• Economt*sch,- Staftst’t*séhé
•
Berichten
Bibit
*
Dr H. A. H. Kranenburg
P.B.O.
•
Horizontaal of Verticaal?
*
–
Dr A. G. Ploeg
Spaarbankboekje annex Levensverzekering
*
Jhr Mr E. B. F. R. G. Wittert van Hoogland
Nederland en de hulp aan de minder
ontwikkelde gebieden
*
Drs H. J. van Oorschot
Invoerbepalingen en indistriële
ontwikkeling van Indonesië
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
38e JAARGANG
No 1859
WOENSDAG 14 JANUARI
1953
–
)
t
–
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invailditelt N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaar-fondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Be!’Ievuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
2Oj
R. MEES & ZOONEN
A°1720
BANKIERS
& ASSURANTIE.MAKELAARS
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 11 19 80
EENDRACHTSWEG 11
(3LIJNEN)
ROTTERDAM
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s’Gravenhaoe
Alle Bank- en Effectenzaken
–
ROTTERDAM
AIyISTERDAH – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VL.AARDINGEN
Makelaars en Taxateurs Vaste Goederen
Hypotheken Verzekeringen
HUIZENBEHEER
Makelaarskantoor
LAHGEJAH
VREDEHOFWEG 36 . TEL.
23951
ROTTERDAM
ö
,
$ 0
III
K
E N.V.
SPUISTRAAT 172. AMSTERDAM-C
Betaalkantoor voor coupons,
diviclenden en uitgelote stukken
N.V.
BELEGGING MAATSCIIAPPLJ VOOR
SOCIALE FONDSEN,
De afgifteprijs per aandeel van
f
1000.— nominaal
is per ultimo December j.l. vastgesteld op
F 1128,57
Voor toetreding inlichtingen bij de Directie:
N.V. Hollandsche Belegging en Beheer
Maatschappij, Keizersgracht 706, Amster-
dam. Telefoon: 35173, 35634,
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-
zeedjjk, Rotterdam. W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300,
toestel /
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
22
14Januari195’3
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23
Bibit
Het minimum-doel van de onderneming is het behoud
van de relatieve positie; de ondernemingsleidinè beoogt
continuïteit. Zoals bij elke maatschappelijke organisatie-
vorm, is deze continuiteit niet van nature gegeven, doch
afhankelijk van de groep mensen, die haar moet dragen.
Het vereist grote wilskracht en degeljkheid, als de
werkende generatie daarbij over eigen voortdurend pogen
heen moet zien, naar de ploeg, die in de volgende ronde
als een goed instrument de maatschappelijke taak moet
vervullen.
De Fransman die de vraag ,,na ons?” beantwoordde
met ,,de zondvioed”, heeft Nederlanders altijd geërgerd.
Men voelt dit des te dieper, wanneer men het zakelijke
maar overtuigde rapport heeft doorgelezen, dat een stu-
diegroep na een verblijf in de Verenigde Staten uitbracht
onder de kernachtige titel: ,,Wie volgt ons op?”
1).
De auteurs, die bepaald niet ondersteboven gellazen
uit Amerika zijn teruggekeerd, hebben voor Nederlands
gebruik de nadrul( vooral op de voorbereiding van de
plaatsvervanging doen vallen, en terecht.
Men moet zich er toe zetten, om middelen te ontvou-
wen, waardoor krachten, die een belofte inhouden, ge-
schikter worden gemaakt voor het dragen van breder
verantwoordelijkheid en ten slotte voor het vervullen
van de plaatsen aan de top. Dat is het qualitatieve pro-
bleem. Men zal het de economist niet euvel duiden, dat
hij ook a,n het quantitatieve probleem denkt; om welke
aantallen gaat het, landelijk bezien? Voor de Verenigde
Staten zijn hierover o.a. in de ,,Harvard Business Review”
cijfers gegeven; zijn deze er ook voor Nederland?
Ten dele kan men het hoeveelheidsprobleem..ter zijde
schuiven, nl. voor zover de afzonderlijke onderneming
ter voorziening in eigen behoefte de methoden van selec-
tie en opleiding binnen de onderneming toepast. Het rap-
port geeft hiervan heldere uiteenzettingen, die door goed-
gekozen bijlagen, die technische middelen illustreren,
worden ondersteund. Er is één schema bij, met dubbele
kleursymbolen— één voor het huidig prestatiepeil en één
voor de beoordeling van het groeivermogen—, waarvanhik
‘) ,,Wie volgt ons op ?”. Rapport betreffende de ,,Management Develop-
ment” in het Amerikaanse bedrijfsleven; Contactgroep opvoering productiviteit,
‘s-Gravenhage 1952, t’ 2,25
een geboren organisator, reeds heb zien watertanden.
Goed is het, dat er bovendien op wordt gewezen, dat de
kleine en middelgrote onderneming zich ook op dit ter-
rein van de arbeidsdeling kan bedienen door zich te ver-
staan met gespecialiseerde researchbureaux.
Er blijft dan een derde weg, die in het rapport als bo-
venal belangrijk naar voren wordt gebracht. De voor-
bestemde leider mag niet eenzijdig zijn, en voor zover
hij het door de voorafgaande carrière is geworden, moet
hij van deze bedrjfsblindheid worden bevrijd. Hij moet
worden verbreed, en dat niet vooral door het aanleren
van technieken op ander terrein. Integendeel waar het
om gaat, is dat zijn zienswijze breder wordt, zijn inzicht
verdiept. In de Verenigde Staten heeft men hiertoe aan-
sluiting gezocht bij het Hoger Onderwijs.
Ook in ons land zijn thans initiatieven genomen,
naar welker koppeling wordt gestreefd. Het is te hopen,
dat daarbij vooral wordt bedacht, dat de moderne be-
drijfsleider
•
niet alleen op beheersdoelmatigheid moet
worden getraind, doch dat hij inzicht moet hebben in de
sociale en economische orde, waarbinnen zijn beleid tot
ontplooiing moet komen. Eerst door die ruimer achter-
grond van de. geest komt het associatievermogen, waar-
door de leider een ploeg van deskundigen kan voorzitten.
Het gewenste samenspel tussen practijk en onderwijs kan
voortreffelijk slagen, wanneer het hoger onderwijs zijn
methode inbrengt: de ordenende analyse door oorzake-
lijk denken.
,,Bibit”, opkweeksel, een term voor velen met nostal-
gische klank geladen. Niet zonder bedoeling gebruik ik
deze term, die ik van mijn eerste leermeester in de prac-
tijk leerde. Decennia lang was Indië een gebied, waar
–
heen jonge mannen op zoek naar zelfstandig en dyna-
misch werk zich richtten, waarna hun gerjpte verant-
woordelijkheid dikwijls beide landen ten goede kwam.
Deze gelegenheid is momenteel sterk verkleind; een groot
stuk van de wereld daarbuiten ligt daarenboven niet
meer open. Het dwingt om.methodischer te zoeken naar
de middelen, wa,ardoor een stevige toplaag de positie op
de wereldmarkt leert behouden.
H.W.L.
INHOUD
Blz.
Bibit, door Prof. H. W. Lambers
……………
23
Uitvoering P.B.O., horizontaal of verticaal?,
door
Dr H. A. H. Kranenburg
………………
25
Spaarbankboekje annex levensverzekering,
door
“Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
…
35
DrA. G.Ploeg
……………………..
28
Statistieken:
Nederland .en de hulp aan de minder ontwikkelde
Emissies in 1952
…………………….
36
gebieden,
door Jhr Mr E. B. F. R. G. Wittert van
Wisselkoersen
……………………..
36
Hoogland
………………………….
30
Overzicht van de opbrengst der Rijksmiddele’n 37
Invoerbepajingen en industriële ontwikkeling in
Interim-indexcijfers van groothandeisprjzen in
Indonesië
door Drs H. J. van Oorschot
…….
33
Nederland
………………………..
38
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lainbers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Blz.
Ingezonden stuk:
Integratie zonder ordening zinloos,
door Ed van
Cleejf
……………………………
35
24
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1953
DE ARTIKEtEN VAN DEZE WEEK
Dr H. A. H. KRANENBURG, Uitvoerii’i’g P.B.O., hori-
zontaal of verticaal?
In dit artikel wordt gezocht naar enige tendenzen in
het econoipisch leven, welke mogelijk bij het toekennen
van bevoegdheden, hetzij aan de bedrjfschappen, hetzij
aan de productschappen, van belang kunnen zijn. Wat
betreft deze bevoegdheden, worden slechts de autonome
bevoegdheden van de bedrijf- en productschappen in
beschouwing genomen. Als uitgangspunt van het betoog
wordt het feit gesteld, dat in de Wet op de P.B.O. een
tweetal bestaande vormen van maatschappelijke orde-
ning in de nieuwe organisatievorm van de ,,schappen”
zijn ingebracht, met name de CAO., afkomstig uit het
sociale vlak en de Bedrjfschappen op het gebied van de
voedselvoorziening, afkomstig uit het economisch vlak.
Het artikel leidt tot de conclusie, dat men voorlopig zo-
veel mogelijk de groei van de bedrjfschappen moet sti-
muleren. Bij elk dezer bedrijfschappen moet men voor
hun economische taak nauwkeurig de verhoudingen,
waaronder de productie geschiedt, in aanmerking nemen.
Zelfs op het terrein van de voedselvoorziening liggen de
omstandigheden niet zodanig, dat men zonder meer zou
kunnen besluiten de bestaande bedrijfschappen om te
zetten in productsçhappen. Ongetwijfeld bestaan er sec-
toren in het bedrijfsleven, waarbij contact, c.q. coör
–
dinatie tussen de verschillende bedrijfschappen noodza-
kelijk zal zijn. Daarin voorziet de Wet in art. 109 e.v.,
waarin is bepaald, dat de besturen van twee of meer
,,schappen” tezamen een voorziening kunnen treffen ter
gemeenschappelijke behartiging van hun belangen. Beter
in de gevallen, waar nodig, deze’ organen te creëren dan
over te gaan tot de instelling van productschppen.
Dr A. G. PLOEG, Spaarbankboekje annex levensver-
•
zekering.
Bij een aantal spaarbanken, leden van de Nederland-
se Spaarbankbond, is onlangs of wordt binnênkort de
gelegenheid opengesteld een spaarbankboekje met daar-
aan verbonden levensverzeking te nemen. Het gaat er,
bij deze spaar-verzeker-combinatie om, of dit nieuwe
systeem voldoende ial inslaan om meer Nederlanders
dan tot dusverre de weg naar de spaarbank te doen vin-
den en om hen, die deze weg reeds kennen, daar drukker
gebruik van te doen maken, zodat de spaaractiviteit in
brede kring er nieuwe stimulansen van zal ondervinden.
Volgens schrijver wagen de spaarbanken zich met deze
combinatie aan een experiment, waarvan allerminst vast-
staat, dat het op de duur, ook als het nieuwtje er af is,
levensvatbaar zal blijken. De spaarbanken komen op
het terrein van de levensverzekeringmaatschappijen, die
over onbeperkte mogelijkheden in haar tarieven beschik-
ken om alle candidaten te bevredigen, waarin de spaar-
banken haar niet kunnen volgen.
Jhr Mr E. B. F. R. G. WITTERT VAN HOOGLAND,
Nederland en de hulp aan de minder ontwikkelde
gebieden.
Nederland blijft op het ogenblik allerminst achter bij
het verlenen van hulp aan de minder ontwikkelde gebie-
den. Het kan evenwel een essentieel, belangrijke bijdrage.’
leveren. Mits slechts de hulp aan deze gebieden op meer
systematische wijze plaatsvindt en mits slechts een sy-
steem gekozen wordt, waarbij van de grote mogelijkhe-
den, welke een opleiding in Nederland biedt, gebruik ge-
maakt wordt. Nederland zou met de hulp van de andere
landen een centrale, allround opleiding moeten organi-
seren voor uitzending naar de minder ontwikkelde ge-
bieden. Indien Nederland de concentratie van de oplei-
ding voor uitzending van deskundigen en technici naar
deze gebieden in eigen land zou nastreven en indien Ne-
derland hierin zou slagen, zou het wederom een nuttige
rol kunnen spelen in het wereidgebeuren. Nederland zal
daar in belangrijke mate eigen kapitaal voor beschikbaar
moeten stellen. Te denken ware aan een tot dit doel op-
gericht consortium, waarin het Nederlandse bedrijfsleven
met de Nederlandse Overheid samenwerkt.
Drs H. J. VAN OORSCHOT, Invoerbepalingen en indus-
triële ontwikkeling van Indonesië.
De Indonesische Regering ziet in de industrialisatie
een belangrijke welvaartsfactor. Deze industrialisatie valt
niet zonder meer samen met het streven naar autarkie,
doch is vooral bedoeld als een structurele evenwichts-
factor, welke in Indonesië zoals eertijds ook in Japan bij
uitstek een werkgelegenheidskwestie is. Hieruit vloeit
voort, dat het niet gaat om productie van al het nodige,
hetgeen overigens ook een onmogelijkheid zou zijn. Een
ruimte voor importen blijft bestaan en zal zelfs toenemen
naarmate de binnenlandse productie stijgt. Daarmee im-
mers stijgt de koopkracht en behoeften zijn er nog te over
vooraleer men opj een niveau is gekomen, waarop de
term ,,onder-ont/ikkeId” niet meer van toepassing zal
zijn, waarmede echter evenmin de periode van noodza-
kelijke importen zou zijn afgesloten.
SOMMAIRE
Dr H. A. H. KRANENBURG, L’organisation profession-
nelle doit-elle se faire dans le sens horizontal ou
vertical?
L’auteur recherche quelques tendances qui se mani-
festent dans la vie économique en faveur des organisa-
tions professionnelles soit du type horizontal (,,bedrjf-
schappen”), soit du type vertical (,,productschappen”).
L’auteur en arrive á la conciusion qu’il convient pour
le moment de stimuler autant que possible le développe-
ment horizontal des organisations professionnelles.
Dr A. G. PLOEG, Le livret de caisse d’épargne avec
assurance-vie.
Plusieurs caisses d’épargnes, membres de la Fédéra-
tion Néerlandaise des Caisses d’Epargne, ont offert ou
vont offrir sous peu â leurs clients la possibilité de sous-
crire un carnet d’épargne avec assurance-vie. L’auteur
examine les mérites de cette nouvelle combinaison.
Jhr Mr E. B. F. R. G. WITTERT VAN HOOGLAND,
Les Pays-Bas et l’aide aux pays sous-développés.
Les Pays-Bas devraient, en collaboration avec d’autres
pays, organiser un enseignement central et général dans
le but de former des experts et des techniciens pour les
pays sous-développés.
Drs H. J. VAW OORSCHOT, Les règlements,â l’importa-
tion et le développernent industriel de l’Indonésie.
Le Gouvernement indonésien voit dans l’industrialisa-
tion du pays un facteur important de prospérité. Cette
industrialisation est plus particulièrement destinée, corn-
me ce fut le cas au Japon, â constituer un facteur d’équi-
libre permettant de résoudre le problème du plein emploi.
14 Januari
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Uitvoering P.BO., horizontaal of verticaal?
• Sinds het tot stand komen van de Wet op de Bedrijfs-
organisatie op 27 Januari
1950,
heeft de uitvoering van
deze Wet, naar buiten, .zich uitsluitend bepaald .to.t het
in het leven roepen en het activéren van het top-orgaan,
de Sociaal-Economische Raad. Instelling van andere, in
de wet voorziene organen, met name van productschap-
pen, van hoofdbedrijfschappen en van be1rjfschappen,
heeft tot op heden niet plaats gevonden. Evenwel kan wor-
den aangenomen, dat binnen afzienbare tijd een begin
zal worden gemaakt met het oprichten van de zogenaam-
de ,,schappen”. Uit enkele sectoren van het bedrijfsleven
is immers de wens te kennen gegeven, om voor hun ge-
bied een bedrijfschap op te richten, terwijl bovendien de
n
Wet in de overgangsbepalinge, o.a. met betrekking tot
het mijnstatuut en de organisaties op het gebied van de
voedselvoorziening, bepaalt, dat deze organisaties niet
later dan drie jaren na het inwerking treden van de Wet
zullen ophouden te bestaan. Hoewel deze termijn met
één jaar is verlengd, zal tpch met spoed aan omzetting
dier organen moeten worden gewerkt.
Tenslotte mag worden aangenomen, dat het in het
Kabinet opnemen van een Minister, in hoofdzaak belast
met de P.B.O., bedoeld is om aan de verdere uitvoering
van de wet van 27 Januari
1950
nieuwe impulsen te geven.
Het wil ons voorkomen, dat de uitwerking van de
wet, voor zover de instelling van bedrijf- of product-
schappen, of beide aangaat, de strijd over de taakverde-
ling tussen beide soorten van organen weer zal doen op
vlammen.
Wij verwachten dit allereerst op grond van de staat-
kundige beginselen van de verschillende politieke par-
tijen, welke tot een compromis zijn gekomen door de
taakverdeling tussen de ,,schappen”- niet in de wet aan
te geven, doch te verschuiven naar het moment, dat deze
organen in concreto zullen worden opgericht.
Het is niet de bedoeling van het hieronder volgende
in deze beginselstrjd te treden, doch het lijkt ons.nuttig,
uitgaande van de gedachtengang,.welke in de wet is ver-
ankerd, te zoeken naar enige tendenzen in het econo-
misch leven, welke mogelijk bij het toekennen van be-
voegdheden, hetzij aan de bedrjfscbappen, hetzij aan
de productschappen, Yan belang kunnen zijn. Wat be-
treft deze bevoegdheden zullen slechts de autonome be-
voegdheden van de bedrijf- en productschappen in be-
schouwing worden genomen.
Als uitgangspunt van ons betoog zouden wij het feit
willen stellen, dat in de Wet op de P.B.O. een tweetal
bestaande vormen van maatschappelijke ordening in de
nieuwe organisatievorm van de ,,schappen’? zijn inge-
bracht, met name de C.A.O, afkomstig uit het sociale
vlak en de Bedrijfschappen op,het gebied van de voedsel-
voorziening, afkomstig uit het economische vlak.
De Collectieve Arbeidsovereenkomst.
In verschillende kringen is steeds betoogd, dat in de
ontwikkelingvan de C.A.O. een belangrijke bouwsteen
kan worden gezien voor het optrekken van het P.B.O.-
gebouw. De groei van de arbeiders-vakorganisaties tot
een macht op het gebied van het vaststellen van loon- en
arbeidsvoorwaarden, gelijk aan die van de ondernemers,
heëft geleid tot het tot stand komen van collectieve ovèr-
eenkomsteri, die gewoonlijk door het merehdeel van de
ondernemingen in een bedrijfstak worden toegepast.
Door de volgende stap, de mogelijkheid van verbindend-
verklaring van de CAO., werd deze overeenkomst welis-
waar in de privaatrechtelijke sfeêr gehouden, doch tege-
lijkertijd ontstond een publiekrechtelijk element, zodat
de laatste stap, het onderbrengen in of het aanpassen
van de C.A.O. aan nieuwe publiekrechtelijke organen,
het doortrekken betékent van een reeds jaren aan de
gang zijnde ontwikkeling.
Gezien de bedrjfstaksgewijze ontwikkeling van de
C.A.O. bestaat er een communis opinio, dat in het alge-
meen de loon- en arbeidsvoorwaarden in de sfeer van de
bedrjfschappen bëhoren te komen,. zij het ook, dat de
Regering in de eerste Memorie van Antwoord op het
wetsontwerp een slag om de arm heeft gehouden door
mede te delen, dat toekenning van bepaalde sociale be-
voegdheden aan een productschap niet ondenkbaar is,
ook al zullen in het algemeen sociale aangelegenheden
eerder in aanmerking komen, voor behandeling in het
horizontale vlak.
De bedryj’schappen in cie voedselvoorziening.
De ontwikkeling van de thans bestaande bedrijfschap-
pen (om misverstand te voorkomen zij opgemerkt, dat
dit zgn. verticale organisaties zijn, in tegenstelling tot de
nieuw op te richten bedrjfschappen, welke horizontale
organisaties zullen worden) op het gebied van de voedsel-
voorziening is aanmerkelijk minder rustig geweest dan die
bij de C.A.O. Deze instellingen kunnen in de praktijk
worden beschouwd als een gewijzigde voortzetting van
de landbouwcrisiscentralen, destijds belast met de uit-
voering van de Landbouwcrisiswet
1933.
Nu kan moeilijk worden volgehouden, dat de Land-
bouwcrisiswet als uitgangspunt had het brengen van een
verticale ordening in de bedrijfstak, die het aanging. Zij
had ten doel hulp te bieden aan verschillende takken van
productie, met name in de agrarische sector en daarnaast
aan de veenderijen en de Visserij, welke bedrijfstakken
door de toen heersende crisis in zodanige moeilijkheden
waren geraakt, dat zij langs de weg van het verlenen van
bedrjfssteun voor een catastrophe moesten worden be-
hoed. Het ging daarbij om prijsregelingen in het hori-
zontale gebied, met al§ gevolg teeltbeperkingen, enz.,
met zo nodig incidenteel ingrijpen in de stadia van distri-
butie en verwerking, wanneer het systeem van hulp aan
de producenten dit nodig maakte.
In de praktijk kwamen de landbouwcrisismaatregelen
veelal neef op bodemprijsbeleid, zich o.a. uitend in het
vaststellen, van richtprjzen, welke verband hielden met
de productiekosten. Om deze richtprijzen te verwezen-
lijken,was de stichting van een fonds noodzakelijk, het
bekende Landbouwcrisisfonds. –
Hoe sterk ook bij dit Fonds in de producentensfeer
werd gedacht, blijkt uit het feit, dat krachtens artikel
3
van de L.C.W. via het Landbouwcrisisfonds uitsluitend
middellijke of onmiddellijke steun kon worden verleend
aan de producenten van zgn. crisisproducten. Dat nader-
hand meer regelingen voor dehandelen de verwerking van
de producten moesten worden getroffen, doet aan het
uitgangspunt niet af.
Tot het begin van de tweede wereldoorlog bleven de
landbouwcrisismaatregelen horizontaal gericht, doch dan
ontstaat tijdens de bezetting langzamerhand het bekende
voedingsmiddelentekort. Maatregelen in de zin van de
26
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14Januari 1953
L.C.W. werden overbodig, omdat de vraag naar voedings-
middelen de productiemogelijkheden verre overtrof.
Noodzakelijk was toen niet meer bescherming van de
producent, doch de bescherming van de consument. Dit
geschiedde door het vaststellen van maximumprijzen,
c.q. maximum-marges voor het bedrijfsleven, waaruit
de prijs voor de consument werd opgebouwd.
Daar de maximurnprijzen, gezien het voedseltekort, in
de praktijk vaste prijzen betekenden, werd de concurren-
tie tussen de kopers uitgesloten en ontstond distributie
van levensmiddelen via toewijzingen en bonkaarten.
Aangezien voor de landbouw in de Landbouwcrisis-
centralen reeds een apparatuur bestond, welke zich met
productieregelingen had bezig gehouden, heeft men des-
tijds deze organen de uitvoering in handen gegeven
van de totale regeling van distributie en prijzen van de
producent tot aan de consument toe.
• Hoewel de crisiscentralen naar hun vorm privaatrechte-
lij ke instellingen waren, waren zij naar hun werking publiek-
rechtelijke instellingen. Het vergaande ingrijpen tijdens de
oorlog in de gehele bedrijfskolom bracht met zich, dat
steeds meer deskundigen moesten worden aangetrokken en
voorts, dat de noodzaak van nauwer overleg met het be-
drijfsleven van dag tot dag groeide. Gezien daarnaast de
dwang van Duitse kant om het bedrijfsleven op schema-
tische wijze te organiseren en het georganiseerde bedrijfs-
leven in zekere mate in de overheidstaak te betrekken,
werden in 1943 o.a. de bedrjfschappen op het gebied van
de Voedselvoorziening ingesteld.. Uitgaande van de toen
geldende distributie- en prjsbepalingen en de macht
van de bedrjfschappen om o.a. zowel de prijzen als de
distributie van de goederen bij verordening ie regelen,
werden vertegenwoordigers uit de gehele bedrijfskolom
in de besturen dezer organisaties opgenomen.
Naar onze gedachte heeft bij velen de mening postgevat,
dat het onder deze typische oorlogsverhoudingen ordenen
van prijs en verdeling van producent tot consument, het-
geen ook na de oorlog geruime tijd heeft moeten voortdu-
ren, als een normale vorm van marktordening zou moeten
worden gezien. Met het afnemen van de noodtoestand en
het in belangrijke mate terugkeren naar de Vrije prijsvor-
ming, doordat maximumprijzen en marges niet meer
werden bereikt en de concurrentie tussen de bedrijfsge-
noten weer ging optreden, verdween ook de noodzaak
van de zgn. marktordenende functie der verticale organen.
Eerder bestond de vrees, dat in de agrarische sector voor
verschillende producten wederom een overschot in de markt
dreigde te ontstaan, zodat enige ordening in de sfeer van de
productiebedrjven zo nodig wederom langs de weg van
een bodemprijsbeleid noodzakelijk zou worden. Bij deze
gedachtengang sluit volledig aan de in de Memorie van
Antwoord 1949 van de begroting van het Departement
van Landbouw; Visserij en Voedselvoorziening aange
geven landbouwpolitiek, waarin wc5rdt verklaard, dat
er naar zal worden gestreefd het bestaan van de werkers
in het sociaal en economisch verantwoorde bedrijf te
verzekeren.
Men realisere zich daarbij, dat het hier gaat over een
bedrijfsordening in het horizontale vlak, een bedrijfsor-
dening evenwel, welke voor een groot deel niet afhankelijk
zal zijn van de autonome bevoegdheden, verleend aan
de georganiseerde bedrjfsgenoten, doch afhankelijk is
van de door de Regering te voeren landbouwpolitiek.
Dit betekent, dat ook bij het instellen van ,,schappen”
op het terrein van de landbouw zich direct het probleem
voordoet hoe de verorderfende bevoegdheid van de or-
ganen van het bedrijfsleven te doen aansluiten op de al-
gemene economische politiek van de Overheid. Daarbij
valt het op, dat onder de bevoegdheden op economisch
gebied van de ,,schappen” in artikel• 93 lid d. wel zijn
opgenomen de voortbrenging, de afzet, de verdeling en
de aanwending, doch dat het prijsbeleid niet wordt ge-
noemd.
Afgezien van de vraag, of de opsomming in dit artikel
al dan niet als limitatief moet worden beschouwd, is de
afwezigheid van het met name noemen van de be-
voegdheid tot het vaststellen van prijzen reeds veelzeg-
gend, .omdat deze taak aan de thans bestaande be-
drjfschappen wèl is toegekend. Aangezien ook de vesti-
ging, althans het verlenen van vestigingsvergunningen,
tot de competentie van de bestaande bedrjfschappen
behoort en krachtens artikel 93, lid
5,
vestiging, uitbrei-
ding en stillegging van ondernemingen niet aan de ver
–
ordenende bevoegdheid van de ,,schappen” zijn onder
–
worpen, kan met recht gevraagd worden, in hoeverre de
autonome marktordenende taak van de bedrijf- en pro-
ductschappen, serieus als autonome bevoegdheid be-
doeld is. Of heeft het misschien in de bedoeling van de
wetgever gelegen door het laten ontbreken van de be-
voegdheid tot prijsvaststelling, deze ,,shappen” voor
die onderdelen in te schakelen voor medebewind, waar-
door zij op deze hoofdpunten afhankelijk zullen zijn
van het centrale overheidsbeleid?
Hoe dan ook, zelfs bij een geringe mogelijkheid van
autonome bevoegdheid van de ,,schappen” zal zich de
vraag voordoen, welke taak aan de bedrjfschappen, en
welke aan de productschappen moet worden gegeven.
Het is bekend, dat op het belangrijkste economische ge-
bied, nl. de marktordening, door velen verticaal wordt
gedacht. Indien de opsomming in artikel 93 inderdaad
als limitâtief is bedoeld en de marktordening van de pro-
ductschappen zich uitsluitend zal mogen bepalen tot voort-
brenging, afzet, verdeling en aanwending, zonder prijsvast-
stelling of, wat in ieder geval voor marktordening in de a-
grarische sector nodig is, Eet bepalen van minimumprijzen,
zal slechts in uitzonderingsgevallen het productschap daar-
vpor bruikbaar zijn. Deze uitzondering bestaat, wanneer
het betreffende product in zijn gang door de bedrijfsko-
lom in elke phase slechts één aanwendingsmogeljkheid
heeft en de consumptie van tevoren bekend en volledig
te beheersen is; dit laatste is alleen denkbaar, indien ver-
koop geschiedt op een afgesloten markt. Het behoeft
geen betoog, dat een dergelijke situatie nauwelijks voor-
komt. Zodra meer dan één aanwendingsmogelijkheid
bestaat en bovendien concurrentie van andere producten
in opvolgende stadia van de bedrijfskolom te duchten
zijn, sluiten de opeenvolgende markten niet meer op el-
kaar aan en zal de verticaal geregelde marktordening niet
de gewenste harmonische aanpassing van productie aan
consumptie of omgekeerd teweegbrengen.
Dit laatste zal evenmin het geval zijn, indien artikel 93
niet limitatief is, en dus ook de prijsvorming door de pro-
ductschappen zou kunnen worden geregeld. Ook dan
zal de aansluiting van de productie- en distributiestadia
op elkaar niet gewaarborgd zijn, en zullen de tegenge
stelde standpunten van de belangengroepen binnen het
bestuur van de productschappen zelden leiden tot beslis-
singen in het belang van de groep terwijl evenmin
waarborgen aanwezig zullen zijn, dat dergelijke beslissin-
gen in het algemeen belang zijn.
Meer geschikt voor het toekennen van autonome be-
voegdheden op economisch gebied is de horizontale or-
ganisatie. De bedrjfschappen hebben het voordeel, dat
zij groepen van meer gelijksoortige bedrijven omvatten,
14Januari1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27
waarvoor marktordening een practisch uitvoerbare taak
kan zijn. Dat op deze meer reële totaliteit van bedrijven,
om mogelijke samenbundeling ten koste van de consu-
ment te voorkomen, behoorlijk overheidstoezicht moet
worden uitgeoefend, is welhaast vanzelfsprekend. Dit
zal in nog sterker mate gelden, indien, wat voor een markt-
ordening noodzakelijk is, aan artikel 93 geen limitatieve
uitleg zou worden gegeven en een homogene groep van
bedrijven tenminste een eigen minimumprijsbeleid zou
kunnen vaststellen.
Het ligt niet in onze bedoeling ons te beperken tot de
verhouding tussen product- en bedrjfschappen uitslui-
tend in het gebied van de voedselvoorziening. Wij achten
evenwel bovenstaande uitweiding over devoedselvoorzie-
ningssector noodzakelijk, omdat deze op zichzelf reeds
aantoont, dat zelfs op dit gebied het accent zich van de
verticale sfeer verlegd heeft naar de horizontale sfeer en
dat ook daar, voor de verdere ontwikkeling de nadruk
zal moeten liggen op de toekomstige bedrjfschappen en
niet op de productschappen. Dit is alleszins merkwaardig,
omdat deze voedselvoorzieningssfeer een aantal elemen-
ten in ich heeft, welke haar meer dan een andere be-
drijfstak geroepen zou doen zijn voor verticale Organisa-
tie. Immers, de voedselvoorzieningssector heeft het voor-
deel, dat in het algemeen de gang .van het product van
producent naar consument op eenvoudige wijze is te vol-
gen. Zij heeft bovendien het voordeel, dat de aanwen-
dingsmogelijkheden van de agrarische producten in het
algemeen beperkt zijn, zodat het aantal bedrijfskolom-
men veel geringer is dan van welke andere tak van bedrijf
ook en zij heeft tenslottè het voordeel, dat haar producten
veelal op markten worden verhandeld, waardoor de gang
van het product door de distributiestadia uitermate zicht-
baar is. De bederflijkheid van veel agrarische producten
geeft bovendien nog het voordeel, dat de weg van produ-
cent naar consument op de snelst mogelijke wijze wordt
afgelegd.
Wij zagen reeds, dat de Landbouwcrisiswet bij
de richtprijsbepaling rekening hield met de produc-
tiekosten van. de onder die wet vallende produc-
ten. Voor de vaststelling dezer productiekosten
is van niet weinig belang de mate, waarin de be-
drijven kapitaalintensief zijn. Dit laatste speelt in de ver
–
schillende sectoren van de voedselvoorzieningsbedrjven
in zeer verschillende mate. Zo isdekapitaalinvesteringper
eenheid oppervlakte in de eigenlijke landbouwbedrijven
aanmerkelijk minder dan bijv. bij de glastuinbouw en
in deze laatste sector weer belangrijk minder dan in de
visserij. Naarmate de kâpitaalintensiviteit toeneemt, is
de noodzaak groter, dat de marktordening meer komt
te liggen in de sfeer van de producent, welke uiteindelijk
het gehele kapitaalrisico draagt.
Zo bezien is het dan öok te begrijpen, dat het verzet
tegen marktordenende beyoegdheid in verticale organen
uit dien hoofde sterker al moeten zijn in de kringen van
de tuinbouw en de visserij, dan in die van de landbouw
in engere zin.
Hoe ligt het nu met de autonome bevoegdheden op
economisch gebied, toe te kennen aan productschappen
en bedrjfschappen buiten de agrarische sector, dus op
het terrein, waarop tot nu toe horizontale en verticale
organisaties met verordenende bevoegdheid geheel heb-
ben ontbroken?
Beziet men het totale bedrijfsleven, dan zijn uiteraard
de verschillen nog veel groter dan in de landbouw. Zo
kan terecht betwijfeld worden, of bijv. in de sector van
het vervoer zelfs wèl plaats is voor verticale organisaties.
Het gaat bij het transport bijna uitsluitend om het ver-
richten van eenzelfde soort van diensten hetgeen typisch
wijst in de richting van bedrjfschappen. Bovendien zou,.
nog afgezien van het ontbreken van verschillende func-
ties bij de transportondernemingen, ook het sterk inter-
nationale karakter van grote delen van het transportbedrijf
de op te richten productschappen practisch geen taak
geven.
Even moeilijk ligt het in verschillende takken van in-
dustrie. Neemt men de zeer grote industrieën op het ge-
bied van de duurzame consumptiegoederen, welke hun
product gewoonlijk tegen vaste prijs aan detaillisten afle-
veren, dan kan men zich wederom niet voorstellen, dat
een verticale Organisatie, waarin deze grote industrieën,
met min of meer van hen afhankelijke detaillisten zijn
samengebracht, tot een zekere marktordenende functie
zijn samen te bundelen. Ook t.a.v. basisproducten met
veel aanwendingsmogelijkheden lijkt een verticale op-
bouw ons onmogelijk. Staal en kolen als noodzakelijke
grondstoffen of huipstoffen voor bijna het gehele indu-
striële leven zouden, theoretisch genomen, in bijna alle
verticale organen vertegenwoordigd moeten zijn. Dit zal
geenszins het geval zijn en wij hebben de ipdruk, dat bij-
voorbeeld het mijnwezen zich buiten de verticale op-
bouw zal houden en zich zal beperken tot de o.i. logische
horizontale uitbouw.
Gelukkig huldigt krachtens recente uitspraak de Rege-
ring het standpunt, dat bij de P.B.O. zal moeten worden
gewacht op een zekere, natuurlijke groei. Dit kan ook
moeilijk anders, omdat een indeling van het bedrijfsleven
van boven af altijd op grote bezwaren zal blijven stuiten.
De Organisatie Woltersom heeft dit duidelijk aangetoond,
de uitvoering van
,
de Wachtgeld- en Werkloosheidsver-
zekeringswet, waarin op geforceerde wijze de meest uit-
eenlopende bedrijfstakken in één bedrijfsvereniging
zijn bijeen. gebracht, geeft duidelijk aan, dat langs deze
weg op het gebied van de economische ordening niet
veel te bereiken zal zijn. Er zijn groepen in het bedrijfs-
leven, welke bepaald behoefte hebben aan een hori-
zontale bedrjfsorganisatie, er zijn andere groepen, die
dit bepaald niet hebben.
Zo is onze indruk, dat in bedrijfstakken, waarin de
bedrijven werken met een grote elasticiteit in het aanbod
en een inelasticiteit van de vraag, de noodzaak om te ko-
men tot het instellen van bedrijfschappen met econo-
mische bevoegdheden noodzakeljk zal zijn. Dit dient
men evenwel te bezien van geval tot geval en het kan wel
haast niet anders, dat het consumentenbelang op doel-
treffende wijze moet worden beschermd. Voorts wijzen wij
er op, dat via de bedrjfschappen regelen worden gesteld
t.a.v. een bepaalde kring van gelijksoortige bedrijven,
hetgeen in het productschap niet het geval is. In het pro-
ductschap worden de verschillende productie- en distri-
butiestadia, gelegen ttissen producent en consument,
bijeen gebracht. Wie de meesterlijke rede van wijlen
Prof. N. J. Polak over de taak van de tussenhandel nog
eens herleest, zal er van overtuigd zijn, dat de functie van
de handel in de opeenvolgende phasen afhankelijk is van
de omstandigheden, waaronder zij kan werken. De gang
van zaken na de tweede wereldooflog leert, dat zich ook
bij de handel structuurwijzigingen voltrekken. En er
–
zijds hebben zich, speciaal op het gebied van de interna-
tionale handel, nieuwe terreinen ontsloten, o.a. op het
gebied van de transito- of driehoekshandel, anderzijds
hebben zich, vooral in de binnenlandse handel, uitscha-
kelingstendenzen voorgedaan, of zijn deze nog in gang.
Bij deze laatste ontwikkeling moet ook rekening gehou-
28
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januri 1953
den worden met de ondernemingsgewijze integratie, wel-
ke er toe kan leiden, dat of de producenten de handels-
functie overnemen, of de handel zich in het productie-
apparaat interesseert.
De vertegenwoordiging van de verschillende productie-
en distributiestadia in de productschappen zou er, ge-
gezien de genoemde structuurveranderingen, toe kun-
nen leiden, dat er machtsposities gecreëerd worden
van groepen, welke hun economische functie verliezen of
reeds verloren hebben, terwijl nieuwe groepen geen kans
zouden krijgen.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer werd door
enige sprekers opgemerkt, dat de tegenstelling van be-
langen in een productschap op zichzelf een zekere waar-
borg zou geven, dat althans meer dan in de bedrijfschap-
pen het algemeen belang zou worden behartigd. Wij be-
twijfelen dit ten zeerste. Deze ondêrstëlling gaat uit
van de gedachte, dat de machtsstrijd tussen tegen-
gestelde belangengroepen een kwestie van algemeen be-
lang zou zijn. Zo min als een ongebreidelde concurrentie
op de arbeidsmarkt is toe tejuichen, omdat daardoor de
sociale positie van de arbeider in gevaar komt, zo min
kan een strjdverhouding tussen verschillende belangen-
groepen, uit zeer verschillende, dikwijls niet economi-
sche, motieven het belang van de betrokken bedrijfstak
ten goede komen. Indien men, voor zover mogelijk vl de
P.B.O., economische stabiliteit wenst, ware de stabili-
teit door toezicht van de zijde van de Overheid verre te
prefereren boven de ongeordende strijd in de productschap-
pen. Dit is voor ons een reden temeer om tot voorzich-
tigheid te manen met betrekking tot het instellen van
productschappen.
Merkwaardig achten wij het tenslotte, dat door velen
zo’n sterk onderscheid wordt gemaakt tussen de sociale
belangen, welke bij de bedrjfschappen zouden thuisbe-
horen en de economische belangen, welke in belangrijke
mate in de sfeer van de productschappen zouden moeten
worden betrokken. Is in wezen de loon- en arbeidsver
–
houding niet een kwestie van prijsvorming op de arbeids-
markt? HebbetT’ voorts de loon- en arbeidsverhoudingen
in de productiebedrjven, vooral daar, waar de bedrijven
arbeidsintensief zijn, niet bijna even belangrijke reper-
cussies op de eindprjzen als bijvoorbeeld een bodem-
prijsbeleid? De eensgezindheid om de sociale vraagstuk-
ken, althans de lonen, te brengen- in de horizontale sfeer,
meenden wij te moeten verklaren uit het feit, dat zich via de
C.A.O. een groeiproëes heeft voltrokken, waardoor het
bijna voor ieder duidelijk is, dat zij in de sfeer van de be-
trokken bedrijfstak thuisbehoren. Wij betoogden reeds,
dat de productschappen uit de sfeer van de voedselvoor-
ziening nog niet die lange ontwikkeling achter zich had-
den, welke de C.A.O. gelukkig gehad heeft en wij zijn
dan ook van mening, dat, indien de Wet op de Be-
drijfsorganisatie niet zo kennelijk onder de invloed van
de na-oorlogse omstandigheden tot stand was gekomen,
men naast de
bedtijfschappen
aan andere organen dan
productschappen zou hebben gedacht.
De conclusie van het voorgaande kan naar onze me-
ning geen andere zijn dan dat men voorlopig zoveel moge-
lijk stimuleert de groei van bedrjfschappen en bij elk
dezer bedrijfschappen voor hun economische taak nauw-
keurig in aanmerking neemt de verhoudingen, waaron-
der de productie geschiedt. Zelfs op het terrein van de
voedselvoorziening liggen de omstandigheden niet zo-
danig, dat men zonder meer zou kunnen besluiten de ‘be-
staande bedrjfschappen om te zetten in. productschappen.
Ongetwijfeld bestaan er sectoren in het bedrjfslevën,
waarbij contact, c.q. coördinatie tussen de verschillende
bedrjfschappen noodzakelijk zal zijn. Daarin voorziet
de Wet in artikel 109 e.v., waarin is bepaald, dat de be-
sturen van twee of meer ,,schappen” tezamen een voor
–
ziening kunnen treffen ter gemeenschappelijke behartiging
van hun belangen. Beter in de gevallen, waar nodig,
deze organen te creëren, dan over te gaan tot de instelling
van productschappen.
‘s-Gravenhage.
Dr H. A. H. KRANENBURG.
Spaarbankboekje annex levensverzekering
Bij een aantal spaarbanken, leden van de Nederland-
se Spaarbankbond, is onlangs of wordt binnenkort de
gelegenheid opengesteld een spaarbankboekje met daar-
aan verbonden levensverzekering te’ nemen. Geheel
nieuw is het denkbeeld niet, noch voor ons land (de
Nutsspaarbank te ‘s-Gravenhage schijnt het enkele tien-
tallen jaren geleden in practijk te hebben gebracht, doch
met minimaal succes) noch daarbuiten en het zijn vnl.
Amerikaanse voorbeelden geweest, waarnaar men zich
thans heeft gericht.
Hier te lande mag echter het levensverzekeringbe-
drjf uitsluitend worden uitgeoefend door onderne-
mingen, die voldoen aan in de Wet op het Levensver-
zekeringbedrjf 1922 gestelde eisen, waaraan de spaar-
banken niet voldoen, en omgekeerd is het de levensver-
zekeringmaatschappijen verboden naast het levensver-
zekeringbedrjf nog een ander bedrijf, bijv. het spaar-
bankbedrijf, uit te oefenen. De spaar-verzeker-combi-
natie kon daarom hier slechts door samenwerking tussen
een spaarbank en een levensverzekeringmaatschappij
worden tot stand gebracht; daartoe werd door de Ne-
derlandse Spaarbankbond ten behoeve van -de aan-
gesloten spaarbanken, die de nieuwe mogelijkheid willen
bieden, een overeenkoist aangegaan met de Levensver-
zekering-maatschappij, opgericht in 1863′ door het N.O.G.
De opzet ‘komt hierop neer, dat de spaarder op zich
neemt maandelijks f 10, – in te leggen gedurende een pe-
riode van
5
jaren, waartegenover zich dan de spaarbank
tot een rentevergoeding van 2 pCt en de levensverzeke-
ringmaatschappij in geval van overlijden binnen
5
jaar
tot uitkering van eenbedrag van f600,—minus de gestorte
spaarbedragen ad elk f 10,— verbindt. Indien de spaarder
zijn voornemen om f10,— per maandin ‘te leggen tot het
einde toe ten uitvoer legt, is de voor de levensverzeke-
ring verschuldigde premie voor rekening van de spaar-
bank. Houdt hij er echter tussentijds mede op, dan wordt
het deswege door de spaarbank betaalde bedrag, ver
–
hoogd’ bovendien met een bedrag van f
1,50,
achteraf
alsnog op het spaarsaldo in mindering gebracht. Er
gelden voorts enkele beperkende bepalingen: ten name
van dezelfde persoon als verzekerde ‘kunnen slechts 4
contracten ad f 10,— inlage per maand worden afgesloten;
de leeftijd bij ingang moet ten minste 1 en lager dan
40 jaar zijn; een minder of meer uitgebreid vragenfor-
mulier moet de goede gezondheid aantonen.
Het schijnt in dè kringen der spaarbanken zelf nog
14 Januari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29
een open vraag te zijn, of de thans ingevoerde combi-
natie het bij het publiek ,,doen” zar. Men mag zich er
immers van overtuigd houden, dat elke spaarbank elke
gelegenheid om spaarders aan te trekken, zal aangrjpen
çn als een aantal spaarbanken zich afzijdig houdt
van het combinatieplan mag men dus bij deze een ze-
kere scepsis aannemen. Ook de Ievepsverzekeringmaat-
schappij, bij welke de aansluitende verzekeringen wor-
den ondergebracht, toont deze scepsis door een be-
paalde vergoeding te bedingen voor het geval het aantal
deelnemers beneden een zeker minimum blijft. De vraag
waar alles om draait, is natuurlijk hoe de spaarders en
adspirant-spaarders zelf er over zullen denken.
Met het spaarbankboekje annex levensverzekering
wordt een voor de spaarbankpractijk nieuw element
geïntroduceerd. Als een grondbeginsel van deze prac
tijk toch kan worden genoemd, dat de spaarder vrij is
om in te,leggen en terug te nemen zoveel als hem goed-
dunkt en wanneer het hem goeddunkt. Maar nu moet
hij zich voornemen om vaste inlagen op (ongeveer) vaste
tijdstippen te verrichten en dat liefst 5 jaren lang. Enigs-
zins in deze richting is hij echter mogelijk reeds opgevoed,
ni. voor zover hij heeft gebruik gemaakt van de door vele
spaarbanken gevoerde propaganda voor doelsparen, bijv.
met het oog op belastingbetaling, terwijl ook de hier
en daar voorkomende ophaaldiensten van spaarbanken
de beperkte bewegingsvrijheid bij het thans nieuwe sy-
steem misschien als minder drukkend zullen doen ge-
voelen, doordat zij de spaarders aan een zekere morele
spaardwang hebben gewend.
Overigens blijft het mogelijk ook binnen
5
jaar het
spaar-verzeker-contract te beëindigen. Zoals reeds werd
gezegd wordt dan de voor de levensverzekering betaalde
premie plus een bedrag van f 1,50 aan de spaarder in
rekening gebracht. Helemaal consequent is dit niet: de
spaarbank vergoedt immers slechts 2 pCt rente ten
einde uit het verschil tussen deze rente en de rente,
welke zij anders zou vergoeden, de premie te kunnen
betalen, maar bij tussentijdse beëindiging wordt op
die lagere rente nog eens de premie in mindering ge-
bracht, zodat er een soort boetç,
,
op de tussentijdse be-
eindiging wordt gesteld.
De premie, welke de spaarbank aan de levensverze-
keringmaatschappij verschuldigd is, bedraagt voor elk
contract ad f 10,- spaarstorting per maand gedurende de
5-jarige looptijd van het contract f2,16 per jaar. De
hiervoor genoemdè extra aftrek van f1,50 wordt ge-
motiveerd als verschuldigd ,,voor verdere kosten”. Dit
zijn niet kosten, welke de spaarbank heeft te maken,
want zij geeft die f 1,50 door aan de levensverzekering-
maatschappij en deze zal dat bedrag ook wel nodig
hebben om volledige vergoeding te ontvangen voor de
door haar geleverde risicodekking. Deze komt immers
neer op een zuivere risicoverzekering voor een uitkering,
die aanvankelijk
f590,-
bedraagt (ni. f600,- minus één
spaarstorting ad fl0,-) en dan met maandelijkse sprongen
van f10,- afdaalt tot f 10,-in de véérlaatste maand van de
contractperiode. Nu weet elke verzekeringsdeskundige,
dat zulk een aflopende risicoverzekering slechts dan tegen
een over de gehele. duur vërschuldigde gelijkblijvende
premie kan worden gesloten als er zekerheid bestaat, dat
de verzekering tot het einde toe in stand blijft. Aan-
vankelijk is nI. de premie lager dan vereist, hetgeen moet
worden goedgemaa’k’i in de latere jaren als de premie
voor de risicodekking in die jaren een overschot laat.
Bij tussentijdse beëindiging dreigt er dus een premie-
tekort voor de levensverzekeringmaatschappij en dat
de extra aftrek vari f 1,50 daarmede verband houdt lijkt
wel aannemelijk, ômdat deze extra aftrek niet wordt
toegepast als de laatste verzekeringspremie reeds is be-
taald en dus het gevaar van een tekort is afgewend.
Wat de gereleveerde voorwaarden concreet betekenen
is in de hieronder gegeven tabel verwerkt. Daarin is
tevens opgenomen, welk bedrag zou beschikbaar zijn
als op een gewoon spaarbankboekje zonder levensver-
zekering was gespaard met een rentevergoeding van
2,75
pCt resp. 3 pCt. In dit verband worde opgemerkt,
dat de spaarbank door 2 pCt rente te vergoeden en de
levensverzekeringpremie ad f2,16 per jaar voor haar
rekening te nemen bij normale afloop van het 5-jarige
contract over het gespaarde bedrag gemiddeld bijna
2,75
pCt heeft vergoed.
bedrag
2 pCt
–
bij be
Na
Terug-
bij gewoon sparen met
Gespaard
Id. met
betaling
jaar
interest
eindiging
2,75
pct
3 pCt rente
Saldo
rente
f
f
f
f
f
120,-
121,30
117,64
121,79
121,95
2
240,-
245,03
239,21
246,93
247,56
3
360,-
371,23
363,25
375,51
376,94 4
480,-
499,95
489,81
507,63
510,20
5
600,-
631,25
631,25
643,38
.
647,46
In deze opstelling komt dus uit welk offer de spaarder
brengt door aan zijn spaarbankboekje een levensver-
zekéring te verbinden, alsmede hoe hij dit offer kan be-
perken door het sparen over de volle termijn van 5 jaren
vol te houden. De spaarbank beoogt met deze combi-
natiemogeljkheid dus een tweeledig doel: het sparen
zelf door een, Iliet al te veel kostende aanvulling aan-
trekkelijker te maken en een zekere beloning te stellen
op het gedurende enkele jaren regelmatig doorsparen,
hetgeen tevens tot gevolg zal kunnen hebben, dat de in
die jaren bij de betrokkene gegroeide spaargewoonte tot
een tweede natuur zal zijn geworden.
Het gaat er dus om, of het nieuwe systeem voldoende
zal inslaan om meer Nederlanders dan tot dusverre de
weg naar de spaarbank te doen vinden en om hen, die
deze weg reeds kennen, daar drukker gebruik van te
doen maken, zodat de spaaractiviteit in brede kring er
nieuwe stimulansen van zal ondervinden.
Vanzelf komt dan de vraag naar voren, of de betrek
–
kelijk goedkope aanvullende levensverzekering wel veel
meer is dan een soort ,,franje” aan het spaarbankboekje,
in de ogen van de spaarder wellicht zelfs bijkans eeli
toegift nu er voor hem slechts een vrijwel onopvallend
offer tegenover staat. Van effectieve betekenis is zij slechts
voor de spaarders, die binnen
5
jaar komen te overlijden.
Dat is er nog niet 1 op de 100 volgens de sterfte-ervaring
n de jaren 1947 t/m 1949, in aanmerking genomen de
genoemde leeftijdsgrenzen benevens het feit, dat alleen
gezonde spaarders worden toegelaten.
Wie van de geboden mogelijkheid gebruik maakt
ontzegt zich dus wel een gedeelte van zijn rente, doch
heeft maar een kleine kans daar-voor in de plaats
iets terug te krijgen. Nu is dat met elke zuivere risico-
verzekering het geval, ongeacht of het om levensver-
zekering of om een of andere vorm van schadeverze-
kering gaat. Maar zo’n zuivere risicoverzekering wordt
slechts aangegaan door wie er voor zijn persoonlijke
belangen en omstandigheden behoefte aan heeft. Hij
zal dan de verzekering, wat vorm, looptijd en bedrag be-
treft, zo goed mogelijk aan die belangen en omstandig-
heden aanpassen. Dit nu is bij de spaarbank echter on-
30
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14Januari
1953
mogelijk. Zij kent maar één vorm, één looptijd en één ver-
zekerd bedrag, behoudens dat dit laatste desgewenst
kan worden vertwee-, -drie- of -viervoudigd. De bij de
spaarder bestaande verzekeringsbehoefte zal ten hoogste
bij wijze van toeval worden bevredigd door de uiterst be-
perkte verzekeringsmogelijkheid, welke de spaarbank
kan bieden. Deze wachte er zich dus met haar propagan-
da voor de spaar-verzeker-combinatie te hoog te mikken
en op het terrein der levensverzekeringmaatschappij te
komen, die zich door een gevariëerd stel tarieven en ver-
zekeringsvormen aan ieders individuele omstandigheden
kan aanpassen, waarin de spaarbank haar nooit kan vol-
gen. Daarenboven zijn de levensverzekeringmaatschqp-
pijen geleidelijk, op grond van fiscale, juridische en aller-
lei andere overwegingen, gekomen tot speciale poliscon-
structies, die zich tot wat de spaarbanken nu gaan bieden
verhouden als maatwerk tot confectie.
Hieruit blijkt wel, dat de spaarbanken zich aan een
experiment wagen, waarvan allerminst vaststaat, dat
het op de duur, ook als het nieuwtje er af is, levensvat-
baar zal blijken. Zeer waarschijnlijk hebben de afzijdig
blijvende spaarbanken zich bovendien terecht gereali-
seerd, dat de combinatie van het spaarbankboekje met
een levensverzekering door haar gehele bedrijfsvoering
heenspelende consequenties medebrengt. Zij zullen bijv.
genoodzaakt zijn ongezonde spaarders af te wijzen,
komen voor moeilijke pour-parlers met hun spaarders
te staan wegens buiten hen om door de levensverzekering-
maatschappij genomen beslissingen, worden gedwongen
in geval van tussentijdse verbreking van het contract
op het gekweekte spaarsaldo. een korting toe te passen,
die bij verbreking binnen .circa 2 jaar de terugbetaling
zelfs tot beneden het bedrag der eigen inlagen doet dalen,
en wat dies meer zij. Het is zeer de vraag, of uit dezen
hoofde teleurgestelde spaarders-verzekerden als tevre-
den spaarders volgens het traditionele systeem voor de
spaarbank behouden kunnen worden, m.a.w. of van
het ingevoerde nieuwe systeem zelfs niet een anti-re-
clame voor de spaarbanken zou kunnen uitgaan. Ook
principiële bezwaren tegen het zonder beperking ver-
zekeren van jonge kinderen, bij wie elke verzekerings-
behoefte ontbreekt, voor bedragerîtotf2.400,—toe, zulks
in tegenstelling tot het levensverzekeringbedrijf, wer-
den in deze reeds vernomen.
Het is geenszins de bedoeling van deze beschouwing
geweest om vanuit een subjectief levensverzekeraars-
standpunt de nieuwe plannen van de spaarbanken te
becritiseren en te veroordelen. Niets zal ook de levens-
verzekeringmaatschappijen liever zijn dan een gezonde
groei van de spaarbanken als een bewijs van herstel
van de spaarzin van ons volk. Maar de spaarbnk en de
levensverzekeringmaatschappij hebben elk eèn eigen
taak en hebben daarop hun bedrijfspractijk ingesteld.
Dat zij ménig raakvlak hebben staat vast en daarover
zou zeker nog veel, zijn te zeggen, gelijk het in het ver-
leden reeds onderwerp van bespreking is geweest, ook
in de algemene vergaderingen van de Nederlandse
Spaarbankbond, waar zelfs reeds enkele malen een le-
vensverzekeraar refereerde of prae-adviseerde over deze
materie. De schrijver moge zich er daarom van ontheven
achten te dier zake nader in details te treden, doch de
belangstellende lezer naar de betreffende publicaties
1)
verwijzen.
Rotterdam.
Dr A. G. PLOEG.
) J. W. Niemeijer – Belegging (1933). Dr A. 0. I{olwerda en Mr E. Land –
Spaarbank en Levensverzekering; is samenwerking mogelijk en gewenscht? (1938).
Nederland en .de hulp aan de minder ontwikkelde gebieden
Nederland heeft in de laatste eeuwen, zij het in af-
Toch blijft het, zoeken van deze weg plicht, zolang
wisselende mate, een rol. van betekenis gespeeld in het – Nederland nog de mannen kan opbrengen, die, indien
materiële en, geestelijke leven van de wereld. Als bol-
het hun slechts wordt rogeljk gemaakt, hun land kun-
werk van het recht, als bakermat van grote geleerden nen terugbrengen op een plaats welke belangrijker is
op allerlei gebied, als zeevarende mogendheid, als kolo-
dan die waarop het thans dreigt te worden teruggedrongen.
nisator van uitgestrekte gebieden en brenger van wel-
Welke nu fs deze weg? Gaan bij het stellen van de
vaart in die landen, als mogendheid van de eerste rang vraag ieders gedachten njet onwillekeurig Uit naar die
op het gebied van de internationale handel, kortom in delen van de wereld, waar men in sterke mate behoefte
allerlei opzichten heeft Nederland een rol gespeeld welke heeft aan en waar men bij wijze van spreken schreeuwt
aan de iest van de wereld terecht ontzag inboezemde. om
de deskundigen en technici, om de mannen met tro-
Dat Nederland, onder erkenning van het vele goede .pische ervaring, om al diegenen die in Nederland op de
waarop het nog steeds kan bogen en in de toekomst, naar ,,scrapheap” dreigen geworpen te worden?
Ligt in die
gehoopt mag worden, zaL kunnen blijven bogen, niet
landen niet de taak welke Nederland bij uitstek goed ver-
meer de vobraanstaande plaats bekleedt welke het in
vullen kan en ligt in die landen niet de kans voor Neder-
de gouden eeuw en in de daarop volgende jaren in de land wederom een nuttige rol te spelen in het wereld-
wereld innam,, behoeft geen betoog. Welke oorzaken
gebeuren?
daaraan ten grondslag liggen moge hier buiten beschou-
Nederland zou deze taak inderdaad bij uitstek goed
wing blijven. Zeker is in ieder geval, dat, nu het overgrote kunnen vervullen; op grond van de geaardheid van zijn
deel der koloniën is weggevallen en nu aan de bevolking bevolking en van de opleiding van zijn jeugd. De Neder-
van het moederland geen gelegenheid meer geboden wordt landse bevolking is ingesteld op aanpassing aan andere
de aangevangen constructieve taak verder af te maken, nationaliteiten; meer dan het geval is in verschillende
het nieuwe Nederland met zijn groeiende ovérbevolking der ons omringende landen kan een Nederlander zon-
en niet in de laatste plaats met zijn jonge universitaire der zijn nationale karakter geweld aan te doen begrip
generaties zich voor een belangrijke hinderpaal geplaatst hebben voor andere opvattingen in andere landen. En
ziet bij het zoeken naar een weg langs welke het zich nauw hieraan verwant is de naar verhouding grote kennis
in de toekomst wederom een plaats in de wereld kan van vreemde talen in Nederland. Vele Nederlanders
verschaffen welke het in het verleden bewezen heeft op verwerven deze talenkennis in de practijk, door te reizen,
voortreffelijke wijze te kunnen innemen. door omgang met buitenlanders, en door het doen van
14 Januari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
31
zaken met het buitenland; andere danken hun talen-
kennis voornamelijk aan hun opleiding op school. Over
deze opleing kan men van mening verschillen. Mis-
schien zullen sommigen, bijvoorbeeld Amerikanen, stel-
len, dat de opleiding van de jeugd in hun land meer aan
moderne opvattingen aangepast en dus beter is.. Wat
hiervan moge zijn, men zal toch niet ontkennen, dat
het Nederlandsô onderwijs van bijzonder degelijke aard
is, zowel het hogere als het middelbare en lagere onder-
wijs en zowel het theoretische als het practische onder-
wijs. En men zal toch zeker niet ontkennen dat
bij
de
Nederlandse jeugd op school meer begrip gewekt wordt
voor de wereld buiten onze grenzen dan in vele andere
landen. Dit ligt ookvoor de hand; in andere landen is
het dikwijls in veel mindere mate nodig de jeugd op te
leiden met het oog op een mogelijke latere werkkring
buiten het vaderland of deszelfs koloniën of overzeese
rij ksdelen. In Nederland heeft men
bij
de opleiding van
de jeugd steeds voor ogen gehad dat een latere werkkring
buiten de rij ksgrenzen en zeker buiten de Europese rijks-
grenzen lang niet onwaarschijnlijk was. De aard van een
klein land, dat v66r alles door zijn wereidhandel groot
geworden is, brengt nu eenmaal mee, dat men de jeugd
van het begin af er aan gewent over grenzen heen te zien.
En het zal wel in hoofdzaak aan deze opleiding en
geaardheid van het Nederlandse volk en aan de enorme
koloniale ervaring van .zovele Nederlanders geweest zijn,
dat Dr Drees gedacht heeft toen hij ter gelegenheid van
de aanvaarding van een Eredoctoraat aan de Univer-
siteit van Maryland in een rede over de hulp aan de min-
der ontwikkelde gebieden zeide: ,,each country should
contribute according to its ovn qualifications and capa-
cities”. En niet alleen Dr Drees heeft daaraan gedacht,
ook zIe Raad van Europa deed dit, toen hij in zijn rap-
port van 27 Augustus
1952
over de ,,Relations écono-
miques avec les pays d’outre-mer’ en met name in een
passage over de ontsluiting van het wereiddeel Afrika
speciaal Nederland noemde, welk land volgens de Raad
daaraan bij uitstek dient deel te nemen op grond van
zijn ,,connaissance du milieu tropical et des nombreux
problèmes qu’il pose”.
De vraag rijst thans, of de ,,contribution” welke Ne-
derland .aan de hulp aan de minder ontwikkelde ge-
bieden op het ogenblik levert, voldoende is, dan wel
of het op de weg van Nederland ligt ,,de prendre une
part plus active encore’ zoals door Mr H. F. van Walsem
bepleit is in een bulletin van de ,,Société Beige d’Etudes
et d’Expansion”. Het antwoord op deze vraag kan niet
anders luiden dan in laatstbedoelde zin.
Toegegeven moet worden, dat Nederland op het 9gen-
blik allerminst achterblijft bij het verlenen van hulp.
Het feit, dat Nederland na Amerika, Engeland en Frank-
rijk het vierde land is – verleden jaar zelfs het derde –
wat het aantal uitgezonden deskundigen naar minder
ontwikkelde gebieden betreft, spreekt boekdelen. Het
is moeilijk hierover nauwkeurige cijfers te geven, doch
ter gedachtebepaling kan worden gezegd, dat deze cij-
fers op het ogenblik in de orde van grootte: Amerika
450,
Engeland, Frankrijk, Nederland 100 â 120 liggen.
Deze cijfers betreffen echter alleen de uitgezondenen
in het kader van de bekende hulpprogramma’s en zij
omvatten niet diegenen, die buiten deze programma’s
om rechtstreeks door een der hulp ontvangende landen
in dienst genomen worden. Illustratieve voorbeelden
zijn voorts, dat de acht hoogleraren aan het ,,Royal
College of Medicine” te Bagdad allen Nederlandet’ zijn
en dat zeven Nederlandse ingenieurs werden aangesteld
bij de ,,Development Board” van Irak. Doch er is veel
meer mogelijk.
Nederland kan een essentieel belangrijker
bijdrage leveren. Mits slechts de hulp aan de minder ont-
wikkelde gebieden op in eer systematische wijze plaats-
vindt en mits slechts een systeem gekozen wordt, waarbij
van de grote mogelijkheden, welke een opleiding in Ne-
derland biedt, gebruik gemaakt wordt.
Tot nu toe wordt bij de hulp aan de minder ontwik-
kelde gebieden niet voldoende systematisch te werk
gegaan. De Verenigde Naties hebben tot dit doel een or-
ganisatie opgericht; de Amerikanen hebben er een in
het kader van het bekende Point IV van’ Truman’s
programma; de Engelsen hebben hun Colombo-plan
voor Azië; de Duitsers hopen.het afzetgebied dat voor
hun industrie achter het ijzeren gordijn is verloren ge-
gaan te herwinnen door aan ,,knôw-how” gekoppelde
‘everanties van fabrieksinstallaties aan de minder ont-
wikkelde gebieden; de Noren hebben kortgeleden een
eigen plan ontvoiwd; en zo is er meer en zal er onge-
twijfeld in de toekomst nog meer komen.
De president van de Internationale Bank voor Herstel
en Ontwikkeling, Eugene R. Black, sloeg de spijker op
de kop, toen hij verleden jaar tijdens de jaarlijkse ver-
gadering van de Raad van Gouverneurs van de Inter-
nationale Bank zeide: ,,I believe there has been far too
much scattering of effort in the technical assistance
programs. Assistance has been asked and provided over
the whole vast range of economic and social activity,
without much consideration for relative orders of im-
portance. There is need for more concentration of effort
on the fundamentals – on such things as improvement
of agricultural techniques, education, health, and public
administration. Concentrated on these fundamentals,
the programs would be more understandable, more
manageable, more effective – they would, 1 think, have
a coherence and impact far greater than at present”.
Hier nu ligt een taak welke Nederland kan vervullen.
Voor deze ,,coherence” en ,,impact” kan Nederland
zorgen, indien dit land in enigerlei vorm
zou
worden
ingeschakeld als opleidingscentrum
voor het gestelde
doel. Vanzelfsprekend niet onder uitsluiting van anderen;
buitenlandse hoogleraren en andere onderwijskrachten
zouden gelijke rechten moeten hebben als de Neder-
landse om aan het opleidingswerk deel te nemen; bui-
tenlandse studenten zouden gelijke kansen moeten heb-
ben, opgeleid en uitgezonden te worden; buitenlandse
opleidingsinstituten zouden kunnen voortgaan met het
verrichten van hun nuttige taak. Doch Nederland zou
met de hulp van de andere landen een bij uitstek op dit
werk afgestemde opleiding moeten organiseren. Daarbij
zou kunnen worden voortgebouwd op het reeds bestaande.
Sedert kort bestaat in Den Haag het Internationaal
Academisch Instituut, tot stand gekomen door univer-
sitaire samenwerking. Vorig jaar waren daar 20, dit
jaar zullen er naar verwachting 100 studenten worden in-
geschreven. Waarom zou niet op deze zelfde basis een
gehele opleiding, gericht op de uitzending naar de minder
ontwikkelde gebieden, kunnen worden georganiseerd? Een
opléiding welke ook het technische en het landbouw-
kundige onderwijs omvat. Gebruikmakend van de reeds
in Nederland aanwezige instituten, dus van een Hoge-
scjioojjn Delft, in Wageningen, van het ,,International
Agricultural Centre” in Wageningen, van de middelbaar
technische scholen van de ,,Netherlands Universities
Founiations for international cooperation”, van het
door deze stichting in het leven geroepen ,,Institute of
Social Studies”,. van het Instituut Nijenrode, moet het
32
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1953
toch mogelijk zijn een allround opleiding te organiseren,
waar zowel Nederlandse als buitenlandse leerkrachten
les geven en zowel Nederlandse als buitenlandse jonge-
lieden les krijgen met het oog op uitzending naar de
minder ontwikkelde gebieden. Het Nederlandse aandeel
in deze opleiding. zal vermoedelijk het grootst zijn, doch
er zullen ongetwijfeld vele buitenlandse leerkrachten
aangesteld worden, die deels permanent in Nederland
woonachtig deels voor enkele lesuren in de week tijdelijk
in Nederland verblijven zullen. En van de jongelieden
die opgeleid worden zullen de Nederlanders vermoe-
delijk eveneens het talrijkst zijn, doch de buitenlandse
studenten zullen ongetwijfeld komen, mits het peil van
de opleiding slechts hoog genoeg is.
Brengt men op deze wijze systeem in een tot nu toe
maar al te weinig systematische opleiding, dan kan de
hulp aan de minder ontwikkelde gebieden een succes
worden. Dan zal men het probleem kunnen oplossen –
waarvoor men thans nog geen oplossing heeft – dat de
arbeid
van
de ,,highly qualified” pioniers, die dikwijls
slechts voor betrekkelijk korte tijd kunnen worden uit-
gezonden, wordt overgenomen door jongere voldoendé
ingewerkte kra:hten, die men daarvoor gedurende een
langere periode beschikbaar kan stellen. Dan zal de
opleiding kunnen worden aangepast aan de gedifferen-
tieerde behoeften van de verschillende minder ôntwikkel-
de gebieden en dan zal het niet meer behoeven voor te
komen, dat de Engelsen tot eind 1951 slechts 40 krachten
konden vinden voor 192 in het kader van het Colombo-
plan in Azië gevraagde deskundigen. Ook andere pro-
blemen zullen dan met vrucht kunnen worden aangevat.
Bijvoorbeeld in verband met de kapitaalinvesteringen
in de minder ontwikkelde gebieden. De moeilijkheid
ligt daarbij lang niet alleen op financieel gebied; even
belangrijk is, dat men zich bij kapitaalinvestering zeker
weet van de aanwezigheid der nodige technici, die in
het betrokken land dikwijls niet voldoende aanwezig
zijn. Wanneer in dergelijke gevallen in een vroegtijdig
stadium overleg gepleegd kan worden met een centraal
opleidingsinstituut, kan dit de zaak slechts ten . goede
komen. Weer een ander probleem is dat van de handel
met deze gebieden. Ook daarover schrijft de Raad van
Europa in zijn bovenaangehaald rapport en hij zegt
daarin, dat de landen die geen territoriale verantwoor
–
delijkheid dragen in overzeese gebieden, tot de markten
in die landen toegang zullen krijgen naar mate van hun
deelneming in de ontwikkeling van die gebieden. Ook
aan de bevordering van de internationale handel kan dus
het apparaat van een centrale opleiding en een daardoor
te creëren reservoir, van technici en deskundigen dienst-
baar gemaakt worden.
Het in het leven roepen van een systematische oplei-
ding voor uitzending naar de minder ontwikkelde ge-
bieden is in hoge mate wenselijk en het valt niet in te
zien waarom Nederland niet zou trachten dit apparaat
hier te lande te doen vestigen. Op gronden hierboven
uiteengezet is Nederland daar bij uitstek geschikt voor
en het gaat er dus slechts om voor deze gedachte begrip
te wekken bij de andere landen. Nederland zal vanzelf-
spreken.d niet kunnen verlangen, dat andere landen af-
breke.n wat zij op dit gebied reeds hebben,
doch een
preferen tiële bestemming en erkenning van een centraal
opleidingsinstituut in Nederland
zal een centripetale uit-
werking hebben. Tot heil van de minder ontwikkelde
gebieden en tot heil ook niet minder van Nederland.
In het bovenstaande is tot nu toe .’rj wel geheel ge-
zwegen over de financiële kant van de zaak. Ook hierover
sprak Eugene Black in zijn bovenaangehaalde rede.
Hij zeide daarover o.a. het volgende: ,,Good advice is
rarely welcomed for its own sake; experience demon-
strates that, if the advice is to be effective, it must usually
be accompanied by something more tangible. In other
words, technical assistance in these fields should not be
regarded as a separable activity. To the extent possible,
it should be integrated with financial help in pursuance
of a single development objective”.
Gelukkig kan gezegd worden, dat het enorme belang
van de hulp aan minder ontwikkelde gebieden, alge-
meen en vooral in de Verenigde Staten van Amerika
zozeer wordt ingezien, dat men bereid is de daarvoor
benodigde fondsen ter beschikking te stellen. Nog slechts
zeer onlangs zeide Eric Johnston, voorzitter van de ,,In-
ternational Development Advisory Bbard” op een pers-
conferentie: ,,I am convinced that a greater flow of
American private capital into underdeveloped coun-
tries is essential to the success of Point IV. 1 would like
to see United States investments abroad in the next
four or five years reach an , annual amount of
$ 4,000,000,000.
The present rate is about $ 1,000,000,000 annually”.
Misschien zal het wenselijk blijken het beschikbare
geld op andere wijze dan tot nu tôe bijeen te brengen,
bijvoorbeeld door het in een daartoe te stichten Wereld-
fonds te storten, zoals van Nedèrlandse zijde reeds is
aanbevolen. Dcch dit is een zaak van uitvoering. De fi-
nanciële middelen zijn ,,for once” niet de ,,bottle-neck”,
hetgeen wel duidelijk gedemonstreerd wordt door het
feit, dat er op het huidige ogenblik uit Amerikaanse
fondsen meer beurzen beschikbaar zijn dan candidaten
disponibel.
Eén ding staat echter wel vast. Bij zovele plannen wordt
er maar al te gemakkelijk van uitgegaan, dat de beno-
digde financiële middelen, wel van Amerikaanse kant
zullen komen. Dit nu zal hier beslist geheel anders liggen.
Weliswaar spreekt het vanzelf, dat de’ Verenigde Staten
in staat erl bereid zullen zijn voor de hulp aan de minder
ontwikkelde gebieden groter sommen ter beschikking
te stellen dan Nederland; doch indien Nederland de
concentratie van de opleiding voor uitzending van des-
kundigen en technici naar deze gebieden in eigen land
zou nastreven en indien Nederland hierin zou slagen,
dan zal daar in belangrijke ,j’iate Nederlands kapitaal VOOr
beschikbaar gesteld moeten worden.
En niet alleen –
en wellicht niet bij voorkeur – Nederlands overheids-
kapitaal, doch dan zal het Nederlandse bedrijfsleven een
positief standpunt moeten innemen tegenover dit vraagstuk.
De integratie van ,,technical assistance’ met ,,financial
help”, zoals Black het uitdrukt, is noodzakelijk en dit
geldt niet slechts bij de uitvoering ter plaatse in de te
ontwikkelen gebieden doch ook reeds in de aanvang
bij het leggen van de fundamenten van het gebouw. Dit
gebouw zal mede, zelfs bij uitstek, door Nederlands ka-
pitaal geschraagd moeten worden. In welke vorm dit
dient te geschieden is een kwestie van uitvoering, waarbij
men zou kunnen denken aan een tot dit doel opgericht
consortium, waarin het Nederlandse bedrijfsleven met
de Nederlandse Overheid samenwerkt.
Wanneer de Nederlandse Regering bereid is bij de
daarvoor in aanmerking komende bevriende regeringen
en internationale instanties voor IVederland een rol te
bepleiten als hiërboven bedoeld en daarmee succes heeft
en wanneer voorts het Nederlandse
bedrjjfleven
tegen-
over dit
,
alles’ een positief standpunt inneemt, dan zal»
Nederland ook in dit opzicht een kwa/iteitsproduct kun-‘
nen leveren en wederom een rol kunnen spelen ivelke de
rest van de wereld ontzag inboezemt.
Vetp.
Jhr Mr E. B. F. R. G. WITTERT VAN HOOGLAND.
14 Januari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
33
Invoerbepalingen en industriële ontwikkeling van Indonesië
Zoals overal elders in landen, die onder de verwoes-
tingen van de oorlog te lijden hadden, stond ook de direct-
na-oorlogse periode in Indonesië in het licht der rehabi-
litatie. Het doel was immers het vooroorlogse productie-
vermogen zo spoedig mogelijk weer op peil te brengen.
Men hield zich niet bezig met Thet uitstippeléii van eco-
nomisch-politieke richtlijnen op lange termijn doch uit-
sluitend met incidçnteel ingrijpen waar dit het meest ur-
gent bleek. Op de vraag, of deze ,,politiek” wel de juiste
was moge hier het antwoord en de argumentatie daarvan
achterwege blijven. Aan de bedoelde rehabilitatie echter
stonden verschillend hinderpalen in de weg. Interna-
tionaal bestond er een grote vraag naar producten en
grondstoffen doch een herstel van verwoestingen en ver-
waarlozingen in de agrariscihe sector laat ziçh niet zo
snel bewerkstelligen, zodat de deviezenstroom naar In-
donesië zeer smal en ondiep was. Dit eiste een uiterst
zuinige dçviezenpolitiek met het gevolg dat de binnen-
landse markt verre van voldoende was voorzien van
die producten, welke nodig waren om de meest dringende
behoeften te bevredigen. Het lag dus in de rede dat men
zich vastklampte aan het binnenlândse nijverheidsappa-
raat en trachtte dit op korte termijn te rehabiliteren, doch
hiervoor, moest men eveneens aanspraak maken op de
toch al beperkte deviezenvoorraad, zodat de benodigde
machines en grondstoffen slci’chts in zeer beperkte mate
konden binnenkomen met als factor van vertraging: de
grote vraag naar deze goederen overal elders. Door de
boven globaal geschetste omstandigheden was aan het
binnenlandse nijverheidsapparaat, voor zover dit werk-
zaam was en kon zijn, gezien de voorziening van de nodige
buitenlandse grondstoffen, een’ruim lonende afzet ver
–
zekerd. Het prijsniveau lag zeer hoog en dientengevolge
werden zelfs door slecht geoutilleerde en georganiseerde
bedrijfjes behoorlijke winsten gemaakt.
De monetaire maatregelen in Maart 1950 genomen
verhoogden de prijzen van importgoederen uit het bui-
tenland aangezien voor importen aankpop van certifi-
caten werd geëist en wel tot 200 pCt van de invoerwaarde.
Voor buitenlandse grondstoffen en machinerieën bete-
kende dit dus eén aanmerkelijke prijsverhoging, terwijl
de aanvankelijk aangekondigde fluctuerende certificaten-
koers bijzondere moeilijkheden t.a.v. afschrijvingen zou
inhouden
1).
Hiertegenover stond echter dat ook de ge-
importeerde eindproducten belast werden met de zoëven
genoemde certificaten zodat de concurrentiembgelijk-
heid op deze gronden niet werd verkleind. Integendeel,
wegens de binnenlandse kostenelementen, welke vanzelf-
sprekend buiten het certificatensysteem vielen, werd aan
het in Indonesië producerende bedrijf een ruimer kans
geboden: De exporteur evenwel, die onder de nieuwe
maatregelen voortaan een ,,exportsubsidie” ontving in
de vorm van 100 pCt van zijn exportbedrag, droeg zorg
voor een enigszins ruimere deviezenpot, terwijl daaren-
boven ook in het buitenland de concurrentie toenam,
waardoor de marktvoorzi.ening in Indonesië aanmerke-
lijk. verbeterde. Dit was voldoende., om de Indonesische
nijverheidsbedrijven in concurrentiemoeilij kheden te
brengen welke toenamen. naarmate de importen ruim,er
baan. ,gebode,n kregen..
‘) zie hierover uitvoeriger Economie”, Âugustiis..1950, blz. 547.
Het speculatieve en slecht geoutilleerde bedrijf werd
uiteraard het eerst getroffen aangezien het onder de meer
normale productiekostenverhoudingen aan de concur-
rentie niet het hoofd kon bieden. De officiele devaluatie
bracht weinig wijzigingen in de situatie, alleen dan dat
een aantal artikelen toegevoegd werd aan de zgn. indu-
cement-lijst hetgeen inhield dat de import er van niet op
de markt kwam volgens de na-devaluatiekoers doch met
een extra binnenlandse belasting, zodat de marktprijs
hiervoor in Indonesië, indien wij een vergelijking trekken
met de Nederlandse gulden, 1 : 5 kwam te staan. Daar-
bij nog te rekenen de stakingen welke meerdere malen
resulteerden in een loonsverhoging, waardoor de pro-
ductiekosten nog werden verhoogd en het behoeft .geen
nader betoog dat van vele zijden verzoekschriften om
bescherming werden
gezonden
naar de bevoegde instan-
ties. Een interne werkgroep werd dezerzijds ingesteld en
belast met de bestudering dezer materie welke vrij on-
overzichtelijk bleek. Behalve uit de textiel- en glaspro-
ducentengroep kwam het verzoekschrift slechts zelden
van meer dan een enkel bedrijf. De eerste vragën die in
verband hiermede rezen waren o.a.:
of het om-bescherming-vragende-bedrijf een der spe-
culatieve was waardoor bescherming meer kwaad dan
gced zou stiëhten.
t
of het bedrijf in kwestie deel uitmaakte van een der-
gelijke groep dat de totale productie zodanig van om-
vang was dat een eventuele bescherming effectief zou
zijn en wel zé dat dan niet tevens aan de geprotec-
tionneerde bedrijvengroep exorbitante winsten in de
schoot werden geworpen.
De bedoelde werkgroep, in de wetenschap van het re-
geringsstandpunt dat indüstrialisatie uit het oogpunt van
evenwichtscheppend welvaartselement noodzakelijk was,
begon met het opstellen van een vijftal normen waaraan
moest worden voldaan om bescherming te verkrijgen.
Dit alles met het oog op de ,,opvoedingsperiode” welke
doorgemaakt moest worden. Hieruit blijkt dat men niet
het plan had de nijverheidssector aan zich zelf over te
laten noch deze, koste wat kost, in zijn totaal in bescher-
ming te nemen.
De vijf opgestelde beoordelingsnormen waren de:
1. hoeveelheidsnorm, waarin vastgelegd moesten wor-
den:
de behoeften;
de binnenlandse productie;
benodigde aanvullende import.
2. prijsnorm, waarbij de binnenlandse prijs volgens de-
ze norm principieel niet hoger mocht liggen dan die
van het importproduct.
Het lijkt vreemd dat geen hogere prijs geaccep-
teerd werd daar dan toch protectie overbodig zou zijn.
Echter mag niet over het hoofd gezien worden dat
,,merkenziekte” een sterk verschijnsel is in Indonesië,
IT”
34
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari
1953
waardoor een duurder importproduct dikwijls gepre-
fereerd wordt boven het goedkopere en in kwaliteit
gelijkstaande binnenlandse.
– 3. kwaliteitsnorm.
conjunctuurnorm, waarbij rekening werd gehouden
met het verschil in prijsfluctuaties bij wat men voor
de exportproducten ontvangt en voor de import-
producten moet betalen. Zou hierin een parallel be-
staan dan verviel deze norm als zodanig.
werkgelegenheidsnorm, welke werd ingeschakeld
omdat de industrialisatie in Indonesië in het bijzon-
der ten doel heeft: het scheppen van werkgelegenheid.
De normen genoemd onder 4 en
5
staan een hogere
binnenlandse prijs toe dan principieel onder de prijsnorm
acceptabel werd geacht. De uitwerking van de normen,
om deze tot practisch hanteerbare te maken, moge hier
achterwege blijven.
Uit het bovenstaande inzake de normen blijkt dus dat
men,niet louter de prijs als richtlijn heeft aangenomen
doch ook andere facetten van het economisch leven bij
de beoordeling heeft betrokken. Stel dat de prijs van een
binnenlands product op grond van de normen 4 en
5
hoger mag liggen dan die van het importproduct, dan
zou dat prjsverschil enerzijds, mogen wij het zo noemen,
een risicopremie zijn voor tijden, dat de import in prijs
zou stijgen of zou stagneren om redenen van oorlog, cri-
sis e.d., anderzijds een bijdrage tot de algemene welvaarts-
verhoging via de werkgelegenheidsvergroting. Deze
0.1.
realistische beschouwingswijze, realistischer althans dan
die welke door de Indische Regering destijds geadviseerd
werd in de nota, gevoegd bij de Memorie van Antwoord
inzake de begroting van Nederlands-Indië voor 1940
2),
waarin o.a. gesteld werd: ,,Een aan de Indische nijver-
heid toegekende preferentie van maximaal 10 pCt bij
aanschaffing door het Gouvernement”, werd enkele ma-
len in toepassing gebracht. De recente gewijzigde invoer-
bepalingen welke met ingang van 12 Augustus ji. ian
kracht werden en waarbij per circulaire van het Centraal
ICantoor van de Invoer (no P 26, dd. 12 Augustus 1952),
nieuwe goederenljsten (A t/m D) werden bekendgemaakt,
‘hebben een andere situatie geschapen. Om een korte
samenvatting te geven van de inhoud dezer wijzigingen
diene het volgende
3).
Lijst A omvat essentiële goederen welke zonder aankoop
van inducement-bewijzen kunnen worden geïmporteerd.
Lijst B omvat minder essentiële goederen. Hiervoor die-
nen inducement-bewijzen te worden ingeleverd gelijk
aan 100 pCt van de nominale cific-waarde. Lijst C heeft
betrekking op luxe goederen. Deze eisen inlevering ‘van
inducement-bewijzen gelijk aan 200 pCt van de nominale
cific-waarde. Lijst D vermeldt die goederen, waarvoor
in het geheel geen deviezen beschikbaar worden gesteld.
De verplichte aankoop en inlevering der inducements
verhoogt de importprjzen met een gelijk bedrag. In het
algemeen betekent deze regeling een gewijzigde bescher
–
ming van het binnenlandse nijverheidsapparaat al zal
deze bescherming niet de directe doelstelling der wijzi-
gingen geweest zijn. In eerste instantie was het de ver
–
plichte versobering waartoe de huidige ongunstige devie-
zenpositie van Indonesië noopte. Voor zover het nu de
artikelen betreft welke op de A-lijst voorkomen zal men
de vorengenoemde normen moeten blijven toepassen in-
dien moeilijkheden ontstaan of deze zich continueren.
De B-lijst beschouwende valt ons oog op een aantal in
‘) zie Economische voorlichting”, 11 Augustus 1939, blz. 1377.
‘) zje- hierover uitvoerig ,,Economische voorlichting”, 14 Augustus 1952,
blz, 1, 21 Augustus 1952, blz. 2 en 2 December 1952, blz, 2.
Indonesië geproduceerde artikelen, o.a. jams, vruchten-
sappen, agar-agar (gelatine uit zeewier), tandpasta,
schoenwerk, stopflessen, schrjfinkten, welke nu in het
kader der gewijzigde invoerregelingen een degelijke prijs-
bescherming genieten.
Op de C-lijst komt schoensmeer voor, terwijl de D-lijst
o.a. bevat karpetten en lederwaren.
Voor een gezonde industrialisatie is het ‘noodzakelijk
dat de nieuwe bedrijven modern opgezet worden en de be-
staande gemoderniseerd, ten minste gelijk aan het gemid-
deld rendabele bedrijf in het buitenland. De welvaartsver-
hoging immers vraagt naar een goed product tegen een
concurrerende prijs en niet tegen een, door bescherming
opgeschroefde prijs. Zodoende kan dan ook het loonni-
veau binnen redelijke grenzen gehandhaafd blijven het-
geen weer iioodzakelijk is met betrekking tot de export.
Nu bestaat evenwel het gevaar dat, aangetrokken door
de beschermende maatregelen, wederom het speculatieve
bedrijf ten tonele verschijnt, producten ‘op de markt
brengt tegen een prijs, welke, door de hoge kosten van
een dergelijk bedrijf, te hoog ligt en”waaraan de andere
bedrijven zich optrekken. De prijsbeheersing zal niet bij
machte zijn een dergelijk verschijnsel de kop in te druk-
ken, zodat het reële inkomen, ook van ,,de kleine man”,
zal dalen. Het zou zaak zijn dat de Regering aan dit on-
derdeel aandacht wijdde en contrôle zou uitoefenen op
bedrijfsvestiging in het algemeen en op die in de speculatieve
sfeer in het bijzonder, omdat bij deze laatste zeer weinig
of geen animo bestaat tot verbetering van het betrokken
bedrijf.
Men is al eens doende gweest met een ontwerp ,,be-
drijvenwet” doch tot op heden zijn er in dit opzicht nog
geen effectieve resultaten geboekt. En juist omdat de
Indonesische Regering, lettend op haar verklaringen en
uitspraken, in de industrialisatiè zo een belangrijke wel-
vaartsfactor ziet, al zijn de meningen over de te voeren
politiek daaromtrent nog niet eensluidend, juist daarom
zou zij aan het bovengestelde haar bijzondere aandacht
moeten wijden, al weten wij dat dit niet het enige probleem
is waartegenover Indonesië zich geplaatst ziet. Tal van
andere vraagstukken doen zich voor, welke in vele andere
landen als probleem reeds lang tot het verleden behoren.
Daarom is het bij een dergelijke opbouw van het grootste
belang ‘dat speciaal gelet wordt op het reeds bestaande en
dit, om een basis te vormen voor de groei, gezond gemaakt
wordt. Het is met dit probleem zoals met de bevolkings-
toename. Men telt niet dagelijks, men wordt er niet door
opgeschrikt, het verschijnt niet plotseling. Daardoor
bestaat het gevaar van verwaarlozing bij het zien van an-
dere acute problemen. Toch verkeert het onderwerpeljk
probleem reeds langer in het acute stadium. Zeer snel in-
grijpen met eenvoudige, doorvoerbare regelingen, waar-
bij eventuele bijkomstige nadelen geaccepteerd dienen
te worden, geeft nog kans op succes.
Er zijn tal van personen die huiverig worden wanneer
gesproken wordt”‘over industriële ontwikkeling of indus-
trialisatie van minder-ontwikkelde gebieden. De reali-
sering daarvan zien zij als een nadeel voor de reeds ruimer
geïndustrialiseerde landen. Dit is dan vooral een punt dat
West-Europa en Amerika aangaat. Deze huivering ech-
ter werd geboren uit een denkfout, voortkomend uit kort-
zichtigheid. Zij zien een afzetterrein verkleind en op lan-
gere termijn misschien zelfs geheel verloren gaan. Hier-
teenover is te stellen dat in deze onder-ontwikkelde ge-
bieden de industrialisatie niet kan geschieden zonder be-
langrijke importen uit het buitenland, zoals machinerieën,
materialen, grond- en/of hulpstoffen. Deze importen om-
14 Januari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
35
vatten enorme bedragen, terwijl wij in dit kader niet nader
willen ingaan op kapitaalimport en ,,import” van des-
kundigen, omdat deze laatste twee doorgaans ,,buiten de
huivering” gedacht worden. Ook valt deze industrialisatie
niet zonder meer samen met het streven naar autarchie
doch is vooral bedoeld als een structurele evenwichtsfac-
tor welke in Indonesië zoals eertijds ook in Japan bij uit-
stek een werkgelegenheidskwestie is. Hieruit vloeit voort
dat het niet gaat om productie van al het nodige, hetgeen
overigens ook een onmogeljkheia zou zijn. Een ruimte
voor importen blijft dientengevolge bestaan en zal zelfs
toenemen, hoe paradoxaal dit misschien ook moge klin-
ken, naarmate de binnenlandse productie stijgt. Daarmee
immers stijgt de koopkracht en behoeften zijn er nog te
over vooraleer men op een niveau is gekomen, waarop
de term ,,onder-ontwikkeld” niet meer van toepassing
zal zijn, waarmede echter evenmin de periode van nood-
zakelijke importen zou zijn afgesjoten. Zou de deviezen-
positie dergelijke importen niet toelaten dan zal bij het
niet-doorvoeren der industrialisatie daarin geen wijziging ,
worden gebracht, want ook voor de andere importen ont-
breken dan de nodige buitenlandse valuta.
De geldmarkt.
Op de geldmarkt trad spoedig na het passeren van de ..
ultimo een ontspanning op. Weliswaar voîid tussen 29
December en 5 Januari een vermindering van de devie-
zenvoorraad met f 41 mln plaats, doch de geldonttrek-
kende invloed hiervan op de banken werd teniet gedaan
dôor een terugstroming vab baikbiljetten uit het ver-
keer met eenzelfde bedrag.
De verruiming bleek zowel uit de callgeldnotering,
die per 5 Januari weder tot het minimum van + pCt
werd
verlaagd,
als uit de marktdisconto’s die terugkeer-
•
den tot een voor ruime geldmarkten kenmerkende staf-
feling, oplopend van pCt voor Januaripapier, tot
15/16
– 1 pCt voor November- en Decemberpapier.
geheel. Immers, voor tal van onderdelen van die totale
productie, men denke aan voor locale markten werkende
ondernemingen als broodbakkerjen, staat vast dat inte
gratie generlei directe voordelen kan opleveren. (Hoeveel de
voordelen voor de wel tot profiteren in staat zijnde in-
dustrieën zouden kunnen zijn, kon tot dusver helaas
niemand berekenen).
sGravenhage.
Ed. van Ckeff.
GELD- EN KAPITAALMARKT
‘s-Hetogenbosch.
H. J. VAN OORSCHOT
INGEZONDEN STUK
Integratie zonder ordening zinloos
Het verslag van Drs F. Hartog over de vergadering
van de Vereniging voor dé Staathuishoudkunde(E.-S.B.
van 24 December
1952)
geeft door zijn beknoptheid het
door mij gezegde niet geheel juist weer.
Ik keerde mij tegen wat ik noemde de mythe, dat een
marché unique plus vrije concurrentie automatisch grote
voordelen zou opleveren. Daartoe beriep ik mij op enige
Nederlandse ondernemers, die
zeilf
toegaven, dat zij reeds
thans,zonder enige internationaleintegratie, via standaardi-
satie en specialisatie tot een verlaging van hun kostprij-
zen met tientallen procenten zouden kunnen komen, als
er slechts bewuste samenwerking tussen ondernemers be-
stond in plaats van concurrentie. Daarom pleitte ik voor
integratie, niet plus Vrije concurrentie (mi. bovendien
ethisch verwerpelijk en dus zeker geen basis voor een ver-
‘nieuwd Europa), maar plus ordening — dit laatste. bijv.
via onder een zeker toezicht staande kartels of via een
Europese p.b.o., of indien niet anders mogelijk met behulp
van een Europese productiewet.
Daarnaast waarschuwde ik tegen een overschatting
van de via integratie met behulp van speciâlisatie en stan-
daardisatie te verkrijgen voordelen vôor de productie als
De kapftaalmarkt.
Het gemiddelde rendement op 184 Nederlandse aan-
delen, berekend door de Rotterdamsche Bank, bedroeg
per ultimo December 1952
6,57
pCt. Per ultimo Decem-
ber
1951,
Maart, Juni en September 1952 bedroeg het
rendement achtereenvolgens 5,79, 6,23, 6,74 en
6,65
pCt.
Weliswaar is het aandelenrendernent het laatste halfjaar
derhalve enigszins gedaald, maar het ligt nog aanzien-
lijk boven dat van een jaar gleden. In zoverre is er wel
sprake van enige, maar geenszins van algehele overeen-
komst met de ontwikkeling van de rendementen op
obligaties hier te lande. Bovengenoemd aandelenrende-
ment is gebaseerd op de laatst uitgekeerde dividenden
per ultimo 1952, dus over het algemeen op de dividen-
den over 1951. Uit hetgeen er reeds bekend is geworden,
uit tussentijdse mededelingen, nieuwjaarsboodschappen,
interviews enz. over de resultaten van 1952 kan inmid-
dels worden afgeleid, dat er waarschijnlijk geen al te
groot verschil zal bestaan tussen de dividenden over
1951 en die over 1952.
Op de aandelenmarkt trok gedurende de verslagweek
de aankondiging van een interim-dividend van weder-
om 4 pCt door de Koninklijke de aandacht. Evenals het
vorig jaar hadden tevoren geruchten omtrènt een hoger
met papier getsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroorn
koperdraad
en koperdraadkabel
kabelgarnituren. vulmassa en olie
ABELFABRIEI(
DELFT
l
1004
1
3*
46′)
2.000
3
)
lOO
2.000
4*
30 ‘)
1.650 ‘)
lOO
1.650
4+
30
2
),
3.000 ‘)
100
3.000
4*
30
2
)
5.000
100*
5.038
35 6
3.000
lOO
3.000
45
ao.000
6
)
100
20.000
4+
2.000 ‘)
100
2.000
4+
30
1
)
5.000 ‘)
100
5.000
4+
30
1
)
5.000 °)
lOO*
5.038 35
6
2.0000)
100
2.000
4+
30
1
)
5.000″)
100
5.000
4+
5.000″)
100
5.000
4+
30
1
)
3.0009
100
3.000
4+
30 ‘)
5.000″)
100
5.000
4+
5.000″)
100*
5.038
34 6
5.000
16
)
lOO
.5.000
4*
30 ‘)
5.880″)
100
5.880
4+
30 2)
1.800
18
)
100
•1.800
4+
30
2
)
1.000″)
100
1.000
45
1.0Q0
lOO
1.000 4+
5.000
100
5.000
3*
10
2.000″)
100
2.000
41″
30′)
100
100
100
45
30′)
180
100
180
44
30
1
)
148 100
148
44
202)
150 100 150
44
10
3.125
21
)
100
2.500
432
110
475
250
100
250
100
20
3
160)
100
600
4* 30′).
lOO
1.000
45 30′)
100
1.000
4+ 30
1
)
100
2.500
4+ 30
2
)
100
2.000
4* 30
2
)
100
1.000
45 30′)
100
1.000
45 30
2
)
lOO
1.000
45 30
2
)
lOO
1.000
4* 30
1
)
100
3.000
45 30 ‘)
100
1
3.000
35
6
100
75
41 26′)
20
600″)
1.000
2
a)
1.000″)
2.500″)
2.000″)
1.000″) 1.000″)
1.000″) 1.000″)
3.000″)
3.000
75
36
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14Januari 1953
interim-dividend de ronde gedaan. Voor aandelen Phi-
lips bestond gedurende verscheidene beursdagen vraag
voor buitenlandse rekening, waaruit sommigen menen
te mogen besluiten, dat een introductie dezer aandelen
op Zwitserse effectenbeurzen aanstaande is.
De laatste tijd worden te Amste.rdam nog al eens
waarden van Amerikaanse beleggingsmaatschappijen ge-
introduceerd (o.a. Wellington Fund, Investors Mutual
en Blue Ridge Mutual Fund). Het feit, dat het dollaragio
momenteel practisch verdwenen is, enop sommige dagen
zelfs in een disagio is omgeslagen, is oorzaak, dat derge-
lijke fondsen thans op niet veel van de New Yorkse
noteringen afwijkende koersen door de Nederlandse be-
leggers kunnen worden verworven. Een van de oorzaken
van het succes, dat juist dit soort fondsen bij het Neder-
landse publiek heeft, schijnt te zijn.gelegen in de ver-
wachting, dat, mocht de conjunctuur in de Verenigde
Staten terug lopen, zij ten gevolge van het gevoerde ma-
nagement, mede in verband met de risicoverspreiding
die zij bieden, daarvan minder nadelige gevolgen zullen
ondervinden dan individuele Amerikaanse fondsen.
Op de obligatiemarkt werd de 4 pCt obligatie-emissie
der Gemeente Amsterdam verre overtekend. Ook uit de
in onderstaand staatje opgenomen koersen blijkt, dat de
ruimte in deze sector van de kapitaalmarkt nog steeds
gehandhaafd blijft.
(
Aand. indexcijfers.
Algemeen ……..
Industrie ……….
Scheepvaart
Banken ………….
Indon. aand.
Aandelen.
A.K.0 .
…………………………………
Philips…………………………………
Unilever
HAL………………………………….
Amsterd.
Rubber …………………
H
.V.A .
…………………………………
Kon. Petroleum ……………………
Staatsfondsen.
2
1
/2
pCt N.W.S .
……………………
3-3
1
/i,
pCt 1947 ………………………
3 pCt Invest. cert . ………………
3½ pCt 1951 …………………………
3 pCt Dollarlening …………………
SPECIPICATIE DER .EMISSfES IN
OÇTOUEIt EN NOVJ’MiIEII i9i9
(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt).
‘a.
–
NAAM
.
Oct
0
b er.
Obligaties.
Overheid:
Beleggingscertificaten
…………….
Gemeente ‘enray
Gemeente Borne . ……………….. Gemeente Brielle’ ………………..
Gemeente ‘s-Gravenhage Gemeente Tilburg N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten, ‘s-Gravenhage …………….
Gemeente Boxtel ………………..
Gemeente Roosendaal en Nispen .
Gemeente Dordrecht …………….
Provincie Gelderland
Gemeente Leiden ………………..
Gemeente Amersfoort
Gemeente Schiedam
Gemeente Utrecht
Gemeente Dordrecht …………….
Gemeente Leiden ………………..
Noord-Oostelijk Noord-Brabantse Ge-
meenten, Nistelrode Gemeente Oosterhout
Gemeente St. Oedenrode
Gemeente Nijkerk
Gemeente Dordrecht …………….
Gemeente Helmond
Particuliere,,:
Nederlandsch Hervormde Gemeente,
Flillegersberg
Vereniging ,,Eudokia” te Rotterdam .
Gereformeerde Kerk van Soestdijk .
Gereformeerde Gemeente van Russen
Aandelen.
2 Jan. 1953
9 Jan. 1953
N.V.
Assurantie-Maatschappij De Ne-
138,1 139,6
derlanden van 1845, ‘s-Gravenhage
. –
198,0 199,5
N.V. Kemo Corsetfabriek, Amsterdam
151,4
153,8
N.V. Nederlandsche Tank-, Apparaten-
129,8 130.1
en Machinefabriek, Rotterdam …….
42,0 43.2
November.
Obligaties.
Overheid:
–
151½
154
1
/4.
Investeringscertificaten
162
7
/s
160exd.
Gemeente St Michiels Gestel .
……
175%
179
3
/1
Gemeente Ede
127
129
Gemeente Smallingerland
77
1
/4
79½
Gemeente Emmen
81
85
1
/.-
,
Gemeente Geldrop
312½
309
1
/4
Gemeente Zaltbommel
Gemeente Sassenheim
Gemeente Tietjerksteradeel
76
9
1g
77
3
/4
Gemeente MilI en St Hubert
93
5
/1e
931511r,
Gemeente Geldrop
9 4 %
94
51
11e
Particulieren:
99
98
13
1,e
willem Smit en Co’s Transformatorenfa-
92%
93
1
/2
briek NV., Nijmegen …………..
Gereformeerde Kerk van Hilversum
Diverse obligaties.
3
1
1_
‘,
pCt Gem. R’dam 1937 VI …
98
1
/4
3
1
/2
pCt Bataafsche Pet,-. ………
98′
3
/ic
3
1
/2
pCt Philips 1948 ………………
97
3½ pCt Westl. Hyp.
Bank
……
93
STATISTIEKEN
97
3
/4
‘)
Versterkte en/of vervroegde
gehele
of gedeeltelijke
aflossing
te
allen
tijde
98
7
/8
96
1
,4_
toegestaan.
‘)
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum
92
3
/4
af toegestaan.
Waarvan reeds op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst:
J. C. BREZET.
‘)f 1.000.000;
‘)f
650.000;
‘)f
750.000;
‘)f
10.000;
‘)f
500.000;
2)
f 1.000.0Ô0;
1)f2.000.000;
5)
f 1.000000;
“) f2.500.000;
“) fl.000.000:
“)
fl.500.000:
“) f2.500.000;
“),f2.500.000;
”) f2.000.000;
“) f4.000.000;
“)f
800.000;
‘°) f
300.000;
‘°f 1.000.000.
“)
Waarop te storten f2.500.000.
Waarvan reeds op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst:
“)f
300.000;
“) f
500.000;
“) f
300.000; ‘”)f 1.200.000;
“) fl.000.000;
“) f
400.000;
“) f
500.000;
“) f
500.000;
0)
f
500.000;
“) f2.000.000.
ÖFFICIËLE WISSELKOERSEN
VAN
DE NEDERLANDSCHE BANK
Van 10 Januari 1953 af.
EMISSIES IN 1952.
(Reële bedragen in duizenden guldens)
Waar-
Uit
omzetting
Maand
Obti-
Aan-
Totaal
van
van andere
beleggingen en
Nieuw
gaties
delen
geblokkeerd.
geld
–
verties tegoed
Januari
27.686
100
27.786
–
43
27.743
Februari
–
47.572
6.798 54.370
–
22
54.348
Maart
. . .
99.878 8.192
108.070
–
228 107.842
April
– . .
43.745
1.573
45.318
–
25
45.293
Mei
66.288
–
66.288
–
88
66.206
Juni
46.617
–
46.617
199
42
4637f
Juli
113.822
2.897
116.719
–
22
116.697
Augustus
82.062
–
82.062
–
62
82.00C
September.
111.298
250
111.548
–
1
111.52
October.
– –
94.023
3.225
97.248
–
1
97.247
November.
–
17.195
–
17.195
–
1
20
17.17
Plaats
Per
Schriftelijk en It.
Aankoop
Verkoop
Brussel
………………….
lOO
B.fr.
7,59
7,61
Frankfort a/Main
100
D.M.
90,39
90.57
100
D.Kr.
54,86
55,16
100
Escud.
13,15 13,28
1 £
10,56
10,72
Kopenhagen
……………….
Lissabon
…………………
1
Can.
$
.
3.894
3,914
Montreal (luchtpost)
1
Can.
$
3,89
3,914
Londen
………………….
Montreal-(t.t.)
………………
Montreal (zeepost)
1
Can. $
3,884 3,914
1 U.S. $
3,77
3,83
Oslo
…………………….
lOO
N.Kr.
53,05
53,33
New York (t.t.)
…………….
100
Fr.fr.
1,077
1,095
Parijs
…………………….
Praag
…………………….
100
Kcs
7,58
7,62
100
Z.Kr.
72,86
7405
Zûrich ,,accoord”
–
frs.)
lOO
z.fr.
86.24 87,56
Stockholm
……………….
zürich
(Vrije
frs.)
……………
lOOz.frs.
86,71
87,09
1
14 Januari
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
37
OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN STAAT I.
Ontvangsten op niet-kohierbelastingen. Kalenderjaar 1952.
>< f 1 mln
Benaming der middelen
Jan.
-1952
Febr.
1952
Maart
1952
April
1952
Mei
1952
Juni
1952
Juli
1952
Aug.
1952
Sept.
1952
Oct.
1952
Nov.
1952
Totaal
1Jan.
1952
t/m uit,
Nov.
1952
Raming
jaar
1952e)
Loonbelasting
…………….
69,7
60,6
38,8 59,6 54,2 39,6
68,4
1
53,7
36,2 78,9
47,5
616,2
640,0
Dividendbelasting …………..
–
1,7
9,4
3,7
1,1
7,6
8,4
17,6
5,8
3,6
3,3
3,5
66,3
65,0
Commissarissenbelasting
1,4
0,7
0,4
1,0
0,4
0,9
1,9
0.7
0,1 1,5
0,5
10,6
10,0
30,3
24,8
15,6 25,1
23,2
15,3
30.1
23,4
14,3
30,8
21,6 254,6 260,0
Rechten op invoer
29,9
…
31,8 36,0
40,6
40,5
37,1
43,8 30,6
30,7
33,1
30,7
329,8
375,0
Accijns op gedistilleerd
……’
9,4
..
8,6
8,2 8,4
9,0
8,4
10,3
10,2 8,7 10,3 9,3
97,3
105,0
Vereveningsheffing
……………
Accijns op bier..
‘,
0,9
1,3
1,4 1,6
2,1 1,7
0,8 0,6
1,4
1,5
1,3
16,7
17,0
77
8,1
7,4
6,7
7,7
7,3
7,2
7,2
10,7
7,6 8,0
87,0
87,0
Accijns op tabak
31,4
23,0
26,6
25,6
28.2
21,6
22,1
28,7
29,4
25.3
23,6 286,0 305,0
Omzetbelasting
113,8
104,8
69,3
105,5
105,0
62,5
114,0
101,8
63,8
119,0
93,1
1.033,6
1.150,0
Rechten van zegel
)
4,0
2,8
3,3
3,3
3,6 3,4
3,1 3,1
3,6 3,6
3,3
38,4
40,0
Accijns
op suiker ……………….
Rechten van registratie
3,9
5,1
3,6
3,2 3,7 3,6 3,6 2,9
2,9 4,5 4,2
41,3
45,0
Rechten van successie
8,3
6,7
7,4
7,0
7,8
6,1
6,8
9,3 7,0
8,0 8,0
81,0
90,0
Motorrijtuigenbelasting
6,1
‘
5.6
5,5
14,0
8.5
5,4
4,5 4,3
5,5 5,5
4,1
71,1
75.0
314,9 293,3
227,0
302,6 301,4
221,4
334,3
282,3
218,1
333,0
258,5
3.205,6
3.264,0
‘) Hieronder
begrepen
wegens
–
Totalen
……………….
zegelrecht van nota’s van ma-
kelaars en commissionnalra in
effecten,
enz ……………..
.0,5
0,4 0.4
0,4 0,3 0,4
0,7
0,4 0,3 0,4
.
0,2
4,4
e) Herziene raming volgens Millioenennota 1953.
STAAT II.
Ontvangsten op kohierbelastingen.
x f1 mln
Totaal
1Jan.
Benaming der middelen
Jan.
Febr.
Maart
April Mei
Juni
Juli
Aug. Sept.
Oct.
Nov.
1952
t/mult.
1952
1952
1952
1952
1952
1952
1952 1952
1952
.
1952
1952
Nov.
1952
Enkomstenbelasting
…………
122,1
1 183
115,1
104,5 113,2
94,5
95,1
91,9
114,0
135,6
128,6
1.233,1
Vermogensbelast.ing
………..
9,7 9,9
10,1
,6
8,9
8,0
8,1
7,8
11,9
9,4
11,0
103,6
Vennootcliapsbelasting
84,1
.
105,2 171,9
48,5
91,6
33,5
42,3
163,5
111,8
54,6
80,8
987,8
Grondbelast.ing
)
…………..
..
3,4
2,1
2,5
4,0
6,8
12,4
12,3 13,7
11,2
9,0 86,0
Personele belasting ‘)
……….
5,4 6,8
7,4
9,3 8,8 7,8
5,7
5,1
5,2 5,6
71,6
Ondernemingsbelasting
)
..8,7
.4,4
14,8
14,3
18,1
11,5
12,2
9,6
7,5
4,8
8,5 4,3
1,7
107,4
Totalen
……………….
243,8
256,6
324,1
1
183,1
239,2
161,3
173,3
286,0
265,1
1
220,3
1
236,7 2.589,5
) mcl. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT III
Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1952.
x f1 mln
–
Totaal
t”
1Jan.
Benaming der middelen
Januari
Februari.
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept. Oct.
Nov.
1952
1952
1952 1952 1952
1952 .1952
1952
1952
1952
1952 1952
Nov.
te 1952
Vermogensaanwasbelasting
–
15.0
8,4
4,3 5,2
5,8
4,8
3.6
1,3
5,8
2,2
3,9
60,4 75,0
Verrnogensheffing ineens
1,8
,
1,8
1,3
2,1
1,2 1,2
1,9.
2,1
1,8 1,3
2,3
18,8
15,0
Totalen
……………….
16,8 10,2
1
7,3
7,0
6,0
5,5 3,3
7,6
3,5
6,3
1
79,2
90,0
‘) Herziene raming volgens Millioenennota 1953.
STAAT IV
Aanslagregeling der kohierbelastingen ‘).
x f1 mln
Nog te ontvangen op
In
Jan. t/m Nov. ’52
In Jan. t/m Nov. ’52
Totaal
ontvangen
in
Nog te ontvangen op
alle
t/m uIt.
1951
op-
opgelegde
aanslagen
opgelegde
aanslagen
Jan.
t/m
Nov. 1952
alle
opgelegde
aan-
Benaming
gelegde
aanslagen
per
boekingstijdvak
boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen
per uIt. Nov.
der middelen
31 Dec.
1951
195111952 195211953
aanslagen
1952
1
2
3
.
4
Inkomstenbelasting
972,0
–
577,0 541,6
1.233,1
.
857,6
Vermogensbelasting
..
‘
–
75,1
55,5
–
44,1
103,6
71,2
–
Vennootschapsbelasting
219,7
–
39,4
1.176,1
987,8
368,7
Grondbelasting’)
14,9
0,6
93,4 86,0
‘
22,9
Personele belasting
1
)
.
19,5
48,7
39,7
71,6
36,3
Ondernemingsbelasting
1)
94,8 33,6
–
107,4
21,0
1.377,7
Totalen
1.396,1
676,0
1.895,0
.
2.589,5
1)
Bij deze staat geldt: kolom 1 +
2
+ 3 – 4 = 5.
1)
mcl. gemeentelijke en provinciale opcenters, resp. vermenigvuldigingsfactor.
) In verband met afrondingen behoeven de in de Staten vermelde totalen niet met de som der afzonderlijke posten overeen te stemmen.
0
38
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14Januari
1953
STAAT V
Vergelijking tussen de ramingen en de aanslagen der kohierbelastingen.
X f 1 min
Benaming der middelen
Raming jaar 1951
Opgelegd
t/m
uit.
Nov. 1952 boekings-
tijdvak 195111952
Raming jaar 1952′)
.
Opgelegd
t/m
uit.
Nov. 1952 boekings-
tijdvak 195211953
‘
937,5
1.096,8
815,0
541,6
88,5
83,0
44,1
Vennootschapsbelasting
……………………
445,0 685,5
885,0
1.176,1
tnkornstenbelasting ………………………..
Vermogensbetasting
………………………
79,5
28,0 27,8
28,0
28,3
Grondbelasting ‘)
………………………..
Personele belasting
1)
25,7 23,2
27,0
13,3
Ondernemingsbelasting ‘)
……………………
–
.
7,4
–
–
Totalen
……… ………….. . ……..
j
1.515,7
‘) Excl. gemeentelijke en provinciale opcenten. resp. vermenigvuldigingsfactor.
t)
Herziene rarning volgent Millioenennota 1953.
/
TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
RIJKSMJDDELEN.
Staat T en It.
Deze Staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen
(kasadministratie).
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de afdracht in principe éênmaal per kwartaal geschieden, nI. in Januari, April, Juli en
October.
Staat Itt.
Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kasadministratie).
Staat IV.
Uit deze Staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst is gevorderd
INTERIM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN
IN NEDERLAND
t)t)
.1948
=
100 1949
1950
1951
30
Aug.
1952
30
Sept.
‘1952
31
Oct.
1952
Voedingsmiddelen:
plantaardige
99
122 142 128 132
136
dierlijke
103 103
105
121
127
124
totaal
101
112 122 124
129 129
Grondstoffen voor:
houtwaren
94
115 172
141
140
147
chem. producten
100 115 145 139
137
131
textielwaren
106 154
193
149 150 148
leeren leerwaren .
116
152 194
131
132
132
metaalwaren
.
. .
105 112
182
176 175
174
papiert)
59
89
225
112 110 108
hulpstoffen
115
129 157
178
177
180
totaal
108 128
171
164
163
164
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,
104
107 125 128
128
133
houtwaren
98 100 110
108
108 108
chem. producten
105
110
137
128
12
125
108
–
136 166
134
135
136
enz…………
leer- en rubberwa-
ren
109 123 160
134 134
135
textielwaren
……..
papierwaren
98
107
182
136
132 130
metaalwaren
103
116
147 147 147 147
gefabriceerde voed.
en
genotmiddel
105 113
131
134
133
132
overige producten
95 98
131
123 124
124
totaal
104 116
143
133
133
132
Algemeen indexcijfer
104
1
117
143
137
138
138
‘)
Bron: ,,Statistisch Bulletin
CBS.”.
t)
De wegingscoëfficiënten
zijn vastgesteld
overeenkomstig
de verhoudingen
in 1948.
t)
In
de
reeks ,,grondstoffen
voor
papier”
is
papierhout
vervangen
door
houtslijp; de cijfers over
1949 eu 1950 hebben
resp.
betrekking
op de
maan-
den September en Juni.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. 1en-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs 1,22.50; fr. p. post f 23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE, HAARLEM
1.929,1
1
1.838,0
1
1.803,5
met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag nog moet worden
ontvangen op reeds opgelegde aanslagen.
De kolommen 2 en 3 betreffen de door de belastingdienst in 1952 opgelegde
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadministratie).
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1951 behoort
normaliter in het boekingstijdvak 1951/’52 te worden opgenomen; een
– uiteraard voorlopige – aanslag inkomstenbelasting 1952 in het boekings-
tijdvak 1952/’53.
Staat V.
Dezu staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal tfm einde
van de maand opgelegde aanslagen en de raming. In deze staat zijn —in tegen-
stelling met staat IV – de aanslagen in de grondbelasting, personele belasting
en ondernemingsbelasting vermeld exclusief de gemeentelijke en provinciale
opcent’n, resp. vermenigvuldigingsfactor, daar deze laatste ook niet in do
raming zijn opgenomen.
_
P
ADMINISTRATIEKANTOOR
:,,UNITAS N.V.”
(BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ)
gevestigd te Rotterdam,
4
Geplaatst en volgestort kapitaal
f
30.005.000,.
INTRODUCTIE
ter becarze van Amsterdam van
f. 500.000
5
– GEWONE AANDELEN
.
in stukken van f. 1000,- aan toonder,
delende in het rlot.dividend over het boekjaar 1952/53 –
en te» volle delende in de resultaten der volgende
boekjaren.
De inschrijving op bovenbedoelde aandelen
zal zijn opengesteld op
DINSDAG 20 JANUARI 1953
van des voorm. 9 ‘tot des nam. 4 uur
$ hij de kantoren der ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
te Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage en hij de
Beren VLAER & KOL te Utrécht
tot de. koers van
255 pCte
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 12
Januari 1953. Exemplaren van het prospectus met
bijlage, inschrijvingsbiljetten, alsmede – in een be-
perkt aantal – afdrukken der statuten en jaarverslagen –
zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
ROTTERDAMSCHE BANK
N.V.
VLAER & KOL
~WaL
– __ __
1
–
inversen
–
Wegens vertrek naar Indonesië:
Simea 8-1200, ’50, 60.000 km gel.,
in g. st., v. Ostadel. 43, Naar-
den. Telef. 7286.
Adverteert
in.
•
dit
blad
– Vacatures –
Melkproducten en
eieren
Bu’usselse firma vraagt
Candid. economie
Dynamisch en bekend met
Frans. Ervaren in import- -en
exportzaken. Aandeel in de
winst. Eigenhandig geschreven
brieven met vermelding ‘van
levensloop en verlangd salaris
onder no. ESB 2-5, Bur.
v.
d.
blad, Postbus 42, Schiedam.
De Stichting
ALGEMEEN MIJNWERKERSFONDS
van de Steenkolenmijnen in Limburg, zoekt een
CHEF,
Afd. PENSIOENEAS.
De werkzaamheden van deze afdeling omvatten de volledige
– uitvoering von de pensioenregeling der arbeiders.van de
gezamenlijke Nederlandse Steenkolenmijnen.
Gevraagd:
energieke kracht
goed organisator
langdurige ervaring
–
op het gebied van
de sociale verzekering
X
bui voorkeur academische opleiding
leeftijd
35-45
‘oor
–
–
Geboden:
verantwoordelijke functie
salariëring in overeenstemming met
–
hooggestelde eisen
eigen pensioenregeling.
–
Eigenhandig geschreven sollicitaties aan de Directeur van het
Algemeen Mijnwerkersfonds, Akerstraat 92, Heerlen, vergezeld
van uitvoerige levensbeschrijving en recente pasfoto. –
11
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP
,,LIJEM-PF”
(Leeuwarder IJs- en Nelkproductenfabrieken)
gevestigd te Leeuwarden
Uitgifte
van
f. 1.750:000.- 4
1
/2
°Io
15-jarige obligatiën,
waarvan
f.
500.000.— obligatiën
op
inschrjvingsvoorwaarden zijn geplaatst, in stukken van nominaal f. 1.000.— aan toonder,
tot de koers van 100
1
12
pCt.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op de
resterende
t. 1.250.000.- 4
1/
%
– 15-jarige obligatiën
is op’engesteld op
–
–
Maandag, 19 Janilari 1953,
van des.voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hare kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Graven-
hage en Leeuwarden, op de voorwaarden van het pros-
pectus van uitgifte d.d. 12 Januari 1953.
Exemplaren van het prospectus, inschrijvingsbiljetten en
afdrukken der Trustacte, alsmede – tot een beperkt aan-
tal – exemplaren der statuten en van het laatste jaar-
verslag zijn bij bovengenoemde kantoren verkrijgbaar.
Amsterdam, 12 Januari 1953.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
zoekt eeü
functionaris
die, ter assistentie van de
actuaris, belast zal worden met de dagelijkse leiding
der
ACTUARIËLE AFDELING
Zij, wier theoretische en practische vorming hen
qualificeert voor het geven van leiding aan alle
werkzaamheden van wiskundige en statiatische aard,
voorkomende bij een groot pensioenfonds, gelieven
hun sollicitaties te richten aan de directeur van het
Fonds, Zeekant 35, Scheveningen. Op de enveloppe
vermelden , ,Vertrouwelijk”.
HET NEDERLANDS VERBOND VAN
VAKVERENIGINGEN
roept sollicitanten op voor de functie van –
Directeur van het
Wetenschappelijk Bûreau.
Academische economische vorming en practische ervaring
worden vereist.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen om-
trent levensloop, opleiding en practische werkzaamheden,
worden ingewacht bij het Bestuur van het N.V.V., P. C.
1-Iooftstraat 174-180, Amsterdam,
ZENDT (1w opdrachten
TIJDIG in
•
39
lellootdprijs:
Automobiel Hillman
Mmx.
Saloon ter waardevan
16955.-
120.000 loten
Ieder lot een prijs!
Giro No 389900 van Het Nederlands
StudentenSanatorsumteLarenN
N.H.
Prijs per lot f1.-
ter dekking van reeds gemaakte kosten van bouw
en inrichtingvan het Studenten Sanatoraum te Laren
alsmede t.b v de aankoop van geneesmiddelen
goedgelceurd bij beschikking van de Minister van
Justitie 2e afd ,k LO
5201197
dd 25 10 1952
Trekking o v Notaris J. Zwart te Amsterdam
voorjaar 1953
/
STICHTING
HET NEDERLANDS
STUDENTEN – SANA TORIUM