ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
36E JAARGANG
WOENSDAG 30 MEL 1951
‘•
No. 1776
Dezer .dagen
COMMISSIE VAN REDACTiE –
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: – A. de Wit.
Assstent-Redacieur: J. H. Zoon.
COMM1SSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J.. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.
.
INHOUD
•Blz.
De betekenis van het conflict in de Perzische
• olie-industrie
door Dr J. Kymmell ,.’. ……
404,
Concentratie in het levensverzekeringbedrijf
door Dr A. G. Ploeg ………………..
405
Weeldebelasting en weelde
door Dr Mr J. A. M.
van Staay …………………………
409
Een stem uit het bedrijfsleven:
De jongste piijsstijgingen van zeep
door Mr
P. A. M. E. van Velzen …………..
411
Ingezonden stukken:
Practische huurpolitiek
door Mr M.- A. van
Wjjngaarden
met naschrift van
Mr J. Wil-
kens …………….. . ……………
412
Een navolgenswaardig vonnis van een Bel-
gisch rechter
door Mr W. L. Haardi
met na-
schrift van
Dr C. Schouten . ………….
413
A a n t e k e n in g:
De buitenlandse handel van de Verenigde
Staten
…………………………413
Mededelingen voor economisten …………414
Geld- en kapitaalmarkt ………………..414
Statistieken:
Bankstaten
……………………….415
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
lang niet mais, afgezien van de nieuwe haring tenminste.
Het dispuut over de nationalisatie van de olie-industrie
lijkt op zijn hevigst; als de nood het hoogst is, is de redding
het meest nabij. Voorzichtige compromisideeën worden
kenbaar gemaakt; maar de
lijn
moet zelfs nog worden
overgeschoten, de bergingsactie is ncg niet begonnen.
Ligt voor die Europese landen, waar de inflatie nog steeds
als een springvloed zoû kunnen losbreken, een redding in
de campagne, die het Internationale Monetaire Fonds gaat
voeren voor verdergaande inwisselbaarheid der valuta? Ook de Economische Commissie voor Europa heeft het
al in uitspraken over de wisselkoers gezocht. ‘Zo gaat het
woord revaluatie thans over de lippen. Voor ‘degenen, die aan het rekenen willen, is het een voordeel, dat het
Tnternationale Monetaire Fonds juist weer de 13e druk
van het ,,Schedule of par values” der aangesloten valuta
heeft doen verschijnen, met in het woord vooraf: ,,a member
desiring to çhange the par value of its currency is required
to give the Fund as much notice as the circumstances
allow”. Zoveel doenlijk een veel aanschouwde woordcombinatie.
Is het ook niet de taak van een nieuwe letteroefening de
,,Financial and Economic Board of the North Atlantic
Treaty Organisation” om zo ver als hetgaattehelpenmeten
toe te zien op de economische coördinatie van de defensie-
gevolgen voor West-Europa? Daarbij zal dit nieuwe lichaam
goede maatjes zijn met de Organisatie voor de Europese
economische samenwerking, al ware het slechts omdat
zeer vele leden zich in dubbele kwaliteit op de schouder
kunnen kloppen.
Schouderkloppen en coördinatie, een gedachte, die er in Nederland niet zo glad in zal gaan,als het om het ver-voer gaat. Maar de wet op goederenveryoer mét vracht-
auto’s is aangenomen, zij het dat er nog al wat lappen op
het wetsontwerp werden gezet. Zal het werk aan het
coördinatieprdbleem’ nu in hogére v’ersnelling kunnen
worden geschakeld?
I
‘
Meer vaart, het was dc vraag, die President Roosevelt
in 1938 stelde, toen hij de Verenigde Staten tot een ,,$ 80.
billiori nation” wilde maken. Volgens de laatste gegevens
beliep het nationaal product in 1951 – het’ tot nog toe
bereikte peil op jaarbais dmgerekend – $ 314 milliard. Men is daarbij reëel nog niet op volle kracht. Dat was
wel het Amerikaanse Hooggerechtshof, dat een vernieti-
gend vonnis heeft uitgesproken tegen de in vele Staten
aanvaarde ,,fair trade laws”, die neerkomen op prijshand-
having van merkartikelen. Voor het behoud der concurren-
tie vist men in de Verenigde Staten nog op elk tij.
Goede vangst, het blijft gelden voor Zwitserland. De be-
drijvigheid is aan de volle bezetting ten zeerste toe: ,,Eine
mögliche und wirksame Entlastung böte in erster’ Linie eine Eindâmmung der geplanten Wohnungsproduktion,
die sonst aller Voraussicht nach den vorhandenen Bedarf
in absehbarer Zeit überschreiten könnte”. Helaas, Zwit-
serland is slechts een land voor tijdelijke immigranten.
R. MEES &’ZÖONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
1
ROTTERDAM
‘s- Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen.
Amsterdam (alleen Assurantie)
ESENCIA… BENC.INA. .
NAFTA… GAS!
Ziehier 4 Spaane aanduidingen voor hetzelfde
product, fl.1. benzine: deze verschillende namen
worden resp. gebruikt in Spanje, Chili, Argen-
tinië en Mexico.
Wanneer tJ zeker wilt zijn, dat. Uw export-
drukwerk technisch èn stylistisch feilloos i’er-
taald wordt, dient U zich te wendea tot een
groep all• round vakmensen. Ons, bureau is be-
last met de aesthetiche verzorging en’ de vei
–
taling van een reeks vooraanstaande export-
periodieken, waardoor wij over een uitgebreide
ervaring beschikken.
Gaarne adviseren wij U vrijblijvend, indien Uw bedrijf moeilijkheden op dit gebied ondervindt.
0
t
90^01;9!
4OA•
BUREAU VOOR RECLAMETEKST
• D. VAN DER LINDEN
MAUVEZAND 5, LAREN (N.H.) TEL. 2189 (K2953)
‘EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij,
op
het Leven en ‘tegen lnvaliditeit N.V.
Aanpassing
van ondernemingspensioen- en
spaarfondsen aan de.(komende)
nieuwe wettelijke bepalingen •
Kanoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 –
5346
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
–
Alle Bank- en Effectenzaken
ZEILCURSUS
1
met volI. pension f68.— (v.
ADVERTEER IN DE
1
en n. seiz.
f
61.20) p. w. Vr.’
prosp. aan Bonds (A.N.W.B.) 1
Zeilschool ,,Loosdrecht” te
Nw. Loosdrecht, Tel. K 2958-
288.
–
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
NV.
DEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat 32
Meer dan 100 kantoren in
binnen- en buitenland
R E I S D E V I E
Z
E N
Vraagt onze desbetreffende
brochure
402
30 Mei 1951
ECONOMiSCH-STATISTISCHE ËEIUCH7
4
EN
4Ö
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Dr J. KYMMELL, De betekenis van het conflict in de
Perzische olieLindustrie.
De Perzische Regering staat inzake het olieconflict
moreel en principieel geenszins zwak, ja zelfs vrij sterk.
Op het punt van de nationalisatiegedachte op zichzelf
kan Engeland de Perzische. Regering weinig verwijten.
De Engelse Regering doet dit ook niet, doch baseert
haar bezwaren op de contractbreuk. Ook in wijder histo-
risch verband gezien is tegen de daad van de Perzische
Regering niet veel in te brengen; het streven de opbreng-
sten van de olie-ontginning in beginsel volledig voor te
behouden aan het eigen land is geenszins uitzonderlijk.
Daar •dit olieprobleem ver iiitstijgt boven het twistpunt
aan wie hoeveel van de opbrengst van de ontginning van
de Perzische oliebronnen toekomt – schr. licht dit nader
toe – ware er wellicht iets voor te zeggen, dat niet alleen
een bilatèrale schikking wordt getroffen tussen ontginnings-
bedrijf en grondstoffenland, doch dat in wijder internatio-
naaP verband een poging tot regeling wordt gedaan.
Schr. vraagt zich af, of niet een forse démarche ‘van alle
Atlantische Staten tot een regeling in gezamenlijk overleg
hier een nuttig effect zou kunnen hebben. Het hier
béstaande geschil is geen rechtsgeschil meer, waarbij het gaat om de interpretatie van een overeenkomst tussen de Perzische Staat en de Anglo Iranian Oil Company. Het is
een internationaal politiek probleem van de eerste orde.
Dr A. G. PLOEG, Concentratie in het levensverzekering-
bedrijf
In verband met in het levensverzekeringbedrijf voor-
komende fusies enz. wordt soms de vrees geuit, dat dit
bedrijf in een beperkt aantalgrote concerns geconcentreerd
raakt. De schrijver van dit artikel laat aan de hand van
cijfers zien, dat deze vrees ongegrond is. Weliswaar is
een relatief groot aantal begrafenisfondsen in de ‘na-
oorlogse jaren van het toneel verdwenen en zijn enkele –
—kleinere levensverzekeringmaatschappijen door grotere
overgenomen, doch het aantal concerns en belangen-
gemeenschappen is gering naar verhouding van het totale
aantal maatschappijen. Het artikel wordt besloten met de
vermelding van enkele overwegingen, ter wille waarvan de
ontwikkeling, zoals dezetôt dusverre is geweest, als gunstig
mag worden beschouwd.
Dr Mr J. A. M. VAN STAA Y, Weeldebelasting en weelde.
Principiële bestrijding van de luxe, overigens een zeer
relatief begrip, ‘betekent, dat de Staat de burger zijn
consumptievrijheid ontneemt. Het is zeker niet uitgesloten,
dat wegnemen van iedere luxe de productie meer zou loen
teruglopen dan thans aan productieve krachten voor
luxe wordt gebruikt. Ter bereiking van het doel van de
regeringspolitiek, ni. de versobering in de sfeer van de
consumptie, is het zeker niet noodzakelijk om de zgn.
luxe en semi-luxe bedrijfstakken met speciale vexatoire
maatregelen te treffen. Ook zonder deze maatregelen
-zullen deze takken van bedrijf de omzetten op grond van
algemene economische overwegingen meer dan voldoen-
de zien téruglopen. De Regering, die zelf blijkbaar geen
kans ziet het ontzaglijk dure overheidsapparaat binnen de
perken, der mogelijkheden onzer volkshuishouding te
1 brengen, heeft niet het recht, bepaalde takken van bedrijf,
welke het toch reeds in deze tijd zo bijzonder moeilijk
hebben en die het in de komende jaren ongetwijfeld nog
veel moeilijker zullen gaan krijgen, nog met speciale maat-
regelen te treffen. Hiertegen moet principieel stelling
worden genomen. Alsnog mag een beroep op de Regering
1
worden gedaan om de speciale voor bepaalde takken van
bedrijf discriminerende maatregelen, die in het voornemen
liggen, terug te nemen. Fiscaal gezien zal dit slechts weinig bezwaar kunnen ontmoeten. Economisch zal het de situatie
voor bedoelde bedrijfstakken iets gemakkelijker maken.
Psychologisch zal het van grote invloed zijn voor de zeer
grote krihg van hen, die’in dergelijke takken van bedrijf
werkzaam zijn. –
– SOMMAIRE –
Dr J. KYMMELL, La portée’ dii coniit ddns l’industrie
pétrolière en Iran.
Etant donné que la portée du confiit pétrolier se situe
de beaucoup au dessus de la controverse, a savoir comment
et â qui les profits de l’exploitation des puits iraniens.
doivent être répartis, il paraît préférable de ne pas s’arrêter
â la conciusion d’un arrangement bilatérale entre le pays-
propriétaire et le concessionnaire mais de faire un effort
pour régler cette question sur une base internationale.
L’auteur se demande si une démarche é.nergique effectuée
par la collectivité atlantique ne pourrit pas aboutir.
Le litige qui nous occupe n’est pas d’ordre juridique
mais constiue un problème politique de première impor-
tance.
Dr A. G. Ploeg, La concentration des compagnies d’assurance
sur la vie.
Eu égard aux fusions qui se sont produites dans le secteur
des compagnies d’assurance sur la vie, la crainte se fait parfoii sentir que ce secteur se rétréçit dans un nombre
restreint de super-compagnies. L’auteur démontre â l’aide
de chiffres que cette crainte est chimériqûe. II est vrai
qu’un bon nombre de caisses mutuelles â l’enterrement
ont disparu au cours de l’après guerre ainsi que quelques
compagnies d’assurance sur la vie de moindre importance,
mais le nombre de communautés d’intérêts ést encore
peu considérable par rapport âu total des cbmpagniés.
L’évolution qui s’est prodLiite jusqu’ â présent peut être
considérée comme étant favorable:
Dr Mr J. A. M. VAN STAAY, La.taxe de luxe et le luxe.
– Une lutte fondamentale contre le luxe signifie que l’état
prive le citoyen de la liberté de consommation. 11 n’est
pas exclu évidemrnent que la suppression de tout luxe
fera plus de tort â la production générale qu’on peut
regagner par la libération de la force productive de l’in-
dustrie du luxe. II n’est certainement pas nécessaire de
frappr l’industrie du luxe .de mesures vexatoires, pour
faire réussir la politique d’austérité du Gouvernement.
Ce secteûr verra reculer ses chiffres d’affaires aussi bien
sans ces mesures, simplement â cause de la situation
économique générale.
464
ËC6NOM1SCH-STAIStISdHÈ BERICHTËN
0 Mei 1951
De betekenis van het conflict in de Perzische olie-industrie
Officieel, krachtens de Perzische wetgeving, is het bedrijf
van de Anglo Iranian Oil Company, waarin volgens zeggen
£ 350 mln is geïnvesteerd, thans genationaliseerd, d.w.z.
onteigend. Volgens Perzisch recht zijn daarom alle bedrijfs-
installaties alsook ‘alle inkomsten thans van de Perzische
Staat, en indien men uitlatingen uit Teheran moet geloven,
is men niet bereid hiervan iets af te staan aan de exploitant,
de Anglo Iranian. De facto is er echter vandaag aan den
dag maar één ding veranderd, nl. dat ‘het bedrijf de
,,royalty”-betalingen, of eigenlijk haar’ maandelijkse
voorschotten op de nog steeds niet precies overeenge-
komen ,,royalty”, heeft gestaakt. Het bedrijf zelf function-
neert als tevoren. De oorspronkelijke overeenkomst
tussen’ het bedrijf en de Regering is nog niet gewijzigd.
Het enige, dat de Perzische Regering daarom, wat deze
overeenkomst betreft, heeft bewerkstelligd, is dat zij zich
in een relatief gunstige onderhandelingspositie heeft ‘ge-
plaatst.
**
*
Erkend dient, dat moreel en principieel de Perzische
Regering geenszins zwak, ja zelfs vrij sterk staat. Juist ook
tegenover de Engelse •Regering, die als meerderheïds-
aandeelhoudster in feite hier voor de Anglo iranian
optreedt. Nationalisatie van een basisindustrie is voor de
huidige Engelse Regering een rechtmatige handeling.
Het is waar, dat in Engeland hiervoor schadeloosstelling
is gegeven in de vorm van staatsobligaties en dat de Perzi-
sche wet niet vanenige schadeloosstelling schijnt te reppen.
Die Perzische Regering heeft zich echter wel bereid ver-
klaard deze te geven. Doch bij de gedachte, dat de Engelse
Regering eventueel op analoge wijze schadeloos zou
worden gesteld• met Perzische staatsobligaties kan men
een wrange glimlach ternauwernood onderdrukken. Zelfs
de transfer van de rente hierop – welke uiteraard heel
wat minder zou bedragen dan de hui,dige opbrengst –
zou alleen nog maar gegarandeerd zijn indien deze in de
vorm van olie zou geschieden.
En dan is er nog het probleem van de vaststelling van
het bedrag der schadeloosstelling! Ook hier zou een analoge
oplossing als voor de eigenaars der staalindustrie is ge-
troffen de Engelse Regering waarschijnlijk weinig aantrek-
kelijk voorkomen.
Neen, op het punt van de nationalisatiegedachte op
zichzelf, kan Engeland de Perzische Regering weinig ver-
wijten. De Engelse Regering doet dit ook niet; doch
baseert haar bezwaren op de contractbreuk.
Ook in wijder historisch verband gezien is tegen de daad
van de Perzische Regering niet veel in te brengen. Het doel,
de natuurlijke hulpbronnen van eigen streek of land tot
ontwikkeling te brengen en de opbrengst daarvan’ zoveel mogelijk in eigen gebied te houden, vormt reeds eeuwen-
lang de grondslag van de economische politiek der rege-
ringen. In de Middeleeuwen geschiedde dit in de steden door
middel van de instelling
van
stapelrechten en productie-
monopolies voor de gilden. Het mercantilisme hanteerde uitvoerverboden of -heffingen op groiïdstoffen. De hoge
invoerrechten in de l9de en 20ste eeuw in Amerika,
Frankrijk, Belgie en later ook in Duitsland en, Engeland
ingesteld, alsook het hedendaagse industrialisatiestreven,
niet alleen in Nederland maar oök in de zgn. minder
ontwikkelde landen, beogen in wezen hetzelfde. Behalve
regulering van ‘het goederenverkeer biedt ook de contrôle
van het buitenlandse betalingsverkeer hiertoe talloze
mogelijkheden.
Dit behouden van de rijkdom in eigen land is in wezen
ook het doel van de Perzische o1ientionalisatie. Deze
overweging is thans echter zodanig overwoekerd en
bedolven door andere overwegingen en motieven van
emotioneel-nationalistische aard, dat men zulks wat
uit het oog dreigt te verliezen. Men krijgt de indruk, dat
de nationalisatie hoofdzakelijk ten doel heeft de Engelsen
het land uit te krijgen. Het anti-Britse element overtreft
bij de huidige Per2iche eerste minister – een zeer emotio-
neel man – op het ogenblik elk economisch ,,raison
d’état”.
Nationaal-economisch is het streven de, opbrengsten
van de olie-ontginning in beginsel volledig voor te behouden
aan het eigen land – waarbij dan aan de buitenlandse
explbitanten als zodanig een behoorlijk aandeel in de
winst kan worden gegeven – dus geenszins uitzonderlijk.
De figuur, die men aldus zou krijgen, is in zekere zin de
omgekeerde van de huidige, waarbij door het ontginnings-
bedrijf aan Perzië een aandeel van de opbrengst wordt
afgestaan als tegenprestatie voor het mogen exploiteren
van de olie.
**
*
Het probleem, dat door de daad van de Perzische Re-
gering is geschapen, stijgt echter ver uit boven het twist-
punt aan wie hoeveel van de opbrengst van de ontginning
van de Perzische oliebronnen toekomt.
in de eerste plaats is de olievoorziening van de Atlan-
tische Gemeenschap in haar geheel er uiteindelijk mee
gemoeid. ‘Het strategisch belang van de Perzische olie
(Perzië produceerde in 1950 6 pCt van dé wereldproductie)
– mede in het licht van de toenemende steenkolenschaarst
in West-Europa en de onvoldoende olieproductie in de
Sovjet-Unie – spreekt voor zichzelf. Het gaat bovendien niet alleen om de Perzische olie. Het gaat om het gehele
Midden Oosten als oliebron. Reeds zijn onderhandelingen
met de iets beheerster Regering van Iraq geopend. Een
50150 regeling mt Saoedie-Arabië is onlangs gesloten.
Hoe lang zou een dergelijke regeling blijven bestaan,
indien de Perzische Regering zou slagen in haar voor-
nemens? –
De Amerikaanse Regering heeft, na uitvoerig en diep-
gaand overleg met de Engelse Regering, ten lange leste
enige reactie gegeven op dit conflict in de vorm van een
aanmaning het geschil door onderhandelingen te beslech-
ten. De invloed van de particuliere Amerikaanse maat-
schappijen, welke vertrouwen, dat de afloop van dit
conflict hun niet zal raken, speelt hierbij zeker een rol.
Doch ook voor de andere Europese landen en met name
ook voor Nederland zou dit conflict wel eens van cardinale
betekenis kunnen blijken te zijn. Niet alleen i.v.ni. de
strategische belangen van hun olievoorziening in de
komende jaren, maar eveneens – en dit is wel de over-
denking waard – niet het oog op de toekomst van hun
buitenlandse investeringen in het algemeen, vooral die
in Azië. Indien deze onteigening van installaties plus alle
opbrengsten van een groot buitenlands ontginningsbedrijf
door een eenzijdige daad van de Regering zonder meer
zou slagen, zou dit als ,,precedent” wel eens verstrekicende
gevolgen kunnen hebben. Deze factor ,,precedent” speelt
in een van sentimenten – om niet te spreken van res-
sentimenten en onbeheerste emoties – doortrokken sfeer een niet te onderschatten rol. Het zou al gauw een voor-
beeld kunnen zijn.
**
*
30 Mei 1951
ECONOMiSCH-STA TISTISCHE BERICHTEN
405
Juist omdat dus het resultaat van dit specifieke conflict
mogelijkerwijs van verderstrekkende betekenis kan zijn,
zij hier even stilgestaan bij de mogelijke oplossingen en de kansen, dat een redelijk compromis wordt gevonden.
Bij deze oplossing zijn eigenlijk drie partijen betrokken,
t.w. het grondstoffenproducerende land, de exploiterende
partij, welke meestal tevens de initiatiefnemer is geweest
en tenslotte de afnemers. De punten daarbij van belang
zijn:
de voorziening van de afnemers;
de prijs,,waartegen wordt gelevçrd;
de verdeling van het bedrijfsrestultaat tussen het
grondstoffenland en het ontginningsbedrjf.
Op grond hiervan ware er wellicht iets voor te zeggen’
dat niet alleen een bilaterale schikking wordt getroffen
tussen ontginningsbedrijf en grondstoffenland, doch dat
in wijder internationaal verband een poging tot regeling
wordt gedaan. In het onderhavige geval zou het plaatsen
van dit conflict in een hoger internationaal plan het eind-
resultaat – ookvoor Engeland – wel eens zeer ten goede
kunnen komen.
Ligt hier de mogelijkheid voor een initiatief van de
landen van het Atlantisch Pact?
**
*
In dit verband zij een enkele ‘opmerking gemaakt om-
trent de betekenis van de eigendom van de installaties van
de maatschappij in een ander land. Aannemend, dat het
in de eerste plaats gaat om de opbrengst uit de ontginning
en niet om de eigendom van de installaties zelf, welke
immers voor het merendeel bestemd zijn om ter plaatse
te blijven, kan nien stellen, dat het er, economisch althans,
niet zoveel toe doet wie de eigendom van de installaties
heeft. Men zoudeze bijv. kunnen overdragen aan de Staat,
waarin de installaties zijn gelegen, zonder dat dit enige
verandering zou behoeven te brengen in de verdeling der
bedrijfsresultaten. Men verwisselt zodoende alleen de
positie van de ontvanger en de uitbetaler. In het algemeen
kan dit natuurlijk van belang zijn in geval van schade en
in het geval men het bedrijf zou willen sluiten of liquidèren.
Heeft men nu met een buitenlandse staat te maken,
dan kan in werkelijkheid de aan de eigendomsrecht in-
haerente beschikkingsmacht weleens zeer illusoir zijn.
Is deze staat te goeder trouw t.a.v. de uitvoering van de
overeenkomst inzake de verdeling van het bedrijfsresultaat,
dan is het niet van zo groot belahg bij wie de eigendom
der installaties berust. Is deze staat echter te kwader
trouw, dan zal men aan zijn eigendomsrecht toch weinig
hebben, tenzij men bereid en in staat is dit recht desnoods
met geweld te handhaven.
**
*
Indien een regeling met de Perzische Regering zou
kunnen worden getroffen moet er van worden uitgegaan,
dat deze te goeder trouw zal worden uitgevoerd. Doet
men ditniet, dan ware het beter meteen troepen te sturen.
De consequenties daarvan moeten hier buiten beschouwing
blijven.
De Sovjet Unie heeft met een beroep op een oud verdrag
reeds dreigende geluiden laten horen voor het geval men
hiertoe zöu overgaan. De waarde hiervan vermogen wij
echter niet te beoordelen.
Een principieel bezwaar bij een eventuele regeling de
eigendom der installaties geheel of voor een deel over
te dragen, behoeft er zoals betoogd niet te bestaan. Naar
verluid, zou de Engelse Regering ook wel bereid gebleken
zijn een deel der installaties over te dragen, met uitzonde-ring van de raffinaderijen.’ Op deze wijze zou de raffinage
en de verkoop in handen van de Anglo iranian blijven.
**
*
Een belangrijke vraag is op dit ogenblik nog: hoe zijn
• de kansen, dat binnen enkele maanden überhaupt een rede-
lijke regeling met de Perzische Regering wordt getroffen? Op
één punt staat Engeland vandaag sterk, ni. de leiding van
het bedrijf en ook de inkomsten en de.kas zijn in handen
van de Engelse directie. De,,royalty”-betalingenad £2mln
• per maand waren de kurk, waarop tot nu toe de Perzische
Regering financieel dreef. Als tegenmaatregel tegen de
eenzijdige nationalisatieverklaring heeft het bedrijf thans
alle betalingen aan de Perzische Regering stop gezet.
De vraag is hoelang deze Regering zich zonder deze midde-
len kan handhaven en de orde kan bewaren. Reeds is zij
immers met de betalingen aan politie en leger ten achter.
Ook om andere redenen schijnt het verzetttegen de huidige
premier aan kracht te winnen.
De volgende stap is mogelijkerwijs êën met geweld
bezetten der installaties met als gevolg en stagneren van
de productie en de export. In dat gevâl zal het er omgaan
of het Westen langer zoider olie of de Perzische Regering
het langer zonder geld zal kunnen stellen.
Dit alles lijkt weinig aantrekkelijk. Daarom vragen wij
ons nogmaals af, of niet een forse démarche van alle
Atlantische Staten tot een regeling in gezamenlijk overleg
hier een nuttig effect zou kunnen hebben. Dit effect
zal zeker groter zijn dan van het Engelse voorstel tot
internationale arbitrage van het conflict, dat trouwens
reeds is afgewezen. Het hier bestaande geschil is geen
rechtsgeschil meer, waarbij het gaat om de interpretatie
van een overeenkomst tussen de Perzische Staat en de
Anglo Iranian Oil Company. Het is een internationaal
politiek probleem van de eerste orde.
Velsen.
Dr J. KYMMELL.
(
Concentratie in het levensverzekeringbedrijf
Levensverzekeri ngmaatschappijen wonen in een glazèn
huis. De Wet op het Leven sverzekeri n gbed rij f van 22
December 192 en de op die wet steunende publiciteits-
voorschriftefi wettigen deze langzamerhand tot een ge-
meenplaats uitgegroeide uitspraak volkomen. Veel meer
dan van andere instellingen kan het doen en laten der maat-
schappijen door ieder belangstellende op’ de voet worden
gevolgd. De maatschappijen, die al lang véôr het van kracht
worden van genoemde wet zelf hadden aangedrongen op
een wettelijk toezicht, gebaseerd op het gelukkig nog altijd
gehuldigde stelsel van ,,vrijheid en openbaarheid”, zijn de
laatste om deze toestand te betreuren.
Sinds de bevrijding echter mag het levensverzekering-
bedrijf zich wel in versterkte mate in de openbare belang-
stelling verheugen. Nu eens wordt dit, dan weer dat aspect
van zijn ontwikkeling en toekomstmogelijkheden in het
licht gesteld. Bij wijze van voorbeelden behoeven wij
slechts te herinheren aan de verhouding van het levens-
verzekeringbedrjf tot de industriefinanciering, tot de
monetaire politiek, tot de sociale verzekering en de be-
drijfspensioenfondsen.
Een andere aanleiding voor de pers om zich met het
levensverzekeringbedrijf bezig, te houden vormen de van
tijd tot tijd van de maatschappijen uitgaande aankondi-
gingen van overnemingen en fusies. De ,,Nieuwe Rotter-
damse Courant” wijdde daar in haar nummer van 8 Augus-
FA
406
ECONOMISCH-STA 7’ISTISCHEBERICHTEN
30 Mei 1951
tus
1950
een zeer lezenswaardige en overzichtelijke be-
schouwing aan. Ook de vakbladen hebben enkele malen
bij een bericht als bovenbedoeld enig commentaar geleverd.
De vraag rjt echter wel eens, of aan het verschijnsel,
dat een einde aan het zelfstandig voortbestaan van be-
paalde maatschappijen kômt, soms geen conclusies
worden verbonden, die naar verhouding van hetgeen
inderdaad geschiedt te zwaar zijn. Men beluistert bijv.
wel eens de mening als zou geleidelijk het gehele levens-
verzekeringbedrijf in handen van enkele grote concerns
zijn geraakt en Constateert een zekere vrees, dat aldus het
bedrijf zelf de baan zou effenen voor uiteindelijke nationali-
satie. Deze opvatting nu is zeer beslist onjuist. Om dit aan
te tonen en daarmede misvattingen als de gesignaleetde uit
te bannen, schijnt het wenselijk aan de hand van cijfers
te doen zien hoe weinig de concentratie van het levens-
verzekeringbedrjf eigenlijk nog slechts is voortgeschreden.
Bij wijze van inleiding willen wij dan in herinnering
brengen, dat °het levensverzekeringbedrijf in Nederland
in de eerste plaats wordt uitgeoefend door binnen- en
buitenlandse levensverzekeringmaatschappijen (van welke
laatste er één is gevestigd in Indonesië). In de zin van de Wet op het Levensverzekeringbedrjf oefenen voorts ook
zgn. spaarkassen het levensverzekeringbedrijf uit. Voor
zover deze instellingen zuivere spaarkascontracten
1)
afsluiten kunnen zij hier buiten beschouwing blijven.
Er worden door spaarkassen echter – al dan niet in
samenhang met spaarkascontracten – ook levensverzeke-
ringovereenkomsten (waaronder dan mede de zgn. contra-
verzekeringen zijn te begrijpen) afgesloten, die wij wel in
onze beschouwing willen vermelden, al leggen zij dan naar
rato van het hierbij verzekerde bedrag nauwelijks gewicht
in de schaal. Ten slotte zijn er dan nog instellingen van
gewoonlijk zeer geringe omvang, door de Verzekerings-
kamer met de verzamelnaam ,,fondsen” aangeduid.
Vaak werken zij hetzij slechts locaal of beperkt-regionaal,
hetzij alleen ouder personen van een bepaald beroep.
Voor vele van die fondsen reikt de historie tot in een ver
verleden terug. Enkele van onze grootste levensverzekering-
maatschappijen zijn in haar öorsprong op dergelijke
fondsen terug te voeren. Ook nu nog zien wij de ont-
wikkeling in die richting voortgaan. Ter wille van een
overzichtelijke indeling heeft de Verzekeringskamer een
uiteraard vrij willekeurige grens getrokken: blijft het
verzekerde bedrag beneden 3 millioen gulden, dan spreekt
zij van een fonds; zodra die grens wordt overschreden
promoveert zij het ,,fonds” tot ,,maatschappij”.
Het nâ-oorlogse verloop van de Nederlandse levens-
verzekeringportefeuilles van maatschappijen, spaarkassen en fondsen blijkt uit een vergelijking van de cijfers, voor-
komende in het verslag van de Verzekeringskamer over het
bevrijdingsjaar en in haar onlangs uitgebrachte verslag
over het jaar 1949. Het verzekerde bedrag wordt overeen-
komstig de van ouds geldende usance berekend inclusief
10 maal het bedrag van de verzekerde rente ‘s jaars.
TABEL 1.
Ultimo 1945 Ultimo 1949
Groep
Aan-
Verzekerd
Aan-
Verzekerd
tal
I
bedrag
tal
bedrag
Binnenl.levensverz.mijen
63
f
7.754.109.133
65
f12.184.893.238
Buitenl.levensverz.mijen
8
247.451.825
7
398.540.208
10
115,493.050
8
178.255.223
Spaarkassen
…………..
Fondsen
………………
61
14.911.063
45
15.658.493
9
Bij de eigenlijke spaarkascontracten wordt met de stortingen van alle
in een zelfde kalenderjaar toegetreden spaarders een ,,jaarkas” gevormd,
die geheel afzonderlijk van de andere jaarkassen wordt belegd en beheerd.
Elke jaarkas geniet dus de winsten en draagt de verliezen van haar eigen be-
leggingen. Aan het einde van een vooraf overeengekomen aantal jaren worden de beleggingen te gelde gemaakt en de opbrengst volgens een bepaalde sleutel
onder de nog levende spaarders verdeeld. Door tussentijds overlijden verbeuren
de spaarders dus hun spaarstortingen, doch dit risico kunnen zij desgewenst dekken (en als regel gebeurt dit ook) door een aan het spaarkascontract ge-
koppelde zgn. contraverzekering, recht gevend op teruggaaf van alle gedane
atortingen (eventueel met rente) in geval van overlijden véôr de expiralie-
datum van de jaarkas.
De vermindering van het aantal spaarkssen heeft geen
practische betekenis. Zij betreft twee ondernemingen, die
zich reeds gedurende een reeks van jaren tevoren beperkten
tot het afwikkelen van bestaande contracten en geen
nieuwe contracten meer aangingen: Bij een van hen werd
de liquidatie in 1947 tot een einde gebracht; de ander
droeg in dat jaar na expiratie van haar laatste spaarkas-
contracten een klein restje levensverzekeHng over aan een
levensverzekeringmaatschappij.
Evenmin behoeft veel aandacht te worden geschonken
aan het wegvallen van een der buitenlandse maatschap-
pijen op de Nederlandse levensverzekeringmarkt. Het is de Duitse ,,Viktoria zu Berlin”, wier Nederlandse portefeuille
om begrijpelijke redenen nâ de oorlog geen groeikracht
meer kon hebben en bovendien door toepassing van de
maatregelen betreffende het vijandelijke vermogen op
lopende polissen ook nog aanzienlijk was ingekrompen.
Wat er nog over bleef werd in 1949 aan een Nederlandse
maatschappij overgedragen –
Voorts kan nog worden opgemerkt, dat de toeneming
van de Nederlandse portefeuille van buitenlandse levens-
verzekeringmaatschappijen vrijwel overeenstemt met de
toeneming van de Nederlandse portefeuille der in Indo-
nesië gevestigde maatschappij uit deze groep. Dit demon-
streert wel de betrekkelijk geringe betekenis van de activi-
teit ten onzent van de in het overig buitenland gevestigde
levensverzekeringmaatschappijen. In aansluiting hieraan
moge er de aandacht op worden gevestigd, dat 16 Neder-
landse maatschappijen behalve in Nederland ook een
portefeuille buiten onze grenzen hebben weten op te
bouwen (nl. in Indonesië, Suriname, Nederlandse Antillen,
België, Frankrijk, Denemarken en Zuid-Afrika), welke
een bedrag van totaal f880.618.320 onvât. Zelfs als wordt
rekening gehouden met doôr Nederlandse maatschappijen
in het buitenland geplaatste herverzekeringen is er in het
levensverzekeringbedrijf een niet te verwaarlozen ,,export-
surplus”!
Opvallend is de afneming van het aantal fondsen. Dat
het in totaal bij de fondsen verzekerde bedrag nog toenam,
komt in het juiste licht te staan, als nog wordt medege- –
deeld, dat de 2 grootste fondsen er in slaagden hun porte-
feuille in de betreffende 4 jaren elk met rond een half
millioen gulden uit te breiden (van tezamen 22.371 polissen
met f2.538.627 verzekerd bedrag tot 30.959 polissen met
‘f3.531.281 verzelcerd bedrag). Voor het overige waj-en
er kleine toe- en afnemingen, terwijl niet minder .dan .16
fondsen de strijd om het bestaan opgaven.
Intussen is de vermindering van het aantal fondsen
toch weer geenszins karakteristiek voor de nâ-oorlogse
jaren. Ook véér en tijdens de oorlog was dit proces reeds
in gang, al moet worden toegegeven, dat het vooral in de
laatste jaren wel in zeer snel tempo is gegaan. Verwonder
–
lijk is zulks echter niet te achten. Veelal worden de kleinere
fondsen vrijwel of geheel belangeloos beheerd. Maar het
maatschappelijk leven is te gecompliceerd geworden en de belangstelling van de mens te veel op andere zaken gericht
geraakt om ook nog ,,le feu sacré” te kunnen opbrengen
zonder hetwelk de bestuurders niet in staat zijn ,,hun”
fonds in een zondvioed van papieren, tussen verboden en
voorschriften als even zovèle klippen doorzeilend, in zee-
waardige staat te houden. Aan de andere kant is de enge
beslotenheid, die plaats of streek in vroeger jaren ken-
merkte, in onze tijd doorbroken. Zijn inwoners, die zich
wensen te verzekeren en nu de landelijk werkende maat-
schappijen wel weten te vinden (evengoed als deze hun
canddaten in afgelegen plaatsenfl zullen daarom eerder
geneigd zijn het meer in de schaduw van die maatschappijen
blijvende bescheiden ,,eigen” fonds over het hoofd te zien.
Curiositeitshalve doen wij in tabel II op blz. 407 een lijst volgen van de 16 verdwenen fondsen met enkele gegevens
betreffende hun omvang. Alleen reeds verschillende namen
uit deze lijst geven een indruk van een zekere ,,knusheid”,
Kan ongefrankeerd
zonder nadere adres-
aanduiding worden
verzonden
ANTWOORDKAART
ROTTERDAM
MACHTIGING Nr. 357
De ondergetekende bestelt bij:
De Wester Boekhandel, Nw. Binnenweg 331, Rotterdam
Telefoon 32076
Giro 18961
Voor rekening
Op zicht
Woonplaats:
(In blokletters s.v,p.)
Naam:
30 Mei 1951
ECONOA,IISCH-STATIST1SCHE BERICHTEN
407
die niet mee’ van onze dagen is. Al deze J6 fondsen
zijn overgedragen aan levensverzekeringmaatschappijen,
d.w.z. dat de portefeuille van het fonds in die van de
overnemende maatschappij is opgegaan en de verzekorden
den van, het fonds sindsdien verzekerden van deze maat-
schappij zijn geworden.
Dat hun belangen hierdoor niet zijn geschaad wordt’ge-
waarborgd door de daarop betrekking hebbende voor
–
schriften in de Wet op het Levensverzekeringbedrjf.
Krachtens deze behoort een voorgenomen overdracht
eerst een aanvankelijke goedkeuring van de Verzekerings-
kamer te verwerven en daarna ter kennis van alle ver
–
zekerden der over te nemen instelling persoonlijk te worden
gebracht, waarna deze gedurende een zekere periode
–
ge-
legenheid hebben zich te verzetten. Ten slotte is een
definitieve goedkeuring van de Verzekeringskamer ver
–
eist, welke niet mag worden verleend, zo verzet is aan-
getekend door verzekerden, wier polissen tezamen ten
minste één vierde gedeelte van het totale verzekerde bedrag
belopen. Deze procedure is derhalve toegepast bij alle
overnemingen, waarvan hierboven sprake was en die’nog
verder ter sprake zullen komen. Het bij elk fonds vermelde aantal polissen, verzekerde
bedrag en totaal bezit is ontleend aan het laatste jaar
–
verslag der Verzekeringskamer, waarin het fonds nog
zelfstandig voorkwam. De in 1950 overgenomen fondsen
hebben over 1949 reeds geen gegevens meer ingediend en
werden dus opgenomen met cijfers ultimo 1948.
Deden wij hierboven reeds uitkomen, dat de overneming
van de genoemde fondsen de belangen van de verzekerden
niet schaadde, men mag gerust verder gaan en stellen, dat
zij daaraan bevorderlijk is geweest, zeker bij beschouwing
,,on the long term”. Op de duur verliezen dergelijke kleine
fondsen toch hun bestaansmogeljkheid, doordat de on-
vermijdelijke kosten steeds zwaarder gaan drukken.
Het is beter tijdig de aanspraken van de verzekerden
veilig te stellen dan te wachten tot de garanties, die het,
een armetierig bestaan voortslepend, fondsje hun nog kan
bieden, steeds gaan inschrompelen, hetgeen dan zijn weer-
slag op de bij overneming te bedingen condities niet zal
missen. In de afneming van het aantal fondsen mogen
wij op zeer verkleinde schaal een concentratieproces zien,
dat enkel maar kanworden toegejuicht en aangemoedigd.
Thans overgaande tot de belangrijke groep van binnen-
landse levensverzekeringmaatschappijen kunnen wij be-
ginnen met de in’ het kader van dit artikel mogelijk ver-
rassende constatering, dat zich sinds de bevrijding slechts
één enkel geval van werkelijke portefeuille-overdracht heeft
voorgedaan: in 1948 werd’ de portefeuille van de Hol-
landsch-Utrechtsche Verzekering-Maatschappij overge-
nomen door de Verzekerings-Maatschappij ,,Sint-Petrus”,
welker naam inmiddels is gewijzigd in Verenigde Ver-
zekering Maatschappijen (V.V.M.). Dat desondanks het
TAR1ST. It
aantal binnenlandse maatschappijen niet afnam, doch nog
met 2 toenam, is het gevolg van de oprichting van 3
nieuwe maatschappijen. Deze oprichting zelf weerspreekt
reeds de onderstelling, dat het gehele levensverzekering-
bedrijf in slechts een beperkt ‘aantal grote concerns ge-
concentreerd raakt.
Overigens is in vakkringen wel bekend, dat nog enkele
portefeuille-overdrachten in voorbereiding zijn. De be-
treffende maatschappijen, aan wier zelfstandig voort-bestaan ten gevolge van ov&rnemihg door een andere
i’naatschappij dus eerlang een einde zal komen, kunnen
reeds nu worden beschouwd min of meer in één verband
te werken met de overnemende maatschappijen. Tot goed
begrip van het verdere betoog, mede ter oriëntering van de
niet-insiders in het levensverzekeringbedrijf, lijkt het nuttig
van de ultimo 1949 bestaande 65 binnenlandse en 7
buitenlandse maatschappijen een groepering op te maken. ‘Bij de 10 gfootste maatschappijen (de kleinste van deze
heeft een verzekerd bedrag van even boven de 400 miljoen
gulden) zijn de namen van alle in een zelfde verband samen-
werkende maatschappijen afzonderlijk opgenomen. De
met o) gemerkte maatschappijen zullen binnen afzienbâre
tijd worden samengesmolten met de onmiddellijk boven
haar vermelde en met x) gemerkte. De maatschappijen
met minder dan 400 millioen gulden verzekerd bedrag zijn
niet stuk voör stuk vermeld, doch naar gelang van haar
verzekerd bedrag in enkele groepen samengenomen.
In de opstelling wordt de omvang van de maatschappij
niet enkel door haar verzekerd bedrag, doch mede door
haar premiereserve aangegeven (zie tabel III op blz. 408).
Bestudering van dit overzicht moet leiden tot het maken
van verschillende gevolgtrekkingen. Als eerste komt vanzelf naar voren, dat blijkens deze op-
stelling van een in het oog springende machtsconcentratie
allerminst kan worden gesproken. Het is er immers. wel
zeer verre van, dat enkele grote concerns de gehele Neder-
landse levensverzekeringmarkt in handen hebben. Integen-
deel, wie zich moet of wil verzekeren heeft keus tussen een
aanzienlijk getal maatséhappijen, grote en kleine, be-
langrijke en minder belangrijke, maatschappijen, die
zonder nevenmaatschappijen operéren, en andere, die
in groepsverband samenwerken. Ieder, die wel eens gewild
of ongewild het lijdend voorwerp van levensverzekerings-
acquisitie is geweest, zal dit kunnen beamen. Hij weet
hoe dan een groter of kleiner aantal elkaar beconcurre-
rende maatschappijen zich elk voor zich plegen te beijveren
hun eigen mérites, hun speciale condities, de alleen door
hen te bieden voordelen enz. enz. naar voren te brengen.
Deze onderlinge concurrentie is.nog altijd wel de beste
waarborg, dat de belangen van verzekerden en candidaat-
verzekerden niet naar het tweede plan worden -geschoven.
Het – naar wel mag worden aangenomen: bekende – feit,
dat
5
van de in het overzicht met name genoemde maat-
Naam v& het fonds
0
•
ze
Polissen
:d
T
I
Ov
en
Overgenomen in 1946
Handeisreizigersvereeniging ,,Mercurius
……………………..
Groningen
62
f 62.000
f 61.906
Nationale
Overgenomen in 1947
Begrafenis-Societeit
De
Sterfbos”
…………………
. ……
Uitgeest
418
22.650
17,154
Eerste Ned.
Overgenomen in 1948
Amsterdam
4.890
835.798
325.634
UBO
(Utrecht)
Begr. fonds der Alg. Gron. werk!. Ver. ,,Een ieders Voordeel”
Groningen
350
44675
20.358
Gr.-Noordh.
Onderling
Begrafenisfonds
………………………………-
Oostwoud
….
625
34.375
13.965
‘
‘
id
Ver.
bij Overlijden” van bezold. en onbez. Rijksveldwachters
,,Steun
Purmerend
385
84.725 26.948
id.
Onderi.
HolI.
Verzekering-Mij
……………………………..
Ondersteuningsfonds
………………………………….-
‘
lerseke
403
26.286
9.651
R.V.S.
Overgenomen in 1949
Koog a/d Zaan
229 19.550
14.858
Vesta
Het
Kooger
Doodenbos
……………………………….
Saaiwerkersbus
Delft
58
7.040
–
33.005
HAV-Bank
Linnenweversbus
Delft
250
16.680
37.400
id
Schoenmakersbus
…………………….. ………………
Delft
28
1.920
3.029
id
…………………………………………..
…………………………………………
Overgenomen in 1950
is ons Doel”
……….
…….
Den Burg
3.743
.
329.505 119.126
Gr.-Noordh.
,,Vooruitgang
.
………………..
Den Hoorn
….
601
45.075
17.582
id
Vereeniging tot Uitkering bij Overlijden ,,Unitas”
………………
….
Oosterend
634
48.405
16.526
–
id.
,,Steunt
Oudeschild
892
98.120
.
40.999
id.
Onder!.
Begr.fonds
,,P.
J.
Bouma”
………………………….
Dorpskring
Elkaar”
……………………………….
Onderi. Mij tot Uitkeering bij Overlijden ,,Wemeldinge”
wemeldinge
159
8.348
4.694
Oude Haagsche
408
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 Mei 1951
schappijen onderling gelijke tarieven voor de meest voor-
komende verzekeringsvormen voeren, verandert hieraan
niets. Dit is eenvoudig een kwestie van werkbesparing
geweest, want in het algemeen lagen de premiën van de
verschillende maatschappijen toch reeds ongeveer op een
zelfde niveau en waaroh1 dun elk voor zich de tijdrovende
premieberekeningen uitvoeren als men ten slotte toch op
ongeveer dezelfde uitkomsten’ moest komen? De tarieven-
afspraak betreft bovendien alleen de premiën en niet de
polisvoorwaarden, die dan ook niet uniform gemaalt
zijn. Waar er naast bedoelde
5
maatschappijen nog vôl-
doende andere staan is elke gedachte aan een zekere
kartelvorming door deze
‘5
volkomen misplaatst.
TABEL 111.
Nederlandse portefeuille
ultimo 1949
Naam van de maatschappij
Verzekerd
Prerniereserve
bedrag
Nationale Levensverzekering-Bank
…
f
1.567.858.014
f
454.440.679
x) Vesla Mij van Levensverzekering
239.032.589
46.883.253
o) Veenkoloniale Levensverz.-Mij
41.239.256
8.205.117
o) Levensverzekering-Mij Z.Z
3.324.907
550.418
o) Onderl. Levensverz.
–
Mij ,,Tot Nut
–
•
en
Voordeel’
.
………………
16.007.811
3.005.983
Levensverz.Mij’ van
,,de
Nederlanden”,
1.161.816.600
277.496.191
Ned. Mij voor Levensherverzekering
26.865.900 4.049.909
323.351.301
62.239.726
Algemeene Friesche Levensverz.Mij
….
756.736.455
229.556.880
x) De Groot-Noordhollandsche van
1845
……………………..
40l.35t.85
72.519.178
o) Algemene Noordholl. Mij van
Levensverz.
………………..
40.533.679 9.328.054
Rotterdamsche
Verzekering
SocieTeiten
941.100.424
197.720.022
Eerste Ned. Verz. Mij ofh Leven en tegen
Jnvaliditeit
…..:
”
. ……………
817.090.668
220.588.010
Algemeene Lcvensverz,-Bank
….
80.371.682
16.071.122
van
1845-
…………………….
Levensverzekering-Mij ,,Ulrecht”
……
868.408.362
236.949.479
Verzekeringsbank ,,Victoria”
……..
Levensverz.Mij ,,Holland”
25.054.401
10.572.773
Nederl. Mij der ,,Nillmij van 1859″
. :
….
85.554.082
17.455.843
Levensverz.Mij ,,Nillmij van
1859″
353.847.751
53.881.946
(R.V.S.)
…………………………
Levensverz. Mij ,,Arnhens’
.
……
203.082.194
…..
46.637.784
}tollandsche Societeit van Levensverzeke-
.636.914.299
167.348.091
(Djakarta)
……………………..
A’damsche Mij van Levensvcrz,, ,,Anist’
511.017.804
–
124.366.738
ringen
…………………………
Overige 45 binnen!, maatschappijen:
verz. bedr. 200-400 mln
(aantal
6)
1.638.144.189
….
….
579.017.349
318.070.862
leven”)
……………………….
100-200
,,
(
,,
9)
1.221.019.287
246.685.052
tot
lOO
,,
(
,,
30)
101.018.747
Ovérige 6 buitenl. maatschappijen
….
44.692.457 20.544.237
Een hierbij aansluitede constatering kan zijn, dat de
maatschappijen, die eerlang zullen
verdwijnen,
komen uit
de grote . groep maatschappijen met een verzekerd bedrag
beneden 100 millioen, die zonder deze nog altijd 30
maatschappijen omvat. Wie de recente overnemingen
beschouwt als voorlopers van algehele absorptie dezer
groep door de grote maatschappijen moet dus blijkbaar
wel heel ver in de toekomst vooruitzien.
In dit verband moge nog worden opgemerkt, dat ht
aantal in Nederland werkende levensverzekeringmaat-
schappijen veel groter is dan, zelfs een veelvoud is van dat aantal in andere met ons land vergelijkbare laiiden.
Verder blijkt bij nadere beschouwing, dat de bestaande
combinaties elk voor zich uit zeer plausibele overwegingen
zijn ontstaan.
Bij 3 daarvan (nl. die waarvan de grootste maatschap-
pijen zijn de- Nationale, Nederlanden van 1845 en Eerste
Nederlandsche) is het de wens geweest ‘om de zgn. volks-
verzekering
2)
in een afzonderlijke dochtermaatschappij
onder te brengen en de moedermaatschappij uitsluitend
de zgn. grote verzekeringen te doen afsluiten. Voor de
vierde (Algemene Friese/Groot-Noordhollandse) lag de
aanleiding in de noodzaak van scheiding van de verzeke-
ringen met en zonder recht op aandeel in de winst. Door de
maatschappijen, die sinds korte tijd de vijfde combinatie
vormen (Nillmij/Arnhem) werd hetzelfde “gewenst ‘met
betrekking tot verzekeringen in Nederlands en in indone-
sisch courant, waarbij de constructie werd gevonden om
een reeds lang bestaande dochtermaatschappij als holding
company te doen fungeren. Ten slotte is er dan nog de
,,Holland”, die geen zelfstandige verzekeringen meer aan-
gaat, doch zich beperkt tot afwikkeling van lopende ver
–
zekeringen onder leiding van de ,Utrecht”, waarvan zij
reeds véér de oorlog een dochtermaatschappij is geworden.
In elke der genoemde
5
gevallen heeft dus de bedoeling’
voorgezeten bedrijfsonderdelen, -die naar hurt aard onder-
linge afwijkingen vertonen, in afzonderlijke maatschappijen
onder te brengen. Er zijn echter van ouds maatschappijen
geweest, die èn grote èn volksverzekeringen afsloten, resp.
die pol issen afgaven met recht op winst zowel als polissen
zonder dit recht, of in wier portefeuille verzekeringen in
Nederlands courant voorkwamen naast verzekeringen in
Indonesisch courant,
terwijl
andere maatschappijen daaren-
tegen dergelijke keuzemogelijkheden voor hun verzekerden
niet kenden. Dat een aantal van laatstbedoelden de wens
voelden opkomen daartoe alsnog over té gaan, is op zich-
zelf niet
onbegrijpelijk.
Zij konden dit doen door het eigen
bedrijf in de gewenste richting uit te breiden, maar çfficiën-
ter was het samenwerking te zoeken met een maatschappij,
die zich daarin bereids gespecialiseerd had. Bijv. de practijk
van de volksverzekering stelt typische eisen, waar een
maatschappij, die uitsluitend grote verzekeringen afsluit,
,geen rekening mee behoeft te houden. Het ligt dan m’u’t of
meer voor de hand de organisatie van de volksverzekering-
maatschappij, ‘aarmede zal worden samengewerkt, in-
tact te houden en niet tot volledige samensmelting over te
gaan.
In het zelfde vlak ligt ook de samenwerking tussen
levens- en schadeverzekeringsmaatschappijen. Dezelfde assurantiepersonen bemiddelet als regel bij de afsluiting
van levens- zowel als’ schadeverzekeringen. Kunnen zij
daarvoor bij één concern terecht, dan heeft dit concern
allicht enige voorsprong op
maatschappijen,
die ôf’.alleen
levensverzekeringen ôf alleen schadeverzekeringen kunnen
aanvaarden. Nu kent de Wét op het Levensverzekering-
bedrijf een verbod tot combinatie van het levensverzeke-
ring- met een ander bedrijf. Een levensverzekeringmaat-
schappij, die zich bij schadeverzekeringen wil interesseren,
of omgekeerd, kân dit dus niet anders doen dan via een
afzonderlijke maatschappij, hetzij een daartoe
5
op te richten
nieuwe, hetzij een reeds bestaande maatschappij. Ook
hiervan hebben de afgelopen jaren enkele voorbeelden te zien. gegeven, maar êveneens in zulk een beperkte mate,
dat van een algemene tendentie tot vorming van alle
assurantiebranches beoefenende concerns zeker nog lang niet kan worden gesproken. –
De hiervoor aangeduide overwegingen zijn meer ge-.
oriënteerd op de bedrijfspolitiek in haar geheel. Soort-
gelijke overwegingen kunnen echter ook een rol spelen op
een beperkt onderdeel. Elke maatschappij, die in het gehele
land werkzaam is, zal toch altijd plaatsen of streken dan
wel bepaalde kringen kunnen aanwijzen, waar zij minder
goed geïntroduceerd is dan elders. De ervaring leert, dat
2)
Onder ,,volksverzekering” is te verstaan verzekering tot geringe bedragen,
in de regel bestemd tot dekking van begrafeniskosten (hoewel in de loop der
jaren ook niet uitsluifend daarop afgestemde verzekeringsvormen in het votksverzekeringbedrijf in zwang zijn geraakt), waarvoor de premiën in
wekelijkse termijnen aan huis woroen opgehaald door zgn. bodes of incas-
seerders. Als tegenstelling tot volksverzekering worden verzekeringen tot
grotere bedragen, verzekerd tegen premiebetaling in maandelijkse’ of langere
termijnen, ,,grote verzekeringen”, ook wel ,,kapitaalverzekeringen genoemd.
30 Mei 1951
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
409
deze lacune in de organisatie vaak beter kan worden op-
gevuld door samenwerking met een kleinere maatschappij,
wier organisatie juist op bedoelde plaats of streek of op
bedoelde kringen is gericht, dan door uitbouw van de
eigen organisatie.
Wij hebben •hier de overneming of concernvorrning
bezien vanuit het standpunt van de overnemende, resp.
moedermaatschappij. Wij kunnen ons echter ook ver
–
plaatsen in de gedachtengang van de andere partij, welke
er toe leidt gehoor te geven aan een voorstel in bedoelde
zin. Hierop zijn in beginsel dezelfde invloeden werkzaam
als die, welke wij ook reeds aanduiden bij de overneming
van fondsen. Het zelfstandig voortbestaan van kleine
maatschappijen wordt bemoeilijkt door de zo sterk toe-
genomen beslommeringen op allerlei terrein. Het is voor
een beperkte staf van leidende functionarissen haast niet
meer mogelijk op de hoogte te zijn en blijven van alles,
waarmede in de bedrijfsvoering rekening behoort te worden
gehouden. De sterke stijging van bedrijfskosten kan alleen
worden opgevangen als door toenemende premie-ontvangst
liet draagvlak in minstens even sterke mate wordt verbreed,
hetgeen weer niet zonder het maken van (eveneens ver-
hoogde) acquisitiekosten mogelijk is. Zo ontstaat de
toestand, dat om stijgende kosten te kunnen dekken juist
nog weer meer kosten moeten worden gemaakt. Jnschui-
ving van let bedrijf in de Organisatie van een andere maat-
schappij zal deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken en
uiteindelijk door meet gespecialiseerde arbeidsverdeli ng,
voorkoming van dubbel werk enz. zelfstot besparing van
kosten leiden. Ten slotte worde nog een actueel facet van deze materie
gememoreerd. Men mag’veilig aannemen, dat bij de kleine
maatschappijen van levensverzekering de beleggiugs-
politiek jiog steeds wordt gevoerd volgens de .beproefde
traditionele beginselen. Nieuwe wegen zal men allicht niet
zo gemakkelijk betreden en het beroep, dat op de institu-
tionele beleggers wordt gedaan ten behoeve van de
‘industriefinanciering of de woningbouw, zal bij de kleinere
maatschappijen dus maâr spaarzaam gehoor vinden.
In het algemeen mag deze houding verstandig worden
geacht èn’variwege het voor een kleiner vermogen te grote
risico èn omdat men het apparaat mist om aangeboden
objecten juist te beoordelen. Als echter zulk een kleinere maatschappij tot aansluiting komt bij een grotere zal ook
haar beleggingspolitiek volgens geneenschappelijke richt-
lijnen worden gevoerd en wordt dus haar vermogen als
het ware gemobiliseerd.
Alles bijeen beschouwd mag het in dit artikel besproken
verschijnsel, in de mate waarin het zich tot dusverre voor-
doet, worden geacht- te zijn in het algemene belang van de
Nederlandse economie, maar ook in het particuliere be-
lang van de er bij betrokken verzekerden.
In debeschouwingen, waarop wij in de aanhef doelden,
viel het accent op wat wij zouden-willen noemen de posi-
tieve zijde-van het verschijnsel. D.w.z. uitgaande vaneen
bericht omtrent wéér een overneming of wéér een uit-
breiding van een bestaand concern werd de aandaCht
meer gevestigd.op dit feit zelf’en soortgelijke eerder plaats-
gevonden hebbende gebeurtenissen dan op de brede laag
van het levensverzekeringbedrijf, die daar niet door be-
roerd werd. Het was de bedoeling van dit artikel om ook
deze zijde beter tot haar recht te doen komen.
Rotterdam.
Dr A. G. PLOEG.
Weeldebelasting, en weelde
ik moge beginnen niet het thema aan te geven, dat ik
zeer in het kort wil behandelen. Dit thema kan worden
geformuleerd in de volgende vraag: ,,Is er aanleiding
oni voor bepaalde takken van het bedrijfsleven nog spe-
ciale’ maatregelen te nemen, buiten en boven de maat-
regelen, welke voor het bedrijfsleven in het algemeen
reeds zijn getroffen, resp. nog getroffen zullen worden?”
Dit geldt dan wel speciaal voor die takken van bedrijf,
die, zoals men dit zegt,- een luxe of semi-luxe .karakter
hebben.
Zoals bekend, streeft het regeringsprogramma •een
tweèledig doel na, nl. enerzijds beperking van het ver-bruik en anderzijds beperking van de investeringen.
Het zou mij te ver voeren om de algemene aspecten
van dit programma tot ïn’bijzonderheden te behandelen.
ik ga hier van uit als een gegeven grootheid. Voor mij
gaat het er om antwoord te geven op de reeds gestelde
vraag. Om-dit te kunnen doen zou ik allereerst enige op-merkingen willen maken, ‘welke, wat ik- zou willen noe
;
men, de philosophische kant van het probleem. ,,luxe”
raken.
Wat is eigenlijk luxe? Men zou kunnen zeggen, dat er voor een bepaalde periode een normale levensstandaard
bestaat. Wat daarboven uit gaat, is luxe. Deze maatstaf
is objectief. Men zou ook kunnen zeggen, dat noodzakelijk
is alles, wat nodig is om een bepaald individu tot ontplooiing
van zijn volle krachten te brengen. Wat daarboven uit
gaat is luxe. Men hanteert dan een subjectieve maatstaf.
De luxe consumptie speelde en speelt nog een grote rol
in onze samenleving, omdat het een prikkel is om zich
op economisch gebied zoveel mogelijk in te spannen.
Daardoor wordt de mens tot de volle ontplooiing zijner
krachten opgevoerd. Deze prikkel werkt – en ik zeg dit
met nadruk – in alle maatschappelijke standen. Dè vraag
rijst, of bij een maatschappelijke ordening, waarin deze
prikkel is weggenomen, dé mensen nog bereid zullen zijn
s
hun krachten volledig te geven.
is luxe aan de ene kant een prikkel, aan de andere
kant kan zij ‘oök een oorzaak zijn van verslapping. Dit
geldt vooral voor overdreven luxe. Luxe is een belangrijk
maatschappelijk verschijnsel. Indien alle inkomens ge-
nivelleerd zouden wörden, zou dit helemaal niet betekenen,
dat de levensstandaard over de gehele linie belangrijk naar
boven zou gaan. Dit zou integendeel nauwelijks bemerk-
baar zijn. Nivellering van inkomen zou economisch gezien
ten gevolge hebben, dat het totale nut van de geprodu-
ceerde goederen groter zou zijn. Drie personen, ieder met
2 appels, hebben van deze 6 appels een gröter nut dan
één persoon van 6 appels. Aan de andere kant echter zou
nivellering van inkomen betekenen, dat een belangrijke
prikkel tot economische inspanning zou wegvallen, waar-door de productie zeer zou verminderen.
Men heeft de taart dan wel gelijk verdeeld, maar de
stukjes zijn, gezien de kleinheid van de taart, wel erg
klein. Neemt men de prikkel, gëlegen in de mogelijkheid
vooruit te komen, weg, dan zal de productie belangrijk
teruglopen, tenzij men in plaats van de prikkel van het
eigenbelang de knoet gebruikt.
Natuurlijk kan men de mens in sociale richting prik-
kelen, maar het is een gevaarlijke utopie te menen, dat-de
mens ooit zover zou komen, dat hij zich met volle overgave
en met inzet van al zijn krachten zou geven voor een maat-
schappelijk ideaal. Van een enkeling is dat te verwachten,
maar ,,I’homme moyen” zal het zover zeker nooit brengen.
Principiële bestrijding van de luxe, overigens een zeer relatief begrip, betekent eigenlijk, dat de Staat de burger
zijn consumptievrjhid ontneemt. Dit betekent logisch
weer, dat de – Staat decreteert wat en hoeveel er geprodu-
410
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 Mi 1951
ceerd zal worden. De Staat dirigeert de beschikbare pro-
ductieve krachten. Het is duidelijk, dat men dan wel heel
spoedig in een geheel anders geaarde maatsôhappij terecht
komt, waarin de Staat de scepter zwaait op ëconomisch
gebied. En het zou wel naïef zijn te menen, dat het daarbij
zou blijven. Al heel spoedig zou het dan ook met de per-
soonlijke en geestelijke vrijheid geheel gedaan zijn.
De maatschappij, waarin dé Overheid uitmaakt wat
luxe is, en deze principieel wil uitbannen, mondt uitein-
delijk uit in een vlakke, grauwe, geljkgeschakelde massa,
die bittere herinneringen oproept aan een’recent verleden
en associaties oproept met sommige hedendaagse ver-
schijnselen. Aan het probleem zit economisch, cultureel
en geestelijk heel wat meer vast dan men oppervlakkig
zou denken. Betekent dat nu, dat men in deze tijd van
schaarste de productie geheel Vrij moet laten?. Uiteraard
zal de Overheid indirect de productie yan goederen, welke
het meest noodzakelijk zijn, mogen bevorderen. Voor een
groot deel zal dit trouwens automatisch gebeuren. Maar
ook in een tijd van verarming blijft er plaâts voor een
zekere luxe. Zo zou men de stelling kunnen verdedigen,
dat juist in een sobere tijd als deze, het meer dan ooit
nodig is, dat de mens zich een enkele keer eens iets kan
veroorloven, wat niet strikt noodzakelijk is, of zou het
misschien zelfs zo zijn, dat.deze enerverende tijd de nood-
zakelijkheid met zich brengt, zich nu en dan enige luxe
te permitteren om het geeselijk evenwicht te bewaren?
indien dat zo zou zijn, zou luxe geen luxe meer zijn,
maar iets wat noodzakelijk is.
Het zou zeker interessant zijn daarnaar eens een diep-
gaand wetenschappelijk psychologisch onderzoek in te
stellen. Het lijkt mij zeker niet uitgesloten, dat dit tot de
conclusie zou voeren, dat wegnemen van iedere luxe de
productiê meer zou doen teruglopen, dan thans aan pro-
ductieve krachten_voor luxe wordt gebruikt.
In de bekende nota van de Minister van Financiën wordt
een verhoging en tegelijkertijd een uitbreiding van de
weeldebelasting genoemd als een van de middelen, welke
tezamen ca f 250 mln aan extra belastingen zullen moeten
,opbrengen. Het tarief van de omzetbelasting zal voor tal
van goederen 30 pCt gaan bedragen. Het doet eigenlijk
enigszins vreemd aan,’ dat dit voorstel is opgenomen in
het nieuwste dekkingsplan van onze Minister van Finan-
ciën. Indien toch het gestelde doel zal worden bereikt, nl.
sterke beperking van het verbruik van niet-noodzakelijke
goederen, dan zullen de omzetten in de desbetreffende
takken van bedrijf zodanig dalen, dat de belastingop-
brengst niet meer maar minder zal bedragen. Dit volgt
ook uit de aard van de in deze bedrijfstak verhandelde
artikelen. . –
Artikelen, die voor het levensonderhoud niet nood-
zakelijk zijn, vertonen wat men in de economie noemt een
elastische vraagcurve, dat wil zeggen, dat de vraag naar
dergelijke goederen’ in belangrijke mate door de prijs
wordt beïnvloed, in tegenstelling, tot de goederen, welke
tot het noodzakelijke levensonderhoud behoren.
Een prijsstijging ten gevolge van fiscale maatregelen
zal dus de vraag naar dergelijke goederen in belangrijke
mate verminderen. Het behoeft ook geen betoog, dat
juist dergelijke
bedrijfstakken
uitermate conjunctuur- –
gevoelig zijn. Het is wel duidelijk, dat een nog verder
gaande verzwaring van de belastingdruk, gepaard gaande
met aanzienlijke prijsstijgingen, de voor de aankoop van
mm of meer luxe goederen beschikbare koopkracht, reeds
zodanig zal doen verminderen, dat het op zichzelf reeds
een hele toer zal zijn om deze takken van bedrijf in de
komende zeer moeilijke, jaren draaiende te houden. De
perspectieven voor deze takken van bedrijf zijn werkelijk
zeer somber. Behoeft het daarom te verwonderen, dat juist
in de kringen van deze takken van bedrijf, met bitterheid in
het hart wordt gezien, dat er bovendien van regeringszijde
nog speciale maatregelen worden genomen; om het juist
deze takken van bedrijf, die het uiteraard toch reeds bij-
zonder zwaar zullen krijgen, nog extra moeilijk te maken?
Is het te verwonderen, dat men deze maatregelen inter-
preteert als een bewuste aanslag op de bestaansmogelijk-
heid van deze takken van bedrijf? Ik stel hierbij de vraag,
welk moreel “techt de Overheid hiertoe heeft. Is het te
verwonderen, dat men in deze kringen verbitterd is over
de discriminerende maatregelen, die de Regering voor-
nemens is te gaan treffen?
Wat de fiscaal-technische kant betreft, moge er met een
enkel woord op worden gewezen, dat een weeldebelasting,
zeker indien het tarief daarvan’ aanzienlijk is, de ont-
duiking in zeer belangrijke mate in de hand werkt. Juist
de aard van vele weelde-artikelen, welke.dikwijls een grote
waarde in klein bestek vertegenwoordigen, leidt daartoe’
als het ware vanzelf.
Daar dit op grond van de ervaringen in binnen- en
buitenland met stelligheid te verwachten is, dient een hoge
weeldebelasting ook op morele gronden te worden af-
gewezen. Laten we toch ook vooral niet vergeten, dat deze
zogenaamde luxe en semi-luxe bedrijfstakken aan ‘tien-
duizenden mensen werkgelegenheid en brood geven. In het edelmetaalbedrijf bijv. in zijn verschillende ver-
takkingen van industrie, ambacht en handel, zijn naar een
ruwe schatting zeker 15.000 mensen werkzaam. Verreweg
de meesten van deze werkers zijn zeker geen luxelieden,
maar hardwerkende en sober levende mensen, die er recht
op hebben, dat ook met hun belangen in ernstige mate
rekening wordt gehouden. Zij wensen geen pionnen te
zijn op het economisch schaakbord, welke door de Ovef-
heid naar believen van het ene naar het andere vak kunnen
worden verschoven.
Ik concludeer, dat het ter bereiking van het doel van
de regeringspolitiek, nl. de versobering in de sfeer van de
consumptie, zeker niet noodzakelijk is om de zgn. luxe
en semi-luxe
bedrijfstakken
met speciale vexatoire maat-
regelen te treffen. Ook zonderdeze maatregelen zullen deze
takken van bedrijf de omzetten op grond van algemene
economischè overwegingen meer dan voldoende zien terug-
lopen. Ik kan het dan ook niet anders zien, dan dat de Over-heid met deze speciale maatregelen wil toegeven aan wat ik
zou willen noemen de ,,waan van de dag”. De oorzaken
van deze maatregelen zijn naar mijn mening hoofdzakelijk
van politieke en psychologische aard. Van alle kanten
wordt de bestrijding van de luxe als éen soort politieke
leuze aangeheven. Ik meen echter, dat de Overheid, die
deze naam waardig is, aan een dergelijke, trouwens door’
haarzelf min of meer opgeroepen, leuze niet behoort toe
te geven. Een verstandige voorlichting zou het probleem
tot de juiste proporties.terugbrengen. Natuurlijk is sober-heid geboden over de gehele linié. De Overheid geve het
voorbeeld!
Ik meen, dat de Regering, die zelf blijkbaar geen kans
ziet het ontzaglijk dure overheidsapparaat binnen de
perken ‘der mogelijkheden onzer volkshuishouding te
brengen, niet het recht heeft, bepaalde takken van bedrijf,
welke het toch reeds in deze tijd zo bijzonder moeilijk
hebben en die het in de komende jaren ongetwijfeld nog
veel moeilijker zullen gaan krijgen, nog met speciale maat-
regelen te treffen.
Ik meen, dat hiertegenover principieel stelling moet
vorden genomen. De Overheid moet ook in haar psycho-
logie bilateraal zijn. Ik bedoel dit, dat de Overheid het blijk-
baar om psychologische redenen ‘gemotiveerd acht, spe-
ciale maatregelen te treffen tegen ,de’zgn. luxe. Heeft de
Overheid echter wel gedacht.aan de psychologisçhe reacties
bij hen, die in deze luxe bedrijven hun brood verdienen?
Is het eigenlijk niet zo, dat deze bedrijven van overheids-
wege een brevet van maatschappelijke en economische
onbelangrjkheid wordt uitgereikt? Hoe stelt men zich
voor, dât degenen, die, in deze
bedrijfstakken
werkzaam.
‘1
30 Mei 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIG’HTEN
411
zijn, hierop reageren? Ook aan de’ze kant van het vraag-
stuk mag zeker wel aandacht worden gewijd. Zeker dooi
de Overheid, waarvan alle groepen van burgers mogen
verwachten, dat zij aan ieder recht zal doen.
Heëft men ook wel bedacht, dat ten gevolge van de grote
prijsstijgingen sedert 1 Juli 1947, de datum van invoering
van de weeldebelasting, de weeldebelasting, die procents-.
gewijze geheven• wordt, in geld uitgedrukt waarschijnlijk
al dubbel zo hoog is als ten tijde van de invoering? De
grote moeilijkheid is ook, wie zal moeten uitmaken wat
luxe is. Dit zal de Overheid wel gaan doen. Is het echter luldbaar voor een vrij volk, dat de Overheid gaat decre-
teren, welke goederen als luxe en semi-luxe moeten worden
beschouwd? Ligt het op de weg van de Overheid om te
beslissen wat voor zijn burgers luxe en geen luxe is?
Is het ook niet zo, dat datgene wat voor de een misschien
luxe is, voor de ander bitter noodzakelijk is om te kunnen
leven?
Zo doemen
:er
op dit terrein tal van vragen op. Slechts
zij, dieprincipieel op-het standpunt staan, dat de Overheid
het recht heeft bm alle beschikbare productieve krachten
te dirigeren, zullen het in beginsel met deze maatregel eens
kunnen zijn. Allen echter, die op het standpunt staan,
dat dit niet op het terrein ligt van de Overheid, zullen hier
naar mijn mening principieel stelling tegen moeten. nemen.
Fiscaal gezien zal de belangrijke verhoging van het weelde-
tarief waarschijnlijk niet zo heel veel geld extra in de Schatkist brengen. De redenen daarvoor heb ik in het
bovenstaande reeds ontvouwd.
De Overheid wake er vooral in deze tijd voor, de indruk-
te wekken,’dat haar beleid te eenzijdig wordt ingesteld op
het belang van bepaalde volksgroepen. Het jongste com-plex van maatregelen kan naar mijn mening terecht deze
indruk wekken. En de voorgenomen speciale maatregelen voor bepaalde takken van bedrijf, welke als luxe en semi-
luxe worden beschouwd, geven aan deze bedrijfstakken
nog meer in het bijzonder de indruk, dat zij zijn uitgezocht
om vooral om politieke en psychologische redenen als
zondebok de woestijn in te worden gestuurd.
Ik ben er overigens van overtuigd, dat bij de Regering
dit opzet geenszins voorzit. Zoals gezegd echter, heeft zij
de schijn ongetwijfeld tegen zich. Welnu, ik meen, dat als-
nog een beroep op de Regering mag worden gedaan om
de speciale voor bepaalde takken van bedrijf discrimine-rende maatregelen, die in het voornemen liggen, terug te
nemen. Fiscaal gezien zal dit slechts weinig bezwaar kunnen
ontmoeten. Economisch zal het de situatie voor bedoelde
bedrijfstakken, welke het toch reeds zo moeilijk hebben,
resp. zullen krijgen, iets gemakkelijker maken. Psycholo-gisch zal het naar mijn mening van grote invloed zijn voor
de zeer grote kring van hen, die van hoog tot laag in der-
gelijke takken van bedrijf werkzaam zijn.
‘s-Gravenhage.
Dr Mr J. A. M. VAN STAAY.
EEN STEM UIT
HET BEDRIJFSLEVEN
De jongste prijsstijgingen van zeep
Zoals bekend mag worden verondersteld, gingen – de
belangrijkste zeepfabrieken onlangs over tot verhoging
van de zeepprijzen.
Alhôewel genoemde industrieën zich er zeer wel van
bewust waren, dat een dergelijke prijsverhoging
van
een
zo essentieel verbruiksartikel als zeep wederom een druk
betekent’ op het reeds zo zwaar belaste huishoudbudget,
was deze stap onvermijdelijk als gevolg van verschillende
omstandigheden, waaronder uiteraard de prijsstijging van
de grondstoffen de belangrijkste rol speelt.
Wellicht moge het volgende enigszins een verduidelijking
geven vân hetgeen op dit terrein is geschied.
Bij de zojuist bedoelde grondstoffen, welke bij de fabri-
cage van zeepproducten worden verwerkt, spelen oliën,.
vetten en vetzuren een zeer belangrijke rol. De meest ge-
bruikte daarvan zijn palmolie, cocosolie en in mindere
mate maisolie, zonnepitolie, soyaolie enz.
Vdér de tweede wereldoorlog kocht iedere fabrikant
zonder enige belemmering de grondstoffen, die hij in zijn
producten wenste te verwerken; tijdens de bezettingsjaren,
waarin uiteraard een ernstig tekort bestond aan oliën en
vetten, werden deze, evenals de meeste andere grondstoffen,
volledig gedistribueerd, voor zover zij nog aanwezig waren.
Enige jaren na de bevrijding heeft men het distributie-
stelsel wel goeddeels opgeheven, doch een vrijheid in aan-
koop van oliën en vetten is niet teruggekeerd, mede op
grond van onze zeer precaire deviezenpositie.
De aankopen van oliën en vetten kunnen thans op tweeër
–
lei wijze plaatshebben:
gecentraliseerde aankoop
door het overheidslichaam,
Voedselvoorzienings Import Bureau, voornamelijk voor
palmolie en cocosolie;
directe aankoop
door de fabrikant, waarvoor in beperkte
mate deviezen beschikbaar worden gesteld. De prijs van
de op deze wijze gekochte oliën-en vetten wordt door de
Overheid gecontroleerd, teneinde verspilling van devie-
zen te voorkomen.
Van de door het Voedselvoorzienings Import Bureau
aangekochte grondstoffen worden door het Bedrijfschap
voor Margarine, Vetten en Oliën op geregelde tijden de
kostprjzen vastgesteld, welke tot uitdrukking komen in
de heffingen op de zgn. Tichtprljzen.
Ten gevolge van de prijsstijging van vrijwel alle grondstof-
fen op de wereldmarkt, welke zich ook manifesteerde op het
gebied van oliën en vetten, heeft het Bedrijfschap voor
Margaine, Vetten en Oliën binnen ht raam van het zojuist
omschreven aankoopsyteem meermalen de heffingen
moeten verhogen.
Hoewel de
prijzen
van de oliën en -vetten sinds het uit-
breken van de vijandelijkheden in Korea derhalve waren gestegen, is de zeepindustrie er eerst op 1 Februari 1951
toe overgegaan haar zeepprijzen enigszins aan te passen
aan de verhoogde grondstoffenprijzen.
Een tweede verhoging der prijzen had plaats op 19 Maart
1951,
waarbij de marges voor de groot- en kleinhandel
in geld uitgedrukt in principe weliswaar ongewijzigd bleven,
maar desohdanks ter compensatie van de gestegen kosten
van de distribuërende handel, met 3 pCt mochten worden
verhoogd. Hierbij werden de richtlijnen, welke de Minister
van Economische Zaken ten aanzien van het loon- en prijs-
belëid in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal heeft
uiteengezet, -in toepassing gebracht.
Op 8 April 1951 werden door het Bedrijfschap voor
Margarine, Vetten en Oliën de heffingen verhoogd en wel
met bedragen, variërend van f2 tot fl7 per 100kg en laat-
stelijk op 6 Mei nogmaals met bedragen, variërend van
f3 tot f15 per 100 kg. De als gevolg hiervan veroorzaakte stijging van de kostprijs werd nog versterkt door de prijs-
verhogingen van diverse voor de zeepfabricage noodzake-lijke chemicaliën, zoals coustische soda en sel de soude.
De Middenstandsorganisaties, die actie voerden voor
een soepeler toepassing van de bovenaangehaalde mi-
nisteriële richtlijnen, zagen o.a. ten opzichte van zeeppro-
ducten op 27 April 1951 hun wensen ingewilligd, toen in
de Nederlandse Staatscourant de beschikking handels-
marges kruidenierswaren 1951 werd gepubliceerd en waarin
voor de kleinhandel gesanctionneerd werd over het bédrag
voor kosten en winst een verhoging van ten hoogste 10 pCt
toe te passen in ‘plaats van de tot nu toe toegestane 3 pCt.
Bovengenoemde omstandigheden noodzaakten de be-
412
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 Mei 1951
langrijkste ondernemingen. de prijzen andermaal te ver-
hogen, zodat met ingang van Maandag 21 Mei ji. verschil-
lende zeepproducten in prijs stegen.
De prijsstijgende tendenties, welke tot uitdrukking kwa-
men in de verhoogde heffingen en in een verruiming’van de
handeismarges, werden gedeeltelijk afgeremd, omdat de
prijzen van glycerine, welk product vrijkomt bij de verwer-
king van oliën en vetten, in hetzelfde tijdsbestek werden
verhoogd. De grotere opbrengst, die de zeepindustrie ten
goede komt bij de verkoop van glycerine, maakte het der-
halve mogelijk de noodzakelijke prijsstijging te beperken.
Hopelijk heeft deze korte uiteenzetting er toe bijgedragen
een juister inzicht te verschaffen in de motieven, die de
achtergrond hebben gevormd bij de prijsverhogingen, die
sinds het begin van dit jaar hebben plaatsgevonden.
Wassenaar.
Mr P. A. M. E. VAN VELZEN.
INGEZONDEN STUKKEN
Practische huurpolitiek
Mr M. A. van Wijngaarden te Arristerdam schrijft ons:
In ,,E-S.B.” van 2 Mei 1951 geeft Mr J. Wilkens enige
richtlijnen voor een naar zijn mening practische huur-
politiek.
J-Toewel de grondgedachte van schrijver. (verhoging van
huurprijzen is moreel te verantwoorden en economisch
noodzakelijk) naar mijn mening juist is, wil ik toch naast
zijn betoog een critische kanttekening plaatsen.
Mr Wilkens geeft als eerste stap in de door hem ge-
wenste richting aan: verhoging van de huurprijs van nieuw
te bouwen woningen. Hij fundeert zulks op twee over-
wegingen:
moreel verantwoord,
immers ons volk besteedt
tegenwoordig een geringer percentage van zijn inkomen
aan huur dan vroeger; econonifsch te verdedigen,
omdat
degene, die een’ nieuwe woning wil, daarvoor de huur
dient te betalen, welke nodig is om daaruit de exploitatie-
kosten te voldoen. Mr Wilkens wil dus een deel van de huur-
ders, al. degenen, die zich in nieuw te bouwen woningen
gaan vestigen, een (in absolute en relatieve zin) hogere
huurprijs laten betalen dan hen, die in oudere huizen
wonen.’
Hoewel het geen betoog behoeft, dat juist ten aanzien
van de nieuwe huizen de huurprijsstop als het meest
onbillijk wordt gevoeld, komt het mij voor, dat het volgen
van de hierboven aangehaalde politiek geen aanbeveling
verdient.
Immers, wie waarderen de huurstop? De ,,gevestigde”
huurders, waarmede hier bedoeld wordt die huurders,
die reeds een huis in huur hebben als hoofdhuurder. Wie
verfoeien de huurstop? Behalve de huiseigenaren: een
grbot deel van de huurders in spé, zij dus, die nog niet de
kans hebben gekregen een huis te huren. Deze laatsten
zouden in vele gevallen gaarne het dubbele of drievoudige
willen betalen van de voor een bepaald huis wettelijk
vastgestelde maximum-huurprijs…, wanneer zij daardoor
maar de hand zouden kunnen leggen op de begeerde
woning. Onder deze categorie dient men stellig niet de
kapitaalkrachtigsten te verwachten: ,het gaat hier om a.s.
of jongehuwden uit alle lagen der bevolking, gerepatriëer-
den, etc. Velen van hen zijn gewend om hoge onderhuur-
prijzen te betalen voor het gebruik van een enkele kamer
en keuken. Zij worden juridisch wèl, in feite echter niet
beschermd tegen huurprijsopdrijving. De ,,gevestigde”
huurder wordt zowel de jure als de facto beschermd tegen
het vragen van een hogere huurprijs dan de wettelijk ge-
oorloofde.
Zij, die reeds huurder zijn, mogen in vele gevallen slechts
10 pCt of nog minder van hun inkomen aan huur besteden’
onderhuurders besteden voor een veel geringere woon-
ruimte een veel groter deel van hun inkomen als huurprijs,
in vele gevallen 30 tot 50 pCt.
Moet de categorie van de a.s. huurders (die toch het
grootste deel zal vormen van de bewoners van de nieuw
te bouwen woningen)’ nu ook juridisch worden achter-
gesteld bij die van. de ,,gevestigde”? Naar mijn mening
niet. Billijker toch ware het om de last van een (ook m.i.
noodzakelijke) huurverhoging te doen dragen door âlle
huurders, zowel de huidige als de toekomstige.
Wanneer Mr Wilkens dus stelt, dat het
economisch juist
is, dat wie een nieuwe woning wil, daarvoor de huur be-
taalt, welke nodig is om daaruit de exploitatiekosten te
voldoen, is dit m.i. op zichzelf genomen juist. Hierbij dient
echter in het oog gehouden te worden, dat zulks niet ge-
schiedt ten voordele van hen, die reeds een huis in huur
hebben, doordat op de ,,nieuwe” huurders relatief meer
lasten worden gelegd dan op de ,,gevestigde”. Zulks zou
slechts te verdedigen zijn in het geval een gevestigde huurder
met opzet zijn oude woning verlaat en in een nieuw ge-
bouwd huis trekt, omdat dit laatste hem gerieflijker voor
–
komt, in een betere buurt is gelegen, of welke motieven
hier ook mogen gelden. –
• Wanneer Mr Wilkens schrijft, dat huurverhoging van
nieuw te bouwen woningen
moreel verantivoord
is, omdat
ons volk tegenwoordig een geringer percentage van zijn
inkomen aan huur besteedt dan vroeger, dan is dit naar
mijn mening, alweer op zichzelf genomen, juist, doch geldt
dit eveneens voor reeds gebouwde huizen.
Naschrijr.
.1. De coniplicatie van de onderhuur – hoewel op zich
zelf belangrijk — is door ons met opzet buiten beschouwing
gelaten om de aandacht niet af te leiden van de hoofdzaak.
Zolang een zekere prijs- en loonpolitiek een van de
peilers is van het economisch regeringsbeleid,zal de grote
meerderheid i’an het Nederlandse volk het niet billijk
achten, dat de huren van bestaande woningen uitgaan bo-
ven een redelijke vergoeding voor het daarin geïnvesteerd
kapitaal plus exploitatiekosten. ‘Daarom hebben wij over-
legging van cijfermateriaal bepleit om Regering en publieke
opinie te overtuigen, dat ook zonder onverhoopte loons-
verhoging huurverhoging c.q. noodzakelijk kan zijn, niet
in het minst mede ter wille van de volksgezondheid.
Het gevaar bestaat – en de kanttekeningen van de
inzender wijzen ook in die richting -, dat men verder
wil gaan en op grônd van de op zich zelf niet onredeljke
overweging, dat de huren van geljkwaardige panden gelijk
behoren te zijn, zal bépleiten een flinke huurverhoging
voor bestaande huizen, waarvan een’ gedeelte middels bijv.
huurbelasting afgeroomd zou moeten’ worden voor een
fonds, waaruit bijsïagen voor de huren van nieuwe wonin-
gen geput kunnen worden.
Het is tegen deze – in een ideale maatschappij misschien
ideale – huurpolitiek, dat wij hebben willen waarschuwen
om redenen, welke wij hier wegens het grote en urgente
belang der zaak nog eens willen herhalen:
strijd met de bestaande loon- en prijspolitiek;
onmogelijkheid om een waarborg te scheppen, dat
de Regering uit dit fonds niet voor andere’doeleinden zou
putten;
waarschijnlijkheid, dat de huiseigenaren tot aan-
sprakelij ke belastinginners zouden worden ‘, ,gepromo-
veerd”, evenals alle wer’kgevers dat reeds zijn voor de loon-
belastipg; het verdwijnen van het grootste deel van de baten van
de huurbelasting door compensaties aan de minst draag-
krachtige groepen van de bevolking, door administratieve
rompslomp, door bestrijding van ontduiking en door be-
rechting van geschillen.
30 Mei 1951
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICB TEN
413
Pratische huurpolitiek
zal
niet al te plotseling of te
radicaal mogen breken niet wat gegroeid is, te meer niet
omdat ook op dit gebied volstrekt geen eenstemmigheid
bestaat over wat een enigszins bereikbaar ideaal zou mogen
heten.
‘s-Gravenhage.
Mr
J.
WILKENS.
Een navolgenswaardig vonnis van een Belgisch
rechter
Mr. W. L. Haardt te Eindhoven schrijft ons:
Naar aanleiding van het artikel onder bovenstaande
titel van Dr C. Schouten in ,,E.-S.B.” van 14 Maart 1951,
zou ik gaarne het volgende willen opmerken: Het verbaast mij, dat de schrijver in zijn beschou-
wingen over hetgeen de Stichting Octrooibeheer in Neder-
land met de vijandelijke merken kan doen en laten, de
Wet van 7 Juni 1950, No K 217, houdende voorzieningen
aangaande fabrieks- en handelsmerken die ingevolge
het Besluit Vijandeljk Vermogen in eigendom op de Staat
zijn overgegaan, buiten beschouwing heeft gelaten. Artikel
2 dezer wet heeft immers juist ten doel het de Staat mogelijk
te maken merkenrechten over te dragen, die vroeger hebben
toebehoord aan
bedrijven,
die bijv. omdat zij niet hier
te lande zijn gevestigd, niet aan. de Staat in eigendom zijn overgegaan. Daarmede heeft de wetgever dus als het ware
nog eens bekrachtigd, dat deze merken krachtens het
Besluit Vijandeijk Vermogen wel degelijk in eigendom
aan de Nederlandse Staat zijn overgegaan en derhalve
als in Nederland gelegen vermogensbestanddeel konden
worden losgemaakt van het in het buitenland gelegen
bedrijf, waartoe zij oorspronkelijk behoorden. De Neder-
landse rechter, die gelukkig nog altijd volgens de wet
rechtspreekt, ook al zijn er misschien tegen zulk een we
gegronde bezwaren aan te voeren uit politiek of econo-
misch oogpunt, zal, zeker na de Wet van 7 Juni 1950, het
argument van zijn Belgische collega moeilijk kunnen over-
nemen. In de kort geding zaak, die hier te lande in twee
instanties heeft gediend, is de Staat wel in het ongelijk
gesteld, maar, naar uit de krantenberichten valt op te
maken, uitsluitend op de grond, dat het spoedeisend
karakter aan .de zaak ontbrak. Het probleem zelf is dus
nog niet aan de orde geweest.
De schrijver legt m.i. te veel nadruk op het accessoire
karakter van het merk. Heeft hij geen kennis genomen
van de modernere denkbeelden volgens welke vrije over-
dracht van een merk ei verlening van gebruiksrechten
door de rechthebbende aan een derde onder bepaalde voor-
waarden zeer wel toelaatbaar is?
Het is een goede gewoonte geen artikelen te schrijven
over rechtszaken, die nog sub judice zijn. De schrijver deelt
zelf mede, dat het Belgische Office des Séquestres in hoger
beroep is gegaan. Ware het ook uit dien hoofde niet beter
geweest indien zijn artikel in de pen ware gebleven?
Naschrift.
Bovenstaande drie punten zou ik als volgt willen be-
antwoorden:
Het artikel in ,,E.-S.B.” van 14Maart1951 moest zo
kort mogelijk worden gehouden, en een verwijziging naar
de Nederlandse wet K 217 was bij de bespreking van het
Belgische vonnis niet bepaald noodzakelijk. Deze ver-
wijzing had wèl plaats o.a. in mijn opstellen in ,,Groot-
handel” van 14April1951, blz. 238, derde kolom bovenaan
onder B. en 12 Mei
1951,
blz. 309, tweede kolom bovenaan,
en in ,,Die Pharmazeutische Industrie” van April 1951,
blz. 87, tweede kolom en blz. 88, eerste kolom.
Zeer zeker ken ik de moderne denkbeelden betreffende
vrije overdracht van het merk; zie mijn verwijzing daarnaar
in ,,Groothandel” van 14 April 1951, blz. 243, tweede en
derde kolom; ik heb volledig kennis genomen van uw
opstel in ,,De Naamloze Vennootschap” van December
1950, waarin de verschillende voorstellen zijn opgesomd.
Niettemin meen ik, dat naar een tussenweg moet worden
gestreefd. Ik verwijs hiervoor verder naar een opstel
van mijn hand, dat waarschijnlijk deze zomer zal ver-
schijnen in een tijdschrift, dat zonder twijfel door U
wordt gelezen.
Aangezien ,,E.-S.B.” (en ,,Groothandel” e.a.) geen
juridische, doch economische tijdschriften zijn, meen ik,
dat het goede beginsel als door U bedoeld, hier niet van
toepassing is. De importhandelheeft bij de onderwerpel ij ke
kwestie te veel belang dan dat deze tak niet thans reeds
van de stand van zaken op de hoogte zou mogen worden
gebracht.
Scheveningen.
, Dr C. SCHOUTEN.
– AANTEKENING
De buitenlandse handel van de Verenigde
Staten
Gedurende de periode Augustus 1950 tot Februari 1951
sloot de Amerikaanse handelsbalans driemaal, ni in Au-
gustus, October en Januari, met een passief saldo. Deze
gebeurtenis baarde, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van
ii dezer, met het oog op de grote economische betekenis,
die er aan moet worden toegekend, allerwegen opzien,
temeer, daar de Amerikaanse handelsbalans voor
t
het laatst
in Juni 1937 een invoeroverschot te zien had gegeven. Van
nog meer belang dan deze maandresultaten is eyenwel het
feit, dat het actief saldo over het gehele jaar
1950
slechts
$ 1.433 mln – het laagste sedert 1940 – beliep.
Handelsbalans van de Verenigde Staten.
(in millioenen dollars)
Invoer
Uitvoer
Saldo
Invoer in
pCt van de
uitvoer
2.489
2.967
478
83,9
4.942
10.185
5.243
48,4
Gemiddeld
1936/38
…………
5.756 15.340
9.584
37,5
1946
…………………..
1947
……………………
7.124
12.653
5.529
56,3
1948
…………………..
1949
…………………..
6.622
12.051
5.429
54,9
1950
…………………..
8.842
10.275
1.433
86,1
Tot bovengenemde ontwikkeling hebben enerzijds de
door het Marshall-plan gestimuleerde Westeuropese agra-
rische en industriële productie en de devaluaties van
September 1949, anderzijds minder verheugende gebeur-
tenissen – de öorlog in Korea en de Amerikaanse her-
bewapening – bijgedragen. De laatstgenoemde gebeurte-
nissen oefenden niet alleen een sterke invloed uit op het
volume van de Amerikaanse handel, maar evenzeer op
de waarde er van. Het feit, dat de ruilvoet zich ten nadele
van de Verenigde Staten ontwikkelde, droeg bij tot de
vermindering van het actiëf saldo van de Amerikaanse
handelsbalans. De door het ,,D’epartment of Commerce”
berekende index van de invoerpr-ijzen vertoonde gedurende
1950 t.o.v. 1949 een stijging met 8 pCt
;
de index van de
uitvoerprijzen daalde gedurende de zelfde periode niet
3 pCt. Met betrekking tot dé daling van de index der
uitvoerprijzen merkte het ,,Department of Commerce” op,
dat deze ten dele moet worden toegeschreven aan ver-kopen van voedingsmiddelen aan het buitenland tegen prj.zen, die lager waren dan de in de Verenigde Staten
geldende marktprijzen.
De exportquote – de verhouding tussen de productie
en de uitvoer – is onder invloed van de téruglopende
414
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
30 Mei 1951
uitvoer en de zich snel uitbreidende binnenlandse pro-
ductie van 1949 op 1950 gedaald van 9 tot 7 pCt. Voor
de oorlog bedroeg deze quote 7,5 pCt; in 1947 niet minder
dan 12pCt.
.
S
Wat de uitvoer der Verenigde Staten naar goederen-
groepen betreft, zij vermeld, dat machines, evenals in
1949, de belangrijkste post vormden. Voorts is opmerkelijk,
dat ruwe katoen het afgelopen jaar de granen en graan-
producten van de tweede plaats heeft verdrongen. Van de
5,9
mln balen ruwe kaoen, die in 1950 werden geëxpor-
teerd, kwam 80 pCt voor rekening van de eerste acht
maanden; met ingang van September werd nl., zoals
bekend, uitvoercontrôle op dit product uitgeoefend. in de
daling van de uitvoer van ijzer, staal, auto’s, auto-onder-
delen en textielgoederen weerspiegelt zich, aldus de
,,N.Z.Z.”, de toenemende concurrentie van de Europese
industrie. Aan de invoerzijde was koffie in 1950 het belang-
rijkste product; zij verdrong de non-ferrometalen, althans
wat de waardé betreft, van de eerste plaats.
Zal het jaar .1951 voor het eerst sedert 1893 met een
passief saldo sluiten? In zakenkringen verwacht men,
dat de uitvoer dit jaar ongeveer $12 mrd, derhalve bijna
$ 2 mrd meer dan in 1950, zal belopen.. Een dergelijke
export is, wanneer men in aanmerking neemt, dat de uit-
voer in de maanden Januari en Februari 1951 $ 1 mrd
bedroeg, niet bij voorbaat uitgesloten. De voornaamste
zorg van de exporteurs zal dit jaar niet weer, zoals voorheen,
het dollartekort zijn, maar de toenémende schaarste aan
enkele exportproducten. Hier staat echter
,
‘tegenover, dat
de toenemende vraag naar andere goederen, die door
landen zoals Canada en enkele Zuidamerikaanse staten
wordt uitgeoefend, evenals de hogere prijzen, wellicht de
invloed yan de schaarste aan enige traditionele export-
producten kan compenseren. In dit verband zij vermeld,
dat steenkolen dit .jaar vermoedelijk een grotere rol zullen
gaan spelen. De internationale kolenschaarste en de daar-mee verbonden grote vraag naar Amerikaanse steenkolen
heeft reeds geleid tot een aanzienlijke opleving van de
steenkolenuitvoer. De ,,Coal Exporters’ Association” ver-
wacht, dat deze uitvoer in 1951 18 â 20 mln ton zal be-
lopen, tegen 2,5 mln ton in 1950. De vooruitzichten hierop
zijn des te gunstiger, daar de Amerikaanse steenkolen-
nijverheid heeft verklaard, iedere gewenste hoeveelheid
voorexport ter beschikking te kunnen stellen.
Of de invoer in 1951 de geraamde uitvoer van $ 12 mrd
zal overschrijden, hangt uiteraard van vele factoren af. De intensieve Amerikaanse vraag naar grondstoffen en
de toegenomen koopkracht der bevolking, tezamen met
de stijgende prijzen, sluiten, aldus de ,,N.Z.Z.”, een der-
gelijk resultaat niet bij voorbaat uit. ”
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Op 13 Juni 1951 zal de Xle Tilburgse Hogeschooldag
worden gehouden. De opening vindt plaats om 10 udr
in het Corpsgebouw, Heuvel 62, Tilburg.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De verruiming op de geidmarkt zette zich gedurende
de verslagweek nog iets verder voort. De marktdisconto’s
bedroegen voor de .korte termijnen merendeels 1/ pCt,
terwijl langere termijnen, lopend van enige maanden tot één jaar, door de makelaars werden verkocht voor 1 pCt
en voor
l/2
pCt gekocht.
Cailgeld was ruim beschikbaar. Dat de callgeldnotering
desondanks de gehele week op 1 pCt gehandhaafd bleef,
1/4
pCt bven het minimum, zal toegeschreven moeten
worden aan de bij voortduring bestaande mogelijkheid
voor banken, om – voor zover bekend practisch onbeperk-
te bedragen – geld op cali aan de Agent van het Ministerie
van Financiën te geven, tegen hetzelfde rentepercentage
als aan de makelaars.
De ruime liquiditeit der banken, die hieruit en uit hun
tegod bij de circulatiebank
blijkt,
stelt een bankinstelling,
die toevalligerwijze veel deviezen voor haaE cliënten bij
De Nederlandsche Bank moet kopen (de voortgaande
vermindering van het deviezenbezit impliceert een voort-
durend saldo van.deviezenaankopen boven -verkopen) in
staat zich de daarvoor benodigde middelen zonder een
beroep op de geidmarkt, of wat veel onvoordeliger is, op
de circulatiebank, te verschaffen.
De kapitaalmarkt.
Nadat in de maanden Januari/Maart van dit jaar de
algemene, index van de aandelenkoersen om 160 had ge-
schommeld, en in April om
155,
kwam hij gedurende de
verslagweek beneden 150.
Ook in New York daalden de aandelenkoersen de laatste
weken. Dow Jones Industrials noteerde op 11, 18 en 25
Mei achtereenvolgens
259,
250 en 245. Zijn in het laatste
geval ,,vredes”geruchten de verklaring, op de Nederlandse
aandelenmarkt vormen waarschijnlijk eerder buitenlands
aanbod en de stijging van de rentestand oorzaken van de
langzame koersaf brokkeling.
De Koninklijke kondigde de’uitkering van een dividend
van 12 pCt aan (vorige jaren 9 pCt). De beurskoers rea-
geerde hierop tot dusverre niet met een
stijging. Geruime
tijd is het rendement op aandelen Koninklijke 3 pCt ge-
weest; de koers schommelde nl. reeds jaren om 300 pCt..
Thans is dit tot 4 pCt gestegen. Daar inmiddels het rende-
ment op de meeste staatfondsen hier te lande eveneens
tot 4 pCt is gemonteerd, kan niet gezegd worden, dat qua
rendement Koninklijke thans ongemotiveerd laag noteert.
Behalve dat de laatste tijd een aantal emissies van reeds
genoteerde fondsen werd aangekondigd, werden wederom
enige nieuwe fondsen ter beurze geëmitteerd (Dekker’s
Houthandel, Wernink’s Beton, Hooimeijer’s Beschuit) of
geïntroduceerd (Nederlandsche Kaiser-Frazer Fabrieken.
Soms wijst een dergelijk samentreffen van meerdere emis-
sies er op, dat de emittenten een vermindering van de
opnemingsëapaciteit van de markt verwachten.
Voor staatsfondsen, die enige koersstijging ondergingen,
meende men in de verslagweek vraag van de zijde van in-
stitutionele beleggers te bespeuren.
18Mei
25 Mei
1951
1951
Aand. indexcijfers
–
Algemeen
………………..
150,9
149,8
Industrie
………………..
214,4
.
2r3,5
Scheepvaart
…………….
. 169,8
167,3
Banken
………………….
120,2
121,2
Indon. aandelen
………….
. 52,3
51,2
Aandelen
A.K.0
…………….. . …..
170/
4
.
171
Philips
………………….
248
247
Unilever
…………………
226/
4
225
H.A.L.
•
…………………
174
.
170
Amsterdam_Rubber
……. …
1l4/
113
2
/
2
H.V.A.
………………..
l23’/
2
121’/
2
Kon. Petroleum
…………
299’/
295
2
/
2
Staatsobligaties
24 pCt N.W.S.
……………
72/
70/
8
3-34 pCt 1947
…………..
89
90ij4
3 pCt Invest. certif. ………..
9Ø/
91
1
/16
34 pCt
1951
……………..
96/
971/2
3 pCt Dollarlening
…………
991/
997/s
J.C.B.
30 Mei 1951
ECONOMISCH-STA TIST’ISCHE BÉRICHTEN
415
STATISTIËKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
c.
8
8e
Ct.v
01
I
i
iiU
i)28l
iiu9
T,
o
e
o
IE3i
3
3
‘E’0.
0.
S
O'”u
eoi
o
770.575
>
16 Apr.
0
51
1
1.192.437
1.770
267.633
109.186
23 Apr.
‘5
1
1
1.191.824
752.650
1.895
266.613
94.082.
7 Mei
51
1
1.193.992
778.536
2.382
248.561
155.097
15 Mei
’51
1
1.193.897
740.169
2.439
226.988
156.757
21 Mei
’51
1
1.193.626 729.162
2.000
227.299
154.183
–
28 Mei
’51
1.193.651
755.781
2.100
230.328
159.808
I
e
Saldi in rekening courant
••
-2
to
.
su
.0.5
.5
16Apr.
’51
2 687 976’2
075 670
1
51.968
1
3
312T
18
23
Apr.
’51
2.682.33112.041.6841
19.821
1.427.544
353.658 108.222
2.739.73212.140.0801
19.231
1.427.544
406.908
108.314
15
Mei
… ….
2.705.9l812.050.45l
1
–
1.469.589
304.360
110.068
7
Mei
..
……
21
Mei
’51 ….
2.673.799
.
2.076.877
–
1.469.589 334.470
109.811
28
Mei
……..
2.709.270.2.125.9581
–
1.469.588
368.507
109.847
Onderneiislngen, dle het beste leIdende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollIcItanten op
door middel van een anhonee In ilø rubriek ..Vnentures”.
liet anntnl reacties, dat
deze
onnonees tøncevolge hebben,
Is iloorgaans iiiterniate bevredicend: begrijpi’I!jlc omdat
er
bijna geen grote instelling Is. die dit, blad niet regelmatig
ontvangt en waar liet niet circuleert. Opdrachten voor
liet
volgend nummer illenen Zaterdag a.s. In ons bezit te zijn
Prof. dr FRED. L. POLAK
OM HET BEHOUD VAN ONS BESTAAN
Cultuursociologische voorstudies
Geb. f12.-..
Dr. J. A. d e K o n i n g sprak onlangs voor de
VPRO. -microfoon o.a. de volgende woorden over dit
boek:
Wie deze opstellen leest, ondergaat het heilzame
gevoel, dat een kundige gids hem rondleidt, tén, die de
-îsoed heeft alles goed onder de ogen te zien en die
op deze wijze bezig is de vrees met haar slechte gevol-
gen uit te schakelen, zonder ons – en dat is een tweede
belangrijk winstpunt – op een goedkope manier met
een of andere mooi lijkende, doch niet reële schijn-.
oplossing af te schepen.
Dit boek van Polak is op dit punt van een wel-
dadige bescheidenheid en toch niet zwak of aarzelend. Integendtel, dit boek is een positief, een bemoedigend,
een bevestigend, een in de volle zin des woord op-
bouwend boek.”
Dr J. G.. B
0
m h
0
f f schrijft in
Tijd
en Taak:
Professor Polak nu behport tot die mensen, die
enerzijds diep doordrongen zijn van de gevaren die
onze beschaving loopt, anderzijds evenzeer overtuigd
zijn, dat er middelen zijn te vinden om baar te redden.
Het boek bevat zodoende scherpe analyses van de ziek-
ten, waaraan onze cultuur lijdt en tevens voorstellen
en onderzoekingen op het gebied waarvandaan hij de
redding verwacht. Laat ik beginnen met te zeggen, dat
ik persoonlijk dit boek een succes toewens, als dat
destijds prof. Huizinga te beurt viel met
zijn.,,
In de
schaduwen van morgen”, waarmee het uit de verte
vergeleken kan worden.”
Maakt voor 1.1w bestellingen gebruik
van de in dit
–
nummer gevoegde .bestelkaart.
Ii
dfrertipn’
(T
1
AANGEBODEN
–
E.S.B. 1935 (ontbr. 3 no.’s), ’36, ’37, ’43, ’44, ’47 (ontbr. 1 no.),
’48 (ontbr. 3 no’s), E.S. kw.bericht 1935, ’36, ’37, ’47 en ’48
en de Economist 1943 en eerste % j. 1944 tegen elk redelijk
bod. Kruithof, Jac. Hopstraat 6, Den }laag.
GEMEENTE VELSEN
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitanten op
voor de op 1 November 1951 vacant komende functie
van
VERbFICATEUR
der gemeentefinaiaciën, hoofd van dienstf
Vereisten: grondigè theoretische ontwikkeling,
zeer ruime practische ervaring op het gebied
van de gemeentelijke accountancy en tact om met
personeel om te gaan.
Salaris enz.
f
6400.- –
f
7600.- (6 éénjaarlijkse
verhogingen van f200.-), exclusief de 10
%
en 5% verhogingen.
Andere regelingen conform Rijksregeling.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van
dit blad aan de Raad der gemeente Velsen.
GEMEENTE ALMELO
Burgemeester en Wethouders der gemeente Almelo
roepen sollicitanten op naar de betrekking van
hoofd van het op te richten
SOCIOGRAFISCH BUREAU
Salaris f 5300.- tot f 6200.- (plus verhogingen
ad 10% en f200.-); aanstelling boven het
minimum is mogelijk. Vereiste: Drs. in de
Sociografie. Practische ervaring strekt tot aan-
beveling.
Sollicitaties op zegel met uitvoerige inlichtingen te
richten aan B. en W. binnen 14 dagen na verschijning
van dit blad.
Bij het Internationaal Arbeidsbureau te
Genève
–
bdstaat een vacature ,00r de post van
“Assistant member of Division”
of the
,,StatisticaI Division’
Salarisschaal U.S.$ 3600 tot 5000 per jaar.
In aanmerking komen Nederlanders van beider-
let •kunne tussen 23 en 35 jaar met een uni-
versitaire opleiding of met gelijkvaardige ken-
nis van de theorie en de practijk van de sta-
tistiek. De sollicitant moet tevens in staat zijn
de statistische methoden toe te passen op pro-
blemen van de arbeidastatistiek.
Grondige kennis van één der Officiële talen
(Frans en Engels) en behoorlijke kennis van de
andere taal is vereist.
Sollkitaties véér 1 Juli 1951 in te dienen lij’ de Sectie
Internationale Zaken van het Ministerie van Sociale
Zaken, Zeestraat 73, te ‘s-Gravenhage, waar tevens
nadere inlichtingen en sollicitatieformulieren zijn te
verkrijgen.
0111
Ten kantore van een
hUNSTMiiST4ROOT1{ANDL
in het Oosten des lands kan geplaatst worden een
vooruitstrevend
ZAKENMAN’
Vereisten zijn: H.B.S.- of daarmede gelijk te
stellen opleiding, goede algemene ontwikkeling,
ruime handelservaring (liefst in soortgelijk of
aanverwant bedrijf in de agrarische sector),
goede omgangsvormen, gewend met personeel
om te gaan en daaraan leiding te geven. Leef-
tijd: circa 20 â 40 jaar.
Bij gebleken geschiktheid: Levenspositie. Wo-
ning beschikbaar.
Zo uitvoerig mogelijke sollicitaties, met vermelding
wanneer beschikbaar en verlangd salaris, onder no.
ESB 22-7, bur. v. d. bI., Postbus 12, Schiedam.
Econ. Drs., 32 jaar, werkzaam op terrein van buitenl. betalings-
verkeer kan in huidige ambt, functie zijn cap. niet vold. ont-
plooien en zoekt daarom
zelfstandige verantwoordelijke werkkring
in part. bedrijf. Uitst. i’ef. Br. onder no. ESB 22-5, bur. v. d.
bl., Postbus 42, Schiedam.
ECONOOM (drs)
veeljarige practijk als adviseur voor bedrijfsorganisatie en in leidend commercieel/administratieve functie in grootbedrijf,
WENST VAN WERKKRING’ TE VERANDEREN.
Gezocht wordt een leidende, zelfstandige functie (met toe-
komstmogelijkheden) in het bedrijfsleven of associatie met
adviesbureau. Buitenland geen bezwaar. Br. onder no. ESB
22-3, bur. v. d. bI., Postbus 42, Schiedam.
ECONOOM
30 jaar, praktijkervaring op gebied van moderne bedrijfsadmi-
nistratie en internationale goederenhandel, wenst van betrek-
king te veranderen en zoekt. plaatsing als
DIRECTIE SECRETARIS
Br. onder no. ESE 22-8, bur. v. d. bI., Postbus 42, Schiedam
Fa. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommetin
Corns. v. ii. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.
– Tel. 25410
Onafh. Verzekeringsudv.
LOD. S. BEUTN
deskundige Ier zake van:
Pens i oen-voorzieningen
voor staf en personeel
Orgenisatie Ondernemins-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen Aanpassing aan nieuwe wet
Penloen-en Spaarfondsen
. (9
Alleen bi
Oud-papierhandel
M. A. WESSELS
HOOFDKANTOOR:.
Groenburgwal 17 – 19
Amsterdam – Centrum
Telef. :33066-37307-96507
49066 (Kromme Waal 20)
bent U verzekerd
de hoogste dagprijzen
te ontvangen
voorUw
oude archiev.ëfl
en andere soorten
oud papier
* VERNIETIGING ONDER GARANTIE
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14,
Universiteit straat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnenients prijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar
voor België/Lu.iemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no
26 0.34.
Unie gebieden en Overzeese Rijhsdelen (per zeepost)
1
26,—,
overige
landen
j
28,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
l:I
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
achertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants,
Lange
Haven
zz,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,43
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” j o,do
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaat van redenen te weigeren.
–
Diversen
-.
Te koop van part. Austin
12 1947 met nieuwe motor.
Ruime en zuinige wagen,
loopt 1 op 10½. Kleur licht
groen. Zowel binnen als bui-
ten in staat van nieuw. Elk
onderz. toegestaan. Te bevi’.
v. Diepenbeekstr. 5. ‘s-Her-
togenbosch, Tel. 8
1
9$.
Aangeb. door part. wegens
aansch. kleinere wagen
BIJICK 1946
in uitst. staat, 97.000 km ge-
lopen, K.N.A.C. -rapport ter
inzage. Prijs
f
7000. Brieven
no. ESB 22-4, bur. v. d. bl.,
Postbus 42, Schiedam.