Ga direct naar de content

Jrg. 40, editie 2000

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 12 1955

t-

.-eono

-,
s
n
c
l
~
–,

1

1

1

K

J
1
TRANSATLAN)TIS CIIE

)

[JRIJKSDELEN.

-.
-J

(XÇTrX

I
I

Il

Nb
2000

J)

t

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERiNGEN N.V.

A
2
’18o7

Collectieve Personeelsverekering

Kapitaalver
Lijfrenten

Directiepensioenen

Compagnonsver.ekeringen

HOOFDKANTOOR

HERENGRACHT 475

AMSTERDAM
-C

TEL. 49100

BEDRIJF IN CANADA

HEADOFFICE: TORONTO

330 BAYSTREET

o

o

A
LSjt~KO
;’

J

ALBATROS
UOS

o
KlEZELFW0Rt

0

ALBATROS

S’UPERFOSFÂATFABRIEKEN N.V.

IJTRECHT HOLLAND MAUEBAAN 81

De ii. R. C.
,
i&eqt ‘vee de we*e€J

Wist U, dat, de Nieuwe Rotterdamse
Courant ook een Weekeditie uitgeeft, welke
per luchtpost niet alleen naar de Ned.
AntHien en Suriname wordt gezonden,
maar naar alle delen van de wereld?

Nederlanders in den vreemde zijn daardoor
vliegensviug op de höogce van het nieuws
uit het vaderland.

Wilt U Uw familieleden, vrienden of ken. nissen overzee een groot genoegen doen?
Verras hn dan met een abonnement op
de Overzeese Weekeditje, N.R.C.

Wanneer U nj een abonnement op dit
goede en actuele Nederlandse weekblad neemt voor tenminste een kwartaal, dan
worden
twee
nummers grati, aan het
door U op te geven adres gezonden. Vraag
echter eerst een proefnummer. Het ver-
plicht U tot niets.

POSTBUS 824 —ROTTERDAM

be
ki’ant
Vdt4t
uttwiWteUe
twAun

E C 0 N OM 1 S.0 H

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mee: en Zoonen, ‘Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, posicheck-rekening 260.34.

Redactie-adres
voor
België:
Dr J.
Geluck,
Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnenientsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
No 1977 en no 2000: f2,—.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Wesizeedj/k, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief!
0,30 per mm. ‘Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.

4I

/ VOOR BEDRIJFSZEKERHEID

EEMA
‘F
HENGELÔ

871

ELECTRISCHE MACHiNES , API ARÂTFN

EN INSTALLATIES

It
1.i
uun –

1
leut.
limdomtrie

PinpcuiiaIen

lit

I iiieii

{

.

t
:’….
.
….. .

ELECTRONEN13UIZEN EN HALFGELEIDERS . CLOEILAMPEN, FLUORESCENTIELAMPEN, NATRIUMLAMPEN EN KWIKLAMPEN .. ONDERDELEN EN MATERIALEN
S
RÂDIO EN TELEVISIEONTVANQERS .

Op naar de tôekomst…

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

40e JAARGANG

No 2000
WOENSDAG 12 OCTOBER
1955

INHOUD.

Blz.

Blz.

I

Ten geleide,
door Zijne Excellentie Prof. Dr

W. J.

A.

Kernkamp

………………….
877

Staatkundige aspecten van de nieuwe rechts-

orde in het Koninkrijk,
door Zijne Excellentie

MrDr R. H.
Pos

…………………..
878

De culturele samenwerking tussen Nedèrland

en de Nederlandse Antillen,
door Zijne Excel-
lentie

W. F. M. Lampe

……………..
:
880

Het Tienjarenplan als sociaal-economisch expe-

riment,
door Dr H. Riemens
………….
.
882

Het ,,ledige” Rijksdeel Suriname,
doo G. C. A.

Mulder, B:Sc.,Ps.

D……………….
883

De plannen. tot ontwikkeling van de landbouw

in Suriname,
door Dr L. J. Vroon
…….
885

De economische facetten van de bosexploitatie

in Suriname,
door Prof. Dr Ir J. F.
Kools..
889

Het ôredietwezen in Suriname sedert de tweede

wereldoorlog,
door Dr D. C. Renooij
….
893

Suriname en zijn buitenlandse handel,
door

Mr C. M. Elénbaas

..- ……………..
896

De financiële betrekkingen tussen Nederland

en Suriname,
door Drs A. Jonkers
……
901

Het Brokopondo-plan ende vestiging van een

aluminiumindustrie in Suriname,
door Ir

L.

van

Geuns

……………………..
906

Het ,,project Wageningen” en zijn economische

bétekenis voor

Suriname,

door Ir F. A.

Langguth

Oliviera

………………….
909

De mensen van het Wageningenproject,
door

Drs

R.

Kool

………………………
913

Enkeleaspecten van de economische ontwikke-

ling der Nederlandse Antillen,
door Dr-Ir

P.

C.

Henriquez

…………………….
917

De ontwikkeling van landbouw en mijnbouw
op de Nederlandse Antillen,
door Dr J. H.

Westermann

………………………
923

Toerisme naar de Nederlandse Antillen en

Suriname,
door J. A.
van
Vij/men ………
929

Kaarten van Suriname en de Nederlandse

Antillen 876, 881 en 916

/

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris. A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens dé Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick..

IMPORT- EN EXPORTKAN’TOOR


KOOP-MAN- & Co.

Amsterdam

Letourneau- Westinghouse


GRONDVERZETMACHINES EN KRANEN

Clark

VORKHEFTRUCKS

Jiarion.

DRÂGLINES, GRÂAFSCHOPPEN EN KRANEN

]Ifife

ALKALISCHE ÂCCUMULATOREN

DeLa.,al

INDÛSTRIËLE SEPARATOREN

Jlotor.nuli

SPECIALE RUPSTRACTOREN

Metaalbewerking-machines – Houtbewerking-machines

Ge,nechaniseerde Bosbouw- en Landbouwmachines

Machines, voor Steenfabrieken en Keramische Industrie

TECHJ%TISIJIIE SERVICE
*
ITOORLIEJHTIIVG

In Suriname vertegenwoordigd door:

N.V. Hafldelmaatschappij H. J. “de Vries

Paramaribo

t.

874

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

875

De transatlantische Rij ksdelen

Het 2000ste nummer van ,,Economisch-Statistische Berichten” beoogt de lezer voorlichting te geven omtrent de

economische problematiek van Suriname en de Nederlandse Aiiuillen. Bij de keuze van het onderwerp voor dit speciale

nummer is de Redactie mede geïnspireerd door het feit, dat, enkele dagen na de verschijning daarvan, de reis van
H.M. de Koningin en Z.K.-I. de Prins der Nederlanden naar de West een aanvang zal nemen. De beschouwingen

over de economische situatie en ontwikkelingsmogelijkheden der transatlantische Rijksdelen worden voorafgegaan

door een inleidend woord van de Minister van Overzeese Rijksdelen en een tweetal artikelen, waarin door de Ge-

volmachtigde Ministers van Suriname en de Nederlandse Antillen, aan de hand van het op 29 December 1954 in
werking getreden Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, de staatkundige en culturele betrekkingen tussen

Nederland, Siriname en de Nederlandse Antillen worden belicht. De artikelenreeks over Suriname vangt aan met een

beschouwing over de betekenis van het Tienjarenplan als sociaal-economisch experiment. Daarna worden enkele

facetten der Surinaamse economie, die ook bij het Tienjarenplan zijn betrokken, besproken: allereerst die, liggend in

de binnenlandse reële sfeer – de menselijke factor, de land- en bosbouw -, vervolgens de monetaire situatie, en de

externe economische betrekkingen van Suriname, zoals deze o.a. tot uiting komen in de buitenlandse handel, en de
financiële relaties met Nederland. Het gedeelte over Suriname wordt afgeslotën met drie artikelen, gewijd aan twee

projecten, die niet in het Tienjarenplan zijn opgenomen, nl. het Brokopondo-plan, hetwelk beoogt de Surinaamse

rivieren dienstbaar te maken aan de opwekking van electrische energie, en het ,,Wageningen”-project voor mechanische

landbouw. In het gedeelte, handelend over de Nederlandse Antillen, hebben artikelen over de algemene economische
ontwikkeling van dit Rijksdeel, alsmede over de betekenis van landbouw, mijnbouw en toerisme een plaatsgevonden.

De Redactie prijst zich gelukkig met dit speciale nummer, waarvoor zij de medewerking heeft verkregen van een aantal

deskundige auteurs, bij te kunnen dragen tot yerdieping van het inzicht in de economische vraagstukken dezer, met

ons land zo nauw verbonden, gebieden.

The transatlantic Realms

The 2000nd issue of ,,Econ9misch-Statistische Berichten” aims at giving the reader information on the economic

probiems of Surinam and the Netherlands Antilles. In choosing the subject for this special issue the Editors were

also inspired by the fact that some days after its publication H.M. the Queen and H.R.H. the Prince of the Netherlands

will commence their journey to the West Indies. The views on the economic situation and the possibilities of develop-

ment of the transatlantic Realms are preceded by an introduction of the Realms Minister and two articles in which
the political and cultural relations between the Netherlands, Surinam and the Netherlands Antilles are reviewed by
the Ministers plenipotentiary of Surinam and the Netherlands Antilles in the light of the Statute of the Kingdom of

the Netherlands, which became effective on December 29th 1954. The series of articles on Surinam opens with a

review of the importance of the Ten-Year Plan as a social-economic experiment, followed by a discussion of some

aspects of the economy of Surinam, which are also connected with this Plan: first, those of an actual domestic nature,

including the human factor, agriculture and forestry, secondly, the monetary situation and the external economic
relations of Surinam, as expressed, for instance, by foreign trade and the financial relations with the Netherlands.
The chapter covering Surinam is conciuded by articles on projects, which are not included in the Ten-Year Plan:

the Brokopondo Plan, which aims at utilizing the Surinam rive’rs for the generation of electric energy and the

,,Wageningen” project for mechanical agriculture. The section dealing with the Netherlands Antilles contains articles

on the general econoniic development. of this Realm, as also on the importance of agriculture, mining and tourist

traffic. With this special issue, for which the co-operation of a number of expert authors has been obtained, the Editors

are happy being able to contribute to a better understanding of the economic problems of these territories, which are

so closely connected with our country.

Les Territoires tfansatlantiques

Le 2000i6me nurnéro de ,,Economisch-Statistische Berichten” a pour but d’orienter le lecteur sur l’ensemble des

problêmes économiques du Surinam et des Antilles néerlandaises. Lors du choix du sujet pour le présent numéro

spécial la Rédaction s’est laissé également insirer par le,fait que peu de jours après la parution dudit numéro débutera
le voyage de S.M. la Reine et de S.A.R. le Prince des Pays-Bas vers ces territoires. Les considérations sur la situation
économique et les possibilités de développement des Territoires transatlantiques sont précédées d’un avant-propos du

Ministre des Territoires d’Outre-Mer et de deux articles dans lesquels les ministres plénipotentiaires du Surinam et

des Antilles néerlandaises, dans le cadre du Statut du Royaume des Pays-Bas entré en vigueur le 29 décembre
1954,

exposent les relations politiques et culturelles entre la Hollande, le Surinam et les Antilles néerlandaises. La série

d’articles sur le Surinam débute avec une étude sur l’importance du Plan décennal en tant qu’expérience social-
économique. Sont traités ensuite quelques aspects de l’économie du Surinam impliqués également dans le Plan

décennal: tout d’abord ceux se trouvant dans l’atmosphère réelle et intérieure – le facteur humain, l’agricult ure et la

sylviculture -, ensuite la situatioii monétaire et les rapports économiques du Surinam aveç l’extérieur, tel que ceux-ci

se manifestent e.a. dans son commerce extérieur, et ses relations financières avec la Hollande. La partie traitant du

Surinam se termine avec 3 articles consacrés
t
deux projéts qui ne sont pas englobés dans le Plan décennal, â savoir

le Projet Brokopondo visant â utiliser les fleuves du Surinam pour générer de l’énergie électrique et le Projet ,,Wa-
geningen” concernant l’agriculture mécanisée. Dans la partie traitant des Antilles néerlandaises le lecteur trouvera

des articles sur le développement économique général de ce territoire ainsi que sur l’importance de l’agriculture, de

l’èxploitation minière et du tourisme. La Rédaction se félicite de pouvoir contribuer avec ce numéro spécial, pour

lequel elle a obtenu la collaboration d’un nombre d’auteurs eperts,
a
une meilleure compréhension des prob1mes

économiques de ces territoires si étroitement liës avec la Hollande.

Ligging der transatlantische Rij ksdelen

ell
(

*For
jI1r

1
CP

St
.

A2′

L

S

Se

%

..

Jv

\.
a
?
-”
u

-S

/1

•1

-‘
•1

(

I,I

876

TEN GELEIDE

Wat een kroonjaar is in een mensenleven, is een aflevering, die een duizendtal

volmaakt, voor een tijdschrift. De redactie heeft aan het 2000ste nummer van dit

weekblad een bijzonder karakter willen geven door het te wijden aan de twee trans-
atlantische Rijksdelen. Zij zal hierbij hebben overwogen, dat de verschijningsdatum

valt kort voor de reis van H.M. de Koningin en Z.K.H. de Prins der Nederlanden

naar de West, waardoor in bijzondere mate de aandacht van het Nederlandse volk

/ op Suriname en de Nederlandsè Antillen wordt gevestigd. ,

De redactie van een blad als ,,Economisch-Statistische Berichten” zal vanzelf-

sprekend in de eerste plaats aandacht vragen voor de economische betrekkingen

tussen de Rijksdelen onderling en voor.demogelijkheden van economische en sociale

ontwikkeling der landen overzee.

• Om deze ontwikkeling te stimuleren is bij de Staten-Qeneraal aanhangig gemaakt

een wetsontwerp voor Nederlandse bijstand aan een ambitieus tienjarenplan voor

Suriname, hetwelk beoogt de sociaal-economische structuur van dit Rijksdeel zodanig

te versterken, dat het na afloop van de planperiode op eigen kracht verdere voOruit-

gang kan bevorderen.

Inde Nederlandse Antillen – wier welvaart voor het overgrote deel. berust op
één tak van industrie – groeit het besef van de noodzaak om alles in het werk te
stellen om de economische ‘basis van het land te verbreden. Ook dit streven zal

Nederland desnodig naar vermogen dienen te steunen. –

Het beginsel van de samenwerking – één der pijlers waarop de ‘nieuwe rechtsorde

in het Koninkrijk rust – kan eerst ten volle tot zijn recht komen, als de problematiek

waarvoor de landen overzee zich, zien gesteld, hier te lande wordt begrepen en ge-

waardeerd, en niet in de laatste plaats door hen, die de economie als vakstudie

hebben gekozen.

De redactie is terecht van mening dat de economische betrekkingen tussen de drie

Rij ksdelen niet als de enig belangrijke kunnen worden beschouwd. Ook de staat-

kundige en culturele aspecten vZin de samenleving verdienen algemene aandacht.

Dat zij zo deskundige medewerkers heeft gevonden in de Qevolmachtigde Ministers
van Suriname en de Nederlandse Antillen om deze te belichten, verhoogt de waarde

van dit nummer.

In Mei 1950 heeft de redactie van ,,Economisch-Statistischç Berichten” een

Suriname-nummer doen verschijnen. Dit was, voor zover mij bekend, de eerste keer

dat een niet in het bijzonder op dé West of de tropen gericht tijdschrift een af lëvering

speciaal aan een transatlantisch Rij ksdeel wijdde. Enkele tijdschriften hebben dit

lofwaardige voorbeeld gevolgd.

Ik moge de wens uitspreken, dat dit nummer de redacties van vele vakbladen zal

inspireren om bij hun lezerskring belangstelling te wekken voor de problemen van

Suriname en de Nederlandsé Antillen, die liggen op het terrein waaraan hun blad

bijzondere aandacht geeft. De samenwerking, en daarmee het belang der drie landen

afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel, wordt hiermede gediend.

878

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

Staatkundige aspecten van de nieuwe rechtsorde

in heit Koninkrijk

Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden, dat
op 29 December 1954 in werking is getreden, heeft dit

Koninkrijk een vorm gegeven, welke’ uniek is. Het is een

Staat geworden, die door drie zelfstandige landen,

Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen wordt

gevormd. In het verkeer met andere mogendheden treedt

het Koninkrijk als een eenheid op. Het onderhoudt de

buitenlandse betrekkingen ,en gaat internationale over-

eenkomsten aan. Binnen het Koninkrijk is de vrijheid
der landen zo groot als het gemeenschappelijk staats-

verband toelaat. Hun zelfstandigheid is in vele opzichten

groter dan die van Staten in een federatie als de Verenigde

Staten van Amerika. De verhouding van de landen tot

elkaar is als die vn onafhankelijke Staten. Zij kunnen

onderling overleg plegen, overeenkomsten aangaan,

regelingen treffen en interregionale organen instellen.

Uit .het voorgaande volgt, dat de macht van het

Koninkrijk, dat de landen overkoepelt, tegenover hen

beperkt is. Alle’ belangen zijn eigen aangelegenhedeü der

landen behalve die in het Statuut aan.gelègenlieden van

het Koninkrijk worden genoemd. Deze zijn voornamelijk

de buitenlandse betrekkingen, defensie en daarmede

samenhangende onderwerpen, zoals het Nederlanderschap,

het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en

uitzetting van vreemdelingen en de uitlevering. Het

Koninkrijk heeft geen eigen begroting, het kan geen

belastingén noch in- of uitvoerrechten vaststellen: Ook

in de aangelegenheden van het Koninkrijk wordt zijn

gezag in vele gevallen door de zelfstandigheid der landen

begrensd. Suriname en de Antillen kunnen tegen hun

wil niet aan interijationale’ financiële en economische

overeenkomsten worden gebonden. Wanneer Suriname

of de Anillen de wens te kennen geven, dat een inter-

nationale financiële en economische overeenkomst wordt

aangegaan, welke uitsluitend voor het betrokken land

zal gelden, zal de Regering van het Koninkrijk daartoe

medewerken, tenzij de verbondenheid van ht land in

het Koninkrijk zich daartegen verzet. Weliswaar hebben

de landen geen strijdkrachten en beschikt alleen het

Koninkrijk over een krijgsmacht, doch slechts de lands-

wetgevers kunnen in Suriname en de Antillen tot dienst-

plicht verplichten.

Anderzijds is aangelegenheid van het Koninkrijk het

waarborgen dat de fundamentele menselijke rechten en

vrijheden, de rechtzekerheid en deugdelijkheid van het

bestuur door de landen worden verwezenlijkt en beschikt

het over bevoegdheden, welke de vervulling van deze

taak mogelijk maken. –

Het Koninkrijk komt dus naar zijn opzet het meest

overeen met een federale staat. Door het vrij los verband

tussen de landen, elk met. hun eigen verantwoordelijke

Regering, de beperkte ,,féderale” macht, eii de positie
van de Koning, vertoont zijn tructuur’ trekken, van de

Britse Commonwealth of Nations. De
,
Koning is inge-
volge artikel 2 van het Statuut Hoofd van de Regering

van het Koninkrijk en van de Regering van elk der lan-

den. Daar Hij i
,
n Suriname en de Nederlandse Antillen

niet resideert, wordt hij daar als Hoofd van de Regering

dezer landen vertegenwoordigd door de Gouverneur.

De Surinaamse en Antillaanse Ministers zijii verant-

woordelijk. In zoverre is er overeenkomst met een Brits
Dominion. Doch de functie van orgaan van het Konink-
rijk, welke de Gouverneur daarnaast heeft, wijst weer in

de richting van een federale staat. Als orgaan van het

Koninkrijk zijn de Surinaamse of Antilliaanse Ministers

iiiet voor zijn doen en laten verant’oordeljk, maar ver-

tegenwoordigt hij de Regering van het Koninkrijk, wçlke

bestaat uit de Koning en de verantwoordelijke Rijks-

ministers. Als orgaan van het Koninkrijk waakt de

Gouverneur over ,het algemeen. belang vah het K’onink-

rijk in deze, landen overeenkomstig het Reglement voor

de GouverrÇeur en de instructie van de Regering van het

Koninkrijk.
Bij ke’nnisneming van het Statuut’ zal het opvallen, dat

in vele bepalingen, welke de zelfstandigheid der landen

tegenover het Koninkrijk beschermen, wel Suriname en

de .Antillen worden genoeMd, maar Nederland niet.

De verklaring daarvan is, dat de
otganen
van het Konink-

rijk voor het .grootste deel samenvallen met die van

Nederland.

/ De omstandigheden in het’Koninkrijk hebben t’ot deze

constructie geleid. Aan de behartiging door de drie tot_

het Koninkrijk verbonden landen van de gemeenschappe-

lijke bélangen op voet van gelijkwaardigheid moest

vorm worden gegeven. Van Nederlandse zijde bestond

het streven om gçen nieuwe organen daartoe te scheppen,

maar de behartiging der Koninkrijksaangelegenheden te
laten aan de traditionele Nederlandse staatsinstellingen,

aangevuld met vertegenwoordigers der overzeese Rijks-
delen. Suriname en de Antillen zagen in, dat zij over een

beperkt, aantal geschikte personen beschikten voor op

te richten nieuwe Koninkrijksorganen. Nederland telt

bijna 11.000.000 inwoners, Suriname en de Antillen elk

‘ngeveer 200.000. Uit de ‘Surinaamse en Antilliaanse

bevolkingen moesten reeds de krachten worden gevondéh

voor de door Suriname in 1950 en door de Antillen in

1951 verkregen zeifregering. Daar de Regering en het

Parlement van het Koninkrijk in ..’s-Gravenhage zouden

zetelen, zouden de aan te wijzen vertegenwoordigers in

deze lichamen aan de “Surinaamse en Antilliaanse maat-

schappij onttrokken zijn. Bovendien zouden de zaken

.)

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

879

van het Koninkrijk, welke in het Parlement zouden

worden behandeld, niet talrijk zijn. Voorts zouden de

overzeese vertegenwoordigers in een Rijksparlement

och verre in de minderheid zijn.

Op grond van deze overwegingen is afgezien van

nieuwe afzonderlijke Rijksorganen en van aanvulling

van de Staten-Generaal met Westindische leden. Wel is

de gedachte behouden van toevoeging van een Surinaams

en Antilliaans lid aan de Nederlandse Ministerraad voor

de behandeling van Koninkrijksaangelegenheden. Aldus

is ontstaan de Ministerraad van het Koninkrijk, die uit

de Nederlandse Ministers en de Gevolmachtigde Minister

‘an’ Suriname en die van de Antillen is samengesteld.

Het grotendeels samenvallen van de organen van het

Koninkrijk met de Nederlandse organen had tot gevolg

dat Suriname en de Antillen er naar streefden om de

gevallen, waarin het Koninkrijk hun tegen hun wil ver-

plichtingen zou kunnen opleggen, z geriiig mogelijk te
doen zijn, terwijl Nederland veel minder behoefte had

aan waarborgen voor zijn zelfstandigheid. Bovendien

zochten zij naar regelingen, waardoor zij op de beslissin-

gen over aangelegenheden van het K9ninkrjk belangrijke
invloed zouden kunnen uitoefenen zonder het zenden van

een groot aantal vertegenwoordigers naar ‘s-Gravenhage.

Het resultaat is geweest het nogal ingewikkeld systeem,
dat in het Statuut is neergelegd.

Suriname en de Antillen hebben geen bemoeienis met

alle Koninkrjksaangelegenheden, doch alleen met die,

welke hen raken. De overige zijn dus geheel aan de

Nederlandse organen overgelaten. Voor dç behartiging

van de Konirikrjksaangelegenheden behoeven Suriname

en de Antillen elk slechts één vertegenwoordiger in

‘s-Gravenhage te hebben, de Gevolmachtigde Minister
/
.

Deze benaming zou misverstand kunnen wekken, omdat

deze titel in het diplomatiek verkeer een andere betekenis

heeft. De Gevolmachtigde Minister van Suriname en de

Antillen in ‘s-Gravenhage vertegenwoordigen hun landen

niet bij de Nederlandse Regering, maar in de Rejèring

van het Koninkrijk. Zij kunnen van de Regering van hun

land instruéties ontvangen.
,
over de standpunten, welke,

zij daarin moeten innemen. Het overleg in de Raad van
Ministers van het Koninkrijk heeft dus het karakter van

een overleg tussen de Regeringen van de landen. Hoewel

de Surinaamse en de Antilliaanse Regering elk slechts

één vertegenwoordiger in de Rijksministerraad hebben,

is door de instelling van het zgn. intern appel er voor

gewaakt, dat hij gemakkelijk kan worden overstemd,

indien hij ernstig bezwaar heeft tegen een aanvankelijke
beslissing van de Rijksministerraad.

In de Staten-Generaal zijn Suriname en de Antillen

niet vertegenwoordigd en beslissen dus niet mede. Wel

kunnen zij op allerlei wijzen op de besluiten van de

Staten-Generaal over ontwerpen van Rijkswet hun

invloed doen gelden. Rijkswetten zijn regelingen omtrent

aangelegenheden van het Koninkrijk, welke in Suriname

en de Antillen gelden. De Koning zendt een ontwerp

van Rijkswet gelijktijdig met de

indiening bij de Staten

Generaal aan de Staten van Suriname en van de

Antillen. De Staten van het land, waarin de regeling

zal gelden, kunnen voor de openbare behandeling van

het ontwerp in de Tweede Kamer daaromtrent schrif

telijk verslag uitbrengen. De Gevolmachtigde Minis-

ter kan bij de mondelinge behandeling van het ontwerp

van Rijkswet in de Staten-Generaal het woord voeren.

Hij is bevoegd amendementen in te dienen. De Staten

kunnen gedelegeerden naar de Staten-Generaal afvaar-

digen voor de behandeling van een bepaald ontwerp, die

eveneens het woord kunnen voeren en amendementen.

voorstellen. Indien d Tweede Kamer, nadat de Gevol-

machtigde Minister zich tegen het voorstel heeft ver-

klaard dit aanneemt met een geringere meerderheid dan

drievijfden der uitgebrachte stemmen, wordt de behan-

deling geschorst n vindt nader overleg omtrent het

voorstel plaats in de Raad van Ministers. Wanneer bij-

zondere gedelegeerden aanwezig zijn, komt deze bevoegd

heid aan de door de Staten daartoe aanewezen ge-

delegeerde. De Gevolmachtigde Minister is bevoegd aan

de Tweede Kamer een voordracht tot een initiatief-

Rijkswet te doen.

In dit systeem wordt de uitoefening van de medezeggen-

schap van Suriname en de Antillen voor het grootste

deel geconcentreerd bij de Gevolmachtigde Ministers,

die namens de Regering van hun land handelen. Deze

medezeggenschap voltrekt zich voornamelijk in de Raad

van Ministers van het Koninkrijk. Vele regelingen omtrent

Koninkrijkszaken, welke Suriname of de Antillen raken,

geschieden niet bij Rijkswet, zodat deze landen na het

overleg in de Ministerraad, geen invloed meer daarop

kunnen uitoefenen. Wat de bij de Staten-Generaal

ingediende ontwerpen van Rij kswet betreft, daarover zal

het overleg in de Rijksministerraad in Oe meeste gevallen

tot overeenstemming tussen de Regering hebben geleid,

zodat de Gevolmachtigde Ministers de Kamers niet zullen

trachten te bewegen deze niet te aanvaarden. Het is niet

te verwachten, dat de Staten in de practijk dikwijls ge-

bruik zullen maken van hun bevoegdheid om gedele-

geerden naar de Staten-Generaal af te vaardigen.

Het Statuut geeft de hoofdtrekken van de vorm,

waarin de behartiging van de gemeenschappelijke aan-

gelegenheden plaatsvindt. Het heeft aan hen, die het

moeten hanteren, overgelaten deze verder te omlijnen

door de wijze van toepassing der betreffende bepalingen.

Daarvan zal ht in belangrijke mate afhangen of de

federale trekken in de structuur’van het Koninkrijk

sterker dan wel zwakker tot uiting zullen komen.

880

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October
1955

De culturele samenwerking tussen Nederland

en de Nederlandse Antillen

Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

berust, zoals reeds eerder van Antilliaanse zijde naar voren

is gebracht, op een alliantie van ‘de gedachte van de

eenheid van het Koninkrijk en de zelfstandigheid der

Rijksdelen. In de. vierde paragtaaf staat de zelfstandigheid

op de voorgrond, maar art. 41 houdt de gedachte aan de

Rijkseenheid wakker. In de tweede paragraaf wordt de

eenheid in het middelpunt gesteld, maar art. 6 lid 2, het
pendant van art. 41, waarschuwt dat de zelfstandigheid

hierbij niet uit het oog mag worden verloren. Eenheid en

zelfstandigheid vindt men op ongekunstelde wijze ver-

vlochten in de derde paragraaf, waar de samenwerking

der Rijksdelen wordt behandeld. Daar vindt men een

opsomming van onderwerpen die, hoewel
eigen
aange-

legenheden, zoveel mogelijk voor overleg in aanmerking

dienen te komen, daar zij tevens de vitale belangen der

Rijksdelen betreffen. Daar passeren niet alleen de econo-

mische en financiële, maar ook de sociale en culturele

betrekkingen de revue.

De culturele aspecten van de samenwerking tekenen

zich het scherpst af in de verschillende vormen van de

cultuurpolitiek, m.a.w. het programma van actie ter

bevordering van de culturele activiteiten, die sedert de

aanwezigheid der Nederlanders op de ,,zes Caraïbische
parelen” werd gevolgd. V66r het begin dezer eeuw zou

men nauwelijks kunnen spreken van pogingen die het

karakter dragen van officieel of zelfs particulier initiatief;

daarvoor missen zij te zeer hèt programmatisch element.

Dit is een reden te meer om de prestaties van onze vorige

generaties in ere te houden. Kunstuitingen, waardoor

de Antillen een bijzondere vermaard heid verworven

hebben, op het gebied van architectuur, amusements-

muziek en volksliteratuur, dateren reeds uit die periode.

De cultuurpolitiek kan pas een realiteit worden in een

eeuw waarin de zgn. ,,planning” steeds meer op de voor-

grond treedt. Zij heeft pas na moeizaam tasten, na een

periode van ,,trial and error”, een zekere vastheid van

omlijning verkregén.

Men kan hierbij drie aspecten onderkennen, die dui-

delijk overeenkomen met de in het Statuut zich open-

barende werkingssferen.

Het aspect van de zelfstandigheid. Men kan aller-

minst beweren dat de idee van de zelfstandigheid ter-

stond met open armen Is ontvangen. In de koloniale

ieriode waren de Europeanen, dus
ook
de Nederlanders,

grotendeels doordrongen van de alleenzaligmakendheid

van de Europese beschaving; met een eigen culturele

activiteit der jonge volkeren werd nauwelijks rekening

gehouden. Het is pas na de eerste wereldoorlog dat in

bredere kringen de belangstelling levendig wordt voor

de culturele zelfwerkzaamheid der jonge volkeren.

Het aspect van de eenheid.
De gedachte van een-

heid van cultuur, die in wezen op de universaliteit der

cultuur berust, vindt pas ingang wanneer de Europeanen

niet alleen begrip tonen voor de ,,andere” werelden,

maar er zich ook voor
openstellen. Wij
kunnen pas dan

met recht van een
culturele uitwisseling
spreken. Het

belang van de Antillen ligt hierbij niet alleen in haar

eigen activiteiten, maar ook in haar hoedanigheid van

kruispunt van culturen. De charme, die van onze eilanden

uitgaat, kan men, althans voor een deel, toeschrjven

aan de ongekunstelde uitwisseling van Afrikaanse,

Amerikaanse en Europese beschavingsvormen, die op

zichzelf weer tal van nuance-verschillen vertonen.
Het aspect van hulp en bijstand.
Het zou van een

aan onnozelheid grenzende valse schaamte getuigen,

zo wij weigerden in te zien en te erkennen, dat wij tot

de jonge culturen behoren. In onze verhouding tot

Nederland hebben wij voorlopig meer te ontvangen dan

te geven. Een goed uitzendstation behoort bijzondere

kwaliteiten te bezitten, maar dat is evenzeer het geval

met een goed ontvangststation. Dit geldt temeer,
in

een tijd, waar wij het begrip cultuur niet alleen in zijn

aesthetische betekenis opvatten, maar steeds meer be-

seffen dat ook het wezen van onze sociale verlangens

en streven er mede door bepaald wordt. Het is allerminst

toeval dat wij in de huidige vorm van cultuurpolitiek

deze drie aspecten aantreffen, die welhaast tot in de

bijzonderheden overeenstemmen met de werkingssferen

van het Statuut. Het is het gevblg van het feit, dat ook

de culturele samenwerking een juiste formulering heeft

gevonden in. de hoogste wetsvorm van het Koninkrijk.

Herhaalde malen is de vraag gesteld, of het Statuut

moet worden beschouwd als een oorzaak dan wel als

een gevolg, m.a.w. of het moet worden beschouwd als

de sanctionering van een bestaande toestand dan wei

als de formulering van een wenselijkheid die nog niet

tot werkelijkheid is geworden. Het wil mij voorkomen,

dat het desbetreffende vraagstuk hiermede niet op de

juiste wijze wordt gesteld. Het is niet voor niets dat de

totstandkoming van het Statuut zôveel arbeid heeft ge-

vorderd. Mr van Helsdingen, een van de beste kenners

van deze materie, heeft er op gewezen, dat ten minste

zeven Ministers aan dit document hebben medegewerkt.

Het is tot stand gekomen in. een tijd van weifeling tussen

de gedachten, beide even waardevol, van eenheid en

zelfstandigheid. Het Statuut heeft een juiste keuze ge-

daan door juist geen keuze te doen, maar door een bin-

ding tussen deze beide grootse ideeën te bewerkstelligen.

Het betekent bovendien nog oneindig meer dan een

juridisch-zuivere formulering van een ,,entente cordiale”.

Het houdt tevens in de wederzijdse toezegging om de

verwezenlijking er van ten allen tijde voor te staan en te

bevorderen. Dit geldt voor allevormen van menselijke

werkzaamheid, ook op die van het, terrein dat wij cultuur

plegen te noemen.

S

Suriname

ATLA4VT1SCl/E OCEAA.N

Refra4’te

1

4
1
00,79
,
WICARRIE

Ç-
, !

14N

ooje

CeeCO.


0

‘r

‘ Ve e

?
YIegve/

—-S.

‘1

S
Q9fl5

•[


/
..
OPea(.

e’
~
4,.C
om
mewyne
(

/
1

‘t

Lcyaëa64ee

0

,•

1

.4-d•

CoraJit1ii

(

a

tabe

I,o.)entcjg

1

Gafl5ee

Adjnia

o
e

c.’a
QCCa

/

.
/

0

V

f\J4G4O

/
.

9e/$’

CK

1

?.tkkmph4c

•.-
,4E

4 1

0

N
ipç

V.D.WUTOP

s
cke.’,e

Hiwf:

oEre;

‘•

in ame

(

IGN

Dsettz441je

Tjpe,vI
Dekw
i
4 ei7,e
lot

TIE
Zv
Peg’ w,I1es

z.
w n
e
DF
Ife&

‘Oil

4jee

V.
.
Iv

l
ie
)çè

Sikrnra

4’t,

fft .SMSMUNt


Pi
S.

•*

.e(.9s4o(M
0
4
NOEMA

?..

II.

SURINAME

S

5
/


ø

IS.
-S-

•_•_•

-.-•–

1

.&e/enrda:

t

• —
Dist//ctsfPerzxen

.BRAX!LIE

80b/zegêr’3 1
1

Nedei-xeliirrç’er
11A

I,rdiarge’c
)
S,
e’yeri

.

0

881

/

882

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

Het Tienjareiplan

als sociaal-economisch experiment

Wie spreekt over de wenselijkheid om economisch

achtergebleven landen tot ontwikkeling te brengen, loopt

groot gevaar om open deuren in te trappen. Natuurlijk

bestaat die wenselijkheid, en natuurlijk wordt zij gevoeld

tot in de verste ilithoeken van de aarde toe. Het was een

goed bedoelde, doch ietwat naïeve gedachte om tot in die

uithoeken toe door middel van ,,technical assistance” te
gaan vertellen hoe het moest – zonder de daartoe nood-

zakelijke geldmiddelen in het uitzicht te kunnen stellen.

Op zijn best gaven de meer ontwikkelde landen de ver-

maning aan de zwakke ‘broeders om toch een zo gunstig

mogelijk klimaat te scheppen voor, particuliere investerin-

gen uit het buitenland. Die investeringen brengen een

eenzijdige economische ‘ontwikkeling, 6n ‘richten zich

meestal op de extractieve industrie. Alle verdere gepraat
over de wenselijkheid van een sociaal-economische ont-

wikkeling, alle technische adviezen, dreigen een stemming

van geprikkeidheid en ongenoegen te brengen in de âchter-

gebleven landen, omdat er geen uitzicht bestaat op ver-

wezenlijking.

Het Tienjarenplan voor Suriname opent echter wèl

perspectieven, aangezien het als vrucht van zorgvuldige

overwegingen niet alleen stelt hoe het moet, ‘doch ook

aangeeft waar de middelen vandaan moeten komen.

Waarom Suriname een plan op lange zicht voor zijn

ontwikkeling nodig heeft, dat is de eerste vraag welke de

stellers van de voortreffelijke nota’s van de Stichting

Planbureau Suriname beantwoorden
1).

Voor een Nederlander, die zich zijn plichten bewust is

en die Suriname kent, behoeft die vraag nauwelijks ge-

steld te worden:’ dit deel van ons Koninkrijk kent nog

allerlei sociâle en economische toestanden die dringend

verbetering behoeven. Men zou Suriname een slechte

dienst bewijzen door het politieke zelfstandigheid te

geven en daarna alles maar op zijn beloop te laten.

Juist Suriname heeft het trouwens niet laten ontbreken

aan een gunstig ,,klimaat” voor investeringen, en inder-

daad zijn de Alcoa en de Billiton daar grote bauxiet-

winningen begonnen, terwijl de belangstelling voor andere

bekeide en veronderstelde bodemschatten niet ontbreekt’

bij meerere’ mijnbouwmaatschappijen. Maar. alsnog

schenkt dit slechts enige duizenden Surinamers werk,

en brengt het zekere, vrij, belangrijke inkomsten aan het

Land. Er is echter op die grondslag nooit een afgeronde

sociaal-economische ontwikkeling te verwachten.

Gemakkelijk is de Surinuamse problematiek geenszins.

Eei zeer dun bevolkt en kapitaalarm land toPontwikke-

ling te brengen is welbeschouwd een veel moeilijker taak

dan om een dichtbev9lkt land vooruit te helpen; alleen

een oppervlakkig waarnemer kan menen, dat in een tame-

lijk ,,leeg” land alles veel gemakkelijker is, aangezien men

ër geen landhonger zou kennen.

Nu is het merkwaardige, •dat die er wèl is. De Suri-
naamse kleine landbouw is min of meer spontaan ont-

staan uit een streven van voormalige landarbeiders naar
zelfvoorziening; nog steeds doet deze bedrjfsvorm meer

‘)
Deze nota’s, die grotere bekendheÏd verdienen, dateren van 1952 resp. 1955;
de eerste en uitvoeiigste nota draagt de handtekeningen van Prof. Dr R.
A. J.
van Lier en Dr E. J. A Carnpo, de laatste nota is anoniem. fleide dienden om Gou-
verneur, Landsregering en Staten voor te lichten.

denken aan de oude kostgrondjes van de plantages dan
aan een rationele marktproductie zoals wij die konnem

Het Plan rjpt de köe bij de horens en richt zich voor

een zeer voQrnaam deel op de kleine landbouw. Terecht

ook wil het Plan gronden in cultuur brengen (wat in

Suriname vaak betekent: oude ingepolderde plantage-
gronden opnieuw schoonmaken en gaan bewerken), en

daardoor de anomalie van landhonger in een dun be-

volkt land helpeh oplossen. Terecht alweer (zo menen

wij) wordt niet naar het onmogelijke gestreefd en droomt

men dus niet van de heropening van niet meer levens-

krachtige plantages als zodanig; behoudens de gemecha-

niseerde landbouw op grote boerderijen in de nieuwe

polders is de tijd voor de grote landbouwonderneming

in Suriname kennelijk voorbij. Eigenlijk geldt dit overal

in West-Indië, doch elders hebben dure subsidies en

hoge beschermende rechten op de moederlandse markt

/ de illusie van het verleden een langer leven kunnen geven.

Het is alweer een verstandige gedachte van de ont-

werpers van het Tienjarenplan geweest om niet te be-

zwijken voor een andere verleiding en wel die der indus-.

trialisatie. Suriname’ met een hoog loonpeil en een ge-

ringe binnenlandse markt is daartoe inderdaad heel

weinig geschikt (afgezien van grotendeels mechanische

exportbedrijven, zoals de zagerj en triplex-fal?riek van’

Bruynzeêl of straks misschien een aluminiumsmelterij).

Verder richt het plan zich op een verbeterde exploratie

van delfstoffen en een meer toegankelijk maken van het

tropische bos, terwille van de houtkap. Beide ‘welvaarts-

bronnen hebben beproefde betekenis, ook voor de han-

dels- en betalingsbalans.

Tot de overige zaken van sociaal-economisch nut kan
men zonder aarzeling het hoog nodige nieuwe vliegveld

rekenen, dat uit het Plan gefinancierd moet (.vorden.

Alsook hetgeen wordt opgevoerd voor de verbetering

en’uitbreiding van het wegennet.

Naast al deze posten, hier slechts per rubriek aangeduid,

staan de eigenlijke sociale voorzieningen: een nieuw cen-

traal ziekenhuis, gelden voor de bouw van volkswoningen

(of bouwsubsidie), verbetering van het gevangeniswezen

enz.

Zonder het nut, ja, de noodzaak van die sociale voor-

zieningen een ogenblik in twijfel te willen trekken, vraagt

een economist zich hier af, of het verantwoord is, voor

de gedeeltelijke financiering van uitgaven van deze soort,

geld te leneji. Het Plan als geheel’ voorziet in een finan-

ciering van éénderde Su’rinaams geld (uit de lopende in-

komsten van het Land), éénderde geleend Nederlands
geld en éénderde Nederlandse bijdrage â fonds perdu.

Men had een verband kunnen leggen tussen deze cate-

gorieën en die der uitgaven, doch heeft dit (waarschijn-

lijk op practische, gronden) niet gedaan.

Zonder hier nader op de. financieel-‘economische aspec-

ten te kunnen ingaan, moet er toch wel op gewezen

worden, dat het Plan, door de relatief grote bedragen

die aan de gewone dienst van Suriname onttrokken zullen

worden, (nl. S f 4 mln per jaar) gedurende tien jaren een

grote Surinaamse inspârining vergt. Het is niet het minst

verheugende aspect van het Tienjarenplan, dat het uit

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

883

de Surinaamse .hoek komend, niet slechts vraagt, maar

ook grote eigen offers komt aanbieden. Wat dit aangaat,

onderscheidt zich het Tienjarenplan ook duidelijk van

de grote Franse en Britse investeringsplannen in de rijks-

delen overzee: daar grootse, doch eenzijdige, ‘vanuit de

hoofdstad beriamde en geleide plannen, hier een product

van Surinaams-Nederlandse samenwerking, gebaseerd

op de behoefte aan ontwikkeling zoals die van binnen-

uit in Suriname wordt gevoeld.

Het zou onjuist zijn om niet ook aan het Welvaarts-

plan en aan degenen die er hun krachten aan gaven, een

deel van de verdienste van dit veel grotere plan toe te

kennen: dank zij het Welvaartsplan werd de exploratie een

eind in de goede richting geleid en dank zij dit plan kon

een belangrijk areaal onder cultuur worden gebracht;

deze nu uitgevoerde projecten zijn overgedragen aan de

Stichting voor Mechanische Landbouw.

In nog ander opzicht was het – te bescheiden op-

gezette – Welvaartsfonds een goede voortrekker.

Natuurlijk kan ook een Tienjarenplan van globaal

groot f 250 mln (de Staat der Nederlanden neemt deel

voor maximaal f 171 mln) niet aan alle verlangens vol-

doen. Het valt op, dat een toch belangrijke zaak als de

voltooiing van de Oost-Westelijke kustweg moet blijven

wachten, en tot wanneer? Het grote Brokopondo-plan
gaat in de ijskast, maar dat is waarschijnlijk een wijze

zelfbeperking: een nog meer ambitieuze opzet zou be-

paalde infiatoire gevaren met zich brengen en de bouw

van de grote stuwdam heeft alleen zin wanneer men weet

wie de, naar Surinaarhse verhoudingen geweldige, hoeveel-

heden op te wekken stroom gaat gebruiken. Het is ten-

slotte interessant om te zien hoe de ontwerpers van het
Tienjarenplan veronderstellen, dat de uitvoering er van

reeds een zekere mate van immigratie noodzakelijk

maakt. Nog grotere plannen zouden die noodzaak

vergroten.

Het zou tot ieders voldoening stemmen, in Nederland

en in Suriname, wanneer dit plan, uitgevoerd met &ven-

veel enthousiasme als waarmee het kennelijk is opgesteld,

inderdaad zou worden tot een geslaagd sociaal-eco-

nomisch experiment. Het uitgangspunt is goed.

‘s-Gravenhage.

H. RIEMENS.

Het ,,ledige” Rij ksdeel Suriname

Wanneer wij dé oppervlakte en de bevolkingsdichtheid

van de onderscheiden Rijksdelen onder ogen nemen

vinden wij zeer grote verschillen. Uit onderstaande tabel

blijkt, dat Suriname, volgens de opgaven van 1950, het

dunst bevolkte Rijksdeel is.

Gebied
Oppervlakte
in km’
Bevolking
evoIkingsdicht
held per km’

Nederland

…………
32.396
10.200.300
315
Benedenwinden
918 172.900
188
Bovenwinden
77
2.600
34
Suriname
…. ……..
140.651
221.300
11
Ned. Nieuw.Guinea
412.800
..
ca 850.000
2

586.842
ca 11.450.000
ca20

Wanneer wij alleen de Atlantische Gebiedsdeln be-
zien, dus zonder Nieuw-Guinea, dan zien wij, dat Ne-

derland en de Benedenwinden op 20 pCt van het opper-
vlak 98 pCt van de bevolking herbergen.

Kruijer gaf aan zijn boek
1)
de veelzeggende onder-

titel ,,Lichtplekken in het oerwoud van Guyana”. Deze

lichtplekken zijn het bruggenhoofd Paramaribo en enkele

verspreide, weinig voikrijke, nederzettingen in het kust-

gebied, die op een maximale oppervlakte van 15.000 km
2

rond 200.000 bewoners herbergen. Blijft dus een gebied,

viermaal zo groot als Nederland, met ongeveer 25.000

Indianen en Bosnegers, dus één mens op
5
km
2
.

Het valt dus te begrijpen, dat in de beide overbevolkte

Rij ksdelen meer dan eens naar. Suriname wordt gekeken,

in de hoop dat daar plaats is voor hun steeds toenemend

bevolkingsoverschot. De Nederlandse plannen in deze
richting worden bekend verondersteld, doch ook in de

Antillen werd reeds emigratie overwogen. Hierover

schrijft E. Nordlohne
2
):

,,Hierbij (de emigratiedrang) gaan de gedachten uit-

1)
G. J. Kruijer, Suriname en zijn buurlanden, Meppel 1951.
‘)
E.
Nordlohne, Economisch geografishe structuur van de Nederlandse Bene-
denwindse Eilanden, 82ar1em 1951, blz. 117.

sluitend uit naar Suriname. Dit land is nog onder-

ontwikkeld”.

,,De inwoners van de Nederlandse Antillen echter.

zouden een nieuw vaderland moeten zoeken, en dit in

Suriname kunnen vinden. Voor het Creoolse volksdeel

van Suriname zou de tovløed van deze nieuwkomers

eerder aanvaardbaar zijn dan van Aziaten”.

Deze laatste zinsnede is van groot belang. De be-

volking van Suriname is op de Indianen na geheel van

overzee afkomstig en ten behoeve van de plantage-arbeid

Stelselmatig aangevoerd. Historisch kunnen wij daarbij

vier perioden onderscheiden. Van ongeveer 1650 tot

1810 invoer van slaven uit Afrika; van 1810 tot 1870

vrijwel geen invoer; daarna tot 1940 aanvoer van Azia-

tische contractarbeiders. De tweede wereldoorlog maakte

hieraan een einde en sedertdien staat de immigratie in
feite stil
3).

Uit onderstaande tabel blijkt, dat de bevolkings-

samenstelling in de loop der jaren geheel is gewijzigd.

De jaartallen zijn hier specifiek genomen, daar in 1808

de slavenaanvoer officieel ten einde was, in 1870 de

Aziatische immigratie begon, welke wat betreft de Hindo-

stanen in 1925 was beëindigd. De gegevens van de Dis-.

trictsverslagen over
1953
met de cijfers op 1 Januari

1954 waren de laatst beschikbare
4).

Hierbij moet worden opgemerkt, dat de cijfers over
de voikstelling 1950 nog steeds niet gepubliceerd zijn

en ook, dât de ,,Anderen” een onjuist beeld geven, daar

de in Suriname geboren kinderen van niet specifiek

opgenomen immigranten bij de Creolen worden geteld.

Het gaat hier hoofdzakelijk om Portugezen en Syriërs,

‘waartoe ook de Libanezen en de Christen-Palestijnen

worden gerekend.

‘) Zie hierover o.a.: ,,Het Welvaartsfonds in Suriname” in Economische Voor-
lichting Suriname van Augustus 1955, Paramaribo 1955.
‘) De Verslagen van de Distritscommisarissen over 1953.

884

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October’1955

Aantal inwoners in 100-tallen

Groep
1808
1870
1908

1

1925
1954
pCt.a)

15 7
9
15
37 147
Europeanen
.
…………
Hindostanen

-‘
162
325 707
117
555
472
519 583
884
52

15
52
38
27
—30


75
222
377
70

Creolen

…………….

-‘
20
11
16
33
106
Totaal geregistreerden
.
570 514
828 1.199
2.065
72

Anderen
…………….
Javanen

………..
…..

nosnegers

…………
?
160 174
259

Chinezen
.
…………
…..

9
..
9
30
26
35

Indianen

…………..

Totaal

………….
9
9
1.018
1.399
2.358

a) Procentuele stijging van 1925 tot 1954.

Hierbij kunnen wij de volgende aantekeningen maken:

De sterke stijging bij de relatief kleine groepen

der Europeanen en Chinezen is veroorzaakt door een

voortgaande toevoer uit het buitenland;

de aantallen der Bosnegers en Indianen moeten
met de nodige reserve worden aangehouden, daar het

hier globale schattingen betreft;

bij de Javanen steeg het aantal door immigratie
tot 1940, waarna aoor gering kindertal en incidentele

terugkeer naar Azië een teruggang volgde. Het hoogste

punt werd ongeveer 1948 met rond39.000 bereikt;

wanneer wij de Creolen’ en Anderen tezamen

nemen, dan vinden wij van 1925 tot 1954 een stijging

van 62.100 tot 91.100, dus van 29.000 ofwel 47 pCt.

De onderverdeling naar ethnische afkomst wordt offi-

cieel niet gemaakt. Globaal kunnen wij deze 91.100

mensen onderscheiden in 4.100 Europiden, 17.000

Negiden en 70.000 van gemengde afkomst.

De belangrijkste conclusie uit bovenstaande cijfers is

die, dat door hun. grote natuurlijke aanwas de Hindo-
stanen een snel stijgend aandeel in de totale bevolking

hebben. Hier zien wij een analogie met de situatie in

Brits Guyana, waar vrijwel de helft van de bevolking

thans Hindostaans is.
De reeds béstaande animositeit bij ‘het Creoolse be-

volkingsdeel ten opzichte van de Aziatische immigranton

heeft nu na de jongste politieke verschuivingen in Brits

Guyana plaats gemaakt- voor een vrees voor het verlies

van de huidige politieke hegemonie. Hoewel dit op

zichzelf begrijpelijk is, is het voor Suriname als geheel

een remmend werkende factor bij de sociaal-economische

ontwikkeling
5).

Nu is het een feit, dat de Hindostanen zich ecpnomisch

nog sneller hebben ontwikkeld dan in aantal. Kwamen
zij een twintig jaar geleden nog niet voor in de sociale

bovenlaag en vrijwel niet in de middengroepen, thans

kunnen wij reeds constateren, dat zij hierin een belang-

rijke plaats innemen. In het middengrote bedrijf staan

zij rèeds aanmerkelijk sterker dan de Creoolse groep,

çn het is onmiskenbaar, dat zij bezig zijn op te klimmen
naar, 1et grootbedrjf, waar thans de Europese bedrijven

de leiding hebben. – –

Met deze verschijnselen binnen de bevolking van
Suriname wordt bij de ontwikkelingsjlannen nog te

weinig rekeninggehouden. Zo is het bijv. totaal onjuist

om alle realiseerbare immigratieplannen in de ijskast

te stoppen met het doel de Creoolse groep nog zo lang

iiogeljk een getalsmeerderheid te doen behouden. Hier-

mede is Suriname in zijn geheel niet geholpen. Vooral

daar het ,,ledige” deel van Suriname allerminst vanuit

het bevoikte deel wordt gepenetreerd. Er vindt juist een
sterke centripetale migratie plaats naar het enige urbané’

6)
R. van Lier, Samenleving in een grensgebied, ‘a-Gravenhage 1949, blz. 256 e.v.

S’

centrum Paramaribo
6).
Sedert 1950 zijn wederom enkele

lichtplekken in het oerwoud verlaten en aan de absor-

berende krachten van dat oerwoud overgelaten; het

opgeven van cultuurland aan de periferie is nog niet ten
einde. –

De overbevolking en ook de werkÏoosheid binnen

dit kleine ,,Groot-Paramaribo” mogen echter niet van

bepalende betekenis zijn voor een sociaal-economisch

doelmatige be-volking van het ,,ledige” land daaromheen.

Daarom zou het aanbeveling verdienen, bij de welvaarts-

plannen binnen Koninkrijksverban& de immigratie-

mogelijkheden nauwkeurig te onderzoeken. . Hierbij….

kunnen wij mede in verband met het voorgaande de
volgende kernpunten anhouden:

– a) voor een economische ontwikkeling is immigratie

een dringende noodzakelijkheid voor Suriname;

een migratie binnen Koninkrijksverband- is om

vele redenen het meest wenselijk;

een verdergaande centripetale migratie binnen

Suriname moet zoveel mogelijk worden tegengegaan;

de bestaande vooroordelen bij de stedelijke be-

volking van Paramaribo moeten worden ontzien.
Op grond hiervan is een realisatie mogelijk, wanneer

de toelating van immigranten in suriname en ook de

migratie binnen Suriname aan zekere geografische

banden wordt gelegd. Zo zou bijv. Suriname verdeeld

kunnen worden in drie immigratiegebieden. Ten eerste

de ,,reserves” ten behoeve van de -traditioneel gegroeide

groepen, oals de Indianen- en Bosnegergebieden ,en

vooral ook Coronie, waar geen immigratie toegestaan

zou – moeten worden, ten tweede Groot-Paramaribo,

waar sterk beperkende bepalingen zouden moeten gel-

den, en ten derde de vrije immigratiegèbieden, tezamen

zeker 100.000 km
2
vrijwel onbewoond gebied.

Reeds zijn twee kolonisaties in de vorm van ontwikke-

lingsmaatschappijen in een beginstadium en wel Wage-

ningen (Hollandse boeren) en Slootwijk (Indische Neder-

landers), doch hun omvang is nog te beprkt gepland om

daarvan een wenselijk grote uitbouw te kunnen verwach-

ten. In samenwerking met de meer beperkte welvaarts-

plannen, zoals het Tienjarenplan, is het’ daarom zeer –

wel mogelijk, de bestaande goodwill voor ontwikkeling,

van onderontwikkelde gebieden te benutten voor een

grootser initiatief in dezen. Naast de reeds genoemde

Hollandse boeren en Indische D.P.’s moet hierbij vooral

ook aan de Antilliaanse overbevôlking worden gedacht
7).

– Ontegenzeggelijk rijzen bij uitvoering vele problemen;

die zoveel mogelijk reeds bij voorbaat onder ogen moeten

worden gezien. Zo zijn er reeds thans regionale weer-
standen tegen de bestaande gecentraliseerde bestuurs-

vorm. Deze zullen ongetwijfeld -sterker worden, wanneer

de bevolking, geografisch niet vermengd, groter wordt.

Moet dus bij voorbaat naar een meer federatieve vorm

gezocht worden, of is bijv. een bijzondere bestuursvorm

voor de ,,reserves” voldoerde? Hierbij wordt o.a. ge-

dacht aan het Amerikaanse reservatensysteem en aan

de bestuursvorm van Transkei en Swaziland.

Het is niet de opzet van dit artikel, hier
v?rder
op in

te gaan. De mogelijkheid van een sociaal-economisch

verantwoord project in deze, richting in discussie te

brengen zij voorlopig voldoende. Een discussie, die tot

op. heden tè weinig voor het forum kwam. –

Paramaribo.

G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D.

‘) Zie noot
1,
blz. 252 cv.
7)
Voor een technische opzet zie R. Kool, De organisatte der tropitche ont-
wikkeling, in ,,E..S.B,” van 6 Juli
1955,
bis. 615.

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

885

De plannen tot ontwikkeling van de

landbouw in Suriname

Inleiding.

• Het zal de lezers vaii dit tijdschrift bekend zijn, dat de

economie van Suriname te eenzijdig steunt op de productie

van bauxiet ‘). Het labiele evenwicht der overheidsfinan-

ciën, de disharmonische samenstelling van de nationale

productie en de ongelijke spreiding van het nationale

inkomen, alles min of meer een gevolg van de te grote

afhankelijkheid van genoemd erts, staan een gezonde

ontwikkeling van de Surinaamse volkshuisbouding in de

weg. Door niemand wordt derhalve getwijfeld aan de

noodzakelijkheid om de economische basis van het land

te verbreden. De begeerde economische onafhankelijkheid

zal echter eerst blijvend worden verkregen, indien het
hardnekkige tekort op de betalingsbalans verandert in

een overschot.

Het Tienjarenplan streeft naar vervulling van deze

wensen – zo mogelijk – met handhaving van het be-

staande peil der sociale voorzieningen. Op eigen kracht

kan Suriname dit niet bereiken; daartoe is de omvang der

binnenlandse besparingen te gering en is ook de Overheid

niet in voldoende mate bij machte in de behoefte aan

kapitaal te voorzien
2)
.
De kosten van de nodig geoordeel-

de bijzondere maatregelen tot verbetering en versterking

van de bestaande toestand, welke in het Tienjarenplan

zijn samengebundeld, werden gefixeerd op Sf128 mln
3) 4)
.

Van dit bedrag werd Sf
29,5
mln uitgetrokken voor de

ontwikkeling van de landbouw in directe zin.

De reden waarom een dergelijk aanzienlijk bedrag voor

dit doel werd bestemd berust op het inzicht, dat op deze

wijze de doelstellingen van het Tienjarenplan het snelst

kunnen worden gerealiseerd. De vooruitzichten om andere
bestaansbronnen dan de landbouw tot meerdere ontwikke-

ling te brengen, worden nI. voorshands minder gunstig

beoordeeld. Een uitzondering vormt de bosbouw, een

bedrijfstak, die echter feitelijk ook tot de agrarische sector

behoort. In verband hiermede werd in het Tienjarenplan

Sf 6,5 mln uitgetrokken voor invëntarisatie en ontsluiting
van het bosareaal, alsmede voor wetenschappelijk onder-

zoek en voorlichting. De Overheid hoopt, door deze

voorbereidende werkzaamheden op zich te nemen, kapi-
taalinvestering in bosexploitatiebedrjven voor particulie-

ren aantrèkkelijk te maken.

Huidige positie van de Surinaamse landbouw.

Er zijn echter nog andere klemmende redenen om grote

aandacht te schenkei aan de landbouw. Circa 80 pCt

van het aantal beroepsbeoefenaars of meer dan de helft

der bevolking vindt een bestaan in de landbouw, veeteelt

en Visserij, terwijl het andere deel voor zijn voedseIvoor-

ziening in meerdere of mindere mate hierop is aangewezen,

vooral nu de Overheid, om te komen tot een positieve

betalingsbalans en een verlaging van de kosten van

levensonderhoud, beperking van de dure invoer van

voedingsmiddelen en ruwe grondstoffen noodzakelijk acht.

Gedurende de jaren 1950 t/m 1952 werd gemiddeld aan

‘) ,,Economisch perspectief van Suriname” door Drs A. Jonkers in ,,E.-S.B.”
van 3 Mei 1950, no 1721.
‘) De grondslagen van een Tienjarenplan voor Suriname, 1952.
‘) Tienjarenplan voor Suriname. Herziening October 1954; beide uitgaven van
de Stichting Planbureau Suriname.
‘) H. Teunissen: ,,Tienjarenplan voor Suriname”, Economische Voorlichting
Suriname, 2e jaargang, no 1.

land- en tuinbouwvoortbrengselen ingevoerd voor een
waarde van circa Sf
5,5
mln per jaar; aan veeteelt- esi

visserjproducten respectievelijk voor Sf 1,81 mln en

Sf 0,72 mln of in totaal voor ruim Sf 8 mln ‘s jaars. Een

belangrijk deel van deze invoer kan door eigen productie
overbodig worden.
.Voorts staat het welvaartspeil van de gemiddelde land-

bøuwer verre ten achter bij dat van de werkers in andere

sectoren. Men neemt in Suriname aan, dat ruw geraamd

de arbeidsproductiviteit in de landbouw slechts met

1 pCt toeneemt.

Tekortkomingen en plannen tot verbetering.

Deze in verband met de toeneming van het aantal

landbouwbeoefenaars onvoldoende productiviteit van de

landbouwer, moet worden toegeschreven aan verschillen-

de factoren, waarvan zijn te noeiien:

De ongunstige verhouding tussen het beschikbare

areaal aan landbouwgrond en de agrarische beroeps-

bevolking, waarvan te kleine bedrijven en verkapte

werkloosheid het gevolg zijn. Ook het urbanisme en de
toenemende werkloosheid in de hoofdstad worden hier-

mede in verband gebracht, hoewel de huidige sociale

achterstand op het platteland daarop ook van grote

invloed zal zijn. Landaanwinning op grote schaal wordt

derhalve noodzakelijk geacht.

Het landtekort werd in de komende tien jaar berekend

op 38.200 ha. In het kader van het Tienjarenplan zal

30.300 ha of 80 pCt van het tekort worden aangewonnen.

Voör dit doel werd een bedrag van Sf13,5 mln beschik-

baar gesteld. Door deze landaanwinning kan in de komen-

de jaren niet alleen het accres van het aantal agrarische

gezinshoofden worden opgevangen, maar kunnen ook

boeren zonder bedrijf aan een perceel worden geholpen

en kan aan de bestaande te kleine bedrijven, op grond

van het gestelde criterium van een voldoend gezins-

inkomen, de noodzakelijk geachte omvang van 4 ha

worden gegeven. Daarenboven zal een bedrag van Sf4 mln

worden besteed om 10.000 ha van het bestaande land-

bouwareaal, waar de ontwatering, bevloeiing, ontsluiting

of verkaveijng ,te wensen overlaat, te saneren.

Echter laat ook de productiviteit van de veeteelt en

visserij te wensen over, wat tot uiting komt in de aan-

zienlijke invoer van veeteelt- en visserijproducten. Door

import van fokvee, goede Organisatie van de kunstmatige

inseminatie en intensieve voorlichting, welke vooral ge-
richt is op een rationelere verzorging van het vee, hoopt

men de melk- en vleesproductie te doen stijgen. Een

bedrag van Sf 0,9 mln werd hiervoor bestemd.

De visserjproductie kan worden opgevoerd en de

bedrijfsuitkomsten verbeterd door toepassing van mo-

dernere vismethoden, rationele credietverstrekking en een

goede organisatie van de afzet van de visserijvoort-

brengselen. Voor dit doel werd Sf1,2 mln in het Tienjaren-

plan uitgetrokken.

De geringe kapitaalkracht van de landbouwer. Met

het oog op het infiatiegevaar en het streven om na de tien-

jarige periode over een roulerend fonds te beschikken,

met behulp waarvan de voortzetting op eigen kracht van

886

r

/

t

//stvtâvita

(

‘n goede naam in vele werelddelen

In de betrekkelijk korte tijd, van ons bestaan (de onderneming werd opgericht in 1941)

heeft onze naam grote bekendhid gekregen, zowel in binnen- als buitenland. D1cIrvo7r

zijn verschillende oorzaken aan te wijzen:


ons voortdurend streven om producten van hoge
kwaliteit te leveren.


ons streven om voor verse melk
met behoud van alle natuurlijke kwaliteiten een zo groot mogelijk
afzetgebied te vinden.

S onze grote belangstelling voor de
toepassing van
nieuwe technische vindingen.

• onze
bereidheid om
juist die extra service aan onze

klanten te geven die maakt, dat zakenrelaties
zakenvrienden worden.

Zonder enige twijfel danken wij de voortdurende groei von onze Organisatie aan het verrouwen, dat-
wij van onze klanten ontvangen. Daardoor zijn wij het grootste consumptiemelkbedrijf in Nederland

geworden (bijna 1 millioen personen in Nederland gebruiken dagelijksde producten die in onze 4

grote melkinrichtingen worden bereid) en daardoor vinden wij voor onze verse melk en melkprôducten
in papierverpokking, waarvoor wij in Dordrecht een speciaal bedrijf hebben ingericht, een steeds groter

ofze4ebied buiten onze landsgrenzen. Onze fabriek in Breukelen, uitgerust met een modern research

laboratorium en een staf van ‘deskundigen, maakt gecondenseerde melk in blik voor alle gebieden ter

wereld, kaas voor de Westeuropese markt en speciaalproducten, zoals ijsmix. In Frans Marokko werd

in het-begin van dit jaar een nieuwe fabriek in gebruik genomen voor de bereiding van consumptie-

melk en melkproducten. De gr’ondstoffen daarvoor worden vanuit Nederland aangevoerd en het eind-
product is in kwaliteit niet te onderscheiden van de producten die wij in’Nederland maken. Melktrans-

port over grote afstanden is voor ons geen probleem meer. De beste zuiveldeskundigen en 1000 mede-

‘erkers staan klaar om met hun toewijding en ervaring elke order te verzorgen.

N.V. STERO VITA MELKPRODUCTEN OVERTOOM 189AMSTERD

?

A

Op

:

NEVER

ENGELAND

FRANKRIJK

EUROPA 1

TILLEN

C
FRANÇIKA

.T

.LIiJNEN

\J.

ESlË
”..

wwvv” = CONSUMPTIE MELK EN MEIKPRODUCTEN

= GFCONDFNSEERDE MELK EN SPECIAAL PRODUCT E N

WDUITSLAND

(
JP

S MAROtUtO

MIDDEN EN VERRE OOSTEN

.

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

887

het landaanwinnings- en landverbeteringsprograrrtma kan

worden veilig gesteld, zal bij afstand of verpachting van

de nieuw verkregen grond aan,derden, in de vorm van

een koopsoin of pacht een vergoeding worden geëist,

welke -verband houdt met de zakelijke waarde daarvan.

Van beginnende boeren, die, hoewel niet alleen streng

geselecteerd op karaktereigenschappen, maar ook op

financiële omstandigheden, meestentijds toch over weinig

kapitaal beschikken, kan deze vergoeding moeilijk worden

geëist, tenzij zij op doeltreffende wijze aan grond, bouw-

en bedrjfscrediet worden geholpen. Aangezien zijveelal
geen zakelijk onderpand van voldoende waarde hebben

noch betrouwbare persoonlijke borgen, is de Algemene
Volkscredietbank niet altijd bereid de helpende hand te

bieden. Om het verlenen van landbouwcrediet op bijzon-

dere voorwaarden mogelijk te maken, werd een bedrag

van Sf 3,5 mln uitgetrokken.

c) Verschillende moeilijkheden, welke samenhangen

met het vochtige en zeer wisselvallige klimaat, de terrein-

en bodemgesteldheid, het optreden van ziekten en plagen

etc. Slechts door onderzoek kunnen middelen worden
gevonden om deze bezwaren geheel of gedeeltelijk te

ondervangen. Dit klemt te meer, omdat opvoering van de

arbeidsproductiviteit van de landbouwer niet uitsluitend

moet worden gezocht in een vergroting der bedrijven,
aangezien dit vaak noopt- tot veel kapitaal vereisende

mechanisatie en andere ingrijpende wijzigingen in de

traditionele werkwijze, maar zeker ook in een optimale

verhoging van de fysieke productie per oppervlakte-een-
heid en verbetering van de kwaliteit der producten. Deze

stijging kan vaak worden bereikt door toepassing van

landbouwverbeteringen, welke aangepast zijn aan de

huidige kapitaalkracht, kennis en vooral aan de nog lang

niet volledig commerciële instelling van de kleine boer.

Ook uit nationaal-economisch oogpunt bezien is deze

mogelijkheid van groot gewicht omdat het nog geenszins

vaststaat in welke mate de grote investering, welke met

aanwinning en bouwrip maken van land gepaard gaat,

van de landbouwer. kan worden teruggevorderd.

Voorts mag nimmer uit het oog worden verloren, dat

de grote kracht van het kleine gezinsbedrjf is gelegen in

de geringe kapitaalinvestering en vaste kosten, waarmede

de exploitatie gepaard gaat. Dit maakt het voor de boer

mogelijk om bij een dalende conjunctuur nog geruime tijd,

naar zijn inzichten lonend, te blijven produceren. Het

onderzoek zal verder antwoord moeten geven op de

vraag, of aan de doelstelling van het kleine gezinsbedrjf

niet op rationelere wijze kan worden tegemoet gekomen

op de gronden van de-oude kustvlakte dan op die van de

kuststrook, welke weliswaar veel vruchtbaarder zijn, maar

eerst met zware kosten tot bouwland kunnen worden

gemaakt. –

Voorts zal het onderzoek zich intensief moeten bezig-

houden met de technische en economische zijde van het

vraagstuk van de mechanisatie van de Suhnaamse groot-

en kleinlandbouw, in het bijzonder van het voornaamste
iandbouwgewas van Suriname: de rijst.

Nog een ander belangrijk vraagpunt is, met welke

kosten en arbeid de uitgestrekte complexen geabandon-

neerde cultuurgrond, welke eertijds door de plantages
werden geoccupeerd, weer aan de landbouwproductie

kunnen deelnemen. Sinds jaren zijn deze terreinen geheel

of gedeeltelijk verlaten en aan verwaarlozing prijsgegeven,

wat een belangrijk verlies van het nationale grondbezit

betekent. Dit probleem heeft echter ook juridische aspec

ten, welke verband houden met-de op deze complexen

uitgeoefende ingewikkelde eigendomsrechten. Ook de

vraag met welke kapitaalin’estering en arbeid de rehabili-

tatie van verwaarloosde aanplantingen gepaard gaat is

nog onopgelost. Met verschillende onderzoekingen werd

reeds in
1949/1950
een aanvang gemaakt.

Met behulp van gelden van het voormalige Welvaarts-

fonds – werden drie experimentele bedrijven opgericht, nI.

de Prins-Bernhardpolder, welke nauw verbonden is met

het grote polderproject ,,Wageningen”; het Lelydorp- en

het Slootwijkplan
5).
Voor versnelling en verdieping van

het landbouwkundig onderzoek werd door het Tienjaren-

plan Sf1,2 mln beschikbaar besteld, alsmede het restant
der Welvaartsfondsgelden. –

Het relatief lage ontwikkelingspeil van de landbou-

wer. Dit moet echter niet uitsluitend worden toegeschreven

aan tekortkomingen in de kennis en kunde maar zeker

ook aan het gebrek aan kapitaal en aan de levensstijl van

de Creoolse, Hindoestaanse en Javaanse boeren. Door een
doeifreffender outillering en Organisatie van het apparaat

van landbouwvoorlichting en onderwijs zal dit niveau

moeten worden opgevoerd. Een bedrag van Sf1 mln werd

voor dit doel gevoteerd:

Het is wellicht hier de plaats de aandacht er op te

vestigen, dat het Tienjarenplan in het algemeen door een

éénmalige investering wil medehelpen om in de bestaande

toestand verbetering te brengen. Geregeld wederkerende

uitgaven komen ten laste van de gewone begroting van

het Land.

De niet onbelangrijke hoeveelheden landbouwpro-

ducten, welke thans door bederf en insectenvraat verloren

gaan. Aangezien het particuliere initiatief thans nog te

kort schiet en sanering vai de bestaande situatie urgent

is, werd voor uitbreiding van het aantal drogerjen en

opslagplaatsen een bedrag van Sf 2 mln uitgetrokken.
Het bestaande verouderde en onvolkomen gronden-

recht. Voor een goede ontwikkeling van de landbouw is

eën modern grondenrecht nodig, hetwelk de boer niet

alleen de waarborgen schenkt, dat alles wat hij heeft ge-

daan om zijn bedrijf tot bloei te brengen hem en zijn

nakomelingen ten goede komt, maar hem ook in staat

stelt binnen zekere grenzen met zijn grond te handelen,

zoals hem goeddunkt. Aan de andere kant zal de Overheid

echter over machtsmiddelen moeten kunnen beschikken

om zeker te zijn, dat de met zoveel kosten gewonnen grond

blijvend op rationele wijze wordt geëxploiteerd. Dit bij-

zonder gecompliceerde vraagstuk heeft de Surinaamse

Regering thans in studie doen nemen.

De onvolkomenheden van de binnen- en buiten-

landse handel in landbouwproducten. De handel is nog

zo weinig doeltreffend georganiseerd, dat de landbouwer

belangrijk minder voor zijn producten ontvangt dan

redelijk moet worden geacht. Door de oprichting van een

zgn. Productencentrale, waar de boéren en vissers steeds

hun producten tegen lonende prijzen van de hand kunnen

doen, heeft de Regering in de binnenlandse afzet reeds

een belangrijke verbetering gebracht. Indien de coöpera-

tieve gedachte in de loop der jaren veld wint, kan zowel

de binnen- als buitenlandse handel verder worden

georganiseerd.

Een moeilijk punt bij de afzet vormt de beperkte, weinig

koopkrachtige binnenlandse markt, welke spoedig over

voerd is
6).
Daarom zal bij de keuzë van de uit te voeren

zie de bijdrage van Prof. Ir W. F. Eysvoogel en Ir A. P. v. d. Vliet in ,,E.-S.B.”
van 3 Mei 1950, no 1721.
) ,,De toekomstige afzet van de Surinaamse landbouw” door Drs ‘R. Kool in
,,De Surinaamse Landbouw”, Maart/April 1955.

– 888

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October 1955

landbouwjrojecten de voorkeur vooral moeten uitgaan

naar plannen waarbij de kans op een exportverhoging per

geïnvesteerde gulden het grootst is, althans indien geen

dringende belangen van sociale of economische aard een

andere beslissing rechtvaardigen
7).
Maar hierbij doen

zich dadelijk talrijke andere problemen koor. Bijv. kan

de vraag worden gesteld, of. de bevolkingslandbouw, die

thans nog niet ten volle
1
aan de binnenlandse behoefte aan

voedingsmiddelen en agrarische grondstoffen kan voldoen,

in staat is de taak van de eertijds voor de export zo

betekenisvolle plantagelandbouw over te nemen. Zo niet,

of een exploitatievorm kan »worden gevonden, waarbij de

voordelen van de groot- met die van de kleinlandbouw,

kunnen worden gecombineerd. Voorts of de exportland-

bouw een intensieve overheidsbemoeienis vereist in de

vorm van afzet en prjsgaranties op lange termijn, export-

premies, of organisaties welke als ,,single b»uyer” en

,,sirigle seller” optreden omde handel in de juiste banen

te leiden en prijsfluctuaties af te vlakken. Bovenal zal

moeten worden uitgemaakt welke exportgewassen tech-

nisch – in verband met de natuurlijke groeiomstandig-

heden – en economisch – met het oog op een optimale

bijdrage in het gezinsinkomen en de tôekomstige afzet

op de wereldmarkt – voor verbouw in aanmerking

kornen._

Vooruitzichten.

i-Îèt bestek van dit artikel laat niet toe dieper in te gaan

op de vele vraagstukken die met de ontwikkeling van de

Surinaamse. landbouw samenhangen. Het zal de lez(ir

‘) Prof. Dr P. Verdoorn: ,,verzamelde Memoranda”, uitgave Stichting Plan-
bureau Suriname.

echter wel duidelijk zijn geworden dat er nog veel voor-

bereidend werk moet worden verricht alvorens de juiste

weg zal zijn gevonden. De vraag, of de agrarische plannen

niet te hoog grijpen, omdat het succes daarvan in aan-

zienlijke mate afhangt van de medewerking van de boeren

ze1f, zal de ondervinding moeten leren. Het uitgebalan-

ceerde Tienjarenplan moet echter toch worden opgevat

als een intentieplan, in verband waarmede het in zekere
mte flexibel werd gehouden. Nemen wij het bestedings-

schema van de fondsen van het Tienjarenplan verder in
beschouwing, dan zien wij dat er ook voor de verkeers-

en de sociale sector grote bedragen werden uitgetrokken,

aangezien het in de bedoeling ligt door aanleg van wegen

het platteland uit zijn »isolement te verlossen en door

bouw» van scholen en hospitalen, aanleg van waterleiding

en uitbreiding van het lichtnet, de sociale achterstand

aldaar in te halen. Deze bedragen komen, zij het indirect,

de landbouw in hoge mate ten goede:

Uitwerking en co?irdinatie bij de uitvoering van de projecten.

De landelijke ontwikkelingsprojècten hebben niet alleen

een landbouwtechnisch en economisch maar ook een

civiel-technisch, sociologisch en juridisch »aspect. Deze
verschillende facetten dienen uiteraard in onderling ver-
band te worden bestudeerd om tot een volkomen verant-

woorde opstelling en uitwerking van stréekpla.nnen en

concrete projecten te komen. Met deze speciale taak en
met de coördinatie bij de uitvoering der projecten werd

het ,,Bureau Landelijke Opbouw” belast. Voor een

effectieve personeelsbezetting van deze instelling werd op

het Tienjarenplan een bedrag van Sf 2 mln uitgetrokken.
‘a-Gravenhage.

Dr L. J. VROON.

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE GIST EN SPIRiJIJSEABRIEK N.V:
»
»

DELFÏ

koningsgist

»

gedroogde bakkersgist eiijëdura voor export
gedroogde gist voor mengvoeders»
»
vitamine
gistviokken

gistextract
antibiotica

oplosmiddelen
wekjiikers

ethylaether
1
technisch en pur,
narcose aether»
spiritus

gedistiiieertl

l2Pjctober
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

889

De economische facetten van de

bosexploitatie in Suriname

Zoals bekend, is Suriname voor ca
2/3
deel met bos

bedekt, en, daar we gewend zijn hout als een onmisbaar

product voor de samenleving te beschouwen, ligt het voor

de hand, dat we ook voor Suriname direci gaan denken

aan economische facetten van het bos. 41
We mogen veilig aannemen, dat de plantagebouw zich
zonderhet uit de bossen gehaalde bouwhouten brandhout

nooit had kunnen ontwikkelen.

Ook anderszins had hout een economische betekenis:

11 December 1670 werd letterhout (Piratinera spp.) vast-

gesteld als wettig betaalmiddel: 3 pond letterhout =

1 pond suiker.

In 1677 werd octrooi verleend voor een zaagmolen;

in 1716 werd cip de grond Andresa bij de uitmonding ian

de Waijombo in de Coppename een gouvernements-

houtzaagmolen opgericht, ,die in 1866 naar de Klein-

Combé in Paramaribo werd verplaatst.

In 1744 ontdekte de negerslaaf Quassie (t 1787) het

,,bitterhout”, Quassia amarh L.f., dat lange tijd als

middel tegen malaria werd gebruikt; in 1766 werd hiervan

345 pond uitgevoerd.

Jhr C. A. van Sypesteyn besChrijft in een artikel in

,,West-Indiën”,
1854255,
le en 3e afi., blz. 61 en 161:

,,Over Surinaamse houtsoorten”, 77 bruikbare soorten.

Hij vestigtde aandacht op het merkwaardige feit, dat het

houtland Suriname in 1852 voor f 16.000 hout uitvoerde,

maar voor f 52.000 naaidhout invoerde! De &uteur klaagt

over de moeilijkheden, die aan een lonende exploitatie in

de weg staan en vermeldt, dat ook de levering van hout

daardoor zeer bezwaarlijk is. Hij noemt diverse ,,goede”

houtsoorten, alle harde, zware en duurzame, zoals tot

voor kort usance was.

Van Sypesteyn vermoedt, dat de hardheid en het scheu-

ren, dit laatste volgens hem te wijten aan gebrekkige

bewerking, de redenen zijn geweest van een zekere anti-

pathie tegen Surinaams hout; dit klinkt wel plausibel.
We zullen in het vervolg van dit artikel zien, dat men

tegenwoordig zachte en lichte houtsoorten prefereert; de

geringere duurzaamheid is door de moderne hout-

conservering te verhelpen.

In 1852 werd door de Overijsselsche Maatschappij tot

Ontwikkeling van de Provinciale Welvaart een tentoon-

stelling gehouden van meubels uit 47 Surinaamse hout-

soorten (Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statis-

tiek, Tjeenk Willink, Zwolle, 7e deel (1852), 4e stuk,

blz.
495
e.v., auteur Mr B. W. A. E. Sloet tot Oldhuis).

C. J. Glavimans vermeldt in ,,Over verschillende hout-

soorten, afkomstig uit de kolonie Suriname” (No 1,

Ie deel, Ie stuk van de Verhandelingen van het Kôn.

Instituut van Ingenieurs, Den Haag 1848) geslaagde proef-

nemingen, vanaf 1838 met Surinaams hout gedaan door

de Koninklijke Marine.

Ook de Artillerie deed een 12-jarige geslaagde proef

met het Surinaamse bijihout (vermoedelijk is een Eperua-

soort bedoeld).
H. A. v. d. Speck Obreen geeft in ,,Beschrjving van de

timmerhoutsoorten, die in Europeesch Guiana wassen”

(Rotterdam, H. Nijgh, 1864) een beschrijving van 144

houtsoorten en hun gebreken. Van 1838 tot 1844 werd

door de Kon. Marine ca 8.000 m
3
Surinaams hout ge-

bruikt, hetgeen echter duurder was dan Europees eiken-

hout, zodat men er mee ophield.

In 1904 werd in Suriname een Bosdienst gesticht; het

eerste hoofd daarvan, E. K. Plasschaert, geeft in ,,Der

Forstbetrieb in S’urinam”(München, 1910) historische
bijzonderheden over de houtkap in vroeger eeuwen en

vermeldt o.a. de pogingen van Kappler (ca 1850) .tot

houtexploitatie met Duitse bosarbeiders, en de sinds 1873

verleende ,,houtconcessies”. –

In het begin dr 20e eèuw werd volgens opgave van

Plasschaert pefjaar in Suriname verbruikt 8.000 m
3
hout,

ingevoerd 2.000 m
3
en uitgevoerd 1.500 m
3
, dus ongeveer

hetzelfde treurige beeld als in 1852. Desondanks werd in
1908-1910 een proef genomen met een staatsexploitatie,

die echter geen goede resultaten gaf. Intussen ging men

toch door met verkenning en onderzoek. Men zie hierover

het rapport van Dr A. H. Berkhout (Den Haag, Alg.

Landsdrukkerj, 1917).

Als nieuw bosproduct-exportartikel duikt in die jaren

de balata op, waarvan bijv.in
1908 detitvoerwaarde ca

f 1 mln bedroeg (ca 35 pCt van de totale exportwaarde!),

welk percentage,na een opleving in de periode 1920-1925,,

in 1954 is teruggevallen tot ongeveer 2 pCt.
Na 1918, toen namens het Suriname Studie Syndicaat

een missie onder leiding van, de heer J. S. C. Kasteleyn

Suriname bezocht, kwam er weer belangstelling voor

Surinaams hout; het rapport beveelt het Nederlandse kapi-

taal een nadere studiç van deze gunstig lijkende kans aan.

In ,,Hout” van 1920 (blz. 17,33) en 1921 (blz. 45) vin-

den we beschrijvingen van dd toenmalige bosexploitatie

in Suriname, die toen vooral was gericht op mora dwars-

liggers (Mora spp., fam. Leguminosae), waarbij met

kabelmachines werd uitgesleept.

Een volgende stap is de oprichting van een studie-

commissie inzake Surinaamse houtsoorten in 1923,

welker deskundige, Dr J. Ph. Pfeiffer, in 1926 ca 150

dezer soorten beschreef (Mededeling XX, Afd. Handels-

museum, Koloniaal Instituut, Amsterdam, 1926); 17

dezer houtsoorten waren aanwezig op. de Indische Ten-

toonstelling van 1928 te Arnhem.

..Veel economische betekenis had echter de bosexploi

tatie in Suriname nog niet.

Hoewel het bosbeheer uitmuntend werk verrichtte,

o.a. door proefculturen, flora- en houtonderzoek, exploi-

tatie en arboretum, werd het in 1925 geliquideerd.

Een geschiedenis van het Surinaamse boswezen vindt

men in Bulletin No 48 (Maart 1925) van het Departe-

ment van Landbouw c.a. in Suriname:. ,,Bosexploratie
in Suriname”, door Ir L. Gonggrijp, houtvester.

Een korte vleug van optimisme ontstond in 1924,

toen van Amerikaanse zijde (W. L. Kann, Pittsburgh)

belangstelling werd getoond voor possentrie (Hura cre-

pitans L.), eeni zachte, lichte, lichtgekleurde houtsoort,
geschikt voor schilhout. Ook dit is weer op niets uitge-

lopen.

Hetzelfde geldt voor de omstreeks diezelfde tijd be-

gonnen proefexport van mora (Mora spp., Leguminosae)

dwarsliggers naar Zuid-Afrika.

60

‘5

VAN- GELDER. ZONEN NV.

Koninklijke Papieifabrieken

en Papiergroothandel

HOOFÖKANTOOR TE AMSTERDAM

SINGEL 230.236

*

TELEFOON 62062

• TELEX 12075

TELEGRAMADRES: GELDERVAN

ALLE ‘SOORTEN PAPIER,. EN CARTON

Europa

Afrika

Artierika

In alle werelddelen vindt U vestigingen van de
Borsumy. Oorspronkelijk in 1883 in Indonesië

Het Verre Oosten

g
evesti
g
d, heeft de
t1:

Maatschctppij

Handel
r

l

d gehele
wereld verbreid.

Australie

Zo zijn thans Den Haag, New

York, San Fran-
cisco, Osaka, Tokyo, Singapore, Djakarta en
– Sydney de centrale verkoopkantoren voor tropi-
sche producten, als rubber, koffie, peper en
andere specerijen, gommen, aardnpten, thee,
kapok, tabaksmacten,rocton en hout, copra-
koeken, cassia, schelpen, sisal. Deze kantoren behandelen ook de verkoop van sojabonen, oliën en vetten en andere bulk-
commodities.


Daarnaast beschikt de Borsumy over speciaal geoutilleerde afdelingen voor de export over de gehele wereld van textiel-
producten, papier, levensmiddelen (zoals gecondenseerde-melk, kaas, visconserven en blikvruchten) pharmaceutische
producten, chemicalidn, staal en ijzerwaren, bouwmaterialen en andere bulkartikelen, alsmede naaimachines, rijwiel-
onderdelen en technische handelsartikelen, enz. enz.

Voor al deze artikelen heeft de Borsumy uitstekende verbindingen met fabrikanten in Europa, U.S.A., Canada, Japan,
Australië en Zuid-Afrika.

DE VESTIGINGEN VAN DE BORSUMY:

AFRIKA:
Durban, Johannesburg, Cairo, Leopoldville en drie kantoren in de Belgische Congo. Accra en drie
kantoren in de- Goudkust. Door onze nieuwe samenwerking met de N.V. Twentsche Overzee Handel Maatschappij
met 15 kantoren in Oost-Afrika’ strekt onze activiteit zich thans ook uit tot dit gebiedsdeel. – AZIË: Djakarta
(met meer dan 40 kantoren in Indonesië), Singapore (met drie kantoren in Malaya), Bangkok, Hongkong, Osaka,
Tokyo, Kobe
AUSTRALIË:
Sydney, Melbourne, Brisbane –
NOORD.AMERIKA:
San Francisco, New York,
– Montreal – ZUID-AMERIKA: Lima –
EUROPA:
Den Haag, Brussel, Wuppertal, Hamburg.

11T.IT, Borneo Sumatra Handel illaatschappij
S

DEN HAAG: Wassenaarseweg
40

NEW YORK:
120 Wall Street
DJAKARTA:
Kali Besar Timur 9, Kotak Pos 2033

SYDNEY:

72 Pitt Street, G.T.O. Box 535$
OSAKA:

Central P.O. Box.349

890

• –

.

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

891

Wel van economisch belang, al blijkt dat niet uit ge-

publiceerde cijfers, was sinds 1917 de.aankap van brand-

hout voor de spoorweg in Suriname, waardoor, volgens

Jaarverslag Boswezen 1920, per jaar
f
100.000 werd

bespaard. –

Van economisch belang bleef ook de export van de

specialité’s: paalwormbestendig hout voor zeeweringen,

ni. basralocus (Dicorynia paraensis Benth.) en manbar

klak (Esëhweilera sp. div.).

HËt houtonderzoek ging echter door, o.a. naar de

geschiktheid van Surinaams hout voor schilhout (Be-
richt van de kfd. Handeismuseum vn het md. Instituut

No 191) waaruit bleek, dat de zachte houtsoorten baboen

(Virola spp.), possentrie (Hura crepitans L.) en soema-

roepa (Simaruba spp.) zeer geschikt waren voor fineer-

hout.
De situatie is plotseling veranderd na 1940; zowel door

de sterk verhoogde bauxietwinning al door de hout-

behoefte van de U.S. Air Force kwam er een gro
,
te vraag

naar hout.

Deze vraag bleef ook na de oorlog aanhouden. In 1947

bijv. werd uit Suriname bijna 65.000 ton hout naar Neder-

land geëxporteerd, hetgeen echter daarna weer terugliep

tot ca 17.000 ton in
1954.

Verschillende missies van bosdeskundigen (Gonggrjp,

Burger, Dijkmans) bezochten Suriname en rapporteerden

daarover.

De firma Bruynzeel opende – een geniale zet! – haar

triplexfabriek te Paramaribo, met als grondstof het vroe-

ger niet gebruikte zachte baboenhout. Dë triplexuitvoer

had in 1954 een waarde van ca Nf 6 mln, zijnde 68 pCt

van de totale houtexportwaarde en ca 6 pCt van de to-

tale :uitvoerwaarde

In het bekende Tienjarenplan is dan ook grote aan-

dacht besteed aande bosontwikkeling, waarover gunstig

werd geadviseerd door een Interbank Missie, die van

28 October 1951 – 28 November 1951 Suriname bezocht.

Grote mogelijkheden werden gezien in de export van

bezaagd hout, tri- en multiplex en fibre, waarvoor grote
particuliere investeringen nodig zijn. Als voorbereiding

daarvoor staan op het plan:

voortgezette bosinventarisatie; eind 1954 was van

ca 100.000 ha de houtmassa opgenomeh in eenheden
van 3.200 ha;

hoofd land- en waterontsluiting; de secundaire wegen

worden aan de ondernemers overgelaten. Vooruit-

lopend hierop maakt het Bosbeheer ontsluitingsplan-

nen voor de ondernemers;

onderzoek naar hôuteigenschappen en mogelijkheid

van verwerking tot andere producten, zoals papier

en vezelplaten. Een onderzoek door Ir J. W. Yff

(Meded. No CX, Afd. Trop. Prod. No”41, Kon. Inst.

voor de Tropen) wees uit, dat het Surinaams hout

geschikt is voor pakpapier en golfcarton en voor de

fabricage van gestreken papieren en witte schrijf- en

drukpapieren.

Een dnderdeel, dat in de plannen nog weinig is genoemd,

is de proefaanplant van een Zuidamerikaanse Pinussoort

in Suriname, waarvoor,o.a. b1jkens diverse mededelingen

in de pers (Telegraaf 6 Augustus 1954, Algemeen Han-
delsblad 6 Augustus 1954), ook het Nederlandse papier-

concern Van Gelder Zonen belangstelling heeft. De

grootste klant voor, papier, deVerenigde Staten, zit dicht

bij Suriname.

De betreffende Pinus komt in Midden-Amerika voor

op analoge gronden als in Midden Suriname; proefaan-

plantingen gaven een bemoedigend beeld.

Naar analogie van Pinusaanplantingen in andere tro-

pen (Indonesië) en in de subtropen (Zuid-Afrika, Chili,

Australië, Nieuw-Zeeland) mag men rekenen met een

hoge aanwas en een lage kapbaarheidsleeftijd, in tegen-

stelling met de omstandigheden op het noordelijk half-

rond (tot nu toe de bron voor papierhout), waar we

een lage aanwas en een hoge kapbaarheidsleeftijd hebben.

Voor dit product zijn de tropen (en subtropen) wel bui-

tengewoon in het voordeel!

Beschouwen we nu de tropische bossen
in het algemeen

op hun economisch belang.

Uit de houtverbruiksstatistieken per land blijkt een

zeer sterke tendentie tot stijging van het houtverbruik

per hoofd bij toenemend nationaal inkomen per hoofd.

(Deze relatie is moeilijk in cijfers uit te drukken, daar

het houtverbruik soms geschat is).

De hoeveelheid aanwezig bos is vaak geen maatstaf

voor het houtverbruik; men ziet dat duidelijk o.a. bij

Israël, Engeland, Zuid-Afrika.

Men kan daarentegen een zeer scherpe regressie bere-

kenen tussen papierverbruik per hoofd/nationaal inko-

men per hoofd en ook tussen totaal papierverbruik/

totaal nationaal inkomen, zoals onlangs weer is gedaan

door de Surinaamse bosbouwkundige Ir F. E. Essed.

Indien we ons verder realiseren, dat de meeste tro-

pische landen een zeer laag inkomen per hoofd hebben,

mogen we niet verwachten, dat ze per hoofd een hoge

consumptie van hout en papier zullen hebben. Deze

landen zullen monopolie-exportgewassen moeten pro-

duceren voor de welvarende landen; dit monopolie kan

men zich denken qua prijs of qua gewas.

Stellen we ons nu voor een product ,,hout”, dat door

de tropen met ,,welvarende landen” zal worden geruild

tegen andere goederen. De
algemene
wereldvraag gaat

naar niet-zware, liefst lichtgekleurde houtsoorten, die

niet duurzamer behoeven te zijn dan naaidhout; verder

is er enige vraag naar
speciale
houtsoorten (teak, basra-

locus, mahonie enz. enz.), doch geen
grote
vraag naar

zware, harde, sterke soorten. We zien dat bijv. in Z.O.-

Azië aardig geïllustreerd bij de houtvoorziening van

Singapore uit de in Indonesië gelegen houtkaponderne-

mingen (de zgn. panglongs) met een mengelmoes van

zachte
loofhoutsoorten.

Men zal hiermede m.i. terdege rekening moeten houden!

In Suriname hebben we een prachtig voorbeeld in de

triplexfabricage en de 10.067 m
3
triplexexport, waarvan

9.907 m
3
vaar
Caraïbisch gebied en de Verenigde Staten,

91 m
3
naar Europa en 69 m
3
naar het Midden-Oosten.

Ook uit Brits-Honduras hoort men het geluid, dat de

Pinus wel eens belangrijker zou kunnen worden dan de

mahonie.

Suriname zal dus, wil het van zijn bos nog meer econo-

misch nut hebben, dienen te streven naar het leveren van

een algemeen gevraagd product tegen prijzen, die kunnen
concurreren met de andere houtlanden: Verenigde Staten,

Canada en Scandinavië. En nu is een van de meest ge-
hoorde klachten, dat de tropen qua prijzen niet kunnen

concurreren tegen genoemde landen, die n.b. de hoogste

arbeidslonen ter wereld betalen!

Behalve een analyse van scheepsvrachten (en eventueel

invoerrechten) is dus zeer nodig een kostprijsanalyse

binnenslands vanaf bos tot kade, waarbij men de binnen-

landse vraag (o.a. naar de mindere kwaliteiten of wel

S

892

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October
1955

,,wrak”) zeker niet mag overschatten. Ik versta hieronder

ook een behoorlijke bosarbeidersopleiding, zodat men

niet meer afhankelijk is van de ondervoede Bosnegers.

Verder zullen de verkenningen en de ontsluiting zeer veel

bijdragen tot een verlaging van de kostprijs. Ook de za-

gerjen zullen nader in bescho
.
uwing moeten worden

genomen, o.a. door onderzoek naar de verzaging, zoals

thans voor de Congo gebeurt door Prof. R. Antoine te

Leuven.

Met deze maatregelen, hoe juist ook, heeft men echter

nog geen andere houtsoorten verkregen dan die er nu

groeien. Ik verwacht daarom zeer veel resultaat van

aanplant, zo mogelijk op kale terreinen, van gevraagde

industriehoutsoorten (waarmede reeds proeven gedaan zijn

in Suriname!), zoals baboen (Surinaams), okoumé
(Gaboen), slash pine (Pinus hondurensis, Midden-

Amerika) als leveranciers, van algemeen gewenste soor-

ten.

Suriname ligt gunstig t.o.v. tegenwoordige en poten-

tiële consumenten en heeft, dank zij het tropische klimaat,
een snelle boomgroei; bovendien is een bosbedrijfarbeids-

extensief en de grond in Suriname goedkoop.

Om het paradoxaal te zçggen: ,,Ondanks de grote opper-

vlakte tropisch oerwoud lijken – in de toekomst – in

Suriname de omstandigheden niet slecht voor een econo-

mische houtindustrie”.

Ik zou het voorgaande aldus willen samenvatte’n:
De geringe wereldvraag naar de tot nu toe door Suri-
name aangeboden harde, zware houtsoorten, gepaard

gaande met een betrekkelijk klein binnenlands ver-

bruik (Waarbij nog kwamen de zeer minieme kennis

van de aanwezige topografie en houtmassa’s en het

ontbreken van een vaste bosarbeidersstand), zijn de

• oorzaken van het mislukken van vrijwel alle bosexploi-

• ta,tiebedrijven.

a. De omstandigheden lijken gunstig bij omschakeling

op algemeen gevraagde houtsoorten (baboen, okoumé,

Pinus) door a
,
anplant op zo’n schaal, dat bijv. gere-

kend mag worden op minstens enige honderdduizen-

den m
3
per jaar. Een aangeplant areaal in de orde van

grootte van 50.000 ha is hiervoor voldoende.

b. Men heeft dit reeds lang bereikt in Chili, Zuid-

Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland.

wagenügen.

J. F. KOOLS.

‘ !uhhhhhhhhhhhhhhhhl
1
hhuhhhhl
11hhhhlHhhhhhluhlvHH

ç

+

• •.
10

II..

Moge on.s Koninklijk Paar

een voorspoedige en succësvolle reis

beschoren zijn

N.V. Amst. Likeurst. ,,’t Lootsje”
,

!A

t
75
der Erven Lucas Bols, Amsterdam

Hofleveranciers

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

893

Het credietwezen in Suriname sedert de

tweede wereldôorlog

Wanneer men het credietwezen in Suriname van thans

vergelijkt met dat van v66r de jongste wereldoorlog wordt

men getroffen door een opvallende verandering. Het op-

vallende daarvan ligt niet in de eerste plaats in de groteré

bedrjfsomvang van de credietinstellingen. Immers, dit

verschijnsel, dat een gevolg is van de door de oorlog ver-

oorzaakte inflatie, is ook overal elders ter wereld te

constateren. De verandering, waarop hier gedoeld wordt,

is de toeneming van het aantal credietinstellingen, gepaard

gaande met een vrij sterke differentiatie.

Véér de oorlog bestond naast de in 1865 opgerichte

Surinaamsche Bank, die behalve als centrale bank ook

als commerciële bank opereerde, slechts één particuliere

bankfirma, t.w. de in 1943 in een N.V. omgezette Ver-

vuurts Bank, terwijl daarnaast in de credietbehoefte voor

huizenfinanciering werd voorzien door de Surinaamse

Postspaarbank, notarissen en particuliere gelJschieters.

De consumptieve credietverlening geschiedde door pand-

huizen.

Na de oorlog zijn naast genoemde banken en crediet-

bemiddelaars gesticht de Surinaamse Volkscredietbank

(1948), het Agentschap van de Maatschappij tot financie-
ring van het Nationaal Herstel (1950), de Surinaamse Hy-

potheekbank (1951) en de Surinaamse Investeringsmaat-

schappij (1952), terwijl, anticiperende op de oprichting

van de Nationale Credietbank gevormd is een Commissie

Bedrijfscredieten
(1953),
die investeringscredieten van

gouvernementswege verstrekt. Ook is het financiële

apparaat aangevuld met twee trust- en administratie-

maatschappijen, terwijl voor de vestiging van een kantoor

van de Hollandsche Bank-Unie vergunning is verleend.

Ten slotte heeft het Gouvernement besloten tot oprichting

van een circulatieban.k van overheidswege. Volledigheids-

halve zij nog vermeld, dat er enkele aan de districts-

commissariaten verbonden boerenleenbanken bestaan,

die echter van zeer geringe betekenis zijn.

Overziet men een en ander, dan blijkt dat het Surinaam-

se credietwezen reeds Vrij sterk gedifferentieerd is en dat

het, na doorvoering van de verschillende plannen, welhaast

even gedifferentieerd zal zijn als dat van ontwikkelde

landen, zoals bijv. Nederland.

Het is uiteraard te simplistisch om de hier gesignaleerde

ontwikkeling te verklaren uit de expansie van het econo-

misch leven, ook al valt niet tè ontkennen, dat deze een

.rol heeft gespeeld.

De factoren, die tot oprichting van nieuwe crediet-

instellingen aanleiding hebben gegeven zijn zowel van

financieel-economische als van sociale en politieke aard

geweest.

Wat de financieel-economische factoren betreft valt op

te merken, dat het v66roorlogse credietapparaat in wezen

– niet of. onvoldoende geëigend was voor credietverlening

op langere termijn. De centrale bank was (en is) door haar

octrooi aan vrij strenge voorschriften betreffende de

termijn van haar credietverlening gebonden, terwijl de

andere credietbemiddelaars zich uit de aard van hun

bedrijf of door de omvang hunner middelen evenmin in

belangrijke mate op dit terrein konden bewegen. Zolang

de credietbehoefte op langere termijn in totaal nlg klein

bleef en hoofdzakelijk samenhing met huizenfinanciering

vormde dit geen probleem, omdat de Surinaamse Post-
spaarbank en particuliere beleggers daarin wel konden

voorzien. Na de oorlQg werd dit echter moeilijker. Men

kreeg toen niet allen te doen met grotere lange crediet-

behoefte uit hoofde van de financiering van de woning-

bouw, doch ook uit hoofde van nieuwe investeringen,

samenhangende met het streven om het lan4 tot ontwike-

ling te brengen (ontginning, mechanisatie van de bevol-

kingslandbouw, vestiging van industrieën, rehabilisatie

van plantages). De meeste der nieuw opgerichte crediet-

instellingen kregen dan ook een werkterrein in deze

richting, waarbij ten dele een zekere taakverdeling

plaatsvond. Zo trok De Surinaamsche Bank zich van het

terrein der credietverlening beneden Sf1.000 terug en liet

deze over aan de Surinaamse Volkscredietbank. Deze
laatste richtte zich in hoofdzaak op credieten beneden

Sf 15.000, terwijl de Herstelbank de grotere credieten voor

haar rekening nam. De Surinaamse Hypotheekbank be-
perkt zich tot huizenfinanciering, terwijl de Surinaamse

Investeringsmaatschappij zich voornamelijk bezig houdt

met de financiering van plantages, industriële bedrijven

en handelsondememingen.

Op sociaal gebied is vooral de woekerbestrjding eel

belangrijke factor geweest, met name bij de stichting van

de Surinaamse Volkscredietbank. De door de Overheid

uitgevaardigde Woekerverordening zou geen effect hebben

kunnen sorteren, indien de vooral in de consumptieve

sfeer liggende credietbehoefte niet op andere, meer redelij-

ke wijze zou zijn bevredigd. Hoewel de woeker zeker nog

niet is verdwenen, kan toch worden geconstateerd, dat

deze door het werk van de Surinaamse Volkscredietbank
tot veel geringer proporties dan yroeger is teruggebracht.

Ten aanzien van de invloed van politieke factoren kan

worden opgemerkt, dat de wijziging van de politieke

status van Suriname, welke geleid heeft tot autonomie in
binnenlandse aangelegenheden, een stimulans is geweest

voor het streven naar een meer directe contrôle op het

circulatiebankwezen, resp. tot het oprichten van crediet-

instellingen van gouvernementswege.

Ingevolge het in 1950 tot stand gekomen nieuwe octrooi

werd het hoofdkantoor van De Surinaamsche Bank van

Amsterdam naar Paramaribo overgebracht, terwijl het•

monetaire beleid onder contrôle werd gesteld van een van

gouvemementswege benoemde Bank-Commissie. In 1953

werd dit octrooi per ultimo 1955 opgezegd, aangezien de

Overheid wilde overgaan tot het oprichten van een eigen
centrale bank. Deze oprichting heeft weliswaar .nog niet

haar beslag gekregen, doch zij ligt, blijkens het kortgeleden

verschenen regeringsprogramma, nog steeds in het voor-

nemen.

Hoewel bij de stichting van de Surinaamse Volks-

credietbank de sociale factor zeker de hoofdrol speeldé,
was ook daarbij, evenals bij de voorgenomen oprichting

van de Nationale Credietbank, waaraan ongeveer dezelfde

taak is toegedacht als aan de Nederlandse Herstelbank,

de invloed van de verkregen autonomie aanwezig.

Hoewel de verordening, waarbij aan notarissen ver-

boden wordt het credietbedrjf uit te oefenen, nog niet

door de Staten van Suriname is aangenomen, hebben de

notarissen
zicb
toch grotendeels van dit terrein terug-

1

DE SURINAAMSCiIE BA]%K N.V.

HOOFDKANTOOR TE PARAMARIBO

• Kantoren ‘te Amsterdam en Nieuw-Nickerio

*
/

Suriname staat aan het begin van de üitvoering van het

Tienjarenplan, waardoor de economische ontwikkeling van

dit land, zal worden gestimuleerd.

Suriname zal daardoör in meerdere mate de belangstelling .

trekken van Nederlandse ondernemingen.

Onze instelling heeft eenjarenlange ervaring op het gebied

van alle bankzaken in Suriname en stelt haar diensten

gaarne ter beschikking.. .Wij geven bijzondere aandacht

aan verzoeken 8m inlichtingen en adviezen in zake

particuliere investeringen.

Door onze nauwe samenwerking met de
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
welke bonk in Nederland,
Azië, het Mid5len-Oosten, Oost-Afrika en Amerika over, een groot aantal egen vestigingen beschikt, en overal
elders haar correspondenten heeft, zijn wij in staat onze cliënten een internationale bankservice te bieden.
S.

Op de drempel van drie Amerika’s

Bij Uw aankomst in de West, de drem-

pel van Noord-, Zuid- en Midden-Ame-

rika, zal veel U aan het eigen land

terug doen denken. Niei alleen in

Willemstad met zijn vele Oudhollondse

geveltjes, maar ook elders in de West treft

U deze typisch Nederlandse sfeer aan.

U vindt er ook enkele affilioties van de

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
namelijk:

N.V. Edwards, Henriquez
&
Co’s Bank,

Willemstad (Curaçao).

Aruba Commercial Bank,’ Oranjestad.

De Surinaamsche Bank N.V.,

Paramaribo

1,

Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V. •

Hoofdkantor: Amsterdam, Vijzelstroat 32

132 kantoren in Nederland, Azië, het Midden-Oosten, Oost-Afrika en Amerika

s

Een brochure over de werkzaamheden van de NEDERL4NDSCHE H4NDEL-MAATSCH4PPIJ,
TRUSTKANTOOR CURAÇAO N.V. wordt U op. aanvraag gaarne toegezonden.

894

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

895

getrokken. Mede in verband hiermede werd het initiatief

genomen tot oprichting van de Surinaamse Hypotheek-

bank.
Ten slotte valt nog te vermelden,.dat de moeilijkheden,

waarmede één der bankinstellingen in Siriname begin

1952 te kampen kreeg, aanleiding hebben gegeven tot de

wens om door uitbreiding van het aantal credietinstellin-

gen de daardoor tot op zekere hoogte veroorzaakte be-

perking van de concurrentie op bankgebied te com-

penseren.

Ongetwijfeld heeft het credietwezen van Suriname een

meer uitgebreide schakering gekregen, doch zulks wil nog

niet zeggen, dat het bedrijf van alle genoemde nieuwe
instellingen reeds een grote vlucht heeft genomen. De

grootste ontwikkeling heeft het bedrijf der Surinaamse

Volkscredietbank vertoond. Deze instelling heeft zonder

twijfel een zeer belangrijke plaats in de economie van

Suriname veroverd en het laat zich aanzien, dat haar

betekenis bij de uitvoering van het Tienjarenplan nog zal

toenemen. Naast de Surinaamse Volkscredietbank heeft

de Herstelbank via haar Agentschap te Paramaribo een

voor Surinaamse verhoudingen niet onbelangrijk bedrag
aan nieuwe middelen toegevoerd

De Surinaamse Hypotheekbank en de Surinaamse

Investeringsmaatschappij daarentegen hebben tot dusver
echter nog slechts in bescheiden mate tot de financiering

van huizen en bedrijven kunnen bijdragen. Hetzelfde

geldt voor de Commissie Bedrjfscredieten, welke in af-

wachting van de stichting der Nationale Credietbank maar

een beperkt bedrag voor credietverlening beschikbaar

heeft kunnen stellen.

In dit verband kan de vraag worden gesteld, of al deze

nieuwe credietinstellingen wel voldoende reden van be-

staan hebben. Immers, voor het verkrijgen harer middelen

moeten zij, voor zover zij geen kapitaal kunnen importe-
ren, in feite merendeels een beroep doen op het beper$te

bedrag aan voor belegging beschikbare binnenlandse

middelen. Het is hier niet de plaats dit probleem nader te

behandelen. Het lijkt wel gewenst, dat daaraan aandacht

wordt besteed en dat er naar gestreefd wordt de activiteit

der verschillende credietinstellingen te coördineren.

Wij willen thans nog even stilstaan bij de monetaire

ontwikkeling, welke in zo sterke mate met de gang van
zaken op het gebied der credietverlening, inzonderheid

de primaire, in verband staat.

In en na de tweede weieldoorlog vertoonde het geld-

volume in Suriname een zeer sterke’ stijging als resultaat

van de met de oorlog en de nasleep daarvan samenhangen-

de credietexpansie. De uitzetting van het geldvolume

veroorzaakte een krachtige prijsstijging. De mate dier

stijging was echter niet te beoordelen, omdat Suriname

niet beschikt over prjsindexcijfers. Suriname heeft niet

behoeven over te gaan tot geldsanering en heeft derhalve

ook niet het overigens van tijdelijke aard gebleken

deflatoire effect daarvan ondervonden. Anderzijds heeft

men ook niet de devaluaties van de Nederlandse en andere

valuta’s gevolgd, waardoor men evenmin de daaruit

resulterende prijsverhoging heeft meegemaakt. Wel heeft

Suriname prijsbeheersing toegepast, hetgeen tot op zekere

hoogte remmend op de prijsstijging heeft gewerkt. Door
het relatief geringe aandeel van de eigen productie in de

behoeftevoorziening der bevolking kan deze mitigerende
werking zeker niet groot geweest zijn.

Cengrum voor

Tel. O549O.5j
IALMELO

Industrievestiging in Twente

(Advertentie)

het ontbreken van statistisch materiaal moeilijk vast te

stellen en het is dan ook niet nauwkeurig te zeggen,

wanneer de prijzen hun hoogtepunt bereikten. Aangeno-

men mag wel worden, dat dit ongeveer geweest is ten tijde

van de Korea-hausse. Immers, in deze periode kon

Suriname, dat een zeer kleine markt vormt, moeilijk

goederen krijgen, zodat de prijzen van importgoederen

wel moesten aantrekken. Eerst toen de Korea-conjunctuur

afliep kwamen de bestelde goederen binnn, hetgeen

spoedig tof overvoering van de markt leidde en een vrij

sterke drainage van de deviezenvoorraad meebracht.
Deze ontwikkeling, die in 1951 en 1952 viel, bracht de

Surinaamse economie in een vrij critieke phase. Teneinde

de ontstane moeilijkheden op te lossen ging de Overheid

over tot het voorschrjvén van een storting van 15 pCt

van het bedrag der invoervergunningen, terwijl de centrale

bank, ingevolge de daarvoor door de Bank-Commissie

gegeven richtlijnen, tot een zowel kwantitatieve als

kwalitatieve credietbeperking overging.

Hoewel het uiteraard enige tijd kostte voor de genomen

maatregelen effect sorteerden, kon toch Vrij spoedig

worden vastgesteld, dat de s5ânning verminderde. De in

1952 toegepaste liberalisatie van de invoer veroorzaakte

dan ook geen verstoring van de betalingsbalans en zij kon

tot op de huidige dag onverkort worden gehandhaafd.

Bovendien kon men er toe overgaan om de prijsbeheersing

buiten werking te stellen. Hierbij dient weI te worden

vermeld, dat de buiten verwachting gunstige ontwikkeling

van de voor Suriname zo belangrijke bauxietuitvoer veel

tot dit resultaat heeft bijgedragen.

Het algemenere prijsverloop heeft zich in overeen-

stemming met het geldvolume in de laatste jaren vrijwel

gestabiliseerd. Het is helaas te vrezen, dat de prijsstijging,

die zich in de landen, waaruit Suriname importeert, nog

steeds voortzet, uiteindelijk het Surinaamse prijsniveau,

dat in zo sterke mate bepaald wordt door de invoer, on-

gunstig zal beïnvloeden, om van het effect van de uitvoe-

ring van het Tienjarenplan nog niet te spreken. Bovendien

laat het zich aanzien, dat de bauxietuitvoer zijn hoogte-
punt heeft overschreden, terwijl de ongunstige wending

van de rjstprjzen in 1954 en
J955
voor de landbouw.
bevolking een groof nadeel betekent.

In dit licht bezien geeft de situatie van Suriname wel

aanleiding tot enige zorg, ook al zijn de berichten van een

aldaar heersende depressie zeker te somber getint.

Uiteraard zal bij het algemene economische en financiële

beleid van de Overheid ernstig rekening moeten worden

gehouden met de hierboven aangestipte omstandigheden,

hetgeen in verband met de eisen, welke de uitvoering van

het Tienjarenplan zal stellen, niet eenvoudig is. Hier ligt

dan ook een belangrijke taak voor het Planbureau en

voor de Bank-Commissie, die in gemeenschappelijk over

leg een oplossing voor de monetaire problemen, samen-

hangende met de ‘ontwikkeling van Suriname, zullen ‘.

moeten vinden.

Wat de resultante van een en ander is geweest is door

Paramaribo.

Dr D. C. RENOOIJ.

In algemene zin is de handel met het buitenland sinds

het einde van de oorlog niet ongunstig voor Suriname ver

lopen. Het volume van het handels- en betalingsverkeer

is belangrijk toegenomen en ook de buitenlandse deviezen-

reserve is zozeer aangegroeid, dat de solvabiliteitspositie

aanmerkelijk verbeterde. Daar de onmiddellijke na-

oorlogsjaren een overgangstoestand vormden naar meer

normale verhoudingen laat ik deze buiten beschouwing

en beperk mij tot de periode 1949-1954. /

In- en uitvoer

(waarde in mln Sf)

Invoer
Uitvoer
Saldo

37,8
34,1

3,7
39,3 31,5

7,8 45,8
39,7

6,1

1949

……………………………………

1952

…………………………………
56,5
45,9
—10,6

1950

………………………… …………
1951

……………………………………

54,3
50,1

4,2
1953

……………………………………
52,—

.

55,2

+
3,2
1954

……………………………………
1955

(-

jr)

……………………………….
26,2
22,6
— 3,6

De invoer, aanvankelijk stijgend tot de top in 1952
bereikt werd, daalde sindsdien met enige millioenen,

vooral als gevolg van afneming van de invoer van in-

vesteringsgoederen voor de bauxietbedrjven, de land-

bouw, constructiewerk en vaartuigen. Daarentegen steeg

in
1954
de invoer van motoren, dynamo’s en spoorweg-

materieel
3) 4)
..

In welke mate dé investeringsgoederen in de invoer een

rol speelden blijkt uit het volgende staatje, ontleend aan

‘) Algemeen Bureau Statistiek Suriname, In- en Uitvoer 1954.
‘)
De spoorlijn van Paramaribo naar het zuiden beschikt thans over enige mo-
derne dieseltreinstellen.

896

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

Suriname en zijn buitenlandse handel

de Aluminum Company of America, die primair zich

bezig houdt met afvoer van de bauxiet naar Trinidad en

New Orleans, onderhoudt daarnaast geregelde passagiers-
en vrachtdiensten van New York via de oostelijke havens

van de Verenigde Staten op Suriname.
Aan het handeisverkeer wordt ook deelgenomen door

de Scheepvaart Mij ,,Suriname” N.V. – de nationale

maatschappij wier aandelen in handen van het Gouverne-

ment zijn – met enige coasters, die de gehele Caribbean
bevaren tot aan de Goifhavens.

Verder zijn er de luchtverbindingen. Met de K.L.M. kan

men viermaal per week naar Suriname, d.w.z. eenmaal

met de rechtstreekse lijn naar Paramaribo, tweemaal via

Trinidad en eenmaal via Canada. De Pan American

Airways heeft een rechtstreekse wekelijkse verbinding van

New York naar Paramaribo met deze plaats als keerpunt

en overigens verdere verbindingen naar zuidelijker streken.

Ten slotte is er de Air France, dje Suriname verbindt met

Cayenpe enerzijds en Martinique en Guadeloupe ander-

zijds, welke 1laatste verbinding trouwens ook door de

Er is sindsdien wel iets veranderd, ook vergeleken’ met P.A.A. wordt gelegd.

de vôéroorlogse toestanden. In 1954 importeerde Surina-

In Europa is men geneigd de afstanden in dat deel van

me uit 20 Europese landen, uit 8 landen in Azië en uit de wereld te onderschatten. Curaçao ligt nog altijd 1.700

8 landen in Afrika, terwijl het zelfs uit Australië en km van Suriname, dat is 400 km verder dan Rome van

Nieuw-Zeeland enige artikelen betrok. Om het lijstje Amsterdam af ligt. Havana, belangrijk afnemer van

compleet te maken: op het westelijk halfrond zijn 26 lan- Surinaams triplex, ligt
3.500
kmvan Suriname verwijderd,

den en eilanden, die goederen naar Suriname sturen. New Orleans, bauxietbestemmingshaven, 4.700 km, en het

Dat deze 64 gebieden niet alle voor grote bedragen in de naar Surinaamse begrippen nabije Trinidad, knooppunt
invoer participeren wordt wel duidelijk als men ziet dat van scheep- en luchtvaartlijnen, ligt 900 kin van Surina-

van de invoerwaarde 1954 ad Sf 52 mln de Verenigde me af.

Staten voor Sf 20 mln invoerden, Nederland vor 15 en

Trinidad voor Sf 4 mln, zodat de resterende Sf 13 mln

over 61 landen waren verdeeld. Maar het bewijst dat de

Surinaamse handel zijn contacten, over de hele wereld

heeft, waaraan de grote verscheidenheid van bevolkings-

groepen in dit land niet vreemd is
2).

Ook bij de uitvoer valt sinds het einde van de oorlog

een grote uitbreiding van afzetgebieden te constateren,

vooral als gevolg van de spreiding van triplex over allerlei

eilanden en landen in en om het Caraïbisch gebied. Suri-

name’s producten vinden hun weg naar 4 landen op het

Amerikaans vasteland, 14 landen van het Caraïbisch

gebied, 11 Europese landen en 2 in Azië.

Het geregeld verkeer met zoveel landen, terwijl Surina-

me toch een beetje verloren lijkt te liggen aan de uitge-

strekte Atlantische kust van Zuid-Amerika, wordt mo-

gelijk gemaakt door goede communicatiemiddelen.

Al jaar en dag verzorgt de KNSM passagiers- en vracht-

diensten, tegenwoordig vijf maal per maand, van Surina-

me naar Amsterdam en andere noordeuropese havens

met dooverbindingen, terwijl van Europa uitgaand

Suriname met een halfmaandelijkse frequentie wordt

bediend. Bovendien heeft de KNSM 14-daagse diensten

naar Suriname van New York, Baltimore, Houston en

New Orleans in twee afzonderlijke diensten, waarbij

noordgaand van Paramaribo uit de frequentie om de

maand is.

De Alcoa Steamship Co., Inc., dochtermaatschappij van

1)
Hieronder worden in dit artikel verstaan de Caralbische eilanden en Frans
en Brits Guyana.
‘) Suriname
telt 207.000 inwoners, waarvan 43 pCt Creolen, 34
pCt Hindo-
stanen, 19 pCt
Indonesiërs, 4 pCt Chinezen, Europeanen, Syriërs en anderen.
Bovendien zijn er in het bosland ongeveer 25.000 Boscreolen en 5.000 Indianen.
Evenals andere landen in de toenmalige wereld zag

Suriname zich bij het uitbreken van de wereldoorlog

beroofd van de meeste zijner leveranciers en werd hèt

afgesneden van belangrijke afzetgebieden, waardoor het

genoodzaakt werd andere wegen te zoeken om aan zijn

trekken te komen.

De oorlogstoestand daar latend, ‘constateren wij dat in

1945
de Verenigde Staten bijna drievijfde van de invoer

voor hun rekening namen, het Caraïbisch gebied
1)
rond

éénvijfde en alle andere landen tezamen, grotendeels

liggend op het westelijk halfrond, de rest. De invoer beliep

in dat jaar niet meer dan Sf12 mln.

De uitvoer was in 1945 nog volkomen in de oorlogssfeer.

Het alurniniumerts, de buxiet, nam negentiende van de

uitvoer in beslag met een waarde van Sf 6,7 mln en werd

geheel naar de Verenigdè Staten verscheept. De resterende

10 pCt, alles landbouwproducten, ging naar Nederland,

Curaçao en Frans Guyana. En daarmee was de kous van

Sf 7,4 mln export voor .dat jaar af.

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

897

de jongste publicatie van het statistisch bureau te Para-

maribo, waarin de investerings- tegenover de consumptie-

goederen zijn gesteld.

1949
1

1950
1951
1952

1

1953
1

1954

Totale invoerwaarde
….
37,8
39,3
45,8
56,5 54,3
52,0

Consumptiegoederen
….
27,2
29,8
32,6
35,1
36,4
38,4
Investeringsgoederen
….
10,6
9,6
13,3
21,3
17,8
13,5

In 1950 maakten de investeringsgoederen derhalve nog

24 pCt uit van de totale invoerwaarde, liepen tot 1952

op tot 37 pCt en vielen geleidelijk weer terug tot 26 pCt

in het afgelopen jaar. Als het Tienjarenplan tot uitvoering

komt mag verwacht worden dat, bij overigens gelijk

%bhjvende omstandigheden, het percentage weer oploopt.

De uitvoer, die in 1950 even een inzinking vertoonde

ten opzichte van 1949 o.a. doordat Suriname de algemene
devaluatie van September 1949 niet heeft gevolgd en toen

tevens de buitenlandse concurrentie zich krachtig deed

gevoelen, liep sindsdien gestadig op, echter in hoofdzaak

door de grotere uitvoer van bauxiet. Het eerste halfjaar

1955 geeft een vermindering van de uitvoer te zien, eens
gevolg van verlaagde bauxietproductie. Op de betekenis

van de bauxiet wordt onder uitvoer nader teruggekomen.

Invoer

Waarde
in
mln
Sf

Invoerpercentages van de
landen
van herkomst

Neder-
Ver.
Car.
Andere
land
Staten
gebied
landen

1949

…………………….
37,8
26,4
52,1
8,0
13,5
1950

………… ………….
39,3
28,2 41,8
11,0
19,0
45,8
28,4
38,0
10,3 23,3
1952

…..
56,5

.. ..

23,4 50,0 8,2
18,4
1951

……………………..

54,3
26,8
44,1
9,1
20,0
1953

……………………..
1954

……………………..
52,0
29,0
38,5 9,7
22,6

V66r de obrlog was Nederland met gemiddeld 40 pC

de grootste importeur, terwijl de Verenigde Staten op

ongeveer 20 pCt lagen. Na de oorlog heeft Nederland veel

van het nulpunt weten op te halen, maar het slaagde er

tot dusver niet in de 30 pCt-rens te passeren, mede door-

dat de Verenigde Staten vooral in de laatste jaren belang-

rijke hoeveelheden investeringsgoederen leverden. Neder-

land kan echter stellig meer doen. Om een voorbeeld te

noemen: Suriname importeerde in
1953
5.387 rijwielen

en bromfietsen, waarvan Nederland
1.856,
Duitsland 61

en Groot-Brittannië 3.368 stuks leverden. In 1954 werden

vanuit deze landen geïmporteerd resp. 2.121, 761 en 3.719

stuks. Het komt mij voor dat Nederland toch, althans

met rijwielen, Groot-Brittannië op zij moet kunnen

streven.

Van de leveranciers in het Caraïbische gebied staat

Trinidad ver vooraan, doordat het grootste deel van de

invoer van minerale oliën en derivaten, vooral de stookolie

voor de bauxietbedrijven, via dat gebied loopt. Het vorig

jaar maakte de Trinidad-import 8 pCt van de totale

invoerwaarde uit; de invoer uit dat land houdt in zekere

zin gelijke tred met de ontwikkeling der industriële en

mechanische bedrijvigheid in Suriname, hetgeen blijkt

uit de cijfers: in 1950 was de invoer Sf 2,6 mln (6,6 pCt),
die geleidelijk opliep tot Sf 4,2 mln of 8 pCt in het vorige

jaar.

Andere herkomstlanden van betekenis zijn Groot-

Brittannië, Duitsland, Japan, Canada en België, die in

1954 tezamen bijna éénvijfde van de totale invoerwaarde

voor hun rekening namen. De Engelsen staan voorlopig

nog op de eefste plaats met Sf 3,6 mln (7 pCt), maar

Duitsland verdrievoudigde zijn invoer sinds 1950 en is

nu met Sf2,1 mln (4 pCt) goede tweede. Japan verdubbel-

de zijn invoerwaarde sedert 1950 en kwam, langzamer,,

op tot Sf 1,5 mln (3 pCt), o.a. voor rond Sf1 mln aan.

weefsels en manufacturen en anderhalve ton Sf aan naai-

machines. Canada, dat in de laatste jaren kennelijk zijn

aandeel had in investeringsgoederen, is wat achterop

gekomen, thans Sf 1,1 mln en ook België is iets terug-

gelopen tot bijna Sf1 mln (1,9 pCt).

De invoer over
1955,
die over de eerste zes maanden

Sf 26,2 mln beliep, dat is de helft van het jaartotaal 1954,

schijnt ongeveer met het vorig jaar gelijk te zullen komen.

Uitvoer.

‘Dertig jaar geleden exporteerde Suriname voor Sf
10 mln, waarvan Sf 2 mln koffie, Sf 3,7 mln suiker,

Sf 0,4 mln cacao, dat to,err al sterk op zijn retour was,

terwijl aan balata voor Sf2,4 mln het land uit ging en voor

bijna anderhalve ton aan hout. Gouduitvoer bedroeg toen

Sf 0,4 mln en de bauxiet was in zijn aanloopperiode met

Sf 0,7 mln. Van een en ander ging bijna de helft naar

Nederland, .de Verenigde Staten kregen éénvijfde. Dit

veranderde met de jaren door de toenemende bauxiet-

productie en de slechtere prijzen voor de agrarische pro-

ducten in de dertiger jaren, waardoor tegen het einde

daarvan de Verenigde Staten met
65
pCt van de uitvor

ding strijken en Nederland nog slechts een goede 20 pCt

kon halen.

De veihoudingen liggen thans geheel anders. In 1954

werd voor ruim Sf 0,8 mln koffie uitgevoerd, Sf 84.000

suiker en ongeveer evenveel aan cacao, dit laatste van. de

nieuwe na-oorlogse aanplant die nu in productie komt.

Voor ruim Sf 0,3 mln balata verliet het land, maar daar-.

tegenover werd voor Sf 4,5 mln aan hout geëxporteerd,.

waarvan Sf 3,1 mln triplex. De gouduitvoer is zonder

betekenis geworden, maar de bauxiet bereikte vorig jaar

het record van Sf 46 mln. Ook dè rijstuitvoer is na de

oorlog op gang gekomen met Sf2,7 mln (7.500 t) in 1953.

en Sf 1,9 mln (6.400 t) in 1954.

Hieruit blijkt dat de agrarische producten en balata.

lang niet meèr de betekenis hebben van vroeger, absoluut

noch relatief en, waar de agrarische producten ook nu

nog voor een belangrijk déel hun weg naar Nederland.

vinden, neemt Nederland niet meer de hoge plaats in die

het vroeger als afzetgebied had. De guldens spreken hier

duidelijker dan de percentages: in 1925 exporteerde

Suriname voor Sf 4,7 mln naar Nederland, in 1954 voor
slechts Sf 3,37 mln.

Hoe de verschillende bestemmingsgebieden verhou-

dingsgewijs liggen blijkt uit het volgende staatje.

Percentages der bestemmings.
Uit-

gebieden
voer

waarde
in mln Neder.
y
er.

Car. Andere
St’

land

Staten gebied landen

1949
34,1
15,4
75,6
2,4
6,6
1950
31,5
6,9
81,1
4,0
8,0
1951
39,7
6,1
76,2
6,3
11,4
1952

……………………..
…………………….

45,9
8,6
78,8
7,5
5,1
1953

…………………….. ……………………..
50,1
1
5,0
81,8
7,8
5,4
1954
…………………….. ……………………..
55,2
6,1
80,5
6,5
6,9

Met vietvijfde van het totaal zijn de Verenigde Staten;
dus de grootste afnemers, terwijl de rest bijna gelijkelijk.

over de drie andere gebieden verdeeld is. Zolang de

bauxietbron niet opdroogt en dat is nog in vele jaren niet.

het geval, zullen de Verenigde Staten deze positie behou-

DE NEDERLANDSE VERFINDUSTRIE

De Nederlandse verfindustrie telt momenteel een 150 bedrijven,
verenigd in de Vereniging van Vernis- en Verffabrikanten in
Nederland, met een totale omzet van 78.000 ton ter waarde van
f141 millioen.
In de na-oorlogse jaren heeft deze industrietak een wel haast
stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. Niet alleen kon kwan-
titatief de afzet aanzienlijk worden verhoogd, doch vooral heeft
de aandacht getrokken de kwalitatieve ontwikkeling, welke deze
industrie wat haar producten betreft te zien heeft gegeven. Deden
reeds in de laatste vooroorlogse jaren enige nieuwe grondstoffen
hun intrede, na de oorlog heeft de ontwikkeling op het gebied
van de kunststoffen een zo grote vlucht genomen, dat het aan-
zien van de verffabriek en in het bijzonder de receptuur totaal
is gewijzigd. Deze ontwikkeling heeft vanzelfsprekend een grote
invloed gehad op de kwaliteit van de producten. De mogelijk-
heden, speciaal op het gebied van de industriële toepassing
werden aanzienlijk verhoogd en elke fabriek van enige omvang
heefVop het ogenblik een staf van laboratoriumpersoneel nodig
om op het gebied van de receptuur en van de nieus?e grondstoffen
bij te blijven. De productiviteit kon aanzienlijk worden opgevoerd.
Het aantal werknemers, dat een weekloon ontvangt, stijgt niet
in evenredigheid met de productie, integendeel dit aantal loopt
ondanks de verhoogde productie terug. Van de 4.500 werknemers,
die in deze bedrijfstak werkzaam zijn, ontvangt meer dan de helft
een maandloon, een ontwikkeling, welke nog steeds verdere voort-
gang vindt en welke wijst op een steeds voortschrijdende rationa-
lisatie en een toenemend belang van de research in deze industrie-
tak.

Export

Nam de export voor de oorlog reeds een belangrijke plaats in,
na de oorlog
,
heeft deze zich aanzienlijk verder ontwikkeld.
De totale export overschreed in het jaar 1954 voor de eerste maal
de f 25 millioen. Voor 1955 verwachten wij, dat deze export
tegen de f 30 millioen zal lopen. Vergelijken wij onze export met
die van andere verfexporterende landen, dan komt Nederland
na de Verenigde Staten en Engeland op de derde plaats. Bezien wij echter onze export in verhouding tot de nationale productie
dan neemt Nederland veruit de eerste plaats in.
De spreiding van de export is zeer ruim. Naar ongeveer 90
landen en gebieden worden verfproducten geëxporteerd.

Kwatiteitscontrôle

Wij willen nog even nader ingan op de kwaliteit. Een markt te
veroveren is al geen eenvoudige zaak, doch om deze te behouden
en uit te breiden is nog meer inspanning vereist. Dit was dan
ook de reden, dat de verfindustrie, georganiseerd in de Vereniging
van Vernis- en Verifabrikanten, na de oorlog een Exportgroep.
Verf in het leven riep, welke zich speciaal toelegde op de behar-
tiging van de belangen van de exporterende leden. De belang-
rijkste taak van de Exportgroep Verf vormt wel de contrôle op
de kwaliteit van de te exporteren producten. Deze kwaliteits-
contrôle is daarm van zo’n groot gewicht, omdat er een geschikt
medium in werd gezien om gezamenlijk de goodwill van het
Nederlandse product in het buitenland te verhogen. De regeling
kwam tot stand in het jaar 1947. Deze kwaliteitscontrôle, die
buiten de landbouwsector wel als uniek mag worden aangemerkt,
is gebaseerd op een onderlinge privaatrechtelijke overeenkomst,
waarbij alle leden van de Exportgroep Verf zich vrijwillig hebben
verbonden bepaalde richtlijnen door het Bestuur in overleg met
belanghébbenden vast te stellen, na te leven en contrôle daarop
van de zijde van het Secretariaat van de Exportgroep Verf toe
te staan. Nauwlettend wordt er op toegezien, dat geenproducten

onder een kwaliteitsaanduiding worden geëxporteerd, welke die
kwaliteitsaanduiding niet waardig zijn te dragen.
Het is dus niemand verboden, eenvoudige producten te leveren;
daarin zijn de leden vrij. Men moet evenwel deze producten
dusdanig etiketteren en factureren, dat het de afnemer en ver-
bruiker duidelijk is, dat hij een eenvoudig product koopt. Betrekt
hij daarentegen een hoogwaardiger product onder de benaming
,,synthetische autolak” b.v. dan kan hij er van verzekerd zijn,
dat hij een product ontvangt, waaraan kwalitatief zeer hoge eisen
kunnen worden gesteld. Deze regeling werkt nu al jaren tot volle
tevredenheid van leveranciers en van buitenlandse afnemers.
De kwaliteitscontrôle wordt uitgeoefend door speciaal daarvoor
opgeleide vaklieden, die in dienst zijn van de Vereniging en
werken onder leiding van het secretariaat. De contrôle geschiedt
in de douaneloodsen, aan de grensstations en aan boord van zee-schepen. Het Ministerie van Financiën verleent de daartoe nood-
zakelijke medewerking. Jaarlijks worden op deze wijze honderden
monsters uit de partijen getrokken. Langs deze weg wordt de
zekerheid verkregen, dat de monsters inderdaad afkomstig zijn
yan zendingen, die worden geëxporteerd. De leverancier kan op
deze contrôle geen invloed meer uitoefenen.
De betrokken monsters worden anoniem aan een Semi Rijks
verftechnisch laboratorium ingezonden en door dit Instituut
technologisch en analytisch aan een uitvoerig onderzoek onder-
.worpen. Van het terzake uitgebrachte rapport ontvangt de leveran-
cier via het Secretariaat van de Exportgroep. Verf een afschrift,
waardoor hij tevens een vaak nuttig gebleken cintrôle heeft op
zijn eigen laboratorium en fabriek. Het aantal overtredingen of
ernstige kwalitatieve afwijkingen is gering.

Collectieve Jlerfresearch

Niet alleen op het gebied van de export is de samenwerking binnen de Vereniging zeer intensief, ook op het gebied van de
research werd in de na-oorlogse jaren de behoefte gevoeld ge-
zamenlijk op te treden. Hiertoe werd opgericht de Vereniging
voor Verfresearch, evenals de Exportgroep een onderdeel van de
Vereniging van Vernis- en Verifabrikanten. Voor gezamenlijke
rekening wordt speurwerk verricht met medewerking van ruim
70 chemici uit de verschillende deelnemende ondeinemingen.
Jaarlijks wordt het researchprogramma opgesteld. De Vereniging
voor Verfresearch beweegt zich niet op het terrein van de directe
receptuur, doch houdt zich bezig met research van algemene aard,
waarop door de bedrijfslaboratoria kan worden verder gewerkt.
De Vereniging hoopr ook in de toekomst, waar zulks wenselijk is,
in het belang van leden en verbruikers de goede samenwerking
in deze bedrijfstak verder uit te bouwen.

VERENIGING VAN
VERNIS- EN VERFFABRIKANTEN IN NEDERLAND.

AMSTERDAM – DEN HAAG

898

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

899

den. Niet alle bauxiet gaat naar de Verenigde Staten:

vooral het chemische en het gecalcineerde erts hebben ook

in andere landen belangstelling gevonden voor industriële

doeleinden. In
1954
werd voor Sf 2 mln bauxiet geplaatst

in Nederland, Canada, Nederlandse Antillen en Triëst.

De Verenigde Staten zijn verder belangrijke afnemers van

triplex, terwijl ook balata nog geregeld daarheen wordt

verscheept.

Het Caraïbische gebied neemt – vooral dank zij de

afname van triplex, hout, rijst en in de laatste jaren ook

confectie van Surinaamsen huize (1953: Sf0,27 mln, 1954:

Sf 0,45 mln) – de tweede plaats in. Venezuela ging als

afzetgebied voor rijst verloren door de uitvoering van een
zoveel-jarenplan, waardoor dat land zich althans met rijst

zelf schijnt te kunnen bedruipen. Overigens maken de

Antilliaanse rechten (30 pCt ad valorem) Venezuela voor
Surinaamse producten een practisch onneembare vesting.

Op de derde plaats komt Nederland, dat voornamelijk

landbouwproducten (gemiddeld Sf 1,5 mln per jaar) en

hout (gemiddeld Sf1,5 min per jaar) koopt.

De citrus deed het in het afgelopen jaar op de Neder-

landse veilingen beter dan het jaar tevoren: Sf 0,45 tegen

Sf 0,3 mln in 1953, maar deze opbrengsten blijven toch

beneden het peil van winstgevendheid. De sterke con-

currentie van andere landen, waarvan enkele met over-

heidssubsidie werken, en de dure Surinaamse gulden zijn

een paar oorzaken van het achterop raken van de Suri-

naamse citruscultuur. Al jaren zoekt de Surinaamse

Overheid in samenwerking met belanghebbenden dan ook

naar een modus om uit deze impasse te geraken, die niet

alleen de plantages maar ook de kleine landbouw aangaat,

daar de 2.400 ha in productie half om half pnder hen

verdeeld zijn. Het ziet er nu naar uit dat het voor de

citrus eindelijk gaat dagen, want de toelichting op de

landsbegroting-1956 maakte recent gewag van het voor-

nemen om de steun aan de citruscultuur tot een voorwerp

van algemeen regeringsbeleid te maken.
Van de rubriek Andere landen volsta ik met te wijzen

op Duitsland dat in 1954 voor 2 pCt van de uitvoerwaarde

opnam in de vorm van rijst, cocosnoten en enige balata.

Voor hen, die zich met de economische huishouding van

Suriname op langere termijn bezig houden, is de telkens

weerkerende vraag hoe de export van andere prod.icten

dan bauxiet zich zal ontwikkelen of gestimuleerd kan

worden. Zullen die producten zich op den duur een zo-

danige plaats weten te verwerven, dat nu eindelijk eens

de 80 pCt, die de bauxietexportwaarde inneemt, naar een

lager peil wordt gedrukt?

Hoe de uitvoer van andere producten dan bauxiet

verlopen is, leert het volgende staatje.

In mln St’
1950
1

1951

1

1952

1

1953
1

1954

1

lehlfjr

Totale exportwaarde
….
31,5
39,7
45,9
50,1
55,2
22,6
Bauxietexportwaarde….
25,6
31,9
36,4 41,0
46,0
18,3

Exportwaarde ,,andere producten”

……….
5,9
7,8
9,5
9,1
1

9,2
1

4,3

De toename van de uitvoerwaarde in de laatste vijf

jaren, nI. Sf 23,7 mln, was dus voornamelijk het gevolg

van de toename van de bauxietexport, nl. Sf 20,4 mln

en inclusief triplex zelfs Sf 21,7 mln. De uitvoer van de

andere producten liep in 1952 wel met ruim anderhalf

millioen op, maar bleef sindsdien stationair. Het lage

halfjaar-bedrag van
1955
kan geen maatstaf zijn voor het

(Advertenti6)

FA

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NAJIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETiLINGSVERKEER

260 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

hele jaar omdat de citrusexport geheel in de tweede

jaarhelft valt.

De hoop is nu vooral gevestigd op een verbetering van

de rijstprjs, de citrusopbrengsten en het op gang komen

van de cacaoproductie. Enige honderden hectaren cacao-

aanplant, die een jaar of vier, vijf geleden in de grond wer

den gebracht, beginnen nu vruchten te dragen. Bovendi’en

stelt men zich veel voor van het Tienjarenplan, dat o.a.

het stimuleren van de landbouw en rationalisatie van de

bosbouw ten doel stelt, maar dit werkt pas op langere

termijn.

In bovenstaande opstelling valt het op dat er in de

eerste helft van dit jaar minder bauxiet uitgevoerd werd,

nl. Sf 18,3 mln tegenover Sf23,5 mln over dezelfde periode

van het vorige ja’ar. Dit is een gevolg van de productie-

beperking bij de Suninaamsche Bauxite Mij, die in de

tweede helft 1954 werd ingezet, zodat aan het eind van

dat jaar een nieuw, min of meer stabiel niveau werd be-

reikt. Desondanks bracht 1954 het all time record van de

bauxietuitvoer met 3,4 mln metrieke tonnen, waaraan

uiteraard de Billiton Mij het hare bijdroeg. De productie

van het lopende halfjaar zal, aldus een recent communiqué

der Surinaamsche Bauxite Mij, geen daling meer vertonen,

edoch een lichte stijging te zien geven. Blijkens het laatste

jaarverslag betâalden de Surinaamsche Bauxite Mij en
haar zustermaatschappij, de Alcoa Steamship, in 1954

Sf 13,1 mln aan belastingen en retributies, terwijl de

totale landsinkomsten Sf 35,1 mln bedroegen, derhalve

een aanmerkelijk percentage. Daling van de productie

en export van bauxiet resulteren in lagere bijdragen aan

‘s Lands kas en het is dus begrijpelijk dat men zich

over deze restrictie zorgen heeft gemaakt.

Deze overwegende positie van de bauxiet toont aan

hoe noodzakelijk het is dergelijke. fluctuaties minder

voelbaar te doen zijn. Dit kan alleen worden bereikt
door andere takken van welvaart met kracht tot ont-

wikkeling te brengen. En dit is dan ook de doelstelling

van het Tienjarenplan. Ik voor mij ben er van overtuigd

dat, naarmate de uitvoering van dit complex van plannen

vordert, de economische huishouding van Suriname de
gunstige effecten daarvan zal ondervinden en dat Land

en volk er wèl bij zullen varen.

‘s-Gravenhage.

Mr C. M. ELENBAAS..

[.

MEV

R. Mees & Zoonen

Bankiers en Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Gravenbage
– Delft –
Schiedam – Vlaardingen

Financiering en algehele Deviezen- en Verzekerings-

technische verzorging van invoer, uitvoer en transito.

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

901

De financiële betrekkingen tussen Nederland en Suriname

Tot 1941 was Suriname voor het sluitend maken van

zijn begroting afhankelijk van een bijdrage uit de Rijks-

kas. Sindsdien heeft het land zijn begroting in evenwicht

kunnen houden zonder subsidie van het Rijk. Gezegd

kan dus worden dat de financiële emancipatie de staat-

kundige 13 jaar vooruit was.

De tijd tot de liquidatie der ,,Geoctroyeerde Societeit van

Suriname”.

Niet altijd is Suriname het arme zusje geweest onder

de staatkundig met Nederland verbonden landen. Suri-

name heeft tijden van betrekkelijk ruime welvaart ge

kend.

De eerste belangstelling van de bewoners der lage landen
voor de wilde kust van Guyana gaat terug tot het begin van
de zeventiende eeuw. Omstreeks 1600 zwierven Zeeuwen in
de omgeving van de Guyana’s. In 1613 bestonden er Neder-
landse vestigingen te Paramaribo en aan de Corantijn, terwijl een zekere kapitein Aert Adriaentz Groenewegen met Zeeu-
wen en Engelsen de eerste vestiging in Brits Guyana 9tichtte. Engelsen. bouwden de eerste permanente nederzetting aan de
Surinamerivier; zij voerden de tabakscultuur in. Hun kolonie
werd in 1652 aanzienlijk versterkt toen Lord Willoughby,
Graaf van Parhani, een aantal Engelse Joden overbracht naar
een gebied boven Paramaribo, dat nu nog Joden-Savanna heet.
De Joodse bevolkingsgroep heeft sindsdien in het Surinaamse
economische en publieke leven een rol van betekenis vervuld.

Engelsen en Zeeuwen – de laatsten hadden in Brits Guyana
Nova Zelandia gesticht – betwistten elkaar de hegemonie in
het gebied tussen Amazone en Orinoco. Tijdens de tweede
Engelse zee-oorlog veroverden de Engelsen het eiland Tobago
(1666) en verdreven de daar gevestigde Nederlandse kolonisten,
merendeels Zeeuwen. De woede der Zeeuwen over deze wan-
daad was zo groot, dat de Staten van Zeeland – tegen de zin
van de Staten-Generaal in – een eskader uitrustten onder
Abraham Crynssen, die er in slaagde de Engelsen in Suriname
tot overgave te dwingen. De vrede van Breda van 31 Juli 1667
liet de vestigingen in de Guyana’s aan degene, die op die datum
de facto het gezaguitoefende. Niettemin veroverde Sir John Har-
man in October d.a.v. opnieuw Suriname. De Engelse koning
dwong de veroveraars dè schending van het vredesverdrag onge-
daan te maken, waarop Crynssen op 1 Mei 1668 de kolonie
opnieuw in bezit kon nemen. Hij trof echter een desolate,
goeddeels verwoeste volksplanting aan. Bovendien verliet een
deel der Engelse kolonisten het land. De slaven, die zij niet
konden meenemen, lieten zij vrij. Deze vormden de eerste
kernen van de zgn. bosnegers, een strijdbaar volkje, dat lange
tijd de rustige uitoefening van de plantage-landbouw heeft be-
dreigd.

De Zeeuwen bleken niet in staat de vervallen kolonie tot
nieuwe bloei te brengen. De bewindvoering voldeed niet aan
wat we nu c7isen van deugdelijk bestuur noemen. Hierin kwam
eerst verbetering toen de Staten van Zeeland de kolonie-voor

f
260.000 verkochten aan de West-Indische Compagnie, die op
haar beurt twee derden van haar belang overdeed aan de stad
Amsterdam, waarvan weer een derde in handen kwam van
de familie Van Aerssen. De aldus gecreëerde maatschap
heette de ,,Geoctroyeerde Societeit van Suriname”.

De dan optredende Gouverneur, Cornelis van Aerssen van
Sommelsdijck, nam het bewind stevig in handen. De betekenis
van deze autoritaire, stijfhoofdige maar karaktervaste bewind-
voerder voor Suriname kan nauwelijks worden onderschat. Hij
was het die de basis legde voor de bloei van Surinameals
plantage-kolonie. Nieuwe ondernemingen werden ‘gesticht, te
beginnen door Franse koloniten, die. Van Aerssen naar Suri-
name hadden vergezeld. Hij voerde nieuwe cultures in, zoals cocos uit Afrika, terwijl zijn zoon de cacao ‘uit het Orinoco-ebied introduceerde. In de vijf jaar van zijn bewind nam het
aantal plantages toe van 50 tot 500. Hij bracht orde in de
chaos en voerde normen van burgerfatsoen . in bij de bestuurs-
voering. De plantages waren meestal van kleine omvang, ca
100 ha. De grondslag van ‘het systeem was slavenarbeid. De plantage was de sociale, economische en in feite ook de be-
stuurseenheid. De producten waren aanvankelijk suiker, tabak,
later ook cacao, katoen en koffie. Suiker is zelfs wettig betaal-
middel geweest. Op koperen muntstukken van 1669 werd de
waarde in ponden suiker aangegeven.

Het plantagebezit is in de 17e en .18e eeuw de bron

geweest voor menig Nederlands vermogen.

Het eerste
3/4
deel van de 18e eeuw was . Suriname’s

gouden tijd. Suriname was toen de lucratiefste der Ne-

derlandse overzeese bezittingen. De export bedroeg in

de periode
1750-1775
ca f265 mln. Dan komt de omslag.

De hoge prijzen, vooral van koffie,’ hadden geleid tot

speculaties in Surinaams bezit. Kapitaal was gemakkelijk

verkrijgbaar geweest, werd gaarne opgenomen en niet

altijd economisch aangewend. Zware overinvesteringen
waren het gevolg. Toen kunstmatige dalingen door ver-

spreiding van onrustbarende geruchten het vertrouwen

in de kolonie deed dalen en tegelijk een crisis op de

Amsterdamse beurs het krediet deed opdrogen waren vele

plantagebezitters genoodzaakt hun bezit voor een appel

en een ei aan Amsterdamse financiers te verkopen.

De 19e en 20e eeuw.

Het geschokte vertrouwen is nimmer meer hersteld.

De te verwachten afschaffing der slavernij – in 1808 is

de handel in slaven verboden – bracht onzekerheid om-

trent de toekomst der plantagenijverheid. Investeringen

voor noodzakelijke vernieuwingen bleven uit, de grond

werd uitgeboerd en toen de emancipatie eindelijk een feit
was (1863) werd de gewezen slaven voor een overgangs-

periode van tien jaar arbeidsplicht opgelegd. Na afloop

hiervan lieten de meeste arbeiders de plantages in de steek.

Inmiddels was het Suez-kanaal geopend, waardoor de

zeeweg voor producten van het verre oosten naar de

westerse markten. werd yerkort. Kapitaal en intellect

vloeiden door het Suez-kanaal Indonesië toe, waar de

mogelijkheden aantrekkelijker verden geoordeeld. Van

de f 10 mln aan afkoopsommen voor slaven bleef slechts

ca
1/4
in Suriname, zodat het zeer wel mogelijk is dat

uit Suriname een drainage van kapitaal naar Indonesië

heeft plaats gevonden. Iminigratie van vreemde arbeiders,

eerst Chinezen dan Hindostanen en later Javanen, kon
toen de plantagenijverheid niet meer redden. Dit alles

heeft uiteraard zijn invloed doen gelden op de financiële

relaties tussen de kolonie en het moederland.

Suriname was – evenals Curaçao – in het begin der

19e eeuw een tekortengebied geworden, waarvan het

jaarlijks begrotingsdeficit door het moederland moest

worden bijgepast. Dit tekort, dat tot 1850 jaarlijks op

f 150.000 werd geraamd, doch in werkelijkheid de

f 100.000 niet te boven ging, klom daarna tot f 200.000

en na 1857 tot f 400.000 â f 500.000.. De begroting voor

1864 wijst voor de gewone uitgaven een tekort aan van

f 1.004.000, waarbij geteld moeten worden de kosten

voortvloeiende uit de emancipatiewet
(f
300.000). Tot

1864 hadden Suriname en Curaçao ‘s Rijks schatkist ruim

f 40 mln gekost.

Tussen 1867 en 1902 schommelt de bijdrage tussen

de f 200.000 en
f
330.000 ‘s jaars. Dan stijgt ze tot ruim

f 1 mln in 1917. Na 1919 heeft de’bijdrage nimmermin-

der dan f 2 mln bedragen. Het ,,duurste” jaar was 1921

(f 3.771.614). In totaal is van 1,867 tot en met 1941

Suriname ca f87 mln aan begrotingsbijdragen toegevloeid.

De afhankelijkheid van de Nederlandse Schatkist had

.00k bélangrijke consequenties voor het staatkundig leven.

‘)
Het verloop van de export was als volgt:

Jaar
Aantal bossen naar:
Waarde
1fl
$
Ver. Staten
I

Europa

220.000

44000

130.800

122.400

1908

…………………………

388.000

75.200

1909

…………………………646.000
1910

…………………………654.000

214.000
– ‘

30.400
1911

………………………….
1912

…………………………
4.400
91.000
17.200
1913

…………………………
1914

…………………………

72.000
10.400

902

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October
1955

Onder vigueur van de vooroorlogse staatsregelingen kwam

de vertegenwoordigende lichamen in Suriname en de
Nederlandse Antillen het begrotingsrecht toe. Hierop

waren echter drie uitzonderingen, in welke gevallen de

begrotingen door de moederlandse wetgever moesten

worden vastgesteld. De belangrijkste hiervan was het ge-

val, dat Nederland een tekort op de koloniale begroting

moest dekken. Aangezien Suriname van de aanvang van
de 19e eeuw af er niet in slaagde de uitgaven door eigen
inkomsten te dekken, was het in
1865
toegemeten begro-

tingsrecht (tot 1941) van weinig betekenis.

De financiële steun van het moederland beperkte zich

echter niet tot het dekken van begrotingstekorten. Bij

wet van 23 Juli 1903 (5. no 216) jo. 31 December 1906
(S. no 373) verstrekte het Rijk aan Suriname een lening

voor de aanleg van de zgn. Lawaspoorweg ten bedrage

van f 8 mln, later (S. 1907 no 347) verhoogd tot f 8+ mln.

Het was niemand minder dan Ir C. Lely,’ Gouverneur

van Suriname van 1902-1905, die aan deze spoorlijn voor

de Welviart van Suriname zoveel waarde hechtte, dat

hij de aanvaarding van zijn gouverneursbenoeming had

afhankelijk gesteld van een toezegging van de Neder-

landse Regering, dat deze verbinding tot stand zou

worden gebracht. Verwacht wrd, dat de tram een groot’

arbeidsveld voor de goud- en balatawinning en voor de

houtkap zou openen en een keerpunt zou betekenen in

de lijdensgeschiedenis van Suriname. Van deze schone
verwachting is niets terecht gekomen. De ontwikkeling
der goud- en balatawinning viel hard tegen, terwijl ook

de inkomsten uit houtvervoer tot na de tweede wereld-

oorlog van weinig betekenis bleven. Suriname heeft

alleen in de periode 1915-1919 iets op de schuld afgelost

(totaal f
455.000).
Intussen blijft de aanleg van deze

spoorweg de enige grootscheepse poging, ondernomen
in de periode afgesloten door de tweede wereldoorlog,

om Suriname’s binnenland open te leggen.

Të beginnen met het jaar 1907 zijn gedurende een aantal

jaren kasvoorschotten aan Suriname verstrekt als onder-

deel van een plan om het Surinaamse financiële bestel op

een gezonder basis te stellen. De grondgedachte was om

uitgaven voor werken, die als rechtstreeks productief

worden beschouwd, niet in de rijkssubsidie te betrekken,
doch te financieren uit rjksvoorschotten, die later zouden

worden terugbetaald uit door Suriname te sluiten le-
ningen. Tot 1931 is voortgegaan met het verstrekken

van voorschotten; echter is het nimmer nlogeljk gebleken

deze met leninggelden af te lossen. Ten slotte beliepen
de voorschotten een bedrag van bijna f 12 mln. In feite

waren de gelden dikwijls besteed voor doeleinden, waar-

van de rechtstreekse productiviteit op zijn minst kan

worden betwijfeld; deze uitgaven hadden ten rechte in de

berekening van de gewone rijksbijdrage dienen te worden

betrokken.

In 1931 werd met dit systeem gebroken en werden alle

uitgaven, voor zover niet uit Surinaamse middelen te

bestrijden, rechtstreeks ten laste van de rijksbegroting

gebracht, zij het dat daarbij een splitsing werd gehand-

haafd in een subsidie voor gewone uitgaven en een sub-

sidie voor Welvaartsuitgaven.

Er is in de loop der jaren heel wat kritiek uitgeoefend

op de subsidiepolitiek van Nederland. En niet ten on-

rechte.

De hier en daar bestaande opvatting, dat in Suriname,

ten gevolge van de karig toegemeten middelen, door de

Overheid niets is kunnen wordén ondernomen om het
land uit het slop te helpen, is onjuist. Zo werd in 1906

van gouvernementswege een aanvang gemaakt met de

bacovencultuur. De bedoeling was dat in 1910 een opper-

vlak van 3.000 ha in cultuur zou zijn. In 1.909 brak de

Panamaziekte uit, waardoor in 1910 2.000 van de 3.000

ha als afgeschreven moesten worden beschouwd.

Behalve deze ziekte waren gebrek aan ervaring met

deze cultuur en vooral de minder oordeelkundige opzet

mede oorzaken van de grote verliezen.

Het Gouvernement trad op als contractant zowel tegen-

over de afnemer als tegenover de planters. Het aanvaard-

de alle risico’s zonder voldoende zeggenschap om zeker
te stellen, dat zijn aanwijzingen door de planters zouden

worden opgevolgd.

In 1910 stond f 2 mln onder de planters uit, terwijl de

oogst voor 1911 als goeddeels verloren moest worden

beschouwd ‘).

Een voorstel om de cultuur met Congo-bacoven voort

te zetten, wat een nieuwe investering van f 1 mln zou

vergen, werd door de Ministers en de Staten-Generaal

afgewezen; de bemoeienissen van het Gouvernement

waren hiermede gestaakt.

De belangstelling van de Overheid in deze cultuur

herleefde’ in de jaren dertig naar aanleiding van initia-

tieven van Surinaamse koffieplanters, de Ondernemersraad

van Suriname en de toenmalige Gouverneur, Dr Rutgers.

De diverse voorstellen resulteerden in steun van de

Overheid aan een consortium, later omgezet in de N.V.

Surinaamsche Bananen Mij, voor de financiering van uit-

gebreide proefaanplantingen en omvangrijke versche-

pingsproeven. De overheidssubsidie werd gebaseerd op
de jaarbegrotingen en bedroeg
/8
deel van het nadelig

saldo (voor 1936: f
73.627,52).

Een andere plantagecultuur, waarvoor het moederland

zich – via de rijksbijdrage – offers heeft getroost, is

de koffie, een cultuur welke in de 18e eeuwgoede resul-

taten heeft opgeleverd en door invoering van Liberia-

variëteiten omstreeks 1900 weer was herleefd. De cultuur

werd op verschillende wijzen aangemoedigd. In 1930 waren

ruim 12.000 ha beplant met koffie. In dat jaar deed zich

de terugslag van de ineenstorting van het Braziliaanse

valorisatieschema voelen. In 1931 kwam een steunrege-

ling tot stand, die – ook na herziening in 1933 – niet

heeft voldaan. De opzet was alleen gezonde onderne-

mingen te helpen, maar elk onderzoek naar doelmatige

bedrijfsvoering en contrôle op de besteding der voor-

schotten bleef achterwege. De wijze van steunverlening

leidde er toe, dat ook plantages zonder behoorlijke eco-
nomische grondslag het leven konden rekken. De steun

is zelfs niet altijd het bedrijf ten goede gekomen. Toen

in 1936 besloten werd tot een nieuwe opzet, moest wor-
den geconstateerd dat de uit hoofde dezer steunregeling

uitbetaalde bedragen – in totaal ca f575.000 – voor

een groot deel uit dubieuze vorderingen bestond.

In dat jaar werd overgegaan tot de oprichting van een
koffiecentrale met, een werkkapitaal van f 250.000, aan

welke alle vorderingen uit hoofde van de steunregelingen

1931 en 1933 werden overgedragen. De opzet ten prin-

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

903

cipale was: sanering van het bedrijf. Financieel in slechte

staat verkerende ondernemingen konden eerst na sane-

ring – door terugbrenging van het kapitaal in juiste

verhouding tot bezittingen, accoorden met crediteuren

tot voldoende vermindering der vorderingen – worden

toegelaten. De centrale kon ook andere saneringseisen

stellen, bijv. met betrekking tot efficiënte bedrijfsvoering,

opheffing van eigen verwerking, samenwerking bij trans-

port, verdeling areaal over verschillende cultures enz.

Van de laatste bevoegdheid is gebruik gemaakt om de
citruscultuur te bevorderen. De middelen voor de ver-

eiste sanering stelde de centrale zo nodig ter beschikking

onder oogstverband of andere zekerheid. Het algemeen

principe was de ondernemingen haar eigen gezondmaking

te doen betalen. Aan subsidies werd sinds
1935
ca

f 160.000 uitgegeven, terwijl in 1936, 1937 en 1938 ca

f 50.000 aan leningen werd verstrekt om verliezen te

dekken. In 1939 dekten de inkomsten de uitgaven.

Gedurende de oorlog werden duizenden arbeiders voor

werken, verband houdende met de oorlog, aan de land-

bouwnijverheid onttrokken. In het bijzondçr de koffie-

cultuur ondervond hiervan nadeel. Bedroeg in 1939 het

beplante areaal nog 6.600 ha, in 1950 was dit teruggelopen

tot 2.500 ha. De overheidssteun is na de tweede wereld-

oorlog niet gecontinueerd. Het saldo, waarover het

fonds bij liquidatie beschikte, bedroeg ca f 275.000,

waarvan ca f 211.500 de Rijkskas toeviel.

Ook andere pogingen om de landbouwonderneniingen

er boven op te brengen zijn mislukt. Zo is in 1908 tot
het oprichten en exploiteren van een gouvernements-

rubbertuin overgegaan, zonder dat het beoogde effect

werd bereikt.

‘Al bij al beliepen de uitgaven voor dezedoeleinden

– waartoe ook de immigratie van arbeiders moet worden

gerekend – vrij aanzienlijke sommen. Zij waren, met

uitzondering van de steun van ca f 200.000 voor de op-

richting van een mechanisch rijstbedrjf in de jaren dertig,
geiicht op de herleving van het plantagewezen, waarvoor

ingrjpender maatregelen nodig warefl, dan waartoe de

middelen reikten. Gebrek aan systematiek, aan voldoende

middelen, om door te zetten en tekort aan deskundigheid

werkten tot de mislukkingen mee.

Voor een breed opgezet onderzoek naar de mogelijk-

heden van land en volk waren de inzichten nog niet rijp.

Dit blijkt wel zeer duidelijk uit een verklaring van de

Minister van Koloniën in 1928, nadat dezelfde bewinds-

man op 14 Februari 1927 in de Tweede Kamer een plan

voor Suriname had aangekondigd.

De Minister zegt dan in zijn verklaring van 1928 dat

zijn ondervindingen (van een jaar) hem meer en meer aan

de zijde brengen van de leden ,,die van een dergelijke

opzet geen resultaten verwachten. De gedragslijn bij het

vooruitbrengen van een in verval zijnd gebiedsdeel te
volgen, laat zich naar hij bij die pogingen ervoer, niet
voor enige toekomstige periode vastleggen. Zij wordt

beheerst door de conjunctuur van elk afzonderlijk ogen-

blik en ‘in stede van heilzaam, zou een dergelijk plan zelfs

schadelijk kunnen werken, omdat men zich onwillekeurig

er

door gebonden zou achten en aldus op enig ogenblik

zou komen tot maatregelen, die niet meer aan de eisen

van dat tijdstip zouden voldoen”.

Uit het feit, dat een opbouwplan voor een goeddeels

maagdelijk land, dat zich dus over een reeks van jaren

moet uitstrekken, afhankelijk wordt geoordeeld van de

conjunctuur van elk ogenblik, blijkt wel hoe grondig de

glfmp van inzicht, die in 1927 doorbrak, in 1928 was

gedoofd en ook welk een kloof is komen te liggen tussen

de opvattingen van toen en nu.

De rijksbijdrage werd voor het overige zo laag mogelijk

gehouden. De Surinaamse Overheid was met zilveren

koorden aan het inzicht van Den Haag gebonden en

was nauwelijks in staat de noodzakelijkste voorzie-

ningen te treffen. Aan het voeren van een eigen welvaarts-

politiek kwam zij niet toe. Een voorbeeld van averechtse

bezuinigingspolitiek is de opheffing in 1925 van de Dienst

van het Boswezen, terwijl deze dienst toch zijn nuttigheid

in een land, dat voor
3/4
bedekt is met bos, ruimschoots

had aangetoond. Aan vernieuwingen en uitbreidingen

van de overheidsapparatuur viel niet te denken.

Na de tweede wereldoorlog.

Het was de spectaculaire ontwikkeling van de bauxiet-

winning
2)
die Suriname sinds 1941 in staat stelde de

eindjes aan elkaar te knopen, maar daarmede was dan

ook alles gezegd. Er viel een achterstand in te halen op

alle gebieden. De volkshuisvesting, de wegen en rivier-

overgangen, de economische en landbouwvoorlichting,

de outillage der landsdiensten enz., het bevond zich alles
in een zorgwekkende toestand.

Ook was er een dringende behoefte aan verbetering

der personeelsbezetting, aan scholing van werkkrachten,

aan uitbreiding en verbetering van opleidingsmogelijk-

heden enz. enz.

Na de oorlog werd doelbewust gekoerst naar verant-

woordelijk zelfbestuur voor de voormalige kolonie op

zo kort mogelijke termijn. In Nederland werd ten

volle begrepen dat de autonome Regering zich voor een

onmogelijke taak zou zien gesteld indien hulp achter

wege zou blijven, allereerst om de achterstand in te

halen en verder om mogelijkheden van economische

en sociale ontwikkeling te openen.

Nederland was bereid de helpende hand te bieden.

Met deze bereidheid zou het moeilijk te rijmen zijn ge-

weest, indien de Surinaamse begroting belast zou zijn

gebleven met de betaling van rente en aflossing van schul-

den, die Suriname aan Nederland had. Daarom werd

een wetsvoorstel aanhangig gemaakt om de spoorweg-

lening, waarvan aan hoofdsom nog f 8.045.000 (zie hier-

boven) open stond en waarop inmiddels een rente ver-

schuldigd was van ca f 11 mln, kwijt te schelden. Hetzelfde

wetsvoorstel beoogde de Minister van Financiën te

machtigen om kwijtschelding te verlenen van de eerder-

vermelde kasvoorschotten (f 11.641.196,35) voor zgn.

welvaartsuitgaven uit de periode 1907-1931.

In en na de tweede wereldoorlog won het inzicht veld

dat een doelmatige hulpverlening aan onderontwikkelde

landen meer eist dan het volgen van wegen, die particu-

liere ondernemers in het verleden hebben gebaand.
In Suriname bestond te meer aanleiding tot heroriën-

tering, omdat herhaaldelijk was gebleken, dat van parti-

culiere zijde geen belangstelling te verwachten was voor

betekenende investeringen in de plantagenijverheid.

In 1947 kwam als eerste concretisering van de nieuwe

opvattingen -de wet op het Welvaartsfonds Suriname

tot stand, krachtens welke gedurende vijf jaar telkenjare

f 8 mln uit de Nederlandse begroting voor welvaarts-

doelejnden in Suriname werden beschikbaar gesteld.

Uit dit fonds zijn zeer veel nuttige onderzoekingen en

‘)
De export bedroeg in 1930 ca 150.000 ton, in 1954 ruim
3+
mln ton.

Er is een gemakkelijker.
en snellere manier

/ om Uw boekhoudproblemen 6p te kssen!

*

Met de Burroughs Sensimatic gaat Al het cijfer-

werk niet ‘alleen- stukken sneller, met de grootste

accuratesse en baren ook grote hoeveelhedén werk

U geen zorgen meer, maar bovendien gaat Uw boek-
• –

/

____ ‘ houding véél minder geld kosten!
t

47

aarne zullen. wij U op Uw verzoek het bewijs

leveren, dat de Burroughs Sensimatic boekhoud-

.

machine ook in Uw bedrijf zijn geld ten volle waard

is. U zult het zelf ontdekken:

de Burrough8 Sensimatic betaalt
zichzëlf!

PRAAT

EENS. MET DE BURROUGHS BOEKHOUD-ADVISEUR

BURROUGHS -KAN U HELPEN MET DESKUNDIGE, KOSTELOZE ADVIEZEN, DE

*JUISTEMACHINES VOOR UW ADMINISTRATIE,
PERFECTE ONDERHOUDS-SERVICE.

Burroughs

V E S T I G I N G E N DOO R H E T GEHELELAND

GEBOU* ATLANTA, STADHOUDERSKADE 6, AMSTERDAM-W.,
TEL K 290082082

904

S

12 October
1955

ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN

905

•werken gefinancierd
3
). Van deze werken worden er slechts

twee vermeld, welke voor de financiële relatie tussen

Nederland en Suriname consequenties hebben.

O.a. werden uit het fonds de aanloopkosten bestreden van

het Nieuw Nickerie-project, hetwelk beoogt gronden in te

polderen voor de exploitatie van gemechaniseerde rijst-

bedrijven. Een ander artikel in dit nummer is gewijd aan

dit plan. In dit verband wordt slechts gereleveerd dat de

verdere financiering geschiedt uit leningen, waarvan rente

en aflossing is gegarandeerd door de Nederlandse Staat.

Het tweede object, dat voor de toekomst van Suriname

van nog groter betekenis kan worden, is de opstelling

van een algemeen ontwikkelingsplan.

Bij de instelling van het Welvaartsfonds werd zeer goed

-beseft, dat met een bedrag van f40 mln de mogelijkheden
van een land als Suriname, dat in oppervlakte 44 maal zo

groot is als Nederland en voor het grootste deel nog

onverkend is, niet konden worden onderzocht, laat staan

benut.

Het Welvaartsfonds kon niet meer doen dan voor de

hand liggende objecten ter hand nemen en onderzoe-

kingen doen, die de basisgegevens zouden leveren voor

verdere ontwikkelingsplannen.

Het is daarom dat van Nederlandse zijde aanstonds

sterke aandrang is uitgeoefend om op het werkplan yan

het fonds een post op te nemen voor de opstelling van

• ëen meerjarig plan.

De periode van dit plan zou niet te ruim moeten

worden gesteld. Het plan zou dienen to voorzien in een

uitgebreide research op velerlei terrein voor het aanboren

van nieuwe welvaartsbronuen. Het zou werken moeten

ter hand nemen om te voorzien in de behoefte aan nieuwe

landbouwgronden, middelen moeten beramen om de

rentabiliteit van de landbouw te vergroten en daarnaast
• een verantwoorde industrialisatie bevorderen. Het zou

hebben te voorzien in dringende sociale noden en gericht

moeten zijn op een aanmerkelijke verhoging van het

welvaartsniveau. Het plan zou, een sociologisch verant-

woord complex van maatregelen moeten vormen met

als doel een structureel gezonde maatschappelijke op-

bouw. Aan het einde van de planperiode zou een zoda-

nige versteviging van de Surinaamse economie moeten

zijn bereikt, dat het land zonder hulp van buiten zijn

verdere ontwikkeling ter hand kan nemen.. Nedërlapd

– heeft te kennen gegeven bereid te zijn de zealisering

van zulk een plan te steunen.

De financiering van het Tienjarenplan.

Door de Surinaamse Regering werd voor de uitwerking

van een dergelijke opzet de Stichtihg Planbureau Surina-

me in het leven geroepen, waarvan de kosten voor een


groot deel zijn gefinancierd door het Welvaartsfonds.

Door deze Stichting is in 1952 een eerste schets ingediend;

een herziene opzet werd in 1954 door de Regering en

de Staten. van Suriname overgenomen en aan de Neder-
.landse Regering toegezonden met èen voorstel om in de

– uitvoering van het plan op nader overeën te komen voor-

waarden te participeren. Het hierop gevolgde overleg

heeft tot resultaat gehad, dat op regeringsniveau over-

eenstemming werd bereikt over de

‘ mate waarin en de

voorwaarden waarop Nederland Suriname financieel

zal steunen om het Tienjarenplan tot uitvoering te brengen.

De steun komt neer op een deelname tot een bedrag van

‘)
zie voor het Welvaartsfonds Suriname mijn artikel in het Suriname-nummer
-‘van ,,E.-S.B.” van 3 Mei 1950.

f 171 mln, met dien vrstande dat Suriname in elk project

voor
1/3
der kosten bijdraagt; Nederland zal dan
1/3
der

kosten â fonds perdu verstrekken en
1/
in de vorm van

leningen. Er is rekening mede gehouden, dat Suriname
jaarlijks S. f4 mln (= N. f 8 mln) zal kunnen bijdragen;

de Nederlandse bijdrage zal dus gemiddeld N. fl6 mln

per jaarzijn. Elke gulden, die Suriname voor de uitvoe-

ring bestemt, wordt dus verdrievoudigd. De planperiode

wordt geacht beëindigd te zijn wanneer de projecten in
het Tienjarenplan voorzien, zijn uitgevoerd of de daar-

voor gedane uitgaven een bedrag van S. f 128 mln be-

lopen, doch uiterlijk tien jaren na inwerkingtreding der

overeenkomst. Is het Tienjarenplan na 10 jaren nog niet

voltooid en zijn nog geen S. f 128 mln uitgegeven, dan

zou voor de dan’nog te verstrekken bijdragen op lening-

basis een aparte regeling kunnen worden getroffen. Dit

betekent dus dat, indien Suriname een geringere jaar-

lijkse bijdrage kan leveren dan S. f 4 mln, de planperiode

met leninggelden kan worden gerekt. De Nederlandse

middelen worden ter beschikking gesteld nadat de Neder-

landse Regering het jaarplan/werkplan, zomede de

daarin voorkomende langjarige projecten, heeft goedge-

keurd. De planfondsen worden in een jaarlijkse afzonder-

lijke begroting opgenomen, dit om vermenging met andere

fondsen te voorkomen. Over de leningen zaleen enkel-

voudige interest worden berekend van 3 pCt per jaar,

die eerst verschuldigd zal zijn na afloop van de plan-
periode en dan wordt bijgeschreven op het totaal der

geleende bedragen. De aldus verkregen som wordt dan

omgezet in een 25-jarige lening, af te lossen in 25 gelijke

jaarlijkse termijnen. Bij verandering in de onderlinge

valutaverhoudingen zullen de beide landen overleg

plegen over de consequenties daarvan voor het plan.

Nederland zal een Nederlandse missie in Suriname vesti-

gen, wier taak enerzijds van informatieve en adviserende

aard zal zijn, anderzijds zal moeten toezien op de doel-

matige besteding der gelden en de nakoming der voor

uitvoering der projecten gestelde voorwaarden. Dit zijn

wel de hoofdpunten van de overeenkomst.

Niemand koestert de illusie, dat hij ‘de ontwikkeling

in een periode van tien jaar kan voorspellen. Daartoe

hangt de planuitvoering te veel af van resultaten van nog

te verrichten onderzoekingen en van ervaringen die bij

de realisering zullen worden opgedaan. Het plan is het

resultaat van een systematisch doordenken van Surina-

me’s toekomst aan de hand van de kennis van nu. Bij

uitbreiding van die kennis zal in het licht daarvan het plan

moeten- worden aangepast. De opzet is dan ook zeer

flexibel gehouden; het plan is geen voorschrift maar een

leidraad. –

Suriname heeft lange tijd de reputatie gedragen een

land te zijn van mislukkingen. Er is alle reden om aan te
nemen dat de kaarten voör dit land door allerlei factoren

(de ontwikkeling van de techniek verschuivingen in het
handelsverkeer, de ei’geii verantwoordelijkheid voor de

plannen, de sociologisch beter verantwoorde uitgangspun-

ten) gunstiger liggen dan vroeger. De middelen zijn nu

beschikbaar om gedurende een periode van tien jaar

voorzieningen te treffen, die voor een economisch en

sociaal verantwoorde opbouw nodig zijn. Wordt van

deze middëlen een wijs gebruik gemaakt, dan heeft

Suriname de kans, zijn verleden te overwinnen en een

betere toekomst te veroveren.

a-bravenhage.

A. JONKERS.

906

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

Het Brokopondo-plan en de vestiging van

een aluminiumindustrie in Suriname.

Nadat door Prof. Ir’W. F. Eysvoogel begin 1950 was

gewezen op de mogelijkheden tot benutting van de ri-

vierdebieten in S,uriname voor het opwekken van elec-

trische energie, werd in Augustus 1950 door Prof. Ir

W. J. van Blommestein in het kort daarvoor een algemene

opzet aangegeven in een rapport, getiteld: ,,Een Combi-

natie-plan voor de Suriname-rivier”.

In dit rapport werd in grote lijnen een gigantisch plan

ontwikkeld waarbij, door koppeling van de stroomge-

bieden van Suriname-rivier met de Tapanahony (en

uiteindelijk de Lucie-rivier) en de bouw van een 15-tal

stuwdammen met waterkrachtwerken, naar schatting

een vermogen van 870.000 KW zou kunnen worden ver-

kregen en een jaarlijkse energiehoeveelheid van ongeveer

7 mrd KWh

Het is duidelijk, dat een daadwerkelijk terreinonderzoek

naar de technische uitvoerbaarheid van het gehele plan,

door ‘afwezigheid van de meest noodzakelijke gegevens

op topografisch, geologisch en hydrologisch gebied;

tientallen jaren vergt en uiterst kostbaar is.

Het lag dan ook geheel in de rede, het onderzoek naar

de mogelijkheid tot realisatie van het Combinatie-plan

van de Suriname-rivier voorlopig te beperken tot één

enkel object, waarvoor gekozen zou moeten worden de

in de oorspronkelijke opzet aangegeven meest beneden-

stroomse stuwdam in de Suriname-rivier bij Berg en Dal,

alwaar het vermogen van een te bouwen waterkracht-

werk werd geschat op 42.000 KW, overeenkomende met

een maximale jaarlijkse energieproductie van rond 368

mln KWh bij continue bedrijf.

Het bleek echter al dadeljk, dat het geen nut zou

hebben deze situatie nader in beschouwing te nemen of

aan een onderzoek te onderwerpen en wel in verband

met het navolgende.

De realisatie van een waterkrachtobject zal uiteraard

alleen zin hebben indien de reütabiliteit daarvan gewaar

borgd is, hetgeen in eerste instantie slechts mogelijk is

indien het grootste gedeelte van de op te wekken energie

ook daadwerkelijk en ten minste tegen de kostprijs zal

worden afgenomen.

Waar nu de in Suriname benodigde hoeveelheid elec-

trische energie voor huishoudelijke en industriële doel-

einden slechts gering is en ook niet verwacht kan worden

dat zich in de nabije toekomst een abnormale stijging van

het energieverbruik zal kunnen voordoen, diende van de

aanvang af het stuwdamproject te worden georiënteerd

op de vestiging van een groot-industrie in Suriname,

welke voor het fabricageproces zeer grote

hoeveelheden

electrische energie behoeft.

Hiervoor komt echter uitsluitend een electro-chemisch

of een electro-mechanisch bedrijf in aanmerking, zodat,

waar Suriname ‘s werelds grootste producent is van de
grondstof voor de aluminiumfabricage, de bauxiet, het

voor de, hand lag het project te oriënteren op energie-

levering aan een te vestigen aluminium-reductiebedrijf.
Daar hët stuwdamproject dus onverbrekelijk gekoppeld

diende te worden aan een’ aluminiumbedrjf, was echter

ook de minimale grootte van het project bepaald daar

aangenomen kan worden dat een rendabele aluminium-

industrie tegenwoordig ten minste een jaarproductie van
40.000 ton blokaluminium dient te levtren.

Voor deze hoeveelheid is jaarlijks in totaal ten hoogste

900 mln KWh electrische energie benodigd zodat inclu-

sief levering van electriciteit aan Paramaribo en omgeving,

transformator- en transmissieverliezen e.d. de water-
krachtcentrale jaarlijks rond 1 mrd KWh zou moeten

kunnen produceren.
In verband met d& destijds voorlopig berekende con-

tinue gemiddelde afvoer van de Suriname-rivier zal,

ter verkrijging van bovengenoemde’ jaarproductie een

in deze rivier te bouwen waterkrachtwerk moeten kunnen

beschikken over een valhoogte van gemiddeld 40 m,

welke hoogte geheel zal moeten worden verkregen door

opstuwing van de rivier ter plaatse. –

Een dergelijke opstuwing nu is in verband met de to-

pografie van het gebied bij Berg en Dal onmogelijk doch

zou vermoedelijk wel verkregen kunnen worden ter,

plaatse van een ‘nader door Prof. Van Blommestein an
de hand van luchtfoto’s aangegeven situatie bij Broko-

pondo in verband waarmede het stuwdamproject verder

werd aangeduid als ,,Brokopondo-plan”.

Nadat medio 1951 met het terreinonderzoek te Broko-

pondo een aanvang was gemaakt bleek echter uit de

resultaten der topografische metingen, dat het terrein

in het westelijk aansluitende heuvelgebied lager was dan

uit de luchtkartering kon worden afgeleid zodat lange

secundaire dammen van aanzienlijke hoogte noodzakelijk

zouden worden om de vereiste stuwhoogte te verkrijgen

en het project zowel technisch als economisch minder

aantrekkelijk werd.

‘Op grond hiervan werd het onderzoek in 1952 over-
geschakeld naar de, thans definitieve, situatie op 8 km

bovenstrooms van Brokopondo gelegen, alwaar de

topografie gunstiger aspecten bood.

De geologische onderzoekingen werden uitgevoerd

door de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst van, Suri-

name, terwijl het topografisch en hydrologisch onderzoek

werd verzorgd door het Planbureau Suriname.

Teneinde teleurstellingen te voorkomen werd ultimo

1952 een Franse Groep, bestaande uit de ,,Société des

Grands Travaux de Marseille” en de ,,Compagnie de

Fives-Lille”, bijgestaan door het Ingenieursbureau Coyne

et Bellier (hetwelk op dambouwgebied een wereldnaam

heeft verworven), ingeschakeld om uitsluitsel te geven op

de vraag, of op grond van de tot dat tijdstip verzamelde

gegevens geconcludeerd zou kunnen worden of de tech-

nische en economische perspectieven van het project vol-

doende gunstig lagen om een voortzetting van het onder-

zoek te wettigen.

Het in Januari 1953 door bovengenoemde Groep uit-

gebracht rapport getuigde met grote stelligheid van de

technische uitvoerl aarheid van het project doch gaf ten

aanzien van de economische merites slechts weinig uit-

sluitsel. Voorts werd door de Franse Groep de bouw

van een betonnen stuwdam aanbevolen, terwijl volgens,

de mening van het Planbureau de toepassing van een

aarden dam voor de betreffende situatie de meest econo-
mische oplossing zou betekenen.

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

907

In verband hiermede werd in Juni 1953 besloten het

advies in te winnen van het Nederlandse Adviesbureau

voor Ingenieurswerken in het buitenland, Nedeco, ter-

wijl in afwachting van de indiening van dit advies het

onderzoek, voor zover betreft de Planbureau-werkzaam-
heden, zou worden voortgezet. Mede werd in September

1953 het Laboratorium van Grondmechanica te Delft

uitgenodigd een grondmechanisch onderzoek op de dam-

locatie in te stellen teneinde de mogelijkheden voor de

bouw van een aarden dam na te gaan in verband met de

fnnderingsgrondslag en de aanwezigheid van voor dam-

bouw geschikt grondmateriaal in het aansluitende hoge

terrein.

In het in October 1953 uitgebracht rapport werd door

Nedeco de bouw van een aarden dam aanbevolen en

werden de economische perspectieven voor de vestiging

van een aluminiumbedrijf in Suriname gunstig geoor-

deeld.

Op grond hiervan werd in Januari 1954 aan de Franse

Groep opdracht gegeven de vereiste aanvullende onder

zoekingen te verrichten en tot opstelling van een côncreet

,,avant-projet” met kostenraming over te gaan. Daarbij

behield de Landsregering zich echter het recht voor ge-

lijktijdig een onafhankelijk Adviesbureau in te schakelen

voor het vervaardigen van een dergelijk voorontwerp

met kostenraming teneinde op deze wijze tot de meest

economische oplossing van het project te geraken. In

Juni 1954 werd daartoe uitgenodigd het op dambouwge-

bied ervaren Ingenieursbureau: Harza Engineerings C’,

Chicago.

De projecten van de Franse Groep en van Harza wer-

den in de loop van Maart 1955 bij de Landsregering

ingediend waarbij, hoewel als variant nog een ontwerp

voor een betonnen dam werd uitgewerkt, thans door de

Franse Groep, evenals door Harza, een compleet ont-

werp met kostenraming voor een aarden hoofdstuwdam

als de meest economische oplossing werd gegeven.

Hoewel de ingediende projecten in de onderdelen af-

wijken en de geraamde bQuwkosten uiteenlopen komen

zij in algemene opzet overeen en kan, aan de hand van

die ontwerpen, de kostprijs voor de aan een gegadigde

aluminiumfabrikant te leveren electrische energie binnen

zeer nauwe grenzen worden vastgesteld.

In overeenstemming met de opgestelde ontwerpen

kan thans van het Brokopondo-plan de navolgende

korte beschdjving worden gegeven.

Het project omvat de bouw van een aarden hoofdstuw-

dam in de Suriname-rivier met een maximum hoogte

van 50 meter en een lengte van rond 1.560 meter, alsmede

van een waterkrachtcentrale met een continue gemiddeld

vermogen van 115.000 KW.

Door de bouw van de hoofdstuwdam en van enkele

secundaire dammen ter afsluiting van lage terreinge-

deelten in het aansluitende heuvelgebied op linker- en

rechteroever, zal de Suriname-rivier aldaar ongeveer 45

meter worden opgestuwd, waardoor zich een stuwmeer

zal vormen, hetwelk, in verband met de topografie van
het gebied, bij vol peil een oppervlakte zal beslaan van

rond 1.500
km
2
bij een grootste diepte van 45 meter.

Als onderdelen van het project dienen nog te worden

genoemd de bouw van een overlaat-kunstwerk voor de
afvoer van overtollig water uit het stuwmeer en voorts

van een spoorweg en rijweg van Brownsweg naar de

damlocatië.

Door de enorme oppervlakte van het stuwmeer van

1.500 km
2
– ter illustratie diene dat de gehele provincie

Utrecht nog geen 1.400 km
2
beslaat – is het mogelijk

de zeer wisselende afvoeren van de Suriname-rivier zelfs

over meer-jaarlijkse perioden te regulariseren, waardoor

dçwaterkrachtcentrale ten allen tijde een zelfde vermogen

kan afgeven, hetgeen voor een aluminiumbedrijf als een

dwingende eis moet worden gesteld.
Zoals reeds eerder vermeld, bedraagt het continue ver-

mogen van de centrale 115.000 KW waardoor – bij

confinue bedrijf – een jaarlijkse hoeveelheid energie van

rond 1 mrd KWh kan worden geproduceerd. Waar nu

het huidige jaarlijkse energieverbruik van Paramaribo en

omgeving ongeveer 10 min KWh bedraagt of slechts

1 pCt van de potentiële energieproductie van de geprojec-

teerde waterkrachtcentrale, is het, zoals reeds eerder

vermeld, duidelijk, dat realisatie van het. plan onverbre-

kelijk gekoppeld dient te worden aan de vestiging van

een aluminiumbedrijf in Suriname. De beschikbare

energie is voldoende voor een jaarproductie van ten minste

40.000 ton blokaluminium.

De voor de vervaardiging van de aluminium benodigde

bauxiet zou betrokken kunnen worden van de bestaande

concessies van de Surinaamse Bauxiet Maatschappij of

van de Billiton Maatschappij, doch tevens staat de

mogelijkheid open tot exploitatie van de nog onontgon-

nen bauxietreserves, van uitmuntende kwaliteit, in het

Nassau-gebergte.

Deze bauxietreserves zijn geraamd op 15 mln ton,

welke hoeveelheid voor een aluminiumbedrjf met een

jaarproductie van 40.000 ton voldoende is voor een perio-

de van ongeveer 95 jaar. De exploitatie van deze bauxiet

zou door de afgelegen ligging thans nog weinig perspectief

bieden, doch zal, na realisatie van het Brokopondo-plan

aantrekkelijker kunnen worden, daar de afstand van de

voet van het Nassau-gebergte tot de oevers van het te

vormen stuwmeer ongeveer 15 km bedraagt en de afvoer

van de bauxiet via het meer kan plaatsvinden.

Door het Planbureau werd in dit verband een voor

studie gemaakt omtrent de mogelijkheid tot het bouwen

van een stuwdam in de Grankreek, zuidelijk van het

Nassau-gebergte en het graven van een kanaal van de

voet van het gebergte naar de oever van het stuwmeer.

Wellicht zou alsdan bereikt kunnen worden, dat de afvoer

van de bauxiet geheel door middel van watertransport

zou kunnen geschieden, terwijl als bijkomstig voordeel

verkregen zou kunnen worden, dat de gehele waterafvoer

uit het Grankreek-stroomgebied via het kanaal in het

stuwmeer. kan worden geleid, waardoor de energiepro-

ductie van de waterkrachtcentrale met rond 100 mln

KWh zou kunnen worden verhoogd.

Voorlopige rentabiliteitsberékeningen hebben uitge-

wezen dat de kostprijs van de electrische energie van het

Brokopondo-project Faag genoeg is gelegen om bij de

thans geldende wereldmarktnoteringen voor blokalu-

minium, gunstige perspectieven te openen voor de ves-

tiging van een reductiebedrjf in Suriname, in verband

waarmede thans door de Landsregering met verschillende

potentiële gegadigden onderhandelingen terzake worden

gevoerd.

Daar een bedrijf met een jaarproductie van 40.000

ton door de grote aluminiumproducenten als object van

bescheiden omvang wordt beschouwd werd bij deze

onderhandelingen mede ter sprake gebracht de toekom-

stige uitbreidingsmogelijkheid van het Brokopondo-pro-

ject op de wijze zoals in de algemene opzet van Prof.

Van Blommestein reeds vermeld, nl. door afleiding van

het water uit de Tapanahony-rivier via de Sara-kreek

naar het Brokopondo-waterkrachtwerk.

/

1


N.V. NEDERLANDSCHE

ALUMINIUM.

MAATSCHAPPIf

POSTBUS 2020
.

UTRECHT

t

TELEFOON 15951

908

••

:

– . –

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

909

Hoewel deze mogelijkheid voor’ zover af te leiden uit

cie thans beschikbare topografische en hydrologische ge-

gevens zeker reëel kan worden geacht, zal een definitieve

uitspraak in deze slechts gegeven kunnen worden na kar-

tering van het daartoe in aanmerking komend gedeelte

van het stroomgebied van de Tapanahony en de verder

noodzakelijke onderzoekingen op topografisch, geologisch

en hydrologisch gebied.

Op grond van zeer globale voorberekeningen werd
geschat dat door afleiding van het Tapanahony-water

naar het Brokopondostuwmeer en de bouw van enkele

waterkrachtcentrales in de Sara-kreek, een verhoging van

de electrische energielioeveelheid met wellicht 2 mrd

KWh mogelijk zou zijn.

Voorlopig echter kan voo de opstelling van rentabili-

teitsberekeningen met deze mogelijkheid nauwelijks

rekening worden gehouden; eerst indien het Brokopondo-

project in de hu,idig’e vorm tot realisatie wordt gebracht, kan

nader worden overwogen tot een meer intensief onderzoek

van de uitbreidingsmogelijkheden uit de Tapanahony

over te gaan.

De realisatie van het project in de huidige vorm en de

vestiging van een aluminiumbedrijf met een productie-

capaciteit van 40.000 ton zal met bijkomende werken

in totaal een enorm bedrag vergen doch zal voor de

economische ontwikkeling van Suriname van ingrijpende

betekenis zijn, mede door de omstandigheid dat ook

voor industriële expansie op ander gebied alsda goed-

kope electrische energie beschikbaar kan worden ge-

steld
1)

‘s-Gravenhage.

Ir L. VAN GEUNS.

‘) In dit verband moge hier de slotalinea worden geciteerd van een in het tijd-
schrift ,,Waterpower” van September
1955
opgenomen artikel Omtrent ,,The
Shire Valley project” beogende de economische ontwikkeling van Nyasa-land in
Afrika:
,,One further point is mentioned. All the proposals are for heavy engineering
structures on which the annual charges would be largely interest and amortisation
on the riginal investment.
1f worldwide infiation of currency continues, as it has for many decades, the
value of such a project to the owner increases in a striking manner, for the fixed
annual repayments on the initial long-term ban are repaid in a depreciating cur-
rency, while the benefits from the project in crops, power and taxes should maintair
their truc value”.

Het ,,proj eet Wageningen”

en
zijn
economische betekenis voor Suriname

Reeds vele jaren v66r de laatste wereldoorlog werd

door de heer H. G. Brandon op de plantage Guadeloupe

in het district Suriname en de heer H. N. van Dijk te

Nieuw Nickerie, propaganda gemaakt voor het in-

troduceren van een mechanische rijstcultuur in Suriname.

De door hen gedane proefnemingen hadden de belang-

stelling van het toenmalige Ministerie van Koloniën;

het Departement verleende financiële steun gedurende

een reeks van jaren.

-Na. de oorlog werden in Nederland twee verenigingen

van boeren gevormd onder de namen ,,Nieuw Nickerie”

en ,,L.O.S.”, beide opgericht met het doel de leden naar

Suriname te doen emigreren om aldaar de rijstcultuur

te bedrijven.

Door het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen

werden in Juli 1946 de heren Ir W. C. van der Meer,

rijkslandbouwcon&ulent, en L. J. Dijkhuis, secretaris van

de Groningse Maatschappij van Landbouw, naar Suri-
name gezonden om de mogelijkheid van vestiging van

Nederlandse boeren te bestuderen. Zij brachten een

rapport uit met een gunstig oordeel wat betreft het doel

van beide verenigingen: emigratie van Nederlandse

boeren naar Suriname.

Het was uiteraard in Nederland bekend, dat de emi-

gratie van Nederlandse boeren in 1845 naar het district

Saramacca als gevolg van slechte keuze van de kolonis-

ten, onvoldoende voorbereiding en ziekten, die kort na

aankomst uitbraken, volkomen mislukt was. De afstam-

melingen van deze boeren, die, na overgebracht te zijn

naar de omgeving van Paramaribo, het na enkele genera-

ties tot betrekkelijke welstand hebben gebracht, zijn

thans verenigd in de ,,V.A.N.K.” (Vereniging Afstamme-

lingen Nederlandse Kolonisten). Zij hebben gedurende

ruim 100 jaar een vrij gesloten gemeenschap gevormd.

Mevrouw Dr E. F. Verkade-Cartier van Dissel promo-

veerde in 1937 op een proefschrift over ,,De mogelijkheid

van landbouwkolonisatie van blanken in de Tropen”

waarin de geschiedenis der V.A.N.K.-boeren in Suriname

wordt beschreven. Deze dissertatie trok grote belang-.

stelling in de kringen van boeren, die naar Suriname

wensten te emigreren.

Inmiddels werd in 1947 het Welvaartsfonds Suriname

opgericht. Op verzoek van dit Fonds werd in het voorjaar

van 1948 een landbouwkundige commissie naar Suriname

uitgezonden. Deze commissie, onder voorzitterschap

van Prof. Ir W. F. Eysvoogel, had tot opdracht aldaar

een onderzoek in te stellen naar nieuwe landbouwkundige

mogelijkheden. De commissie bracht reeds op 1 Augustus.

van datzelfde jaar een uitvoerig rapport uit, dat o.a.

naast een schetsmatig uitgewerkt plan voor het vestigen

van Nederlandse boeren ook plannen inhield voor de

ontwikkeling en modernisering van de bevolkingsiand-.

bouw.

Het plan voor de Nederlandse boeren omvatte het
inpolderen en ontginnen van 50.000 ha land met als.

begin het stichten van een 5.000 ha grote polder, be-.

stemd voor 64 boerderijen ter grootte van 80 ha elk.

Een voorontwerp met kostenraming en rendabiliteits-

berekening werd opgemaakt.

De toenmalige Minister van Overzeese Rijksdelen en

de Gouverneur van Suriname stelden een commissie in,.

die tot opdracht kreeg van advies te dienen omtrent.

de mérites van het plan en om voorstellen te doen ten
aanzien van de organisatie en financiering van de uit-

voering. Voorzitter van deze comniissie was Ir C. Staf,

de toenmalige Directeur-Generaal van de Landbouw..

Deze commissie verklaarde zich geheel met de opzet van

de door Prof. Eysvoogel c.s. uitgewerkte rendabiliteits-
berekeningen te kunnen verenigen en achtte het voorts,

volledig verantwoord om tot uitvoëring van het plan.

over te gaan. –

Omtrent de uitvoering en financiering van het plan.

910

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

werd overleg gepleegd tussen verschillende Ministeries

onderling en tussen Nederland en Suriname.

Aangezien de economische ontwikkeling van Suriname

haar grondslag voor een groot deel zal moeten vinden

in de landbouw, en het uitvoeren van het plan tot het

stichten van gemechaniseerde rjstbedrijven de hefboom

zou kunnen vormen voor de ontwikkeling van de gehele

agrarische sector, werd door de beide Regeringen be-

sloten om over te gaan tot de oprichting van de ,,Stich-

ting voor de Ontwikkeling van Machinale Landbouw in

Suriname” (S.M.L.).

Aan, deze Stichting, waarvan de oprichtingsacte op

2 Juli 1949 werd gepasseerd, werd een zo ruim mogelijke

doelstelling gegeven, welke als volgt werd omschreven:

,,De Stichting heeft ten doel het inpolderen, ontginnen,

cultuurrijp maken, behuizen, exploiteren en doen exploi-

teren van land in Suriname en al’ hetgeen daarmede

samenhangt”.

Voor de financiering van het plan werden gldleningen

bij verschillende beleggers in Nederland aangegaan,

onder garantie van de Nederlandse Staat.

Naderhand werd besloten, behalve boeren uit Neder-

land, ook Surinaamse boeren in de gelegenheid te stellen

een groot mechanisch rjstbedrjf te verkrijgen, mits

deze aan dezelfde eisen van vakbekwaamjiejd konden

voldoen als hun collega’s uit Nederland.

Aan het eerste project van 5.000 ha werd de naam

Wageningen”
gegeven. Het ligt ca 40 km van de Atlan-

tische Oceaan aan de Nickerie-rivier; daar waar de Mara-

takka, een belangrijke zijstroom, in deze uitmondt.

Wageningen is van alle kanten omringd door dicht

oerwoud en zwampen (moerassen). Het terrein was ge-

heel onbewoond. Men zal zich afvragen, waarom de

keuze juist op dit desolate terrein is gevallen. De belang-

rijkste reden is wel, dat van meet af vaststond, dat in dit

moerassige gebied met zijn in het algemeen hoge regenval

de rijstcultuur zou worden beoefend. Voor het rjstgewas

is in droge jaren bevloeiingiwater nodig en dit moet uit

de Nickerie-rivier worden betrokken. Nu stroomt met

iedere vloed (tweemaal per 24 uur) een gröte massa zee-

water de Surinaamse rivieren binnen. Deze bevatten dus

dicht bij de, monding zee- of althans brak water, uiter-

aard voor landbouwdoeleinden ongeschikt. Met het oog

op de mogelijkheid bevloeiingswater aan de rivier te

onttrekken, was men dus genoodzaakt zôver de rivier op

te gaan, tot de plaats, waar het water het gehele jaar zoet
blijft en dit is op 30 â 40 km vanaf de monding.
De Nickerie-rivier is tot Wageningen voor zeeschepen

van
5
â 6.000 ton zeer goed bevaarbaar. Dit brengt het

grote voordeel met zich, dat het gewonnen product

direct ter plaatse kan worden ingeladen, zodat geen dure

en tijdrovende overscheep te Paramaribo nodig is. In

1952 voer voor het eerst in de geschiedenis van Suriname

een zeeschip van de Koninklijke Nederlandsche Stoom-
boot Maatschappij de Nickerie-rivier. op om materialen

voor Wageningen aan te voeren.

De s.M.L: maakte in
1950/1951
een definitief plan

voor de ontginning van 15.000 ha. De eerste trançhe,

een polder van rond 5.000 ha, verdëeld in 64 boerderijen

van bruto 80 ha en netto 72 ha, zal in
1957
kunnen worden

voltooid, indien de’ weersomstandigheden niet tegen-

vallen. De kosten voor deze eerste polder, inclusief het

rjstverwerkingsbedrjf met silo, pompgemaal, het woon-

centrum, aanschaf van landbouwwerktuigen, sociale

voorzieningen. enz. bedragen N f60 mln. De hoofdaan-

en afvoerkanalen, het verwerkingsbedrijf, het gemaal en

het wooncentrum (het dorp) zijn op een grote; areaal dan

5.000 ha berekend, zodat verdere uitbreidingen een

relatief lagere investering zullen eisen.
In het regenseizoen van 1954 kwam de eerste aanplant
ter grootte van 450 ha in de grond; in 1955 werden 2.000

ha met rijst beplant. Verwacht mag worden, dat in 1956
ca 4.000 ha worden ingezaaid.

Op ,,Wageningen” wordt vol mechanisch gewerkt,
d.w.z. dat vanaf de ontginning tot de oogst, alles met

tractoren en hulpwerktuigen wordt uitgevoerd.
De op het veld gedorste padi (ongepelde rijst) wordt in

schuiten naar de verwerkingsinstallatie vervoerd. Daar

passeert het product eerst een voorreinigef, waarna in

een droger zoveel vocht aan de korrel wordt onttrokken,

dat het zonder gevaar voor schimmels of insectenvraat in
de silo kan worden opgeslagen tot het juiste moment van

•verwerking. Het verwerkingsbedrijf is zeer modern inge-

richt, zodat iedere kwaliteit rijst, met elk gewenst breuk-

percentage, al of niet geglansd, kan vorden geleverd.

Van het verwerkingsbedrijf kunnen de met rijst gevulde

zakken via een transportband rechtstreeks in het oceaan-

schip worden geladen, zodat ook hiervoor geen extra

Werkkrachten nodig zijn.

Het bovenstaande over de polder Wageningen dient

men te bezien tegen de achtergrond van de Surinaamse

omstandigheden. Een vergelijking met de Landsbegroting

doet zien hoe belangrijk investeringen als die te Wage-

ningen voor Suriname zijn.
De Landsmiddelen bedroegen in de jaren na de laatste

wereldoorlog, in duizenden guldens Sur, crt:

1945

…………..
f 11.447
1946

…………….
12.586
1947

……………..
16.744
1948

…………….
21.445
1949

…………….
26.981
1950

…………….
26.521
1951

…………….
27343
1952

…………….
34.530
1953

…………….
35.403

De specificatie van de Landsmiddelen over 1953 is

als volgt:
in duizenden guldens Sur. crt:

1.

Belastingen naar inkomen en vermogen
………………….
f 10.480
II.

Heffingen voortvloeiende uit het goederen- en rechtsverkeer
……
11.806
W.

Verteringsbelastingen
……………………………………
849
Opbrengst uit de ontginning van delfstoffen
………………..
3.002
Inkomsten uit Domeinen

…………………………….278
Opbrengst van overheidsbedrijven

……………………….
7.173
Vii.

Diversen

…………………………………………….
1.815

Totaal

……………………………………………
t 35.403

De belangrijkste bron van inkomsten voor de Suri-

naamse Overheid vormen de bauxietbedrjven. Zij leveren

ca 45 pCt van de middelen. van het Gouvernement aan
diverse belastingen, havengelden e.d. De economische

basis van Suriname is dus erg smal. Zodra de bauiet-

productie wordt ingekrompen, dalen de Landsinkomsten

aanzienlijk. Stopzetting van deze bedrijven zou voor

Suriname een ramp betekenen.

Na bauxiet is hout het belangrijkste uitvoerproduct;

de landbouwvoortbrengselen (rijst, citrus, koffie en een

weinig cacao) komen op de derde plaats. Van de laatste
is de rijst, zowel in beplante oppervlakte, als wat de uit-

voerwaarde betreft, verreweg het belangrijkste.
In onderstaand. staatje is aangegeven hoeveel de Suri-

naamse Overheid in de jaren 1950 tot 1953 beschikbaar
kon stellen voor de Buitengewone Dienst; dit zijn in het

algemeen de kapitaalsuitgaven voor de ontwikkeling van

het land, polder- en wegenaanleg, bouw van poliklinieken,

scholen enz., met daarnaast de totale investeringen van

12 October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

911

de S.M.L. in dezelfde periode en de door de S.M.L. in

Suriname zelf uitgegeven bedragen (in duizenden guldens

Sur. crt).

Buitengewone
Investering
Jaar
Dienst van de
door de
Uitgaven door de
Surinaamse
S.M.L. in het
S.M.L. in Suriname Landsbegroting
Wageningen-project

1950
7.253
545
345
1951
6.255
2.418
1.248
1952
7.008
6.412
2.835
1953
10.173
5.592
2.500
1954
3.888
5.306
3.126

Van het begin \’an haar werkzaamheden af tot en met
het eerste halfjaar
1955
heeft de S.M.L. voor ca Sf6,6

mln aan salarissen en lonen in het Land uitgegeven.

Dagelijks zijn ruim 1.000 arbeiders op Wageningen werk-

zaam. Suriname worstelt momenteel met een werklozen-

probleem. Er zijn ongeveer 3.000 ingeschreven werklozen.

Nog afgezien van de seizoenwerkloosheid in de land-

bouw, ligt het werkelijke cijfer vermoedelijk in de buurt

van 5.000. De tewerkstelling van ca 1.000 man is dus voor

het Gouvernement zeer belangrijk.

Aan goederen en diensten besteedde de S.M.L. in de-
zelfde periode S f4,6 mln. Hieronder zijn te verstaan de

aankoop van materialen en vervoersdiensten.

Ondanks het feit, dat landbouwmachines van invoer

rechten zijn vrijgesteld, werd voor bouwmaterialen nog

bijna S f 180.000 aan rechten betaald. Kleinere posten,

die het Land ten goede komen, zijn bijv.: ter plaatse af-

gesloten verzekeringen (S
f
88.000), telegraaf- en telefoon-

kosten (S f 36.000). Aan zeetransporten werd in Suriname

Sf 95.000 betaald. /

Uit het bovenstaande blijkt, hoe het stichten van be-

drijven als het Wageningen-project veelzijdig aan het

Land ten goede komt.

In de inleiding werd reeds melding gemaakt van het
feit, dat thans zeeschepen de Nickerie-rivier opvaren.

Deze boten nemen niet alleen lQding voor Wageningen

maar ook voor de districtshoofdplaats Nieuw-Nickerie

mee, terwijl zij bij de terugvaart de rijst van de bevolkings-

polders inladen. Een en ander betekent voor deze districts-

bewoners een niet onaanzienlijke besparing.

Ook aan de binnenvaart
ol$
de rivieren heeft Wagenin-

gen bijgedragen.,.door in samenwerking met het Gouver-

nement en het Welvaartsfonds de bovenloop van de

Nickerie en de Arawarra van omgevallen bomen te doen

zuiveren, waardoor thaiis een goede verbinding met

lichters tussen de Nickerie-rivier en de Coppename

mogelijk is geworden.

Productie en uitvoer van rijst.

Men kan het Wageningen-project ook uit een zuiver

landbouwkundig oogpunt beschouwen. Van Suriname,

dat ongeveer vier maal zo groot is als Nederland, is slechts

30.000 ha, dit is ca 0,2 pCt van de oppervlakte bebouwd.

De rest is oerwoud of moeras. Het Gouvernement tracht

met alle beschikbare middelen, die helaas ontoereikend

zijn, dit oppervlak te vergroten. In het Tienjarenplan is

hier grote aandacht aan besteed. Een uitbreiding van het

rijstareaai met 5.000 ha (de eerste polder van Wageningen)

betekent ca 25 pCt van de in 1953 met dit gewas beplante

oppervlakte.

De met rijst beplante oppervlakte, de opbrengsten van

padi en rijst, alsmede het uitvoeroverschot, bljken uit

het onderstaande overzicht.

Productie en uitvoer van rijst

Jaar
Beplante
ha

Padi-
1
opbrengst a)l
1

in

1

Rijst-
productie
1

in

Uitvoer van rijst

1.000 kg
1.000 kg
in 1.000 kg
in 5f

1949
17.617
50.295 33.194 9.697
3.229
1950
17.831
50.428
33.383
4.245
1.176
1951
18.823
57.703
34.622
3.658
925
1952
19.713
54.092
32.455 8.823
2.553
1953
20.134 57.640
34.584 7.444
2.743

a) Padi betekent hier gedorste, ongepelde rijst (in Indonesië ,,gabah” geheten).

Voor binnenlands consumptie is in Suriname 25 â

30.000 ton rijst nodig. Het surplus is voor export bestemd.

Daar reeds thans aan de eigen behoefte ruimschoots

wordt voldaan, betekent areaalsuitbreiding vergroting

van de export. –

De eerste aanplant van Wageningen, groot 450 ha,

kwam in 1954 in de grond. De opbrengst is nog niet in

bovenstaande tabel vérwerkt.

De opbrengst van Wageningen, alwaar nieuwe grote

oogsten leverende rjstvariëteiten worden geplant, wordt
geschat op
2,5
ton rijst per ha. De eerste polder van

5.000 ha zal dus 12.500 ton per jaar produceren; het ge-

hele project van 15.000 ha zal 37.500 ton rijst leveren.

Vergeleken bij de huidige export van 8.000 ton zal de

rjstexport dus enige malen groter worden, hetgeen voor

het Land een belangrijke bijdrage tot het deviezen-

vermogen betekent.

De S.M.L. heeft naast het Landbouwproefstation een

eigen selectiedienst voor rijst in het leven geroepen. De

resultaten zijn zeer bevredigend, zowel wat productie-

vermogen als andere gunstige eigenschappen betreft.

De nieuw gevonden variëteiten zullen ook ter beschik-

king van de bevolkingsiandbouw worden gesteld.

De invloed van de mechanisatie op de ontwikkeling vgn

de bevolkingsiandbouw.

Het Wageningen-project is het eerste ter wereld, waar

in de tropen op grote schaal machinale rijstbouw wordt

bedreven. Zowel bij het ontginningswerk, het droogleg-

gen en plantkiaar maken van uitgestrekte moerassen en
moerasbossen, als bij de eigenlijke cultuur van de rijst,
werden ten koste van grote kapitalen velerlei machines

beproefd. De verkregen resultaten staan ook ter beschik-

king van de bevolking. Het is wel zeker, dat het Surinaam-

se Gouvernement niet over de middelen en het personeel

beschikte om deze machines aan te schaffen en er mede

te experimenteren onder de typische omstandigheden,

waaronder in deze zeer zware kleigronden moet worden

gewerkt. Gesteld mag dus worden, dat de ervaring te

,,Wageningen” opgedaan de overgang van handenarbeid

naar mechanisatie in de rijstcultuur van Suriname belang-

rijk heeft versneld; Hierbij dient vermeld te worden, dat

de kleine boeren in Nickerie reeds sedert een tiental

jaren geleidelijk bezig zijn voorlopig alleen de grond-

bewerking met behulp van tractoren uit te voeren:

Dit betekent, dat ook de bevolking in de toekomst

veel meer rijst kan gaan planten dan tot nu toe gebruike-

lijk was. Aan het landbouwareaal zal in het kader van

het Tienjarenplan een belangrijke uitbreiding worden

gegeven, waardoor het mogelijk zal worden de huidige

bedrijven, die gemiddeld nog geen 2 ha groot zijn, voor-

lopig te brengen op 4 ha. De uitbreiding van het be-

volkingsareal 2al in 10 jaren 40.000 ha bedragen, waar-

van het grootste deel bestemd is voor de rjstcultuur.

Op het project Wageningen is bewezen, dat bij een vol

mechanische rijstcultuur nog geen 100 arbeidsuren per


S.

T

_

7

heeft dochterbedrij-

•”:.q”

ven te Boisward en te

Sairis du Nord (Frank

Luchtfoto K.L.M.

‘•

S

(aerocârto)

* ‘

is het merk
t
waaronder de onderneming zich een belangrijk

aandeel in de wereldvoorziening met
melksuiker
(lactose, sugar

.

of milk) heeft weten te veroveren. Vele jaren long bepaalde de productie zich

tot
pharmaceutisch zuivere melksuikér.
Door de voortreffelijke kwalitéit


van haar producten door het verlenen van de best mogelijke service aan haar

cliëntele, over de gehele wereld verspreid,- heeft de Hollandsche Melksuiker-

fabriek zich’ een, uitstekende naam verworven.

Met de ppkomst en de groei van de pefficilline-industrie ntwikkelde zich •..,..
een grote vraag naai melksuiker van
technische
kwaliteit. Ook’ voor dit


product werd -een belangrijke afzet opgebouwd;’.lndien,, b.v. in de industrie
voor voedingsmiddelen, melksuiker wordt verlangd van een zuiverheid, die

tussen technische en pharmaceutische melksuiker in ligt (ediblé ,kwaliteit),

kan de Hollandsche Melksuikerfabriek uiteraard ook.dit product leveren.

De product’en gclacçose en bêta-lactose mogen niet onvermeld blijven, hoewél
zij door de geringe wereldbehoefte, slechts een bescheiden betekenis hebben.

‘.

. . .


Galactose
is een medisch diagnostisch hulpmiddel bij het onderzoek van de
leverfunctie.
Bêta-Iactose
is een

isomeer van gewone rnelksuiker (alpha-
• • • Iactose),en wordt soms mde plaats van deze laatste bij de vervaardiging van
kindervoeding t6egepast.

‘••

In een geheel ander verbr,uiksveld ligt de toepassing van het HMS-product –

• “‘• ‘
melkeiwit (alburnine).
Het wordt als bron van dierlijk eiwit gaarne aange-
«

• –
S

wend ‘bij de samenstelling van mengvoeders, in het bijzonder voor pluimvee.

De,’ emndstroop van de melksuikerfabricage, veelal
melksuikermelasse

genoemd, wordt als conserveringsmiddel bij het inkuilen van gras met viel

‘•succes toegepast. Ook als veevoeder wordt het gewaarderd. Sommige afne-

. –

.
S

• –
mers gewogen van uitgesproken gunstige ervaringen. Om afzet ‘op zo ruim’
mogelijke schaal te verwezenlijken, brengt de Hollandsche Melksuikerfabriek .

– •
thans ook”
gedroogde me!ksuikermelasse in poedervorm
voor boven- •


• genoemde -doeleinden aan de markt.

••

N Y.’Holla

inds’ehe
MelksuikrJabirjek

UATG EEST

912

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

913

ha nodig zijn voor alle bewerkingen vanaf het ploegen

tot en met de oogst. Bij de bevolking zijn 1.000 uren per

ha nodig (ploegen met ossen, uitplanen met de hand,

oogsten met de sikkel). Uiteraard moeten bij mechatii-

satie belangrijke kapitalen in machines enz. worden ge-
investeerd. Evenwel zal, door liet zoveel minder nodige

aantal arbeidsuren, de arbeidsvoorziening, ook bij een

zeer belangrijke uitbreiding van het areaal, geen moeilijk-

heden opleveren.

Het rijst verwerkingsbedrijf.

Suriname telt ongeveer 200 zeer kleine rijstpellerijen

en een 4-tal grotere. De kleine bedrijven, die verspreid
over het gehele rijstareaal in diverse districten zijn ge-

legen, zijn technisch zeer primitief irigericht, terwijl het

onderhoud van de installaties door ondeskundigheid

zeer veel te wensen overlaat. Deze installaties werken

zeer onvoode1ig. De uitlevering van rijst op padi be-
draagt 55 â
58
pCt. Het breukpercentage is zeer hoog,

waardoor deze rijst ongeschikt is voor export. Zeer veel

gebroken korrels gaan in het kaf verloren, hetgeen ook

de lage uitlevering verklaart.

De vier grotere molens werken belangrijk beter. De

uitlevering bij verwerking tot consumptierijst bedraagt

61 â 63 pCt. Het breukpercentage van te exporteren

partijen kan door het mechanisch afscheiden van een

deel van de gebroken korrels worden geregeld. De breuk-

rijst wordt voor binnenlandse consumptie bestemd of als

,,breuk” uitgevoerd. Deze molens leveren dus wel export-
rijst, zij het niet van superieure kwaliteit.

Het Wageningen-project is in het bezit van een uiterst

modern rijstverwerkingsbedrijf, dat dan ook de aller

beste kwaliteitsrijst met ieder gewenst breukpercentage

kan afleveren. Zeer belangrijk is, dat deze pellerj van een
goede drooginstallatie is voorzien, waar de geoogste padi

wordt gedroogd, alvorens verder te worden bewerkt.

Dit voorkomt broeiing, hetgeen de kwaliteit ten goede

komt.

De uitlevering bij verwerking tot gewone consumptie-

rijst, vergelijkbaar met de kwaliteit van de andere pelle-

rijen, bedraagt 68 pCt. Er gaat dus 6 pCt minder verloren

dan gemiddeld bij de overige pellerijen. Wat dit op een

gehele oogst betekent, behoeft niet verder te worden

toegelicht.

Op Wageningen wordt dus gedemonstreerd hoe men

rijst van prima kwaliteit, met beduidend hogere verkoop-

waarde per gewichtseenheid, kan maken, terwijl de uit-

levering zoveel gunstiger is dan in de andere, merendeels

oude pellerjen. Ongetwijfeld is dit een stimulans om de

overige pellerijen te verbeteren. Dit zal niet alleen voor
de eigenaren, maar ook voor de boeren en het Land een

niet onaanzienlijk voordeel betekenen.

Resimerend kan worden gezegd, dat een project als

,,Wageningen” aan de Nickerie-rivier in Suriname, voor

dit gebiedsdeel belangrijke, directe en indirecte voordelen

oplevert, nl.:
investering van belangrijke bedragen;

verruiming van de werkgelegenheid;

verruiming van de export; verbetering van de

deviezenpositie;

ontsluiten van geïsoleerde streken;

snelle introductie van de mechanische landbouw;

verbetering van het plantmateriaal;

verbetering van de kwaliteit van het verkregen

prod uct.

‘s-Gravenhage.

Ir F. A. LANGGUTH OLIVIERA.

De mensen van het Wageningenproject

Inlèiding.

In 1949 werd door de gezamenlijke Surinaamse en

Nederlandse Regeringen tot uitvoering van het Wagenin-

genproject besloten. Men achtte het aanleggen van pol-

ders noodzakelijk om onafhankelijk te worden van regen

en droogte. In deze polders werden boerderijen met een

werkeenheid van 72 ha, verdeeld in 6
x
12 ha, geprojec-
teerd. Als gewas werd in de eerste plaats aan rijst gedacht.

De uitvoerende instantie is de Stichting tot Ontwikkeling
van Machinale Landbouw in Suriname. In 1949 werd het

eerste voorlopige kamp in het oerwoud aan de Nickerie-
rivier aangelegd. Medio
1955
was een eerste polder van
5.000 ha voor ongeveer de helft in cultuur. Deze polder

kan dank iij de opgedane ervaring in versneld tempo

worden voltooid zodat zij ultimo 1957 volledig in cultuur

kan zijn.

Bij het begin van het project was over de mogelijkheid

van machinal
ç
landbouw op deze zware kleigronden vrijwel

niets bekend. Momenteel geschieden deze werkzaam-

heden reeds met een vanzelfsprekendheid die typerend
is voor de moderne mens. Terwijl enige tientallen kilo-

meters verder de Javaanse en de Hindoestaanse boer nog

300 arbeidsuren per ha nodig hebben voor de oogst,

geschiedt dit op Wageningen in 2-3 uur. Het geoogst

product wordt per landbouwwagen naar de boerderij-

steiger gereden en per schip door het aanvoerkanaal naar
het verwerkingsbedrijf gebracht. Dit bedrijf, dat met zijn
37 meter hoge silo het hoogste gebouw van Suriname is,

verwerkt de oogst van een hectare binnen een half uur
tot een product dat blijkens de ervaring zeer goed ver-

koopbaar is.

Het project ligt geïsoleerd, de afstand naar de monding

van de Nickerie-rivier bedraagt enige tientallen en de af-
stand naar de stad Paramaribo bedraagt enige honderden

kilometers. Er is naar Paramaribo geen wegverbinding;

het verkeer gaat over de rivieren. Een dergelijke boottocht

duurt 24 uur. Dè Wageningse kolonist komt zelden in

Paramaribo. Dit blijft de plaats waar men enkele dagen

verlof doorbrengt of chirurgisch-medisch behandeld

wordt. Hier komt dadeljk een bezwaar van een lang-

durig verblijf in Suriname naar voren. In dit land ont-

breekt een ,,Bandoeng” in de bergen. Alleen een verblijf

in de kuststrook is mogelijk; het achterland is voorlopig

onbewoonbaar.

De uitgezonden werknemer vindt in Wageningen steeds
een modern huis tegen een in vergelijking met Paramaribo

zeer redelijke huurprijs. Dit geldt in het bijzonder voor

de boer die na enige tijd van inwerken naar de polder

verhuist. De boerderij verdient het praedicaat aantrekke-

lijk alleszins. De kolonist wordt vervolgens omringd

914

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October
1955

door gratis verstrekte sociale voorzieningen zoals me-

dische zorg, verzekering tegen ongevallen, een aanzien-

lijke toelage bedoeld als oudedagsvoorziening en een

premiebetaling voor een levensverzekering. En dit alles

moet gezien de ervaringen elders en ja Suriname als zeer

terecht worden aangemerkt. Deze gunstige voorzienin-

gen hebben zeker niet in de laatste plaats tot de vorming

van een gezonde samenleving bijgedragen. Men moet

niet de illusie koesteren dat een ieder tevreden zou zijn;
ontevredenheid in de vreemde is een van de kenmerken

van de Nederlandse boer en burger. Voor geen van beide

zal men deze ontevredenheid te ernstig moeten nemen.

Te meer daar een samenhang tussen ,,kankeren” en hard

werken ook op Wageningen niet zelden wordt aan-

getroffen.

De Wageningse gemeenschap.

Allereerst dient deze gemeenschap te worden ge-

kwantificeerd. Hierbij worden slechts de leidinggevende

arbeidsksachten van dorp en polder beschouwd. Voor

leidinggevend geldt als criterium of de betrokkene al dan
niet een maandsalaris ontvangt. De honderden arbeiders,

die voor bouw en ontginning worden aangetrokken,

vallen hier dus buiten. Naarmate deze werkzaamheden

aflopen vermindert eveneens hun aantal. De kern van

leidinggevende krachten omvatte medio 1955 79 personen,

welke als volgt verdeeld waren:

27 medewerkende boeren;
21 administratieve ,krachten;
20 technische krachten;

.11 afdelingshoofden.

De eerste groep omvat de eigenlijke emigranten, maar

ook de overige groepen bevatten figuren die tot perma-

nente vestiging geneigd zijn. -Tot de administratieve krach-

ten werd behoudens het kantoorpersoneel ook de ver-

pleegster gerekend, terwijl zowel een schipper als een
monteur tot de technische krachten werden geteld. De

best afgeronde groep is de laatste; het begrip afdelings-

hoofd is vrij goed begrensd. De spreiding over dorp en

polder is nu zodanig dat vrijwel alle medewerkende boeren

in de polder wonen, terwijl de overige in het dorp verblijf

houden. Vrijwel alle werknemers zijn gehuwd, zodat het

dorpje Wageningen uit een 50-tal gezinnen blijkt te be-

staan.

De medewerkende boeren zijn momenteel alle uit

Nederland afkomstig; voorbereidingen worden getroffen

Het vol gen van de

Vakliterutuur

draagt in.belangrijke mate bij tot
de kennis en de eisen van het
moderne zakenleven.

In onze catalogus

gratis ver-
krijgbaar – kun men zien wat
door ons aan vakbladen in alle
branches over de gehele wereld
kon worden geleverd!

Wij
zijn speciaüs ten op dit gebied!

ROTTERDAMSCHE COURANTENIMPORT
&
KIOSKENONDERNEMING
v.h. van Ditmar, ROTTERDAM, Schiestraat 32-36, tel 111.095 (3 lijnen)

om ook Surinaamse boeren voor deze uitzonderlijk

technisch-mechanische bedrijfsvoering op te leiden. De

boerengroep werd qua afkomst naar Nederlandse provin-

cies verdeeld. Voor de overige groepen leek een verdeling

naar herkomst uit stad en land van minder belang.

TABEL 1.

Geografische herkomst der boeren van

Wageningen inclusief hun echtgenoten

1
Brabant en
1
Groningen,
1

Noord- en

Utrecht en
Friesland en

Zuid-Holland
1
Gelderland
Limburg

Drente

en Zeeland

Mannen
1

1
en

19

18

1

14

1
vrouwen

1

De geestelijke verzorging is gezien de omstandigheden

zeker niet slecht. Er is eenmaal in de 2-3 maanden be-

zoek van een Hervormd Luthers of Gereformeerd predi-

kant; door de orde der Oblaten wordn de Katholieke

inwoners vanuit het op enige vaaruren gelegen Nieuw-

Nickerie verzorgd, terwijl ook de Hindoestaanse pandit

niet ontbreekt. De kerkelijke gezindte blijkt uit volgende

tabel.

TABEL 2.

De kerkefijke gezindte der

Wageningse gezinnen

Ge-
Ned.
refor-
Herv.
R.K.
Hindoe
Geen
meerd Luthers

1. Medewerkende boeren
8
4
10

5
2.

Administratieve krachten
1
11 5
2
1
3.

Technische krachten
1
7
4
1
7
4.

Afdelingshoofden

….

…..
.-
4
1

6

Hierbij blijkt dat bij de boeren het aantal Gereformeer-

den en Katholieken relatief aanzienlijk is. Het aandeel

der Hervormden/Luthersen in de administratieve groep

berust gedeeltelijk op het feit dat het aandeel der Creolen

vrij groot is. Zowel bij de technische groep als bij de groep
der afdelingshoofden valt de graad van onkerkelijkheid op.

Een volgend punt dat bespreking verdient is de gezins

vorming, zoals deze sinds de eerste pioniersjaren 1949/1950

heeft plaats gevonden. Zoals vermeld zijn vrijwel alle

boeren en employé’s gehuwd; het aantal vrijgezellen

bedroeg medio
1955
slechts 4. Hoewel cijfers ontbreken

kan de leeftijd van de boeren en hun echtgenoten op

25-30 jaar en van de dorpsbewoners en hun echtgenoten

op 30-40 jaar worden gesteld. Hèt is niet mogelijk cijfers

inzake de vruchtbare leeftijd van de respectieve echt-

genoten te verstrekken. Volstaan moet worden met een

notering van de geboorten in de periode 1950 tot medio

1955 naar beroepsgroep en naar godsdienst.

TABEL 3.
Geboorte op Wageningen in de periode

1951 tot medio 1955 naar beroep

tot
1951
1952
1953
1954
medio
1955


2
2
10
4
– –
2
3
1
Boeren

…………………..
Administratief personeel

………
– –
1
1

Afdelingshoofden

……………
Technisch personeel

………..
– –
2
3
1

Ondanks het feit dat de boerengroep inderdaad jonger

is valt het aandeel van deze groep op, temeer indien men

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

915

bedenkt dat tegenover 27 boerengezinnen rond
45
ge-

zinnen van employé’s medio
1955
aanwezig waren. Veel

inzicht verschaft de tabel overigens niet omdat het aantal

kolonisten ieder jaar aanzienlijk verschilde. Het groeide

naarmate de werkzaamheden voortgang ‘vonden. In de

periode 1949-1951 was – gezien het pionierskarakter –

het aantal gezinnen zonder kinderen uiteraard over

wegend. Meer inzicht wordt verkregen indien men de

geboorten onderbrengt naar kerkelijke groep.

TABEL 4.

Geboorte’ op Wageningen in de periode 1951

tot medio 1955 naar godsdienst

Godsdienst/Beroeps-
Boeren
Technisch
Afdelings-

Gereformeerd
3

1

Rooms Katholiek
10
2
2 2
}Iervormd/Luthers
1
1
1

Hindoe

…………….

3
– –
Geen

………………
4
..

2

Voor zover van het grootste aantal kinderen gesproken

kan worden betreft dit de 2 Hindoestaanse families

waarin een drietal geboorten plaatsvonden. Plaatst men

tegenover de medio 1955 aanwezige ruim 70 over het

algemeen jonge gezinnen waarvan meer dan de helft

reeds enige jâren op Wageningen woont, een totaal aantal

geboorten van 32 dan kan echter niet van een abnormaal

hoog geboorte-accres worden gesproken.

Sociale verschijnselen op het Wageningenproject

Het beperkt aantal personen doet een groep ontstaan

van mensen die elkaar in en buiten het werk ontmoeten.

Het zijn vrijwel alle practisch denkende mensen, gezond

va’h lichaam en normaal van geest. Het uiterlijk gedrag

is beheerst; de jongeren zijn snel geneigd tot een grap.

Ondanks weerstanden tegen volledige saamhorigheid

in eigen kring welke o.a. op religieuze contrasten berust

is de groep der medewerkende boeren de meest hechte.

Dit o.a. omdat.ondanks verschil in oorspronkelijk sociaal

en religieus milieu bij alle boeren de gedachten op zelf-

standige vestiging en op Welvaart gericht zijn. De rest,

in casu de uitvoerende Organisatie en haar leidinggevende

employé’s, wordt dn bij zakelijke besprekingen als op-

ponent beschouwd. Ook de technici en de administratieve

krachten ,,trekken” als bedrijfsgroep wel eens ,,eenTjn”

maar hier treft men toch niet de onderlinge binding van

de boerengroep. De afdelingshoofden ten slotte bezitten

zeer zeker een mate van collegialiteit; zij gedragen zich

echter relatief zelfstandig in gedrag en oordeelsvorming.
De vrje-tijdsbesteding hee’t zich naarmate de pioniers-

periode afliep meer gestabiliseerd. Terwijl in deze pioniers-

tijd een usance van geregelde avondbezoeken bestond

blijft men sinds enige tijd meer thuis. Voor de boeren in

de polder bestaat er gezien de kilometers lange afstand

over water naar het dorp uiteraard een physieke on-

mogelijkheid om veel op bezoek te gaan. Nu heeft de

leiding de boeren in kleine groepen bij elkander geplaatst

waarbij de groepsvorming enige tijd door de boeren

zelf in onderling overleg plaatsvond. Criterium was hier

veelal de godsdienstige gezindheid. Ook speelde, het

oordeel inzake de capaciteiten van de toekomstige buur-

man en het oordeel over de toekomstige buurvrouw een

belangrijke rol. Een dergelijke in een isolement nogmaals

geïsoleerde groep van enkele families kan een primair

karakter gaan dragen in de zin van ,,één grote familie”.

Het lijkt dat de hang naar ,,baas in eigen huis”, vooral

wat de vrouwen betreft, hier echter een grote rem zal

vormen.

De omgang tussen blanke superieur en niet blanke

ondergeschikte is veelal van de jo’iaal-ruwe aard zoals

men die in een Amsterdamse bouwput of op een Rotter-

damse scheepswerf aantreft. De waardering voor bepaalde

goede prestaties van niet-blanke arbeiders is spontaan.

Dit betreft o.a. het Surinaamse bedieningspersoneel van

draglines, dat na een relatief lange tijd van inwerken

betere prestaties leverde dan de oorspronkelijk Neder-

landse bezetting. Een apart probleem vormt de verhou-

ding tussen de boer en de permanent bij de boerderij
behorende Javaanse of Hindoestaanse arbeider in de
polder. Het on-Europese gedrag van de Javaan heeft

aanvankelijk individuele moeilijkheden gegeven. Te veel

voorschotten op loon werden o.a. verstrekt.

Van groot belang voor permanente vestiging is uiter-

aard de reactie van de Nederlandse echtgenote op de

volslagen andere wereld waarin zij geplaatst wordt. Het

isolement, de dunne band per brief met thuis en met eigen

straat en dorp, de enerverende in\’loed van een tropisch

laaglandklimaat, het manco aan gezellige winkels etc.,

dit alles geeft tijdelijke weerstanden tegen een verblijf

en in het bijzonder tegen een permanente vestiging.

Dat hierbij herkomst uit de stad bijzondere moeilijk-
heden geeft kon niet worden vastgesteld. Anderzijds

vindt een wijziging in haar sociaal-economische status

in opwaartse richting plaats. Zij woont in een aantrekke-

lijk huis, het inkomen is redelijk en de sociale voorziening

voor het gezin is goed. Het loon voor een dienstbode is

1aag het is bezwaarlijk om alle huiswerk zelf te doen.

Zij wordt mevrouw in velerlei opzicht, overigens veelal
zonder de ballast der Europese pedanterie.

Over het morele gedrag der’ emigranten is weinig be-

kend; de uitlatingen van geestelijken en overige bezoekers

wijzen op een sfeer waarin sexuele overtredingen (die’

overigens onbekend zijn) voor eigen sociale groep

onverbiddelijk veroordeeld worden. Ten aanzien van de
gedragingen van arbeiders en dienstpersoneel wordt vrij

algemeen een tolerante houding aangenomen. Met het

voor Suriname belangrijke verschijnsel van de on-

gehuwde moeder raakt men spoedig vertrouwd en men

hoedt zich snel voor een bekrompen oordeel in deze.

In het voorgaande werd een en ander verteld over de

vestiging van blanken op het Wageningenproject. De

ervaring waarover men beschikt bestrijkt nog maar een
periode van enkele jaren. In die jaren hebben zich geen

ernstige conflicten voorgedaan. Uitgaande van de huidige

situatie wordt de mogelijkheid van blijvende vestiging

in de tropen dan ook aanwezig geacht. Van wezenlijk
belang blijkt hierbij echter het scheppen van gunstige

materiële bestaansvoorwaarden voor de emigranten.

Als zodanig moet de opvatting van de leiding inzake ar-

beidsbeloning, sociale condities, huisvesting en oudedags-

voorziening dan ook als juist worden aangemerkt. Dit

brengt met zich dat emigratie naar de tropen op een uit-

sluitende basis van commerciële exploitatie van landbouw-

gronden .moeilijk zal zijn. Zeker voor jonge gezinnen

waarvan de kinderen recht hebben op een rustig bestaan

in een zo volwaardig mogelijke gemeenschap.

Paramaribo.

R. KOOL, econ. drs.

De Nederlandse Antillen
.1

Açk//,.r

MW1#Z?I

ed

kos ciIa’a’e’c

.0e

vz
A,4a,
Caiaçae
,

0

s.
,iccIe’i. ,5q6tz e’l
st.

s’aÉ,os “t

het Ca,/6Jsc%e febied.

1
0

141
5aTfiago

-t,

utde(ope

8a.se T

fe

ep,e

rn
38a’bado5

4#u6A.
Cec;açao

‘-€-EN
5ÇeÇenads

C.
a
r

clara

Apure

2

neen
pur
*85? pu.vr
3



s*,S..,,
COCo&OSN,


1fl5851#Tec

‘oc
,vEOtLAN05i
APITILL(IV

584..

S

ç
8

4_St

Set

8400

les_s

ersreqpo r
CAD0ER ./;;

Ct/L rVUR fl.ttI

Cl/PECO,.

nat /

8.450 S.4PP’O488Sa/

çôyz


3
C,._i

.

.

P48?

rnnaer,-eo.

t
088.4

C/tÇVEL0 8tt•

p,psse,n

916

.

.

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

917

Enkele aspecten van de economische ontwikkeling

der. Nederlandse Antillen

De vraag naar de çconomische ontwikkeling der

Nederlandse Antillen is weliswaar niet – met een variant

op de zevenkoppige – een zeskoppige draak, maar- in

elk geval wel zeskoppig. Zeskoppig in dien zin, dat de

Nederlandse Antillen bestaan uit zes eilanden met ge-

heel verschillende structuur, niet in het minst ecoilomisch.

Deze veelheid van geographisch en daardoor maat-

schappelijk structureel zo verscheidene entiteiten is

zeker een zwakheid,
s
een zeer vulnerabel punt in ons

staatsbestel, waarmede wij echter zo goed en zo kwaad

als het gaat moeten trachten te leven.

Wanneer ik dan. ook op mij neem enkele econo-

mische aspecten in de ontwikkeling van de Nederlandse

Antillen te belichten dan houdt dit in principe in,

dat ik zou moeten schrijven over een zesvoudige ont-

wikkeling en ontwikkelingstendentie. Dat zou mij wel

voor een zware taak hebben gesteld; ik zou die echter

gaarne op mij hebben genomen omdat dat zou hebben

betekend dat overal in de Nederlandse Antillen van een

economische ontwikkeling van enige betekenis mag

worden gesproken. Helaas, mijn taak is eenvoudiger,

helaas omdat met het constateren van deze grotere
eenvoud – die mij overigens in verband met andere

werkzaamheden niet onwelkom is – tevens toegegeven

moet worden dat er van een dergelijke ontwikkeling

– wil dit woord niet tot een inhoudloos begrip worden

vervormd – tot dusver in feite slechts sprake is op twee

van de zes eilanden nI. Curaçao en Aruba. Dan heeft

het woord inderdaad zijn volle betekenis. Vooruitgang,

verandering, drastische verandering hebben het aange-

zicht van deze twee eilanden, hebben hun maatschappij,
hun sociaal leven volkomen herschapen.
De economische betekenis van Curaçao in het verleden.

Is reeds op Curaçao de verandering enorm, die sinds

1920 heeft plaats gevonden, verhoudingsgewijs nog im-

pressiever is de wijziging, die zich op Aruba heeft vol-

trokken. Curaçao heeft van af de verovering door de

Hollanders in 1634 tijden gehad van een kwijnend bestaan,

tijden waarin men zelfs met wrevel naar de lasipost keek

en de inname betreurde; echter ook tijden van voorspoed,

zelfs van aanmerkelijke voorspoed waren zijn deel.

Curaçao was dan ook hèt handelscentrum bij uitstek in

het Caraïbische bekken, de ,,clearing house” van alle

goederen van alle handelsrelaties die Spanje, Frankrijk

en Engeland elkaar en hun eigen koloniën niet gunden.

Alle knellende restricties en monopolies waarmede deze

landen elkaar en hun koloniën plaagden en irriteerden

werden ontwekén via Curaçao. En de natuur had dit

eiland daar als het ware toe voorbeschikt, niet alleen

door zijn centrale ligging, maar ook tevens door een

alleruitmuntendste iiatuurlijke haven, volkomen beschut

tegen stormen (voor zover deze al zeldzaam daar voor-
kwamen), schitterend te verdedigen tegen invallers van
buiten. Curaçao was dus van het begin zijner historie af

als Hollandse nederzetting, in het ,,wereldverkeer”

ingeschakeld. Van zijn tijden van voorspoed getuigen

nog steeds de mooie zeer ruime huizen in Willemstad,

de majestueuze landhuizen in de buitendistricten. Cura-

çao had reeds lang véôr de nederzetting van de olie-

maatschappij een ,,werelds” air.

De Arubaanse haven.

Aruba had altijd terzijde gelegen, want Aruba had

geen haven en wat kon men eigenlijk in die tijd zoeken

op een eiland, waar landbouw door het droge klimaat
onmogelijk werd gemaakt, terwijl de kustgesteldheid

nauwelijks toeliet
van
deze nood een deugd te maken

door het inrichten van zoutpannen? Geen wonder dus

dat zelfs Bonaire indertijd belangrijker was.

Het is niet vreemd dat de Arubanen het bezit van een

haven hebben gezien als een eerste vereiste om ,,inge-

schakeld” te worden. Vele millioenen 2ijn er aan uitge-

geven. Aruba heeft na de tweede wereldoorlog zijn haven

gekregen. Velen doen daar wat schamper over, men

mompelt van weggegooid geld, van een grote dwaasheid

etc. Maar men bedenke dat sommige van de grootste

dwaasheden later wijsheden blijken te zijn geweest, en

ik hel er toe over om de haven van Aruba – op lange

termijn bezien – indien al als een dwaasheid, dan in

elk gewil als een ,,wijze dwaasheid” te beschouwen. Er is

daartoe een groot financieel offer gebracht, zonder dat

men met de vinger kan aanwijzen welke schepen zullen
komen en met welk doel. Dit alles zij toegegeven, maar

bij welvaartszorg op lange termijn moet men nu eenmaal

risico’s aanvaarden, ,,gokken” op hetgeen men niet

direct ziet, maar voelt of hoopt. Een haven is een vol-

strekt fundamenteel ding voor elk land; dit â fonds perdu

te bouwen op een der zeldzame momenten in de historie

van een land waarbij overschotten in de begroting (wan-

neer zouden die weer terugkomen?) dit toelieten, ws dit

nu eigenlijk wel zo dwaas gedacht?

Welvaartsdffusie.

De reden van de verhoudingsgewijs zo grote welvaart

van de Neder.landse Antillen – sinds enkele decenniën

is voldoende bekend: de vestiging der oliemaatschappijen,

van l9l9 af op Curaçao, van ca 1930 af op Aruba. De
welvaart op deze eilanden heeft zich diffuus door de

gehele Antillen verspreid. Bonairianen en Bovenwinders

gingen werk zoeken op Curaçao en Aruba, zonden

chèques naar huis, het Gouvernement voerde openbare

werken uit die vele bewoners aan redelijke inkomsten

hielpen. En hoe armoedig de omstandigheden op

St Maarten, St Eustatius, Saba en Bonaire, naar absolute

maatstaven gemeten, ook mogen zijn, in verhouding

tot de omliggende eilanden is men er toch altijd vrij goed

aan toe. Nèg steeds komen Brits West-Indiërs van

St Kitts etc. op de Bovenwinden .werken, nèg verdringen

zich de Brits West-Indische dienstmeisjes om op Curaçao

en Aruba te worden toegelaten, terwijl een Bonairiaanse

er met een lantaarntje te zoeken is.

Enkele sociale gevolgen van de ,,boom”.

Het is geenszins mijn bedoeling in dit artikel een uit-

voerig gedocumenteerde bespreking te wijden aan de

HBU

win= mm,
Ffi

TERV

HBU

1

1

1

1

1

1

•1

De


tVclCl(l

Onze kantoren te WWemstad,

Oranjestad en San Nicolas werken

1

reeds jaren bnder onze eigen naam

1

rJIv

en onder onze aansprakelijkheid

1
in de Nederlandse Anfillen

i «Jzètgc
bied

Ook voor U: de HBU

1
HOLLANDSCHE BAN
K-

U N I E
N.V.

1

AMSTERDAM DEN HAAG ROTTERDAM

1

L.

12 October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

919

stormachtige economische ontwikkeling op Curaçao en

Aruba en aan de hoogst interessante sociale gevolgen

van dien. De economische feiten zijn herhaaldelijk

onderwerp geweest van allerhand beschouwingen (cijfers

over toename van het nationaal inkomen, verhoging

van lonen, levensstandaard, kpstenindex, in- en uitvoer

etc.). De sociale consequenties zijn nauwelijks bestu-

deerd, en zouden zeker een opzet vergen, ver gaande

buiten het kader van dit artikel.

Voor een enkel punt wil ik echter een uitzondering

maken. Het betreft een misverstand, dat men vaak bij

buitenstaanders aantreft. Bij vele dezulken heeft vaak de

mening postgevat, dat, gezien de verhoudingsgewijs grote

welvaart in korte tijd verkregen, economische onrust en

spanningen, sterke sociale aspiraties, budgetmoeilj k-

heden etc. bij ons niet of nauwelijks zouden bestaan.

Dit is nu beslist niet het geval. Mogen al deverhoudingen

in dezen gunstiger zijn dan op vele plaatsen elders,

probleemloos of nagenoeg probleemloos zijn zij op

verre na niet.

t

De reden? Onder andere deze: betere economische

omstandigheden brengen mede een versterkte bewust-

wording van hetgeen er al méér op dit ondermaanse

aan materiële geneugten en comfort te beleven valt. De
werkman die beter gevoed is, die zich, maar vooral zijn

vrouw en zijn dochters keurig en elegant kan kleden

(en met heel wat betere smaak dan men doorgaans in

Noord-West-Europa gewend is in veel hogere klassen!),

zal zich bewust worden van de armelijkheid van zijn

huisje. De kinderen, die op de waarlijk luxueuze scholen
begrip voor hygiëne wordt bijgebracht zullen met tegen-

zin terugkeren in de oude volksbuurt waar vaak toe-

standen heersen, die spotten met alles wat zij op school

hebben geleerd en gezien. Het ,,tonnetje-op-wielen”

– getrokken door een slecht gevoed grauwtje – waaruit

het dure water per kerosineblik werd verkocht is uit

het stadsbeeld verdwenen en ook de volksbuurten hebben

h&erlijk destillaatwater-uit-de-kraan aan huis. Is het

wonder dat de ,,kunukuman” die in de stad werkt, zich

afvraagt waarom zijn vrouw en dochters soms kilo-

metersver in de brandende zon moeten lopen met een

blik op het hoofd om in de dichtstbijzijnde gouvernements-

put wat zoutig water op te halen, zolang de voorraad

strekt? Maar men vrage niet wat het kost de verspreid

liggende kunukuhuisjes aan goed water te helpen!

En zo is het op elk gebied; elke verbetering ,,smaakt

naar meer” en heeft een nasleep van verdere eisen en

verdere, verbeteringen. Daarom: de luide verkondigde

eisen zijn er, en daarmede de moeilijk sluitende begro-
tingen ondanks een economische toestand waarvan alle

omliggende eilanden likkebaarden, ondanks – tot dus-

verre – gestaag stijgende overheidsinkomsten. Daarom

ook: de hoofdpijn van het Bestuur is nauwelijks minder

dan in economisch minder bevoordeelde gebieden.

Wellicht zelfs zijn de gevaren voor ernstige ontevreden-

heid in de toekomst groter dan in landen, die economisch

stilstaan of slechts langzaam groeien. De in gang gezette

ontwikkeling heeft een hele reeks nieuwe behoeften doen

ontstaan, verwachtingen gewekt, waar men vroeger niet

van droomde. De balans is verbroken: de’radio en de

ijskast passen niet meer in het krotje, maar het is het

krotje dat zich in de toekomst op moet werken tot het

niveau van radio en ijskast; een herstel van de balans
,,naar beneden” zodanig dat het krotje krotje blijft en

de radio en ijskast verdwijnen is niet mogelijk zonder

de allergrootste sociale spanningen.

En nu het gevaar voor de toekomst: ook wanneer de

lijn der economische ontwikkeling niet naar beneden

gaat, maar slechts zich afvlkt zal moeilijk aan de gewekte

verwachtingen kunnen worden voldaan, zullen de ont-

stane, scheve verhoudingen moeilijk ,,naar boven” kunnen

worden rechtgetrokken.

Het is van voldoende bekendheid, dat de Antilliaanse

economie nagënoeg geheel berust op de aanwezigheid.

der petroleumraffinaderijen, 66k is bekend dat door

overeenkomsten van de maatschappijen met de Venezo-

laahse Regering het
volume
van de hier te verwerken

olie aan een maximum is gebonden. Dat wil op zich zelf

• niet zeggen, dat de oliemaatschappijen in de toekomst
niet nog meer tot onze economie kunnen bijdragen dan

thans reeds het geval is. De fabricage van nieuwe pro-

ducten uit de petroleum wordt ter hand genomen, oude
apparatuur wordt door nieuwe vervangén, nieuwe kan-

toren, scholen en arbeidershuizen verrijzen, de haven-

emplacementen worden uitgebreid, gerepareerd of ver-

beterd. Dit alles brengt wéér nieuwe investeringen, brengt

nieuw werk aan de winkel.

De gevaarlijke belastingschroef.

Wanneer men de boven aangestipte problemen met
pas aangekomenen uit Holland bespreekt, kan men er

bijna zeker van zijn een ongelovig lachje te incasseren

plus nog een, al naar het temperament, milde, dan wel

hevige uitbarsting van ,,sociale verontwaardiging”. ,,Be-
lacheljk —jullie die van financiële moeilijkheden van de

Overheid spreekt, met dergelijke lage bélastingen; zet
er maar gerust
50
pCt bovenop, dan kunnen jullie alle

krottenbuurten saneren en nog veel meer”.

Wanneer dezulken een jaar hier zijn, spreken zij wel

anders – géén uitgezonderd -. Zij hebben dan ingezien

dat ,,elke waar is naar zijn geld”, dat devestiging van

een Industrie hier, in een land overigens zonder industriële

achtergrond, met een beperkt arbeidspotentieel, met

‘watermoeilijkheden etc., ergens door moet worden ge-

compenseerd en één der belangrijke compensaties is juist:

de lage belastingen. Ook hebben zij dan wel gemerkt dat

rijke zakenlui er geen been in zullen zien zich bijv. in

Venezuela te vestigen, wanneer zij het gevoel hebben dat

men hen hier – plat gezegd – ,,een poot probeert uit

te draaien”, en tevens is hun duidelijk geworden, dat de

uiterst lage invoerrechten ,,conditio sine qua non” zijn

voor het toeristenverkeër. Dat men in.bepaalde sectoren

niet meer
,
uit de belastingen zou kunnen haleil, ik ben de

laatste dit te beweren; dat echter de belastingschroef met

de uiterste omzichtigheid gehanteerd moet worden,.willen

wij niet op het hellend vlak komen dat alleen maar naar

de afgrond leidt, is echter wel zeker.

0 verheidszorg voor de toekomst.

Uit het
»ovenstaande is wel duidelijk geworden dat

wij wel degelijk op de Antillen economische problemen
hebben, problemen die door het zeer snelle bevolkings-

accres (ca 5.000 per jaar op een totale bevolking vaii ca
185.000!) worden geaccentueerd. Bovendien dient be-

dacht dat het probleem van ,,to be or not to be” hier

fundamenteel veel scherper is gesteld dan in de meeste

omliggende landen. Per slot van rekening is er bijv. in

een land als Suriname bouwgrond en water; een minimum

levensbestaan, al is .dat nog zo karig, een vrijwaring

tegen verhongeren is er altijd te verkrijgen. Wat wij uit

onze grond kunnen halen is. practisch niets! Dat de

Tijdrovend overtypen onnodig. Foutieve weergave
uitgesloten. Het origineel hoeft ook niet meer – vaak
meerdere dagen – aan een copiëerinrichting te worden
afgestaan. Want binnen één minuut hebt Ti de copie.
Haarscherp met handtekening, initialen enz. Ideaal
voor copiëren van brieven, rekeningen, prijslijsten,
documenten, acten, krantenartikelers enz. ! Zonder
donkere kamer, zonder afzonderlijke baden, zonder
spoelen, zonder droogapparaat. Iedereen leert in 5 minuten
met de Remington Copyfix Combi werken. Vraag
uitgebreide inlichtingen en demonstratie aan

/

De eff’tciency ten top ge-
voerd. Remington’sver-
nuftige Kardex systemen
– vereenvoudigen het voe-
ren en bijhouden von
Uw
administratie en maken
contrôle in één
oogop-
slag” mogelijk. De
sys-
teem-kasten nemen ‘n
minimum aan plaats in en . . . Kardex
is
voor
elk bedrijf pasklaar” te
– leveren!

Rem i ngton

KARDEX SYSTEMEN

1

Dr. M. Weisgias, o.m. auteur van thet boek
,,Benelux” die ala ‘public relations officer’
zijn sporen heeft verworven zowel in over-heidsdienst als in het bedrijfsleven, geeft in
het eerste Nederlandse boek over dit onder-
werp aan ‘public relations’ de pIats die haar
toekomt. liet waarom, wat en hoe van een
bewuste en systematische zorg van enig
lichaam, zaak, bedrijf, vereniging, overheid en
wat niet al voor goede. betrekkingen met de
buitenwereld zet hij glashelder uiteen.

Bestelt Uw exemplaar bij:

t

O

De Vestei’ Boekhandel

Nieuwe Biiineiaweg. 331

Rotterdani-W.
Telefoon
53941.32076

Giro 18961

Gespecialiseerd op economisch gebied

Dr. M. Weisgias

Binnenkort

Public relations

verschijnt

een terreinverkenning

PRIJS GEB. F 8,90

mete

Rernington Câpyfix Corn bi!

Electrisch gelaste dun- en dikwandige stalen buizen.

Koudgetrokken naadloze stalen
precisiebuizen.

-:

eXULSIOR

buizen
NV.
uflSAtEstztNlABaltx
NU.
..tÉIStOR’ . ¶CHIEDAN

920

H

Hw
N.V.
-,

FAKKEIDRAGERS DER EFFICIENCY

Kantoren Amsterdam, Katverstraat 3.5, Arnhem, Eindhoven, Enschede, /
Gronlngen Den Haag, Leeawarden. Maastricht, Roermond, Rotterdam. Utrecht.

./
1

12October
1955

ECONOMISCIl-STATISTISCHE BERICHTEN

921

Overheid dus een wakend oog, een zorgend oog en wellicht

zelfs een zorgelijk oog over onze toekomst moet laten
zaan is duidelijk.

,,Planning” is een modewoord, dat ik niet gaarne

gebruik, alleen maar omdat het zo afgezaagd en misbruikt

is, misbruikt voor allerlei ijdel getheôretiseer; maar een

zuivere realisering van de gevaren enerzijds en de moge-

lijkheden anderzijds, een op elkaar afstemmen van

principiële maatregelen, een klaar inzicht in ,,waar men

naar toe wil”; een vaste afbakening en principiële ver

volging van de eenmaal gekozen richting zullen absoluut

noodzakelijk zijn.

Wat zullen de richtlijnen moeten zijn van de ,,welvaarts-

zorg” (om bij gebrek aan beter toch in een modewoord
te vervallen)? Het is zonder meer duidelijk dat, gezien

de volstrekt overheersende invloed van de petroleum-

maatschappijen op onze economie, elke welvaartspolitiek

er in de eerste pla’ats op uit zar moeten zijn de omstandig-

heden zodanig te behouden dat een verder verblijf op de

Antillen en een verdere uitbouw, al was het maar alleen

in de richting van een meer gediversificeerde producten-

reeks – ,,afgeleiden” van het raffina’gebedrjf – voor

de maatschappijen aantrekkelijk zal zijn. Maar dat ook

bij een op gelijk niveau blijven of zelfs lichtelijk stijgen
van de inkomsten uit de oliebedrijven in verband met de

snelle bevolkingstoename en de boven omschreven steeds

luider wordende sociale eisen het aanboren van nieuwe

welvaartsbronnen noodzakelijk is, is duidelijk.

Ligt het bij een land als bijv. Suriname duidelijk aan

de oppervlakte in welke richting daarbij gezocht zou

moeten worden, ni. in die van landbouw, bosbouw en

mijnbouw, voor de Antillen is reeds voor het vaststellen

van de hoofdlijnen, ik zou haast zeggen meer fantasie

nodig, ofschoon ook hier een zeer duidelijke vingerwij-

zing in de historie wordt gevonden.

Centrale ligging, uitstekende haven, liberale handels-

politiek, stabiel bestuur, rechtszekerheid, lage belastingen,

dat zijn de wachtwoorden, die steeds hebben gegolden

voor de Antilliaanse welvaart. Handelsbedrijvigheid,

scheepvaartbedrjvigheid – bunkerstation, overscheep-

haven -, later de aloverheersende industriële bedrijvig-

heid, zijn daarvan het gevolg geweest.

De Nederlandse Antillen als handelscentrum

De Nederlandse Antillen als distributiecentrum, de

Nederlandse Antillen als voorpost voor de Nederlandse

handel, hoe vaak en hoe lang geleden is daar al niet over

gesproken. Wat is daarvan gematerialiseerd? Bitter weinig!

Hoe komt dit? Men heeft vergeten, dat men èr alleen

met spreken niet komt; dat de tijd nu eenmaal voorbij

is van het ,,laissez faire, laissez aller”; dat, waar er

fundamentele mogelijkheden zijn, deze zich niet con-

cretiseren zonder een complex van maatregelen, die het

onmisbare complement leveren om de situatie ,,klaar
voor gebruik” te maken.

Colon heeft gerealiseerd dat zij gunstig gelegen was
als distributiecentrum voor Midden-Amerika, maar zij

heeft ook gerealiseerd, dat zij er met deze realisatie niet

was; en kloek heeft zij gehandeld:

een ,,vrje zone” werd gecreëerd;
loods- en fabricageruimten werden in deze vrije zone

ten verhuur gebouwd;

een propaganda-apparaat werd gecreëerd dat zorg-

vuldig de mogelijkheden en voordelen van de distri-

butie vanaf Colon bestudeerde en in het buitenland

bekend maakte;

gunstige belastingvoorwaarden en belastinggaranties

werden verleend aan vreemde vestigingén.

Het resultaat: een groot succes in luttel aantal jaren.

Dit is mede de reden geweest dat in de Nederlandse

Antillen ,,vrje zones” zijn geprojecteerd bij de prachtige

nieuwe havens van Curaçao en Aruba, dat een aanvang

is gemaakt met propagandistische Organisatie; dat is ook

de reden dat bepaalde belasting- en deviezenfaciliteiten

zijn verleend aan vreemde vestigingen en dat andere in

studie zijn.

Het zou in het kader van dit artikel veel te ver voeren

deze maatregelen in• detail te bespreken; één bijzonder

punt t.a.v. het creëren van een distributiecentrum worde

nog gereleveerd, nl. dat daarbij, evenals bij Colon, waar-

schijnlijk het luchtverkeer een zeer belangrijke rol zal

spelen. Een ander belangrijk punt, dat de lezer zal interes-
seren, is, dat de belastingfaciliteiten die recentelijk werden
geïntroduceerd reeds belangrijke buitenlandse vestigingen

tot gevolg hebben gehad, die de Antillen geen windeieren
hebben gelegd.

Toerisme.

Het toerisme is een andere bron van inkomsten, die

geheel afhankelijk is van het buitenland. De belang-

stelling voor toeristenreizen naar het Caraïbische gebied

is de laatste jaren in de Verenigde Staten enorm toege-

nomen. Van dit toerisme hebben wij ruimschoots ons

aandeel gehad, al is dit nagenoeg geheel beperkt gebleven

tot een bepaald soort toerisme, nl. het dagjestoerisme.
De toerist komt hier met speciale zgn. ,,cruiseschepe”

of met de regulair hier aandoende passagiersschepen
(Grace Line etc.), brengt enkele uren door in de stad,

koopt zich de beurs plat aan juwelen, horloges, porcelein-

waren, dranken, parfums, piotographietoestel1en en al

wat dies meer in de Verenigde Staten zoveel duurder is

door de hoge invoerrechten en verdwijnt weer. Tot dusver

dus was Curaçao voor de toerist nagenoeg alléén ,,shopping

center”.

Overnachtende toeristen waren er nauwelijks. Wat

zouden die ook hier te zoeken hebben, zegt de pessimist!

Wel, hoge bergen, tropische wouden, interessante flora

en fauna hebben wij niet, dat is zeker, maar Willemstad

is een interessant historisch stadje, uniek in het hele

Caraïbische bekken (zij zal het jammer genoeg niet lang

meer zijn, want al het schone oude maakt plaats voor

blokkendozen; efficiënte monumentenzorg bestaat nog

niet), de zee is beter geschikt om te zwemmen dan in de

meeste Caraïbische landen (kalmer en helderder), Aruba

heeft een schitterend door palmenbossen omzoomd

strand, Bonaire heeft tussen de westkust en Klein-Bonaire

een zee zo glad als een binnenmeer, waar zeil- en vissport

kunnen worden beoefend, waarover boten met glazen
bodem kunnen glijden om de verbaasde toerist te ver

tonen de wondere flora en fauna van koraalbanken,

waarvan de schoonheid die van de riffen, welke in Florida

en elders aan de toerist worden getoond, verre overtreft.

En het is gebleken dat in Amerika – bij weer een

heel ander slag publiek – 66k belangstelling bestond

voor St Maarten, met zijn vriendelijke weiden, met zijn

prachtige stranden en mooie zee, 66k voor het miniatuur-

eiland Saba, pitoresque in de hoogste graad.

Waarom kwam de Amerikaan, de overnachtende

922

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 October 1955

Amérikaanse toerist, dan niet? In de eerste plaats: onze

hotels waren naar Amerikaanse begrippen volstrekt

inadequaat. Thans komt daar verbetering in. OpCuraçao

wordt een up-to-date hotel gebouwd van f 2.500.000

(==
f
5.000.000 Ned. Crt), op St Maarten wordt de laatste

hand gelegd aan een hotelletje, vafi ca f 500.000 (=

f1.000.000 Ned. Crt). Op Aruba zal men binnenkort klaar

komen met een strandhotel met bungalows, schitterend

gelegen temidden van een palmenbos, voor een hotel op

Bonaire heeft een buitenlandse groep belangstelling

getoond.

In de tweede plaats dienen er aan de hotels attracties

vastgekoppeld te worden: stranden moeten worden in

orde gemaakt, de botenverhuur en sight-seeing moeten

worden geregeld, en voor nachtelijke ,,entertainment”

moet worden gezôrgd. Dit alles zal slechts langzaam kun-

ne-n groeien. –

Visserij.

Boven werd wederom de alom bekende waarheid her-

haald dat ten onzent nagenoeg niets te verwachten is

van de ,,voortbrengselen van de bodem”. Hoe staat het

met de zee zal men vragen: is deze geen onuitputtelij ke

bron van voedsel? Men kan beginnen op te merken dat

Aruba en Curaçao een groot tekort hebben aan vis.

Menigeen zal dit verbazen, dat twee kleine eilanden mid-

den in de tropische zee tekort aan vis kunnen hebben!

Verscheidene factoren werken hieraan mede. In de eerste

plaats is de trbpische zee lang niet zo rijk aan ‘vis als

men veelal pleegt te denken (het planktongehalte is

relatief laag), in .de tweede plaats kmt de meeste vis

voorop ondiepten (,,visbanken”) die wij niet aan onze

kusten hebben. Betrekkelijk dichtbij zijn weliswaar de

banken op de Venezolaanse kust, maar in Venezuela strekt

men het begrip ,,territoriale wateren” nogal ver uit, zodat

voor ons van deze visplaatsen niet veel te verwachten is.

In de derde plaats is de loonstandaard ten onzent nog zo,

dat het harde vissersleven niet velen aantrekt. In de vierde

plaats zijn de hier gebruikte vismethoden nog zeer

ouderwets. De Overheid tracht in een en ander verbetering

te brengen, waartoe zij de hulp heeft ingeroepen van de

,,Food and Agricultural Organisation”.

Ons waterprobleem.

In het bovenstaande kwam reeds duidelijk tot uit-
drukking, dat het watergebrek een der voornaamste

factoren is, die bepalend zijn voor de richting; waarin

diende te worden gezocht bij de economische ontwikke-
ling der Antillen. Het is thans onomstotelijk komen vast

te staan, dat van grondwater nôch voor landbouw (op

meer dan minuscule schaal), nèch voor de drinkwater-

voorziening iets te verwachten valt. Het waterleiding-

bedrijf gaat geheel over op destillaatwater. Inderdaad

eeii vrij wonderlijke toestand voor iemand die daar iiet

a’an gewend is: het toilet wordt doorgespoeld en de tuin

woidt besproeid met ,,aqua destillata”, Men heeft de

laatste tijd nogal wat kunnen lezen over ontwikkelingen

op het gebied van de omzetting van zeewater in zoetwater.

Géén dezer ontwikkelingen evenwel geeft enige hoop

op een zo goedkope productie, dat daarmede landbouw

in de ware zin des woords mogelijk zou zijn. Een zeer

belangrijke verbetering wat betreft drinkwater, industrie-

water en water eventueel voor de verbouw van kostbare

gewassen (bloemen, bepaalde verse groenten) schijnt

evenwel geheel binnen het bereik der mogelijkheden té

liggen.

Het is hier geenszins de plaats om op deze kwestie

nader in te gaan; slechts kan worden gezegd dat men

dezerzijds zeer diligent is ten aanzien van ontwikkelingen

in de zeewaterconversie.

Ten aanzien van eigen energiebronnen bestaan bepaal-
de mogelijkheden in de richting van windkracht, waartoe

vooral het eiland Aruba zich zeer bijzonder schijnt te

lenen.

Willemstad.

Dr Ir P. C. HENRIQUEZ.

DE SURINAAMSE IMPORT – EXPORT ONDERNEMING

AMSTERDAM
Ilerengracht 148a
Telefoon: 42221
Postgiro 548174

Telegram: surinamec

Private: codes

Bankers’:
Nederlandse Overzee Bank N.\7.
Herengracht 546-550, Amsterdam

PARAMARIBO

Jodenbreestraat 40a

Telefoon: 3350

Telegram: surinamex

Private: codes

Bankers:

0. R. G. \iervuurts-Banking

Corp. Ltd.

Importeurs. -. Exporteurs •, Transitohandelaren –

vice and riceproduces

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

923

De ontwikkeling van landbouw en mijnbouw
op de Nederlandse Antillen

Ten aanzien van de Nederlandse Antillen geldt, dat de
aandacht er vooral is gevestigd op de reusachtige petro-

].eumverwerkingsindustrieën en de daarmee ten nauwste

verbonden handel en scheepvaart, alsmede de opvallende

toeristen- en koopmansbedrijvigheid; zo zeer zelfs dat

wel eens wordt vergeten dat het bestaan der eilandbewo-

ners 66k rust op enige andere, zij het veel zwakkere

pijlers: de landbouw, waaronder we de veeteelt rekenen,

en de mijnbouw. Deze twee bestaansbronnen hebben

weinig gemeen en het is. dus nodig hen afzonderlijk te

bezien. De landbouW’ heeft de oudste rechten en werd

reeds, naast jacht enyisvangst, beoefend door de oor-

spronkelijke, Indiaanse bewoners; deze Indianen maakten

ook voorwerpen uit klei en steen en bereidden een rood-

bruine verfstof uit het verweringsproduct van diabaas

of kaiksteen, maar onder mijnbouw kunnen we dat

moeilijk rangschikken. Aan de landbouw, .hoe weinig
,

ontwikkeld ook, kunnen we bovendien een hogere waarde

voor de volksgemeenschap toekennen dan aan de mijn-

bouw.

Landbouw.

Landbouw wordt, overal ter weteld, het meest beïnvloed

door twee factoren: de bodem en het klimaat. Waar beide

gunstig zijn, heeft zich gewoonlijk een goed akker- en

veeweidebedrijf ontwikkeld. Waar slechts één van beide

factoren gunstig is, kan dit bedrijf zich slechts met moeite

staande houden en kent het vele mislukkingen. Hoe staat

het in dit opzicht met de Nederlandse Antillen? Over grote

arealen is de bodemgesteld.heid er gunstig, met name in de

weinig geaccidenteerde laudstreken, welker bouwkruin is
cr
g
evormd uit vulkanische en alluviale gesteenten. Een

ruwe schatting is, dat 215 km
2
van de gezamenlijke,

947
km
2
metende, oppervlakte der zes eilanden, of bijna

23 pCt, kan worden beschouwd als ,,bebouwbaar land”;

dat is een hoog percentage.

Niet al dat ,,bebouwbaar land” is overal even goed

bruikbaar, hetgeen voor de hand ligt. We nemen Bonaire

als voorbeeld. ,Een recent onderzoek heeft geleerd dat

12 pCt van het eiland als betrekkelijk goed land ge-

classificeerd kan worden; 10 pCt is land dat alléén voor

landbouw kan dienen als het met veel zorg wordt be-

handeld en door speciale maatregelen wordt beboed tegen

de gevreesdé bodemerosie; nog eens 12 pCt kunnen

eigenlijk alleen maar voor één enkel, weinig eisend gewas,

de later nog te noemen aloë, worden gebruikt. Geza-

menlijk is dit dus 34 pCt. Toch is tegenwoordig sleçhts

hoogstens 6 i 7 pCt van de totale eilandoppervlakte

tegelijk in gebruik. De overige 66 pCt van Bonaire is voor

de akkerbouw van geen waarde; voor beperkte veeteelt

en houtwinning kan een gedeelte wel worden benut, maar

bij éen verantwoord landgebruiksrogramma zou deze

66 pCt voornamelijk moeten fungeren als .hydrologisch

reservaat, voor het, behoud van bodem en grondwater

(ook ten behoeve van aangrenzende landbouwterreinen),

en als natuurreservaat ter bescherming van flora en fauna.

Na onze summiere beschouwing van de – voor een

groot deel goed bruikbare – bodem, moeten we ons thans

bezighouden met het klimaat, en wel in de eerste plaats
wat betreft de
Benedenwindse eilanden.
Het klimaat hier

is voor de landbouw bepaald niet gunstig. De eilanden

zijn gelegen in de langgestrekte semi-aride zone langs de

noordkust van Venezuela en Colombia. Er heerst door-

gaans een uitgesproken droogte, nog geaccentueerd door

de vrijwel immer waaiende passaatwind. Er zijn geen

rivieren, geen beken, evenmin . zoetwatermoerassen of

meren; slechts op enkele plaatsen vindt men een kleine,
in dit dorstige land o zo welkome, bron; het enige zoete
water dat men overigens ziet, is dat van de kunstmatige

reservoirs (tanki’s), welke echter alleen gedurende korte

tijd na zware regenbuien boordevol zijn. Het droge kli-

maat, met de tot slechts enkele maanden beperkte regen-

tijd, drukt onmiskenbaar zijn stempel op .de begroeiing:

lage, veelal, doornige struiken en boompjes, agaven en de

zo karakteristieke cactussoorten.

Het is dus begrijpelijk, dat zich, bij dit gemis aan

voldoende regen- en grondwater, op de van zichzelf niet

onvruchtbare bodem geen bloeiende landbouw heeft

kunnen ontwikkelen. In de gunstige regenseizoenen –

die echter lang niet elk jaar optreden – wordt op vrij
grote schaal sorghum verbouwd, d.i. de zgn. ,,kleine

mais”, een gierstsoort, welks korrel tot meel wordt ver-

malen en welks stengel en blad een gewild runderveevoer

zijn. Hier en daar, waar de grondwaterstand voortdureid

hoog is of waar bevloeiing uit putten of bron mogelijk is,

groeit welig gewas van gewone mais, veldvruchten of

groenten. Men vindt er ook de ,,hofjes”, fraaie opstanden

van allerhande vruchtbomen: cocosnoot, mispel, zuurzak,

mango, citrus, tamarinde, banaan, papaja. Met recht zijn

dit de oasen van Curaçao, Aruba en Bonaire!

Uitzonderlijk goed aan het droge klimaat en veelal ook

aan de stenige kalkbodem aangepast, is de boven reeds

genoemde aloë, de plant weiks sap wordt ingedikt tot een

hars, waaruit aloïne . en andere, aromatische producten

worden gewonnen, voor gebruik o.a. in de pharmacie, de

likeurstokerj en de zeepfabricage. Op Curaçao wordt de

aloë thans niet meer verbouwd, maar van Aruba en

Bonaire vindt nog steeds export van het halfproduct

plaats, zij het ook in sterk wisselende hoeveelheden

vanwege de prijsschommelingen op de wereldmarkt.

Het beeld van de Benedenwindse eilanden zou niet

compleet zijn zonder de talloze in het wild rondzwervende

geiten en schapen. Het economisch voordeel dat dit vee

ontegenzeggelijk voor plantage-eigenaren en een deel van

de plattelandsbevolking bezit, vooral vanwege het vlees

en de huiden, gaat echter ten koste van het door het droge

klimaat reeds zeer labiele natuurlijke plantendek, welks

regeneratie op menige plaats belemmerd of verhinderd

wordt. De achteruitgang en verdwijning yan het planten-

dek heeft dan als logisch gevolg de ontfe4dering van de

bouwkruin en erosie van de bodem. Het is niet zo een-

voudig hier een balans op te maken. ‘Schrijvers overtui-

ging is .wel dat de wilde veeweide meer indirecte schade

dan direct voordeel oplevert. Talrijk zijn in de ioop der

jaren de adviezen geweest die zouden moeten leiden tot

,,het sparen van de kool en de geit”. De intern-politieke

en sociale verhoudingen zijn, als in zo menig ander land

met een te weinig aan water en een teveel aan vee, steeds

Alleen-exporteur

Suriname-Curaçao-Aruba:

/

L

V

VOOR ALLE SOORTEN

Sitwidraadkabels

Sistul en llkunillatouw

Sisal .,loerbedekking

N.V. VEREENIGDE TOUWFABRIEKEN ROTTERDAM

POSTBUS 1143

‘ EERSTE NEDERLANDSCHE

NIEUWE EERSTE NEDERLANDSCHE ‘

ILI

VERZEKERINGSMAATSCHÂPPIJEN GEVESTIGD TE ‘s-GRAVENHAGE

0

W

KANTOREN:
Vi

op de Nederlandsche Antillen

Vi
en in Suriname

ARUBA

.
Wilhelminastroat 31
Vi

Oranjestad

CURÇ-AO
4/7

.

Willemstad
de

eu
ueZeReaaqea
1:
SURINAME
III

Keizerstroot 35

III
Paramaribo
III

AGENTSCHAPPEN OP:
III

St. Eustotius

Vi

St. Maarten

Vi

Saba

.

iii

924

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

925

een belemmering geweest voor het geraken uit de impasse,

te meer daar de Overheid nimmer een serieuze belang-

stelling voor het probleem heeft getoond.

In het verleden hebben Curaçao, Aruba en Bonaire
evenmin een bloeiende landbouw gekend. Toen in de

16de en 17de eeuw de Spanjaarden deze eilanden koloni-

seerden, waren de klimaatsomstandigheden er even on-

gunstig als thans. Het nadien volgende Hollandse bewind

heeft met dezelfde moeilijkheden te kampen gehad. Wel

werden er – vooral ip Curaçao – grote plantages ge-

sticht, veelal met fraaie landhuizen, waar de landbouw

door goedkope slavenarbeid tot op zekere hoogte lonend

bleek te zijn. Men moet echter niet vergeten, dat het

brengen van slaven naar Curaçao niet ten behoeve van

de landbouw aldaar geschiedde, maar voor verder trans-

port naar landen in de omgeving. Wat de opbrengst van
de landbouw in die tijden betreft, kunnen we aannemen

dat die wellicht iets beter was dan thans. Echter toen reeds

werden langdurige droogteperioden met misoogst en het

omkomen van vee gerapporteerd. Over de afgelopen drie

eeuwen blijken gemiddeld slechts twee van iedere vijf

jaren, dank zij gunstige regenseizoenen, een redelijke

oogst te hebben gehad.

De Antilliaanse landbouw heeft in de loop der historie

van tijd tot tijd de zorg van de Overheid gehad. Gouver-

neurs als Doncker, Van Erpecum, Van Raders, De Jong

van Beek en Donk, Helfrich – om slechts enkele te

noemen – hebben ernstig gestreefd naar een verheffing

van deze tak van bedrijf. Verscheidene onderzoekingen

zijn gedaan en de literatuur over de eilanden telt vele

rapporten van deskundigen op het gebied van landbouw,

veeteelt, bodemgebruik en waterhuishouding. Door goed-

bedoelde wetgeving werd gepoogd het land en de hout-

opstanden te beschermen tegen roofbouw; van de uit-

voering daarvan, zÖ er al een begin mee gemaakt werd,

is echter vrijwel niets terecht gekomen. Van de laatste

jaren, vooral sedert de tweede wereldoorlog, dateren de

grootscheepse aanleg van waterconserveringswerken en

het ter beschikking stellen door het Gouvernement van

technisch materiaal aan de landbouwers. Door een en

ander is een zekere modernisering bereikt, hetgeen

overigens niet betekent, dat de bodemerosie tot stilstand
is gekomen of dat de bewerking van het land nu op ver-

antwoorde wijze geschiedt
1).

De bovenbesproken algemene omstandigheden in

aanmerking genomen, mag het geen wonder heten, dat
na de vestiging der petroleumraffinaderjen op Curaça5

en Aruba en de daarmee verband houdende opleving

van handel, verkeer, industrie en toerisme, het merendeel.

der landbouwbevolking aan de onberekenbare lndarbeid

de rug toekeerde en zich liet opnemen in het proces der
urbanisering. Ook van Bonaire en van de Bovenwinden

trokkën vele landbouwers naar de nieuwe centra van

bedrijvigheid; maar de landbouw bleef daar naar ver-

houding toch belangrijker dan op Curaçao en Aruba.

Het is de mening van de schrijver en vele anderen dat

het onjuist is de landbouw der Benedenwinden aan zijn
lot over te laten, niettegenstaande de geringe mogelijk-

heden van ontwikkeling. Met een betere overheidsorga-
nisatie, betere kennis van de bodem en de landgebruiks-

mogelijkheden (gedacht wordt vooral aan de conservering

en utilisering van bodem, houtbestanden en water),

i)
Een Departement van Landbouw, Veeteelt en Visserij heeft bestaan van 1943
tot 1951, de laatste drie jaren dezer periode ressorterend onder de Directeur van
Sociale en Economische Zaken. De tewerkstelling van een landbouwkundig
ingenieur, in 1955, zal hopelijk weer een opleving van de landbouwvoorziening
brengen.

betere landbouwmehoden (met name t.a.v. het uitgebrei-

der toepassen der dry-farming, o.a. bij de sorghumver-

bouw) en betere verwerking dër producten (bijv. centrali-

sering van de aloëhars-bereiding) is zeker allerlei te

bereiken.

Na deze uitweiding over de Benedenwindse eilanden

moge kort de toestand op de
Bovenwinden,
dat zijn

St Maarten, Saba en St Eustatius, worden belicht. De

regenval is er tweemaal zo hoog en dat betekent bij de op

vele plaatsen redelijk goede bodemgesteldheid natuurlijk

een grotere mogelijkheid voor de landbouw. Toch is er

ook hier een duidelijke ongewisheid in de neerslag, zodat

de.akkerbouw van tijd tot tijd belemmeringen ondervindt.

Sedert de komst van de Hollanders in de llde eeuw, is er

plantagebedrijf geweest; later werd dat meer en meer

verdrongen door bevolkingsiandbouw, vooral na de af-

schaffing der slavernij. De verbouwde gewâssen zijn,

gezien de grotere regenval, andere dan die der Beneden-

winden. Eerst waren het vooral katoen, tabak en indigo,
daarna suikerriet. In de tweede helft van de vorige eeuw

kwamen er meer voedselgewassen, zoals mais, pinda,

bonen, cassave, yams, zoete aardappelen, Europese aard-

appelen (op Saba), arrowroot, uien, groenten, bananen;

voorts hooibouw en veeteelt. Vergeleken met de Beneden-

winden speelt de landbouwexport er een veel grotere rol;

dank zij financiële steun van het Antilliaanse Gouverne-

ment worden sedert geruime tijd deze landbouwproducten

en ook vee vrachtvrij naar Curaçao en Aruba verscheept,

al moet. men zich niet voorstellen, dat het hier om een
werkelijk omvangrijke en goed georganiseerde uitvoer

gaât.

De landbouw zelf is er nog primitief, behalve op enkele

grotere bedrijven van St Eustatius. De bevolking mist de

voor dit beroep zo nodige jonge krachten; velen van hen

trokken immers naar Curaçao en Aruba waar het geld

gemakkelijker kan worden verdiend. Er is bovendien

gebrek aan kennis, kapitaal en sociale en technische

organisatie.

Ook op de Bovenwinden heeft men in de loop der jaren

gepoogd de economische toestand te verbeteren. In de

jaren 1950 en 1951 werd door het Antilliaanse Welvaarts-
planbureau en het Nederlandse Voorlichtingsinstituut van

het Welvaartsplan Nederlandse Antillen een uitgebreid

onderzoek ingesteld. Deze instanties zijn beide opgeheven,

maar zij hebben een gedegen Bovenwindenrapport na-

gelaten, waarin uitvoerige richtlijnen en plannen zijn

neergelegd voor een toekomstige ontwikkeling. Daarin is

aandacht besteed aan de bodemkundige, landhuishoud-

kundige, landbouwkundige, economische, sociale en

educatieve aspecten, die alle ten nauwste met elkaar zijn

verbonden.

Bij wijze van samenvatting kan er over de landbouw

der
Nederlandse Antillen
nog het volgende worden gezegd.

De eilanden tellen gezamenlijk ongeveer 180.000 mensen,

een aantal dat door geboorte-overschot steeds groeiende is.

Op het ogenblik is er maar 0,12 hectare bebouwbaar land

per hoofd. Er zal dus geen sprake kunnen zijn van zelf-

voorziening in dit opzicht, en zeker zal het grootste

gedeelte van de bevolking zijn bestaan moeten blijven

vinden buiten de landbouw en de veeteelt, zelfs na even-

tuele emigratie van buitenlandse werkkrachten. Dit neemt

niet weg dat er toch altijd voor een gedeelte der Antillianen

gelegenheid is, en moet worden geschapen, om terug te

keren naar de landbouw, wanneer de grote industrieën

zullen gaan inkrimpen. Het is voor hen en indirect voor
de overige samenleving, dat de in het bovenstaande ge-

1
•’
,


1

Laat de fiscus een groot deel van Ûw
oudedag verzorgen.

A
ls U met Uw levensverzekering aanstuurt op een zogenaamde
lijfrente, dat ii een jaargeld voor U enfof. Uw vrouw, moogt
U de premie voortaan tot hoogstens
f
3.600,- per jaar aftrekken bij
de aangifte van Uw inkomen, Daardor verkrijgt U zo’n aanzienlijke
belastingbesparing, dat het U veel geihakkelijker zal. vallen, de
premie op te brengen.

Voorbeeld:
Een 37-jarige heeft een inkomen van f 20.000,-. Hij is
gehuwd en heeft
1
kind. Hij wil f 2.500,. per1 jaar besteden voor
levensverzekering. Daarvoor krijgt hij een polis 4.’an
f
75.537,-, u,,it te
betalen op zijn 65e jaar of direct volledig bij zijn eerder overlijden.
Winstbijschrijvingen zullen in de loop der jaren zijn polisbedrag
waarschijnlijk nog aanzienlijk verhogen. Als hij afspreèkt, dat hij voor
de uitkering op 65 jaar een lijfrence zal kopen, mag hij jaarlijks
f1.873,32 aftrekken bij de aangifte van zijn inkomen. Daardoor
bespaart hij per jaar f 792,- op zijn belasting. De verzekering kost
hem dus eigenlijk maar f 1.708,- per jaar.

De Levensverzekering M

“UTRECHT”

Leidseweg
2
– Utrecht

werkt gratis en vrijblijvend een gedetailleerde offerte voor U

• uit na ontvangst van de nodige gegevens. Ook bij kleinere e-

dragen en andere verzekeringsvormeh is de besparing van belang.

1

IS

Carbon
is de scheikundige benaming voor
koolstof

de enig juiste benaming voor

goed, niet krullend carbonpapier

KORES voor uw KORES-pondentie

H..BRONSJr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON 11 19 80

” EENDRACHTSWEG 11

(3 LIJNEN)

ROTFERDAM

926

12October
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

927

noemde landbouwvoorzieningen zullen moeten worden

voorbereid en uitgevoerd, ook al zal hiermede veel

kapitaal gevergd zijn en al zal volledig succes uiteraard
nie,kunnen worden gegarandeerd.

Mijnbouw.

De mijnbouw op de Antillen is, sociaal en economisch

bezien, vrijwel immer van geringer belang geweest dan

de landbouw. Toch zijn er perioden in de geschiedenis

der eilanden, vooral van de
Benedenwinden,
die een in

zekere zin spectaculaire deifstofwinning te zien hebben

gegeven, met grote voordelen voor de Koloniale Kas. Dat
was echter nog niet het geval in de Spaanse koloniale tijd.

Voor de oide Spanjaarden, die elders in het westelijk

halfrond aanzienlijke schatten verwierven aan edele

metalen en edelstenen, waren deze eilanden met recht

,,islas indtiles” (onnutte eilanden).

De West-Indische Compagnie had uiteraard eveneens

belangstelling voor goud, zilver e.d., maar enkele na-

sporingen in Curaçao en Aruba leidden niet. tot het vinden

van economisch. waardevolle afzettingen. Het duurde tot

1824 voordat, op Aruba, goud in commerciële hoeveelheid

werd ontdekt. Afwisselend werd er door de bevolking en

van gouvernementswege in de ,,placer” afzettingen ge-

graven, totdat de financiële uitkomsten vrijwel nihil waren.

Winning van het primaire goud begon er in 1839 en werd

al spoedig in concessie gegeven aan grotere particuliere

bedrijven; deze concessionarissen volgden elkaar in snel

tempo op, totdat in 1920 de concessie geheel verliep. In

1945 werd de exploratie opnieuw ter hand genomen, maar

bij de geldende goudprjs bleken de afzettingen ,,margi-

naal” te zijn, zodat deze ontginningspoging in 19A8 tot

een einde kwam. De goudproductie is in de loop der jaren

zeer fiuctuerend geweest; in de periode. 1824-1916 werd

ongeveer 1.340 kg verkregen met een waarde van ca

Af 2.000.000, waarvan meer dan 80 pCt na 1900. Naast

goud werden geringe hoeveelheden zilver en koper gepro-

duceerd. Curaçao bezit op enkele plaatsen koper- en man-

gaanafzettingen, die echter uitsluitend van mineralogisch

belang zijn en geen economische waarde vertegen-

woordigen.

De agrarische ontwikkeling in West-Europa, in de

tweede helft van de 19de eeuw, deed grote vraag naar

kunstmeststoffen ontstaan. Het zoeken naar de delf-

stoffen die de grondstof daarvoor konden leveren, onder

andere guano en phospaat, leidde tot de ontdekking

hiervan op Klein-Curaçao (1871), Aruba (1873) en

Curçao (1874). De ontginning op Klein-Curaçao (het

ging hier om guano) voltrok zich snel; in 1888 waren de

rijkste beddingen afgegraven en in 1914 kwam de exploita-

tie voorgoed tot stilstand. De phosphaatontgin.ning op

Aruba begon in 1881 en eindigde, door uitputting der
lagen, in 1915; op het terrein van de phosphaatmijn is

thans het petroleumverwerkingsbedrijf van de Lago ge-

vestigd. De Curaçaose phosphaatafgraving, in 1875,

begonnen, is – met een onderbreking van 18 jaren – tot

op heden in bedrijf, en de Mijnmaatschappij Curaçao zal

zeker nog verscheidene jaren de exploitatie kunnen voort-

zetten. De geldelijke opbrengst van de guano- en phos-

phaatontginningen op Klein-Curaçao, Aruba en Curaçao

kan geschat worden op Af 60 â 70 mln.

Een gesteente, verwant aan de phosphaat iriaar van veel

geringere economische waarde, is de kaiksteen, welke

grote oppervlakten van de drie Benedenwindse eilanden

inneemt. Sedert eeuwen
is
de kalksteen gebrand in een-

voudige kalkovens en het zo verkregen product verwerkt

tot mortelspecie. De Mijnmaatschappij Curaçao produ-

ceert, behalve phosphaat, gebrande kalk en kaiksteen

voor de bouwnijverheid en de petroleumbedrijven. Deze

uitgestrekte kalksteenvoorkomens . maken het, althans

technisch, mogelijk om cement te fabriceren; de econo-

mische aantrekkelijkheid is echter voorshands gering.

Hetzelfde geldt voor de productie van tegels uit de Cura-

çaose kleischalies, en voor de steen- en pannenbakkerij,
waarbij klei als grondstof dient,

De zoutwinning uit zeewater, in zoutpannen, valt strikt

genomen niet onder mijnbouw. Vroeger waren er vele

van zulke zoutpannen op Curaçao, Bonaire,en St Maarten,

maar thans is er alleen nog maar productie op Bonaire.

Dit bedrijf heeft, vergeleken met vorige eeuwen, nauwelijks

veranderingen ondergaan; de winning is onregelmatig en

weinig rendabel.

Ten overvloede wellicht moge er op worden gewezen,

dat de eilanden zelf geen ruwe petroleum produceren.

De nabijheid der rijke Venezolaanse olievelden heeft

menigeen doen afvragen of deze kostbare deifstof ook

in de ondergrond van Curaçao, Aruba of Boraire ver-

borgen zou zijn. De geologische bouw sluit zulks echter
wel uit.

Op de
Bovenwinden
heeft de mijnbouw nimmer een

omvang bereikt als op Curaçao en Aruba. Er is in de

tweede’ helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste

enige bedrijvigheid geweest op Saba, alwaar gedurende
korte perioden een primitieve zwavelontginning plaats-

vond. In dezelfde tijd zijn mangaan- en ijzerertsen op

St Maart
\
en geëxploiteerd, maar verder dan tot enkele

proefverschepingen is men er niet gekomen. Ook St

Eustatius heeft, gedurende enkele maanden in 1934 en

1935, mijnbouw gekend; het ging hier om puimsteen.

De titaan- en magneetijzerertszanden aan de kust van dit

eiland hebben nauwelijks de aandacht getrokken.

De toekomst van de mijnbouw op de
Nederlandse
Antillen
biedt ‘weinig perspectieven. In het algemeen kan

worden gezegd, dat mijnbouwkundige ontwikkeling er

niet behoeft te worden gezocht in hoogwaardige delfstof

fen. De belangstelling zou zich eerder moeten richten op

de grondstoffen, die geen hoog rendement maar wel een

vaste en langdurige productie beloven: kalksteen, mergel,

schalie, klei, tras en zand. Het blijft overigens de vraag of

de cement- en keramische industrieën die deze grondstof-

fen moeten verwerken, nu en later rendabel zouden.zijn.

Vermeldenswaard is wel, .dat deze laagwaardige delf-
stoffen niet vallen onder de Curaçaosche Mijnwet van

1909, welke in artikel 1 de scheiding tussen ondergrondse

en bovengrondse eigendom voorschrijft; m.a.w. zij zijn

niet onttrokken aan de beschikking van de eigenaar

van de grond.

Hilversum.

J. H. WESTERMANN.
/

1

PH& VAN OMMEREN N.V.

WESTERLAAN 10- P.O. BOX 845 – ROTTERDAM’

*
TELEFOON STAD 114880 INTERL. 110170 (K 1800)
Z c e r e .d e r
ij

K

Riviertankrederj

Tankopslaghedrjf

ALGEMENE- EN TANKBEVRACHTING

Cargadoors Expediteurs Passage – Agenten

Agenten van geregelde lijnen op:

/

Canada, Malakka, Singapore, Hong-

kong, Philippijnen, Japon, Groot-Brit-

tannie, Ierland, israei en Lweaen.

b

1

TELEGRAMADRES: VANOMMEREN

DE NEDERLANDEN

ft

• .FÂTUM

Ook in West-IrLdië •

alle verzekeringen


KANTbREN: CURAÇAO

Willemstad; Pietermaai 19

SURINAME

Paramaribo, Noorderkerktr.
5

ARUBA

/

Oranjestad, Nassaustraat 60

928

12October 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

929

Toerisme naar de Nederlandse Antillen en Suriname

Aan een beschouwing omtrent het toerisme naar de

Nederlandse Antillen en Suriname is het goed enige op-

merkingen vooraf te laten gaan over het toerisme naar

het Caraïbische gebied in het algemeen. Dit geldt zeker

met betrekking tot de Nederlandse Antillen, die een

onderdeel vormen van de Caraïbische archipel. Deze

archipel, liggende binnen één klimaatzone, vormt uit het

oogpunt van toerisme daardoor één geheel. Bovendien

vertoont het kostenpeil voor vacantiedoeleinden op de

verschillende eilanden weinig verschil en ten slotte zijn

de Nederlandse Antillen een gebiedsdeel met zo geringe

omvang dat van een zelfstandige plaats in het Caraïbische

gebied geen sprake kan zijn.

Wanneer men nagaat vanwaar de toeristen naar het

Caraïbische gebied komen, dan blijkt dat de Verenigde

Staten sterk op de voorgrond treden en als bepalende

factor kunnen worden beschouwd. Niet alleen vanwege

de absolute omvang van de bevolking maar ook door de

hoge welvaart in dit land is het aantal lieden dat zich een

vacantie buiten de grenzen kan veroorloven zeer groot.

Het Latijnse gedeelte van het Amerikaanse continent

levert een veel bescheidener aandeel in het toeristenverkeer

naar het Caraïbische gebied. In de eerste plaats omdat de

welvarende laag van de bevolking daar relatief en absoluut

veel kleiner is, doch daarnaast ook omdat men wegens

de culturele binding met Europa veelal zakenreizen naar
dat werelddeel met vacantie combineert.

V66r de tweede wereldoorlog moest de toerist per boot,

wilde hij het Caraïbische gebied bezoeken. Na de oorlog

heeft zich een uitgebreid luchtnet over het Caraïbische

gebied ontwikkeld dat een zeer belangrijke factor in de
ontwikkeling van het toeristenverkeer is geworden. De

toerist die van de sçheepvaart gebruik maakt heeft twee

mogelijkheden. In de eerste plaats bestaan er de regel-

matige scheepvaartverbindingen, zoals de Grace Line

die vanuit New York vaart en de Alcoa Steamship

Company, die vanuit New Orleans het Caraïbische gebied

bedient. Daarnaast maken gedurende de wintermaanden

grote transatlantische schepen, wanneer het vervoer over

de Noordatlantische Oceaan gering is, kruistochten naar

het Caraïbische gebied en Zuid-Amerika. Deze kruis-

tochten, die in duur en route nogal uiteen lopen, zijn

over het algemeen prijzig en derhalve treft men op deze
schepen dan ook de, voor Noordamerikaanse begrippen,

meer welgestelde laag van het reizende publiek aan. De

opkomst van de luchtvaart heeft de ontwikkeling van het

toerisme uiteraard zeer bevorderd omdat de snelle ver-

plaatsingswijze de beschikbare tijd voor verblijf op de

vacantieplaats vergrootte en tevens de mogelijkheid

ontstond in hetzelfde tijdsbestek meer plaatsen te bezoe-

ken, terwijl nieuwe mogelijkheden binnen bereik kwamen

van hen voor wie de reis per schip te veel tijd nam om

binnen de hen toegemeten vacantie nog voldoende lang

ergens te verblijven.

De toerist, die per schip reist, blijft in het algemeen aan

boord, maar degenen die van luchtvaartverbindingen

gebruik maken, zijn onderweg aangewezen op hotels.

Was de hotelcapaciteit om deze reden al vaak onvoldoen-

de, de hoge eisen die de Noord-Amerikaan aan hotels

stelt, maakte het nodig dat, wilde nen de toeristen blijven
trekken, moderne nieuwe hotels werden gebouwd, omdat

de bestaande veelal ver beneden de maatstaven bleven

die een Noord-Amerikaan pleegt aan te leggen. Zo zijn

op Jamaica, Portorico, Haïti, e.d. na de oorlog grote

hotels gebouwd.

Het mag bekend worden verondersteld, dat de gemid-

delde Noord-Amerikaan in een vacantie van enkele weken

zoveel mogelijk wil zien. Het gevolg hieivan is dat de

verblijfsduur op een bepaalde plaats slechts enkele dagen

bedraagt en in hoge mate afhankelijk is van de bijzondere

genoegens, die men de toerist ‘ter plaatse kan verschaffen.

In het algemeen worden dergelijke vacantiereizen gemaakt

als zgn. ,,inclusive tour” of ,,package tour”, d.w.z. dat

het reisbureau alle regelingen vooraf treft voor transport,

logies, voeding, uitstapjes e.d. en dat men alles vooraf en’

tegelijk betaalt. De bezoeken aan het Caraïbische gebied,

waarbij men op de verschillende eilanden voor korte tijd

verblijft, staan in Noord-Amerika bekend als ,,island

hopping tours”.

Naast de reeds aangeroerde noodzakelijkheid van uit-
stekende hotels is het uiteraard nodig om een intensieve

propaganda te voeren indien mn een markt als de Ver

enigde Staten goed wil bewerken. Te dien einde is enige

jaren geleden de Caribbean Tourist Association opgericht,

een organisatie waarvan de meeste gebiedsdelen in het

Caraïbische gebied lid zijn. Deze organisatie propageert

op regionale basis het toerisme naar het Caraïbische

gebied in het algemeen. De Nederlandse Antillen zijn on-

middellijk na oprichting lid van deze Organisatie gewor-
den, terwijl Suriname zich in 1953 hierbij aansloot.

Teneinde een beeld te geven van de omvang van het

toerisme vanuit de Verenigde Staten naar het Caraïbische

gebied, zij vermeld dat in
1953
ongeveer 580.000 Noord-

Amerikanen dit gebied bezochten en daarbij, exclusief

vervoerskosten, ca $ 40 mln besteedden.

**
*

Wanneer men nu de blik richt op de Nederlandse

Antillen en nagaat hoe het met het toerisme naar deze

eilanden staat, dan blijkt dat vooral Curaçao een veel

bezocht eiland is. Dit eiland, dat van oudsher door zijn

goede haven een handelscentrum is geTweest, heeft ook de

schepen die kruistochten maakten aangetrokken. Méde

vanwege lage invoerrechten en belastingen op de Neder-

landse Antillen, zijn vele artikelen goedkoper dan in de

Verenigde Staten, hetgeen een bezoek aan Curaçao aan-

trekkelijk maakt. Dit eiland wordt dan ook veelal gepro-

pageerd als ,,shopping center of the Caribbean”.

Kwamen in 1954 per schip ca 84.000 dagjestoeristen

op Curaçao, het totaal aantal bezoekers dat in hotels of

bij particulieren overnachtte bedroeg in dat jaar slechts

15.000. In dit laatste aantal zijn dus ook begrepen be-

zoekers, die om andere redenen dan vacantie het eiland

bezochten en die vermoedelijk wel het leeuwendeel zullen

hebben gevormd.

In Maart 1946 is het Centraal West Indisch Toeristen

Comité opgericht dat op ieder eiland door plaatselijke

comité’s is vertegenwoordigd, terwijl spoedig daarna in

New York een bureau is gevestigd onder de naam Nether-

lands West Indies Tourist Committee, dat de belangen

van de Nederlandse Antillen behartigt.

In verband met de slechte toestand, waarin het hotel-

wezen op de Nederlandse Antillen verkeerde, werd in 1947

als eerste verbetering het initiatief genomen tot de bouw

930

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12October
1955

van een modern hotel op Curaçao. Door een onjuiste

financiële opzet is dit project niet voltooid. Intussen waren

bestaande hotels begonnen hun accommodatie te ver-

beteren, waarbij de capaciteit ook toenam. Daarnaast is

een nieuw project ter hand genomen. Eind. 1956 zal een

modern hotel gereed zijn dat wordt gebouwd onder toe-

zicht en later zal worden beheerd door de Intercontinental

Hotels Corporation, een dochtermaatschappij van de

Pan American World Airways. Deze maatschappij legt

zich toe op de bouw en het beheer van moderne hotels.

Het kapitaal verschaft zij niet; dat moet ter plaatse

worden bijeengebracht.

Op Aruba, zijn in de afgelopen jaren plannen voor een

modern hotel gemaakt, doch deze zijn nog niet tot uit-

voering gekomen. Op St Maarten is thans een klein

modern toeristenhotel tot stand gekomen, terwijl op

Bonaire een paar jaar geleden een eenvoudig hotel van

het bungalow-type in exploitatie is genomèn. Saba en

St Eustatius zijn moeilijk bereikbaar. Vliegvelden zijn er

niet. Op Saba is het onmogelijk een vliegveld aan te

leggen. Op St Eustatius zou dat ten koste gaan van een

belangrijk deel van de cultuurgrond. De vraag of afgezien

hiervan eew dergelijke investering verantwoord zou,zijn

blijft hier buiten beschouwing. Wellicht brengt de ont-

wikkeling van de hefschroefvliegtuigen t.z.t. hier de op-

lossing. Nu is men op deze eilanden aangewezen op een

eenvoudige scheepvaartverbinding.

De Antilliaanse Regering heeft, de betekenis van goede

hotels inziende, belastingfaciliteiten afgekondigd en is
tevens bereid geweest aan liet eerste moderne hotel op

ieder der eilanden een exploitatievergunning voor een

casino te verlenen. Met deze maatregelen hoopt men het

aantal toeristen, dat enkele dagen op de eilanden zal

verblijven, te vergroten. Hoewel op de eilanden zeer aan-

trekkelijke bezienswaardigheden zijn, zal men echter,

gezien de mentaliteit ‘an de Noord-Amerikaan om snel

veel te zien, niet te hoge verwachtingen moeten hebben

van de verblijfsduur op de eilanden.

**
*

Ten aanzien van Suriname liggen de zaken anders. Dit

gebied ligt, zowel wat scheepvaart als wat luchtvaart

betreft, meer uit de route en het is nog niet zo ,,ontdekt”,

dat het belangrijke hoeveelheden Noord-Amerikapen

trekt. Het aantal Amerikaanse toeristen dat Suriname

bezoekt ligt momenteel in de orde van 1.000 per jaar.

Nadat in 1953 Suriname lid was geworden van de

•Caribbean Tourist Association, is de ,,Stichting tot be-

vordering van het toerisme” opgericht, die in New York

wordt – vertegenwoordigd door het reeds genoemde

Netherlands West Indies Tourist Committee. De aandacht

is
hopelijk op Suriname gevestigd door Iiet feit dat de

Caribbean Tourist Association zijn vierde jaarvergadering

in Mei
1955
in Paramaribo heeft gehouden.

In Suriname voldoet het hotelwezen’ niet aan de eisen,
die de Noord-Amerikaan daaraan stelt. Men zal daar dus

ook in dit opzicht iets moeten doen wil men de econo-

mische basis door het opbouwen van een toeristenindustrie

verstevigen. Het karakter van het Surinaamse binnenland

zal voor bepaalde groepen. toeristen stellig aantrekkelijk

zijn, doch de verkeersmiddelen zijn nog weinig ontwik-

keld. Vele mensen zullen opzien tegen de ongemakken

die hieruit voortvloeien.

**
*

Het is ongetwijfeld interessant dat men tracht de

economische basis van de Nederlandse Antillen en Suri-

name te verbreden door het ontwikkelen van de toeristèn-

industHe. Uit het bovenstaande moge blijken dat om de

aantrekkelijkste markt, nl. de Verenigde Staten, met

succes te bewerken, het een harde noodzaak is voor goede

hotels te zorgen en veel propaganda te maken. Vanzelf-

sprekend zullen ook bijkomende zaken, zoals vervoer,
dienstbetoon, vertier e.d., aan de eisen van het Noord-

amerikaanse publiek moeten voldoen teneinde de ge-

wenste ontwikkeling tot stând te brengen. Dat hiervoor

zoals voor het opbouwen van iedere industrie, ‘moet

worden geïnvesteerd en vrij belangrijke kosten moeten

worden gen1aakt, is duidelijk. Aan de andere kant dient

men niet uit het oog te verliezen dat zowel de Nederlandse

Antillen als – Suriname voorshands slechts beperkte

mogelijkheden bieden m toeristen aan te trekken en al

mag men dan onze Rijksgenoten in die gebieden een

warm hart toedragen, het zou niet juist zijn de mogelijk-

heid de toeristenindustrie tot een medebepalende factor

in het econom’isch leven te ontwikkelen te overschatten.

‘s-Gravenhage. ,.

J. A. VAN VLUMEN.

N.V. VERF-, VERNIS- EN OLIEFABRIEKEN

VEVE

1

0

WILLEMSKADE 7-17, P.O. BOX 83 –
SCHIEDAM-HOLLAND

,,MATADOR”
Japanlakken

Importeurs:

,,SYNTHEFLEX”
Synthetische lukken

N.V. HET VERFHUIS

,,GOLD STAR”
Vernissen en LakplmUren

Saramciccastraat
73

,,CELSOR”
GroI?dlakken

Tel.
2579
en vele andere lokken,, verven en vernissen voor huisschilderwerk,

PARAMARIBO

. bouwbedrijf en industrie

HOL LE RIT H

ST EE M

zonder, eigen machines.

In tenemende mate moet men in zeer vele bdrjven

besc’hikken over ialrjke gegevens inzake jnoductie

en inkoop, vorraad en omzet, kostenverloop ‘enz.


Het

B.M.A.

beschikt

over

een

uitgebreide

outillage voor het vol-

Ditismogelijkdoor

ledig toepassen van het
middel van het

Hollerlih-systeem en


unIInrith
over deskundig perso-
neel. Dit ailes staat ge-
•:•
:

systeem.

heel tot Uw dienst.
:
U

kunt

volledig
Zonderdat het U tijd of

gebruik maken
moeitë kost, worden Uw
van het
gegevens in ponskaarten
Hollerith-systeem
verwerkt.
:•:•:•

zonder zelf
U kunt dan te allen
+.

machines te hebben
••.•.
tijde

beschikken

over

de gewenste overzichten,
‘s

detailleringen enz.

N””
uow
B A

BUREAU MECHANISCHE ADMINISTRATIE N.V.

Achter Oosteihde 9-11 – Amsterdam, Tel. 37028

.•.
. . . . . .
S

S
• •
S S S S

HOE PROFITEERT U VAN DEZE SERVICE?

Op Uw telefonische of schriftelijke uitnodiging komen wij

gaarne Uw, speciale wensen béstuderen en een èomplete

analyse van-Uw administratie maken. Op grondslag daar-

van brengen wij U zonder kosten en geheel vrijblijvend een

volledIg advies uit.

UNILEVER EXPORT NV1

MUSEIJMPARK 1

ROTTERDAM

POSTBÜS 760

Fabrikanten en Exporteurs van:

Margarine

S

Shortening-

1

Geraffineerde enfof

geharde olieën en vetten

••

Vetzu ren

1

Zepen

Toilétartikelen

CATS .i’TEPÂRÖ FA 1

WILLINGESTRAAT 1— ROTTERDAM

Fabrikanten van:

i
Apparaatrollen pakpapidt

blanco
oj
Geparaffineerd papier

rollen en

bedrkt

vellen


geheel

volgens
Rollen gegommeerd kraftpapier

Uw
wensen
in kleuren bruin, wit en gekleurd


Blanco en gekleurd aluminium, lijm- of wasgeca-

1

cheerd op papier, leverbaar öp vellen en rollen;

i
blanco en bedrukt,

1
Gegolfd papier en karton op formaten of rollen in

i
alle kwaliteiten,

!
Blancb en bedrukte polyetliylene zakjes.

Levcranciejs.van:

1
Alle soorten
pakpapier
en
karton

als Grijspak

Bruinpak

kraft

Greaseproof

Pergamijn

zijde

*

.
1
Grjsbord

hardbord enz.

Voorts houden w

ons aanbevolen

voor aan-

1
vragen op blanco en bedrukte papieren zakkën

in alle geenste modellén.


Abonneert
II
op E-.S.B.

931

VE MAATSCHAPPIJ TOT FINANCIERING VAN HET NATIONAAL HERSTEL N.V.

TE ‘s-GRAVEMIAGE

(HERSTELBANK)
is in SURINAME vertegenwoordigd door een agentschap.

Adres:

GEBOUW VAN DE SURINAAMSE BANK

Gravenstraat 28

– – –

Paramaribo

Spuistra4t

Amsterdam

KÂS-ASSOCIATIE N.V.

Voorschotten op effecten en

schatkistpapier

Leverancier; van alle

soorten

HOLLAN D S E

KAAS

onder het

kwaliteitsmerk

‘,DE HARDLOPER”

N.V. KAASHANDEL BETZ
&
JAY

Speedwelistraat 7

Rotterdam

Telefoon 35735

xxxxxxx9

Personeelsannonces

Telefoneer!

Familiegesprekken voor 3 minuten f12.-

Overige gesprekken per 3 minuten f 24.-

1!!!”16h-(d

Bij het Gemeente-Enirgiebedrjf te Amsterdam
bestaat gelegenheid tot plaatsing van

ENIGE AMBTENAREN

voor werkzaamheden op het gebied van de administra-
tieve Organisatie.
Zij, die hiervoor in aanmerking wensen te ko-
men, moeten in het bezit zijn van het diploma van een middelbare school (H.B.S. met 5-jarige cursus
of Gymnasium). Daarenboven dienen zij in het
bezit te zijn van het diploma M.O. Handeisweten-
schappen of het Staatspractijkdiploma moderne
bedrijfsadministratie, dan wel vergevorderd te zijn in de accountautsstudie.
Voorkeur genieten zij die beschikken over enige practi-
sche ervaring in één of meer onderdelen van de moderne
administratie bij het grootbedrijf.
Gegadigden dienen bereid te zijn zich aan een psycho-
logisch onderzoek te onderwerpen.
Geboden wordt een interessante werkkring met goede
•vooruitzichten.
Leeftijdsgrenzen
25-35
jaar.


Uitvoerige sollicitaties, onder no. 293 G.E.B., in te
zenden bij de Directeur der Gem. Personeelsvoorziening,
Sarphatistraat 92, Amsterdam-C.

Verstevigt Uw banden

met de West!

Aanvragen te richten

tot de

Rijkstelefoondienst

(Zie ook de advertenties op pag. 933)

932

Personeejsannonces

DE TWENTSCFE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaat op 30 September 1955

Representatieve

persoonlijkheid
met langjarige ervaring
op commercieel en finan-
cieel-technisch gebied,
zoekt functie die ten doel
heeft handelsbetrekkingen
in binnen- en buitenland
aan te knopen en uit te
breiden, resp. handelsbe-
langen te coördineren.
Gedacht wordt aan han-
dels- en financierings-
ondernem. of aan semi-
ambtelijke organen die
zelfst. resp. intermediair
dit doel nastreven.

Br. no. E.-S.B.
41-1,
Post-
bus
42,
Schiedam.

Kas, Kassiers en Dag.
geldleningen

. .
f.
110.578.926,86
Nederlands
Schatkistpapier .,,
446.200.000,

Ander Overheidspapier,,
70.769.210,72
Wissels

………..
12.757.546,60
Bankiers in Binnen, en
Buitenland.
. .
.,,
43.658.054,05
Effecten, Syndicaten en
Waarden

……
47.345.059,50
Prolongatiën en Voor.
schotten tegen Effecten,,
31.687.634,86
Debiteuren………
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten),
.
5.915.961,08
Gebouwen……….
5.000.000,-

f.1.129.303.990,14

Kapitaal. . ..

. f. 49.00.000, –
Reserve ………,, . 20.000.000, –
Bouwreserve ……,, 1.000.000, –
Deposito’s op Termijn ,, 216.101.880,68
Crediteuren …….,, 794.346.541,19
Geaccepteerde Wissels ,, 77.189,44
Door Derden

Geaccepteerd . .

98.629,18
Overlopende Saldi en

Andere Rekeningen

48.679.749,65

f.1.129.303.990,14

IIIIIIIIIIIIIIIILIIIIIIIIIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIII

Grote Metaalindustrie

In
het Westen des lands vraagt een

ASSISTENT VAN DE SECRETARIS
VAN DE DIRECTIE

Voor een juist kunnen verrichten van de werk-

zaamheden zijn economische en juridische kennis
en inzicht noodzakelijk.

Voorts is ook goede talenkennis vereist.

Leeftijd ca 25.35 jaar.

Sollicitanten worden verzocht hun met de hand

geschreven brieven gemerkt ,,ASD te richten aan

Drs Ir
H.
J.
KOLKMAN,
W.
VERSCHOOR
en Drs
J. C.
OUDSHOORN
PSYCHOLOGISCH ADVISEURS
Grothendelsgebouw
B 7 .
Rotterdem

N.V. BETONFABRIEK

DE METEOOR

gevestigd te De Steeg
(gem. Rheden.

UITGIFTE

van

nom,
f 750.000,- aandelen

aân toonder,

voor één vierde gedeelte delende in de resultaten van het boekjaar
1955.

EEN MIDDELSTE GEITJE?
1
/

/

Wat met zo’n geitje wordt
bedoeld, laat zich moeilij-
• ker raden dan de Illustratie
zo simpel weerg eelt. In het
boekwerk ,,Jacht en Taal”
door Dr A. G. J. Hermans
vindt U nog veel en veel meer jagerstaal waarvan
U bij lezing menig uur zult
genieten.

Prijs II. 27.50

V;aagt Uw
boekhandelaar

uitgave van de KON. NEDERI. BOEKDR. H. A. ROELANTS te SCHIEDAM

Ondergetekerde bericht, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,
openstelt op

Woensdag
19
October 1955,

bij haar kantoren te
Amsterdam,Rotterdam, ‘s-Graven.
hage, Arnhem en Velp,

TOT DE KOERS VAN 130 pCt,,

op de voorwaarden van het bij de inschrijvingskantoren
verkrijgbare prospectus.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ,N.V.

AMSTERDAM, 10 October
1955.

933

j

:1956

Kalender

.

ft
M.
de Koningin e Z. K. H. e Prinsder Neder

5+

.

landen bestemden m

et het oog op het werk van

.

s

‘.

Pro
juventute

: kinderen-in-moeilijkheden be-
• schermen en steunen dertien exclusieve foto

s
vn de vier Prinsessen speciaal voor de Prinsessen-
kalen’der 1956 van Pro juventuce

.

_____________________________________

Een
suggestie: Schenk Uw werknemers deze ka-
1

lender ter gelegenheid van St. Nicolaas of Kerst-
en de gever een cadeau, dat wordç gewaardeerd

KALENDER

.

.

..•

T
e
bestellen è
f
2,75-bij alle

Vereni-

gingen en Afdelingen ,.Pro Juven-
nu ee”. Waar niet verkrijgbaar
volgt-
franco
toezending
na Ontvangst van

(of
per
postwissel)
t.n,v,. de
Kalender-
acgie
,,Pro Juveniute”
Prinses
Mar-
grieistraat 17,
Amsterdam-Zuid
II.

Verzuimt U dan vooral niet het bekendë weekblad

,,ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN”

ii

in te schakelen, zoals tal van bekende .bedrijven

reeds regelmatig doen en, naar ons telkens

weer blijkt, met groot succes.

,staf

Vooral de kwilitèit der sollicitanten – en

daarom

gaat het toch – is over het algemeen bijonder

coniplcct?

-• :

goed.

Advertenties,uiterlijk Dinsdagmorgen per eerste

Of. hebt U vacatures in de

i

in
.
Post n ons bezit, gaan nog mee

het nummer

• commerciële, administratieve

0

dat Donderdag .erp volgend in het bezit der

– ‘

. .

.

.. abonné’s is.


of aanverwante
sectoren?

• ..

,

ADMINISTRATIE ,ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN”, POSTBUS 42, SCHIEDAM


S

1′

1!

4

Deze aflevering werd, in opdracht van het Neder-

Iandsch Economisch Instituut te Rotterdam,

gedrukt op de persen von de Koninklijke Neder-

londsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants te

Schiedam

[!J

ÖÔÖ

ILII1

1
ft

1II

111

lit

JIII

t

JL

2LL

.
.:

-:——

1 – –

ik

_–*-

Auteur