/
Economisch=*Statistisché
Be’richten.
0
Op de drempel van 1955
*
1
Prof. Dr P. B. ‘Kreukniet
Fiscale conjunctuurpolitiek
Mr K. P. van der Mandele
Wat men niet kan veranderen,
heeft men te aanvaarden:
*
•
Drs J. Amelung
Het sigarenverbruik
• na de accijnswijziging van 1952
• UITGAVE VAN HET NEDIERLANDSCH ECONOMISCH INS’TITUUT
•
••-.
•
•
•
40e JAARGANG
• –
No1960
WÖENSDAG
5
JANUARI 1955
4ê4
T
‘..”
KAS-ASSOCIATIE N.V.
SPUISTRAÂT 172
AMSTERDAM
Incasso vn kwitanties en
handeiswissels
R. Mees & Zoonen
Bankiërs en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenbage
Delft – Schiedam – Vlaardingen
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIflN
TELEFOON II 19 80
EENDRACHTSWEG 11
(3 LIJNEN)
ROTTERDAM
ANTIQUARISCH
ce koop gevraagd
Gebonden jaargangen van de
ECONOMIST 1940 t/m 1951
BERICHT
Voor de jaargang 1954 van ,,Economisch-Statistische Be-
richten” zijn banden beschikbaar tegen de prijs van
f
4,25.
Uw bestelling gelieve ii te richten aan: Kon. Ned. Boek-
drukkerij H. A. M. Roelants, Postbus 42, Schiedam.
Brieven onder Nr. E.-S.B. 1-1, Bur. v. d. blad – Postbus 42 – Schjedom
WERXNEBIERS
WERKGEVERS C…..J….s
DE ONMISBARE
SCHAKEL IS DE
Liollandsche Societeit
vau Levensverzekeringen N.V.
Ao 1807
*
COLLECTIEVE PERSONEELVERZEKERINGEN
KAPITAALVERZEKERINGEN
LIJFEENTEN
DIRECTIEPENSIOENEN
COMPAGNONSVERZEKERINGEN
1
AX4
1
7-0
807,
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zw(jnaardse Steen-
weg 357, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar. /
Losse nummers 75 ets.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninkij/ke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
Hoofdkantoor:
.&msterdam-C. Herengracht 475 Telefoon 49100
Kantoren door het gehele land
5
Januari 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Op de drempel van
1955
Zij die telkenjare zorgvuldig de cijfers rangschikken
voor het opmaken van de balans van ons land over het,
verstreken jaar, hebben met tevredenheid geconstateerd,
dat 1954 voor Nederland in economisch opzicht goed en
voorspoedig is geweest.
De toeneming van de industriële productie bedroeg in
vergelijking met 1953 8 pCt; in vergelijking met 1948
niet minder dan 54 pCt. De arbeidsproductiviteit die ons
lange tijd zorgen baarde ontwikkelde zich niettegenstaan-
de de krappe arbeidsmarkt bevredigend. De productie per
arbeider nam in de eerste helft van 1954 vergeleken met
de overeenkomstige periode van 1953 met 44 pCt toe,
vergeleken met 1948 zelfs met 30 pCt. Daarbij bleven de
industriële investeringen zich op een hoog peil bewegen.
De export blijft toenemen. In de eerste negen maanden
van het achter ons liggende jaar is het volume van onze
totale uitvoer ten opzichte van dezelfde periode in 1953
met 20 pCt gestegen, ten opzichte van 1948 met niet
minder dan 230 pCt. Mede als gevolg daarvan bezit Ne-
derland thans een monetaire reserve, die ons in staat zou
stellen de eerste schokken van een terugslag in de con-
junctuur op te vangen.
Deze voorbeelden willen niet meer dan een illustratie
geven van de gang van zaken gedurende het zojuist afge-
sloten jaar 1954. Zij zouden met enige andere zijn aan te
vullen: rëcord-productie in de bouwnijverheid, in het
algemeen behoorlijk gevulde ordecportefeuilles, gestegen
binnenlands consumptiepeil; ook per hoofd van de be-
volking, want de aanzienlijke loonsverhogingen, die ge-.
durende het afgesloten jaar plaatsvonden, werden slechts
gevolgd door een beperkte stijging van de kosten van
levensonderhoud.
Anderzijds treffen wij onder het hoofdstuk ,,Buiten-
land” op onze balans enige dubieuze posten aan, die
gezien onze afhankelijkheid van het buitenland aandacht
verdienen. Het pleidooi voor een vrijere internationale
handel wordt nog steeds niet weersproken, maar wordt
anderzijds te weinig gevolgd door concrete maatregelen.
Bovendien is er.een stagnatie opgetreden bijde integratie
van West-Europa. Deze stagnatie was aanleiding tot
pessimistische beschouwingen over dit onderwerp. Dit
pessimisme gaat te ver. Het is waar, dat er een respectabel
aantal mislukte integratieplannen bestaat. Men moet er
zich echter voor hoeden hieruit voorbarige conclusies te
trekken. Het is een onomstotelijk feit, dat de verdediging
van de Westeuropese positie in de wereld slechts langs de
weg van een nauwe m.n. economische aaneensluiting tot
een oplossing kan worden gebracht. En het is aan geen
twijfel onderhevig, dat deze weg de volledige instemming
heeft van brede lagen der Europese bevolking. Men zal
zich echter op de methode moeten bezinnen. De grootse
blauwdrukken zullen plaats dienen te maken voor zake-
lijk weloverwogen plannen, waarbij men zich naast be-
paalde principiële richtlijnen moet laten leiden door een
practisch opportunisme, dat van de feitelijke zich voor-
doende mogelijkheden een zo goed mogelijk gebruik
maakt. Dit is niet steeds een spectaculair, doch wel een
in velerlei opzicht vruchtbaar werk. Dit wil niet zeggen,
dat het politieke vuur daarbij niet voor een voortdurende
stimulans zou moeten en kunnen zorgen.
De Benelux-landen zijn het afgelopen jaar in rustiger
vaarwater terechtgekomen, dat intussen weer enigszins
woeligr begint te worden, nu de verstarring op het agra-
rische gebied om verschillende redenen dwingender om
een oplossing gaat vragen. Achter deze nieuwe branding
schemeçen echter de omtrekken van een veiliger ree en
zelfs het beeld van een haven. De betrekkelijke rust in de
industriële sector is o.a. te danken aan het feit, dat de
Nederlandse uitvoer naar België zich min of meer op
hetzelfde niveau blijft bewegen, terwijl de Belgische uit-
voer naar Nederland stijgt. Aangezien hier van kunst-
matige hindernissen niet wezenlijk meer kan worden ge-
sproken, betekent dit o.a. dat men de speling van onze
concurrentiepositie t.o.v. het buitenland niet moet over-
schatten.
In dit verband wordt van toenemende betekenis het
feit, dat zich binnen onze grenzen een prjsverstarring
voordoet, die practisch iedere beweging naar beneden
blokkeert. Deze situatie is niet zonder gevaren. Wanneer
een verdere stijging van de prijzen zou optreden en daar-
mede een nieuwe loonsverhoging onvermijdelijk zou wor-
den, met alle repercussies daarvan op het prijspeil, zou stel-
lig moeten worden gevreesd, dat het Nederlandse. bedrijfs-
leven een onvoldoende concurrentiemarge zou ver-
krijgen. Daarmede zou hetgeen in de loop der jaren
zorgvuldig werd opgebouwd, in snel tempo kunnen af-
brokkelen. De gunstige gang van zaken maakt dus om
al deze redenen een waakzaam beleid niet overbodig.
‘s.Gravenhage.
G. BROUWERS.
INHOUD
Blz.
Blz.
Op de drempel van
1955, door Prof. G. Brouwers
Fiscale conjunctuurpolitiek,
door Prof. Dr P. B.
Kreukniet …………………………..
Wat men niet kan veranderen, heeft men te aan-
vaarden, door Mr K. P. van der Mandele …..10
Het sigarenverbruik na de accijnswijziging van
1952, door Drs J. Amelung
…………..
14
Bedrijfseconomische notities:
De P.T.T. in 1953, door Drs Th. M. Schollen ..
15
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet .. 17
S t a t i s ti e k ë n:
Interim-indexcijfers van groothandelsprjzen in
Nederland …………………………
17
Bankstaten …………………………..18
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMiSSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J.
van
Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
A!J1LUKKCH1 VOUKIHHUUDM.N.
4
ECONÖMISCH-STATIS
—
TISCHE BERICHTEN
5 Januari 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Prof. Dr P. B. KR.EUKNIET, Fiscale conjunctuurpolitiek.
Onder de titel ,,De mogelijkheden ener fiscale conjunc-
tuurpolitiek bij de huidige economische structuur van
Nederland” verscheen onlangs het rapport van een com-
missie uit de Vereniging voor Belastingwetenschap. De
commissie heeft haar taak niet beperkt tot de fiscale
conjunctuurpolitiek, maar haar onderzoek uitgebreid
tot de fiscale structuurpolitiek. Schrijver brengt een aan-
tal bedenkingen in tegen het betoog van de commissie
t.a.v. de structurele kapitaalschaarste, de starheid van
loonpeil en rentevoet en het verband tussen kapitaal-
schaarste en bevolkingsgroei. Het strijdpunt of in Neder
–
land heden ten dage structurele kapitaalschaarste be-
staat of niet – een minderheidsrapport was daarvan
het resultaat – acht schrijver irrelevant, aangezien uit
deze laatste toch niet met stelligheid een duurzame
,,structurele conjunctuur” voortvloeit, zodat de nood-
zaak van duurzame structurele belastingmaatregelen er
evenmin uit volgt. Dit betekent geenszins dat in ons land
in de tegehwoordige omstandigheden een structurele
belastingpolitiek onnodig zou zijn. Op het terrein der
echte fiscale conjunctuurpolitiek kunnen de belastingen
bij het streven naar een stabilisatie van de totale koop-
krachtstroom op twee wijzen als instrument dienst doen:
1. zij kunnen worden gebezigd om een wisselend bedrag
aan de koopkrachtstroom te onttrekken; 2. zij kunnen
worden gebruikt om het gedrag der economische sub-
jecten zodanig te beïnvloeden, dat daardoor een stabi-
lisatie van de koopkrachtstroom wordt bevorderd.
Schrijver gaat op deze punten uitvoerig in. Tot slot wijst
schrijver op de beperkte draagwijdte van de fiscale con-
junctuurpolitiek.
Mr K. P. VAN DER MANDELE, Wat men niet kan ver-
anderen, heeft men te aanvaarden.
Dit artikel bevat een weergave van de Nieuwjaarsrede
van de voorzitter van de Kamer. van Koophandel en
Fabrieken voor Rotterdam. In aansluiting ôp zijn vorige
Nieuwjaarsrede gaat hij nader in op de inhoud van het
begrip co-existentie, dat door hem in verband met de
verhouding tussen Oost en West werd gebruikt. De toe-
komstige status van Duitsland is van centrale betekenis,
waarbij in de eerste plaats gtdwht moet worden aan
de economische aspecten: onze economische steunpunten
in de wereld worden eerder dan onze militaire bedreigd.
Het economisch potentieel van de beide delen van Duits-
land gaat steeds meer op in de Oostelijke en Westelijke
buurgemeenschappen. De rol die Nederland kan spelen
gezien onze ligging aan de Rijn-Donau-lijn, met het
Oostelijke blok aan de ene zijde en Engeland aan de
andere, zal afhangen van de wijze waarop de onderhan-
delingen door onze vertegenwoordigers gevoerd zullen
worden. De ontwikkeling van de wereldexport wijst b-
vendien op de toenemende relatieve betekenis van het
intra-continentale verkeer. Ten slotte wordt een beves-
tigend antwoord gegeven op de vragen, of er een redelijke
kans bestaat om met het Oosten tot overeenstemming te
komen en of er voor het Westen een kans op een mens-
waardig bestaan is.
Drs J. AMELUNG, Het sigarenverbruik na de accijns-
wijziging van 1952.
De Nederlandse sigarenindustrie ondervond in de
jaren na de oorlog grote moeilijkheden, voornamelijk
als gevolg yan een sterke vermindering van het binnen-
landse sigarenverbruik, en wel van 178 per hoofd in 1938
tot 70 in
1951.
Door de betrekkelijk geringe spreiding
van deze industrie werden enige g bieden speciaal door
deze ontwikkeling getroffen. Het aldus ôntstane werk-
gelegenheidsprobleem bracht de Regering tot het voor-
stellen van fiscale tegemoetkomingen aan de sigarenin-
dustrie: de omzetbelasting werd opgeheven en de accijns
verlaagd. Voor de benadering van de mogelijke omzet-
vergroting als gevolg van deze maatregelen werd een
berekening van de prjselasticiteit van sigaren gemaakt;
op basis van de verbruikscijfers 1925-1938 werd een
uitkomst van —1 verkregen. In kringen van het bedrijfs-
leven bleken echter andere gedachten te bestaan en
werd een jrijselasticiteit tussen —2 en —3 gesuggereerd.
Schrijver heeft een onderzoek ingesteld naar de ontwik-
keling van het sigarenverbruik sedert 1952, en vindt een
vermeerdering met 20,5 pCt. De twee oorzaken van de
stijging zijn de inkomensstijging en de prijsverlaging.
Nadat de eerste factor werd geëlimineerd, kon nagegaan
worden hoe groot de prjselasticiteit was. Schrijver con-
stateert, dat deze ligt tussen ca —1 en —1,1, dus inder-
daad zoals in 1952 werd berekend.
– SOMMAIRE –
Prof Dr P. B. KREUKNIET, Politique de conjoncture
fiscale.
La ,,Vereniging voor Belastingwetenschap” a publié
récemment un rapport sur les possibilités d’une politique
de conjoncture fiscale dans le cadre de la structure
économique actuelle des Pays-Bas. L’auteur étudie ce
rapport et en résume les conciusions. Ce document se
divise en deux parties: d’une part ua examen détaillé
des rapports existant entre la politique fiscale et le dé-
veloppement structurel .et d’autre part une étude sur
l’impôt, envisagé comme moyen de stabilisation du
pouvoir d’achat global.
Mr K. P. VAN DER MANDELE, II faut accepter, ce
qu’on ne peut pas changer.
Cet article comprend un compte-rendu du discours
de Nouvel An du Président de la Chambre de Commerce
et Fabriques de Rotterdam.
Drs J. AMELUNG, La consommation de cigares après la
mtid(fication du droit d’accises en 1952.
Le recul de l’industri&du cigare après la guerre a pro-
voqué la prise de certaines mesures par le gouvernement:
la txe sur le chiffre d’affaires (omzetbelasting) sur les
cigares a été supprimée en 1952 et simultanément le
droit d’accises sur *cigares a été abaissé. Une estimation
portant sur la période 1925-1938 a démontré une élasti-
cité des.prix de —1, mais les industriels intéressés ont
suggéré.une elasticité de l’ordre de —2 â —3. L’auteur
indique, sur base des chiffres de consommation de 1952
et
1953,
que l’élasticité des prix paraît en réalité s’établir
de —1 A —1,1.
5
Januari 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.5
Fiscale conjunctuurpolitiek
Op 1 April 1950 installeerde de toenmalige voorzitter
van de Vereniging voor Belastingwetenschap een com-
missie onder voorzitterschap van Prof. Dr M. J. H.
Smeets die als opdracht ontving na te gaan ,,op welke
wijze de belastingen het best manipuleerbaar kunnen
worden gemaakt ten behoeve van het voeren van een
fiscale conjunctuurpolitiek”. Enige maanden geleden
kwam deze commissie met haar taak gereed. De vrucht
van haar arbeid was een rapport, dat is verschenen in de
reeks Geschriften van de Vereniging voor Belasting-
wetenschap. Aan de bespreking van dit rapport heeft
de vereniging op 27 November ji. een vergadering gewijd.
– Het is een belangrijke en belangwekkende materie die
het genoemde rapport behandelt. Niet alleen de belasting-
deskundigen maar ook de economisten dienen het bestuur
van de Vereniging voor Belastingwetenschap er dank-
baar voor te zijn dat het tot dit onderzoek het initiatief
heeft genomen, aangezien het zeker is dat de gezamen-
lijke visie van een aantal tot oordelen bevoegden op het
vraagstuk hoe een belastingstelsel aan de eisen van een
politiek van conjunctuurbeheersing dienstbaar gemaakt
kan worden een waardevolle aanvulling van de be-
staande literatuur is.
Het rapport draagt de titel ,,De mogelijkheden ener
fiscale conjunctuurpolitiek bij de huidige economische
structuur van Nederland”. Vergelijking van deze titel
met de opdracht leert dat de commissie zich in één op-
zicht een niet in de opdracht aanwezige beperking heeft
opgelegd door slechts het huidige Nederland als onder-
zoekingsobject te kiezen. Niemand zal haar hierover
vermoedelijk hard vallen. In andere opzichten is de com-
missie aanmerkelijk buiten haar boekje gegaan. Ten eerste
heeft zij de gehele fiscale conjunctuurpolitiek tot onder-
werp van onderzoek genomen en niet alleen het mani-
puleerbaar maken van de belastingen; hetwelk van deze
politiek slechts een deel is, en ten tweede heeft zij gemeend
haar onderzoek te moeten uitbreiden tot de fiscale
structuur politiek.
Op grond van een uitvoerig betoog, dat kennelijk zwaar
steunt op elders door haar lid Prof. Witteveen uiteenge-
zette denkbeelden, komt de commissie namelijk tot de
– slotsom dat ,,het verband tussen structuur en conjunc-
tuur in het economisch leven dermate nauw is, dat de
fiscale conjunctuurpolitiek niet geïsoleerd kan worden
behandeld” (blz. 9), weshalve zij ook aanbevelingen doet
• die de strekking hebben de belastingen dienstbaar te
maken aan ide structuurpolitiek.
De hier aan de orde gestelde relatie tussen structuur en
conjunctuur is van voldoende gewicht om er wat dieper
– op in te gaan, zij het in alle kortheid. Het vermelde betoog
loopt zeer in het kort als volg.:
In een land heerst structurele kapitaalschaarste als de
totale hoeveelheid kapitaalgoederen – bij een maximale
bezetting van de productiefactoren – minder sterk toe-
neemt dan nodig is om..de totale beschikbare hoeveelheid
arbeid in het productieproces te kunnen inschakelen.
In het tegenovergestelde, hier minder belangrijke, geval
spreekt men van structurele arbeidschaarste.
Men zou geneigd zijn aan te nemen dat bij elk tempo
van toeneming van het kapitaalfonds de gehele arbeid-
zame bevolking ingeschakeld kan worden, omdat de
• kapitaalintensiviteit van de productie uiteraard voor
andering vatbaar is. Neemt bijv. de bevolking sterker toe
dan het kapitaalfonds dan zal door een daling van het
(reële) loon en een stijging van de rentevoet een neiging
tot vervanging van kapitaal door arbeid in het leven
worden geroepen en dus toch het gehele arbeidsaanbod
worden geabsorbeerd. Dit is weliswaar niet gunstig,
maar mogelijk.
0
Van deze evenwichtstendentie moet men, volgens de
commissie, echter niet te veel verwachten, want in de
eerste plaats zijn het reële loon en de rentestand door
politieke en andere oorzaken betrekkelijk starre en
onbeweeglijke grootheden geworden en in de tweede
plaats is het waarschijnlijk dat, indien loon en rentevoet
veranderen, de daardoor opgewekte tendentie tot wijzi-
ging van de kapitaalintensiviteit van het productie-
apparaat slechts traag werkt.
Moeten wij dan als de bevolking sterker groeit dan het
kapitaalfonds, bij structurele kapitaaischaarste dus,
werkloosheid verwachten? Neen, antwoordt de commissie,
in het algemeen niet. De totale vraag zal namelijk met de
bevolking toenemen en dit zal de ondernemers er toe
brengen hun kapitaaluitrusting uit te breiden en wel even-
redig met de totale vraag en dus met de bevolking. Geen
werkloosheid dus, ook geen verandering van de kapitaal-
intensiviteit, maar wel netto investeringen die de be-
sparingen overtreffen en dus een voortdurende neiging
tot een infiatoire hausse.
Op grond van dit betoog komt de meerderheid van de
commissie tot de conclusie dat in Nederland, waar op het
ogenblik een structurele kapitaalschaarste in boven-
genoemde zin heerst, fiscale maatregelen tegen de ge-
schetste. ,,structurele conjunctuur” overweging verdienen
en men deze bij een discussie van de fiscale conjunctuur-
politiek niet buiten beschouwing mag laten. Bovendien
dient men dan na te gaan of fiscale maatlegelen mogelijk
zijn tegen een ander structureel verschijnsel dat het eerste
dreigt te versterken, nl. de onvoldoende vorming van
,,vrj risicodragend” kapitaal, d.w.z. vn besparingen die
via de beurs tot belegging in aandelen geraken.
Tegen het weergegeven betoog van de commissie kan
men verschillende bedenkingen inbrengen, waarvan de
voornaamste hier volgen.
Allereerst zal het m.i. realiter wel loslopen met de
starheid en onbeweeglijkheid van loonpeil en rentevoet,
vooral van de laatste, wanneer deze grootheden door een
ongelijk groeitempo van bevolking en kapitaalfonds
onder druk koMen te staan, terwijl, voor zover zij inder-
daad star blijken te zijn, de dan optredende krapte of
ruimte op de arbeids- en kapitaalmarkt in dezelfde rich-
ting zal werken als een verandering van loon- en rentevoet.
Verder komt mij voor dat, als men zich een voorstelling
tracht te maken van hoe in de werkelijkheid, met haar
veelvuldigheid van productie-eenheden, die zeer, sterke
onderlinge verschillen in kapitaalintensiviteit vertonen,
een wijziging van de
gemiddelde
kapitaalintensiviteit
plaatsvindt, men tot de. slotsom moet komen dat een
dergelijke wijziging niet zo langzaam verloopt als de
commissie ons wil doen geloven.
Laat ons echter een ogenblik aannemen dat de commis-
sie op deze punten gelijk heeft. Er zou dan, volgens het
weergegeven betoog, als gevolg van de structurele kapitaal-
schaarste niet werkloosheid komen doch een groei van
de kapitaaluitrusting in hetzelfde tempo als de bevolkings-
groei, onder de stimulans van de vraagvergroting. Deze
6
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
Januari 1955
schakel van het betoog is zeer zwak. In de eerste plaats
behoeft structurele kapitaalschaarste volstrekt niet ge-
paard te gaan met een snelle bevolkingsgroei, doch slechts
met een bèvolkingsgroei die groter is dan de groei van
het kapitaalfonds en dus in absolute zin klein kan zijn
1).
In de tweede plaats is het weliswaar aannemelijk dat onder
de elementen die gunstige voorwaarden voor de inves-
teringen scheppen, de bevolkingsgroei een plaats inneemt,
omdat hij een der oorzaken van een expanderende vraag
kn zijn, is evenwel niet in te zien waarom bij structurele
kapitaalschaarste de van deze groei uitgaande stimulans
nu juist zo sterk moet zijn dat de kapitaaluitrusting even
snel gaat groeien als de bevolking. De commissie beroept
zich hiervoor
,
implicite op een evenwichtstendentie, of-
schobn zij de werking daarvan ten aanzien van de kapi-
taalintensiviteit vrijwel loochent. Dit is een wel zeer
onrealistische theorie. De ondernemer zou met zijn inves-
teringén niet op de, als gevolg van de bevolkingsgroei
optredende, relatieve kapitaalschaarste reageren, echter wel
op de, uit dezelfde oorzaak voortkomende, toeneming
van de vraag en dat laatste dan bovendien juist in een
dergelijke mate dat de gezamenlijke reactie overeenkomt
met het tempo van de bevolkingsgroei.
In de boezem van de commissie is een meningsverschil
gerezen tussen een meerderheid die van oordeel is dat
in Nederland een structurele kapitaalschaarste heerst en
een minderheid die dit ontkent, en daarvan in een min-
derheidsnota .blijk geeft. Het punt is voor de conclusies
van belang. De’meerderheid adviseert namelijk belasting-
maatregelen ter bestrijding van de
structurele
kapitaal-
schaarste, welke de minderheid niet alleen overbodig
acht, doch rechtstreeks verwerpelijk als zijnde in strijd
met de fiscale
con/unctuurpolitiek.
In wezen is echter het
strijdpunt irrelevant: het doet niet ter zake of in Neder-
land heden ten dage structurele kapitaalschaarste be-
staat of niet, aangezien uit deze laatste toch niet met
stelligheid een duurzame ,,structurele conjunctuur”
voortvloeit, zodat de noodzaak van duurzame structurele
belastingmaatregelen er evenmin uit.volgt
2).
Dit alles betekent geenszins dat in ons land in de tegen-
woordige omstandigheden een structurele belasting-
politiek onnodig zou zijn. De commissie beveelt maat-
regelen op dit terrein, namelijk ter bevordering van het
sparen, aan omdat zij vreest dat een infiatoire hausse
zal ontstaan door het achterblijven van de besparingen
bij het door de snelle bevolkingsgroei omhooggeschroefde
peil der investeringen. Naar hierboven is betoogd is deze
vreesongegrond, maar voor bevordering van het sparen
blijft pleiten het simpele argument, zuiver structureel van
aard, dat – met uitzondering misschien van het bijzon-
dere geval van de ,,mature economy” van Keynes – elke
toenéming van het kapitaalfonds een verhoging van het
welvaartspeil inhoudt, of, bij een toenemende bevolking,
nodig is om een daling er van te voorkomen. Nu is het
gelukkig nog zo dat, niet alles wat wenselijk is ook wel-
bewuste maatregelen verlangt: er zijn wenselijke dingen
die zonder hulp gebeuren. Het sparen echter kan wel
aanspraak maken op steun en speciaal van fiscale zijde,
namelijk tot compensatie van de tegenwerking die het
1)
Hier blijkt hoe gekunsteld de gegeven definitie van structurele kapitaalschaarste
(en ook die van structurele arbeidschaarste) is. Zij staat geheel los van het absolute
peil van de kapitaalvoorziening. volgens haar zal in een zeer kapitaalarm land,
waar de bevolking stationnair is – door diepe armoede bijv. – en het kapitaal-
fonds eveneens – door dezelfde oorzaak -. geen structurele kapitaalschaarste
heersen.
5)
De commissie heeft voor het afleiden van een ,,structurele conjunctuur” strtkt
genomen niet de veronderstelling nodig dat de bevolkingsgroei een
even snelle
groei van het kapitaalfonds induceert. Voldoende is al dat de kapitaaluitrusting
sneller toeneemt dan overeenkomt met het peil der besparingen. Het feitelijke
twistpunt tussen meerderheid en minderheid zou dus eigenlijk hierover hebben
dienen te gaan. Zoals weldra zal
blijken
is het punt m.i. zelfs dan van weinig be.
tekenis omdat een structurele belastingpolitiek in elk geval wenselijk is.
van dezelfde zijde ondervindt door de befaamde ,,dubbele
belasting op het sparen”. Deze bestaat hierin dat men
over het deel van het inkomen dat men bespaart belasting
moet betalen en vervolgens indien men zijn besparingen
ruilt tegen- een reeks toekomstige inkomens over die
inkomens nogmaals belasting is verschuldigd. Deze om-
standigheid, die op belasting-technische gronden practisch
onvermijdelijk is, heeft uit den aard der zaak een invloed
op de keuze tussen consumeren en sparen. Vooral in een
land als. Nederland met zijn snelle bevolkingsgroei zijn
maatregelen tot bevordering van het sparen zeker op
hun plaats.
De aanbevelingen die de commissie doet ter bevordering
van het sparen, en in het bijzonder van de vorming van
,,vrij risicodragend” kapitaal, zijn de volgende:
1., verlaging van de winstbelastingen (inkomstenbelas-
ting en vennootschapsbelasting) en vermindering
van de progressie (blz. 19);
ruime verliescompensatie met voorafgaande en vol-
gende jaren (btz. 26);
vrijstelling van belasting van een bescheiden rente
over het in de vennootschappen aanwezige aandeel-
houderskapitaal (blz. 28).
Zeer revolutionnair zijn deze voorstellen zeker niet.
Opvallend is dat eigenlijk alleen de maatregel sub (1) tot
op zekere hoogte rechtstreeks het sparen kan bevorderen,
ni. voor zover hij het wegbelasten van inkomenstoppen,’
waaruit veel wordt .gespaard, vermindert. Dit veronder-
stelt dan dat de Schatkist zich voor de vermindering van
de belastingopbrengst op dit punt schadeloos stelt op
een wijze die het sparen minder remt dan de weggevallen
belasting dit deed. Verder zijn alle drie de maatregelen
eigenlijk in eerste aanleg gericht niet zozeer op het be-
vorderen van het sparen dan wel op het aantrekkelijker
maken van het beleggen van spaargelden in ondernemin-
gen, dus van het investeren, en pas indirect op het aan-
trekkelijker maken van het voor dit doel sparen. Op zijn
best zou men kunnen zeggen dat bevorderen van sparen
en investeren
tezamen
het doel van de genoemde maat-
regelen is. Dit is merkwaardig, want op grond van de
ontwikkelde leer der structurele kapitaalschaarste zou
de commissie maatregelen behoren voor te stellen die
alleen de besparingen doen toenemen en wel tot het peil
waarop de investeringen, gestuwd door de bevolkings-
aanwas, uit zichzelf al komen. Het lijkt er op dat de
commissie niet hard gelooft aan de quasi-conjuncturele
gevolgen van een structurele kapitaalschaarste en als
fiscale structuurpolitiek eigenlijk eenvoudig ziet een
bevorderen van de kapitaalvorming
3).
Wij komen nu tot een bespreking van de aanbevelingen
der commissie op het terrein van de echte fiscale con-
junctuurpolitiek. De verreweg belangrijkste vorm van
conjunctuurpolitiek is het streven naar een stabilisatie
van de totale koopkrachtstroom. De belastingen kunnen
hietbij op twee wijzen als instrument dienst doen:
1. Zij kunnen worden gebezigd om een wisselend be-
drag aan de koopkrachtstroom te onttrekken, veel wan-
neer de stroom breed, weinig wanneer hij smal is. Hierbij
moet men dan veronderstellen dat de uitgaven die uit
de belastingopbrengsten worden bestreden niet mede-
golven. Deze fluctuatie der belastingopbrengsten kan
men langs twee wegen bereiken:
‘) Op bIs. 18 kan men lezen
……
bestrijding van de structurele kapitaal.
schaarste: de besparingen moeten worden gestimuleerd
te, bevordering van de
investeringsactivitelt”
(cursivering van mij. K.).
5Januari1955
ECONOMISCH-SÏAÏISTISCHE BERICHTEN
7
door het belastingstelsel een zodanige structuur te
geven dat de belastingopbrengsten zo conjunctuur-
gevoelig mogelijk worden, door, zoals de commissie
het uitdrukt, het belastingstelsel een ,,built-in
flexibility” te schenken;
/
door de tarieven (in ruime zin) te manipuleren.
II. Zij kunnen gebruikt •worden om het gedrag der
economische subjecten zodanig te beïnvloeden (anders
dan door hun koopkracht in mindere of meerdere mate
weg te belasten), dat daardoor een stabilisatie van de
koopkrachtstroom wordt bevorderd.
Ad 1 (a).
Voorstellen tot bevordering van de ,,buili-in
flexibility” doet de commissie niet. Zij had dit kunnen
doen door een verplaatsing van de belastingdruk van
de kostprijsvrhogende belastingen naar de, meer
conjunctuurgevoelige, winstbelastingen aan te bevelen,
doch in meerderheid meent zij niet alleen een der
–
gelijke verpla4tsing ten sterkste te moeten afraden
doch zelfs een verschuiving in tegengestelde richting te
moeten voorstaan en wel om structurele redenen (blz. 31).
Zie de hierboven sub (1) aanbevolen maatregel ter be-
strijding van de structurele kapitaalschaarste.
Hier is het c6nflict tussen conjunctuurpolitiek en struc-
tuurpolitiek aan de orde, dat, zoals hierboven reeds werd
vermeld, aanleiding heeft gegeven tot een verschil van
mening binnen de commissie, zij het dan in niet geheel
juiste vorm. Het punt verdient een nadere beschouwing.
Laat ons hiertoe aannemen dat de meerderheid der com-
missie in hoge mate haar zin krijgt en dus, om de kapitaal-
vorming te stimuleren, een aanzienlijk deel der belasting,
opbrengsten wordt verschoven van winstbelastingen naar
kostprijsverhogende belastingen, hetgeen dus gepaard
gaat met een vermindering van de ,,built-in flexibility”.
Dit laatste betekent dat, afgezien van maatregelen aan de
uitgavenzijde, het gunstige conjunctuurpolitieke effect
van de overheidsfinanciën – infiatoire werking in de
depressie, deflatoire in de hausse – wordt verzwakt.
Ware het nu zo dat het structurele effect van de belas-
tingverschuiving
alleen
bestond uit een bevordering van
het
sparen
dan zou het conflict geen grote afmetingen
aannemen. Men zou dan als volgt dienen te overwegen:
uitbreiding van het kapitaalfonds is wenselijk; voorwaarde
hiervoor is sparen, welke handeling wij dus’ stimuleren.
In de depressie zijn er echter onvoldoende investeringen,
zodat deze dan, om conjuncturele zowel als structurele
redenen, eveneens bevorderd dienen te worden. Een
conflict tussen structuurpolitiek en conjunctuurpoli-
tiek is hier niet – tenzij deze laatste naar het mid-
del van het verkleinen van de besparingen zou willen
grijpen; dit behoort echter m.i. steeds een ultimum re-
medium te blijven. In de hausse overtreffen de investerin-
gen de besparingen. Conjunctureel keurt men dit af,
zodat men de investeringen gaat afremmen. Een conflict
met de structuurpolitiek ontstaat niet aangezien deze geen
investeringen boven het peil der besparingen verlangt.
De enige tegenstelling tussen structuurpolitiek en con-
junctuurpolitiek is dat de eerste zich bedient van een
middel (verschuiving van belasting) dat de werking van
een middel van de laatste (built-in flexibility) verzwakt
en deze dus noopt naar andere instrumenten te grijpen.
Anders is het echter nu – waar ik reeds op wees – de
verschuiving van de belastingdruk niet alleen; en zelfs
niet in de eerste plaats, het sparen bevordert doch ook
het investeren. Daardoor immers komt bij de genoemde
tegenstelling nog deze dat de structuurpolitiek in de hausse
rechtstreeks tegen de conjunctuurpolitiek in werkt.
ROTTERDAMSCHE. BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT.
T R A N S A C T 1 E S
260 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(AdverLent.tB)
Welke zijde moet men in dit conflict kiezen? Zo gesteld•
kan men de vraag niet beantwoorden, want er kan slechts
sprake zijn van graduele verschillen: wat meer (minder)
,,built-in flexibility” en wat minder (meer) bevordering
van de kapitaalvorming. In wezen kiest noch de meerder-
heid noch de minderheid partij; zij geven beide slechts als
haar mening dat de bestaande belastingstructuur hier te
lande niet het juiste midden heeft gevonden, ofschoon zij
ongetwijfeld anders denken over de plaats waar men dit
juiste midden moet zoeken.
Ad 1(b).
Te dien aanzien stelt de commissie voor tarief-
veranderingen in loon- en inkomstenbelasting welbewust
als conjunctuurpolitiek instrument te gebruiken (blz. 29),
waartegenover zij van mening is dat de kostprijsverhogen-
de belastingen hiervoor om diverse redenen niet of nauwe-
lijks in aanmerking komen, met één uitzondering, die
echterönder II thuis behoort en daar nog ter sprake zal
komen. –
Het rapport is over dit onderwerp kort. Op de ver-
gadering is het in het geheel niet aangeroerd. Ik zal er
daarom hier niet op ingaan, echter niet omdat het on-
belangrijk of vrij van problemen is.
Ad 11.
Dit heeft de commissie kennelijk als de hoofd-
schotel beschouwd en op de vergadering is ook over vrij-
wel niets anders gesproken. Wat men hier beoogt is na-
genoeg uitsluitend de ondernemers er toe te brengen in
de depressie meer en in de hausse minder uit te geven,
speciaal aan investeringen, dus investeringen te verplaat-
sen van de hausse naar de depressie, althans een te grote
opeenhoping van investeringen in de hausse te voorkomen.
De middelen die de comissie hiertoe aanbeveelt zijn
van verschillende aard. De voornaamste zijn:
ruime verliescompensatie (blz. 26);
aanvaarding bij de fiscale winstbepaling van de
vervangingswaardeleer (blz. 23 v.);
het in de hausse buiten werking stellen van in de
depressie verleende belastingfaciliteiten als ver-
vroegde afschrjving e.d. (blz. 21);
manipulatie van de tarieven der omzetbelasting op
duurzame kapitaalgoederen (blz. 30);
gelegenheid geven tot het vormen van belastingvrije
conjunctuurreserves (blz. 22).
8
ECONOMISCH-STATISTIS’CHE.BERICHTEN
5
Janüari 1955
Het bestaande belastingstelsel’ heeft de strekking
bepaalde uitgaven bij de ondernemiiig te doen verschuiven
naar de hausse, hetgeen volgens de commissie in belang-
rijke mate als onvermijdelijk moet worden beschouwd.
Het toelaten van een ruime verliescompensatie – die wij
reeds als middel ter bestrijding van de structurele kapi-
taalschaarste’ hebben ontmoét – neemt èen vn de ôor-
zaken van deze verschuiving weg. Voldoende is dit echter
zeker niet. Een verdere stap in deze richting zou worden
gedaan indien bij de fiscale winstbepaling de leer van de
vervangingswaarde zou worden aanvaard, ofschoon men
de conjunctuurpolitieke betekenis hiervan, zeker niet
moet overschatten. De commissie noemt enkele wijzen
waarop het door de fiscus iiiet rekenen met de yervangings-
waarde tot het accentueren-van de conjunctuür kan leiden
– die geen grote indruk vermogen te maken -,
doch hiertegenover staat in elk geval dat aanvaarding van
de vervangipgsvaardeleer de ,,built-in flexibility” van het
belastingstelsel verkleint. Immers, men moet’ veronder-
stellen dat de gemiddelde opbrengst van de betrokken
belastingen dezelfde blijft. Dan echter zal de opbrengst
in de hausse lager vorden door het niet meer belasten
van hoofdzakelijk dan optredende schijnwinsten en zal
de opbrengst in de depressie stijgen door het niet meer
in mindering brengen van schijnverliezen.
De commissie meent overigens het integraal aanvaarden
van de leer der, vervangingswaarde niet te moeten be-
pleiten vanwege de er aan verbonden fiscaal-technische
bezwaren, doch zij stelt als tussenoplossing voor:
ten aanzien van de voorraden het ijzeren-voorraad-
stelsel of het lifo-stelsel, beide met manco-reserve, of het
lifo-stelsel over de gehele (wisselende) voorraad;
ten aanzien van de duurzame productiemiddelen een
of andere methode die neerkomt op afschrijving op basis
van vervangingswaarde.
Hierdoor wordt dan een verdere oorzaak vai sa-
menballing van investeringen in de hausse wegge-
nomen, doch te vrezen valt dat de hausse nochtans de
periode blijft, waarin de investeringsactiviteit zich con-
centreert. Vandaar sub (3) en -vooral sub (4) voorstellen
tot maatregelen die op het beboeten van investeringen
in de hausse gaan lijken. Als antwoord op een debater
die de waarde van een variëren van het tarief der omzet-
belasting op duurzame kapitaalgoederen in twijfel trok,
deelde de voorzitter der commissie mede dat men had
gedacht aan een heffing in de hausse volgens het weelde-
tarief. Aan deze maatregelen zullen ongetwijfeld ook
nadelen kleven. Een van d.e ernstigste lijkt mij dat het heel
moeilijk zal zijn een onderscheid te maken tussen ver-
vangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen en
voorts dat een conjunctureel belangrijke vorm van in-
vesteringen (en desinvesteringen), nl. voorraadverande-
ringen, wel geheel buiten schot zal blijven.
Ten slôtte is er de belastingvrije conjunctuurreserve,
vblgens een plan dat voorkomt in het rapport d.d.
8 September. 1948 van de Kerncommissie voor de werk-
gelegenheidsolitiek, waarover de commissie niet geest-
driftig is kunnen worden, doch dat in de vergadering bij-
val vond. Het plan koiit in het kort hierop neer dat een
deel van de winst onbelast blijft als het bij De Nederland-
sche Bank op een speciale geblokkeerde rekening wordt
gestort. ‘Over deze reserve kan worden beschikt wanneer
de Overheid hiertoe vergunning geeft, hetgeen zij zal doen
als een depressie is aangebroken. Hierbij kan de Overheid
bepalen dat binnen een bepaalde tijd een zeker deel moet
worden besteed hetzij aan duurzame kapitaalgoederen
hetzij aan wachtgelden. De ondernemer kan steeds op
een ander tijdstip of op een andere wijze over het gereser-
veerde bedrag beschikken, maar is dan alsnog de niet
geheven belasting verschuldigd.
In de commissie zijn tegen dit plan ettelijke bedenkingen
te berde gebracht, waaryan er hier enkele volgen:
de Overheid gaat wel zeer sterk op de stoel van de
ondernemer zitten;
de ondernemer kan in de hausse onbelast reserveren
en daarnaast met bankcrediet investeren;
het is niet duidelijk hoe men moet handelen als een
depressie lang op zich zou laten wachten.
Er zijn ongetwijfeld nog meer bezwaren te formuleren.
In hoeverre deze door passende bepalingen zouden kunnen.
worden ondervangen is zeer moeilijk na te gaan. Een
groot voordeel van het plan schijnt mij in elk geval dat het
bij het tegenwoordige tarief van de vennootschaps-
belasting een verplaatsing van koopkracht van hausse
naar depressie, misschien zelfs zonder vergoeding van
rente over het tegoed, financieel zeer aantrekkelijk maakt,
zodat het een veel sterker middel dan de overige sub II
opgesomde maatregelen kan zijn.
Nu allè voorgestelde maatregelen van fiscale conjunc-
tuurpolitiek de revue hebben gepasseerd rijst de vraag
welke perspectieven deze politiek biedt. De commissie
waarschuwt tegen overschatting van wat men met de
belastingpolitiek kan bereiken. Mij komt voor dat ze-dat
terecht doet, voornamelijk om de volgende, gedeeltelijk
ook door de commissie aangevoerde, redenen:
Het gemiddelde peil der belastingen, over langere
perioden beschouwd, moet t.o.v. het nationale inkomen
hoog zijn omdat de overheidsuitgaven die uit de belastin-
gen worden bestreden hoog zijn. Op dit hoge peil nu zijn
geen sterke fluctuaties mogelijk omdat dan de top van de
golf een onaanvaardbare hoogte zou bereiken.
Hoe groot ook de ,,built-in flexibility” van het belasting-
stelsel is, toch zullen de belastingopbrengsten in absolute
cijfers aanmerkelijk minder schommelen dan het nationale
inkomen, waaruit zij worden betaald, zodat de compen-
satie slechts zeer gedeeltelijk is.
Een van de belangrijkste elementen in de conjunctuur-‘
politiek is snelheid van op de verschijnselen reageren.
Men moet vrezen dat de fiscale conjunctuurpolitiek de
vereiste snelheid niet zal kunnen bereiken.
Alle maatregelen om de ondernemers er toe te brengen
uitgaven, met name investeringen, van de hausse naar de
depressie te verplaatsen zullen niet kunnen voorkomen
dat op dit terrein een zeer duidelijke golfbeweging zal
blijven bestaan. Hierbij dient men niet uit het oog te
verliezen dat het – ook conjunctureel – gevaarlijk kan
zijn al te krachtige middelen te baat te nemen.
De draagwijdte van de fiscale conjunctuurpolitiek is
dus beperkt. –
Leiden.
Prof. Dr P. B. KREUKNIET. –
40
een
Uw merk
toonaangevend.
1
Hoe brengt U dat ideaal naderbij?
door Waardigheid
door
.
Volharding
door Slimheid
MOP”
.
door Waakzaamheid
door Swlheid
door,
U weet iets van Uw zaak. WIJ weten iets van reclame! Zullen wij eens zien hoe wij
samen, met het bovenstaande voorogen, Uw reclame kunnen richten op dat éne doel?
Het is verrassend hoeveel mogelijkheden zich reeds kunnen openen tijdens een eerste,
orinterende bespreking met
RECLAME
S
ADVIES BUREAU B.
VAN BORSSUM WAALKES JULIANALAAN 11
BAARN TEL. 2245
9
10
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5Januari1955
Wat men niet kan veranderen, heeft men te aanvaarden
l)
Het is niet gebruikelijk in een Nieuwjaarsrede naar een
vorige t’e verwijzen, maar ditmaal leek het wenselijk van
deze regel af te wijken en wel om een bepaalde reden.
De strekking van onze vorige Nieuwjaarstoespraak was
,,Leven is strijd”
2);
gepleit werd daarin voor co-existentie
met het grote Oosterse blok. Deze gedachte heeft toen
nogal wat opschudding veroorzaakt en de vraag werd
gesteld, of hiermede een samengaan met de communisten
bedoeld werd. Wij halen dit aan om aan te tonen hoe snel
wij tegenwoordig leven en hoe vlug de wereldopinie in
het tegenovergestelde kan overslaan. Wat begin Januari
1954 nog als buitenissig gold, is begin Januari
1955
haast
al weer een verouderd standpunt. Immers, zelfs de Ameri-
kanen, het Amerikaanse staatshoôfd incluis, die vol-
komen afwijzend tegenover deze gedachte stonden,
hebben zich thans er mede verenigd.
Co-existentie is een boisjewistische ,,uitvinding”. Lenin
is er al in 1922 mee begonnen, daarna was het het stok-
paardje van Stalin en 66k de tegenwoordige machts-
hebbers herhalen deze leuze niet alleen tot in den treure,
maar zij hebben op deze leuze hun wereldvredesactie
opgebouwd.
Dat dit
initiatief
een doelpunt voor de Russen is ge-
worden, kunnen wij als Westerlingen niet anders dan
betreuren en wij moeten alleen maar hopen, dat de beurt
voor een volgend groots initiatief nu
ons
ten deel zal
vallen.
Voorlopig is co-existentie echter nog maar een slag-
woord, dat de wereld alléén er van doordrongen heeft
dat de warme oorlog vermeden kan worden. Als zodanig
is het dus zuiver negatief. En het blijft vooralsnog een
groot vraagteken wat het voor de practijk zal betekenen.
Het Westen denkt dat gemeenschappelijke militaire
verdediging voorwaarde is. Wij voor ons vrezen van niet,
waarmede wij echter geenszins gemeenschappelijke ver
–
dediging van de hand willen wijzen of overbodig achten.
Om echter de Russische ,,challenge” van co-existentie
op de juis
t
te manier te kunnen beantwoorden, moeten wij
eens onderzoeken wat het Oosterse blok onder co-existen-
tie verstaat. Zijn er aanwijzingen voorhanden, dat het zich
hierbij een bepaalde voorstelling vormt?
Lenin had een bepaald plan: alléén ruiltransacties,
waardoor de
communistische
opbouw der Sowjet-Unie
door de kapitalistische wereld n6ch gehinderd nôch
beïnvloed kon worden.
Stalin had 66k een bepaald plan: opbouw en spreiding
van de
zware industrie
ten koste van alles, om zodoende
Rusland militair
en
economisch in
staat van
verdediging
tegen elke
interventie
of agressie te stellen. Pas toen dit
doel bereikt was, feitelijk na de tweede wereldoorlog,
ging de Söwjet-Unie tot uitbreiding van haar invloedssfeer
over door ten eerste de veroverde gebiedsdelen te sow-
jettiseren en ten tweede door de Satellietstaten op de
Russische economie af te stemmen, teneinde niet alleen
de eigen opbouw te bespoedigen, maar om daardoor
tevens door deze gecombineerde economieën hulp aan de
minder-ontwikkelde gebieden te kunnen verlenen: het
zogenaamde Stalin-plan. In deze periode betekende co-
existentie: desnoods oorlogvoeren
per proxy,
maar geen
militaire agressie van de kant van de Sowjet-Unie zelve
tegen wie ook.
‘) Dit artikel bevat een weergave van de Nieuwjaarsrede van de voorzitter
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, Mr K. P. van
der Mandele. Red.
‘) Zie
•
,E.-S.B.” van 6 Januari 1954.
Malenkow heeft 66k een plan: het bevorderen van de
Oost-West-handel; echter met dien verstande, dat deze
in de practijk eerder op een eenvoudig
kopen
van Westerse
goederen neerkomt, dan op een grootscheepse goederen-
ruil van weerskanten. En ondertussen voltrekt zich achter
het ijzeren gordijn een opmerkelijke metamorphose: het
in het begin zo strak-ideologisch georganiseerde commu-
nistische blok is doende zich in een Oosterse Common-
wealth of Nations op roebel-basis te veranderen naar het
voorbeeld van het Britse Gemenebest.
En daarmede’ komen wij tot de voorstelling, die men
zich tegenwoordig in het Kremlin van co-existentie maakt:
Oostenrijk en Oost-Duitsland in het roebelblok te be-
trekken, onverschillig welke ideologie of regeringsvorm
deze landen uiteindelijk verkiezen; aantrekking van
nieuwe industrieën en know how; vestiging van dochter-
ondernemingen van Westerse firma’s in het roebeiblok
onder de meest gunstige voorwaarden.
De vraag, die onmiddellijk hiermede verband houdt, is:
betekent de hereniging 6f de verdeeldheid van Duitsland
de beste voorwaarde voor de verwezenlijking van de
bovengenoemde Russische plannen? Onzes inziens de
verdeeldheid,
reden waarom de Sowjet-Unie de ratificatie
van de Londense accoorden au fond ook niet zo erg
vindt.
Immers, blijft Duitsland verdeeld, dan zullen tal van
Oost-Duitsers, die tot nu toe alleen gedwongen meege-
werkt hebben, het noodlot moeten aanvaarden, want dat
het geen bluf van de Russen is, dat na een remilitarisering
van West-Duitsland een herstel van Centraal-Europa
definitief van de baan is, beseft iedereen, die de ontwikke-
ling in de Oostzone
enigszins
kan volgen.
Maar wat gebeurt er, zal men wellicht vragen, wanneer
de Londense accoorden toch nog, bijvoorbeeld over de
Saarkwestie, struikelen en wanneer misschien toch eerst
met de Russen gepraat zal worden alvorens de herbe-
wapening van Duitsland een voldongen feit wordt?
Daarmede begint dan niet alleen het touwtrekken om
Duitsland, maar véôral het concretiseren van het begrip
,,co-èxistentie” door Oost
én
West, ingeleid zoals wij
hopen door een groots gemeenschappelijk initiatief van
ons Westerlingen.
‘Hoort nu het belichten van deze vraagstukken feitelijk
thuis in een Nieuwjaarsrde van de Voorzitter ener
Kamer van Koophandel? Al lijkt het ,,pro domo” ge-
sproken, toch zou ik deze vraag bevestigend willen be-
antwoorden, immers het
hele
Westen is hierbij betrokken
en het wil ons voorkomen, dat het daarom onze plicht is
om een weg te zoeken waarlangs wij enerzijds het onver-
mijdelijke op de beste manier tegemoet kunnen treden,
anderzijds echter weer het initiatief kunnen opbrengen
om een nieuwe taak te zoeken in deze veranderde wereld.
Tot nu toe overheerste in het Westen alléén het besef
zich tot een gemeenschappelijk
militaire
defensie te moe-
ten aaneensluiten. Wij herhalen, dat wij aan dit streven
geen afbreuk willen doen, alhoewel ons op dit ogenblik
een gemeenschappelijke
economische
defensie doeltreffen-
der zou lijken, daar momenteel eerder onze
economische
steunpunten in de wereld worden bedreigd dan onze
militaire.
Het bedrijfsleven stelt uit den aard der zaak in de eerste
plaats belang in de economische aspecten en deeconomi-
sche gevolgen van de na-oorlogse structuurverandering
5
Januari
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11
en zodoende zal hier ook voornamelijk de economische
kant daarvan belicht worden.
Het lijkt overbodig er hier nogmaals op te wijzen, dat
een blijvend verdeeldhouden van Duitsland de kern van
Centraal-Europa zal splitsen en dat daardoor aan de
Europese
,,tangens” van het Oosterse en het Westerse
blok twee enorme krachtvelden van ijzer en staal komen
te liggen (Opper-Silezië en de Ruhr-Saar-Lotharingen),
die elkaar eerder afstoten dan aantrekken.
Een hereniging van Duitsland zal ons Westerlingen
echter voor haast nog groter problemen stellen dan de
ègenwoordige verdeeldheid, want hoewel de prijs voor
deze hereniging in de eerste plaats door Duitsland betaald
zal moeten worden, zullen 66k zijn buren de gevolgen er
van ondervinden.
Daarom zullen wij ons er bijtijds rekenschap van
moeten geven, wat de prijs voor een eventuele hereniging
zal zijn. Dat Duitsland geneutraliseerd zal worden –
dus nôch een Westers nèch een Oôsters bondgenootschap
zal mogen sluiten – ligt op het militair-politieke niveau
en interesseert het bedrijfsleven als zodanig in mindere
mate. Eerder zouden wij te weten willen komen wat de
economische clausules zijn die met deze militair-politieke
neutraliteit verbonden zijn.
Officieel
stelt men als voorwaarden: van Westerse kant
vrije algemene verkiezingen; van Russische kant het
terugtrekken van alle bezettingstroepen. Maar men kan
zich niet aan de indruk onttrekken, dat de woorden er
alléén toe dienen om de gedachten te verbergen, want
alles wat in de loop der laatste tien jaren uitlekte over
vertrouwelijke gesprekken met de andere zijde draaide
steeds om het Duitse industriële potentieel en over de
vraag hoelang, over welke hoeveelheid en op welke
manier kunnen partijen hierover beschikken.
Tot aan de Berlijnse conferentie sprak men over een
zeker percentage van de jaarlijks productie. Hiervan
wordt niet meer gerept. Daarna zijn door Oost en West
pogingen gedaan om de respectieve heiften van Duitsland
nauw in de eigen economische invloedssfeer te betrekken.
Minister Butler boekte een enorm succes op dit gebied
in Bonn.
Nu wor4en voorbereidingen getroffen – van Russische
kant althans en voor het geval dat tegen alle verwach-
tingen in de hereniging van Duitsland een feit zal worden
– de draden weer aan te knopen, die vanouds van de
Ruhr
en
de Saar naar de zware industrie achter het ijzeren
gordijn liepen.
De sedert Stalingrad bekend geworden en- in Oost-
Duitsland levende Generaal Paulus heeft kort geleden
met enkele Westduitse collega’s hieromtrent in Berlijn
besprekingen gevoerd en ook gedachtenwisselingen tussen
industriëlen en andere groepen wijzen in de richting, dat
de nieuwe leuze luidt: ,,een nauwe samenwerking tussen
de Oost- en Westduitse industrie is niet alleen voorwaarde,
maar tevens levensnoodzaak voor een vrij herenigd
Duitsland”, waarbij niet uit het oog mag worden verloren,
dat de spiritus-rector van deze nieuwe zet op het econo-
misch schaakbord Moskou is.
Dit is het spel, dat men in Londen maar al te goed be-
grijpt en doorziet, want het is de
eigen
manier van spelen,
alleen in de tegenovergestelde richting. Dit is 66k de reden
waarom de Engelsen besloten – weliswaar op een eer-
biedige afstand – met de Kolen- en Staalgemeenschap
in verbinding te treden en waarom Washington en Londen
het voorstel van de Franse premier Mendès-France om
een nieuw soort ,,Comité des Forges” – zonder hen – in
het leven te roepen beslist van de hand wezen.
HANDEL MAATSCHAPPIJ
C.c4tbert de’Bc4ry
&
o.’fl.’O.
HERENGRACHT 450
–
AMSTERDAM
Internationaal handelscontact
Flnenctering van de buitenlandse handel
1 AdvrtMnfte)
Zou een dergelijke gang van zaken voor de Duitsers
aanlokkelijk kunnen zijn? Dat is nu de vraag. ,,Stellig”
moeten wij hierop helaas antwoorden, want de as Berlijn-
Moskou-Peking-Tokyo biedt hun
op de duur
behalve
enorme afzetgebieden 66k nog tal van
politieke
expansie-
mogelijkheden. –
Hier komt ons een gesprek te binnen, kort na de
oorlog met een Engelsman gevoerd, waarin toen al de
mening uitgesproken werd, dat de
politieke hereniging van
Duitsland pas dn actueel zal worden, wanneer zijn
econo-
misch
potentieel in andere buurgemeenschappen in Oost
en West zal zijn opgegaan. Dit tijdstip lijkt ons nu nabij,
want de Engelsen hebben van hun kant 66k allang een
,,as” op het oog. Zij hebben niet voor niets de Ruhr bezet.
Na de oorlog werd de lijn Dusseldorp-Londen getrok-
ken en vastgehouden. Daar de Engelsen nooit veel woor-
den over hun plannen kunnen of willen loslaten, is het
soms héél moeilijk om hun gedachten te volgen, voortl
ook omdat zij vaak zelf niet vooruit weten waarheen
zij gaan.
Hoe het ook zij, onze buren, de Belgen, hebben de
Engelsen al tijdens de oorlog een bruggenhoofd (de Kem-
pen) op de zoëvengenoemde lijn aangeboden, zodat
Antwerpen de grote plaats van overslag en een van de
pijlers van die as geworden is. Het verhaal zegt van Bloody
Mary van Engeland, dat als men haar hart zou hebben
opengesneden, men het woord ,,Calais” daarin gegrift
zou hebben gezien. Van Minister Butler wordt hetzelfde
gezegd ten aanzien van Antwerpen. Blijkbaar ziet Mi-
nister Spaak de Kempen 66k eerder als een economisch
dan als een militair bruggenhoofd, want in een toespraak,
welke hij enige weken geleden hield, heeft hij, doelende
op de vier Britse divisies gezegd, dat deze in de eerste
plaats het Engelse belang zouden dienen.
Kunnen wij onze Belgische partners er een verwijt over
maken dat zij gepoogd hebben hun banden met Engeland
enerzijds en met Duitsland anderzijds zo sterk mogelijk
te houden,, daaraan de voorrang gevend boven de Bene-
lux-belangen? Hierop moeten wij een stellig ,,neen” uit-
spreken, want de verhouding tot Puitsland en de ver-
houding tot hun Congo – en hierom gaat het natuurlijk
– is van den beginne af buiten Benelux-verband gehou-
den.
Hoever, zo vragen wij ons af, zijn wij op weg om onze
verhouding tot Engeland en Duitsland te regelen, want
Rotterdam ligt haast nog directer dan Antwerpen in de
verbindingslijn Londen—Ruhr. En realiseren wij ons, dat
wij deze kwestie niet in de eerste plaats in Dusseldorp
maar in
Londen
aan de orde moeten stellen, want evenmin
als wij
organisch
in de lijn Berlijn-Tokyo liggen;evenmin
liggen wij van
nature
in de zo fel omstreden lijn Bonn-
Parijs?
Deze zo fel
omstreden
lijn Bonn-Parijs, die alléén onder
12
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
Janüari 1955
het autoritaire gezag van een Charlemagne als lijn Aken-
Parijs-Rome voor korte tijd een feit was, is sindsdien
even fel
bestreden
en, alle ondernomen pogingen ten spijt,
op mislukkingen uitgedraaid.
Het zou ons hier te ver voeren om precies uiteen te
zetten waarom. Een van de hoofdoorzaken ligt echter in
de ontdekking van de nieuwe wereld en de benden, die
alle Wesfeuropese landen – met uitzondering van Duits-
land – overzee gevestigd hebben. Van Nederlandse kant
is daarom ook bedenking tegen een te eenzijdige Frans-
Duitse samenwerking gerezen en Minister Erhard heeft
hierop geantwoord, dat het geenszins in de bedoeling ligt
de Benelux-landen uit te schakelen. Wat Afrika betreft
gaf hij zelfs de voorkeur aan een samengaan in Europees
boven een in Duits-Frans verband.
Het probleem ligt anders.. Onzes inziens presenteert
zich hier weer eens het duizend jaar oude continentale
vraagstuk in een nieuwe gedaante en v66rdat wij de kwes-
tie ,,co-existentie” met het Oosterse blok met vooruitzicht
op succes
voor het Westen
onder de ogen kunnen zien,
moeten wij eerst zekerheid hebben, of de lijn Bonn-Parijs
uiteindelijk om de
Atlaitischg
as zal draaien 6f dat zij
door handig manoeuvreren der Russen
economisch
door
het
Oosterse
bloc opgezogen zal wôrden.
Wat dit betreft is men nôch over de houding van be-
paalde Duitse kringen, nôch over de bedoeling van zekere
Franse groepen en partijen gerust; reden waarom de
felste bestrijders van de Saaraccoorden deze niet uit anti-
Franse maar uit pro-Westerse overwegingen bedenkelijk
achten.
Lotharingen met de Saar in Franse handen geeft de
Fransen een zéér sterke
zelfstandige
en
onafhankelijke
onderhandelingspositie tegenover het Oosterse blok,
zonder dat het Oosterse blok er politieke concessies tegen-
over behoeft te stellen. Immers, zoals premier Mendès-
France in zijn rede van 19 November ji. zeide: ,,co-exis-
tentie tussen Oost en West bestaat feitelijk al sedert 1945,
want in het algemeen zijn er geen conflicten tussen deze
landen”. Velen denken hierover anders, maar dit doet
hier niets ter zake.
Stellen wij nu de vraag, in welke richting het welbe-
grepen Nederlandse belang ons zou moeten drijven, dan
blijft voor een zeevarend en handeldrijvend volk alléén
over: een samengaan met een zo wijd verspreide en veel
omvattende associatie als de Atlantische Unie,’onverschil-
lig of het rechtsteeks of via het sterlingblok tot stand komt.
Wij menen, dat wij hierin het voorbeeld van onze Benelux-
partners moesten volgen en onverwijld een nauwer samen-
gaan met Londen irosten zoeken, niet alleen met het
oog op onze belangen in het Britse Gemenebest, maar in
hoofdzaak 66k in verband met onze grote
industriële
belangen, die op het spel staan, wanneer de natuurlijke
transcontinentale lijn Rijn-Donau duidelijk in de open-
bare belangstelling zal worden getrokken als de as waar-
om het Atlantische blok en het
roebelbiok
in Europa
zullen draaien.
Dat Rotterdam in deze lijn een sleutelpositie inneemt
(zoals Antwerpen in de Dusseldorp-Afrika-lijn) is duide-
lijk en het zou alleen jammer zijn, indien wij, door on-
nodig getreuzel, onze beste kansen weer voorbij lieten
gaan.
De Engelse industrie wil voor haar kapitaalgoederen
rechtstreeks met de Donaulanden verbonden zijn en de
transcontinentale autoweg en de transcontinentale water-
weg (de door West en Oost nagestreefde Rijn-Main-Do-
nau-verbinding) lopen over Rotterdam, daar Londen van
plan is een ferry-dienst op Rotterdam in het leven te roepen.
Voor onze smaak leggen wij Nederlanders teveel na-
druk op het vertegenwoordigd mogen zijn aan de
groene
tafel en vergeten daarbij, dat de zaak allang ondershands
bekokstoofd is, v66rdat zij voor het forum der wereld
behandeld wordt. Zodoende moeten wij vaak met de
kruimels genoegen nemen, die anderen cverlaten, in plaats
van van den beginne af ons
rechtmatig
deel op te eisen.
Of, met andere woorden: bij de uiteenzetting van de grote
problemen, waarbij ons land nôch als
zodanig
nèch in
Benelux-verband
in aanmerking komt, moesten wij onze
politieke stem in ruil voor de behartiging van onze
economische
belangen aan onze ,,spokesman” delegeren
en ons niet tevreden stellen met de fictieve overwinning
om met de groten mee te mogen praten.
Bezien wij de wereld eens uit deze
<
gezichtshoek en
bezien wij verder hoe de
wereldhandel
na de tweede wereld-
oorlog veranderd is, dan moeten wij erkennen, dat deze
qua samenstelling en qua oriëntering een ingrijpende
wijziging heeft ondergaan. De
samenstelling
zal haar
invloed op ons exportpakket doen gelden, de
oriëntering
op onze diensten van invloed zijn.
Terwijl de betekenis van Europa in de wereidhandel
geleidelijk
afneemt,
is het
onderlinge
goederenverkeer der
Westeuropese landen sterk toegenomen. Een overeen-
komstige ontwikkeling valt op het Amerikaanse continent
te bespeuren en, vergeleken bij het enorm gestegen goede-
derenverkeer binnen het Sino-Russische blok, is ook
daar de buitenlandse handel practisch nihil.
Wanneer men verder bedenkt, dat. de wereldexport
van consumptiegoederen met ca 20 pCt en de export van
kapitaalgoederen daarentegen met 100 pCt gestegen is,
dan moeten wij daaruit concluderen, dat de neiging d.âr te
produceren, waar het technisch het goedkoopste is, hoe
langer hoe meer plaats zal moeten maken voor de ten-
dentie
daar
te produceren waar het product gebruikt
wordt. Het gevolg daarvan zal een toenemende spreiding
van de verbruiksindustrie zijn, wat uiteindelijk haar uit-
werking op ons transportwezen niet zal missen.
Alleen het kapitaalgoed: de
kwaliteit
is vooralsnog een
niet te vervangen exportartikel en wij moeten Europa als
wieg van de
kwaliteit
met alle middelen beschermen en
hoog houden.
Wij roeren dit punt met opzet aan, omdat door deze
ontwikkeling de diverse en soms veel omstreden Europese
kanaalprojecten o.i. eens eerder in het licht van het intra-
con tinentale dan van het inter-continentale verkeer be-
studeerd zouden moeten worden en omdat het vervoer
van massagoederen in de toekomst in meerdere mate
een intra-Europees dan een inter-continentaal vraagstuk
wordt.
S
**
*
Ge ziet welke grote belangen van ons land, ons gewest,
van onze steden en havens bij deze vraagstukken betrok-
ken zijn. Ook in het afgelopen jaar moesten wij daarom
bij voortduring alle aandacht geven aan deze problemen
en aan zoveel andere vragen van het allergrootste gewicht.
Hoe zou zich onder de zich steeds in sneller tempo
wijzigende omstandigheden het verkeer in West-Europa
ontwikkelen; hoe het spoorwegnet, hoe het luchtnet, hoe
het wegennet en bovenal hoe het waterwegennet? Welke
invloed zou kunnen hebben de door de Kolen- en Staal-
Gemeenschap ingeleide wens tot algemene harmonisatie
van het vervoer? Hoe zullen de verhoudingen in de Rijn-
vaart kunnen worden opgelost, hoe de strijdigheden tussen
de havens? Hoe sterk zullen de economische bindingen
zijn, bilateraal of multilateraal, tussen de verschill6nde
5-.tanuari 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13
landen? Zal de G.A.T.T. standhoiden? Kunnen de corn-
mërciële contacten met de landen achter het gordijn
worden uitgebreid en versterkt?
En, vooral nationaal gezien: tot welke conclusie zullen
dé voorstellen van de Delta-Commissie uiteindelijk ko-
men? Hoe zal de verzilting van de bodem kunnen worden
geremd, hoe de verontreiniging van het rivierwater? Hoe
zal de industrie zich hier nog verder kunnen en mogen
ontwikkelen en hoe zal zij kunnen worden bemand?
Moet, in verband hiermede, de emigratie doorgaan of
niet? Moet de inflatie worden gestuit en hoe? Moeten de
belastingen worden verlicht en zo ja, welke? Hoe zullen
de ogen van bankier en koopman gericht moeten zijn?
Altijd door in gedachten vervuld van deze vraagstukken,
moeilijkheden en obstakels, kunnen wij toch, alles te-
zamen genomen, terugzien op een jaar van grote prosperi-
teit en van grote activiteit in de bedrijven. De cijfers van
de scheepvaart, nooit gekende maxima, toonden het;
de hamers van de werven en de hamers van de bouwbe-
drijven lieten het horen.
Die gans merkwaardige vooruitgang op vrijwel de ge-
hele lijn gaât dit jaar uitlopen op de Manifestatie E
55,
waarop niet alléén Rotterdam maar het
hele land
zal tonen
wat ,,goede couragie”, zoals Coen het zeide, maar 66k
wat ,,krachtige energie” vermag.
Niet uit verlangen of zucht naar weer een tentoonstel-
ling wordt zij geboren, maar om te laten zien, niet zozeer
nog aan de vreemdeling, maar aan
onszelve,
aan de Bra-
bander en de Limburger, aan de Zeeuw en de Fries, aan
Drent, Tubant en Geldersman, aan de Hollanden en. het
Sticht hoe met zeifopofferende arbeid het vaderland in tien
jaren uit de puinhopen is opgeheven, om juist in deze
allermoeilijkste tijden te staan als een rots in de stormen.
**
*
Tot sot zouden wij ons zelf twee vragen willen stellen:
le. Bestaat er een redelijke kans om met het Oosten tot
overeenstemming te komen?
2e. Bestaat ook in deze veranderde wereld voor het
Westen een kans op een menswaardig bestaan?
Beide vragen zouden wij bevestigend willen beant-.
woorden.
De verdeling van de wereld in invloedssferen, die men
over en weer te aanvaarden heeft (hetzij op geestelijk,
hetzij op economisch gebied) is geen novum. Het was
bijvoorbeeld het gevolg van het grote conflict tussen de
islamitische en de christelijke wereld. Het is blijkbaar
ook het standpunt van de Franse premier Mendès-France,
dat hij op 19 November jl. voor de National Press Club
in Washington verdedigd heeft. Volgens hem zouden de
landen zich van inmenging in de interne ontwikkeling
van andere moeten onthouden. Voor ons is dit denkbeeld
te negatief en komt o.i. ook teveel neer op de bestendiging
van het soort ,,co-existentte”, dat tot op zekere hoogte
heden ten dage al bestaat.
Wij zouden verder willen gaan en een meer positieve
samenwerking met het Sino-Russische blok willen voor-
stellen, voorlopig althans in die landen, die ‘n?ch tot de
Siiio-Russische nôch tot de Westerse invloedssfeer ge-
rekend kunnen worden. Wij hopen dat in de toekomst
een fusie van het zogenaamde Stalin-plan en het Truman-
plan mogelijk zal worden, om gezamenlijke hulp aan min-
der-ontwikkelde gebieden te verlenen. Deze oplossing
zou vanzelf de strijd om de geestelijke, politieke en eco-
nômische overheersing yan deze landen doen luwen en
er zijn tal van indicaties – o.a. de nieuwe samenwerking
Tito/Nehru -, dat men in deze richting zoekende is, al
Rotterdamsche Couranten Import en
Kioskenonderneming v/h VAN DITMAR
Schiestraat 32-36, Tel. 111095 (3 lijnen) Rotterdam
Verzorgt
Uw abonnementen
op
al
Uw
buiten-
landse couranten,
tijdschriften
en vakbladen
op elk gebied, uit alle delen der wereld.
Onze uitgebreide catalogus hévattende ruim 150 branches
met meer dan 3000 titels, en abonnementsprijs, is voor
belangstellenden gratis verkrijgbaar.
ONZE MEDEWERKERS VERSTREKKEN
GAARNE DESKUNDIGE VOORLICHTING
(Advertentie)
is op dit punt van Amerikaanse zijde nog lang geen
tegemoetkomende houding te verwachten.
Ons antwoord op de vraag, of voor het Westen onder de
gegeven omstandigheden een kans op een
menswaardig
bestaan aanwezig is, zal misschien velen teleurstellen,
want voor ons is
menswaardig
bestaan geenszins identiek
met een hoge en steeds hoger wordende levensstandaard.
Het ware trouwens treurig met ons gesteld, indien wij
als
enig
levensdoel de bevrediging van materiële behoeften
zochten. Bovendien zouden wij het zonder mankeren
tegenover de andere ideologieën afleggen, indien wij in
de strijd om de rechtvaardiging en verdediging van onze
beschaving niets anders in de weegschaal konden leggen
dan de ,,know how” ter verkrijging van ,,brood en
spelen”.
Het Westen heeft, dank zij het Christendom, een
geestelijk
kapitaalgoed voortgebracht, dat de gehele we-
reld doordrongen heeft en dat de mensheid ook in de
toekomst zal bevruchten, vooropgesteld, dat wij niet
zelf
de productie daarvan ondermijnen en onmogelijk
maken.
Europa heeft
mensen,
individuen, evenbeelden God’s,
voortgebracht, die het gehele universum in zich dragen
en die’als hoogste doel eisen om zich, op welk gebied
dan ook, als
scheppende
ge sten te mogen manifesteren.
De ergste vijand die het Westen bedrigt, is de aanslag,
die door
ons zelf op de geestelijke vrijheid van de mens
gepleegd wordt, waardoor terwille van materiële recht-
vaardigheid het individu tot geestelijke gelijkschakeling
gedoemd wordt.
I
–
Wij zouden vooral de jongeren willen toeroepen:
,,verzet u tegen de confectiemens- die het werk alléén als
een noodzakelijk kWaad beschouwt ter verkrjging van
een hogere levensstandaard. Besef, dat werk de enige
mogelijkheid
is, waardoor de mens tot schepper wordt en
dat hij door dit vermogen, dat ieder individueel in zich
draagt,
Vrij
wordt.
Vrij
van angst om het bestaan,
vrij
van angst voor onderdrukking door andersdenkenden of
maatschappelijk hoger geplaatsten;
vrij
vooral om onze
eeuwige missie in de wereld te kunnen vervullen: deze
steeds opnieuw volgens
onze
ideeën te hervormen en te
verbeteren, tot aan het einde der dagen”.
**
*
Deze overpeinzingen leiden tot de vaste en vreugdevolle
overtuiging, dat wij hier, in
deze
omgeving, in deze geest
werkzaam zijn en, Vrij van eigen.materiële overwegingen,
alléén denken kunnen en denken willen aan de . grote
14
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5Januari1955
algemene belangen, in het bijzonder aan die van eigen
stad en haven, die onze volle inspanning en onze over
–
gave, oiize volledige overgave vragen.
Na de bevrijdingis ons de verheugende taak opgelegd
om, hand in hand, met bestuurderen der gemeente, met
terzijdestelling van zoveel persoonlijke overwegingen, ja
zelfs met terzijdestelling van zoveel politieke overwegin-
gen, samen te bouwen aan dat ene grote doel om deze
stads- en havengemeenschap te maken tot een nieuw,
schoon en sterk geheel, waarin ‘het goed is te leven en
waarin het goed is te werken, maar vooral waarin het goed
is te dienen.
Ons wil het altijd voorkomen, dat wij hier schouder
aan schouder staan; dat wij samen de wacht hebben
betrokken en dat wij elkander beloofd hebben deze post
niet te zullen verlaten v66rdat het grote doel waarvoor
wij gesteld zijn is
bereikt
en .v66r de groote taak is
rol-
bracht.
•ij
3 Januari 1955.
Het sigarenverbruik nade
accijnswijziging
van 1952
De Nederlandse sigarenindustrie ondervond in de
jaren na de oorlog grote moeilijkhcdn, voornamelijk
als gevolg van een sterke vermindering van het binnen-
landse sigarenverbrilik. In 1938 werden per hoofd ge-
middeld 178 sigaren verbruikt, terwijl dit in 1948 slechts
92 stuks bedroeg. Deze vermindering van het sigaren-
verbruik spreekt tè meer, omdat in 1948 het verbruik
van sigaren niet meer door rantsoenering beperkt was,
terwijl dit nog wel het geval was voor sigaretten en kerf-
tabak. Medio 1949 werd ook voor deze tabaksproducten
de rantsoenering beëindigd. In de jaren 1949, 1950 en
1951 daalde het sigarenverbruik nog verder en werden
per hoofd resp. 88, 79 en 70 sigaren gerooki. Deze ont-
wikkeling sçheen op den duur de ondergang voor een
groot deel van de sigarenindustrie in te houden.
Hiermee ontstond in feite een wonderlijke toestand.
De industrie brengt enerzijds vele millioenen op voorde
Schatkist – sigarenaccijns – anderzijds werden binnen
de industrie grote financiële moeilijkheden ondervonden.
Daarbij kwam dat i.v.m. de arbeidsintensiteit van de
sigarenindustrie de werkgelegenheid een gevoelige terug-
slag ondervond. Door de betrekkelijk geringe spreiding
van deze industrie werden enige gebieden, o.a. in Noord-
Brabant, speciaal door deze ontwikkeling getroffen.
Het aldus ontstane werkgelegenheidsprobleem bracht
de Regering tot het voorstellen van fiscale tegemoet-
komingen aan de sigarenindustrie. Deze leidden ten
slotte tot een opheffing van de omzetbelasting en een
verlaging van de accijns op sigaren. Deze laatste wijziging
trad op 28 Mei 1952 in werking. Beide maatregelen waren
als tijdelijk bedoeld en beoogden de industrie een zo-
danige impuls te geven, dat de verkregen vooruitgang op
eigen• kracht kon worden geconsolideerd en eveneens de
weg zou zijn geopend voor een verdergaande verbetering
van de financiële verhoudingen.
Voor de benadering van de mogelijke omzetvergroting
c.q. verlaging van de accijnsopbrengst werd indertijd
een berekening gemaakt van de prjselasticiteit van
sigaren. Op basis van de verhruikscijfers over de periode
1925 – 1938 werd een uitkomst van —1 verkregen
1).
Een
vraagpunt was echter in hoeverre deze op de vooroorlogse
verhoudingen gebaseerde prijselasticiteit ook zou gelden
voor de omstandigheden zoals deze zich na 1945 voor-
deden. Aangenomen werd, dat bij het verbruiksniveau
van 1951 het minimum reeds zo dicht zou zijn benaderd,
dt thans, zij het op een veel lager niveau, weer met de
voorheen bestaande prjselasticiteit gerekend zou mogen
worden. In kringen van het bedrijfsleven bleken andere
gedachten te bestaan en werd gesuggereerd, dat de prijs-
elasticiteit thans tussen —2 en —3 zou liggen.
Thans kan worden nagegaan of de invloed van de
t)
Zie .,E..S.B.” van 10 December 1952.
accijnsverlaging van Mei 1952 op het binnenlands ver-
bruik zich overeenkomstig de vooroorlogse prjselastici-
teit van —1 heeft voltrokken of dat de ontwikkeling een
geheel andere is geweest. Hiertoe staat een berekening
van het C.B.S. ter beschikking
2),
waarin het sigaren-
verbruik o.a. voor de jaren 1951 en 1953 wordt weer-
gegeven. Beide jaren vormen een aanvaardbare basis
voor de berekening van de prjselasticiteit, zoals deze bij
de accijnsverlaging van Mei 1952 gerealiseerd werd.
Gedurende 1951 werd het binnenlands verbruik nog niét
beïnvloed door de op handen zijnde accijnsvermindering
en aangenomen kan worden, dat de doorwerking van de
prijsverlaging op het verbruik aanvang 1953 beëindigd
was. Dit laatste blijkt uit het verloop van de gecumuleerde
banderollecijfers, waarbij de omzetvergroting in 1953
boven 1951 van maand tot maand constant is.
Gedurende 19.51 en 1953 werden in totaal resp. 722 en
870 mln sigaren en senoritas in het binnenland geconsu-
meerd. Dit betekent eenS stijging van 20,5 pCt. Aangezien
de bevolking in deze jaren met 2,2 pCt toenam, onderging
het verbruik per hoofd een stijging van 17,9 pCt.
Het merendeel van de sigarenfabrikanten besloot tot
een uniforme prijsverlaging. Gewogen naar de mate
waarin de uiteenlopende prijsklassen in 1951 verbruikt
werden, bedroeg de prijsindex van het gehele sigaren-
pakket na deze prijsverlaging 87(1951 = 100). De consu-
ment rookte na de accijnsverlaging gemiddeld een betere
kwaliteit sigaar, aangezien de gemiddelde prijs van het
verbruikte pakket gedurende 1953 slechts 11 pCt beneden
het niveau van 1951 kwam te liggen. Voor de berekening
van de gerealiseerde prijsindex wordt uiteraard van de
feitelijke prijsverlaging met 13 pCt uitgegaan.
Het sigarenverbruik werd niet alleen beïnvloed door de
prijsverlaging, maar eveneens door de stijging van het
inkomen. Gemeten naar het volume van het totale ver-
bruik nam het inkomen van 1951 op 1953 toe met 3,7 pCt.
Volgens berekeningen op basis van vooroorlogse cijfers
zou de inkomenselasticiteit tussen + 0,8 en + 0,9 liggen.
Daarentegen zou de ontwikkeling van het sigarenverbruik
in
1954
op een hogere inkomenselasticiteit kunnen wijzen.
In 1954 vertoonde de sigarenconsumptie per hoofd nl.
een stijging met 8 pCt t.o.v. het niveau in 1953. Terwijl de
sigarenprijzen in beide jaren geen verandering onder-
gingen, vermeerderde de totale consumptie c.q. inkomen
per hoofd met ca 6 pCt. De hieruit volgende inkomens-
elasticiteit van ca 1,3 zou echter wel iets te hoog kunnen
zijn, wegens de stimulering, die voor de sigarenafzet
uitging.van de recente publicaties over het verband tussen
kanker en het roken van sigaretten. Het is echter zeker
denkbaar dat bij het lagere verbruiksniveau t.o.v. voor
t)
Gepubliceerd in ,,Statistische en Econometrische O’nderzoekingcn”, 3de kwar-
taal 1954.
5Januari1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15
de oorlog de inkomenselasticiteit thans hoger is dan toen.
Mede i.v.m. de geringe invloed, die het inkomenseffect
in dit geval op de te verifiëren prijselasticiteit heeft, kan
het verantwoord worden geacht met een inkomens-
elasticiteit van ongeveer + 1 te rekenen.
De vermeerdering van het sigarenverbruik, zoals dit
na de accijnsverlaging gerealiseerd werd, kan nu worden
toegerekend
le aan de inkomensstijging;
2e aan de prijsverlaging.
De inkomensstijging bedroeg 3,7 pCt Bij een inkomens-
elasticiteit van + 1 kan hieraan een omzettoeneming
van 3,5 â 4 pCt worden toegerekend. Pro resto veroor
–
zaakte de prijsverlaging dus een omzetverhoging met
13,5 A 14 pCt. Zoals eerder bleek bedraagt de prjsindex
na de accijnswijziging 87 (1951
=
100). Hieruit resulteert
een prijselasticiteit van ca -1 â -1,1. De veronderstelling,
dât voor de benadering van de te verwachten omzet-
ontwikkeling weer de vooroorlogse prjselasticiteit mag
worden gehanteerd, is dus inderdaad door de feiten
bevestigd.
De Overheid derfde met deze accijnsverlaging een ge-
deelte van de accijnsopbrengst, die kan worden berekend
door toepassing van het accijnspercentage op de klein-
handelswaarde der gebanderolleerde sigaren. Aldus be-
droeg de accijnsopbrengst in 1951 en 1953 resp. f40 mln
en f 23 mln. Voor 1953 werd de opbrengst gunstig be-
invloed door de bevolkingsvermeerdering en de toeneming
van het inkomen. Wanneer de invloed hiervan wordt
uitgeschakeld, veroorzaakte de accijnsverlaging op zich
zelf in 1953 een opbrengstvermindering van ca f 18 mln.
Een vergelijking van de kosten van deze maatregel met
het verkregen effect is m.i. niet op zijn plaats. Het ging
hierbij niet zozeer om het scheppen van werkgelegenheid
(hoewel volgens de Algemene Industrie Statistiek ca
1.800 personen aangetrokken werden) als wel om het
bredere motief: de met ondergang bedreigde sigaren-
industrie weer op gang te helpen. Als zodanig is de accijns-
verlaging inderdaad een effectieve steun geweest van de
reclameleus ,,Een sigaar is toch maar je ware”.
‘s-Gravenhage.
Drs J. AMELUNG.
BEDRIJFSECONOMISCHE
NOTITIES
De P.T.T. in 1953
Financiële resultaten.
Het is misschien niet zo merkwaardig dat de econoom
geneigd is, bij de beoordeling van de activiteiten van een
onderneming, zijn aandacht in eerste instantie te fixeren
op de financiële resultaten. Toch is het goed als wij ons
–
zeker waar het betreft een beoordeling van de faits et
gestes van een bedrijf als de P.T.T., een bedrijf dat zoveel
maatschappelijk nut sticht
–
van de beperktheid van
deze toespitsing bewust zijn. Dit gesteld zijnde, wenden
wij
ons thans tot het jaarverslag-onderdeel, getiteld:
,,de financiële toestand van het bedrijf”.
,,De gunstige economische toestand waarin ons land
in 1953 verkeerde was ook op de omvang van het P.T.T.-
verkeer van invloed, zodat de financiële resultaten ten
opzichte van het vorig jaar verbeterden. Daarnaast deden
zich ook enige bijzondere factoren voor welke een gun-
stige invloed op het bedrijfsresultaat uitoefenden en wel
de.tariefsverhogingen welke in de loop van 1953 van
(AcLVerLeflO)
toepassing werden en de vermindering van de verplichte
uitkering aan het Rijk, waarvan het percentage van 6 op
3,5 werd gebracht. Deze laatste maatregel stelde het
bedrijf in staat de omvang van de tariefsverhoging tot
een minimum te beperken”.
Deze belangrijke zinnen uit het jaarverslag willen wij
laten voorafgaan aan een overzicht van de bedrijfs-
uitkomsten in 1953, waaraan, ter vergelijking, de resul-
taten over de drie voorgaande jaren zijn toegevoegd.
Daar zulks ook in het jaarverslag geschiedt, worden hier
zowel de cijfers op basis van historische uitgaafprijs als
die op basis van vervangingswaarde vermeld. Het verslag
–
spreekt te dezer zake van ,,berekend overschot” resp.
van ,,reële winst”; ditmaal is het o.a. met het gebruik
van deze termen dat de P.T.T. haar oordeel over de
,,basering” (historische uitgaafprjs of vervangings-
waarde) bij de resultatenberekening niet onder stoelen
of banken steekt.
Bedrijfsresultaten
(in millioenen guldens)
1951
1
1952
1
1953
AK
1
vw I
AK
1
vw
1
AK I
vw
1 AK 1
vw
Postdienst
………
T-
4.7
–
6,3,- 6,2
–
7,4′- 5,8′- 7,0
+ 4,1
+ 1,9
Telegraafdienst ……
1-
0,8
T-
1,2 + 0,6
+ 0,3 +
1,4
+
1,2
+ 3,5
~
3,1
Telefoondienst ……
1+31,3
+
8,0+24,9
+ 8,0
-f.35,9
+21,5
+45,6
+31,3
Draadomroep …….
T-
2,5
–
2,8- 5,1
–
6,2-
9.1-10,5-
3,3-
5,5
Radio-omroep
t-
0,2 a),-
o,iI-
0,2a)
–
1
– – –
–
Saldo verkeersbedrijf.
+23,1
–
2,4
+ 14,0
–
5,3
+22,4
+ 5,2
+49,9
+30,8 Postcheque- en giro
dienst ………….
+ 7,3
+ 7,2+
3,9
+ 3,9+4,3+4,3+
5,8+
5,8
Exploitatiesaldo ……+30,4
1+
4,81+17,9
1-
1
,
4
1+
26
,
7
1+ 9,51+55.71+36,6
AK = becijferd op
basis van
aanschaffingskossen. VW
becijferd op basis van vervangingswaarde.
a) lasten proefnemingen televisie.
Bij kennisname van deze cijfers, vooral na vergelijking
van de exploitatiesaldi van 1952 en
1953,
dringt zich de
wenselijkheid op van een analyse van de vooruitgang in
resultaten. Gezien de in het verslag verschafte gegevens
en het sterk afwijkende karakter van de postcheque- en
girodienst, zullen wij het verschil in exploitatiesaldo, bij
basering ,,aanschaffingskosten” tussen 1952 en 1953,
voor het verkeersbedrijf, ad f 27,5 mln (f49,9
mln
minus
f 22;4 mln), nader onderzoeken.
Sinds 1950 is het bij de P.T.T. gebruikelijk om op
de investeringen, die in een bepaald jaar worden gedaan,
in dat zelfde jaar een derde deel extra af te schrijven. Dit
heeft tot gevplg dat de afschrijvingen op die investeringen
in de op dZ bepaalde jaar volgende jaren, ieder jaar een
derde lager zijn dan zij zonder die ,,vervroegde” af-
schrijving zouden zijn geweest. Deze verschuivingen in
de afschrijvingen leiden dus tot corresponderende winst-
verschuivingen. Aan de hand van in het jaarverslag ver-
strekte gegevens kan worden berekend dat het verschil
in exploitatiesaldo tussen 1952 en 1953 voor f2 â f3
mln
wordt veroorzaakt door de genoemde verschuivingen.
Na de voortdurende stijging van het nadelig ex-
ploitatiesaldo van de draadomroep in de jaren 1950 tot
en met 1952 (resp.
f2,5;
f5,1 en f9,1 mln) kan men de
daling van dit nadelig saldo tot f 3,3 mln in 1953 met
16
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
5-Januari
1
955
vreugde begroeten. Wanneer men zich evenwel nader
,
in
dit bedrijfsonderdeel verdiept, blijkt een beteugeling van
deze vreugdegevoelens vooralsnog gepast. Op het ex-
ploitatie-overzicht van de draadomroep komen ni. enkele
verliesposten voor, tezamen groot f 11,7 mln, die niet in
het exploitatiesaldo tot uitdrukking komen, omdat zij
bestreden zijn uit een speciale reserve. Het grootste deel
van deze fl1,7 mln werd aangewend voor een extra af-
schrijving op bedrijfsmiddelen (alle investeringen tot en
met 1950 zijn thans geheel afgeschreven); f 4 mln werd
besteed voor een slotuitkering aan vroegere exploitanten
van radiodistributiecentrales. Indien de reserves niet
waren aangesproken zou het nadelige exploitatiesaldo
van de draadomroep in 1953 f 11,7 mln groter en dus het
verschil tussen de exploitatiesaldi van het verkeersbedrjf
in 1952 en 1953 f11,7 mln kleiner zijn geweest.
Men kan stellen dat, wanneer deze f11,7 mln in het
exploitatiesaldo tot uitdrukking wordt gebracht, 1953
geen goed vergelijkingsjaar meer kan zijn. Echter, het
hoge nadelige exploitatiesaldo in
1952
is ook door
,,bijzondere” verliesposten beïnvloed. In ieder geval zal
men er goed aan doen het verschil in de exploitatiesaldi
van de draadomroep tussen 1952 en 1953 ad ca f 6 mln
te ignoreren. Intussen heeft de extra afschrijving van ca
f 8 mln wel tot gevolg dat de afschrijvingen resp. exploi-
tatiesaldi in de komende jaren niet ,,zuiver” zullen zijn,
omdat zij niet kunnen worden losgemaakt van deze
afboeking in
1953.
In zekere zin zou men kunnen zeggen
dat ten aanzien van de draadomroep naar kleinere
tekorten wordt toegerekend.
c. In de oorlogsjaren werd door de bezetter een maat-
regel ingevoerd, waarbij de P.T.T. werd verplicht 6 pCt
van zijn bedrjfsontvangsten aan het Rijk uit te keren.
Na de oorlog is deze maatregel gehandhaafd. Daar de
P.T.T. van bepaalde belastingen was vrijgesteld, werd
deze uitkering uit hoofde van concurrentie-overwegingen
billijk geacht. In de verslagen van de laatste jaren is meer
–
dere malen op de zwaarte van deze last gewezen. Zoals
wij reeds aan het verslag ontleenden, is het percentage
van deze uitkering voor 1953 tot 34 teruggebracht; uit
de bladzijden 35 en 82 van het jaarverslag blijkt dat deze
uitkering ten aanzien van de postcheque- en girodienst
zelfs geheel vervallen is. Voor zover de P.T.T. geen
monopolist is, maar tezamen met andere en met name
met particuliere ondernemingen op één markt verschijnt,
zou deze verlaging van invloed kunnen zijn op de concur-
rentieverhoudingen. Wij zullen bier thans niet uitvoerig
bij stilstaan; wel willen wij ons de invloed van deze ver
–
laging op de resultaten realiseren. In 1952 nu bedroeg de
hier bedoelde uitkering aan het Rijk voor het verkeers-
bedrijf in totaal f 18,5 mln. Bij gelijke bedrjfsopbrengsten
zou deze uitkering over 1953 dus f 10,8 mln hebben be-
dragen. Dit betekent dus dat, wanneer deze percentage-
wijziging niet had plaatsgevonden, het verschil in de
exploitatiesaldi van het verkeersbedrijf van 1952 en
1953,
bij gelijke bedrijfsopbrengsten, ca
f
8 mln kleiner zou zijn
geweest.
Wanneer men nu deze in a, b en c gegeven verschil-
analyse overziet, komt men tot de conclusie dat er van
een belangrijke, positieve invloed op de bedrijfsresultaten
van de zijde van ,,de conjunctuur” en van de tariefs-
verhoging niet kan worden gesproken, althans kan men
de meergenoemde vooruitgang in resultaten niet in be-
– langrijke mate aan deze factoren toeschrijven. Natuurlijk
zijn de opbrengsten èn ten gevolge van de ontwikkeling
van de economische situatie in Nederland èn ten gevolge
van de tariefsverhogingen niet onbelangrijk gestegen;
anderzijds zijn echter de kostenstijgingen zover voort-
geschreden dat per saldo het exploitatieresultaat daardoor
geen aanzienlijke verbetering onderging. Zeker als men
vervolgens de onvermijdelijke kostentoenamen in 1954
(bijv. de algemene salarisverhogingen) in aanmerking
neemt, wordt de gematigdheid in het optimisme ten aan-
zien van de toekomst, die in het jaarverslag doorklinkt,
beter begrijpelijk.
Opgemerkt worde nog dat van het saldo van de alge-
mene verlies- en winstrekening ad f 54 mln, een bedrag
van f 265.500 als winst werd uitgekeerd aan het Rijk;
het overige wérd aangewend ter verhoging van de af-
schrijvingen (bijna f42 mln) en van de reserves (f.12 mln).
De afzonderlijke bedrijfsonderdelen in vogelvlucht.
De ,,productie” van de postdienst nam in 1953 duidelijk
toe. Zo steeg het verkeer met het buitenland ruim 11 pCt
ten opzichte van 1952. Zeer opvallend is in dit verband
de enorme expansie in de na-oorlogse jaren in de verzon-
den briefpost naar de emigratielanden. Voor het eerst na
de oorlog vertoont deze dienst in 1953 een voordelig
exploitatiesaldo; het verslag vermeldt evenwel dat alleen
al de kostenstijging als gevolg van de algemene salaris-
verhoging per 1 Januari 1954 dit ;,overschot” in grootte
overtreft.
De postcheque- en girodienst heeft in nieL geringe mate
te kampen gehad met personeelsmoeilijkheden. Door
personeelswerving in de Noordelijke provincies is men er
in geslaagd deze moeilijkheden (voorlopig?) te over-
winnen. Hoewel het in het verslag onder ,,personeels-
zaken” vermelde duidelijk maakt dat de P.T.T. bij de
werving en bij de huisvesting van dit jonge personeel zeer
kies tewerk gaat en deze actie terecht als een noodmaat-
regel kenschetst, rijst toch de vraag, als men bijv. leest
dat in 1953 bijna 20 pCt van het personeel bij dit bedrijfs-
onderdeel de dienst verliet, of deze moeilijke verkrijg-
baarheid van personeel en dit enorme verloop, niet een
hernieuwde bestudering van de werkmethoden uiterst
wenselijk maken. Of niet de aard van de werkzaamheden
en misschien ook de promotiekansen tot een reorganisatie,
wellicht Xot een grotere mechanisatie van de werk-
methoden, dwingen. De bedrijfsresultaten van dit onder-
deel vertoonden geen noemenswaardige vooruitgang;
elimineert men de afschaffing van de uitkering aan het
Rijk voor dit bedrijfsdeel dan is het exploitatiesaldo zelfs
lager dan dat over 1952.
Ten aanzien van de telegraafdienst (waaronder ook de
telex ressorteert) kan worden gewezen op de geleidelijke
daling sinds vele jaren van het binnenlandse openbare
verkeer en op de sterke groei in het internationale telex-
verkeer. Het exploitatiesaldo vertoonde opnieuw enige
verbetering.
De voortdurende en sterke ontwikkeling van de tele-
foondienst zou wellicht goed materiaal bieden voor uit-
voerige sociologische beschouwingen. Het verslag biedt
omtrent deze ontwikkeling en bijv. over de verschillen
in het locale telefoongebruik en in de gespreksduur
meerdere interessante gegevens. Enkele belangrijke cijfers
willen wij de lezer niet onthouden.
1939
1953
jaarlijks aantal locale gesprekken (iii
millioenen) ………….
385
656
jaarlijks aantal interlocale gesprekken
(in millioenen) ………
66
206
jaarlijks aantal gesprekken per aansluiting
……………….
200
330
De exploitatiesaldi van de telefoondienst laten er geen
twijfel over bestaan dat dit bedrijfsonderdeel veruit het
meest rendabel is. . .
Ten slotte: de draadomroep, voorheen radiodistributie
geheten. Het aantal draadomroepaansluitingen, dat van
–
5januari
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17
1951 op 1952 met 3.885 toenam, steeg van ultimo
1952
tot ultimo 1953 slechts met 3.303; in procenten uitgedrukt
bedroeg de stijging van 1952 op 1953 ca 0,7 (de toename
in het aantal geregistreerde ontvangtoestellen bedroeg
in dezelfde periode 7 pCt). Over de exploitatieresultaten
werd reeds onder ,,financiële resultaten” een en ander
opgemerkt. Het is een trieste zaak met dit bedrijfsonder-
deel. Het verslag, dat drie bladzijden kostenbeschouwin-
gen biedt, wijdt aan de opbrengsten één zin: ,,De op-
brengsten tonen ten opzichte van het vorige jaar slechts
een geringe vermeerdering”. Sobere taal, die, tezamen
met de afwezigheid van een prognose, tot grootse toe-
komstvisioenen weinig aanleiding biedt.
Wanneer wij ons ten slotte nog een opmerking over de
vorm van het jaarverslag veroorloven, dan kan die
niets anders inhouden dan een getuigenis van onze be-
wondering voor de nieuwe, stijlvolle uitvoering van het
jaarverslag.
voorburg.
Th. M. SCHOLTEN.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geidmarkt was gedurende de beide laatste weken
van het oude jaar krap. M.i.v. 23 December werd de
callgeldnotering verhoogd van
1
/
2
tot
3/4
pCt. Ook de
marktdisonto’s trokken enigszins aan, waarbij kort-
lopend papier op
15/16
pCt kwam.
De voornaamste oorzaak van de verkrapping werd
gevormd door een stijging van de bankbiljettencirculatie
(+ f 165 mln tussen 13 en 27 December). De toeneming
van de goud- en deviezenvoorraad van de Centrale Bank,
die sinds medio November aan de gang is bleek ook nu
weer de verkrappende factoren – than de toeneming
der chartale geldsomloop, vâér enige weken de stijging
van het kassaldo van het Rijk – niet te kunnen compen-
seren.
De verkrappingen die de geldmarkt in 1954 herhaal-
delijk onderging, hingen vnl. samen met het feit, dat er
– met uitzondering van de eerste maanden – betrek-
kelijk weinig schatkislp:ipier afliep. Hierdoor en ten
gevolge van het blokkeren van thans ca f 500 mln liquide
middelen der banken door de kaspercentageregeling werd
in 1954 het bankwezen, en niet de Schatkist, wederom
de instantie, die liquiditeitsschokken moest opvangen.
Voor het eerst sinds 19 Juli 1954 werden er in de week
van 13-20 December schatkistpromessen bij De Neder-
landsche Bank gekocht (t.w. f 8 mln). I.v.m. de uitgifte
der nieuwe staatslening werd de afgifte van dergelijk
papier – evenals bij vorige gelegenheden – inmiddels
per 22 December gestaakt. –
De kapitaalmarkt.
Was 1953 – in tegenstelling met de drie daaraan voor-
afgaande jaren – reeds ,een gunstig jaar voor aandelen-
belegging geweest, in nog veel sterker mate gold zulks
voor 1954. De meeste aandelen – Indonesische fondsen
vormden een uitzondering – stegen zeer sterk in koers,
terwijl de rendementen, dank zij vele dividendverhogingen,
nochtans vrij bevredigend bleven. Het meest gepro non-
ceerd was de koersstijging bij de internationaal georiën-
teerde fondsen. Hierbij moet nog in aanmerking worden
genomen, dat in 1954 bij Koninklijke en Unilever een
bonus van resp. 20 en 25 pCt in aandelen werd uitge-
reikt, terwijl aandeelhouders Philips een bijschrj’ing
van 33 1/3 pCt plus nog een claim (beurswaarde 30 De-
cember ca f 740) ontvingen.
Naast grote verkopen naar het buitenland van Neder-
landse aandelen speelde hierbij ongetwijfeld ook een ge-
wijzigde houding bij de betreffende ondernemingen tegen-
over de aandeelhouders-beleggers een rol; t.a.v. laatst-
genoemden was hierbij van een zeker ,,eerherstel” sprake.
Veel minder schitterend qua koersstijging en rendement
waren de met obligatiebelegging in 1954 bereikte resul-
taten, vooral indien rekening wordt gehouden met de
dalende koopkracht van de gulden.
Aand. indexcijfers
30 Dec. 24 Dec. 30 Dec.
1953 1954 1954
Algemeen
……………………………
167,9
223,4
227,1
Industrie
……………………………
234,2
325,0-
328,6
Petroleum
……………………………
161,3
295,9
295,4
Scheepvaart
…………………………
175,9 219,3
223,3
Banken
…………………………………
145,7
181,0 184,6
Indon.
aand .
…………………………
59,8 66,4
67,3
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
350%
538%
537½
Unilever
……………………………
225%
3771/,
388
Philips
.
………………………………..
202
316%
332%
A.K.0
.
…………………………………
177%
310½
321
Kon.
Ned.
Hoogovens
173 281
290
Van
Gelder
Zn .
……………………
181%
251 261
H.A.L
.
…………………………………
146%
180
180%
Amsterd.
Rubber
……………………
96 99
99%
H.V.A.
………………………………….
119%
135½
135
Staatsfondsen
2%
pCt N.W.S.
………………………
793/
jg
81 81
3
/1
3-3½
pCt
1947
………………………
99%
100946
100%
3
pCt
Grootboek
1946
……………
98
7
/jo
.
3
pCt
Dollarlening
…………………
95h
1
/ig
98%
99½
Diverse
obligaties
3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
101%
102
101½
3½
pCtPhilips
1948
………………
101%
102%
102½
3% pCt Westi. Hyp. Bank
……
99
100
101
J. C. BREZET.
STATISTIEKEN
(NTE1UM.INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN IN NEDERLAND
t)U)
1948 — 100
1951
1952
1953
Aug.
Sept.
t.
Voedingsmiddelen:
plantaardige
142
141
137
122
121
123
dierlijke
105
119
110
hO
III
120
totaal
122
129 123 116
116
122
Grondstoffen voor:
houtwaren
172
157
147
151
152
153
chem. producten
145
141
120
119 118 119
textielwaren
193 149 140 145
145
141
leer en leerwaren
194
127 134
119
117 116
metaalwaren
182
179 147
142
143
142
papier
8
)
225
149
–
106
115 115
115
hulpstoWen
157
177
179
180
181 181
totaal
171
166
156
155
156
156
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,
enz.
……….
125
131
149 155 155
157
houtwaren
110
III
104 106
106
108
chem. producten
137 132
121 121
122 123
textielwaren
166
138 134 135
136
135
teer- en rubberwa-
.
ren
160 137
135
132
132
132
papierwaren
182
153
131
141 141
142
metaalwaren
147
148
140
137
137 138
gefabriceerde voed.
en
genotmiddel
131
134
131.
.
135
.
135
134
overige producten
131
129
138
163
162 158
totaal
143 135 132
135 135 135
Algemeen indexeijfer
143
140 134 134
134
,
136
1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) De wegingscotfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
1)
In de reeks ,,grondstoffen voor papier” is papierhout vervangen door
houtslijp.
A&tuteeît U op
De
Economist
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
–
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f 22.50;
fr. p. post
f
23.60; voor stu-
denten
f
19.-; fr. per post
f
20.10.
‘
Abonnementen wörden aan
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
De Erven
F. Bohn te Haarlem
0
18
ECONOMISCH-STATISTISCIIE BERICHTEN
5Januari 1955
DE NEDERLANDSCHE BANK
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
.
0.
..e8c
60
08
2.2
o
oE
Data
cu0.2
0
•5)
0 .•O
>0
29 Nov.
1954
3.035.692
1.485.374
1.319 249.841
3t539
‘6 Dec.
1954
3.034.534
1.500.307
1.225
243.087
30.141
13 Dec.
1954
3.033.774
1.498.462
1.152
250.715
33.418
20 Dec.
1954
3.033.082
1.533.149
1.144
244.288 35.454
27 Dec.1954
3.032.406
1.561.355
1.038
247.174
56.988
3 Jan.
1955
3.032.612
1.569.118
1.868
250.817 63.887
Saldi in rekening courant
…
Data
.00
–
..-
o
.oc_
5.=o
vc
0 0
I.
•
0
05
29 Nov.
1954
3.515.561
1.867.726 45T91
703.5431
47.881
17.003
6 Dec.
1954
3.461.770
l.927.259
550.097
646.077
41.288
16.812
13 Dec.
1954
3.413.875
1.981.477
9.968
646.0771
29.311
17.039
20 Dec.
1954
3.463.697
1.956.284
5.115
646.0771
31.565 16.467
27 Dec.
1954
3.579.315
1.895.678
12.31
6.458
649.704!
41.936
16.812
3 Jan.
1955
3.606.846
1.825.424
3
649.7041
32.125
1.6015
NATIONALE BANK VAN BELGIII
(Voornaamste posten in millioenen trancs
0
‘5
0
.0
c
.
0
Data
o
c
5.
…2
o
.0
‘5Q..
0 0
.0
0.0
0
>.c._
0,
18 Nov.
1954
38.259
4.468
9.509
13.123
617
25 Nov.
1954
38.345
4.266
9.559
13.139
489
2 Dec.
1954
38.629
3.962
9.694
14.473
631
9 Dec.
1954
38.855
3.746
9.666
14.102
467
16 Dec.
1954
38.914
3.881
.
9.468
12.924
657
22 Dec.
1954
38.911
3.541
9.644
14.012
265
Rekening-courant saldi
Verbintenissen
0
__________________________
•.o. het buiten•
Data
Schatkist
.E
land i.v.m.beta.
0 –
lingsaccoorden
2
.540
0
0
..E
E
.
ldI
.2
a
2
o
.E
1
.0
.
18 Nov.
1954
48999.1631
6
1
89
11.239
1.135
1
175
438
25 Nov.
1954
508
98.8571
6
1
87
1.236
1.265
1
131
442
2 Dec.
1954
499
100349i
5
1
88
1.070
1.104
105
429
9 Dk
1954
519
100.2051
2
1
88
11.054
1.232
1
126
336
16 Dec.
1954
552 1 99.3061
7
1
88
11.037
1.231
1
118
454
22 Dec.
1954
558 1 99.8361
4
1
88
11.022
1.150
1
159
454
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
31/4
PCT.
NEDERLANDSE STAHSLENING 1955
(uitgegeven krachtens Leningwet 1953, Stbl. 297)
Bedraj der lening vast te stellen na sluitillg der inschrijving
KOERS VAN UITGIFTE 100
°Io
DOEL DER LENING: CONSOLIDATIE VLOTIENDE SCHULD
EN FINANCIERING AFLOSSING BUITENLANDSE SCHULD.
Schuldbewijzenaan toonder groot nominaal f 1000;
Schuidregister-inschrijvingen groot ten minste T 100.000.
Looptijd ten hoogste 40 jaren; jaarlijks wordt
2y2
% op de lening afgelost,
onder voorbehoud van versterkte of algehele delging.
Coupons per 1 Februari en 1 Augustus.
INSCHRIJVING
op .11 Januari 1955 van 9 tot 16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te Amsterdam, uit-
sluitend door bemiddeling van Banken of Commissionnairs in Effecten,
leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam, van de
Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van de Bond voor
den Geld- en Effectenhandel in de Provincie te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opgegeven, dat zij door
de Bank of Commissionnair op de inschrijvingsdag v’ér 16 uur kunnen
worden ingediend bij het Agentschap.
STORTING
op 1 Februari 1955 vôér 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam.
/
5 Januari 1955
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19
BANK INDONESIA
(Voornaamste posten In duizenden rupiab’s)
‘0
‘E
2e
2
Data
c
‘cu
•c:J
UQ
2 u
ucO.
–
.
u’o.b
0
2nc
‘
a
0
uOe5
oer’.
.0
>
,
U4)
17 Nov. 1954
1055.081
337.843 1.267.088
490.927 4.492.813
24 Nov. 1954
1.055.081
333.716
1.292.780
483.567 4.411.295
1-Dec.
1954
1.055.149
282.564 1.354.419 497.273
4.307.208
8 Dec.
1954
1.055.149
385.766
1.379.965
508.160
4.336.835
15 Dec.
1954
1.055.228
378.248
1.379.572
528.999
4.485.830
22 Dec. 1954
1.055.228
241.774
1.427.266
494.915
4.559.642
Rekening courant
saldi
0
vd Reg. v/d Rep. Indon.
Bijzondere
Data
.
0
e …
2
rekening
–
0
inzake de >
v
0.0
E.C.A.
e
hulp
17 Nov. 1954
6.770.237
t.668.594
494.868
2.25l.67
24 Nov. 1954
6.789.230
1.672.971
494.868 2.159.705
1 Dec.
1954
6.754.036
1,681,804
494,868 2,112.858
8 Dec.
1954
6.860.520
1.679.996
494.868 2.181.149
15 Dec.1954
6.954.907
1.691.910
494.868
2.248.172
22 Dec. 1954
7.050.265
1.693.759
494.868 2.166.313
F
al
l
taat U naar de Wintersport?
Wij zorgen gaarne -voor
reisdeviezen
N.Y. SLAVENBULIG’S BANK
Rotterdam . Amsterdam – Den Haag Dordrecht
Haarlem . Schiedam
Amersfoo4
– Maassluie
Vlaardingen . IJsselmonde – Utrecht
AGENTSCIL4PPEN:
Zevenbergen . Vianen – Middelharnis/Sommelsdijk
Vrijhoeve’Capelle – Zwijndrecht
GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE
Bij de afdeling Economische Zaken der
Gemeentesecretarie kunnen wordn geplaatst
een
JURIST
bij het onderdeel, dat de aangelegenheden
betreffende de gemeeniebedrijven behandelt,
en een
ECONOOM
bij het onderdeel, dat de aangelegenheden
van economische aard, verband houdende met
het bedrijfsleven, behandelt. Beiden dienen universitair te zijn gevormd en
over redactionele bekwaamheid te beschikken.
De jurisl dient, bij voorkeur, enige ervaring in
overheidsdienst te bezitten, ieFwijl de econoom
over enige ervaring in economisch research.
werk dient te beschikken.
Aanstelling zal plaats hebben in de rang van
adjunct’commies of commies A. Salarisgrenzen
respectievelijk t 3570, tot t 4680,- en t 4290,-
tol t 5760.- (exclusief de 6pCt-salarisverhoging
van 1 October 1954). Aanstelling boven het
minimum ia niet uitgesloten.
*
Uitvoerige, eigenhandig geschreven, tot Burgemeester en
Wethouders gerichte sollicitaties met vermelding van
(evenstoop, huidige werkkring en referenties, alsmede van
volledige voornamen, geboortedatum en -plaats, binnen
14 dagen na het verschijnen van dit blad
onder no. 951
te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau
voor Personeetsvoorziening, Kerkplein 3. ‘s-Gravenhage.
Bij. het Bureau van de Provinciale Planologische
Dienst in Friesland wordt gevraagd een
SOCIAALWETENSC HAPPE LIJK
MEDE WERKER:
aanstelling in de rang van
Planoloogof Planoloog le k’as
(voorgesteld salaris resp.
f 5760—f
8232 en
f
7608-
f
9480, vermeerderd met 6%).
Salaris en, rang nader vast te stellen naar gelang
van leeftijd, opleiding en ervaring. – Werkzaam-
heden: algemene planologie, vooronderzoek en
rapporten t.b.v. streekplannen en uitbreidings-
plannen en voorts werkzaamheden van algemeen
sociaal-wetenschappelijke strekking.
Brieven met uitvoerige inlichtingen te richten aan de
Directeur van het Bureau van de Provinciale Plano-
logische Dienst in Friesland, Provinciehuis Leeu-
warden, binnen drie weken na verschijnen van dit blad.
Verschenen:
Jacht en Taal
Prjs:f 27,50
het- nieuwe standaardwerk van Dr A. G. J. Hermans.
Behoort in elke jagers-bibliotheek – Verkrijgbaar bij de
boekhandel of bij de uitgever:
H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM –
(Bi
N.V. METAALBUIZENFABRIEK MIJ.
,
I
EXCELSIOR”
te Schiedam,
zoekt een
Uosczr1v
Het is de bedoeling, dat hij in overleg met de Directie de commerciële
en administratieve afdelingen van
de
N.V. coördineert en leidt. Gedacht
wordt aan een economisch drs of jurist, met commerciële kwaliteiten en
onderhandelingsbegaafdheid, die in een zelfstandige leidinggevende
positie kennis en ervaring op bovengenoemde gebieden heeft verworven.
Leeftijd 30 & 40 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige gegevens worden onder
no: 7 ingewacht bij
Psychologisch Adviesbureau
L. Deen en Dr J. G. H. Boksiag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
De inschrijving op’ de
31/40/
Nederlandse Staatslening 1955
sluit op Dinsdag 11 Januari a.s.
Onze kantdren verstrekken U advies overeen-
komstigUw beleggingsbehoeften en verlenen
gaarne hun bemiddeling bij Uw inschrijving.
Een rendementstabel,
bruikbaar, gedurende
de gehele looptijd van de lening en speciaal
voor dit doel samengesteld, zenden wij U
op aanvraag gratis toe.
rim
DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
KWANTITEIT
of
KWALITEIT
• Wanneer het U vooral om de
kwantiteit van de reacties op
door Uw onderneming ge-
plaatste personeelannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te moe-
ten afraden deze annonces ook
in ,,E.-S.R.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen wij
U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-,
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is voor wat betreft
het ,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
Postbus
42 –
Schiedani
4-
•