EconomischmStatis ti
.
sche
Bertchten.
‘
.
11
Zeven loonronden
Evenwichtige internatioia1e groei
*
Dr F. W. C. Blom
Loon- of koersaanpassing?
*
Dr J. G. M. Delfgaauw
De financiële situatie• van weduwen.
*
Mr P. J. Coffrie
Faillissementen in de na-oorlogse jaren
•
*
•
Drs G. F. Loeb
Brazilië’s buitenhindse betalingen
(II)
-.
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH JNSTITUUT
39e JAARGANG
–
No1946
– –
WOENSDAG 22 SEPTEMBER 4954 –
S
VER
Z
EK
WAII
4,ItYt1UvtgLtIUINr
8
ANK
R. MEES & ZOONEN
A°
1720
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
0
PENSIOEN VOORZIENINGEN
Adviezen op het gebied van:
statuten en reglementen
*
belegging in
vaste-rentedragende waarden
*
zelfstandige aandelénbelegging
*
rendementsverbetering
*
risicodekking
.
fl
HET BUREAU VOOR PENSIOENFONDSEN
van
DE TWENTSCHE BANK
Beschikbare krachten
ECON. DRS.
29 jaar, die de universitaire opleiding voor Belasting-
consulent te Amsterdam (avondcursus) gaat volgen,
zag zich gaarne geplaatst
op
Belastingconsultatie- of Accountantskantoor.
Brieven onder no. ESB 39-1 aan de uitgever van dit
blad, Postbus 42, Schiedam.
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam-Rotterdam -‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERFCHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
1
elefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor
België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rot(erdam-
w.
Abonnementsprijs,
franco per post, vôor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f 28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindiÉd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukker(j
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 pet- mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: CI,. Gtasz; H. W.
Lambers: J. Tinbergen;
F. de Vries: C van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F.
Collin:
1. E.
Menens de Wilmars; .7. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
746
22 September 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
747
Zeven loonronden
Zoals bekend heeft onze Regering het voorstel van de
Stichting van den Arbeid inzake een algemene vergunning
tot verhoging der lonen met maximaal 6 pCt goedgekeurd.
Ons land staat dus, volgende week, een nieuwe loonronde
te wachten. Bij velen, die in de loop derjaren de tel zijn kwijt-
geraakt dan wel het inzicht in de omvang en de volgorde
der loonronden hebben verloren, rijst wellicht de vraag
de hoeveelste dit zal zijn. Het lijkt ons dan ook niet
ondienstig hieronder een korte schets te geven van de na-
oorlogse ontwikkeling in dezen.
Na de bevrijding werd de door de Duitse bezettings-
autoriteiten ingestelde loons top door de Regering be-
krachtigd, hetgeen inhield, dat de werkgevers de bestaande
arbeidsverhoudingen zonder toestemming der Rij ksbe-
middelaars niet mochten veranderen. Reeds spoedig –
voor het toentertijd bevrjde gebied al op 27 November
1944 – werd in verband met de gestegen kosten van
levensonderhoud een algemene vergunning verleend tot
verhoging der lonen met 25 pCt ten opzichte van 1940,
of 15 pCt ten opzichte van 1942.
Na deze algemene loonsverhoging werden de lonen in
de afzonderlijke bedrijfstakken nader bezien 6n zo moge-
lijk aangepast aan het gestegen prijspeil. Deze aanpassing
was in October 1946 zo goed als voltooid. Sedertdien
gold een verscherpte loonstop. Dit betekende echter niet,
.dat hiermede een tijdvak van volkomen stabilisatie der
lonen werd ingeluid. Verdere correcties door de Rijks-
bemiddelaars in de loonnormen aangebracht, een ruimere
toepassing van tariefstelsels en verhoging en uitbreiding
van de kinderbijslag, deden de lonen, resp. de inkomens
der werknemers verder stijgen.
Aan deze periode van geleidelijke ontwikkeling kwam
een einde toen de Regering in November 1948 een begin
maakte met de afschaffing en vermindering der subsidies.
De daardoor veroorzaakte prijsstijging van een aantal
voor het levensonderhoud essentiële artikelen kon slechts
door een loonsverhoging worden gecompenseerd: Met
ingang van 1 November 1948 werd dan ook een, als tijde-
lijk bedoelde, bijslag van f 1 per week – de zgn. Joekes-
gulden – op de lonen van vrijwel alle werknemers met
een jaarlijks inkomen van minder dan f 3.700 bindend
vastgesteld, terwijl tevens de kinderbijslag iets werd ver-
hoogd. Beide maatregelen tezamen kwamen neer op een
verhoging der lonen met ongeveer 3 pCt.
Hierna trad een loonrondenloze periode van veertien
maanden in. In het daaropvolgende, slechts een halve
maand langere, tijdvak daarentegen laten zich niet minder
dan drie loonronden noteren. Allereerst die van 1 Januari
1950. Haar oorzaak lag bij de devaluatie, die de kosten
van levensonderhoud verder had doen stijgen. Aan het
bedrijfsleven werd vergunning verleend de bestaande
lonen, waarin de Joekesgulden definitief werd opgenomen,
te.verhogen met
5
pCt. In de meeste bedrijfstakken vond
deze verhoging, die door de Regering krachtig werd aan-
bevolen, doorgang.
Acht maanden later voltrok zich de volgende, ditmaal
verplichte, loonsverhoging van 5 pCt; alweer toegekend
in verband met de gestegen kosten van levensonderhoud.
De laatste loonronde in deze reeks vond plaats op 22
Maart 1951. Hoewel het prijsniveau sedert September
1950 met naar schatting 10 pCt was opgelopen bedroeg
de, voor alle arbeiders van 23 jaar en ouder, wier arbeids
voorwaarden. waren vastgelegd in een c.a.o. of een bin-
dende loonregeling, voorgeschreven loonsverhoging
5
pCt. De verklaring voor deze in het licht der prijsontwikkeling
geringe verhoging moet worden gezocht in de toentertijd
-ongunstige betalingsbalanssituatie, die o.a. een consump-
tiebeperking noodzakelijk maakte van
5
pCt. De con-
sumptiebeperkingsloonronde had nog een staartje. Toen
ni. in November 1951 bleek dat de consumptiebeperking
de 5 pCt had overschreden, maar niet in zodanige mate,
dat een loonsverhoging gerechtvaardigd was, werd de
werkgevers vergunning verleend hun personeel een een-
malige uitkering te doen van 11 pCt van het week- of 2+
pCt van het maandloon tot een maximum van f8,50.
In 1952 en 1953 was het rustig aan het loonfront. Loon-
ronden kwamen niet voor en eerst in de tweede helft van
1953 werd er weer over het loonpeil gediscussieerd. De
door de Regering ingediende wetsontwerpen, die huur-
verhoging en belastingverlagingen beoogden, waren dit-
maal de oorzaak. Voor zover ni. de eerste niet door de
laatste zou worden gecompenseerd, zou compensatie door
loonsverhoging kunnen plaatsvinden. Daar werkgevers-
en werknemersorganisaties het wel over een loonronde,
maar niet over het-percentage eens konden worden, stelde
de Regering dit vast op wederom 5. Deze, tot nu toe laat-
ste en op 1 Januari 1954 ingegane, loonsverhoging was
alleen verplicht ten behoeve van hen, die werkzaam waren
onder een c.a.o. of bindende loonregeling.
De uitkomst van een loonrondentelling varieert met
het criterium, dat voor een loonronde wordt aangenomen.
Verstaat men onder een loonronde een stootsgewijze en
blijvende verhoging der lonen en salarissen van vrij alge-
mene aard, dan is de thans voor de deur staande loonronde de zevende.
Z.
INHOUD
Blz.
Zeven loonronden,
door Drs J. H. Zoon …….
747
Evenwichtige internationale groei ………….749
Loon- of koersaanpassing?,
door Dr F. W. C. Blom
750
De financiële situatie van weduwen,
door Dr
J. G. M. Delfgaauw ………………….
752
Faillissementen in de na-oorlogse jaren,
door
Mr P. J. Coffrie …………………….
754
Blz.
Brazilië’s buitenlandse betalingen (II),
door Drs
G. F. Loeb ………………………….
755
Aantekeningen:
De Millioenennota
1955 ……………….
757
Koffie-,,boom” op retour ………………760
Het Verenigd Koninkrijk en de K.S.G.,
door
F. 1. H. Vos …………………………
761
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
762
Voor de niet gesigneerde artikelen is de commissie van redactie verantwoordelijk.
4tU IULZtU.Z1I V JJLtDrd1’JVIJr4N
– 748
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
DEARTIKELEN
VArST
DEZE WEEK
Evenwichtige internationale groei.
Het voortschrijdende bewustwordingsproces der mens-
heid heeft de ôgen geopend voor het proces van de eco-
nomische ontwikkeling, waarin begrippen als nationaal
inkomen en gemiddelde besparingen centraal staan: In
Nederland weerspiegelt deze voortgang zich in onze
industrialisatienota’s. De internationale economische
ontwikkeling daarentegen draagt nog een ongebreideld
karakter, en de divergentie, der levensvoorwaarden is
daarvan een teken. De achtergeblevenen worden zich
deze verschillen bewust, en zien zich bij hun streven naar
vergroting van de welvaart geplaatst voor de keuze tussen
een vrij en een dictatoriaal stelsel. Terecht worden thans
eisen gesteld aan de westerse democratieën, en de Alge-
mene Vergadering van de Verenigde Naties zal opnieuw
op deze uitdaging van het lot een antwoord moeten geven.
De internationale kapitaalverstrekking, die in dit ver-
band van primaire betekenis is, dient daarom aanzienlijk
te worden uitgebreid, en niet uitsluitend te worden gericht
op ,,self-liquidating” objecten. Het Marshall-plan was
een voorbeeld van een brede opvatting, en in die geest
kan ook een evenwichtige internationale groei naderbij
gebracht worden. Een mogelijkheid daartoe wordt ge-
boden door het vorig jaar ingestelde Special U.N. Fund
for Economic Development.
Dr F. W. C. BLOM, Loon- of koersaanpassing?’
Schrijver beziet de positie van Nederland ten opzichte
van het buitenland, en concludeert, dat onze conceptie
als ,,goedkoopte-eiland” niet redelijk en niet houdbaar is,
omdat grote afwijkingen tussen prijsniveaux en lonen,
voor zover niet samenhangende met verschillen in pro-
ductiviteit, de handels- en betalingsbalans scheeftrekken.
Een verhoging van de binnenlandse lonen brengt geen
oplossing door de onvermijdelijk daarmede gepaard
gaande stijging van de kosten van levensonderhoud, en
het achterblijven van de groepen met vaste nominale in-
komens. Schrijver stelt daarom de yraag aan,de orde, of
een herziening van de wisselkoers niet een doeltreffender
middel is, omdat deze een
algemene
verhoging van de
levensstandaard teweegbrengt. Een vôordeel is, dat een
eventueel te grote revaluatie ten allen tijde weer gecorri-
geerd kan worden, wat bij een te grote loonstijging niet
mogelijk is. De waardevastheid van de gulden zal hier-
mede gebaat zijn, terwijl bescheiden revaluatie eveneens,
gunstig voor ons land zal werken in het kader van Bene-
lux en de E.B.U.
Dr J. G. M. DELFGA14UW, De financiële situatie van
weduwen.
De weduwen beneden
65
jaar met hun kinderen vormen
een speciaal vraagstuk door het ontbreken van voldoende
sociale voorzieningen. Schrijver vat in dit artikel de resul-
taten samen van een desbetreffend onderzoek, waarin ge-
tracht wordt, aan de hand van een reeks cijfers die be-
trekking hebben op de weduwen, te komen tot een beeld
van de financiële situatie van weduwen in ons land.
Van de gehuwd geweest zijnde vrouwen beneden de leef-
tijd van
65
jaar (waarin dus de gescheiden vrouwen be-
grepen zijn) blijkt
56
pCt een inkomen van minder dan
f 1.000 te ontvangen, terwijl bovendien nog 13 pCt een
inkomen had tussen f 1.000 en f 1.500. Schrijver conclu-
deert op grond van deze cijfers, dat de situatie enstiger
is dan wordt vermoed. – –
Mr P. J. COFFRIE, Faillissementen in de na-oorlogse
jaren.
Onder de indicatoren van de welvaart van een land
neemt de statistiek van de faillissementen een bijzondere
plaats in, daar deze wijst op het aantal gevallen van em-
stige déconfiture. In Nederland werden de jaren 1946-1948
gekenmerkt door zeer geringe aantallen, omdat in die
periode een rechterlijk vonnnis eerder schade dan voor-
deel kon brengen. Daarna volgde een oplopen van het
aantal tot einde 1951. De dalende tendentie, die daarna
inzette, zette-zich nog voortin 1953 en het eerste halfjaar
van
1954.
Helaas schieten de gegevens tekort voor een
analyse van de oorzaken van de fai11is.ementen.
Drs G. F. Loeb, Brazilië’s buiteilandse betalingen (II).
In het tweede deel van zijn artikel schetst schrijver de
maatregelen, die met betrekking tot de. buitenlandse
handel en betalingen van Brazilië genomen zijn in October
1953. Door het instellen van uitvoerpremies en het kop-
pelen van invoer- en deviezenvergunningen, die bij opbod
op de effectenmarkt worden verkocht met een verschil-
lend minimum-agio naar gelang van de betekenis van de
te importeren goederen, is men er in geslaagd, de handèi
in evenwicht te brengen Inmiddels is een belangrijk deel
van de betalingsachterstand geconsolideerd, met name
met het dollargebied. De vooruitzichten zijn op korte ter-
mijn gunstig, maar het is te betwijfelen of de sterk verbë-
terde ruilvoet van blijvende aard is. Ook is de wisselkoers
als gevolg van de monetaire politiek nog verre van stabiel.
– SOMMAIRE –
Développement international harmonieux.
La connaissance du déséquilibre dans le niveau de vie
internationalamène les pays bénéficiant d’un niveau de
vie supérieur, â se demander ce’ qu’il conyient de faire
pour les pays sous-développés. Une aide internationale
consistant dans’ l’octroi de capitaux est recommandée
d’urgence.
Dr F. W. C. BLOM, Adaptation des salaires ou du taux
de change?
L’auteur envisage une adaptatiôn du taux de change,
comme alternative possible du systême d’augmentations
de salaires poursuivi aux Pays-Bas.
Dr J. G. M. DELFGAA UW, La situation financière des
veuves.
Tenant compte des résultats d’une enquête sur la situa-
tion financire des veuves aux Pays-Bas, l’auteur conclut
que celle-ci est plus sérieuse qu’on ne le soupçonne
généralement.
Mr P. J. COFFRIE, Les faillites dans les années c1’après-
guerre.
Les données statistiques prouvent que la diminution
du nombre de faillites aux Pays-Bas s’est poursuivie en
1953 et au cours du Ier semestre de 1954.
Drs G. F. LOEB, Les payernents extérieurs du Brésil (II).
L’auteur examine dans la 2e partie de son article, les
mesures prises par le Brésil en octobre 1953 en vue de
rétablir l’équilibre de sa balance des payements et de
consolider ses arriérés.
22 September 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
749
Evenwichtige internationale groei
Economische ontwikkeling is een proces dat zich in
een toenemende belangstelling mag verheugen. Men zou
het een der hedendaagse voorbeelden kunnen noemen
van het bewustwordingsproces der mensheid. In de
achttiende eeuw werd iemand er zich van bewust dat
hij proza sprak. Vandaag worden wij ons bewust van
minder- of meerwaardigheidscomplexen, van de ,,informele
Organisatie in een bedrijf”; en ook van het proces der eco-
nomische ontwikkeling. We zeggen dat we ieder jaar een
zeker percentage van het nationale inkomen besparen, wil-
len of moeten besparen. In het verleden was er geen begrip
nationaal inkomen; er waren slechts individuele personen
en bedrijven die spaarden en zeer uiteenlopende percen-
tages. Het gemiddelde daarvan had geen enkele directe
betekenis in het bewustzijn van.wie ook. Achteraf hebben
we het leren zien als iets dat we bewust zouden kunnen
nastreven. Het eerst wel de Sovjet-Unie, die het percen-
tage doelbewust opvijzelde en daarmede nu langzamer-
hand het peil der productiviteit der Westeuropese landen
gaat benaderen. Op de verreikende gevolgen van dit
laatste feit gaan wij echter thans niet in. Het was slechts
bedoeld als illustratie. De Westeuropese landen den-
icen nu langzamerhand nationaal in dit opzicht: Neder-
land aanvaardt nota’s over de industrialisatie met doelstel-
lingen over de eigen ontwikkeling.
Wij zullen ons bewustzijn verder moeten verwijden. Er
bestaat ook iets als een internationale ontwikkeling; d.w.z.
alle landen hebben een de-facto ontwikkeling en dit geheel
van groei kunnen we internationale ontwikkeling noemen.
Het is tot nu toe internationaal gezien een ongebreidelde,
een wilde groei geweest, zoals van een koraalrif, of van de
stad New-York, met enorme uitschieters naast laag-geble-
ven complexen. Er is één zijde aan deze nog onbewust-
gebleven groeiverschijnselen die in toenemende mate
onze aandacht vraagt. Zij kan worden aangeduid met
de woorden ,,divergentie der levensvoorwaarden”. In
enkele landen stijgt de levensstandaard tot hoogten
waarbij men zich soms afvraagt of er niet van over-
consumptie moet worden gesproken. In andere landen
blijft het leven stagneren op de grenzen van de hongers-
nood, de vervuiling en de wanhoop. Dat is weliswaar
geen nieuw feit; maar het is een feit dat men zich be-
wust gaat worden. Er wordt zoveel meer gereisd, er
zijn films, er is radio en er is politieke voorlichting.
Er is ook een neiging niet alles meer te aanvaarden
als vanzelfsprekend; in elk geval niet dat een Europeaan
als zodanig anders moet leven dan een Aziaat.
De verschillen in levensomstandigheden groeien en
het bewustzijn er van groeit. Er zijn, ook een uitvloeisel
van het bewustwordingsproces, internationale vergade-
ringen waar men over deze zaken spreekt en een houding
moet aannemen. Het initiatief is er in handen van de
achtergeblevenen. Deze menen, op grond van de begin-
selen die in de westerse democratieën zelf het bestel
beheersen, eisen te kunnen stellen. De logica der eisen
wordt niet ontkend. Het westen geeft langzaam toe
onder de druk er van. Krachten trekken zich langzaam
samen die zich eenmaal tegen dat westen zouden kunnen
keren, wanneer zou blij ken dat daar geen voldoende
initiatief, geen oplossingen meer liggen.
Het westen heeft een levensstijl die het beter, hoger,
acht dan de feodale die. in de achtergebleven gebieden
veelal nog overheerst en dan de dictatoriale die achter
het ijzeren gordijn snelle vergroting der productie tot
stand gebracht heeft. Het westen zegt, in vrijheid de wel-
vaart te kunnen brengen. Nu de ontwakende volken van
Azië en elders zich van hun welvaartstekort bewust
worden, staan er twee concurrerende stelsels voor hen
geëtaleerd om de welvaart op te voeren.
Dit is een uitdaging van het lot, om met Toynbee te
spreken. Is het er een die het westen opneemt, om er
door tot nieuwe bloei gestimuleerd te worden of is het
een te grote, een ontmoedigende taak waarvoor zich
het westen te klein voelt, om er ten slotte zijn onder-
gang in tegemoet te gaan?
Dit schijnen grote woorden voor een economisch
weekblad. Zijn het echter niet de vragen clie de heden aan-
vangende Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties opnieuw zal moeten beantwoorden? Is het bewust-
wordingsproces nu niet zo ver gevorderd dat in plaats
van een onbewuste, willekeurige groei zon4er daar-
achterstaand klaar doel een richtlijn nodig wordt:
wat willen wij?
Waarom laten we de Wereldbank wer-
ken, met welk doel voor ogen; en waarom moet die zich
beperken tot de middelen die in hoofdzaak de Amen-
.kaanse kapitaalmarkt bij toeval vrijwillig opbrengt?
Waarom kiezen we er op het ogenblik – onbewust? –
voor, dat in de westerse landen nog wat meer candy bars
kunnen worden gegeten of cocktail parties kunnen
worden gehouden, terwijl er in de oosterse landen een
gemiddelde voedselstandaard van ca 1.700 calonieën
heerst?
Moet de richtlijn zijn dat elk land zijn eigen investe-
ringen financiert? Natuurlijk niet; dat hebben wij in de
vorigeeeuw ook niet aan de Verenigde Staten aanbevolen.
En in Nederland zijn we er voldaan over dat de probleem-
gebieden met overheidsgeld, uit een heel andere provincie
afkomstig, tot gezonde ontwikkeling worden gebracht.
Dat wil zeggen: binnen een gebied dat van één ge-
zichtspunt uit wordt geregeerd, aanvaarden wij het
beginsel van overdrachten van kapitaal. Waarom dan
ook niet internationaal?
Moet de richtlijn zijn dat alleen ,,self-liquidating”
objecten in aanmerking komen? De Verenigde Staten
zijn, bij het lanceren .van het Marshall-plan, breder
van opvatting geweest en de Nederlandse Regering kon
de eerste zijn die in een smaakvolle nabeschouwing
over dat ,,plan” de wijsheid er van prees.
Er is inderdaad naar onze mening een reeks argu-
menten aan te voeren om in elk geval als richtlijn te
aanvaarden dat de internationale kapitaalverstrekking
verder – en vrij veel verder – moet gaan dan de finan-
cieringsmogelijkheden van de Internationale Bank ge-
dogen. Het zou te ver voeren deze argumenten, na de
voorafgaande grote lijnen van ons betoog, meer in
finesses uit te werken. Daartoe zullen zich andere gelegen-
heden voordoen. Wij stellen dus: kapitaalverstrekking
ook op andere wijze, met name op de wijze, voorgesteld in
het project van het Special United Nations Fund for
Economic Development (SUNFED); en naar omvang
méér.
Misschien is het daarom welhaast tragisch dat dezelfde
Verenigde Staten die het E.R.P. lanceerden, het plan voor
het SUNFED zo weinig steun verleend hebben. Laten we
echter niet vergeten, dat het Amerikaanse volk reeds zeer
veel gedaan heeft en nog steeds veel doet ter versterking
• 750
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHI’EN
22September 1954
van de volkshuishoudingen der vrije landen. Er is veel
te zeggen voor de opvatting dat de andere ontwikkelde
landen, en in het bijzonder degene die het goed gaat
en die geen uitgebreide onderontwikkelde gebieden meer
beheren, nu eens een stap doen.
Nederland heeft het zo reeds gezien in de vorige
Algemene Vergadering. Zijn afgevaardigden hebben er
toe bijgedragen dat het SUNFED-voorstel gred werd.
De Minister zonder portefeuille heeft, in een recent
Kamerdebat, hiervoor bijval mogen oogsten en doen
doorschemeren dat hij in deze lijn verder hoopt te gaan.
In de Troonrede is aan het onderwerp aandacht ge-
schonken.
Wij kunnen hierover niet anders dan verheugd zijn.
De ernst der vraagstukken vergt besef voor de orde van
grootte er van. Het gaat hier niet om een routine-aan-
gelegenheid; het gaat om wereldvraagstuk nummer één.
Het gaat om een der gevallen waarin visie, fantasie en
durf de voorhand moeten hebben op passen en meten,
onderhandelen of uitstellen. De tijd is hier niet mèt de
oude landen maar er tegen en alleen een soort schokwer-
king kan hier iets tot standbren gen. De schokwerking, wij
herhalen het, van het Marshall-plan, of, als men wil, van
het Schuman-plan. Dit houdt in dat een risico genomen
wordt; een voorbeeld gegeven wordt; dat men over de
brug komt. Evenwichtige internationale groei, bewust na-
gestreefd, is zulk een hoog goed dat de prijs er van ge-
schreven wordt met negen cijfers. Een wereld die leeft
bouwt aan zijn toekomst. De Zuiderzeewerken zullen ge-
volgd worden door het Deltaplan, waarvan de prijs per
jaar voor geruime tijd in de orde van grootte van hon-
derd niillioen gulde:i zal zijn. Wie, met gevoel voor pr6-
portie, zou willen stellen dat de andersoortige veiligheid
van evenwichtige internationale groei minder waard is?
Loon- of koersaanpassing?
Over de wens van een nieuwe algemene loonronde
van omstreeks 6 pCt zijn werkgeers en vakbonden het
ditmaal bijzonder. snel eens geworden. Aan beide zijden
overheerste blijkbaar het gevoel dat onze lonen, gezien de
productiviteit, te laag zijn tegenover het omringende
buitenland en dat het niet nodig, niet juist en zelfs uiteinde-
4
lijk niet mogelijk is kunstmatig een belangrijk verschil te
handhaven. In wezen bepaalt de markt de prijzen, en onze
lonen lagen onder de markt. Het is daarom ook niet
verwonderlijk dat verscheidene werkgevers die thans
hinder ondervinden van een overspannen arbeidsmarkt
met enig verlangen naar een vergunning tot loonsver-
hoging uitzien, in de gedachte dat de krachtigste bedrijven
de loonsverhoging het gemakkeljkst kunnen opvangen
en daardoor gemakkelijker personeel aan de bedrijven
met de kleinere marges zullen kunnen onttrekken.
Bij de arbeiders wordt de vreugde echter wel getemperd
door het onbehagelijke gevoel dat ook van deze loonronde
weer een deel verloren’ zal gaan in enige stijging van
binnenlandse prijzen voor gezinsuitgaven. De vergeten
groepen, de ouden van dagen, de weduwen en wezen en
invaliden met hun vaste nominale inkomens zijn om de-
zelfde reden bepaald somber gestemd, want zij kunnen er
alleen maar op achteruitgaan.
Op de achtergrond staat bij velen de vraag: hoelang
zal het bij deze loonronde blijven; gaat dat maar zo door?
**
*.
Het belangrijkste. grondfeit is, dat Nederland nauwer
dan ooit in de historie, en meer dan enig ander lând ter
wereld, verbonden is met de markten in het-buitenland,
en dus ook met de prijzen in den vreemde. Enerzijds,
omdat thans in- en uitvoer even groot zijn als het natio-
nale inkomen, waardoor verreweg de meeste bedrijven
doorlopend rechtstreeks met het buitenland concurreren.
De buitenlandse handel is hoofdzakelijk’vrj, verkeer en
vervoer worden steeds gemakkelijker, ons exportapparaat
heeft veel meer voeling met buitenlandse markten, de
buitenlandse leveranciers hebben dank zij hun vertegen-
woordigingen en het drukke Nederlandse bezoek aan
jaarbeurzen steeds hechter contact met onze markt. Iedere
zichzelf respecterende zakenman-met-een-auto is een im-
of exporteur, of kan dat worden. Anderzijds hebben wij
tegenwoordig het systeem van de onveranderlijke wissel-
koersen, waardoor de prijzenstelsels der met elkaar
handelende landen aan elkaar worden vastgesmeed.
De Europese markt is een werkelijkheid geworden, hoe
gebrekkig dan ook; en dit forceert elk geliberaliseerd land
in die markt zich aan te passen aan het Europese peil.
Grote afwijkingen in binnenlands prijspeil en in lonen
(behoudens voor, zover verband houdende met verschil
in productiviteit) moeten onvermijdelijk de handels- en
betalingsbalansen scheeftrekken en brengen het hele
verrekenmechanisme en de liberalisatie zelf in gevaar. Wij
stellen terecht het intensieve en vrije handeisverkeer
voorop; daarom moet onze politiek ten aanzien van
prijzen, lonen en monetaire zaken in de eerste plaats
geconcentreerd zijn op een zo soepel mogelijke aanpassing
aan het algemene niveau van West-Europa. Dat betekent
dat wij in het spoor van de grote broeders moeten blijven
en daarvan niet blijvend kunnen afwijken.
**
*
In dit kader bezien is de conceptie van Nederland als
een ,,goedkoopte-eiland” in West-Europa niet redelijk en
niet houdbaar. Al is het niveauverschil wel wat vermin-
derd, nog steeds ligt ons prijspeil voor gezinsuitgaven
beneden dat van de omringende landen waarmede wij in
steeds vrijer verkeer staan. Daartegenover staat dat ook
andere prijzen zijn achtergebleven sinds de achteraf wat
overdreven ‘lijkènde 30 pCt devaluatie van 1949, zoals
onze prijzen van oude kapitaalgoederen, onze huren en
pachten, onze overheidstarieven, conventionele beloningen
en pensioenen, lijfrenten en onderstanden. De belang-
stelling van het buitenland om van ons te laag prijspeil te
profiteren neemt steeds toe, getuige de buitenlandse
industrievestigingen in Nederland, het steeds toenemende
toeristenverkeer, en de steeds wassende vraag naar onze
exportproducten. Langs deze weg wordt het verschil
geleidelijk ingelopen, terwijl wij als nevenverschijnsel een
grote vordering op de E.B.U. accumuleren, waarmede
niemand gelukkig is.
Alleen het feit al dat wij nog te veel goedkoopte-eiland
zijn, betekent dat ons guldensprjspeil aan opwaartse
drang onderhevig is.
Bleef het prijzenpeil in de ons omringende landen nu
maar stabiel, of zou een daling daarvan in de lucht zitten,
dan zou de noodzakelijke verdere aanpassing van ons
land aan het buitenlandse prijspeil van beperkte omvang
zijn. Maar de tendentie in het buitenland is veeleer op
zichzelf ook al aan de stijgende kant. De grondstoffen-
markten hebben zich al weer aardig hersteld van de schrik
22 September 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
751
voor een Amerikaanse depressie; in Duitsland en Engeland
zijn loonsverhogingen aan de orde van de dag, en in
Frankrjic staan zij op het urgentie-programma van
Mendés-France. De daardoor veroorzaakte prijsstijging
zal wel voor een
•
groot deel kunnen worden gecompen-
seerd door productiviteitsstijging, maar alles bij elkaar
genomen zit er in het buitenland ook enige verhoging van
de kosten van levensonderhoud in de lucht.
Dit alles kan betekenen dat een verdere prijsstijging
van onze gezinsuitgaven – of met andere woorden een
verdere daling van de binnenlandse koopkracht van de
gulden – niet geheel vermeden kan worden zolang wij de
huidige wisselkoersen handhaven, nog afgezien van de
invloed van de nieuwe loonronde. Deze loonronde zal
ongetwijfeld ook enkele prijzen doen stijgen en dus helpen
het verschil te verminderen, maar de anomalieën, zoals
het te lage huur- en pachtpeil en het feit dat onze vergeten
groepen in een hoek gedrukt zijn, worden daardoor juist
verergerd.
** *
Voor de gewone man heeft de nieuwe loonronde haar
rechtvaardiging alleen al gevonden in de prijsstijgingen
van levensmiddelen welke na de vorige ronde hebben
plaats gevonden. Gesteld dat zich nu weer een verdere
stijging van de prijzen der gezinsuitgaven zou voordoen –
hetgeen op de duur alleen al door een nu nog noodzake-
Jij ker geworden huurverhoging zal worden veroorzaakt –
moet men dan maar weer tot een nieuwe loonronde over
–
gaan? Op deze v.raag moet men zich vo9rbereiden.
Daarom lijkt het nu het tijdstip de vraag op te werpen of
voor Nederland, zolang het in de huidige omstandig-
heden van full-employment, sterkè betalingbalans en
Legenover het buitenland laag prijspeil verkeert, revaluatie
niet een doeltreffender middel is om de anomalieën te
verminderen, de verdeling van het nationale inkomen te
verbeteren door een verschuiving van ondernemers-
winsten naar alle consumenten, vergeten groepen inbe-
grepen, en zo de
algemene
levensstandaard te verhogen.
Daarbij moet men natuurlijk alleen maar denken aan een
bescheiden revaluatie in de orde van wellicht
5
pCt.
Prof. De Roos heeft deze vraag even opgeworpen in de
S.-E.R., waar zij weinig reactie heeft gewekt. Het gaat
namelijk om de nogal tere kwestie of wij de stabiliteit van
de wisselkoersen dan wel de stabiliteit van de binnen-
landse koopkracht van de gulden primair moeten stellen,
***
Tegen een revaluatie bestaan altijd bezwaren, en het is
misschien goed daarvan enkele voorop te stellen.
Revaluatie is een ongebruikelijke stap, die tegen de draad
van de eeuw van inflatie ingaat. Met zulk een koers-
wijziging is men niet vertrouwd, zodat men de reacties en
repercussies ook niet op grond van ervaring kan voorspel-
len. Die onzekerheid is niet het grootste bezwaar, want
de kettingreacties van voortgezette algemene loonronden
zijn ook niet te voorzien. Een troost daarentegen is dat
men op revaluatie kan terugkomen, dat men snel kan rea-
geren en vooral dat de Regering het heft geheel in handen
heeft, wat bij loonpolitiek niet het geval is.
Een ander bezwaar is dat bij revaluatie de nadelen
(voor producenten) dadelijk met volle scherpte aan de
dag treden, terwijl de voordelen (voor consumenten) pas
geleideljker en minder onmiskenbaar naar voren komen.
Juist andersom dan bij een devaluatie die veel gemakke-
lijker door het keelgat glijdt. Ook heeft men te kampen
met het psychische bezwaar zich uit het verleden enkele
opvallend mislukte revaluaties te herinneren.
De soms gehoorde veronderstelling, dat de binnen-
landse prijzen van een revaluatie koud zouden blijven
omdat producenten taai vasthouden aan eenmaal bestaan-
de binnenlandse prijzen, lijkt ons niet juist. Zoals eerder
betoogd is onze binnenlandse markt tegenwoordig zo
naiw gelieerd met het buitenland – dat geldt bijv. heel
sterk voor brandstoffen en voedingsmiddelen – dat
wijzigingen in de buitenlandse prijzen bij de scherpë
binnenlandse concurrentie vrijwel dadeljk doorwerken.
Van sommige goederen en diensten zijn de prijzen meer
immuun voor buitenlandse invloeden, maar dat zijn in het
algemeen prijzen die om dezelfde reden bij de vorige de-
valuatie zijn achtergebleven. In het algemeen kan men
zeggen dat een kleine revaluatie vlotter in het binnenlandse
prijspeil verwerkt wordt dan een grote revaluatie waarbij
sommige groepen producenten in ernstig gevaar komen
en zich gemeenschappelijk gaan verweren.
Maar de voordelen van een revaluatie zouden, onder
omstandigheden, zoals zich die de laatste tijd hebben
voorgedaan, en die zich wellicht kunnen herhalen, niet
gering zijn. Een revaluatie zou voor vele gezinsuitgaven
prijsverlaging meebrengen, en daarmede de prijsverho-
gende effecten van loon- en huurronden kunnen compen-
seren. Zij zou een einde maken aan de nog steeds voort-
kruipende ontwaarding van onze gulden; hoewel zij niet
in staat zou zijn de reeds plaats gehad hebbende waarde-
daling van het geld noemenswaard ongedaan te maken.
Een revaluatie zou de lonen/prjzenspiraal verbreken.
Wanneer wij de lonen op het nieuwe peil stabiliseren,
en de productiviteit blijft stijgen, zal de daardoor veroor-
zaakte toeneming van het nationale inkomen hoofd-
zakelijk terechtkomen in de ondernemerswinsten. Dit
moet – zoals wij de laatste maanden hebben ervaren –
tot allerlei spanningen leiden. Revaluatie kan die span-
ning ontladen in een algemene koopkrachtsverhoging
voor alle consumenten, ook niet-loontrekkenden,, en
zonder nieuwe prijsstijgingen te veroorzaken.
Het doel van een revaluatie moet zijn de binnenlandse
waardevastheid van de gulden te bevorderen met gelijk-
tijdige bevordering van het evenwicht met het büitenland.
In internationaal opzicht zou een kleine revaluatie wel
goed in de algemene verhoudingen kunnen passen. Ook
na de nieuwe loonronde staan wij nog in de goedkope
hoek van de E.B.U., en wanneer onze productiviteit
blijft stijgen zullen de spanningen in Benelux en onze
eenzijdige verhouding tot de E.B.U. voortduren. Door een
lichte revaluatie zouden die verhoudingen in één slag
wat rechter worden getrokken.
Het kan natuurlijk zijn dat het volgend jaar een grote
wijziging in het economisch beeld geeft, maar als dat niet
het geval is en de huidige constellatie gecontinueerd
wordt, verdient het toch aanbeveling revaluatie in de
sfeer der overwegingen te betrekken. Wanneer ons bedrijfs-
leven slechts op matige capaciteit zou draaien behoeft
men er niet aan te denken, maar zolang de arbeidsmarkt
en de bedrijvigheid enigszins overspannen zijn kan het
kalmerend effect van een revaluatie heilzaam zijn zonder
gezonde bèdrijvigheid in het gevaar te brengen.
Het bovenstaande is geschreven met de bedoeling de
vraag aan de orde te stellen, of revaluatie niet een doel-
treffender middel is om de verdeling van het nationale
inkomen in de gewenste richting te verbeteren bij een
voortgezet streven naar waardevast geld, dan dat men het
alleen in loonronden zoekt.
Overveen.
Dr F. W. C. BLOM,
752
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
De financiële situatie van weduwen
Inleiding.
Dit artikel
1)
bevat de resultaten van een ônderzoek
naar de aantallen en de inkomens van weduwen en haar”
kinderen. Wij hebben ons beperkt tot de weduwen be-
neden 65 jaar (elders ook aangeduid als ,,de niet bejaarde
weduwen”), omdat de oudere weduwen door hun leeftijd
in aanmerking kunnen komen voor de sociale voor-
zieningen voor bejaarden.
Het zijn de weduwen beneden
65
jaar, die door het
ontbreken van voldoende sociale voorzieningen en even-
tueel door het bezit van kinderen, welke financieel van
hen afhankelijk zijn, een speciaal vraagstuk vormen.
Aantal en leeftijdsopbouw der weduwen.
Hei aantal weduwen beneden
65
jaar bedraagt thans
ca 125.000, terwijl hun aantal op grond van historische
trends voor 1970 op circa 150.000 kan worden gesteld.
In de onderstaande tabel is de leeftijdsopbouw van de
weduwen beneden 65 jaar in de jaren 1952 en 1970 ge-
geven in procenten van het totaal aantal.
TABEL 1.
Procentuele leeftijdsopbouw der niet bejaarde weduwen
in 1952 en1970.
Leeftijdsgroepen
1952
1970 a)
20 t/m 24 jaar
0,1
0,1
0,4
1,3
35
39
..
…………….
.
2,2
3,5
25
.29
..
…………….
…..0,7
40
,,
44
..
…………….
6,6
11,6
30
34
…
………………..2,0
45
,,
49
………………
50
54
…4,2 …7,6
16,9
…………………18,0
5
59
……
…
24,4
25,1
5…………..
60
30,8 34,5
Totaal
………………..
1
100
100
a) Prognose.
Blijkens deze cijfers valt er enige verschuiving van de
weduwen naar de hogere leeftijdsgroepen te verwachten,
zulks als gevolg van de verminderde sterftekansen.
Het aantal kinde,en van de weduwen.
Voor de bepaling van de ‘financiële positie van de
weduwen vormt het kindertal een belangrijk gegeven,
speciaal wat betreft de kinderen, waarvoor de moeder
nog financieel moet opkomen.
Helaas komen over het aantal haifwezen in de volks-
tellingpublicaties geen gegevers voor. Daarom is naar
een andere bron gezocht en daarbij is gebleken, dat een
globale benadering van het aantal haifwezen voorlopig
alleen kon worden verkregen door gebruik te maken van
het
grondmateriaal
van een steekproef Inkomstenbelasting
1949/Vermogensbelasting
1950,
welke ten behoeve van
de commissie Bezitsspreiding door. het C.B.S. werd ge-
houden. Dit materiaal werd welwillend door het C.B.S.
ter beschikking gesteld.
Aan de benadering via deze steekproef kleven de vol-
gende onvolkomenheden:
Alleen voor zover depersonen waren aangeslagen
in de
inkomstenbelasting
werd ook het aantal kinde-
ren vermeld, waarvoor belastingaftrek werd genoten. –
Dat was in 1949 voor kinderen tot aan 21 jaar.
Wat de burgerlijke staat betreft werden de cate-
gorieën weduwstaat en gescheiden in het grond-
‘) waaivoor medewerking werd verkregen van de heren A.I.V. Massizzo en M.
de Willigen.
materiaal van de steekproef niet afzonderlijk yer-
meld, doch samengevat tot ,,gehuwd geweest”.
In tabel 2 zijn de uit de steekproef afgeleide gegevens
vermeld. Het betreft hier een procentuele verdeling van
de gehuwd geweest zijnde vrouwen naar leeftijd en
kindertal.
TABEL 2.
Procentuele verdeling van de gehuwd gelveest zijnde
vrbuwen naar leeftijd en kindertal
1
Vrouwen met belastingaftrek voor
Totaal
percentage
Leeftijdsgroepen0 k.
1 k.
2 k.
3 k.
1.
4 of
in elke
meer
leeftijds-
kinderen
groep
20 t/m 24 jaar
25
,,
29
1 1
2
30,,34
1 1 1
3
35,,
39
40,,44
2
3
2
2
.2
2
1 1
1 1
8
9
45,,49
4
3
3
2
2
14
50,,54
10
4
2
1
1
18
55
59
15
3
1
1
20
6064
23
2
1
26
Totaal
59
1
18
1
12
1
6
1
5
1
100
Deze tabel laat zien, dat bijna 60 pCt van de gehuwd
geweest zijnde vrouwen beneden 65 jaar geen kinder-
aftrek genoot. Aftrek voor 1 kind ontving 18 pCt, voor
2 kinderen 12 pCt, voor 3 kinderen 6 pCt en voor 4 of
meer kinderen
5
pCt. Het gemiddelde kindertal bédroeg
volgens berekeningen voôr
alle
gehuwd geweest .zijnde
vrouwen beneden
65
jaar 0,8; de gehuwd geweest zijnde
vrouwen, die kinderaftrek genoten, bezaten gemiddeld
2 kinderen die voor, aftrek in aanmerking kwamen.
Plausibele veronderstellingen t.a.v. het kinderbezit der
gescheiden vrpuwen en het voorkomen van deze groep
in de steekproef, leidde tot de conclusie, dat de niet be-
jaarIe weduwe gemiddeld 0,9 kinderen beneden 21 jaar
bezit. De weduwen met kinderen hebben er gemiddeld 2, 3.
Uit de tabel valt verder te lezen, dat het kindertal,
waarvoor belastingaftrek wordt ontvangen, aanvankelijk
toeneemt met de leeftijd van de weduwen, voor de wedu-
wen op middelbare leeftijd het hoogtepunt bereikt en
-daarna daalt naarmate de leeftijd van de weduiie stijgt.
De inkomens van de weduwen.
De inkomenspositie van de weduwen en wezen is
onderzocht via een bewerking van het grondmateriaal
van de reeds genoemde steekproef. Het resultaat is in
tabel 3 vermeld.
TABEL 3.
Inkomensverdeling van weduwen en gescheiden
vt:ouwen beneden 65 jaar in 1949
Inkomens.
groepen
(in gld)
Aantal
aangesla- genen
Aantal
niet-aange-
slagenen
Totaal aan-
tal wedu-
wen en ge- scheiden vrouwen
Procentuele
verdeling
van het
totale
aantal
Idem
gecu-
mu-
leerd
Beneden
1.000
29.000 62.000
91.000
56
56
1.000
,,
1.499
22.000
–
22.000
13
69
1.500
,,
1.999 15.000
-.
15.000
9
78
2.000
2.999
16.000
–
16.000
10
88
3.000
,,
3.999
10.000
–
10.000
6
.
94
4.000
5.999
7.000
–
7.000
4
98
6.000
,,
7.999
–
2.000
–
2.000
1
99
8.000
,,
9.999
1.000
–
1.000
0,5 99,5
10000 en meer
1.000
–
1.000
0,5
100
Totaal
….
t
‘
103.000
62.000
165.000
100
1
–
22 September
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
753
Uit de berekening blijkt, dat ruim 100.000 weduwen
en gescheiden vrouwen beneden 65 jaar in 1949 in de
Loon- en Inkorstenbe1asting waren aangeslagen.
Het aantal gehuwd gewest zijnde vrouwen beneden
65
jaar bedroeg op het eind van 1949 165.000, zodat ruim
60.000 personen in deze categorie niet in de Inkomsten-
of Loonbelasting waren aangeslagen. Aangenomen kan
worden, dat deze personen een zuiver inkomen hadden
dat beneden de belastinggrens lag, d.w.z. een inkomen
van mipder dan f 1.000 genoten.
Uit de tabel blijkt verd&r, dat 56 pCt der gehuwd ge-
weest zijnde vrouwen een inkomen van minder dan
f1.000 ontving, terwijl bovendien nog 13 pCt een inkomen
had tussen f1.000 en f 1.500 en 9 pCt een inkomen tussen
fl.500 en f 2.000. Slechts ruim 10 pCt haU een inkomen
van meer dan f 3.000.
Gezien het feit, dat deze inkomens in vele gevallen
mede bestemd zijn voor het levensonderhoud van de nog
afhankelijke kinderen, geven deze cijfers een beeld van
een zeker niet gunstig te noemen situatie.
Bij dit alles zij aangetekend, dat het de groep weduwen
plus gescheiden vrouwen betreft. Een splitsing is hier
helaas niet mogelijk. Uit de gegevens van de Voikstelling
1947 kan men echter afleiden, dat onder de gehuwd ge-
weest zijnde vrouwen alleen in de jongere leeftijdsgroepen
de gescheiden vrouwen belangrijk in aantal zijn. Uit de
gegevens van tabel 4 blijkt verder, dat de inkomens-
verdeling van de gehuwd geweest zijnde vrouwen naar
leeftijdsgroepen niet veel verschilt. Hieruit is af te leiden,
dat de steekproef representatief geacht kan worden voor
de weduwen, en zeker voor de weduwen die wat ouder zijn.
De inkomensbronnen der weduwen en gescheiden vrouwen.
Naast de hoogte van de inkomens van de gehuwd
geweest zijnde vrouwen is het van belang na te gaan,
uit welke bronnen het inkomen wordt betrokken, ten-
einde ons beeld van de situatie te completeren.
Op grond van de verdeling gemaakt in het telformulier
van de steekproef, kunnen hier als inkomensbronnen
worden onderscheiden:
zelfstandig bedrijf of beroep;
dienstbetrekking (mcl. incidentele arbeid) en/of
pensioen;
vermogen.
In tabel
5
zijn deze gegevens verwerkt.
Uit deze tabel kan men afleiden, dat tweederde van
de aangeslagenen inkomen uit slechts een van deze bron-
nen ontvingen, voorts dat ca 40 pCt der aangeslagenen
een beroep uitoefent in loondienst of als zelfstandige, en
derhalve ca 60 pCt beroepsloos is. Voor de niet-aange-
slagenen is onbekend, welke inkomensbronnen zij
hebben.
Naast deze cijfers voor alle gehuwd geweest zijnde
vrouwen beneden 65 jaar (voor zovér aangeslagen in de
Loon- of Inkomstenbelasting) geeft de tabel ook de
overeenkomstige percentages voor de afzonderlijke
leeftijdsgroepen, zodat ook de relatie tussen de leeftijd
en de inkomensbron kan worden afgeleid.
Het percentage dergenen met uitsluitend inkomen uit
zelfstandig bedrijf of beroep is slechts 2 pCt in de jonge
leeftijdsgroepen, neemt toe tot aan de middelbare leeftijd
en blijft dan vrijwel op een constante hoogte van ca 8 pCt.
Van degenen met alleen inkomen uit dienstbetrekking
en/of pensioen hebben in de leeftijdsgroepen beneden
35 jaar ruim 50 pCt een beroep. Dit percentage is tot
de helft gedaald voor de 35 t/m 44 jarigen. Voor de oudere
leeftijdsgroepen zet deze daling zich voort totdat een
percentage van bijna 10 wordt bereikt voor de 60 t/m 64
jarigen.
Het percentage beroepslozen met de laatst genoemde
inkomensbron – voornamelijk degenen, die uitsluitend
pensioen e.d. ontvangen – is voor de leeftijdsgroep
TABEL 4.
Aantalgehuwd geweest zijnde vrouwen beneden 65 jaar, verdeeld naar leeftijd en hoogte van liet inkomen
Waaronder met een inkomen van
beneden f1.000 a)
f1.000 t/m f1.500
Totaal aantal
f1.500 t/m f2.000
f2.000 t/m f3.000
f3.000 en meer
Leeftijdsgroepen in jaren
gehuwd geweest
zijnde vrouwen
abs.
pCt
abs.
pCt
abs.
pCt
abs.
pCt
abs.
pCt
)(
1.000
x 1.000
><
1.000
x 1.000
)<
1.000
x 1.000
15 t/m 29 jaar
30
34
7 9
5
4
67
45
1
1
12
6
1
1
9 9
1
2
8
25
–
1
4
15
35
39
13
7
52
2
16
1
9
1
10
2
13
40
44
17
.
10
57
1
7 2
11
2
13
2
12 45
49
21
11
54
3
13
1
6
2
10
4
17
50
54
26
12
47
4
16
3
13
2 9
4
15
55
59
32
19
59
4
12
3
9
3
9
3
11
60,,64
40 73
58
6
16
3
7
3
7
5
12
Totaal
165
1
91
ii
22
1
Îi
1
15
9
16
–
Tö
21
1
ïi
a) Inclusief de niet-aangeslagenen.
TABEL 5.
Procentuele verdeling per leeftijdsgroep van de gehuwd geweest zijnde vrouwen, aangeslagen in de Loon- en/of
Inkomstenbelasting naar inkomensbron volgens steekproef 1949
Inkomen alleen uit dienstbe-
Inkomen
trekking
enlof
pensioen
alleen
_________________
Inkomen
Inkomen Uit meerdere bronnen
________________
Totaal aantal
Leeftijdsgroepen
uit bedrijf
alleen uit
aangeslagenen
1
–
of beroep
Aangeslagenen
Aangeslagenen
vermogen
Aangeslagenen
1
Aangeslagenen
met beroep
zonder beroep
met beroep
zonder beroep
IS t/m 29 jaar
2
69
16
7
5
–
100
30
34
2
46
33
6
6
7
100
35
39
3
24
30
12 18
13
100
60
44
5
29
24
12
20
10
100
65
,.
49
9 14
24
14
21
18
100
50
,,
54
7 15
27
14
19
IS
‘
100
55
59
9
16
25
19 15
16
100
50
64
7 8
24 22
17
22
100
Tolaal
…………………….
7
19
1
25
16
17
16
1
lOO
754
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
beneden 30 jaar ca 16 en voor de oudere leeftijdsgroepen
ca 25.
Het percentage dergenen, die alleen inkomen uit ver-
mogen ontvangen, neemt regelmatig toe met de leeftijd.
Voor de gehuwd geweest zijnde vrouwen beneden 30 jaar
bedraagt het ca 5 pCt en voor de 60 t/m 64 jarigen on-
geveer 20 pCt.
Conclusie.
Dat de weduwen en wezen in ons land in het algemeen
niet over grote inkomens beschikten was bekend, doch
het lijkt mij, dat de hierboven gegeven cijfers een situatie
weergeven, die erger is dan men algemeen vermoedde.
Rijswijk ZH.
Dr J. G. M. DELFGAAUW.
Faillissementen in de na-oorlogse jaren
Het aantal verschijnselen van economische en sociaal-
economische aard, waaruit aanwijzingen kunnen worden
geput omtrent de welvaart van een land, zowel nationaal
als internationaal gezien, is legio. Dat bewijzen wel de
talrijke bijdragen zich bewegend op vele terreinen van
uiteenlopende aard, die alle gemeen hebben, dat zij de
opgaande of neergaande, dan wel stabiele lijnen der
conjunctuur belichten.
Een onderwerp van zeer bepaalde allure is dat der
faillissementen. Kunnen ontelbare gegevens ten aanzien
van ondernemingen, bedrijven en particulieren op minder
gunstige of ongunstige situaties ‘wijzen, de gevallen,
waarin bij rechterlijk vonnis faillissement is uitgesproken,
duiden met iekerheid op ernstige déconfiture. Stijging en
daling van betekenis der aantallen faillissementen ont-
huilen ons ongetwijfeld mede de algemene gang van zaken
op economisch gebied, ook al gaat het hierbij niet om
hoge getallen.
Wel is het op dit gebied evenals op dat der criminaliteit,
waarvan stand en beweging wordt afgemeten aan de
gerechtelijk geconstateerde massa, z6 dat ook wanneer
geen rechterlijke uitspraak heeft plaats gehad, er sprake
kan zijn van een gelijk of nog sterker deplorabel geval.
Andere bronnen moeten een nauwkeuriger of vollediger
beeld helpen verkrijgen.
Volgens artikel 1 der van 30 September 1893 daterende
Faillissementswet (in werking getreden 1 September 1896;
sindsdien gewijzigd) wordt een schuidenaar, die in de
toestand verkeert, dat hij heeft opgehouden te betalen,
hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of
meer zijner schuldeisers, bij rechterlijk vonnis in staat van
faillissement verklaard. De faillietverklaring kan ook
wo,rden uitgesproken om redenen van openbaar belang,
op vordering van het Openbaar Ministerie.
Faillietverklaring op vordering van het O.M. heeft
slechts bij uitondering plaats. Het overgrote deel der
faillissementen wordt uitgesproken op verzoek van
schuldeisers, nl. 85-89 pCt
1).
Of faillietverklaring zal
plaats hebben, hangt dus in de eerste plaats af van de
aanpak door crediteuren in de gevallen van gestoorde
nakoming der verplichtingen door debiteuren. Of de
mate van het al of niet uitlokken van een rechterlijke
uitspraak dan wel het op andere wijze tegemoet treden
van de schuldenaar van jaar tot jaar uiteenloopt, is niet
te zeggen, maar ongetwijfeld doen zich doorgaans weinig
verschillen voor, zodat aan de vergelijkbaarheid der
cijfers van de faillissementen uit dien hoofde niet te kort
wordt gedaan. Dat het in staat van faillissement verkeren
gezien werd anders dan als een feitelijke toestand, ligt in
een betrekkelijk ver verleden.
Wel staat met zekerheid vast, dat de geringe aantallen
in de eerste jaren na de oorlog aan bijzondere oorzaken
moeten worden toegeschreven: in vele gevallen zal zijn
‘) De statistische gegevens in dit artikel vermeld zijn ontleend aan de door het
Centraal Bureau
voor de Statistiek samengestelde failLissementsstatistieken.
afgezien van de ingreep omdat deze in verband met de
eigenaardige omstandigheden eer schade dan voordeel
zou hebben meegebracht; ook speelde het gevoel el-
kaar te moeten helpen met voorbijzien van eigen belang
na de bevrijding zeker een rol.
Uit onderstaand overzicht, waarin niet zijn meegeteld
de faillietverklaringen, vernietigd ten gevolge van verzet,
hoger beroep of cassatie, blijkt, dat in 1946-1948 bijzonder
weinig vonnissen van faillietverklaring werden uitge-
sproken. Allengs liep het aantal op tot 1.890 in 1951.
De voortdurende stijging gaf aanleiding tot beschouwin-
gen over een ongunstige gang van zaken in ons land,
echter ten oirechte, want de cijfers bleven beneden het
niveau van vroegere jaren: relatief cijfer 1910 31,8,
1924 59,8!, 1939 22,5. In 1952 verminderde de omvang
der faillissementen wederom.
Uitgesproken vonnissen van fâillietverklaring
1939 1 1946 1 1947
1
1948 1 1949
1
1950
1
1951 1 1952
Absoluut
. .. .
1.978
1
286
1
737
1
975
1
1.350
1
1.621
1
1.890
1
1.713
Relatief a)
…
22,5
3,1
7,7
10,0
13,8
16,2
18,3
16,6
a) Per 100.000 der gemiddelde bevolking.
Volgens de_meest recente gegevens, nl. die van 1953
en het le halfjaar 1954 nam het aantal faillissementen in
versterkte mate af. Deze gegevens zijn echter ontleend
aan de maandelijks door de griffies der arrondissements-
rechtbanken verstrekte opgaven van de uitgesproken
vonnissen van faillietverklaring. De cijfers wijken af van
de later vast te stellen definitieve. Immers, de gevallen van
faillietverklaring, welke ten gevolge van verzet, hoger
beroep of. cassatie alsnog worden vernietigd (ongeveer
15 pCt), zijn niet uitgeschakeld. Bovenen zijn hierbij
geteld zowel de lichamen als de personen, i.c. eventuele
firmanten, op wie de uitgesproken faillissementen be-
trekking hebben, terwijl de definitieve cijfers alleen de
vonnissen van faillietverklaring vermelden.
De maandcijfers van 1952,1953 en le halfjaar 1954
zijn als volgt:
Maandcijfers uitgesproken faillissementen
Jaar I
lan. JFeb. lMrt Apr.I Mcii Junil Juli I Aug. I.Sept.1 Oct Nov. 1Dec. JTotaal
1952 218 184 172 162 193
1
181
~
168 1
189
183
159
147
2.105
1953 148
~
159 166 162 180 169 138 130
166
~
158
128
1
156
1.860
1954
~
124 127 149 134 118 130
Het aantal faillissementen in 1953 uitgesproken was
245, of bijna 12 pCt, lager dan in
1952.
Behalve voor
April en December waren alle maandtotalen lager dan in
het voorafgegane jaar; voor Januari (resp. 218 en 148)
was het zelfs ruim 30 pCt gunstiger. Ook de maanden van
het le halfjaar 1.954 gaven sterke vermindering, vooral
Mei (1953 180, 1954 118).
Om een indruk te geven in welke sectoren meer of
minder faillissementen werden uitgesproken, volgt hier-
onder een overzicht betreffende de spreiding over de
verschillende bedrijven en beroepen.
22 September
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
755
Splitsing der uitgesproken faillissementen naar bedrijven
en beroepen
Totaal
1
le halfjaar
Bedrijfsklassen
1952
1
1953
1
1953
1
1954
Vervaardiging
van
aardewerk, glas, kalk
8
15
6
6
Grafische nijverheid, fotografie
23
12
7
3
Bouwnijverheid en aanverwante bedrijven
281
240
123 103
10
17
10
5
Chemische nijverheid
……………….
Bewerking van bout; kurk en Stro
65 48
21
16
68 39
19
2
–
3
ieder, wasdoek- en rubbernijverheid
2
.2
.
70
II
2
15
en Stenen
……………………….
Kleding en reiniging
……………….84
Mijnbouw, veenderijen enz.
…………
3
1
1
Kunstnijverheid
……………………3
Metaalnijverheid,
scheeps-,
vliegtuig-
en
wagenbouw
……………………
..2
139
.
62
68
.
8
6
–
Testielnijverheid
…………………
28
18
.10
9
Voedings- en genotmiddelenindustrie
72 49 27
27
Papierindustrie
……………………5
44
..
39
26
13
..
1
2
2
1
667 626
338
287
145 152
71a)
67b)
Landbouw en veeteelt
……………….
4 4 2
Visserij en jacht
…………………..
Warenhandel
……………………..
Verzekeringswezen
…………………
.
4
1
3
Verkeer
…………………………..
Crediet- en bankwezen
…………….8
Overige
………………. ……….
458
.9
403
228c)
134d)
Totaal
…………….
2.105
..
L860
984 782
H.o. 33 cata- en restaurantbedrijven.
Ho. .37 café- en restaurantbedrijven.
Ho. 3 amusementsbedrijven, 13 man administratief personeel, 9 losse werk-
lieden, 13 personen in vrije beroepen werkzaam, 21 personen zonder beroep,
158 gevallen, waarin nôch beroep nôch bedrijf werd opgegeven, 4 nalatenschappen
en 7 overige faillissementen.
Ho. 2 amusementsbedrijven, 6 man administratief personeel, 1 ohderwijs-
instelling, 4 losse werklieden, 7 personen, in vrije beroepen werkzaam, 20 personen,
zonder beroep, 82 gevallen, waarin nôch beroep nôch bedrijf werd opgegeven,
9 nalatenschappen en 3 overige faillissementen.
Bijna alle rubrieken geven voor het le halfjaar
1954
lagere cijfers dan voor de overeenkomstige periode van
1953. Een stijging van betekenis vertoont de rubriek
ieder-, wasdoek- en rubbernijverheid (ie halfj. 1954:
15,
waaronder 6 schoenfabrikanten en 3 schoenherstellers).
De vermindering der aantallen uitgesproken faillisse-
menten in vergelijking met die in het le halfjaar
1953
zou
voor bepaalde bedrijfstakken nog groter geweest zijn, als
niet door verbeterde berichtgeving met betrekking tot de
bedrjfs- en beroepsaanduiding der gefailleerden het
aantal, waarin nôch het ber
0
oep, n6ch het bedrijf werd
opgegeven (begrepen in de rubriek ,,overige”), sterk
gereduceerd was.
Dat er bij ta1 van faillissementen minder grote belangen
op het spel staan, mag afgeleid worden uit het feit, dat
in de laatste vijf jaren gemiddeld 48 pCt der gevallen
eindigde door opheffing wegens gebrek aan baten (art.
16 Faillissementswet).
Het zou van belang zijn te weten, welke factoren tot
het faillissement hebben geleid. Uit de opgaven der cura-
toren is dit helaas niet af te leiden. Om tot djt kennis te
komen zou een diepgaand, objectief onderzoék van de
voorgeschiedenis van elk faillissement nodig zijn. Op
verklaringen van dè getroffene alleen zou daarbij niet
mogen worden afgegaan; voor zover nalatigheid, on-
deskundigheid, privé-levenswijze e.d. gewicht
in
de schaal
leggen, zou zulks immers niet spoedig in het daglicht
worden gesteld. Veelal zal men geneigd zijn op factoren
als concurrentiedruk en eisen van de fiscus de volle nadruk
te leggen.
Ook is moeilijk te bepalen, in hoeverre hier de met
ingang van 9 April 1937 in werking getreden Vestigings-
wet Kleinbedrijf zegenrjke gevolgen heeft gehad, al kan
het vermoeden worden uitgesproken, dat deze wet mede
bevorderend heeft gewerkt voor het achterwege blijven
van faillissementen.
Alles bijeengenomen, kemmen de cijfers betreffende
de loop der faillissementen in de na-oorlogse jaren tQt
verheugenis. Moge de gunstige beweging daarvan
aanhouden.
‘s-Gravenhage.
P.
J. COFFR1E.
BrazIlië’s buitenlandse betalingen
JJl)
De maatregelen van October 1953.
Het nieuwe in October 1953 ingevoerde zgn. Aranha-
plan, genoemd naar de nieuwe Minister van Financiën,
was vooral nieuw wat betreft de regeling voor de invoer.
De uitvoer werd bevorderd door vaste premies, nI.
5
cruzeiros per dollar voor koffie en 10 cruzeiros per dollar
voor alle andere producten. Deze premies zijn thans vol-
doende om de uitvoer te stimuleren.
De regeling van de invoer betekent in feite een gestaffel-
de devaluatie. Een gedeelte, in de practijk ongeveer 40 â
50 pCt, van de beschikbare deviezen wordt bestemd voor
overheidsbetalingen en voor invoer van courantenpapier
en tarwe. De rest wordt op de effectenbeurs bij opbod
verkocht. In verband met bepalingen van internationaal
monetair recht worden niet de vreemde deviezen zelf
verkocht, maar zgn. ,,promessen tot beschikbaarstelling
van buitenlandse valuta”, waarmede men tegen de officiële
koers de betreffende deviezen bij de Banco do Brasil kan
verkrijgen, en waarbij na goedkeuring van de invoerprijs
automatisch een invoervergunning wordt verleend. De
,,promessen” luiden in een bepaalde valuta en in een be-
paalde goederencategorie. Alle goederen zijn verdeeld in
vijf categorieën naar hun invoerbetekenis mede in verband
met de eigen productiemogelijkheid van het land. De
meest essentiële goederen zijn in categorie 1 ingedeeld,
de minst essentiële in categorie
5.
De meeste promessen
worden in de lage categorieën aangeboden, terwijl slechts
‘) Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 15 Septem-
ber 1954. no
1945.
geringe prcentages voor de 5e categorie ter beschikking
worden gesteld. De promessen worden in 12 verschillende
steden aangeboden, maar meer dan de helft gaat naar Rio
de Janeiro en Sao Paulo. Importeurs bieden tegen elkaar
op, maar zijn tot een minimum prijs van de promessen,
het zgn. minimum agio, verplicht, dat loopt van 10 cru-
zeiros per dollar voor de le categorie tot 50 cruzeiros per
dollar voor categorie
5.
Tabel 4 geeft een overzicht van het verloop van de ge-
middelde noteringen van de agio’s voor de diverse valuta,
maar men moet bedenken, dat op eenzelfde dag vrij grote
noteringverschillen voorkomen voor eenzelfde munt in
eenzelfde categorie. Het belangrijke van het nieuwe
systeem is o.a. dat men eerst deviezen koopt en daarna
autoniatisch een invoervergunning verkrijgt, terwijl men
tot dusver eerst een invoervergunning moest aanvragen
en vervolgens bij een andere instantie een deviezenver-
gunning. Doordat er meer invoervergunningen werden
afgegeven dan door het deviezenbureau kon worden ge-
honoreërd, ontstond de grote betalingsachterstand. Met
het nieuwe systeem is• geen nieu’e betalingsachterstand
mogelijk.
Een ander zeer belangrijk aspect betreft de binnenlandse
monetaire gevolgen. In de eerste acht maanden dat het
Aranhaplan in werking was, tot midden Juli 1954, be-
droeg het totaal van de ontvangen invoeragio’s bijna 20
mrd cruzeiros, terwijl voor bijna 8 mrd cruzeiros aan uit-
voerpremies werd betaald. Er blijft dus een bedrag van
756
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22September 1954
niet minder dan 12 mrd cruzeiros over, dat in het kader
van de uitvoerbevordering in de eerste plaats bestemd is
voor steun aan de landbouw en vervolgens voor sanering
van het geldwezen. Aangezin de besteding van het over
–
schot van agio’s boven premie’s steeds meer in het poli- ,
tieke vlak wordt getrokken, mag het vermoeden worden
geuit, dat niet veel geld beschikbaar ‘blijft voor sanering
van het geidwezen en inperking van de inflatie.
TABEL
4.
Gemiddeld agio op deviezenveilingen in Rio de
Janeiro December 1953 – Juni 1954
(in cruzeir6s per vreemde munteenheid)
Gemiddeld agio
Valuta
Maand
Categorieën
Geml
le
2e
1
3e 4e 5e
deld
U.S.-dotlar
December
17,33 23,61
41,56 48,72
117,57
28,99
Januari
23,91
27,04
49,86
62,11
112,83
34,70
Februari
24,79
40,00
58,40
88,79
131,44
42,85
Maart
25,86
37,81
54,83
91,48
119,15
40,07
April
21,44
26,02
51,08
84,21
115,92
32,11
Mei
18,13
23,26
53,99
74,91
124,28
30,20
Juni
16,16
23,02
56,46
84,41
128,40
30,32
Accoord-
December
10,63
13,34
23.32
31,70
61,54
19,86
dollar a)
Januari
13,22
13,66
31,82
33,02 60,14 24,75
(gemiddeld)
Februari
17,16 17,82
43,93
36,67
66,23
31,72
Maart
12,21
18,70
26,96
36,00
61,94
25,53
April
14,07 16,64
28;23
37,24
68,05
24,63
Mei
13,26
14,99
21,8′
34,02 68,12 21,07
Juni
‘
12,68
14,73
20,52
33,96 71,15 20,25
Franse fr.
Februari
0,143
0,181
0,360
0,332
0,411
0,259
Maart
0,068
0,107
0,143
0,228
0,318
0,128
April
0,042 0,064
0,103 0,133
0,209
0,086
Mei
0,036
0,045 0,077
0,111
0,205 0,066
Juni 0,042 0,042
0,068 0,107 0,208 0,064
IJslandse
Februari
–
51,75
–
-.
–
51,75
pond
Maart
–
45,65
–
–
–
45,65
Deense
December
1,63 1,83
2,77
3,21 7,51
2,56
kroon
Januari
1,70
2,20
2,84
3,25
7,50
2,69
Februari
2,34
3,18
4,28 3,16 8,80
3,9
Maart
2,18
2,32
3,35
3,54 8,44
3.00
April
1,50
1,81
2,38
3,59
7,50
2,20
2,39
Mei Juni
1,50
1,51
1,82
2.10 2,75
3.07 3,98
5,31 9,01
9,10
2,60
Zweedse
December
2,79 4,33
4,85
6,93 13.29
4,60
kroon
Februari
4,27
9,82
12,38
14,55
22,55
10,48
Maart
3,95 5,33
8,83
10,59
15,61
6,26
April
2,41
,,
2,84
5,88 7,25 12,06
3,70
Mei
2,12 2,52
4,87
7,11
11,08
3,35
Juni
3,06
3,42
5,81
8.67
12,58
4,40
a) Voor landen waarmee een in dollars Iui1end betalingsaccoord is gesloten.
Bron:
Effectenbeurs van Rio de Janeiro.
Inmiddels is men er in geslaagd een zeer belangrijk ge-
deelte van de
betalingsachterstand
te consolideren. Deze
bedroeg einde 1952 ruim $ 610 mln, waarvan $ 423 mln
in harde valuta en $154 mln in ponden sterling. In de
eerste maanden van 1953 liep deze achterstand nog verder
op, met name in harde valuta tot $473 mln, waarvan $435
mln in Amerikaanse dollars en de rest vnl. in Canadese
dollars en Zwitserse franken.
De grootste achterstand bestond dus in Amerikaanse
dollars. Deze is in de tweede helft van 1953 geheel gecon-
solideerd. Daartoe heeft in de eerste plaats een lening van
de Export Import Bank ten bedrage van $300 mln bijge-
dragen. De rest werd betaald uit het overschot op de
goederenbalans t.o.v. Amerika in de tweede helft van 1953.
De lening van $ 300 mln werd oorspronkelijk afgesloten
met geleidelijke aflossing over 3 jaar met ingang van
September 1953. Later werd echter onder wederzijdse
goedkeuring het begin van de aflossing opgeschort tot
September 1954 en vervolgens de aflossingstermijn ver-
lengd tot 7 jaar, zodat de maandelijkse betalingen eeif
geringere druk op de betalingsbalans betekenen en het
normale handeisverkeer zo min mogelijk belemmerd
wordt.
De achterstand in Britse ponden, die op 31 December
1952 £
55
mln bedroeg, liep nog op tot £ 63 mln. De in de
loop van 1953 getroffen regeling hield een onmiddellijke
betaling van £ 10 mln in, welke door hdt Internationale
Monetaire Fcnds ter beschikking van Brazilië werd ge-
steld, en jaarlijkse betalingen van £ 6 mln, of meer indien
de Braziliaanse uitvoer naar Groot-Brittannië het bedrag
van £ 35 mln per jaar zou overschrijden. Bovendien wer-
den tijdelijk speciale verkopen van katoen tegen
85
pCt
van de wereldmarktprjs goedgekeurd, waarbij de op-
brengst ter beschikking werd gesteld van de exporteurs,
die de voorkeur aan een 15pCt disconto boven een jaren-
lange wachtbeurt geven. Mede door deze maatregel was
de achterstnd in. begin van dit jaar tot ca £ 42 mln
teruggebracht.
De achterstand in het betalingsverkeer met Duitsland
bedroeg ca 100 mln verrekeningsdollars. Het hande,ls- en
betalingsaccoord met dit land voorziet aflossing van deze
schuld door een Duits leverancierscrediet ten bedrage
van 20 pCt van.de totale in- en uitvoer, welk bedrag
voor aflossing der oude handelsschuld is bestemd. Ook
de schuld met de overige landen wil men door uitvoer-
overschotten afbetalen; deze kunnen min of meer kunst-
matig worden verkregen door slechts een gedeelte van de
uitvoeropbrengsten op de deviezenveilingen aan te bieden.
Hoewel op 31 December 1953 de dollarschuld voor het
grootste gedeelte was geconsolideerd, bedroeg de totale
achterstand op die datum nog $ 220 mln.
Een actieve politiek van handelsbevordering nam de
vorm aan van bilaterale handelsovereenkomsten tussen
Brazilië en 17 andere landen, waarvan die met Duitsland,
Argentinië en Frankrijk de belangrijkste zijn. Het han-
delspatroon vertoont kennelijk een verschuiving van
dollargebieden naar niet-dollargebieden, waartoe de grote
verschillen in de agio’s (zie in tabel 4 het verschil tussen
Amerikaanse dollars en verrekeningsdollars) bijdragen.
De vooruitzichten.
“Op het ogenblik zijn de vooruitzichten op middelkorte
termijn t.a.v.
de uitvoer
geenszins ongunstig. Dit is voor-
namelijk een gevolg van de hoge koffieprjzen. De ruilvoet
van de buitenlandse handel is sinds 1948 met meer dan 100
pCt vrb:terd; indien mn de koffie uit de berekening
sluit, is de verbetering sLchts ca 20 pCt. D.e hoge koffie-
prijzen zijn voornamelijk veroorzaakt door slechte oogst-
vooruitzichten, gepaa,rd met een sterke daling van de
voorraden. Aangezien het 4 â 5 jaren duurt voordat
nieuwe aanplant vruchten gaat dragen, is het te verwach-
ten dat de hoge koffieprijzen nog enige tijd zullen aan-
houden.
Het grote gevaar bestaat echter, dat Brazilië deze mee-
valler als een normale situatie gaat beschouwen, en niet
tracht enige reserves te vormen voor een toekomstige
minder gunstige situatie. Als symptoom voor deze hou-
ding mag het kortgeleden genomen besluit worden ver-
meld om de thâns geldende zeer hoge koffieprijs (87
dollarcenten perv pond) als minimumprjs vast te stellen
en de financieringsregeling voor de koffieplanters daarop
af te stemmen. Het gaat er veel op lijken, dat Brazilië
de luxe van een gunstige wereldmarktpositie voor koffie
moeilijk kan verdragen. Daarbij komt, dat de relatieve
positie van ‘het land ten opzichte van het wereldaanbod
de laatste jaren aanmerkelijk is gedaald, ni. van ca 65
pCt in 1939-1940 tot ca 45 pCt thans. Bovendien is het
lang niet zeker of de geringe prijselasticiteit van de vraag
naar koffie ook op langere termijn geldt. Zowel in de
Verenigde Staten als in Europa beginnen de consumenten
zich thans te weren en het volume van de koffie-uitvoer
gedurçnde de laatste paar maanden is bepaald teleur-
stellend.
22 Séptember 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN
757
Het basisprobleem ligt in de vergroting van het uit-
voervolume. Sinds 1948 is dit echter met meer dan 20
pCt gedaald en er is weinig of geen elasticiteit in het aan-
bod van vele uitvoergoederen. De mogelijkheden, welke
in de minerale rijkdom van het land liggen opgesloten,
blijven onvoldoende benut, mede door het verbod van
buitenlandse investeringen
in
deze branche. De uit-
voer van landbouwproducten in het algemeen wordt be-
lemmerd door de reeds genoemde structurele oneven-
wichtigheid tussen de ontwikkeling van landbouw en
industrie als gevolg van de monetaire politiek der afge-
lopen tien jaren.
Bij de
invoer
neemt petroleum een bijzondere plaats in.
De petroleuminvoer eist nu reeds 20 pCt van alle dollar-
inkomsten op, terwijl de vraag zich nog geregeld uitbreidt.
Van binnenlandse productie, welke binnen het bereik der
mogelijkheden zou liggen, is in de practijk nog nauwelijks
sprake. Van het ter hand genomen raffinageprogramma
kan men in verhouding slechts geringe verlichting van de
druk op de betalingsbalans verwachten. De invoer van
tarwe en cement zal vermoedelijk teruglopen in verband
met de uitbreiding van de binnenlandse productie; dit
laatste geldt ook voor de metaalindustrie. In het algemeen
bestaat de tendentie de invoer als sluitpost te beschouwen.
Gedurende de laatste jaren was de netto
kapitaaltrans-
fer
geringer dan de rente- en dividendbetalingen aan het
buitenland. In 1953 werden 4 mrd cruzeiros kapitaalop-
brengsten naar het buitenland overgemaakt, terwijl de
netto kapitaaloverdracht nog geen 1 mrd cruzeiros op-
bracht. Ongetwijfeld is het buitenlands kapitaal huiverig
voor de bijzondere risico’s ten aanzien van koers en trans-
fermogelijkheden, terwijl de gebruiksmogelijkheden be-
perkt worden door een hypernationalistische politiek op
het gebied van mijnbouw en olie-exploitatie en door het
door tariefstop onrenderend houden van investeringen in
electrische bedrijven en collectief vervoer. Mede daar-
door wordt er in de practijk relatief veel kort en middel-
lang crediet opgenomen.
Een allesbeheersende plaats in de vooruitzichten wordt
echter door de
monetaire politiek
ingenomen. Zolang de
infiationaire krachten even groot blijven als in de afge-
lopen jaren, blijft de betalingsbalans aan voortdurende
druk onderhevig. In feite is het gunstige monetaire aspect
van het Aranhaplan meer dan gecompenseerd door infia-
tionaire credietverlening. Ook de per 1 Juli ji. ingevoerde
verhoging van de minimumlonen met 100 pCt heeft on-
getwijfeld een belangrijke invloed op de gemiddelde lonen
en salarissen en op het gehele prijsniveau. Het is in ver-
band daarmede geenszins ondenkbaar dat de uitvoer-
premies van
5
cruzeiros per dollar voor overige uitvoer-
goederen binnenkort onvoldoende zullen bljkn te zijn.,
terwijl verwacht mag worden dat de invoeragio’s in de
toekomst weer zullen stijgen. Het moment voor een sta-
biele wisselkoers is nog geenszins gekomen.
Advertentn6)
hiervan het nationaal inkomen zal stijgen, hetgeen op
zijn beurt weer doorwerkt in de opbrengst van de belas-
tingmiddelen. De monetaire toestand kan gezond worden
genoemd. De ontwerp-begroting vertoont in het algemeen
een bevredigend beeld. Het niveau der rijksuitgaven laat
in verhouding tot het nationaal inkomen een daling zien
niet allcen ten opzichte van ‘de ontwerp-begroting voor
1954,
maar ook ten opzichte van de vermoedelijke uit-
komsten voor dat jaar. Bovendien mag men op iets lan-
gere termijn rekenen met een wegvallen of een verlaging
van verschillende categorieën van uitgaven.
Het meer bevredigende karakter van het begrotings-
beeld voor
1955
blijkt reeds uit het feit, dat de lopende
dienst (de Gewône Dienst, tezamen met de Buitengewone
Dienst T en het Landbouw-Egalisatiefonds) met een na-
delig saldo van 8 mln nagenoeg in evenwicht is. De kapi-
taaldienst (Buitengewone Dienst II) sluit met een nadelig
saldo van
560
mln, zodat op de gehele begrotingsdienst
een tekort resteert van
568
mln.
Aan de ontwerp-begroting
1955
nu ligt het streven ten
grondslag, met behulp van de rijksfinanciën bij te dragen
tot een evenwichtige verdere ontwikkeling van de gunstige
conjunctuur, waarin ons land zich bevindt, en tevens van
de te verwachten bevredigende situatie gebruik te maken
om te komen tot een verdere versteviging van de Neder-
landse economische positie, opdat daardoor een ver-
antwoorde basis wordt verkregen voor een nieuwe ver-
lichting van lasten.
Een samenvattend beeld van de begroting voor 1955
biedt onderstaand overzicht:
TABEL 1.
Ontwerp-
Omschrijving
begroting
1955
Gewone Dienst
–
Uitgaven
…………………………………………
4.678
Middelen
…………………………………………
5.376
Saldo
……………………………………………
..
+ 698
Buitengewone Dienst
8
(uitgaven en ontvsngsten van aflopend
karakter)
Uitgaven
…………………………………………
847
Middelen
………………………………………..205
Saldo
…………………………………………..
..
– 642
Landbouw-Egalisatief ouds
Saldo
…………………………………………..
—64
Gewone Dienst, Buitengewone Dienst 1 en Landbouw-Egalisatiefonds
Saldo
…………………………………………..
—8
Rio de Janeiro, Juli 1954.
G. F. LOEB.
Buitengewone
.
Dienst
II
(kapitaalsuitgaven en .ontvangsten)
Uitgaven
……………………………………….
Middelen
Saldo
…………………………………………..
994
434
AANTEKENINGEN
De Millioenennota 1955
Lopende dienst nagenoeg in evenivicht.
–
De ontwerp-rijksbegroting voor 1955 staat in het licht
van de tegenwoordige gunstige economische ontwikkeling.
Eén van de uitgangspunten, waarop zij werd gebaseerd,
is de veronderstelling, dat een betrekkelijk gunstige wereld-
conjunctuur ook in 1955 zal voortduren en als gevolg
Gehele Dienst
Uitgaven (inclusief nadelig saldo Landbouw-Egalisatiefonds)
6.583
Middelen
………………………………………..
6.015
Saldo
…………………………………………..
…
– 568
Het niveau der rijksuitgaven.
Uit tabel II blijkt hoe
d
reële uitgaven
1),
de over-
i) Door de reële uitgaven wordt een rechtstreeks beroep op de nationale mid-
delen gedaan. Het zijn de (netto) uitgaven voor lonen en salarissen en die voor
aankoop van goederen en diensten, zowel voor consumptieve als voor investerings-
doeleinden.
AMENVATTEND BEGROTI NGSBEELD
1955moen guldens.
drachtsuitgaven
2)
en de totale netto-uitgaven van het
Rijk zich, in vergelijking met het nationaal inkomen,
sedert 1946 hebben ontwikkeld.
TABEL II.
•Jaar
Nationaal
inkomen
tegen
Reële uitgaven
Ovedrachts-
uitgaven
Totle netto
uitgaven
______________
in pCt in pCt in pCt
markt-
bedrag
van
bedrag
van
bedrag
van
i
nat.
prijzen
nat. ink. nat, ink.
irsk.
1946,
9.930
1.212
12,2
2.875
28,9 4.087
41,1
1947
12.070
1.545
12,8 3.081
25,5
4.626
38,3 1948
14.230
1.980
13.9
2.736
19,2
4.716
33,1
1949
15.960
1.554
9,7
2.334
14,6
3.888
24,3
1950
17.740
1.727
9,7
2.578
14,6
4.305
24,3
1951
19.560
2.089
10,7
2.932
15,0
5.021
25,7
1952
20.170
2.260
11,2
2.614
.
12,9
4.874
24,1
1953 a)
21.960
2.647
12,1
2.901
13,2
5.548
25,3
1954 b)
21.260
2.921
13,7
3.096
14,6
6.017
28,3
1954 c)
23.760
3.233
13,6
3.357
14,1
6.590
27,7
1955 d)
24.070
2.953
12,3
3.142
13,0
6.095
25,3
a) Vermoedelijk beloop.
b) Millioeennota 1954.
c) Vermoedelijke uitkomsten.
d) Ontwerp-begroting.
Blijkens deze opstelling lag het percentage, dat de totale
rijksuitgaven uitmaken van het nationaal inkomen, in de
eerste na-oorlogse jaren op een zeer .hoog niveau, maar
daalde het vervolgens tot en met 1949 aanmerkelijk.
‘) Bij de overdrachtsuitgaven gaat het in hoofdzaak om de verschillende sociale
voorzieningen, de
‘prijs-
en huurverlagende subsidies, de vergoedingen wegens
oorlogs-
–
en watersnoodschade, de kapitaalverstrekkingeis aan rjksfondsen, staats-
bedrijven en derden, alsmede om de betalingen wegens rente van en aflossing op
de Nationale Schuld. Zij komen rechtstreeks ten goede aan de overige sectoren
van de volkshuishouding (c.q. het buitenland). Deze overige Sectoren worden
daardoor in staat gesteld, hunnerzijds – in plaats van het Rijk – een beroep
te doen op de goeleren en dietisten, diein de Nederlandse volkshuishouding wor-
den geproduceerd.
IVEAU DER RIJKSUITGAVEN –
–
758
-ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
Deze daling vond plaats zowel absoluut als, vooral ook,
relatief, doordat het nationaal inkomei in deze jaren be-
langrijk toenam. Nadien is bedoeld percentage, ondanks
zekere schommelingen, min of meer constant gebleven,
zulks als gevolg van de omstandigheid, dat de rijks-
uitgaven en het nationaal inkomen in ongeveer gelijke
mate stegen. De uitgaven in verband met de watersnood.
ten spijt is het percentage voor 1953 niet noemenswaad
opgelopen, dank zij weer de stijging van het nationaal
inkomen. Wel is dat, ondanks het voortduren van de
laatstbedoelde ontwikkeling, het geval in 1954, in welk
jaar naast-de watersnooduitgaven nog enkele andere bij-
zondere factoren (met name de vervroegde aflossing van
buitenlandse schuld) hun invloed doen gelden.
De reële en de overdrachtsuitgaven vertonen een niet
geheel gelijke ontwikkeling. De overdrachtsuitgaven
blever( in absolute zin sedert de oorlog ongeveer op het-
zelfde niveau, hetgeen uiteraard een geleidelijk voort-
schrijdende daling in verhouding tot het stijgende natio-
naal inkomen inhield.
De reële uitgve1 geven een. ander beeld te zien. In ab-
solute zin trad een voorfdurende stijging op, welke even-
wel naar verhouding per saldo ongeveer gelijk was aan
die van het nationaal inkomen.
Het blijkt, dat tot dusver op langere termijn gezien de
ontwikkeling van het niveau der rijksuitgaven in hoofd-
zaak door het verloop van laatstgenoemde groep werd
bepaald, althans in absolute zin genomen.
TABEL TIL
Begrotingsvergeljking 1 954-1955
Oorspronkelijk
Vermoedelijke
Ontwerp-
Omschrijving vastgestelde
uitkomsten
.
begroting
begroting”1954
1954
1955
Gewone Dienst
4.471
4.860
4.678
Middelen
4.763
.
5.509
5.376
Uitgaven
………….
-t-
292
+
•649
+
698
–
Saldo
……………
Buitengewone Dientt T (uit-
gaven
en
ontvangsten
van aflopend karakter)
–
–
1.083
760
847
Middelen
296
330
205
–
787
-‘
–
430
–
–
642
Landbouw-Egalisatiefonds
–
Uitgaven
………….
–
100
,
–
100
–
64
Gewone Dienst, Buitenge-
-.
wone Dienst T en Land-
Saldo
…………….
bouw-Egalisatiefonds
–
595
+
119
–
8
Saldo
……………..
Buitengewone
Dienst
II
(kapitaalsuitgaven en
Saldo
…………….
-ontvangsten)
1.062
1.441
994
Middelen
458
481
434
Saldo
.
…………..
–
604
–
960
–
560
Gehele Dienst
–
Uitgaven
…………..
Uitgaven
(md.
nadelig
saldo Landbouw-Ega
lisatiefonds
6.716
..
7.161
6.583
.5.517
6.320
6.015
Middelen
‘
…………
Saldo
…………..
–
1.199
–
841
–
568
De in deze tabel tot uitdrukking komende verbetering
van de budgetaire ‘situatie 1955, vergeleken met de oor-
spronkelijk vastgestelde begroting 1954, is enerzijds te
danken aan, een vermindering dçr uitgaven met per
saldo 133 mln, anderzijds aan een belangrijk hogere
raming der middelen.
De verbetering van de middelenpositie kan volgens
de Millioenennota geheel worden toegeschreven aan de
stijging der geraamde belastingopbrengsten met 608 mln.
Hierbij dient te worden aangetekend, dat is veronder-
steld, dat de gunstige conjuncturele ontwikkeling in ons
land ook in 1955 nog voortgang zal hebben.
bruto opbrengst (vôôr aftrek) ……………………..
5.963 mln
aandeel van het Gemeentefonds …………………….828 mln
Provinciefonds
……………………39 min
Landbouw-Egalisatiefonds …………..6 mln
873 mln
blijft ten bate van het Rijk ……………………….
5.090 mits
Een overzicht van de opbrengst der voornaamste be-
lastingen, véôr en na toepassing van de evenbedoelde
aftrek, volgt hieronder.
TABEL V.
Overzicht der belstingmiddeien
V66r aftrek
Na aftrek
o
0 0
_
001,3
00
00
>
1954
1955
1954 1955
1955
1.300
1.300
1.098 1.098
21,6
490
.
510 414
431
8,5
535 537
447 448 8,8 275
285
275 285
5,6
92
90
92
90
1,8
100
103
85 87
1,7
2.792
2.825
2.411
2.439
48,0
1.075
1.100
908 929
18,2
720 730
609 617
12,1
1.000
1.025
845
866 17,0
95
85
80
72
1,4
92
95 78
80
1,6
95
103
80
87
1,7
75
–
63
– –
–
3.152 3.138
2.663
2.651
52,0
5.944
5.963
5.074 5.090
100,0
Omzetbelasting …………….
Invoerrechten ………………
Accijnzen
Vereveningsheffing
Motorrijtuigenbelasting
Overige
Totaal kostprijsverhogende belas-
tingen
Inkomstenbelasting …………
Loonbelasting Vennootschapsbelasting
Vermogensbelasting …………
Rechten van successie, overgang
en schenking …………….
Overige
Extra bate voortvloeiende Uit het
verloop van de aanslagrege-
ling…………………..
Totaal belastingen op winst, inko-
men en vermogen ………….
Totaal der ten behoeve van liet Rijk
geheven belastingen ……….
Kastekort 1954.
In de vorige Millioenennota
3
) werd voor 1954 een bud-
getair kastekort geraamd van 800 â 1.100 mln. Gegeven
de realisatie over het eerste halfjaar en op grond van het
waarschijnlijk beloop der budgetaire kasontvangsten en
-betalingen in de tweede helft van het jaarmag thans voxr
1954 met een kastekort worden gerekend in de orde van
grootte van 500 â 600 mln.
‘) Zie’ ,,De Millioenennota 1954″ in ,,E.-S.B.” van 16 September 1953, blz. 735
22 September 1954
ECONOMISCH- STATISTISCHEBERICHTEN
759
De versihi11ende onderwerpen van. staatszorg.
In tabel IV zijn de uitgaven van de begroting 1954
(vermoedelijke uitkomsten) en die voor het komende
jaar volgens een, van de indeling naar departementen
onafhankelijke, groepering naar onderwerpen van staats-
z’org samengevat. Bij internationale begrotingsvergelijkin-
gen biedt deze indeling op functionele basis belangrijke
voordelen boven een vergelijking van de uitgaven per
begrotingshoofdstuk.
TABEL IV.
Overzicht van de uitgaven voor de verschillende
onderwerpen van staatszorg
Gewirne Dienst,
Buitengewone
Dienst IIinj-
Buitengewone
bouw-Egalisatie-
Dienst 11 fonds
Vermoede-
er
Vmoede-
lijke uit-
lijke uit-
komsten
komsten
1955
1954
1954
Defensie …
…………………1.414,4
1.189,8
338,6
166,2
Buitenlandse betrekkingen
70,9
70,8
26.0
27,0
Overzeese Rijksdeiers
62,3
6l,
–
0,3
Politie en justitie …………..
..238,0
246,8
0,1
0,1
Onderwijs en cultuur ……….
..603,2
653,9
10,7
13,6
Waterstaat …………………
..135,5
154,1
133,6
148,1
Verkeer ………………….
..67,8
69,5
109,1
120,7
Handel en nijverheid
93,9
62,0
90,0
124,7
Land- ets tuinbouw, veeteelt en
visserij .. ………………..
..239,1
200,8
18,8
16,4
Sociale voorzieningen, emigratie en
volksgezondheid …………
..908,2
860,9
8,7
5,6
Volkshuisveziing ……………
..220,3
236,0
10,1
10,0
Herstel van oortogsschale
341,2
701,5
5,6
5,6
Diensten van algemene aard
.
215,1
215,8
60,8 –
114,2
Niet toegerekende uitgaven voor
–
pensioenen en wachtgelden
109,3
109,4
–
–
Nationale schuld
……..
……491,0
476,1
629,2
241,5
Afschrijvingen …………….
..113,0
113,0
–
–
Uitgaven verband houdende met
de watersnood ……………
..363,0
142,7
–
Uitgaven vloortvoeiende uit een
aantal maatregelen tot verbete-
ring van de financitte positie van
het rijkspersoneel
–
–
–
Vergoeding aan provinciën en ge-
meenten voor de derving van in-
komsten als gevo!g van de verla-
ging van de personele belasting
34,0
24,0
–
–
Totaal
…………………5.720,2
5.588,9
1.441,3
994,0
Belastingmiddelen.
Het bedrag der belastingmiddelen, dat netto ten bate
van de rijksbegroting komt, kan voor
1955
als volgt
worden berekend: –
MIDDELEN EN UITGAVEN VOLGENS MILLIdENENNOTA 1955
oMzrranlsrrnc
110CR
Jtw.
,
WW
1098
,..61S
–
94-
079
6583
280
OVERIGE
462
6015
[MILSJoENJ
MARINE
297
GULDEN
OVERIGE
.
164
0
.s
Me
71
7
1
929
t
MIO5ELENI
.
-.
0
866
551
WINSTEN. AFLOSSING
AFSCWRIJVING
544
R
.
HOGEIIDE EE’
..
657
‘
381
LAGTINGEN
–
983
D
1356
,
•
N
S
SELASTING OP WINST
’74
INGOMENENVERMO.
GEN
–
0
M
2439
U
668
i0
DEFENSIE
–
H
4. 0
ONDERWIJS
239
404
–
SOC.V9ORZIENING
–
V
S
VOLKSHUISVESI1NG
2651
492
w
1112
StI:
..4i4
P,-
4.,
850
WEWISEEREN
V
WATERSTAAT
HANDEL. NIJVERH.
LANDS
VISSERIJ
MIDDELEN
UITGAVEN
Oil
R
OVERIGE
–
760
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
Deze afwijking moet ten dele worden toegeschreven
aan een hogere raming van de kasontvangsten uit hoofde
van belastingen. Deze verhoging hangt samen met een
tweetal factoren, waarvan de invloed op de belasting-
opbrengsten ten tijde van de samenstelling van de ont-
werp-begroting 1954 niet of niet ten volle kon worden
voorzien, t.w. de onverwacht gunstige ontwikkeling
van de economische activiteit sinds medio 1953 enerzijds
en de per 1 Januari 1954 tot stand gekomen loon- en
salarisverhoging anderzijds.
De verlaging van het geraamde kastekort hangt voorts
samen met de verwachting, dat een aantal categorieën
van begrotingsbetalingen bij de aanvankelijke schattingen
ten achter zal blijyen. Dit betreft o.a. de betalingen
wegens herstel van watersnoodschade, oorlogsschade-
uitkeringen en inkoop van staatsschuld. –
Prognose kastekort 1955.
De in d Millioenennota 1955 opgestelde raming van
het kastekort 1955 mondt uit in een budgetair kasdeficit
in dezelfde orde van grootte als voor 1954, nl. 500 â 600
mln. Bij vergelijking dient echter in aanmerking te worden
genomen, dat in het kastekort voor 1954 aanzienlijke be-
dragen zijn begrepen wegens vervroegde aflossingen van
buitenlandse staatsschuld. Laat men deze buiten be-
schouwing dan geeft de vermoedelijke kasontwikkeling
van het Rijk in 1955 een achteruitgang te zien teri op-
zichte van 1954. Deze achteruitgang is nagenoeg geheel
het gevolg van een hogere raming der begrotingsbetalin-
gen. Onder andere zijn: de kasuitgaven voor militaire
doeleinden in
1955
hoger geraamd, terwijl odk is gerekend
met een groter bedrag aan uitkeringen, voortvloeiende
uit het rapport van de Commissie Achterstallige Betalin-
gen.
Wat de vraag betreft, of voor dekking van het bud-
getaire kastekort voldoende middelen uit langlopende
leningen zullen kunnen worden aangetrokken, wordt in
de Millioenennota opgemerkt, dat de verwachting ge-
wettigd is, dat de in 1955-voor het Rijk beschikbare ruimte
op de kapitaalmarkt toereikend zal zijn om een kastekort
van de geraamde omvang te dekken.
Slotbeschouwing.
.
In zijn slotbeschouwing kondigt de Minister van
Financiën aan, dat een verlichting van de belastingdruk
van 500 â
550
mln op het programma staat. Als eerste
groep van verlagingen heeft- de Minister voor ogen een
aantal maatregelen op het gebied van de kostprijs-
verhogende belastingen, welke van bijz9ndere betekenis
zijn voor de kosten van levensonderhoud. Deze verlagin-
gen kunnen mede dienstbaar worden gemaakt aan het
opvangen van de gevolgen, verbonden aan een verdere
verhoging van de huren. Met deze verlichtingen zal een
bedrag van omstreeks 180 mln zijn gemoeid.
In de tweede plaats wordt beoogd, een belangrijke
plaats in te ruimen voor verzachtingen_van de druk van
de directe belastingen in de persoonlijke sfeer. Gedacht
wordt hierbij aan de inkomsten- en loonbelasting en de
vermogensbelasting. Deze verlagingen zullen in totaal
210 mln belopen.
Ten slotte zullen in het geheel een plaats dienen te
vinden de in 1951 in samenhang met het defensieprogram-
ma ingevoerde belastingverhogingen. Het nog bestaande
gedeelte daarvan brengt omstreeks 160 mln -op, waarin
het aandeel van de vennootschapsbelasting ca 120 mln
bedraagt. Komen deze verhogingen in het algemeen niet
voor verlenging in aanmerking, wat de vennootschaps-
belasting betreft verdient het naar het oordeel van de
Minister van Financiën aanbeveling, van de nog resteren-
de verhoging een deel te bestendigen. De grote betekenis,
welke de Minister hecht aan een vermindering van de druk
der directe belastingen in de persoonlijke sfeer, is voor
hem aanleiding geweest te komen tot het voorstel, het
nog resterende deel van de defensieverhoging van de
vennootschapsbelasting voor de helft te handhaven en
hët daardoor vrijkomende bedrag van 60 mln ten goede
te doen komen aan een verdere verlaging van de inkom-
stenbelasting. De belastingverlichtingen van de hierboven
genoemde tweede categorie zullen daarmede in totaal ca
270 mln kunnen belopen.
Ten aanzien van het tijdstip, waarop dë diverse ver-
lagingen dienen in te gaan, merkt de Minister op, dat
verschillende overwegingen er voor pleiten, deze ver-
lagingen omstreeks 1 Januari 1956 te doen ingaan.
Aangezien een aanzienlijke verdere vergroting van de
deviezenvoorraad uit een oogpunt van reservevorming
niet noodzakelijk en het rendement van de deviezenreserve
zelve gering is, stelt de Minister zich voor om, wannecr de
ontwikkeling vanhet betalingsverkeer met het buitenland
het komende j iar daartoe de mogelijkheid biedt, voort te
gaan met het treffen van maatregelen in de kapitaalsector,
strekkende tot aanwending van een verder accres van de
deviezenvoorraad. Hij denkt daarbij o.a. aan de ook in
dit jaar reeds op ruime schaal toegepaste vervroegde af-
lossing van buitenlandse schuld.
Koffie-,,boom” op retour
In de afgelopen maanden vertoonde de consumptie van
koffie een achteruitgang ten gevolge van de hoge prijzen
die sinds medio April op de markt worden genoteerd.
Vooral in de Verenigde Staten, waar de helft van de
wereldproductie wordt verbruikt, heerste allerwegen
ontstemming over de gang van zaken en op velerlei wijze
werd daaraan uiting gegeven. Verenigingen van huis-
vrouwen kondigden in enkele steden een koffieloze dag af,
de vraag naar thee – en daarmede de prijs – steeg, en
het verbruik werd beperkt door grotere zuinigheid:
koffiebuiltjes en -extracten werden meer gekocht dan
tevoren.
Ook in West-Europa bleven reacties niet uit. In België,
waar de lonen gekoppeld zijn aan een index van de
kosten van levensonderhoud – koffie in het cijfer be-
grepen – heeft dit zelfs tot enige loonsverhogingen geleid.
Het verbruikscijfer per hoofd van de bevolkin’g ligt echter
verreweg het hoogst in de Verenigde Staten, zodat daar
de reactie het scherpst was. De meningen omtrent de
oorzaken van het -,,skyhigh” oplopen van de koffieprjs
waren zeer uiteenlopend; de Regering droeg daarom aan
de Federal Trade Commission op, haar daarover in te
lichten. In een lijvig rapport heeft de laatste inmiddels
aan dit verzoek voldaan.
Om een indruk te geven van het prijsbeloop op de
markt te New York volgen hier enige cijfers:
Koffieprqs (in $cts per ib) op .de markt te New York
(standaardkwaliteit Santos IV)
1948
27
le kw. 1953
60
1949
31
2e kw. 1953
55 1950
50
3e kw. 1953
61
1951
55
4e kw. 1953
61
1952
54
Iekw. 1954
87
2e kw. 1954
88
De kleinhandeisprjzen liggen nog aanmerkelijk hoger
door de kosten van bewerking van geïmporteerde groene
22 Septembef 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
761
koffie en binnenlandse belastingen. Bovendien gaat door
het branden ongeveer 16 pCt van het gewicht verloren.
De kleinhandelsprijs was zodoende in
1953:
$ 0,91 per ib
en in April
1954:
$1,18 per lb.
De Braziliaanse Regering wijt de hoge prijs aan slechte
weersomstandigheden. In Juli
1953
beschadigde de vorst
ca 400 mln bomen en struiken – in totaal zijn er ruim
2 mrd in productie – waardoor de oogst van het jaar
1953-1954 beneden de verwachtingen bleef, en de bloesem
van de oogst .1954-1955 ernstig werd geschaad. Bovendien
was de maand Mei van dit jaar regenachtig, waardoor
de te verwachten oogst 1954-1955 nog geringer werd.
Toch kan uit het statistisch materiaal betreffende produc-
tie en verbruik geconstateerd worden, dat hier ne de
hoofdoorzaak ligt. Door de groei van de bevolking in de
Verenigde Staten en de toenemende welvaart stijgt daar
het verbruik voortdurend, waardoor thans – zoals
gezegd – de helft van de wereldproductie in de Verenigde
Staten wordt geconsurneerd. Tegelijkertijd is de Europese
koffie-import na de oorlog weer toegenomen, en daardocr
is sinds 1946 het wereldverbruik steeds groter geweest
dan de productie. Deze gang van zaken toont zich in de
grote voorraadintering van 17 mln balen (van 60 kg) in
1946 tot nog slechts 6 mln balen in 1952. Ook was de
consumptietoename in dè productielanden een factor
van betekenis.
Geheel vrijuit gaat de Braziliaanse Regering niet, want
in December 1953 schijnt zij een groep exporteurs ingelicht
te hebben over een voorgenomen verhoging van de
garantieprjzen. Onmiddellijk daarop volgde de eerste
grote prijsstijging, doordat Amerikaanse importeurs
trachtten, tegen de nog geldende lagere prijzen hun voor-
raden uit te breiden. Nadat in April jl. het hoogtepunt
werd bereikt met $cts 961 per lb, zette een langzame prijs-
daling in, die echter tot staan werd gebracht door vast-
stelling van de garantieprijs op $cts 87 per lb op 1 Juni
1954. Tot medio Augustus bleef daardoor de prijs op
dit peil gehandhaafd.
Ook de New York Coffee and Sugar Exchange heeft tot
deze prjsbeweging belangrijk bijgedragen, daar de ver-
ouderde vorm van het gebruikelijke termijncontract aller-
lei ongewenste speculaties in de hand werkt. Reeds enige
jaren is een wetsontwerp dienaangaande in voorbereiding,
maar dit bevindt zich al geruime tijd in de mappen van de
landbouwcommissie van het Huis van Afgevaardigden.
In de jaren na 1945 zijn verschillende landen er toe
overgegaan, hun koffiecultuur uit te breiden. Vooral in
Centraal-Afrika en in Columbia is de productie toegeno-
men. Dat heeft niet nagelaten, invloed op de marktver-
houdingen uit te oefenen. Vooral Columbia heeft door
stelselmatig onderbieden van de Braziliaanse koffie zijn
afzetgebied kunnen vergroten, ten koste van Brazilië.
Gevolg was, dat de Braziliaanse export in het eerste
kwartaal van 1954 19 pCt lager was dan in de overeen-
komstige periode van 1953; in het tweede kwartaal be-
droeg deze daling zelfs 32 “pCt. De daarop volgende
binnenlandse moeilijkheden in Brazilië veroorzaakten
omstreeks midden Augustus een tendentie tot prijsdaling.
Nu bleek wel duidelijk, dat het Braziliaanse ,,price-
leadership” een gevoelige knak had gekregen en dat de
vöôroorlogse politiek – ,,to squeeze the last nickel out”-
niet meer mogelijk was. Men is voor deze feiten gezwicht,
en nieuwe maatregelen zijn afgekondigd: van de dollar-
opbrengsten van exporten mag 20 pCt in de vrije valuta-
markt verkocht worden. Daardoor kan nu de dollarprijs
van koffie dalen, zonder een daling van de opbrengst voor
exporteurs, gerekend in cruzeiros, teweeg te brengen. De
markt te New York heeft daar snel op gereageerd; de
prijs daalde tot $cts 64,75 per lb op 31 Augustus..
De nieuwe valutaregeling is overigens voor de expor-
teurs slechts een legalisatie van voordelen, die zij zich
reeds langs andere weg hadden verschaft. Door nl.
vroegtijdig een voorgenomen koffieverscheping te doen
registreren tegen op dat moment geldende marktprijs kon
men de hogere opbrengst bij stijgende prijzen gedeeltelijk
aan inwisseling tegen de officiële koers onttrekken. Dit
gedeelte van de dollaropbrengst werd in de vrije valuta-
markt gebracht, waar de koers veel hoger lag, bijv. in Juni
gemiddeld op 56 cruz. per dollar, tegen een officiële koers
van 18,82 cruz. per dollar. Het enige nieuwe van de
regeling is dus, dat de exporteurs zich nu ook bij
dalende
prijzen van een betere opbrengst in de eigen valuta
kunnen verzekeren.
Ondanks gestegen productie in de meeste landen is de
verwachting betreffende de oogst 1954-1955 niet gunstig
door de reeds gereleveerde oogstmislukking in Brazilië.
Op langere termijn gezien bestaat echter de mogelijkheid
van verdere aanbodvergroting en prijsdaling, doordat in
achterliggende jaren omvangrijke nieuwe aanplantingen
zijn verricht, en van deze jonge bomen een hoge opbrengst
wordt verwacht. Het Amerikaanse Ministerie van Land-
bouw heeft reeds oogstschattingen voor het jaar
1954-1955
gepubliceerd, die op een stijging van de productie met bij-
na 300.000 balen t.o.v. de oogst 1953-1954 wijzen. Het
moet betwijfeld worden, of deze toename groot genoeg is
om een prijsdaling te veroorzaken na Juli 1955, als deze
koffie aan de markt komt. Het jaarlijks tekort bedroeg
gemiddeld sedert 1946 bijna 1,6 mln balen, en voorraad-
intering wordt steeds bezwaarljker. Een daling van het
verbruik als gevolg van de hoge prijzen is de enige moge-
ljkheid, die op korte termijn verdere prijsdaling kan
bewerkstelligen.
Het Verenigd Koninkrijk en de K.S.G.
Het Verenigd Koninkrijk, dat in principe instemde met
de doelstellingen van de Europese Kolen- en Staal-
gemeenschap, werd, zoals bekend, niet bereid bevonden
zijn industrieën te onderwerpen aan het gezag van een
internationale autoriteit. Teneinde echter een goede
samenwerking met de Hoge Autoriteit te bewerkstelligen,
vestigde het een missie bij het hoofdkwartier
schap.
In December 1953 nu heeft de Hoge Autoriteit der
K.S.G Engeland uitgenodigd stappen te nemen om
tot een nauwere samenwerking met de Gemeenschap te
geraken. Na vier maanden rijp beraad heeft de Engelse
Regering de voorzitter van de Hoge Autoriteit uitgenodigd
naar Londen te komen, teneinde deze aangelegenheid
nog eens nader te onderzoeken. Dit bezoek is door om-
standigheden tot September a.s. uitgesteld.
In haar officiële antwoord legde de Britse Regering
er de nadruk op, dat het steeds haar politiek is geweest
een nauwe en duurzame samenwerking met de Gemeen-
schap te bevorderen. De brief vermeldde voorts, dat,
indien een wederzijds aanvaardbare basis voor samen-
werking kon worden uitgewerkt, de Regering er van
overtuigd was, dat dit politiek gewenst was en econo-
mische voordelen zou opleveren voor Engeland en de
Gemeenschap.
Het is niet te verwonderen, dat het vier maanden heeft
geduurd vôôrdat het antwoord werd geformuleerd, want
762
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 September 1954
inmiddels heeft de Regering overleg gepleegd met de
vertegenwoordigérs van werkgevers en werknemers in de
kolen- en staalindustrieën, alsmede met de andere landen
van het Britse Gemenebest. De Britse Regering heeft over’
het algemeen een welwillende houding aangenomen jegens
de K.S.G., doch de betrokken industrieën zijn niet erg
gesteld op de concurrentie, welke een gemeenschappelijke
markt met zich zou brengen. Voorts zijn er vele moeilijk-
heden, welke zouden moetn worden opgelbst.
De genationaliseerde mijnindustrie zou waarschijnlijk
de minste moeilijkheden opleveren, ofschoon dit toch
geen eenvoudige kwestie is. Er bestaat een egalisatie-
stelsel voor de kolenverkoop in Engeland, terwijl voor de
uitvoer hogere prijzen gelden. In 1953 exporteerde het
Verenigd Koninkrijk circa 14 mln ton en deze waren
ongeveer £ 1 per ton duurdér dan dein het binnenland
verkochte kolen. Indien de binnenlandse prijs in overeen-
stemming zou worden gebracht met de internationale
marktprijs, zou dit in de eerste plaats de kosten van de
gas-, electriciteits- en staalbedrijven, alsmede van de
spoorwegen
.
beïnvloeden. Het huidige kun stmatige lage
prijspeil komt dus de productiekosten van de gehele
Britse nijverheid ten goede. Aan de andere kant zou
prjsgeving van het lage prijspeil waarschijnlijk besparin-
gen in het verbruik van steenkolen ten gevolge hebben
en een meer normale verhouding tussen vraag en aanbod
tot stand brengen. In dit verband mag nog wel eens
worden gezegd, dat de Britse industrie in het algemeen
verkwistend. in het kolenverbruik is.
Met de staalindustrie is het enigszins anders gesteld.
Deze industrie heeft van oudsher een bijzondere positie
ingenomen en de nauwe samenwerking tussen produ-
centen heeft tot gemeenschappelijke behartiging der be-
langen geleid. De ,,British Iron and Steel Federation”
is dan ook een zeer machtig lichaam. De Engelse staal-
industrie heeft enkele maanden geleden bij monde van
deze fedêratie haar visie ten aarzien van een nauwere
samenwerking met de K.S.G. bekend gemaakt. De
industrie staat een overeenkomst voor op het gebied van
invoerrechten, export en investeringen. Tot volledige
deelneming of een ander soort bindende regeling is zij
niet ‘bereid. Het feit, dat de staalproductie van het Ver
–
enigd Koninkrijk bijna de helft bedraagt van die der
Gemeenschap, zou alleen al voldoende reden moeten zijn
voor nauwere samenwerking, doch de Engelsen hebben
verschillende bedenkingen op dit gebied.
Het Verenigd Kôninkrijk zou wellicht bereid zijn het
invoerrecht op ijzer en staal op een redelijk niveau te
houden, indien men zich het recht zou kunnen voor-
behouden speciale maatregelen tegen oneerlijke concur-
rentie te kunnen nemen in geval van overproductie.
De staalindustrie schijnt bevreesd te zijn voor een her-
haling van de vooroorlogse ,,dumping” door continentale
staalproducenten. De federatie schijnt ook te denken aan
een regeling teneinde de staaluitvoer van het continent
naar Engeland te kunnen limiteren in geval van over-
productie, evenals dit v66r de oorlog werd gedaan. Het is
echter niet bekend of een dergelijke regeling ook een
verdeling van de wereldmarkten zou inhouden. Een
andere vorm van mogelijke samenwerking is de uitwis-
seling van informatie op het gebied van investerings-
politiek, zoals dit reeds geschiedt onder auspiciën van de
O.E.E.C. Of dit zou leiden tot een actieve coördinatie
‘van nieue productiecapaciteit is lang niet zeker.
De reden voor de oppositie van de ,,British Iron and
Steël Federation” tegen lidmaatschap van de Gemeen-
schap is, dat dit de aanvaarding van het principe van
fusie (pooling van alle kolen- en staalindustrieën) en
supra-nationalisme (de absolute souvereiniteit van de
Hoge Autoriteit) met zich zou brengen.
Volgens de Federation zou fusie in de eerste plaats de
betrekkingen verstoren van de Britse staalindustrie met
haar afzetgebieden in het Gemenebest. In dat geval zou-
den Engeland en de Gemeenschap één markt vormen en
de productie van de. Gemeenschap zou in Engeland op
dezelfde voet worden verkocht als de Engelse productie
en omgekeerd. Het Verenigd Koninkrijk zou dan niet
meer. voorkeursrechten kunnen verlenen aan de staal-
/ producenten van het Britse Gemenebest ten opzichte van
de K.S.G. Omgekeerd zouden landen van het Gemene-
best, ook geen voorkeursrechten kunnen geven aan de
Britse staalproducenten ten opzichte van de continentale
producenten. In dit verband kan worden opgemerkt, dat
60 pCt van de Engelse staaluitvoer naar landen in het
Gemenebest gaat en slechts 6 pCt naar de K.S.G.
Voorts zou een fusie leiden tot gemeenschappelijke poli-
tiek betreffende zaken, welke geen direct verband houden
met de staalindustrie, zoals sociale voorzieningen en
algemene belastingaangelegenheden In de Engelse staal-
industrie kent men geen voorschriften en men vreest, dat
codificatie van de verschillende regelingen met de Ge-
meenschap tot starre verhoudingen zou leiden. Ten aan-
zien van het supra-natioi:ialisme merkt de industrie op,
dat dit contrôle door buitenstaanders van de Engelse
staalproductie en consumptie met zich brengt.
De Britse Regering is gesteld op deelneming aan de
Europese unificatie, doch dient rekening te houden met
de belarien van de Engelse kolen- en staalindustrieën,
de Britse nijverheid in het algemeen en haar verplichtingen
jegeii§ de landen van het Gemenebest. Op sociaal gebied
is ,,full employment” en eerste principe, niet alleen voor
de vakverenigingen, maar ook voor de Regering. Een
regeling waarbij een supra-nationale organisatie maat-
regelen zou kunnen nemen, welke hiertegen indruisen,
lijkt, terecht of ten onrechte, weinig kans yan slagen in
het Verenigd Koninkrijk te hebben. De vrees voôr
werkloosheid is hier te lande nog steeds een machtige
drijfveer. – In verband hiermede lijkt het niet waarschijn-
lijk, .dat de op handen zijnde besprekingen betreffende
nauwere samenwerking met de Gemeenschap veel resul-
taat zullen opleveren.
Londen.
F. i. H.
vos.
GELD- EN KIAPITAALMARKT
De geidmarkt.
Doordat in de week van 6-13 September zowel een,
daling van de girale circulatie als een stijging van de de-
viezenvoorraad plaatsvond (resp.
f51
en f 16 mln) konden
aanzienlijke betalingen aan het Rijk zonder liquidieits-
moeilijkheden worden gefinancierd en slaagden de banken
er zelfs in, hun saldi bij de Centrale Bank met f 11 mln
tot f 537 mln per 13 September te verhogen. Deze ont-
wikkeling weerspiegelde zich ook op de markt, waar van
een lichte verruiming kon worden gesproken.
Was De Nederlandsche Bank van 23 Augustus ji. af
bereid om papier binnen 105 dagen vervallend â 1 pCt
te kopen, met ingang van 15 September werd deze maxi-
mum geaccepteerde looptijd door haar verlengd tot een
jaar. Het feit, dat de komende drie maanden weinig papier
vervalt, waardoor de faciliteit in haar oorspronkelijke
visie geleidelijk een platonisch karakter dreigt te krijgen,
22 Septembër
1954
ECONOMISCH-StATISTISCHE BERICHTEN
763
(Advertentie)
zal hierbij ongetwijfeld een belangrijke overweging heb-
ben gevormd.
Door genoemde verlenging van de maximum-looptijd
wordt de practische betekenis van de momenteel gevoerde
open-marktpolitiek uiteraard vergroot, en omgekeerd de
kans dat de banken in geval van liquiditeitsnood een –
veel duurder – beroep in traditionele vorm op de Cen-
trale Bank moeten doen, nl. door papier in disconto te
geven (visseldisconto 2
+
pCt) of een voorschot in reke-
ning-courant te nemen (debetrente 3 pCt), verder ver-
kleind. ,,Voor wat, hoort wat” is vermoedelijk de ge-
dachte .bij de Bankleiding geweest’ bij het introduceren
van de faciliteit per 23 Augustus en haar verruiming per
15 September, dit in verband met de een halfjaar geleden
gebleken bereidheid der banken, zich te onderwerpen aan
verplichte kasperceitages en middellange schatkistcertifi-
caten te kopen en daardoor hun speelruimte op de geld-
markt ten gunste van die der monetaire autoriteiten te
verminderen.’ –
De kapitaalmarkt.
Het middelenreservoir van de markt voor niet-risico-
dragend kapitaal.’ hier te lande schijnt welhaast onuit-
puttelijk. Alleen reeds het percentage van 4; dat de Bel-
gische onderneming Pétrofina op haar nieuwe obligatie-
lening bood, was oorzaak dat gedurende de verslagweek
ook deze lening op overweldigende schaal werd over-
tekend. De onlangs geëmitteerde obligatieleningen van
de Belgische Staat en de Gemeente Antwerpen noteren
reeds ver boven pan (per 17 September resp. 102 7/8 en
102+). Waarschijnlijk gesterkt door deze en andere succes-
sen gaat thans de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
over tot uitgifte van een 3
.
pCt obligatielening, groot
f
10 mln, gemiddelde looptijd 25 jaar, emissiekoers
99 pCt.
Dat in de loon-prijsspiraal, waarin ons land zich
morienteel bevindt, obligaties bij de huidige rendementen
uit een oogpunt van koopkrachtsbehoud voor particuliere
beleggers weinig aantrekkelijk zijn is duidelijk. Alleen
reeds door de loonronden van Januari
1954,
October 1954
en van
1955,
die waarschijnlijk geheel in de prijzen
zijn, resp. zullen worden verdisconteerd, zal het Neder-
landse loonniveau met vermoedelijk meer dan 15 pCt
stijgen: Het jaarlijkse rendement van ca 3,4 pCt – na
aftrek van bela’ting voor de meeste beleggers zelfs verre
beneden 3 pCt – van een hele reeks van jaren zal nodig
zijn, om het koopkrachtsverlies van de hoofdsom van
dergelijke geidbeleggingen in te halen, dit nog afgezien
van verdere voor latere jaren te verwachten loon- en
prijsstijgingen.
Aandelenbelegging biedt in dit opzicht onder de huidige
omstandigheden betere perspectieven. Dat echter zelfs
bij belegging in aandelen van grote bekende ondernemin-
gen koopkrachtbehoud van het inkomen geenszins auto-
matisch verzekerd is, blijkt wel uit het gedurende de af-
gelopen week aangekondigde dividend der Kon. Ned.
Hoogovens over 1953. Ondanks veel geruchten en een
daarop gebaseerde koersstijging wérd dit dividend ni.
gehandhaafd op 10 pCt, in geld evenveel, maar in koop-
kracht minder dan in 1951. en
1952.
De kans op kapitaalverlies bij aandelenbfegging in
nieuwe beursfondsen – welke kans niet onaanzienlijk is
– wordt de laatste tijd enigszins gereduceerd dcior een
tot voor kort zeer ongebruikelijke wijze om de nieuwe
aandeeIhouder-beleggers bij een ongunstige gang van
zaken tegemoet te komen. De afgelopen week werd nl.
bekend, dat bij Van Nelle een balansverlies zal worden ge-
dekt, doordat groot-aandeelhouders daartoe aandelen
gratis afstaan; reeds eerder was een dergelijke procedure
bij Zwitsal en de Handelscbmpagnie gevolgd.
Bij een groot dagblad te Amsterdam is acant
de plaats van:
CHEF DER -FINANCIEEL
ECONOMISCHE REDACTIE
Voor de bezetting van deze vacature komen bij voor-
keur doch niet.’ bij uitsluiting journalistiek geschoolde
afgestudeerden in de economische wetenschappen in
aanmerking.
Brieven met vermelding van levensloop en eventuele
journalistieke prestaties onder no. ES-9325 aan
Ricardo’s Advertentieburèau, A msterdam-C.
(Zie voorts biz. 04)
Aand. indexeijfers.
..
10 Sept. 1954 17 Sept. 1954
Algemeen
…………………… . ……..
198,8
200,1
Industrie
……………………………..
285,7
288,7
Scheepvaart
………………………..
.
184,9
190,5
‘
Banken
……………………………
161,9
159,6
Indon.
aand .
.
………………………
64,3
64,1
Aandelen.
A
.K.0.
…………………………………
.220/.
232
Philips
………………………………
270
275%
Unilever
,
………………………………
366%
371V2
H.A.L.
………………………………
…
156
160%
Amsterd. Rubber
88%
85%
H.V.A
…………………………………
122
121
1
/,
Kon.
Petroleum
……………………
423
425%
Staatsfondsen
/
2½
pCt
N.W.S.
……………………
78% 78%
3-3%
pCt
1947
……………………….
99%
100
3 pCt
Invest.
cert
.
………………..
100%
100%
3%
pCt
1951
…………………………
102%
102%
3 pCt Dollarlening
94%
94%
Diverse
obligaties.
3½ pCt Gem. Rdam 1937 VI
102%
102
3
/4
3% pCt Bataafsche Petr
102%
102
3
/
4
3% pCt Philips 1948
102% 102%
3% pCt Westl. Hyp. Bank
99
99
1
/2
J.
C. BREZET.
0
Het ECONOMISCH TECHNOLOGISCH INSTI-
TUUT voor FRIESLAND, E.T.LF., vraagt voor
spoedige indiensttreding
SOCIAAL-ECONOMISCH
MEDEWERKER
afgestudeerd in economie met enige ervaring.
Bij gebleken geschiktheid mogelijkheid tot
plaatsing in de functie van plaatsvervangend
directeur. Salaris
f
8.000,— tot
f
10.000,—.
Sollicitaties te richten aan de Directeur van het
E.T.I.F., Sophialaan 1, Leeuwarden.
ABRAHAM VAN STOLK & ZOONEN
KONINKLIJKE HOUTHANDEL N.V., Rotterdam,
vraagt voor directe indiensttreding:
een
ARBEI DSANALYST
Candidaten moeten geheel op de hoogte zijn
van arbeidsanalyse, tijdstudies, gemeten tarie-
ven en de hierbij voorkomende administratie
zelfstandig kunnen uitwerken.
Eigenhandig geschreven brieven, bevattende volledige
gegevens omtrent opleiding, practijk en salaris te
richten aan: Postbus 1100, Rotterdam.
—HERHAALDE OPROEPING
Bij de GE1IEBNTE HAARLEM
is te vervullen de
betrekking van
HOOFD
van de te combineren en te reorganiseren secretarie-afd.
Financiën en Belastingen
Vereisten’:
Ruime algemene ervaring op het gebied van de
overheidsfinanciën, organisatievermogen en ge-
schiktheid om leiding te geven aan een personeel
van pim 40 ambtenaren. De te nemen functiona-
ris moet voorts in staat en bereid zijn om – met
inachtneming van de ambtelijke verhoudingen –
op hoog niveau aan de voorbereiding van be-
stuursdaden mede te werken en beleidsvragen te
bespreken. Benoeming geschiedt in de rang van administrateur, jaarwedde
f
9.168,- tot
f
11.040,-.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Met de hand •geschreven sollicitaties, met bijvoeging
van levensbeschrijving en recente pasfoto, in te zenden
aan de Burgemeester binnen 14 dagen na het verschijnen
van dit blad. Zij die reeds gesolliciteerd hebben, be-
hoeven dit niet te herhalen.
F
olivetti
de grootste fabriek van kan.
-,
toormachines in Europa.
Het staal, nödig voor de vervaar-
diging van alle Olivetti-producten
is van de beste kwaliteit en wordt
aan strenge Iaboratoriumproeven
onderworpen. Deze nauwkeurig-
heid beheerst verder het gehele
fabricage-proces, Van de werk-
tekening af tot aar het einciproduct
gaan kwaliteit en vakmanschap te-
zamen.
Lèxikon
een
standaardschrijfmachine
voor
‘het kantoor van geheel oorspron-
Icelijke uitvoering getuigt van su-
perieur vakmanschap.
RUVS’ HANDEISVEREENIGIN6
Amsterdam, Rotterdam, s-Gravenhage,
Utrecht. Groningen, Arnhem, Eindhoven
Ad”4&a
itv
cte &-.PJ3.
Econbmtosch
tische
Berichten-
Stichting Bouwcentrum
*
Prof. Dr H. J. Witt eveen
Inflatie, revaluatie en de Millioenen-
nota 1955
*
Indonesië’s Financiële Nota 1954
*
Dr J. M. E. M. A. Zonnenberg
De verlenging van de Wederopbouwwet
J.
van Thillo
Belgische zeevisserij in het. defensief
Ontwikkeling in de laatste jaren
¼
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSC.H ECONOMISCH INSTITUUT
• ,39e JAARGANG –
No1947
.
• . WOENSDAG 29 SEPTEMBER 1954
–
.
44
t
S
KAS-ASSOCI4TIE N.V.
SIUISTRAAT 172
AMSTERIYAM
Bewindvoering
en Executele
EERSTE NEDERLANDSCHE
GcvesUgd te
‘8-Gravenhage
10
COLLECTIEVE
PE RSON EELVE RZEKERINGE N
Speciale combinatïes voor
Ijirectieverzekeringen
ADMINISTRATIEKANTOOR TE DORDRECHT
BELLEVUESTRAAT 2 – TELEF.
01850-5345
WAAR OOK TER WERELD
•In Canada, Zuid- en Noord-Amérika, Indo-
nesië, Australië, Nieuw-Zeeland, Nieuw-
Guinea, Zuid-Afrika of waar ook ter wereld.
Overal kunnen Uw familieleden, vrienden
en kennissen hét cofltact met Nederland het
beste onderhouden door de Weekeditie van
de Nieuwe Rotterdamse Courant.
Verrâs hen ntet een âbohnement.
•Vraag nog heden een gratis”proefnummer
en opgave van de kosten voor verzending
per lucht- of zeepost naar het land, waar-
heen U de Weekeditie gestuurd wilt hebben.
MIw
AMr
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
– Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenbage
Delft
-Schiedam – Vlaardingen
Financiële afwikkeling
van goederentransacties
Verzorging van alle
daarbij voorkomende
verzekeringen
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Econômisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs,
franco per post,. voor Nederland en
‘ de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f 28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan -met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Allé correspondentie btreffende advertenties
1e richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f 0,30 pet- mm. Contract-tarieven op aan-
vrpag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
Witte de Withstraat 73, Rotterdam, Tel. 111.000
jc1u.&ttee1t itv de. &-P.1.
766