3
Indon,

aand………………………….
138,1
187,4
134,7

Aandelen

Kon. Petroleum …………………….
637
647%
678%
Unilever

………………………… . ……
329%
339%
367
Philips

…………………………………
320 327
2
h
338
A.K.0
.

…………………………………
312
314
324
Kon.

N.

Hoogovens

………………-
291
300 310
Van

Gelder

Zn .

……………………
265%
267½
273
2
A
H.A.L.

., ……………………………….
204% 205% 200%
Âmsterd.

Rubber

…………………
109
109%
102
H.V.A

…………………………………
130 130 127
1
/d,

Staatsfondsen

2%

pCt.

N.W.S.

……………………
784e
79%
79
3-3%

pOt.

1947-

…………………….
98fj
99
98f’
S pCt.

Grootboek 1946
3

pCt

Dollarlening

………………
96
96%
96
95%
96%
96%

Diverse
obligaties

3% pCt. Cern. R’darn 1937 VI
100% 100%
100
1
%-
3
1
/4
pOt. Bk. v. Ned. Cern. 195411/111
-96%
96% 96%
3%

pCt.

Philips

1948

……………
10144 10144
102
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
101%
100%
100
7
/8
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
95%
95 95
J. C. BREZBT.

1

Invoer
Uitvoer
Invoersaldo
I
Dekkingspercentage

1938

….
122
84 38 69

1953

. . . . –
,

756
715
41

.95
1954

….
849 768
81
90
1955

….
1.053
789
264
75
1956

….
1.154
937 217
81

i) Bron C.B.S.

PRODUKTIE-INDEXCIJFERS
(1949 = 100)

Omschrijving

Jaarge- middelde
1954
1955

I
1953 1954
sept.
I

kt.
nov.
kt.
I
nov.
dec.

Âantal arbeidsdagen in de
betrokken maand
1)
234
234 24
234 24
234
24
234
Algemene indexeijfers van
de nijverheid’)

Algemene

produktie.
127
141
147
1
149
125
158
160 156
Gemiddelde

dagpro-

127
141
144
149
149 158
157 156
Indexcijfers per bedrijfe.
klasse:
Bouwmaterialen

en
index

…………..

aardewerk
121
129
146
131
119
141
133
126

duktie’) …………

Chemische

nijverheid

130
143
145
147
151
155 159
154

111
120 125
126
124
130
130 128

dukten)

………..

108
108 113
114
110
111
109
112

(excl.

aardoliepro-

nijverheid

……….

Metaalnijverheid
137
165
174
171
175
188 188 184

Leder-

en

rubber-

142 156
158
162
159
161
183
165
Textielnijverheid
129
138
144
141
147
149
151
150

Mijnbouw

………

Gas,

electriciteit

en

Papierindustrie …….

140
155
151
164 170 177 182 195
Water

………….
Voedings.

en

genot-
middelenindustrie
119 123

1
127
136

1

143
145 149
138

1) Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de Zon-
dagen, Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hernelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld. ‘) Excl. bouwnijverheid.
‘) Berekend door het algemeen indexcijfer te delen door het verhoud.ingsgetal
van het aantal arbeidsdagen in de betrokken maand en het gemiddelde aantal
arbeidsdagen 234 in 1949.-
4
) Bevrijdingsdag is als vrije dag berekend.

J1″ERS VAN GROOTHANDELSPBJJGEN IN NEDERLAND
1)1)

1948

100
‘1954
aug.
1955 Sept.
1955
okt.
1955
nov.
1955
dec.
1955

Voedingsmiddelen:

136
117
119
118
117
122
113
112
121
124 .
123
121
124 114
120
121 ‘
120
121
Grondstoffen voor:
150
164
162
161
159
160
chem. produkten
119
121

120
121
121
123
143
132 128 128
128 129
leer en leerwaren
122
111
111
113
116 117

totaal

……………

houtwaren

………..

144)
159
160 162
162
164

plantaardige

………
dierlijke

………….

115
121
121
121
120 120

textielwaren

………

huipstoffen
179
187.
190 190
191
191
155
161
162 162 163
164
Afgewerkte produkten:
-,

papier ……………

totaal ……………

glas aardewerk enz.
155
158 159
159 159
159
,
houtwaren
106 116 116 116
116
116
chem. produkten
122
124
124
125 125 125

metaalwaren

………

135
140
131 131
131
131
leer- enrubberwaren
133
136
137 137 137
137
140
150
150
150
150
150
138 149
150 150
151
151

textielwaren

……….

gefabriceerde voedings.

papierwaren

……….

en genotmiddelen
134 132
131 131
131
131

metaalwaren

……….

overigeprodukten
148
.
153
149
148
147
149 134
137
135
135
135 135
totaal

…………….
Algemeenindexcijfer
136 136 136 137
137
137

1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek,
‘) De wegingscoëfficiïnten zijn vastgesteld overeenkomstig -de verhoudingen
in 1948.

7 maart 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

207

GROTE CHEMISCH-PHARMACEUTISCHE FABRIEK

zet& te Amsterdam

zoekt ter plaatsing op haar secretariaat

Mr in de rechten

met enige jaren juridische praktijk en bij voorkeur met inte-

resse voor fiscaal recht.

Eigenhandig geschreven sollicitaties met pasfoto te richten aan directie

Nedchem, Postbus C 411, Amsterdam.

De overige

personeets-

annonces

treft u aan

op pagina

190 en 208

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

gevestigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE V

f 30.000.000.— 3
1
1
2
pCt. 30-jarige Obligaties 1956

Grootte der stukken: nominaal f1000.— én
f500.—.

Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde

uitgifte zal zijn opengesteld op

VRIJDAG 9 MAART .1956

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN 99
1
/2
pCt.•’

bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Graverihage,

voôrzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:

Rotterdamsche Bank N.V.

De Twentsche. Bank N.V

Amsterdamsche Bank N.V.

Heldring
&
Pierson

Incasso-Bank N.V.

Lippmann, Rosenthal
& Co.


R. Mees & Zoonen

.

Nationale Handelsbank N.V.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

H. Oyens
&
Zonen N.V.

Pierson
&
Co.

Hope & Co.

alsmede
ten kantore der Vennootschap

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 2 Maart 1956.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en

het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

I

‘s-Cravenhage, 2 Maart 1956.

N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

/

Het
Landbouw-Economisch Instituut,
afdeling Streek-
onderzoek, vraagt een- academisch gevormde

ECONOOM

met opleiding in de sociale
richting.
Sollicitanten moeten belangstelling hebben voor agra-
risch-sociale. vraagstukken en voor de landbouw in het
algemeen.
Brieven’ naar Van Stolkweg 29, Scheveningen.

adr
,

DeKLM

Ø
vraagt v
4
00r de leiding vn haar stafdienst, belast met tde
F
,

CENTRALE BEDRIJFSPLANNING
VA

VI

alsmede met de

.

COORDINATIE VAN DE PLANNING

0

0
1

– IN DE BEDRIJFSONDERDELEN

0

ACADEMISCH GEVORMDE Ø

FUNCTIONARIS,

PO
die in staat moet zijn een belangrijke

Ø
bijdrage te leveren tot de beleidsvorming

Ø

op het hoogste niveau.

Na gebleken geschiktheid zal genoemde’

functionaris de positie van

F

/

ONDERDIRECTEUR
kunnen verkrijgen.

Opp

01-

Gezocht wordt een academicus met een

PF

goede economische en/of technische

/
scholing (doctoraal examen economie

P01

c.q. ingenieursdiploma Delft), die be-

schikt ‘over een ruime en veelzijdige

ervaring op het gebie’d van planning

/

in- grote ondernemingen.

F
F

– Bekendheid met de burgerluçhtvaart
(
KL.M,

0

de
‘-
economische planning strekt tot

P®ri.

en met moderne opvattingen omtrent

0/00
aanbeveling. Internationale ervaring ge-


wenst. Leeftijd, 35-45 jaar.

0
– –

Sollicitaties aan Dienst Peroneelszaken NedeHand,

Postbus 121, Den Haag.

Laat U zich

eens mondeling

of schriftelijk

ijnlichten inzake
d& merites van

E.-S.B.

als publiciteits-

medium.

Dit verplicht

uiteraard tot

niets en ver-
schaft inzicht
in belang-

wekkende
perspectieven.

.

Advertentie-

afdeling

ECONOMISCH-

STATISTISCHE

BERICHTEN

Postbus 42

Sch iedam

Tel. 01800-69300

wTUS’i
0
RD
vervaardigt
BUIZEN
1

L
BUIZEN
Q
‘L-T•i

industriEle !

fl
flT
[.1.

Auteur