–
.
‘INHOUD
–
B17′.
Inflatie en de sociale fondsen
door G.
Verwey
312
De tweede noodvoorziening ten aanzien der ge-
meentefinanciën
door Prof. Mr C. 14
7
dc Vries
314
Dc economische toestand van Belgisch-Kongo
en Ruancia-Urundi in 1950
door Prof. Dr M.
oan
Meerhaeghe
……………………
315
Het Vde Economisch Bere1uxCongres
door Dr
M.
Weisgios
……………………..
319
De kostprijsberekening van de melk door 1, H.
Vredelin
g
…………………………
320
13 o e k b e s p r e k i n g e
fl:
Dr J. Walter: Enige economische bescliou
\vingen
over
de
Rij nscheepvaart,
bespr.
door
P.
cnn
Zuuren
……………….
322
Mr A. J. S. Dourna:
1-loofdzaken en strijd-
punten van de publiekrechtelijke hedrij fs-
organisatie,
bespr. door Dr J. Celuck
…..
323
De bstrij ding van on
g
ehi’eidelde prijsconcur-
rentie in
het ambacht, bespr. door D,’ J.
Geluck
.
…………………………
323
Aantekening:
liet Vde Economisch Benelux Congres ….323
Mededelingen voor economisten …………324
Geld- en kapitaalmarkt ………………..324
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Maart
1951
door V. Van Rompuy …………….
325
Statistieken:
iiankstaten ………………..
:.
…-: .. .,»326
Overzicht van de opbreiigst der Rij ksrniddelen 327
7
.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INST.ITUUT
36E JAARGANG
WOENSDAG 25 APRIL 1951
No: 1771
AUTEURSRECHT VOO?BEHOUOEN
Dezer dagen
monetair overwicht, althans in Nederland. In
g
ediend
werd een wetsontwerp betreffende het toezicht op het
credietwezen, een curieus ontwerp. Wat voor de tentamens
zo moeizaam, maar toch met voldoening, werd bestudeerd
ovér,,gentlemen’s agreements”. tussen -centrale, bank en
iarticulier bankwezen, is voor dit,ontiverpi t lappe kost.
Mocht dit ontwerp- vet worden, dan zal zekér nièmancl
meer vergeten De Nederlandsche- Bank’.’ met de &aditio-
nele drie hoofdletters te schrij\en. ,•-
Intussen is het gebruikelijke, zeei’ uitgebreide, verslag
ovér 1950 van de President van De Nederlandsche
Bank verschenen. – Centraal moet volgens, dit verslag
gesteld woTden
–
het bereiken van monetair evenwicht;
daârmee zal het evenwicht op de betalingsbalans volgen.’
Ongetwijfeld is evënwicht een centraal begrip vodr econo-‘ miten: eèn tweede vraag, die zij er altijd over leren stellen,’
is: top welk’ niveau.
. – 1.
De aanvullende hegi’oting, die de Minister van Finan-:
ciën gaf, bevat cijfermatig uitgangsmateriaal: In ‘feite,
heëft men. gestaan’ voor het opstellen- van een nieuwe’ begroting en zoals te begrijpen, sluitend w deze niet te
:
maken. Na aandachtig sroeiwerk en het even aandachtig
bezien van baten, die wellicht rijp waren ‘om geplukt te worden, is het eindcijfer van het totale tekort over’1951
gekomen op %en bedrag variërend vaii f 205 tot f 255
millioen. Van de vrijwillige, niet contractuel,e besparingen
zal de dekking niet komen, als men de cijfers over het
surplus der terugbetalingen bij de particuliere hêspai’ingen
beziet.
Vooi’ts heeft de Regeing bekend gemaakt, dat, zo de
toestand niet slechter wordt, zij compensaties aanhangig
zal maken, zo de verbruiksheperking de 5 pCt zou blijken
te overschrijden. Aangenomn moet worden, dat hierbij
is gedacht aan een, blijvende, toestand van volledige be-
zetting.
Alles tezamen het beeld,van de gel)onden Promethetis;
doch één Prometheus is onthoeid: de kluizenaars van
Torcivay,, die de technisch zo geheime brouwsels der handelsverdragen en tarieven hebben gemengd, keren
naar hun post terug, zoals eens- de tovenaar Merlin met
zijn wondermiddelen naat’ het hof van Kôning Arthur
keerde .,,Wonder en is geen wonder” placht Simon Stevin te
zeggen; zal het hier ook gelden?
Uit het Engelse kabinet hebben een tweetal leden de
positie van heremiet verkozen. Thans wordt afgewacht,
wanneer deze exodus het exit voor allen zal betekenen.
Het tandenknarsen dci’ teleurgestelden zal wellicht
binnenkort iets minder luid worden vernomen, daar het
vleesverdrag met Argentinië tliians is bereikt. Tenzij de
j3rijs’die thans voor dit vlees is betaald de Engelse bevol-
king met la’hge tanden zou doen eten ‘..
1-
lôe groot zöu’ ‘de weerzin zijn hij elk der viei”
–
plaats-
v’ervangehde -Ministers van Buitenlandse Zakön,.als zij
zich w’eei’
2
aan’ let’verma1en van .agendapunten zetten?
Âls w’lhaast vei’eten mannen, – achtergelaten. op een
– lek,., varaan -‘dé pi.iblieke helahgstlling vrijwel niet
mer -raakt, dehttej’èn zij voort-.,
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. 1V. Lambers; J. Tinbergen;
P.
de Vries; C. Pan den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de JVjt.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
J. E. Wiertens; R. Miry; J ‘an Ticheten;
R. Vandeputte; F. Versichelen.
.
-J
EEN JUFFROUW DhE DERTIG JAAR GELEDEN
• haar Lager Aete Engels haalde, kan u ongetwijfeld helpen om uw prijScouranten of technische folders voor export-doeleinden
te vertalen. Maaru kunt zelf wel ongeveer nagaan, wat voor indruk uw bedrijf met zulke vertalingen in het buitenland maakt!
Als u de vertaling echter overlaat aan een vrecrddeling, clie hier pas gevestigd is en die het verschil niet kent tussen een
UiTstekende balk” en een uitSTEkende balk” of tussen ,,helemaal nipt” en ,,niet helemaal’…’. Wel, clan kunt u 66kplezier
beleven van uw export-drukwerk! Ø
Er bestaat maar 66ji absoluut veilige methode voor feilloos technisch vertaalwerk: een’
buitenlander met behoorlijke kennis van technische onderwerpen vertaalt de tekst en een terzake deugdelijk ingewerkt -Necler-lancler çorrigeert hem nauwgezet. Alleen dan hebt u cle zekerheid, dat uw reclame in het buitenland au sérieux genomen worlt.
Volgens (leze methode werken wij sedert jaren voor diverse vooraanstaande industrieën. Wij kunnen ook voor UW bedrijf
onherispelijk technisch vcrtaalwerk leveren, in of uit het Frans, Duits, Engels, Spaans, Portugees, Zweeds enz. Interesseert
het u, hierover eens mei, een onzer medewerkers te spreken? Wij komen cm gaarne zonder verplichtingen bezoeken.
BUREAU VOOR RECLAMETEKSTD. VAN DER LINDEN
L4REN (N.-II.) – MA1JVEZAND 5
O
TELEFOON 2189 (K.293)
OO
R. WES&
ZOONEN
ANNO 1720
H
Bankiers & Âssurantie-Makelaars
ROTTERDAM..
‘s-Gravenha’ge, Delft Schiedarii, Vladngn,
Amsterdam (alleen -Asurantie)
VOOR KANTOOR OF
*
BEDRIJF
Vraag en aanbod inzake Kan-
toorbehbeften, Brandkasten,
Maèhines, C,ebouwen, Indu-
strie-terreinen, enz.
310
A
–
–
E—-L
‘.e
kaop.
we4Lefz,
uieuw&tuu
HET KAPITALE FABRIEKSGEBÔUW DER
N.V.H. PANDER
&
ZONEN
—”
TE ‘s-GRAVENHAGE
gebouwd op eigen grond, groot ± 5500 m2.
Vloeroppervlakte ruim 13000 j
n
C
•
-.
Het complex is geheel voorzien van centrale
verwarming, gas en electriciteit, terwijl een
groot gedeelte bovendien voorzien is van- een
sprinklerinstallatie en persluchtleidingen. Het geheel is in prima staat van onderhoud.
lnlichtingen -uitsluitend schriftelijk bij de
N.V. H. Pander
&
Zonen,
Postbus 30,
‘s-Gravenhage.
—
–
met papIer geisoleerde
kabels
– voor zwakstroom en sterkstroom
– koperdraad en koperdraadkabel
–
–
kabelgarnituren, vulmassa en ôlie
HEKÂBELFABRIEK.
ï.;PiE L’FT –
25April
1951
ECONOMISCH-ST)TISTISCHE BERICHTEN
311
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
C.
VERWEY, Inflatie en de sociale fondsen.
De besturen der sociale fondsen zullen .met het oog op
de infiatoire, ontwikkeling hun beleggingspolitiek eveii-
wel met open oog voor de daaraan verbonden risico’s –
enigermate in de richting van kapitaalwaarden
moetên
ombuigen. De beleggingspolitiek der fndsen kan echter
slechts een, partiële oplossing brengen voor
,
de moeilijk-
heden, verbonden aan een oortgezette w’aardedaling van
het geld. Andere middelen om de gevolgen voor de be-
trokkenen van een koopkrachtvermindering van het geld
op de uitkeringen der sociale fondsen te verzachten zijn:
een verschuiving van de pensioengrens met 1 i 2 jaar,
temoverlangzaming na de pensioengerechtigde leeftijd,
het verstrekken van goederen in natura aan pensioen-
gerechtigden en het verstrekken van een aanvullende
bijdrage door het eigen bedrijf; –
Prof. Mr C. W. DE VRIES, De tweede noodoorziening
ten aanzien der gemeentefinanciën.
De Tweede Kamer heeft in het Voorlopig Verslag van
20 Maart 1951, door haar uitgebracht ten aanzien van
,het wetsontwerp ,,houdende voorzieningeh ten aanzien
van de financiële verhouding tussen het Rijk ende go-
meenten”,de pdinte van dit wetsontwerp, ondanks het
feit, dat de rr
\vee
d
e
Kamer bij deze speciale gelegenheid
rechtstreeks heeft gevraagd, hoe de Regering over de
autonomie van de gemeente denkt, gemist, althans daar-
naar helemaal niet gevraagd. De pointe is de vraag, 5f
na 1951 en 1952 de inkomstenbelasting der gemeenten
op de een of andere wijze kanworden hersteld, binnen
beperkte grenzen. Is het antwoord neen, dan is een ander
– systeem dan het uitkeringssysteern niet mogelijk. Men
blijft dan met ,,uitkeringen” schuiven. FIet besef, dat
elk
systeem uitkeringen zal eisen, schijnt geheel te ontbreken.
Van een .uitkeiingssysteem (subsidies, bijdragen, toe-
slagen) komt de wetgever, daar tegenwoordig is te voor-
zien, niet meer af.
Prof D, M. VAN MEE.RHAEGHE, De economisch
toestand van Beigisch-Kongo en -Ruanda-Urundi in
1950.
Uit dit artikel, dat een algemeen overzicht geeft van
de economische situatie van Belgisch-Koigo en Ruanda-
Urundi tijdens het afgelopen jaar, blijkt, dat men de
toestand van deze gebieden in 1950 gunstig kan noemen.
De sterke stijging van de vraag naar de Kongolese grond-
stoffen en de gunstige ontwikkeling 1Jan de ruilvoet leidden
tot een aanzienlijke vermeerdering van het actief saldo
van de handelsbalans, dat uiteraard de betalingsbalans
– waarover geen recente gegevens beschikbaar zijn –
gunstig heeft beïnvloed.’ De hudgetaire en financiële toe-
stand blef gezond, terw’ijl aanienlijke vooruitgang weM
geboekt i’nzakede uitvoering en de verdere .uitwerking
van het tienjarenplan.
. – 1
3),
M. 1VEISCLAS, Het Vde Economisch Benelux
Congres. .
De reoluties van het.Vde Economisch Benelux Congres
werpeb nauwelijks enig nieuw licht op het Benelux-.
vraagstuk en vormen in feite een herhaling van reeds
vele malen vastgestelde wenselijkheden. – Hun betekenis
ligt dan ook vooral in de manifestatie van de wil tot
vorming van de Belgisch-Nederlands-Luxemburgse econo-
– miche unie; een manifestatie, welke te meer vaii belang
is, omdat jualt de laatste tijd dikwijls stemmen verluiden,
welke Benelux tot een na-oorlogse hersenschim béstem-
pelen en deze belangrijke ontwikkeling hiermMe af- en
dooddoen. De vlakke conclusies’ van het ôongres moged
tot op zekere hoogte als een – gunstig teken worden ge
in terpre teerd : zij’ drukken de omstandigheid uit, dat de
• Benelux-samenw’erking in feite reeds zover is gevorderd,
dat ons nog weinig van het beoogde einddoel meer scheidt
en de hieraan verbonden problemen reeds diepgaand zijn
onderzocht. 1-let congres heeft echter aan betekenis inge-
hoetdooreen ernstig tekort aan realiteitszin: een dnalyse
van de gevolgen voor de Benelux-samen\\’eI’king van de
externe factoren, die de voortgang van de Benelux
ontwikkeling bedreigen, alsook van het economisch-finan-cieel-sociale Nederlandse regeringsprogramma, werd node
gemist.
Ir H. VREDELING, De kostprijsberekening an de melic.
In dit artikel wordt aandacht geschonken aan één
aspect van het vraagstuk van de kostprijsberekening van
de melk, nl. he het verband is tussen de melkproductie
en de productiekosten en wel aan de hand’vande melkprijs-
i’apporten no 127’en no 148 van het Landbouw
J
Econo-
misch Ji’istituut, waarin o.i. resp. een,voor- en een na-
calculatie voorkomt van de kostprijs van de melk voor
de periode 1949/1950. Schr. bestrijdt de bewering als zou
een grotere melkproductie gepaard gaan met een gelijk-
blijven van de kostprijs per eenheid product. Een nâdere
analyse brengt scl1r. tot de conclusie, dat de grotere melk-
productie per ha in 1949/1950 w’eliswaar leidde tot een
toeneming der productiekosten per ha, doch da.t. deze
grotere productie de kostprijs per eenheid heeft gedrukt.
-‘ SOMMAIRE –
G. VERWEY, ‘L’inflation et les caisses sociales.
Eu égard au cléveloppement inflationniste, les caisses
sociales seron t obligées d ‘orieter leur politiqu e d’investisse-
ment plus du moins vers les valeurs-capitaux. Pour venir
en aide aux. ayaots droït f la pension et pour adoucir
les’ conséquences de la diminution du pouvoir d’.chat
de l’argent on formule les moyens suivants: un déplacement
de 1 oii 2 ans de la limite d’âge; un ralentissement du
processus de la mise i la retraite; une compensation en
nature et .une, indemnité supplémentaire de l’entreprise.
Prof. Mr C. 1V. DE VRIES, La deuxièn. bi provisoire
relative’ aux finances communales.
Un exposé du projet de bi n,éerlandais relatif aux
dispositions provisoires prises par rapport aux relations
financières ehtre l’Etat et les communes.
Prof. Dr M. VAN MEERHAECHE, La situation’
économique du Congo Beige et du Ruanda-U,undi
pendant
1950.
. .
La.situation économique en 1950 de ces territoires peut Stre considérée comme étant favorable. Le fort accroisse-
rnent de la demande des matières premières congolaises a ci’éé un relèvement considérable du boni de la balance commerciale ce qui ne pouvait pas manquer d’influencer
favorablement la balance des paiements dont toutefois
les renseignernents récents font défaut. La situation
budgétaire et financière restait saïne; un progrès consi-
dérable a été réalisé en ce qui concerne l’exécution et le
développement du plan décennal.
Dr M. 1 VEISGLA S, Le Vme Con giès Economique de
Behelux.
Un compte-rendu du Vme Congrés Economique de
Benelux qui a ou lieu â Rotterdam les 13 et 14 coijrant.
Ir H. – VREDELING, Le calcul du prix de. revient du lait.
Dans cet article on tire l’attention sur un aspect du
problème du calcul du l)rix de revient du lait notamment
la relatiori qui existe entre la production. et
les frais de
production du lait.
,,1
312
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH TÈN
25 April 1951
Inflatie en- de sociale fondsen
Er is in de kfingen van hen, die verantoordelijk zijn
voor de gezinszorg van degenen, die nu nog werken, doch
wier bestaan in de toekomst berust op voorzieningen in
het heden te treffen, een grote doch begrijpelijke mate
van onrust ontstaan. Deze onrust vindt zijn oorzaak
daarin, dat het vertrouwen in de handhaving, ‘op langere
duur gezien, van de koopkracht van de munteenheid in
brede7 lagen der bevolking aan het verdwijnen is. Dit
verschijnsel is niet beperkt tot ons eigen land; het doet
zich in gelijke, soms zelfs in nog sterkere mate, in andere
landen – Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten – voor.
Er is in dit opzicht een verschil tussen de situatie thans en die na deeerste wereldoorlog. Ook in de jaren na 1918
was het vertrouwen in de valuta’s ondermijnd; er was
echter een duidelijk streven, en een streven dat geleidelijk
aan kracht won, naar een terugkeer tot de economische
opvattingen van vôôr 1914 en een herstel van gezonde
monetaire verhoudingen, lIet denken was op sanering
gericht en voortgezet herstel.
Thans is de situatie anders. De wereld van tegenwoordig
ioekt, terwijl men tot een staat van, in vergelijking tot
vroeger, uitzonderlijke armoede vervallen is en onder een
bezwijkende schuldenlast gebukt gaat, sociale programma’s
yan omvangrijke strekking te verwezenlijken. Meb heeft
de moed ‘niet meer de volle iiispanning te richten op het
herstel. Men kân de regeringen niet altijd verwijten, dat
zij er generlei oog voor hebben, doch zij gedragen zich niet
krachtig genoeg en durven veelal de onpopilariteit niet
aan om maatregelen van deflationistische aard, die voor
een herstel nodig zijn, te nemen. Men zoekt veelal niet
zozeer herstel van de patient, als inspanning van diens
krachten tot het uiterste ten einde hem overeind te laten
zitten. Het gevolg is niet uitgebleven. De last van het eigen
lichaam, in sommige gevallen door een tot het uiterste
opgevoerde inspanning reeds uitgeput, wordt opnieuw
vergroot, doordat men zich paraat moet houden tegen het
gevaar van oorlogsdreiging. Het onontkoombaar gevolg is
een steeds verdergaande achteruitgang in de waarde van
het geld. Deze achteruitgang zou te voorkomen zijn door de ambities minder hoog te stellen, de utopie van de wel-
vaartstaat te laten varen, de economische politiek anders
te richten, door af te zien van vel, wat wel zeer nuttig,
doch niet volstrekt noodzakelijk is, doch men is hiertoe
,niet bereid. Ook hebben de regeringen er in de jaren, die
achter ons liggen, onvoldoende toe medegewerkt de be-volkingen in dit opzicht duidelijk te maken waar het om gaat. Zij, die verontrust zijn over de toekomstige koop-
kracht van het ruilmiddel, ook van de gulden, zijn dan ook
terecht verontrust.
**
*
verontrusting uit zich daarin, dat tal van instanties
en ondernemingen de grondslagen, waarop de gezinszorg
van de aan hen toevertrouwde werkers berust, hebben her-
zien of bezig zijn te herien. Enerzijds dooi’ de beleggings-
mogelijkheden voor de sociale fondsen uitbreiding te
geven, teneinde in die gevallen, waar zulks tot’ dusverre
niet wa toegestaan, belegging in waarden, welke bij
voortgaande vermindering van de ‘koopkracht van het
ruilmiddel compensatie zouden kunnen bieden door prijs-
•stijging, alsnog mogelijk te maken. Anderzijds door in die
gevallen, waar er geen statutaire belemmeringen zijn, de
• interne beleggingspolitiek om te buigen in de richting van
kapitaalwaarden. Ook dit verschijnsel is internationaal. De besturen van Amerikaanse. en Engelse trustfondsen
houden zich op het ogenblik even intensief met de materie
bezig als de Nederlandse, Belgische en Franse instanties.
Wij achten deze ontwikkeling niet ‘zonder gevaar. Het
is een bekend verschijnsel, dat zij, die door inflatievrees
bevangen zijn, veelal te weinig de risico’s zien, de van een
ombuiging van een beleggingspolitiek der sociale fondsen
in de richting van kapitaalwaarden het gevolg zijn. Men
is zich vaak te weinig bewust, dat het zelfs in een periode
van een stijgend prijsniveau mogelijk is aanzienlijke ver-
liezen te lijden op kapitaalwaarden. Deze worden bovendien
vergroot als, zoals nu in de Verenigde Staten en trouwens
ook reeds hier te lande, de sociale fondsen op grote schaal
als kopers van kapitaalwaarden gaan optreden en een
prijsstijgende werking op de koersen van aandelen en de
prijzen van onroerend goed gaan uitoefenen. Zolang deze
koopbeweging zich doet gelden is een grote terugslag
niet waarschijnlijk, doch de situatie kan wijziging onder-
gaan als een dergelijke koopbeweging tot staan is gekomen
en verkopen op het dan bereikte hoge niveau door hen, die koersinzinking vrezen, in onvoldoende mate kopers
tegenover zich vinden. 1-loezeer ztilks vanzelf spreekt, is
het steeds weer opvallend hoe weinig men zich veelal
realiseert dat de kwetsbaarheid van een bezit in kapitaal-
waarden in zeer sterke mate toeneemt naarmate het al-
gemene prijsniveau voor dze waarden hoger ligt.
**
*
Achten wij om de genoemde redenen de geschetste
ontwikkeling niet zonder gevaar, zo wil dit niet zeggen,
dat wij van mening zouden zijn, dat de besturen der onder-
havige fondsen verantwoord zouden zijn indien zij van
belegging in kapitaalwaarden af zouden zien. Zolang de
overheersende tendentie inflationistisch is, zal men de
genoemde gevai’en moeten.,trotseren om zich althans naar
de mate van het mogelijke, te beschermen tegen het nog
grotere gevaar van een geleidelijke liquidering van het bezit
door geldsontwaarding. Want op de lange duur en in grote
lijn gezien zullen hij voortgaande inflatie, ondanks ‘de
daaraan verbonden risico’s en.ondanks het feit, dat veel
sterker dan vroeger de’ belastingen hun invloed op de win-
sten zullen doen gelden, aandelen en onroerend goed be-
schermingsmogelijkheden bieden, die vastrentende waarden
krachtens hun aard missen. Indien het levenspeil in
Nederland te eniger tijd ten opzichte van v56r de oorlog
gesteen zou zijn, niet zoals nu, tot 200 pCt â 250 pCt,
doch bijv. tot 600 pCt h 800 pCt, zal een fondsbestuur
zich nooit van haar verantwoording kunnen vrijpleiten door de argumentatie: ,,wij vreesden zozeer de ‘risico’s
krachtens hun aard verbonden aan een belegging in kapi-
taalwaarden, dat wij van belegging in deze .waarden hebben afgezien, waardoor uiteraard de bescherming, die zij achter-
af blijken te bieden, ook niet verkregen is”.
Voor de fondsbesturen is dan ook de onontkoombare conclusie dat men – met open oog voor de daaraan ver-
bonden risico’s — de beleggingspolitiek enigermate in de
richting van kapitaalwaarden zal
moeten
ombuigen. Bij
de mate waarin dit geschiedt, zullen ‘uiteraard de risico’s
meespreken. Ook ligt voor ieder fonds het geval niét het-
zelfde. Sommige fondsen zijn sterker gefundeerd dan andere
en kunnen meer riskeren. Het is alles een.afweging van
mogelijkheden en risico’s. Hoe scherper men deze van te
voren onderkent, hoe beter nien er mede kan rekening
houden. Het lijkt, gezien de in ‘het verleden opgedane
ervaringen, voorts onwaarschijnlijk; dat men tegen ont-
waarding van het ruilmiddel
oolledige
bescherming zal
kunnen verkrijgen: De beleggingspolitiek der fondsen kan
slechts een partiële oplossing brengen voor de moeilijk-
heden, die voor hen zijn verbonden aan een voortgezette
waardedaling van het geld.
F’W
Jç.”r
‘. –
t
r’w
W
“Ç ¶
‘
J?!’\
.79
25 April 1951
ECONOMiSCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
313
Deze conclusie acht men veelal onbevredigend.. Voor
de twijfelmoedigen is zij zelfs aanleiding van )iet nemen
van maatregelen op het stuk van belegging geheel af te
zien. Wij achten deze opvatting echter bepaaldelijk on-
juist. Wat toch is het geval? Het gehele gebeuren, dat met
de hier besproken ontwikkeling samenhangt, is van een
zeer grote draagwijdte. Het is niet meër of minder dan
dat wij door de koopkrachtvermindering van het geld
staan voor een volledige ontworteling van de sociale
structuur. ‘Deze ontworteling wreekt zich op allerlei
wijzen, doch een zeer belangrijk onderdeel daarvan vormt
de gezinszorg, die de sociale fondsen bieden. Men over-
schat zeer sterk het menselijk kunnen als men zou ver-
wachten, dat één maatregel of één algeiiiene lijn van
sociale of finnciële politiek ‘in staat zou zijn de gevolgen
van deze ontworteling te compenseren. ‘Wij zullen al zeer
•tevreden mogen zijn als wij de gevolgen op verschillende
punten door bepaalde middelen kunnen temperen of ver-
zachten. De beleggingspolitiek zien wij als één van die
middelen. Er zijn andere middelen, die niet minder be-
langrijk zijn. Om dit goed te realiseren willen wij ons
rekenschap geven van de andere mogelijkheden, die in
dit verband naar voren komen.
Een ander middel om de gevolgen voor ‘de betrokkenen
van een koopkrachtvermindering van liet geld op de uit-keringen der sociale fondsen te verzachten, zou zijn een
zekere verschuiving van de leeftijd, waarop gewoonlijk
de pensioenrechten ingaan. De gemiddelde leeftijd van de
mens is in de laatste eeuw zer sterk gestegen; men wordt
thans gewoonlijk Vrij veel ôuder dan zelfs één of twee
generaties geleden. Ook wordt men veelal minder gauw
oud. Op 6O- 65-jarige leeftijd gevoelen velen zich nog
betrekkelijk jeugdig en zijn veelal nog in istaat tot werken.
Een verschuiving van de pensioengrens met 1 â 2 jaar zal
een werkzaam middel kunnen zijn om ‘de betrokkenen in
de tijd, dat niet meer wordt gewerkt, een beter bestaan
te geven dan anders mogelijk zou zijn. Ook vaak een beter
bestaan in die zin, ‘dat men zich gelukkiger gevoelt.
Dit probleem heeft verschillende facetten, doch het
komt ons voor, dat het op de duur ‘als middel om
eén bestaande noodtoestand te verzachten, overweging
zou kunnen verdienen, ‘rooral als het zou’ kunnen worden
gebombineerd en afgestemd op het hieronder volgende
middel dat in dit verband overweging verdient.
Dit (tweede) middel zou men kunnen aanduiden met:
tempoverlangzaming na de pensioengerechtigde leeftijd.
Nog altijd .is de algemene regel, dat een pensioen op een
zekere datum ingaat en dat jan die datum af door de
pensioengerechtigde in het geheel niet meer wordt gewerkt.
Wij vragen ons af of in dit opzicht geen andere gedragslijn
op de duur mogelijk zou zijn, bijv. door pensioèngerechtig-
den een gedeelte van de dag – althans nog. enige jaren
lang – voor het bedrijf te behouden. Wij kennen de
bezwaren, die in werkgeverskringen tegen het verrichten
van de niet volle arbeidstaak gewoonlijk worden gevoeld.
Wij kennen ook de bezwaren, die van de kant der werk-
nemers worden gevoeld; zodra hun werk, dat .juist pp latere
leeftijd – gezien de bijzondere ervaring – erkenning
vereist, als niet volwaardig wordt beschouwd. Niéttemin
vragen wij ons af of het vraagstuk als geheel wel diepgaand
genoeg onder het oog is gezien en niet nog andere oplos-
singen zouden blijken wanneer er ernstig en meer syste-
matisch naar wordt gezöcht. -De’algemene ervaring toch
is, dat’ de werknemers er geenszins op gebrand zijn op
de pensioengerechtigde leeftijd ineens ‘ten volle gedes-
oevreerd te zijn en eveneens dat het de ‘werkgevers vaak
aan het hart gaat niet meer van de ervaring der oudere
werknemers te kunnen profiteren. Het ligt voor de hand,
indien inderdaad eën toestand zou intreden, dat door
koopkrachtvermindering van het geld, het ‘verstrekken
van een enigszins redelijk levensniveau aan gepension-
neerden onmogelijk wordt, een gedeeltelijke oplossing ook
na te streven door een tewerkstelling, welke uiteraard
een tempoverlangzaming, die de hogere leeftijd nu eenmaal
vereist, moet inhouden.
• Wij willen op nog een middel de aandacht vestigen, nl.
het uit de laatste oorlog zo bekende middel van verstrek-
king van goederen in natura, waarbij wij in het bijonder
op het oog hebben oni’oerend goed, alsmede de niet-aan-
bederf-onderhevige langdurige verbruiksgoederen, dus
grond, huis, vee, kleding enz. Met name vragen wij ons af
of onze grote sociale fondsen niet de mogelijkheid zouden
kunnen onderzoeken ian hun pensioengerechtigden, of
aan bepaalde groepen, of ain diegenen der pensioengerech-
tigden, die zulks wensen, een deel hunner beleggingen,
die in gemeenschappelijk overleg met de betrokkenen
daarvoor worden gevormd, over te dragen. Wij denken
aan de mogelijkheid hun op een zekere leeftijd een eigen
woning ter beschikking te stellen, of een stuk grond met
daarbij behorende landbouw- of veetèeltbenodigdheden,
of hen te plaatsen in een eigen bedrijfje, dat de mogelijk-
heid van een inkomen verschaft of hen van bepaalde
kledingstukken te voorzien. De moeilijkheden om in dit
opzicht tot een bruikbaar systeem te komen zijn onge-
twijfeld zeer groot. ‘\’Vij weten echter, dat de gedachte
oôk elders, bijv. in bepaalde Amerikaanse kringen, sterk
leeft en daar i’eeds hier en daar ernstig bestudeerd wordt.
l-l’etis duidelijk, dat deze oplossing niet,voor elk fonds en
nog minder voor iedere pensioengerechtigde te verwezen-
lijken of aanvaardbaar is en op het platte land eerder dan
in de steden zal kunnen worden.nagestreefd, doch het zou
al
I
een stap vooruit zijn als enige fondsen voor bepaalde
gevallen een oplossing in deze geest konden vinden om
zodoende de te vem’wachten moeilijkheden, althans eniger-
mate, op te vangen.
Het laatste middel dat, hoe bekend ‘het ook is, vo1le’di-
‘heidshalve moet worden genoemd, is het verstrekken van
een aanvullende bijdrage door het eigen bedrijf. 1-let is
een veel omstreden punt in hoeverre een bedrijf, nadat het
de nodige voorzieningem voor de gezinszorg van haar te-
werkgestelden getroffen heeft, nog verantwoordelijk –
moreel verantwoordelijk – kan worden gesteld voor het welzijn van haar voormalig geëmployeerden. De oval’-tuiging wint echter ‘allerwege veld – en zulks geldt ook
hir weer evenzeer voor ons eigen land als voor het buiten-
land – dat’een bedrijf, waarvan de pensioengerechtigden
op latere leeftijd :niet in staat zijn op de hun eigen wijze
te leven, zich niet kan onttrekken aan de verantwoor-
..delijkheid uit eigen middelen tot hun levensonderhoud
bij te dragen. Het is het belang zowel van het betrokken
bedrijf als van de pensioengerechtigden, dat in dit opzicht het bedrijf niet voor een al te zware verantwoordelijkheid
komt te staan. Vandaar dan ook, dat het naar onze mening
voor alle betrokkenen van zo groot belang is om geen
enkel middel, dat de ontstane moeilijkheden kan oplossen,
onbeproefd te laten om op deze wijze een’ eventuele aan-
vullende uitkering van het bedrijf zelf tot de geringst
mogelijke proporties terug te brengen.’
De bovenstaande overwegingen doen duidelijk- uit-
komen tot welk een droeve staat wij vervallén zijn. In
plaats van al onze gedachten te concentreren op de vraag
hoe het onheil van de inflatie te voorkomen en de oorzaak
in’de wortel aan te tasten, concentreert men zich nood-
zakelijkei’wijs steeds meer op de – naar verhouding zoveel
minder belangrijke – vraag hoe de niet langer. te vermijden
oorzaken in hun gevolgen zo goed mogelijk kunnen worden
getemperd. ,
314
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 April 1951
Doch zelfs hierbij blijft het niet. Als de sociale zorg
faalt, zouden in een gezonde maatschappij – alle gedach-
ten worden geconcentreerd op één punt, ni. hoe men de
financiële weerstand van degenen,die op latere leeftijd op
de sociale fondsen zijn aangewezen, kan verhogen. Ver-
hoging van de individuele weerstand is immers het meest
werkzame middel om het euiel van het falen van sociale
zorg op te vangen. Dit middel echter is ons door de
inflatie uit de hand geslagen. Eerder,mc•et men verwachten,
dat deze weerstand door de inflatie en de ondragelijke
belastingen verder verzwakt. –
Amsterdam.
GERLOF VERWEY.
De tweede noodvooriening ten aanzien der
gemeentefinanciën
De Tweede Kamer heeft zich in het Voorlopig Versla
van 20 Maart 1951, door haar isitebracht ten aanzien
van’het wetsontwerp ,,houdende voorzieningen ten aan-
zien van de financiële verhouding tussen het Rijk en de
gemeenten”, mét een merkwaardige, in het algemeen
gstelde, vraag tot de Regering gewend.
Bij deze gelegenheid, dat een tweede noodvoorziening, nu over de jaren 1951 en 1952 ten aanzien der gemeente-
financiën, moet worden getroffen, waarbij inderdaad een
zekere achteruitgang vergeleken met de toestand over
1948, 1949 en 1950
–
(periode waarover de eerste noodvoor-
ziening liep) zal intreden, heeft de Tweede Kame iets in
het algemeen te vragen. Deze vraag stellen is ook stil-
zwijgend iets heel bepaalds ,,zeggen”.
– De Tweede Kamer ziet blijkbaar in de aard
van het
wetsontwerp en in
de wijze,
waarop de Regering legislatieve
vranderin gen wil aanbrengen,, een tendentie in het rege-ringsbeleid, welke door de overgrote meerderheid van de
Tweede Kamer wordt afgekeurd. En om die afkeuring uit
te spreken,
oraagt
de Tweede Kâmer bij deze speciale
gelegenheid rechtstreeks
,,hoe de Regering denkt ooer ‘de
autonomie pan de gemeenten”.
**
*
De vraag ziet er, iiaar academisch terrein overgbracht,
niet onvriendelijk uit. De Regering denkt over de auto-
nomie vaii de gemeenten net zo als alle Nederlanders.
Over de autonomie van de gemeenten, onder enkele be-
perkingen, denkt
–
iedereen
in
Nederland voortreffelijk.
Met instemming citeert heel Nederland de woorden van
de oude Edouard 1-lerriot, burgemeester van Lyon (Maart
1951), die in de burgemeesters ziet de ,,dépositaires de
l’aiitorité publique”, de ,,gardiens de l’ordre ainsi que du comfort de leurs administrés”, omdat zij verbonden zijn
met de gemeente, di. met ,,la cellule administrative dé
base”. En of nu de gemeente wordt gezienin haar autonome
taak’pf wel in haar andere functies om het gemeentebelang
te dienen – en daardoor mede het algemeen belang te
behartigen -, de gemeente is de onderste laag in de
publieke samenleving.
Hoe denkt de Regering – zo zou men de kamervraag
kunnen omietten – over het financieel welzijn ‘van de
onderste laag van het publieke leven, waar o.a. de autônome
taak wordt volvoerd? En’dan kon het niet anders, of tle
Regei’ing en elke
–
regering wil die laag gezond houden.
De Regering denkt zeer gunstig over de autonomie.
Maar welke zijn de noodzakelijke beperkingen? Van een
extra toezicht des Rijks buiten de Ged. Staten om, zulks
in het belang der gemeenten, wil de wetgever niet weten.
En dit toezicht der Ged. Staten wordt niet gaarne uit-
geoefend dan om de gemeenten te dienen; niet om rijks-
belangen of het algemeen belang als doelwit’ aan de
gemeentebesti.iren véér te houden. – –
Zal de Regering nu antwoorden, dat de tweede nood-
voo-rzening nodig is mede om de gemeenten in staat te
stellen hun autonome taak te vérvullen? Men is dan weer
tot de directe beschouwing van dit bepaalde wetsontwerp
teruggekeerd.
**
*
De noodvoorziening over de jaren 1951 en 1952 geeft
een herzien systeem’van uitkeringen. Het Voorlopig Ver-‘
slag verklaart daaromtrent:
Verscheidene andere leden waren van oordeel, dat het systeem
der uitkeringen diende te worden verlaten, o.a. omdat daarin een
tendens kan liggen voor de gemeentebesturen om de uitgaven
op
te voeren tot het peil, dat toegelaten wordt bij de totale besteding
van de Rijksuitkering. Zij gaven de voorkeur aan een stelsel, waarbij
zich voldoende kan demonstreren, dat op toeneming der uitgaven
min of meer noodzakelijk een verhoging der belastingen moet
volgen en aan de andere kant een verlaging der uitgaven kan leiden
tot een verlaging der belastingen in veel ruimere mate dan thans
het geval
is.
Inmiddels constateren deze leden, dat’ het practisch
wel uitgesloten zal zijn deze gedachte in het onderhavige voorstel te incorporeren, om welke reden zij zich-hij hun verdëre beschou-‘
vingen thans wel tnoesten plaatsen op de grondslag van het geldende
systeem”.
1-let besef, dat
elk
systeem uitkeringen zal eisen, schijnt
geheel te ontbreken. ‘Van eerf uitkerinigen(subsidies, bijdra-
gen, toeslagen)-systeem komt de wetgever, naar tegen-
woordig is te voorzien, niet meer af.
**
Aandacht mag nu worden gevraagd voor het feit, dat
het Tweede Kamerverslag ondanks’ de algemene’ vraag
hierboven gesteld, de pointe van de moeilijkheid toch
heef t gemist, althans daarnaar helemaal niet vraagt.
1-let ,,missen” van de pointe komt in twee alinea’s van
het Verslag uit.
Zij luiden:
Intussen spraken zeer vele leden er hun teleurstelling over uit,
dat het niet mogelijk is gebleken het zo’ belangrijke vraagstuk van de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten reeds thans tot
een meer definitieve oplossing te brengen………
De verlenging zelf met twee jaar gaf verschillende leden aanleiding
tot de vraag of deze termijn ruim genoeg is
–
in verband met de stand
van werkzaamheden van de Commissie-Oud. Andere leden wensten
met deze termijn te volstaan, te meer nu de Commissie-Oud zelf
met dit vodrstel
is
gekomen”.
Is dit ernst oî
ook
rhetoriek in de’zin van de i’hetorische
vraag, waarmede het Verslag opende?
Men neme het als ernst. Maar ware het dan niet beter,
wanneer geïnfdrmeerd ware naar de stand van werkzaam-
heden van de Commissie-Oud? Men kan zich neerleggen
,bij de.gedachte, dat met de termijn van twee jaren (voor
de jaren 1951 en 1952) kon worden ‘v’olstakn ,,nu de
Commissie-Oud ‘zelf met dit’voorstel is gekomen”, ‘maar
men kan op de zaak ernstig ingaan en vragen wat is ge-
schied, nu van de termijn 1951 en 1952 reeds met 1 Mei
1951 een één zesde deel van de gehele beschikbare tijd is
verlopen. . , –
Wanneer zou naar de mening der Regering het nieuwe wetsontwerp houdende een méér definitieve regpling bij
de Staten-Generaal binnen moeten zijn gekomen? Toch
zeker zo vroeg, dat het parlement kan beslissen in de
parlementaire periode September 1951—Juli 1952.
Mâar waarom zal deze méér definitieve regeling niet
aanwezig
kunnen
zijn, noch in deze termijn, noch later?
25 April 1951
ECONOMISCH-ST4 TISTISCHE BERICHTEN
315
Omdat in deze tijdrekenkunde de pointe wordt gemist.
Er kan over een méér dêfinitieve regeling niet worden
gedacht, tenzij eerst is beslist, of een stuk inkomsten-
belasting dan, de gemeenten kan worden afgestaan.
De gemeenten hebben onvoldoende belastinggebied ten
aanzien van de directe inkomsten der burgers, nadat
daarop reeds alle belastingplicht, waardoor de inkomsten
worden getroffen, door liet Rijk is gelegd. Daarna is er
geen capaciteit, waarvan gemeentelijke inkomstenbelasting
kan worden geheven, meer over in die mate, dat dc ge-
meenten daarop een zekere zelfstandigheid kunnen
bouwen.
De pointe van dit wetsontwerp isde vraag, öf na 1951
en 1952 de inkomstenbelasting der gemeenten op de één
of’ andere -iijze kan worden hersteld, binnen beperkte
grenzen. Is het antwoord daarop neen, dan is een ander
systeem dan h
e
et uitkeringssysteem niet mogelijk. Men
blijft dan niet uitkeringen” schuiven. zelfs de afgeschafte
ondernemingsbelasting is nog niet door een gemeentelijke
belasting vervangen Ook hier is voorlopig nog maar een
uitkering toegestaan in plaats van een belastingbron aan-
gewezen.
Bij de behandeling ‘van het hier besproken’ wetsontwerp
is thans bij de,Tweede Kamer niet aan de orde het vraag-
stuk van de handhaving of van de verhoging van het
uitkeringspercentage over 1951 en 1952. Dat punt komt
aan de ordebij de behandeling van de begroting van het.
Gemeentefonds.
In 1950 was aanvankelijk dit uitkeringspercentage
gesteld op 120, later op 125, dus zowel ten aanzienvan de algemene uitkering als ten aanzien van de bijzondere uit-
kering.
De grote vraag is nu, met welk uitkeringspercentage over
1951 en 1952 kan ivorden volstaan, ten einde het normale
accres der uitgaven en de nieuwe stijging der gemeentelijke’
uitgaven op te vangen.
liet gaat hierhij om liet belang der individuele
gemeenten. Sornpiige gemeenten kunnen met 125 pCt
uitkomen; andere gemeenten niet 1-Jet is duidelijk, dat met
bijv. 130 pCt de verhouding tussen degenen, die uitkomen
en degenen, die niet uitkomen, woi’dt verbeterd. Veel
méér gemeenten zullen dan uitkomen.
Maar wanneer de algemene verhoging op 130 pCt wordt
gesteld is liet bedrag, dat nog beschikbaar blijft voor de
,,bijzondere” bijzondere uitkering gering, wellicht te
gen lig.
1-let zou natuurlijk een bezwaar zijn, dat het in liet sy-
steem van het wetsontverp noodzakelijk zou zijn liet
uitgavenpeil van de gemeenten te bevriezenop de grond-
slag van 125 pCt of op de grondslag van 130 pCt van de
algemene en van 4e bijzondere uitkeriiigen van 1948.
Intussen moet wOrden opgemerkt, dat de bevriezing
bijv. in 1952 door een gunstig klitjiaat kan worden getroffen.
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN.
–
IMPORT- EN EXPORT-
TIANSACTIES
250 VESTIG’INGEN IN NEDERLAND
Zijn de
midde’en
over 1952 oplopend, dan kan het percen-
tage worden ontdooid 0fl vervolgens worden verhoogd.
De bezivaren tegen liet ,,bevriezen” worden in het Voor-
lopig Verslag breeduit genoemd.
De grondfout van de regeling ligt naar het oordeel van deze
leden in het ,,bevriezen” van het uitgavenpeil van de gemeenten
op
de grondslag van
125 pCt van de algemene en bijzondere uit-
keringen van
1948.
Alen achtte deze basis op grond van tal van
overwegingen te laag. Vooreerst leidt dc verhoging van het loon- en
prijspeil tot verhoogde uitgaven voor de bestaande voorzidningen.
In de tweede plaats wordt aldus in het geheel geen rekening gehouden
met eventuele nieuwe uitgaven, waarvoor de gemeenten kunnen
komen te staan, ook door nieuwe uitgaven, clie door het Rijk op
de gemeenten worden afgeschoven. Voor dringende kapitaals-
uitgaven – met name valt hier ook te denken aan herstel van aan
gemeente-eigendom geleden oorlogsschacle – is geen enkele dekkings-
mogelijkheid aanwezig. Van.helang
is
ook, dat, wanneer vele ge-
meenten haar begroting voor de jaren
1948-1950
in .evenwicht hebben weten te houden, dit herhaaldelijk uitsluitend kon geschieden
door de meevallers, die de onclernemingsbelasting heeft opgeleverd
en die thans komen te vervallen.
Andere leden wezen er Op, dat, wanneer het percentage van de
algemene en bijzondere uitkering voor
1951 op 125
gehandhaafd
blijft, te voorzien valt, dat de noodzaak om tè komen tot herziening van de bijzondere uitkering geen uitzondering, maar regel zal zijn”.
Het voordeel verbonden aan het handhaven van de 125 pCt echter is hierin gelegen, dat de kans, dat een
enkele gemeente te veel krijgt, al zeer gering is geworden,
en •ten tweede, dat er voor de bijzonderlijk herziene bij-
zondere uitkeringen een aanmerkelijk bedrag althans
beschikbaar is. Of het voldoende zal zijn, is uit de gepubli-
ceeide stukken niet te zeggen.
‘s-&ravenhage.
C W. DE VRIES.
De econonische toestand vn . Belgisch-Kongo
–
en ‘Ruanda-Urundi. in
I%01)
Alhôewel alle gewenste statistieken voor de beoordeling
\an de economische toestand van Belgisch-Kongo en
Ruanda-Urundi in 1950 voor het ogenblik nog niet voor-
handen zijn, is het toch reeds mogelijkeen algemeen over-
zicht te geven van de economische situatie ,van deze ge-bieden tijdens liet afgelopen jaar.
‘) Zie: ,,De eonomiscbe toestand van Belgisch-Kongo enRuancla-
•lirundi in
1949
“, ,,E.-S.B.” van 17 Mei.
1950.
De ‘aanzienlijke structuurwijzigingen, die zih de laatste
jaren in de Kongolese economie hebben voorgedaan, nopen
er toe de basis voor eventuele vergelijkingen niet te ver
in het verleden te ‘plaatsen. Het jaar 1948,,,niet meer be-
langrijk door uitzonderlijke naoorlogse omstandigheden
beïnvloed, werd daarom in onderhavig overzicht boven vooroorlogse jaren verkozen. Daarbij dient men niet uit het oog te verliezen, dat’1948 een zeer voorspoedig jaar
was. ‘
316
ECONOMISCHSTA TI’STISCHE BERICHTEN
25April1951
Productie en transport.
De productiestatistieken voor het jaar 1950 zijn nog
niet beschikbaar. Uit gedeeltelijke inlichtingen blijkt toch,
dat in demeeste sectoren het niveau van 1949 is overtrd’f-
fen’
2
). Deze stijging kan men overigens ook afleiden uit
de statistieken van de buitenlandse handel. De induslriali-
satiebew’eging ontwikkelt zich verder. ,Talrijke nieuwe
ondernemingen werden in de loop van het jaar opgericht, o.a. in de textielsector en in het bouwbedrijf. Een nieuwe
olieraffinaderij kwam tot stand, terwijl de eerste marga-
rinefabriek van Belgisch-Kongo te N’Dolo in bedrijf werd
gebracht. De Overheid acht zelfs de oprichting van een
ijzer- en staalnijverheid gewenst. Onder de nieuw opgerichte
bedrijven dienen te worden vermeld twee vennootschappen
voor de productie van hydro-electrische drïjfkracht, respec-
tievelijk in het Oosten van de kolonie en in Beneden-
Kongo. Een tekort aan werkkFachten’ hdlemmert echter
dikwijls de industrialisatie
3).
Het transportnet, waarvan het belang voor de econo-
mische ontwikkeling zeer groot is – het Tienjarenplan
wijdt er zijn volle aandacht aan -, werd verder uitgebreid
en gemoderniseerd. Aan de riviervloot werden verschillende
eenheden toegevoegd, inzondek’heid voor het vervoer van
de inlanders. Nieuwe locomotieven werden ook op sommige
spoorlijnen ingezet. De voorbereidende studies tot de
aanleg van de spoorweg Kamina-Kabalo
4)
en de weg
Stanleystad-Gostermansstad werden voortgezet. FIet te
water laten van twee nieuwe schepen verbeterde tenslotte
de zeevaartverbinding tussen Kongo en België.
Buitenlandse handel.
Ondanks het stijgend belang van de binnenlandse markt,
blijft de buitenlandse handel – voornaamste bron der
openbare inkomsten — één der beste indices van de econo-
mische tostand van Belgisch- Kongo. Het hoofdken merk van de evolutie van de Kongolese buitenlandse handel in
1950 was de sterke toeneming van het exportsurplus. liet
batig saldo van de handelsbalans van 1948 en, a fortiori, van 1949, werd aanzienlijk overtroffen. Zulks is groten deels te danken aan de sterke stijging der grondstoffen-
prijzen, die een belangrijke toeneming van de export-
waarde ten gevolge had.
TABEL
1.
Buitenlandse handel pan Belgisch-Kongo en
Ruanda- Urundi.
(in millioenen fr)
• .
Jaar
Uitvoer
Invoer
Saldo
10.820
8.392
+
2.428
1948
…………..
10.171
10.320
+
851
1949
…………..
1950
‘)
…………
13.5
75
9.559
+
4.036
1)
Voorlopige
cijters.
–
Bron:
Statistische Dienst
van de
Kolonie.
a.
Uit poer.
– To.v. 1949 steeg de uitvoer met 10 pCt voor de hoeveel-
heid en met 22pCt voor de waarde. Uit de vergelijking
van deze percentages blijkt reeds in welke mate de grond-
stoffenprijzen tijdens het jaar 1950 zijn toegenomen.
‘) Zie het Maandelijks Statistisch Bulletin van Belgisch-Kongo
en Ruanda-Urundi. october
1950,
blz.
14-17.
‘) In tegenstelling met veel andere koloniale gebieden vormt in
Belgisch-Kongo de weinig dichte bevolking een rem voor de econo-
mische ontwikkeling. Op 1 Januari
1950
telde men
11.073.311
inlanders in Belgisch-Kongo en
3.808.l91
in uanda-Urundi.
4)
Op
de Afrikaanse Transportconferentie, in November
1950
te Johannesburg gehouden, legde men de nadruk op het internatio
naal belang van deze verbinding.-
TABEL
II.
Uidoer pan Belgisch-Kongo en’ -Ruanda-Urundi.
Jaar
Hoev
ee
l-
heid(bruto-
gewicht
1fl
Waarde
(mii-
Indexcijfer
Hoeveel-
1
Waarde
1.000
ton)
lioenen fr) heid
1
(’48
=
100)
(’48
=
100)
1948 854
1
10.820
100
1
100
1949
. . . .
829
1
11.171
97
1
103
1950′)….
913
13.595
107
.
126
‘)
Voorlopige cijfers.
Bron:
Statistische Dienst van de Kolonie.
To.v. 1948
5)
steeg de uitgevoerde hoeveelheid met
7 pCt en de exportwaarde met 26 pCt. In werkelijk-
heid was de toeneming der uitvoerwaarde nog groter,
omdat de basiswaarden der Kongolese uitvoerproducten,
opgesteld door het Koloniaal Bestuur, uiteraard bij de
evolutie der prijzen achterblijven
6).
Aldus werden de basis-
waarden gewijzigd op 1 Februari, 1 Mei, 1 Augustus en
1 November. Voor koper (per 100 kg) bedroegen ze achtei’-
eenvolgens fr 1.465, 1.671, 1.845 en 2.102, voor plantage-
rubber (per k) fr 13, 16, 25 en 39, voor plantage Arabica-
koffie (per 10 kg) fr 381, 435, 470 en 495 en voor palm-
olie (p.er 100 kg) fr 883, 883, 991 en 1.139. 1-lieruit blijkt,
dat de schei’pe stijging der prijzen van de meeste Kongolese
grondstoffen tijdens het tweede semester van 1950 voor
vele producten in de officiële statistieken slechts van 1
November af tot uiting komt.
De ,sterk gestegen vraag naar de meeste Kongolese
goedei’en heeft de uitvoer ten zeerste gestimuleerd, ondanks
de relatief kleine elasticiteit van de Kongolese productie.
Uit tabel IIIblijkt, dat de gemiddelde prijs der Kongolëse
gi’ondstoffen
,
in 1950 t.o.v. de gemiddelde prijs in 1949
vooral gestegen is voor rubber, koffie en katoen en in
mindere mate voor koper, kobalt en kopal
7).
De devaluatie van September 1949 heeft ook ten gevolge
gehad, dat de naar de Verenigde Staten verzonden goederen
proportioneel een hoger bedrag in Kongolese franken op-
leverden. Ondanks de daling van de uitgevoerde hoeveel-heid, bracht de herwaardering van het goud eveneens een
stijging van de uitvoei’waarde van het goud mede.
Doordat prijsovereenkomsten in deze sector soms een
– belangrijke rol spelen, zijn de prijsschommelingen van de
minerale producten in 1950 over het algemeen minder
gevoelig geweest. 1-let percentage van de minerale produc-
ten in de totale uitvoerwaarde daalde overigens van 53 in 1949 tot 50 in 1950, alhoewel het percentage van de
-totale uitgevoerde -hoeveelheid ongeveer gelijk bleef (37,8
in 1950 tegen 37,1 in 1949) Dat het aandeel der vegétale
producten stijgt moet overigens slechts instemming vinden,
gelet op de doeleinden van de door het Koloniaal Bestuur
gevolgde landbouwpolitiek. Opmerkelijk is de stijging van
het aandeel van de koffie in de totale uitvoerwaarde (9,4
pCt tegen
.
5 pCt in 1949).
De daling van ae uitvoer van urena lobata staat in ver-
band met de oprichting van een zakkenfabriek te Leopold-
stad, die deze grondstof verwerkt. De afneming van de
‘) Van het basisjaar
1948
af komt de officiële waarde beter
overeen met de werkelijke uitvoerwaarde. Tijdens dc voorgaande
jaren kon men soms aanzienlijke afwijkingen• vaststellen, omdat
de basiswaarden, waarop men zich steunde om de conventionele
uitvoerwaarde te berekenen, nog niet aan de ondertussen sterk ge-
stegen wereldprij zen waren aangepast.
‘) De meeste Kongolese exporteurs kennen hij de uitvoer de juiste prijzen waartegen ze hun goederen zullen afzetten, niet.
Zulks
is
o.a. het geval voor de minerale producten, bie in Lobito
en Beira worden opgeslagen vooraleer van daaruit te worden ver-
zonden. Daarom bepaalt het Koloniaal Bestuur,al]e drie maanden,
op basis van de
prijzen
der voorgaande drie maanden, zgn. basis-
waarden, waarop dan de uitvoerrechten worden geheven. De
conventionele f.o.b.-waarden, die gebruikt worden om. de export
te valoriseren, verkrijgt men door cle uitvoerrechten bij de basis-‘
waarden op te tellen.
7)
Zie voor de prijsevolutie der Kongolese goederen: ,,Evolution
des cours des produits coloniaux pendant l’année
1950″
in ,,Buiietin mensuel d’informatiol]s gënérales et revue des marchés de la Banque
du Congo Beige”, Februari
1951,
25 April
1
1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN /
317
uitvoer van tin,wordt gecompenseerd door een toeneming
van de cassiteriet- of tinertsuitvoer. In .1949 kon men een
tegenovergestelde evolutie waarnemen. Naar gelang van
de marktomstandigheden voeren de producenten de uit-
voer van één van beide producten op. Ook de uitvoer van
juweliersdiamant is onregelmatig en wordt beïnvloed door
de voorraadvorming. De daling van de uitvoer van som-
mige goederen als aardnotenolie staat waarschijnlijk in
verband met de toegenomen )innenlandse consumptie.
Het aandeel van de verschillende landen in de totale
uitvoer is voor 1950 nog niet bekend, daar de uiteindelijke
bestemming van de goederen, naar Beïra en Lobito in
consignatie gezonden, nog niet werd vastgesteld
8).
TABEL
III.
Voornaamste uiti
1
oe’producten van Belgisch-Kon go en
Ruanda- Uruncli.
Machines en werktuigen
1.653
Voertuigen
………….1.014
Metalen en spec. werken
1.033
Weefsels ……………
.1.139
Garen en band, alsook
ijzerwaren ………..
362
Minerale oliën ………
220
Gebruikel. verpakkingen
363
Kledingstukken
283
Schepen en vaartuigen
1. 142
2.131
1.792-
15,9-
16,8 18,7 1.395
1.456
+
4,4-
3,3
15,2
1.236 1.028
–
16,8-
2,1
10,8 1.320
841
–
36,3-
35,4
8,8
355 383
+
7,9
+
17,3
‘4,0
322
340
+
5,6
+
5,2
3,6
262
290
+
10,7
+
17,2
3,0
384
289
–
24,7
–
26,0
3,0
364
252
–
30,8-
38,5
2,6
TABEL V.
Invoer van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi.
IToeneming (+) 1
Waarde in
lof afneming (-)
11950
millioenen fr
t.o.v.
1949
1
Producten
1948
1
1949 1950
1
) waarde hoeveel
t
–
heid
1950
1948
1949
1
1950
1)
Toeneming (+)
,.5
of afneming (-)
Producten
t.o.v.
1940
.
in
millioenen
fr
•
hoeveel
o
waarce
heid
9
Katoenvezels ……..
1.465 1.395
1.772
+
27,0
+
8,4
13,0 1.206
1.168 1.310
+
12,2
+
6,9
9,6
474
562
1.272
+
126,3
+
5,7
9,4
442
494 587
+
18,8
+
7,2
4
1
3
252
210 203
–
3,3
+
2,0
1,5
Palmolie
………….
64
93
187 +
101,1
+
21,1
1,4 138 107
.
182
+
70,1
+
47,5
1,3
Koffie
……………..
Palmpitten
………..
127
92
147
+
59,8
±
16,4
1,1
Palmpittenolie
………
Rubber
.
…………….
97
146
111
–
24,0
–
17,5
0,8
Hout
………………
Leder en huiden
..
41
‘
56
81
±
44,6
+
31,3
0,6
Aardnotenolie
89
156
75
–
51,9-
43,7
0,6
Kopal
……………
Urena lobata
……….
2.990 2.697 3.197
+
18,5
+
10,3
23,5
744
921
1.011
+
9,8
+
19,5
7,4
Kobalt …………..
289
481
728
+
51,4
+
20,5
5,4
Koper
……………
41,1
535
597
+
11,6-
6,8
4,6
Cassiteriet
‘
………..
Industriediarnant
. . .
273
332 390
+
17,5
+
0,7
2,9
Goud
……………
286
.
438 337 23,1
–
12,4 2,5
Tiji
……………..
285 228 230
+
0,9
+
17,7
1,7
Zinkerts
………..
Juweliersdiamant
. . . .
210 147
106
–
27,9
–
26,0
0,8
‘) Voorlopige cijfers.
–
Bron:
Statistische Dienst van de Kolonie.
b.
Invoer.
T.o.v. 1949 nam de invoer met 5 pCt voor de hoeveel-
heid en met 7 pCt voor de waarde af.
TABEL
IV.
Invoer van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi.
Hoeveel-
Indexcfer
ij
held (bruto-
in
gewicht
Waa rde (in
mii- Hoeveel-
Waarde
3’aar
–
1.000
ton)
lioenen fr)
heid
(’48
=
100)
(’48
=
100)
1948
. . . .
756
,- 8.92
1
100
100
1949
. . . .
913
10.320
121
123
1950.’)
. .
866
9.559
. 115
114
1)
Voorlopige cijfers.
.
Bron:
Statistische Dienst van de Kolonie.
• Zoals uit tabel,V blijkt, hield deze vei’rnindering vooral
verband met de i’ubrieken ,,weefsels”, ,,schepen en vaar-
tuigen”, ,,kledingstukken”, ,,machines en werktuigen” en
,,metalen en speciale werken”. Daar in 1949 onder sommige
dezes’ rubrieken veel werd ingevoerd, mag men een zekere
achteruitgang als normaal beschouwen. Waarschijnlijk zal
echter de invoer in 1951 weer toenemen, ‘vooral onder
invloed van de bestellingen tijdens de tweede helft van
1950.
‘) In
1949
warn de voornaamste landen van bestemming:
]3.L.E.U. 55,5
pCt, Groot-Brittannië
12,9
pCt, Verenigde Staten
11,3
pCt, Duitsland
5,1
pCt, Italië
3,1
pCt, Zuid-Afrika
2,4
pOt.
‘)
Voorlopige cijfers.
Bron:
Statistische Dienst van de Kolonie.
De daling van de invoer van weefsels en kledingstukken
werd ongetwijfeld veroorzaakt door de verzadiging van’
de Kongolese markt. De verminderde import over de
overige rubrieken wijst niet – zoals men het op het eerste
zicht zou kunnen denken – op een afgenomen investerings-
rhythme in de kolonie. Zo ligt de verklaring van de afge-
nomen invoerwaarde van schepen èn vaartuigen in het
feit, dat de leveringen de bestellingen niet steeds op de
voet volgen, zodat soms perioden voorkomen, gedurende
welke minder wordt geïmporteerd.
De verminder,ing. van de waarde der invoerrubriek
,,metalen en speciale werken”, een vermindering; dib voor
de hoeveelheid practisch niet tot ,uiting komt, wordt hoofdzakelijk verklaard door depost ,,niet benaamde
pijpen, buizen en verbindingen in staal”, die van Ir 153.
mln in 1949 daalde tot Ir 57 mln in 1950. De afgenomen’
import van ,,machines en werktuigen” werd feitelijk door
de post ,,losse stukken voor nijverheidsmachines” veroor-
zaakt, die van fr 729 mln in 1949 daalde tot fr 460 mln
in 1950. De invoer van locomotieven geeft integendeel een’
stijging te zien.
Doordat sommige posten van de rubriek ,,machines en
werktuigen” in 1950 werden gewijzigd, teneihde de samen-
stelling er van beter te laten uitkomen, is een nauwkeurige
vergelijking met 1950 niet steeds mogelijk. Wegens de
invloed van de industrialisatie van Belgisch-Kongo op de
in- en uitvoer overweegt men overigens een diepgaande
wijziging van de tolnomenciatuur. –
Herkomst ‘van de invoer.
T.o.v. het vorig jaar is geen aanzienlijke verandering
in de herkomst van de invoer vast te stellen. 1-let aandeel
van België blijft onveranderd, terwijl men een lichte
daling van het aandeel van de Verenigde Staten in de totale
invoerwaarde kan constateren.
Verder kan men tien daling noteren, van de invoer uit,’
Japan (Ir 290 mln tot fr 188 mln) en een stijging van de
invoer uit Duitsland (fr 109 mln tot Ir 204 mln) en uit
Frankrijk (fr 108 mln tot Ir 170 mln). De invoer uit Neder-
iand handhaafde zich op hetzelfde niveau (Ir 180 mln tot
Ir 184 mln).
TABEL VI.
Invoer van Belgisch-Kongo en Ruanda- Urundi.
(indeling volgens landen van herkomst in percentages van de
totale invoerwaarde)
Land van herkomst
.
1948
1
1949 11950′)
Belgisch-Luxemburgse Economische Unie
37,9
39,2
39,2
Verenigde Staten
…………………..
30,8
27,9
24,9
Groot-Brittannië …………………..
10,2
10,5
9,1
Zuid-Afrika
……………………….
4,5
3,7
3,9
‘)
Percentages gebaseerd
op
voorlopige cijfers.
Bron:
Statistische Dienst van de Kolonie.
318
‘
EÖONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN’
25 Apri1 1951
Bij de beoordeling van’ het aandeel van België in de
totale invoer mag men niét uit het oog verliezen, dat tal-
rijke goederen, o.a. min erale oliën en auto’s, niet uit België
kunnen worden -betrokken. Nochtans kan het Belgisch
aandeel, mits de nodige krachtsinspanningen, aanzienlijk
worden opgevoerd. 1-let verslag van de Senaatscommissie
van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Flândel heeft er
onlangs terecht op gewezen
9
).
Financiën.
De begrotiogtoestand blijft gunstig.’ Dôordat de’ uit-
‘oerwaarde in 1950 sterker gestegen is dan was voorzien
en de werkèlijk geïnde uitvoerréchten de ramingen dus
zullen overtreffen’
0
), zal het gunstig saldo van de gewone
begroting voor 1950 waarschijnlijk veel aanziènlijker zijn.
De gunstige economische’toestand van Belgisch-Kongo in
1950 zal overigens ook de andere inkomsten v6ordelig
beïnvloeden. De ramingen voor 1951 houden integendeel
in grotere mate met de gewijzigde omstandigheden
rekening. ‘
TABEL VII.
Gewone begroting van Belgisch-Kongo.
(in millioenen Ir)
Jaar
Ontvangsten Uitgaven
Saldo
1948
1
)
‘
5.223
4.713
+ 510
1949 ‘)
……
‘
5.107
4.637 .
+ 470
1950
2
)
‘
4032
4.009
+ .23
1951 ‘)
‘
‘5.126
4.959
+ 167
‘) Voorlopige uitkomsten.
2)
Ramingen. Bron:
Ministerie Van Koloniën.
De totale begrotingscijfers der laatste jaren zijn niet
helemaal vergelijkbaar, doordat van 1950 af de uitzonde-
ringsuitgaven, did in 1949 voor, Ir 600 mln op de gewone
begroting voorkwamen, naar de tuitengewone begroting
‘verden overgebracht
11);
aldus keert men terug naar de
meer normale proceduur – het gaat hier immers om in-
vesteringsuitgaven – die vdôr 1937 werd gevolgd.
Voor het speciaal Egalisatieforids der Begrotingen is
op de begrotingen voor 1949, 1950 en 1951 respectievelijk
fr 450, 300
12)
en 575. mlnuitgetrokken. Het Egalisatie-
fonds der Begrotingen; dat bestemd is om de gewone be-
grotingen in tijden van laagconjunctuur te pijzen, beschikt
vooi .het ogenblik over meer dan fr 6 mrd.
FIet deficit van de gewone begroting van Ruanda-Urundi
handhaaft zich op ongeveer hetzelfde peil (fr 43 mln voor
1951 ‘tegen fr 48 mln voor de begroting 1950).
,TABEL VIII.
Buitengewone begroting van .Belgisch-Kongo.
(in inillioenen fr)
‘ Jaar
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
1948 ‘)
9
998
989 1949
3)
18
,
2.527
– 2.509
1950 !)
……
,
321
7.716
‘ -,- 7.395
1951 )
61
2.663
– 2.602
0)
Voorlopige uitkomsten.
1)
Ramingen.
Bron:
Ministerie van Koloniën.
,,Verslag van de Commissie van Buitenlandse Zaken en Buiten-
)andse Handel belast met het onderzoek van het wetsontwerp
‘houdende de begroting van de Ministeries van Buitenlandse Zaken
en Buitenlandse Handel voor het dienstjaar 1951″, zittijd ‘1950-
1951, 27 Februari 1951, Belgische Senaat, nr 173, blz. 9. Zie ook:
1. Mineur: Le marché beIge d’Afrique” in ,,Moniteur textile”,
Mei 1950, blz. 585.
f –
Voor,1949, 1950 en 1951 werden de uitvoerrechten respectieve-
lijk geraamd op Ir ‘1.804, 1.175 en 1.820 mln, de invoerrechten op
fr 659, 817 en 872 mln.
“) De vergelijking wordt ook bemoeilijkt door het’ feit, dat de
uitgaven en inkomsten van de Exploitatiedienst van het Koloniaal
Verkeerswezen :(Otraco) en de Regie van Water- en Electriciteits-verdeling van de Kolonie en van Ruanda-Urundi niet op de begro-
ting van 1950 voorkomen. Amendèmenten zullen echter de des-
betreffende credieten veer op de begroting voor 1950 brengen.
De financiële autonomie, die men reeds van 1950 af aan deze twee
organismen wilde
–
toekennen, zal slechts van 1951 af ‘aan Otraco
en van 1952 af aan de Regie voor Water- en Electriciteitsverdeling worden verleend. Op de begroting voor 1951 werden dan ook geen credieten voor Otraco meer voorzien.
Een gedeelte van de opbrengst der herwaardering van de goud- en deviezenvoorraad van de Bank van Belgisch-Kongo
(fr 245 mln) werd-eveneens op de begroting voor 1950 ten behoeve
van liet Egalisatiefonds der Begrotingen voorzien.
De budgetaire uitgaven,, ‘voorzien in de begroting van
1950 ten behoeve van
–
het’ Tienjarenplan’ hebben betrek-
king op de jaren ‘1950;
–
1951 en 1952. Dergelijke proceduur
zal de uitvoering, tegen’ de laagst mogelijke prijs van
zekere ondernemingscontracten en van bepaalde bestel-i
lingen van materieel, nodig voor de uitvoerig -van het
Tienjarenplan, vergemakkelijken –
Zonder bepaalde, waarborgen met betrekking tot de
duur, waarop zij speciaal te bestellen – materieel zouden
kunnen afschrijven, zouden minder aannemers er toe ge-
neigd zijn werken uit te voeren voor het Tienjarenplan.
In elk geval zou de uitvoering tegen de beste voorwaarden
er door bemoeilijkt worden. De begrotingsuitgaven’ -voor
1950 kunnen verdeeld Svorden in uitgaven, die nietvoorzien
zijn in het Tienjarenplan, fr 542 mln groot, en uitgavën
in het raam van het
–
Tienjarenplan, die fr 7.174 mln be-
lopen. Onder deze laatste worden fr 3.061 mln voorzien
voor de uitbreuding.en mod’ernisel’ing van het verkeersnet.
Ondanks het feit, dat de uitgaven van de begroting op
drie jaren betrekking hebben, wordt in de buitenge-w’oiie
begroting 1951 weer voor Ir 2.663 mln uitgaven voorzieli,
waarvan er voor fr 1.896 mln op het Tienjarenplan be-.
trekking hebben.
De buitengewone uitgaven voor Ruanda-Urundi bedra-
gen fr 159,5 mln
in
1950 en fe 153,5 mln in 1951. Daar
de geldmiddelen van Ruanda-Urundi zeer beperkt zijn, verleent het .moederland aan de Schatkist van Ruanda-
Urundi een renteloos voorschot ‘van fr 150 mln in ‘1950
en 1951, waardoor de buitengewone begroting van dit
.
ge
bied voor deze -twee jaren in evenwicht is. Een Tienjâre-
plan voor de ecônomische en maatschappelijke ontwikkeling
van RuandaUrundi werd in d-e lôop van het jaar’1950
voorbereid
13)
• De geconsolideerde openbare schuld steeg van fr 2.890
mln op 31 December 1949 tot fr 6.491 mln op 31 Decem
ber 1950, de vlottende schuld van fr 800 tot fr 2.495 mlii.
Teneinde het Tienjarenplan te financieren
14) werd inder-
daad in het begin van het jaar 1950 een lening van î?1
mrd en op het einde van 1950 een lening ian fr 1.327 Înln
op de Belgische markt uitgegeven. In Zwitserland
,
werd
darenboven een lening van Zw.fr 60 mln geplaatst.
Enkele andere kleine leningen werden gesloten, o.a. in het
kader van de Amerikaanse economiche hulp aan Europa
(Pool der overzeese gebieden), een lening van $1718000
om de modernisering van het Kongolees wegennet te helpen
financieren. Van de Pool der overzeese gebieden ontving
Belgisch-Kongo verdôr nog een schenking van $ 40.350 teneinde de erosie te bestrijden. Dank zij het Fonds voor
Technische FIulp konden ook technici naar do Verenigde
Staten gezonden worden om zich daar in bepaalde procëd’é’s
te bekwamen.
De ontwikkeling van de economische activiteit is weer-
spiegeld in de evolutie van de voornaamste balansposten
der Bank van
–
Belgisch- Kon-go,’ o.a; ‘in de – expansie -vân de
bankbiljetten en’ munten in omloop, de wissels op de kolo-
nie; België en het buitenland en in dé toeneming – vooral tijdens de laatste maanden van het jaar – van de rekening
,,Crediteuren op zicht”. De vermeerdering vân het batig
saldo der handelsbalans had ook invloed op de stijging
van de deviezenvoorraad (zie tabel IX).
De netto-emissies van’ de naamloze vennoôtschapen
met hoofdbedrijf in Belgisch-Kongo bedroege,n ‘ca .fr .1nird
‘tegen, fr 378 mln in’ 1949. Bij het beoordelen van deze
cijfers dien
–
t men echter in aanmerking tenemen, dât de
autofinanciering zeer belangrijk is. 1-Jet winstsaldo bedroeg
13)
De uitgaven van dit plan belopenfr 3 mrd voor eei, tienjarige
periode.
13)
Op 30 November 1950 werd het wetsontwerp, ingediend door de Minister van Koloniën teneinde machtiging te bekomen om een
Tienjarenplan,voor de economische en sociale ontwikkeling van
Belgiseh-Kongo met buitengewone middelen te verzekeren, door de
-Senaat goedgekeurd. – ‘
Iz
–
–
–
..
– -‘
v
r
r
4
r
,
“-
25 April 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
319
fr 2.837 mln, tegen fr 2.789 mln in 1949 en de uitgekeerde
winst fr 1.862 mln, tegen fr 1.735
mlr!I
in 1949
15).
TABEL ix
Voornaamste balansposten pan deBank pan Belgisch-ICoigo.
(in millioenen fr)
E
Banktegoed
1
0
,
-CL
5-‘
5
0
1′
;0
0
00:0.
0
0
31-12-1948
. .
865 1.551
527
8.449 2.168
.40.358
31-12-1949
. .
1.115 1.123
424
7.510 2.422
8.803
31-1-1950
. .
1.171
2.163
684
10.715
2.912
.
11.532
Bron:
Bank van Belgisch-Kongo.
De koloniale waarden vertoonden de gr6otste stijging
vaii alle op de Brusselse beurs verhandelde aandelengroe-
pen: het indexcijfer der koloniale aandelen (1936/38 = 100)
op de beurs te Brussel steeg van .233 per ultimo 1949 tot
325 per ultimo 1950, terwijl het algemeen indexcijfer (in-
clusief de koloniale aandelen) tijdens dezelfde periodé
slechts met 14 punten toenam (174-188). De stijging der
grondstoffenprijzen en de gunstige vooruitzichten voor de
Kongolese maatschappijen zijn daarbij van overwegende
invloed geweest. 1-let feit, dat ICongo bij een eventueel
7vereldconflict minder gevaar loopt er direct bij betrokken
.te zijn, speelt ook een zekere rol hij de vöorkeur, die velen
voor de koloniale aandelen te kennen geven.
Prijzen.
In de loop van het eerste semester 1950 gaf het index-
cijfer der alvensduurte voor de blanken
16)
de eerste daling
sinds verscheidene jaren te zien, doch onder de invloed
1)
Doordat sommige categorieën ondernemingen in
1949
niet en
in
1950
wel in het statistisch onderzoek werden betrokken, zijn
ct
gegevens over
1949
en
1950
niet helemaal vergelijkbaar.
“) In hoofdstuk IV van het Verslag over het Bestuur van de
Kolonie Belgisch-Kongo gedurende het jaar
1949
(Kamer van
Volksvertegenwoordigers, zittijdl
1950/1951,
blz.
190),
dat een
zeer degelijken volledig overzicht geeft van de economische toestand
van Belgiseb-Kongo’ in
1949,
\vordlt de opstelling van een sen’ieste-
rieel le.vensduurte-indexcijfer der geëvolueerde inlanders aange-
kondigd. Op 1 fovember
1949
bedroeg dit indexeijfer
110
(basis
1
Jan.
1948 = 100). Voor 1950
werden nog geen gegevens gepubli-
ceerd.
van de internationale gebeurtenissep trad weer een stijging
in, waardoor tenslotte het algemeen indexcijfer van 1
Januari 1951 dat van 1 Januari 1950 met 2 punten over-
trof.
TABEL X.
Indexcij fer pan de lepensduurta in J3elgisch-Kongo.
(1 Juli
1935 = 100)
Voeding
huis-
houding Kleding
Diversen
Algemeen
index-
cijfer
1950
1
,Tanuari
. .
279
267
284
176
263
1
April
. . . .
271
266
281
176
259
Juli
. .
. .
270 263 283
‘175
258
1
October
275
262
282
175
260
1951
–
1
Januari ..
281
270
287
1
175
265
Bron:
Bestuursblad van Belgisdil-Kongo.
Dat het indexcijfer sinds 1935 niet sterker gestegen is
– o.a. vergeleken met de evolutie van het Belgisch index-,
cijfer der kleinhandelsprijzen – staat voornamelijk in
verband met het feit, dat veel goederen, die vroeger werden
ingevoerd, nu in de Kolonie worden geproduceerd. De
grotere aankopen, mogelijk door de uitbréidin’g der markt,
evenals de rechtstreekse zeeverbindingen met verschillende
landen, bevorderen eveneens de verlaging van het prijspeil.
De efficiënte -prijscontrôle tijdens de na-oorlogse periode
heeft tenslotte een niet onaanzienlijke invloed gehad op
de relatief gunstige evolutie van het indexcijfer.
Besluit.
–
Uit bovenstaand overzicht blijkt,dat men de econon’ii-
sche toestand van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urun’di in
1950 slechts gunstig kan noemen. De sterke stijging van
de vraag naar de Kongolese grondstoffen’ en de voordelige
evolutie van deï’uilvoetleidden tot een aanzienlijke ver-
meerdering van het boni der handelsbalans, dat uiteraard
de betalingsbalans – waarover geen .recnte gegevens
beschikbaar zijn – gunstig heeft beïnvloed. De budgetaire
en financiële toestand bleef gezond, terwijl’ aanzienlijke
vooruitgang werd verwezenlijkt’ inzake de uitvoering en
de verdere uitwerking van .het Tienjarenplan. –
3leehelcn. –
‘
Prof. Dr 31.
VAN
MEERHAEGII.E.
Het Vde Economisch Benekx Congres
Op 13 en 14 April jI. vormde het gebouw’van de Neder-
landsche Economische 1-loogeschool te Rotterdam een
levendig ontmoetingspunt van een 250-tal personen, die
gevolg hadden gei6veft aan de uitnodiging van het actieve
Comitô ‘voor Belgisch-Nederlandsch-Luxemburgsche Sa-
menwerking om aan. het vijfde Economisch Benelux
Congres deel te nemen. Dooi’ twaalf vooraanstaande
sprekers werden aan de hand’van prae-adviezen verschil-
lende belngrijke aspecten van het Benelux-vraagstuk
toegelicht
1).
Na veelal diepgaande gedachtewisselingen
verklaarde het congres zich accoord met een aantal reso-
luties, welke op blz. 323 zijn afgedrukt.
Beziet men deze resoluties nader dan kan men zich niet
aan de,indruk onttrekken, dat zij nauwelijks enig nieuw
licht op’ liet- Benelux
;
vraagstuk werpen en in feite een
‘herhaling vormen, van reeds vele malen vastgestelde
/
‘) Prof. S. Korteweg
Pl.
Vuylsteke (economische integratie
•
der Benelux-landen);
‘
M. Ruppert, Prof. A. Doucy (sociale .politiek);
31r J. Linthorst Roman, Ir
31.
Piette (de landbouw van Benelux
en de Westeuropese ‘landbouw);
Prof. Dr H. J. Frietema, Prof. C. Boon (de etappc-na dever-
wezenhijking van het hanclbouwprotocol);
Prof. Dr H. J. Witteveen, Prof.
A.
de Guchtenere (voorwaarden
voor een monetaire Unie); Drs A.
Rorn Colthoff, C. Hemmer (aspecten van de douane-
Politiek dIer Benelux-landen).
wenselijkhedenl 1[un betckeiiis ligt dan ook vooral in de
manifestatie van de. wil tot vorming vaii de Belgisch-
Nederlands-Luxernburgse economische unie; een mani-
festatie, wcllke te meer van belang is, omdat juist de
laatste tijd dikwijls stemmen verluiden, welke Benelux tot
een na-oorlogse herserischim bestempelen en deze belang-
rijke ontwikkeling hierinede af- en dooddoen.
Of hebben leze stemmen gelijk? Is het gebrek aan fris
geluid in de conclusies van dit Economisch Benelux Congres,
niet juist een bevestiging hiervan? Wij menen van niet. Eer-
der achten wij dit een uitdrukking van de, omstandigheid, dat de Benelux-samenwerking in •feite reeds zo ver is ge-
vorderd, dat ons nog weinig yan het beoogde einddoel
meer scheidt en de hièraan verbonden problemen reeds
diepgaand zijn onderzocht. Indien niet een aantal buiten
de macht yan elk dei Benelux-partners liggende externe
factoren zou zijn opgetreden, zou reds in December van
het vorige jaar tot de vorming van de economische.unie
zijn overgegaan.. Zonder de internationaal-politieke en
‘-economische gevolgen van het Korea-conflict zou het
Nederlandse economische bestel een vrijwel sluitende
betalingsbalans hebben, vertoond, waarmede eeri derbe-
langrijkste voorwaarden voor .de vorming vn de unie
zou zijn vervuld. Dit is echterthans niethet geval, waar-
320
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 April 1951
door de verdere voortgang van de Benelux-ontwikkeling
wordt bedreigd. Dit is des te ernstiger omdat deze ont-
wikkeling reeds zover is gevorderd, dat zij – zoals Mr A.
van Kleffens, Directeur bij het Directoraat-Generaal van
de Buitenlandse Edonomische Betrekkingen, in zijn be-
langwekkende slotrede van het congres opmerkte – zonder
ernstige schokken voor het productie-apparaat en voor de
werkgelegenheid in beide landen niet zou kunfien worden
verbroken of zelfs maar onderbroken. Aangezien op het
Economisch Benelux Congres vooraanstaande exponenten
van het bedrijfsleven en de wetenschappelijk-econo-
1
mische wereld uit de drie landen zich op het Bene-
lux-vraagstuk bezonnen,, was de v’erwachting gerecht-
vaardigd, dat de gevolgen voor de Benelux-samenwer-
king van de eerder aangeduide externe factoren als ook
van het onlangs bekend gemaakte ecnomisch-financieel-
sociale Nederlandse, Regeringsprogramma, zouden zijn
geanalyseerd. Wij hebben dit node gemist. Menen wij de
vlakke conclusies van het congres tot op zekere hoogte
als een gunstig teken te mogen interpreteren, wij zien
hierii ook een ernstig tekort aan realiteitszin, waardoor
het congres aan, betekenis heeft ingeboet.
Verheugend wa daarom de realistische en constructieve
strekking van de rede van Mr van (leffens. Voor het eerst
sinds de jongste kabinetsformatie werd van officiële zijde
het Benelux- vraagstu k toegelicht. In het licht van de
door de Nederlandse Regering getroffen maatregelen ter
bevordering van een evenwichtige betalingsbalans schijnt
in regeringskring – na het uitstel van de Benelux-
Ministersconferentie in December 1950 – thans de tijd
weer rijp geacht om een dergelijke conferentie voor te
bereiden, teneinde het reeds opgetrokken Benblux-gebouw
vaste vorm te geven. Een vorm, belichaamd in een Unie-
verdrag, welks bestaan de partnerlanden niet alleen de
waarborg zullen schenken, dat zij , aldus Mr van Kleffens
– ,,binnen het kader van het verdrag op alle gebied naar
elkaar toe zullen groeien, doch tevens, dat de richtlijnen
en begrenzingen van dat verdrag als een dagelijkse aan-
wijzing en stimulans zullen werken om de juiste richting in te slaan en de juiste procedure te volgen”.
Nog meer viel in deze officiële rede te beluisteren.
Zij gaf – uiteraard onafhankelijk hiervan – antwoord
op de op zich zelf juiste probleemstelling van Dr Kymmell
in zijn, vorige week in dit blad gepubliceerde, artikel
,,De ec9nomische Unie; reculer pour mieux sauter?”.
Met Dr Kymmell zijn wij het eens, dat de onevenwichtige
Nederlandse betalingsbalanspositie de Benelux’ – en
,
thans de Voor-unie – voor Nederland tot een kostbaar
experiment maakt. Zolang door de Nederlandse Regering /
en het Nederlandse volk als geheel geen afdoende maat-
regelen ter opheffing van het tekort op de betalingsbalans
zijn getroffen, geeft Dr Kymmell in ernstige overweging
een stap terug te doen door het onderlinge Benelux-
handelsverkeer,
te bepeften. Zo ver behoeft het o.i. niet
te komen.
Reeds op de Benelux-Ministersconferentie, welke in
October 1949 in Luxemburg plaatsvond, werden ter be-
vordering van het onderlinge economisch evenwicht tussen
de Beneluk-landen een viertal middelen vastgelegd:
beperking van het onderlinge ruilverkeer.;
toepassing van een economische politiek, die, afzonder-
– lijk of tegelijkertijd, in het debiteurland een deflatie
zou veroorzaken en in het crediteurland een inflatie;
toenadering van kapitaal- en rentabiliteitsniveaux ter
bevordering van kapitaalbewegingen, welke het onder-
linge deficit kunnen verminderen;
eventuele andere monetaire maatregelen.
Na opgemerkt te hebben, dat het debiteurland Nederland
een bewuste politiek heeft ingeluid, die overeenkomt met
het tweede en derde middej, werd door Mr van Kleffens
terecht verklaard: ,,Wellicht, dat op basis van vertrouwen
in de efficiency dezer politiek maatregelen genomen kunnen
worden, die door onderlinge hulp, zoals bijv. garanties voor
en ten behoeve van investeringen, in dezelfde richting gaan.
Zulke maatregelen zouden dan het bereiken van het doel
zodanig kunnen ‘versnellen, dat de convertibiliteit van
gulden en franc verzekerd kan worden geacht, zonder
het eerst genoemde middel te moeten aanwe’nden. Met
toepassing van i’estricties op het onderlinge handels- en
betalingsverkeer zou immers een der meest sprekende
resultaten, die bereikt werden, verloren gaan”.
Keren wij terug naar het Economisch Benelux Congres!
Dat het een platvorm heeft kunnen bieden, waar vandaan
dit officiële standpunt kon verluiden, achten wij van be-tekenis. Van groter belang is, dat de plaatsgevönden ge-
dachtewisselingen dit standpunt hebben ondersteund.
Van nog grotere betekenis zal het zijn, wanneer het vol-
gende congres, als bundeling der Benelux-krachten in
het bedrijfsleven der drie landen, niet slechts een mani-
festatie van Benelux-goodwill zal zijn, maar nog meer ge-
dachten zal opleveren, welke de drie Regeringen in concrete
en constructievé ‘zin zullen inspireren.
‘s-&ravenhage.
91.
WEISULAS.
De kstprijskrekening van de melk.’
Naar aanleiding van de storm, die opgestoken ‘is, na
het bekend worden van het regeringsbesluit om de garantie-
prijs van de melk te verlagen van 18 tot 17,5 cent per,
liter,’ heeft het Landbouw-Economisch Instituut een nota
doen verschijnen, die poogt klaarheid te brengen in de
discussie rondom deze melkprijsverlaging
1).
In het hieronder volgende willen wij niet nader ingaan
op de vraag, of de verlaging van de garantieprijs juist op
dat tijdstip gerechtvaardigd was, gezien de prijsverho-
gingen, die overal elders schering en inslag waren en zijn. Ook willen wij de veelornstreden vraag laten rusten, of de
raming van de melkproductie voor het jaar 1950/1951
op zichzelf juist is. Wij willen hier slechts aandacht schen-
ken aan één aspect van dit vraagstuk, nl. hoe het verband
is tussen de melkproductie en de productiekosten en wel
aan de hand van de melkprijsrappo’ten no 127 en no 148, waarin o.a.’ resp. een voor- en een nacalculatie voorkomt
1)
Nota
No 69
van het’L.-E.I,:
,,Is
de kostprijsberekening van
de melk betrouwbaar?”
van de kostprijs van melk voor de periode 1949/1950.
Een algemeen voorbehoud, dat men bij het bestuderen
van deze rapporten moet maken is, dat de voorcalculatie
betrekking heeft op een boekjaar, dat loopt van November
tot November, van het jaar daaropvolgende, terwijl de
nacalculatie loopt van Mei tot Mei van het volgende jaar. Een andere factoi’, waarmee gerekend moet.worden, is, dat er verschil kan zijn in aantal en aard van de bedrijven
op basis waarvan de voorcalculatie, resp. de nacalculatic
wordt opgesteld. $
Afgezien van deze omstandigheden als bron van prin-
cipiële verschillen tussen voor- en nachlculatie, zullen er
natuurlijk altijd verschillen tussen beide calculaties blijven
bestaan. Immers, de kostprijs in de vporcalculatïe is het
quotiënt van de
genormaliscerde
totale kosten eii de daar-
mee overeenkomende
genormaliseërde
hoeveelheid product,
terwijl de kostprijs in de nacalculatie het quotiënt is van
de
historishe
waarde in een bepaald jaar van beide ge-
noemde grootheden.
25 April 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
321
Vergelijkt men de genormaliseerde kostprijsberekening,
dus de vooralculatie, met de historische kostprijsbereke-
ning, dus de nacalculatie, dan kan men de vinger leggen
op die punten, waar de voorcaiculatie afwijkt van de
nacalculatie. Heeft men. die punten gevonden, dan kan
men nog nader gaan analyseren, in hoeverre de onderlinge
verschillen tussen de kostenfactoren te wijten zijn aan een
meerder of minder verbruik van een bepaalde kostenfactor
of aan een prijswijzigipg van die factor, die men in de
voorcalculatie niet
,
had voorzien.
Wij hebben gemeend een dergelijke analyse te moeten
instellen naar de verschillen in voor- en nacalculatie,
zoals die voor het jaar 1949/1950 zijn neergelegd in de
rapporten 127 en 148 van het L.-E.I. Wij zijn hiertoe
gekomen omdat de Overhëid de verlaging van de melk-
prijs o.a. motiveerde met de opmerking, dat het L.-E.I.
in zijn voorcalculaties de melkproductie voor het ko-mende jaar steeds te laag taxeerde. De Stichting voor
de Landbouw repliceerde hierop; dat mag dan waar
zijn, maar vergeet niet, dat tegenover een grotere productie
ook hogere kosten staan. Zo was de melkopbrengst per, ha
in de nacalculatie over het boekjaar 1949/1950 voor
Friesland (klei- en veengebied) •en voor Zuid-Holland
(consurnptiemelkgebied) resp. 9 pCt en 12 pCt hoger dan
in de voorcalculatie was geraamd, maar daartegenover
staan dan ook brutokosten.per ha, diè in genoemde ge-
bieden resp. 8 en 11 pCt hoger waren dan in de voorcal
culatie was berekend. En. men gaat dan letterlijk verder: ,,Door de gunstige weersomstandigheden van het onder-
havig jaar en door het herstel van de veestapel tot de
vooroorlogse omvang, is de melkproductie per ha hoger
geworden, maar dit is gepaard gegaan met een stijging van
de kosten per hh. 1-let gaat dus niet aan deie hogere op-
brengsten als argument te gebruiken voor verlaging van de
productiekosten” ).
Ook in de genoemde nota van het L.-E.I. doet men het
voorkomen, zij het niet met zoveel woorden, alsof de
brutokosten per eenheid voortgebracht product constant
zijn. Immers, hier lezen wij op hlz. 4: ‘
,,De vergelijking tussen voor- en nacalculatie is voor liet
jaar 1949/1950 als volgt:
Totale kosten per
1949/1950
100
kg melk in gld.
voorcalc.
nacale.
Friesland
……………………….
21,90
21,70
Zuid-Hollands consumptiemlkgebied
e
.
18,40
18,40
Zuid-Hollands zeifkazend gebied ……
!
19,60
19,40
Het verband tussen kosten en melkopbren
g
st, uitge-
drukt in de brutokosten per 100 kg vertoont in de af-
zonderlijke gebieden slechts geringe verschillen”.
Deze conclusie, die de Stichting voor de Landbouw
zonder meei’ en het L.-E.I. in zeer voorzichtige bewoordin-
gen (men spreekt van ,,behoorlijk betrouwbare berekc-
ningen” en ,,de raming
voor194911950
door het L.-E.l. wekt
vertrouwen” en ,,de verhouding van de kosten en melk-productie bleek vrij juist te zijn”)’ trekt, is slechts waai’,
wanneer de hogere bruto-kosten direct ofindirect veroor-
zaakt zouden zijn door de grotere melkproductie. De
invloed van prijsstijgingen of prijsdalingen op de productie-
kosten moeten daarbij o.a. worden uitgeschakeld. Dit
hebben wij ten,aanzien van voor- en nacalculatie voor het
jaar 1949/1950 gedaan, wat léidde tot het volgende i’esul-
taat. . – .
‘) Mededelingen an de Stichting voor cle Landbouw,
10
De-
cember
4050, hlz. 430.
1
Verschillen, in bruto-productielcosten per ha tussen 000r- en
nacalculatie (boekjaar 194911950), .voor zooer leze zijn terug
te brengen tot ,neerder, resp. minder oerbruik of tot prijsstij-
gingen, resp. -dalingen uan de kostenfactoren en die geen
oerband houden met de meerdere pi’oductie.
Friesland
Zuid-Holland
Zuid-FIolland
(klei- en veen-
(consumptie-
(zelfkazenci
gebied)
melkgebied)
gebied)
voor-
na-
voor-
na-
voor-
na-
calc. calc. calc. calc. calc. cale.
Melkprocluctiein
kg per iia……
4.100 4.457
5.500
6.122
4.900
5.448
Kostenfactoren
verschil tussen na- en voorcalc., in gIdi/ha
–
1.
Arbeidsloon
.
+
5,50
+
6,10
+
6,50
2.
Volle melk
.
+
2,30
+
4,33
+
3
3.
Onder-,
karne-
in elk,
wei
en
-t-
1
+
3
+
1
4.
Meststoffen
..
–
6
–
5
–
16,90
5.
Pacht’
+ 3
+ 15
+
4
spoeling
…….
6.
Kosten werktui-
+
1,66′
+
1,66
+
2,30
7.
Onderhoud
ge-
bouwen
+ 7
+ 12
+ 14
gen
………
S. Rente
levende
–
inventaris
.
. .
+ 12,05
+ 17,86 + 16,14
9.
Ondernemlngs-
belasting
—12
–
7
–
10.Heffingeo
op
afgeleverde
melk
–
5
–
6
–
5
Totaal
.
. . .
+ 32,51-23 + 59,95-18
+ 46,94
—21,OC
Netto-verschil
.’.
—
0,50
+,
42
+ 25
De posten 2, 3 en 7 betreffen alleen een blijkens de na-
calculatie meei’dei’ Verbruik van de desbetreffende kosten-
factor; de stijging van de posten 1 en 5 heeft betrekking
op prijsstijging, die niet verband houdt met de grotere
productie per ha. De posten 0 en 8 zijn geitegen, omdat
de rente in de voorcalculatie is opgenomen â 3 pCt en in
de nacalculatie â 4 pCt
3).
Posten 9 en 10 betreffen kosten-
factoren, die in de voorcalculatie wel als kostenfactor
werden opgenomen, doch: in de nacalculatie werden weg-
gelaten.
Met betrekking tot de post meststoffen (4) kan worden
opgemerkt, dat voor sommige gebieden zowel de prijs per
kg als het verbruik te hoog werd geraamd (men had hijv.
voor stikstof een toeneming met liefst 20 pCt verwacht
in één jaar!). 1-lierdoor is het totale verschil in bruto-kosten
per ha verkleind.
Wil men de invloed van de prijs- en verbruiksstij-
gingen der kostenfactoren, die los staan van de grotere
productie,
oo
het totale verschil in bruto-kosten per
ha nagaan, dan dient men de invloed van kostenda-
lingen eérst te neutraliseren. Dit is .gedaan door van be-
doelde toeneming der kosten de daling van de kosten-
componenten meststoffen, ondernemingsbelasting en hef
–
fingen op de melk af te trekken.
Zo hebben we dat deel van de kostenstijging in handen
gekregen, dat niet is veroorzaakt door gi’otere productie,
doch door andere factoren. Corrigeren we’ thans de na-caleulatie, dan krijgen we het volgende (zie de tabel op
hlz. 322 bovenaan): – .
hierdoor heeft men de meerdere kosten, die rechtstreeks
of indirect het gevolg zijn van de grotere productie, ge-
isoleerd. 1-loudt men alleen rekening met deze kosten-
stijging, dan wordt het verschil in bruto-kostprijs per
100 kg melk (zie tabel: totale kosten per 100 kg
1.
melk in gld.):
‘) H)erbij
is
het rentebedrag, dat be1ioor’ bij cle toeneming van
het aantal melkkoeien pr ha, in mindering gebracht.
822
ECONOMISCH-STÂ TJSTISCHE BERICHTEN
25
April
1951
,Terschil in bruto-kosten tussen na- en 000rczlculatie 1949150.
‘
BOEKBESPREKINGÉN
–
Zuid-Holland Zuid-Holland Friesland
(Consumptie-
(zelfka7.end
melkgebied)
gebied)
Bruto-kosten ingld
per ha
966
1.123
1.056
(nacalculatie)
Idem .voorcalcula-
tie
897
1.013
959
Bruto-verschil
per
isa
69
110 97
Netto-invloed van
/
factoren, geen
verband houden-
de met grotere
productie
..
9,50
–
62
25
Netto
verschil
in
gid
per isa
..
59,50
68
72
Totale kosten per 100 kg melk in gld.
1949/1950
Nacalculatie
(rapport 148) Voorcalculatie
(rapport 127) nacalculatio
(na correctie)
Friesland (klei- en
veengebied)
.
21,70
21,90
21,50
Zuid-Holland (con-
sump ticuselkge- bied)
18,40
‘
18,40
17,70
Zuid-Holland (zelf-
kazend gebied)
19,40
19,60 18,90
Alen ‘i.it hier dus een veel meer geprononceerd invloed
van de grotere melkopbrengst op de kostpi’ijs. Deze uit-
komst kan men ook als volgt uitdrukken:
–
‘.
Friesland Zuid-Holland Zuid-Holland
1949/1950
.
(klei- en Veen-
(consumptie-
(zelfkazend
gebied)
melkgehied)
gebied)
3telkprod. ‘Uit
na-
calcul.
in
pCi
van de voorcalc.
109
111 111
Bruto kosten, na
correctie,
uit
na-
calc. in pOt van
devoorcalculatie ..
107
107
107
hier wordt dus waarheid, wat Minister Mansholt in zijn
uiteenzetting, die hij g13f naar aanleiding van vragen,
cldor het Tweede Kamerlid, de heer Droesen, hem gesteld, als een vermoeden uitsprak: ,,I-Iet is zeker niet uitgesloten
te achten, dat er in 1949/1950 sprake is geweest van toe-
vallige omstandigheden, die de corl’elatie tussen kosten en
opbrengsten bij voor- en nacalculatie gelijk doen zijn”.
Wij hebben hiermee geenszifis willen aantonen, dat de
qerekeningen van het L.-E.I. niet betrouwbaar zouden
zijn. Integendeel! De verschillen tussen voor- en nacal-
culatie zijn zeker binnen zo nauwe grenzen, dat men
terecht kan spreken van: ,,berekeningen die vertrouwen
wekken”, zoals het L:-E:i. zijn eigen calculatie betitelt.
‘Wij hebben echter in het’boenstaande de bewering,
als zou een gi’otere melkproductie gepaard gaan met een gelijkblijven van de kostprijs per eenheid product, willen
bestrijden. Inderdaad blijkt, dat hij vergelijking van voor-en nacalculatie, de verhouding van de kosten en de melk-
productie
irj
juist
–
is (L.-E.I.-nota, blz. 5), maar dan met
de nadruk op dat ,.vrj” en waaraan men moet toevoegen:
dat een nadei’e ânalyse leert, dat de grotere melkproductïe
per ha in 1949/1960 weliswaar leidde tot een toeneming
der productiekosten per ha, doch dat deze grotere productie
de kostpi’ijs per eenheid heeft gedrukt.
Utrecht.
Ir II. VREDELINOr
Enige economische beschouwingen o’oei’ de Bijnscheep aaart,
door Dr J. Walter. Proefschrift Katholieke Economi-
sche 1-hogeschool, Tilburg. Uitgeverij Born N.V., Assen,
1951.
Reeds eerder werd in dit blad vastgesteld, dtt de belang-
stelling voor vraagstukken, ons achterland betreffende,
groeiende is. Het is daarom een verheugend verschijnsel,
dat onze economische literatuur dezer dagen is verrijkt
met een proefschrift, dat in het bijzonder de Rijnscheep-
vaart tot onderwerp heeft gekozen. – Men kan zelfs stellen’,
dat het bedrijfseconomische element in de ca 200 blad-.
zijden tellende studie van Dr J. \Yalter de overhand heeft.
Na een korte inleiding over de Rijn ielf en over enkele
technische bijzonderheden-vad de Rijnvaart, koerst de
schrijver af op de kosten van het vervoer en op de belang-
i’ijke practische problemen, die daaruit voortvloeien. Aan
de hand van een vergelijkend kostenonderzoek komt hij
tot de conclusie, dat de dieselmotor het weldra van de
stoommachine zal winnen, waarbij van de veronderstelling
wordt uitgegaan, dat de” olie relatief goedkoper zal
woi’den dan de steenkolen.
Belangwekkend zijn de beschouwingen over de meest
economische scheepsgrootte in de motoi’vaart en in de
sleepvaart. Rekening houdend met een aantal factoren
komt de schrijver tot de slotsom, dat motorschepen, die
stukgoed of massaal stukgoed vervoeren, over de gehele
linie het gunstigst kunnen worden geëxploiteerd bij
een laadvei’mogn variërend van 300 tot 500 ton. Voor
speciale trajecten en voor het vervoer van massagoed
gelden andere ideale scheepsgrootten. Wat betreft de meest
economische scheepsgrootte in de sleepvaart berekent
schrij’er, dat op de lange trajecten sleepschepen van 1.300
lt 1.400 ton laadvermogen, dus de Rij nHernekanaalschepen,
het beste voldoen. Aangaande de vraag sleepvaart of mo-
torvaart w’ordt becijferd, dat de sleepvaart op alle trajecten
goedkoper is dan de motorvaart. Men moet deze conclusies
echter als zeer ‘gestyleerd beschouwen, omdat met een
aantal nevenfactoi’en geen rekening is gehouden. Dit blijkt
reeds aanstonds uit hoofdstuk VIII, w’aar de invloed van
het seizoen, dus van de waterstand, op de kosten wordt
benaderd.
De schrijver richt zich vervolgens meer tot de macro-
economische sfeer van de Rijnvaart. Een belangrijk pi’o-
bleem is hier de verhouding tussen het kleine en het grote
bedrijf. Naar onze mening wordt hier niet voldoende
verklaard, waarom hët kleine bedrijf, in weer\vil van zijn economische zwakheid, zich zo goed heeft kunnen hand-
haven tegeiover de machtige reders, wier motieven lang
niet altijd strikt economisch zijn. Slechts terloops wordt
aan het slot van het boek het ,,betere zorg argument” naar
voren geschoven, dat een kenmerk van de particuliere
eigendom zou zijn. Ook van de werkzaamheden van de
N.P.R.C., de machtige bundeling van krachten in de
particuliere Rïjnvaart, wordt nauwelijks iets vermeld.
Terecht klaagt Dr Walter. over een tekort aan deugdelijk
statistisch materiaal over de Rijnvaart. Daarom heeft hij
zelf een tabel samengesteld van het laadvermogen van de
onderscheiden Rijnvloten over eei aantal jaren, alsmde
van alle. pk’s vooi’tstuwingslçracht, zowel van sleepboten
als van goederenboten. FIet is te betreuren, dat deze lof-
\vaardige opstellingswijze niet verder gaat dan het jaal’
1939; juist de na-oorlogse jaren zijn zéer belangwekkend
voor de ontwikkeling van de Rijnvloten. Ook heeft de
sclirijel’ een tabel samengesteld van de bouwcycli en deze
in verband gebracht met de conjunctuur.
Een apart hoofdstuk is gewijd aan de tariefpolitiek de”
spoorwegen in verband met de Rijnvaart. De spoorvrachten
kennen een staffeling naar afstand (verticaal) en naas’
artikel (horizontaal). Bij het zgn. gebroken vervoer (ver-
25 April 1951
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICH TEN
323
voe’ dels per schip en deels per spoor) betekent dit
VOO!
.
de Rijnvaart een nadeel. Een correctie is hier mogelijk
door
zgn.
,,Binnenumschlagtarife”. Ook de het vel’voer
van de Rijn afleïdende ,,Seehafenausnahnetarife” worden
in dit verband aangeroerd. In feite ormen de Spoorwegen
een monopolie tegenover de Rijnvaart, die in vrijwel
volledig Vrije concurrentie opereert. ‘l-loewel de Rijn vrach-
tenmarkt in twee deelmarkten uiteenvalt, één voor het
stukgoederen- en één voor het massagoederenvervoer, is
schrijver van oordeel, dat zij werkelijk een vrije markt
is in de klassiéke betekenis van liet woord.
Het slot van de dissertatie is gewijd aan de mogelijkheden
1
tot Ordening van de Rijnvaart: Gebrek aan ruimte noopt
ons ‘schrijvers mening over dit belangrijke actuele probleem
niet verder te volgen. Zeer terecht acht hij het welslagen
van een dergelijke ordening afhaiikelijk van een verande-
ring van de geestelijke achtergrond. De ,,Wirtschaftsge-
.sinnung” zal hier dus bepalend moeten zijn voor het al of
niet samenwerken op in ternation aal niveau.
Ongetwijfeld heeft Dr Waltei met deze diss.ertatie een
knap stuk werk. geleverd op een gebied, dat in Nederland
tot nog toe vrijwel onontsloten is geweest. Zijn bronnen
zijn voornamelijk Duits of Duits-Zwitsers geweest, hétgeen
zijn stempel op het boek heeft gedrukt, want men kan
er tal van strende germanismen in aantroffen. Wij ge-
loven, dat woorden als: bergverkeer, dalvaart, omgroe-
peren, maatgevend, meerloon, scheepsongelden, toegeor-
dend, toebrengerdienst en leegloop zeer goed in de Neder-
lancise taal kunnen worden vertaald. En wat te denken
van hét pleônastiche monstrum ,,vlootpark”? Deze taal-
kundige feilen kunnen echter onze bewondering voor deze
dissertatie nauwelijks aantasten.
Rotterdam.
P. VAN ZUUREN.
Mi- A. J. S. Douma: ,,Hoofdzaken’en strijdpunten van de
publie/crechtelijhe bedrij/sorganisatie”,
‘s-Gravenhage,
Martinus Nijhoff. 1950, 98 hlz.’
lIet spreekt vanzelf,’ dat het niet in de bedoeling lag van de auteur in het bestek van een 100-tal bladzijden
de gehele P.B.O:-doctrine samen- te dringen- of zelfs een grondige commentaar op de wet op de bedrijfsorganisatie
uit te brengen. 1-lij wilde enkel beknopt maar duidelijk de
hoofdzaken van de wet weergeyen. Hij weet nochtans
door middel van enkele goed gekozen uitspraken van voor-
én tegenstanders der voornaamste clausules te zelfder tijd
de diepere zin en liet waarom er van aan te geven.
Wij kunnen ons voorstellen, dat gele Nederlandse lezers,
die niet rechtstreeks bij de bedrijfsorganisatie betrokken
zijn en geen P.B.O.-specialisten wensen te worden, graag
dit werkje zullen raadplegen. Wij zouden het eclter vooral
willen aanbevelen bij hen, die in België bij de uitvoering
van onze i.’et van 20 September 1948 betrokken zijn, aan-
gezien ze ei’ in handig formaat de niet zo gemakkelijk te
vinden tekst der Nederlandse wet, de voornaamste punten
van de Memorie van Toelichting en de belangrijkste pro-
en contra’s voor de, ook bij ons fel betwiste, problemen,
zoals ,,autonomie der organisatie”, ,,horizontaal of verti-caal” enz. zullen aantreffen.
Gent.
DL’ 1.
GELUCK.
De bestrijding van ongebreidelde prijsconcurrentie in het
ambacht.
‘s-Gravenhage 1950,31 blz.
Onderhavige brochure bevat het verslag van een corn-
missie, die door het besti.fur van de hoofdgroep Ambacht
-in September 1949 werd ingesteld nit de opdracht na te
gaan, welke middelen de organisaties van liet ambacht
ten dienste staan om de ,ongeoo’rloofde prijsconcurrentic
te bestrijden.
De commissie is tot het besluit gekomen, dat er een vijf-
tal dergelijke middeln kunnen worden gebruikt: richt-
prijzen, calculatieschema’s, minimumprij zen, kartelover-
eenkomsten en weerstandsfondsen.
.. –
Haar voorkeur gaat vooral, uit naar calculatieschema’s,
die niet alleen – prijsbederf kunnen – tegengaan maar te
zeifder tijd een grote opvoedende werking hezitten,,aan-
gezien ze de ondernemer als het ware dw’ingen juist te cal-
* culeren en met alle kostenfactoren rekening te houden.
Ze erkent nochtans, dat voor bedrijfstakken,die zeer uit-
eenlopende producten voortbrengen, ,een calculatieschema,
ten rinste vo6rlopig, slechts’ moeilijk zal kunnen worden
opgesteld, zodat men daar zijn toevlucht zal moeten nemen
tot de minder verfijnde methode der richtprijzen. Om vol-
komen efficiënt te zijn zouden echter zowel de schema’s
– als de richtprijzen verhind end moeten worden gemaakt.
Voor bedrijfstakken met uniforme productie, wordt het
principe der niinimumprijzen aanvaard, alhoewel de bom-
missie inziet, dat het vaststellen, van die prijzen zeer
delicaat is. –
‘Met het minste enthousiasme wordt de methode der
weerstandsfondsen aangeprezen. Deze bestaat hierin, dat
de branchegenoten een fonds vormen om één of meer col-
lega’s, die in de buurt van een prijsknoeier wonen, in de gelegenheid te stellen op hun beurt diens prijs te onder-
bieden en net -Zo lang tot hij toegeeft. De.bezwaren, die de
commissie hier aanvoert, zijn niet alleen van -ethische aard
(het kwaad w’ordt met het kwaad bestreden), maar hebben
vooral betrekking op de gevaren, die de methode voor de gebuikers zelf oplevert: het publiek kan gewoon geraken
aan de te lage prijzen, de’ ondersteunde ambachtslieden
zullen misschien ook klanten onttrekken aan hun eerlijkti
collega’s, waardoor blijvende debietverschuivingen kunnen
ontstaan eflz. .
Gnt.
‘
Dr J. &ELUCK
AANTEKENING
Het Vde Economisch Benelux Congres
Resolutie van de, sociaal-economische sectie.
1-Jet Econômisch Benelux’ Congres, op 13 en 14 April
1951 te Rotterdam gehouden,
gehoord de inleidingen over de sociale politiek en de
economische integratie,
overwegende, dat het tot stand brengen van een eôono-
mische unie vooronderstelt de aanwezigheid of de bevoi–
dering van een ongeveer gelijk economisch klimaat in de
deelnemende landen, hetivelk een onderwerp van zowel economische, als sociale politiek vormt, spreekt als zijn
wens uit, –
dat in de gouvernemetele Benelux commissis het.
privé georganiseerde bedrijfsleven volwaardig wordt
opgenomen;
dat de professionele en interprofessionele (centrale en
bedrijfstaksgewijze) organisaties van
–
het bedrijfsleven
– voor zover dit nog niet geschied is – een direct
contact met elkaar opnemen en organen van samen-
werkingin het leven roepen;
dat dooi’ de drie R
eg
:’
er
i
ngen
onder medewerkiiig van
de organisaties van hét bedrijfslevên een bureau wördt
opgericht om alle noodzakelijke gegevens te verza-
melen.
De landbouv van Benelua en Westeui’opee integratie.
1. De Westeuropese integratie is in principe van groot
belang voor de Benelux landbouw.
824
ECONOMISCH-STATiSTiSCHE BERICHTEIV
25 April 1951
Ofschoon de Westeuropese integratie uiteindelijk een
structureel vraagstuk is, en dieper gaat dan de commer-
ciële verhoudingen, kan men in bepaalde omstandig-
heden de weg naar integratie via commerciële afspraken
laten lopen.
Integratie houdt in, dat niet getracht moet worden
elke bedreigde positie kunstmatig te beschermen, al
zal met andere dan economische omstandigheden reke-
ning moeten worden gehouden.
De Benelux-gedachte moet ook voor de landbouw met
kracht worden bevorderd.
Van Belgisôhe en Luxemburgse zijde zal een• krachtige
en actieve politiek moeten worden gevoerd. teneinde
het rendement der landbouwbedrijven te verhogen;
hierbij moet in ruimere mate aandacht worden geschon-
ken aan de voorlichting, de rationalisatie, alsmede aan
het organisatie- en coöpèratiewezen.
1-let ccngres onderschrijft de besluiten genomen in
Luxemburg inhoudende dat een zij dge subsidies moeten
worden afgeschaft. –
In Nederland zal het gewenst zijn meer terughoudend-
heid bij het nemen van maatregelen te betrachten. ,
Aangezien het Benelux-gebied een exportgebied is, zal
een doelbewuste landbouwpolitiëk voor de Benelux-
landen niet beperkt kunnen blijven tot maatregalen ter regulering van de import.
T’oornaarden poor een monetaire unie.
Om van een beperkte inwisselbaarheid der valuta’s ge-
leidelijk ovei- te gaan tot onbeperkte inwisselhaarheid en
eventueel tot samensmelting der valuta’s in een niCuwo
munt is onontbeerlijk dat, met inachtneming der verschil-
len in de econQmische en sociale structuur der onderschei-
den landen, er gestreefd worde naar gelijkgerichthpid in de
economische en de monetaire politiek in die zin, dat liet
monetair evenwicht worde gehandhaafd op zodanig peil,
dat de totale betalingsbalans van iedere partner op de
lange duur in evenwicht blijve.
Alleen dan zullen de onontbeerlijke credietmogelijkheden,
hetzij binnen Benelux, hetzij in ruimer verband, voor-
handen zijn, welke tijdelijke onevenwichtigheden zullen
kunnen opvangen.
Resolutie van de sectie handelspolitiek.
Het Vde Economisch Benelux Congres, gehouden te
Rotterdam op 13 en 14 April 1951,
kennis genomen bebbende -van de uiteenzettingen van
de heren C. Hemmer en A. Rorn Colthoff over de tarief-
politiek van Benelux
besluit dat,
de Benelux-landen zich vÔér alles moeten inspannen
– om de internationale goederenhandel te handhaven en
te ontwikkelen; een algemene verhoging van hun douanetarief in strijd
zou komen methun belangen, welke niet gediend zouden
zijn door een protectionistische politiek;
de situatie op handelsgebied van de Benelux-landen
hoe langer, hoe meer verontrustend wordt als gevolg
van het grote verschil in hoogte tussen het Benelux-
tarief enerzijds en de tarieven der overige landen ander-
zijds;
deze situatie vereist, dat men de mogelijkheid van
krachtige maatregelen onder ogen ziet, misschien zelfs
een vechttarief, zij het ook dat daarbij de grootste
voorzichtigheid geboden is, gezien de grote risico’s,
– welke’daaraan verbonden zijn;
liet vormen van een groep Europese landen, welke on-
derlingeen verlaagd tarief zouden toepassen, waardoor
aan de. deelnemers een voldoende grote markt wordt
verschaft, een bevredigendè oplossing van het actuele
probleem zou opleveren;
beveelt een douanepolitiek voor Benelux aan, w’elke
‘streeft naar de vorming van een dergelijke groep, welke
kan dienen als uitgangspunt voor eeTn toekomstige samen-
werking tussen een groter aantal landen, welke bereid zijn
de nadelen weg te nemen van de douanebelemmeringen,
waardoor de opbloei van de wereldhandel wordt tegen-
gegaan en welke in strijd zijn met de politiek van liberali-
satie, welke seder 1949 door de bij de O.E.E.C. aangesloten
landen wordt nagestreefd:
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Namens het bestuur van de Kring van Amsterdamse
Ecoiiomen (secretariaat: Joh. Verhulststraat 47
1
, Amster-
dam) wordt hierdodr medegedeeld, dat ôp Zaterdag 28
April a.s. om 3 uur n.m. in een van de zalen van de ,,Poort
van Cleva”, Nieuwe-Zijds Voorburgwal ‘178L180, Amster-
dani, de jaarvergadering van de Kring zal plaatsvinden,
ter gelegenheid waarvan Prof. Dr H. J. van der Schroeff
een inleiding zal houden over zijn reis naar Amerika.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
Ook gedurende de afgelopen week was de geldmarkt
krap. Importfinanciering en het vervallen van slechts
wcinig schatkistpapier gaan nog steeds samen, waardoor
hij de banken relatief weinig geld vrij komt ter belegging
in scliatkistpapier. De marktdisconto’s bedroegen ge-
durende de verslagweek dan ook merendeels laten,
1/8
bieden en de callge]dnotering het maximum van
It pCt.
Dc verhoging van disconto- en beleningsrente van De
Nederlandsche Bank heeft vrijwel geen gevolg voor de
geldmarkt gehad. Zolang de Minister het disconto op
nieuwe jaarspromessen, dat sinds Juni 1947 1j pCt be-
draagt, niet verandert, is trouwens weinig anders te ver-
wachten. Ten hoogste zal het feit, dat terugvallen op de
circulatiebank thans duurder is geworden, de banken aan-
leiding kunnen geven om er naar te streven een dergelijk
beroep in sterker mate te vermijden dan tot dusverre,
m.a.w. een enigszins ruimer liquiditeit aan te houden. Dit zou tot een wat groter aanbod van caligeld leiden
De kapitaalmarkt..
Op deaandelenmarkt vond de langzame koersafbrok-
keling, die enige’weken geleden, na maanden van een
stabiel koersniveau inzette, verdere voortgang. Bij de
ongunstige factoren, die de laatste tijd voor Nederlandse aandelen zijn ontstaan, zoals verhoging van de vennoot-
schapsbelasting, het ophouden resp. omkeren van de
stijging van de goederenprijzen, en de loohsverhoging,
komt thans nog de stijging van de rentestand. Tot dusverre
is hiervan nog maar weinig in de aandelenkoersen ver-
disconteerd. De idee, dat aandelen een hedge tegen inflatie
vormen, overschaduwt nog steeds rationeler denkbeelden,
en ook het feit, dat thans de gehele Nederlandse monetaire
•
politiek gericht wordt op inflatiebestrijding, dringt slechts langzaam door.
De. obligatiemarkt staat thans, na jaren, wederom in
het centrum van de belangstelling. Gedurende de verslag-week ontstond op deze markt een verkoopsdrang als sinds
de bevrijding eigenlijk nog nooit voorkwam en hieruit
resulteerden relatief grote koersdalingen. De institutionele
beleggers bleken op het verlaagde niveau nog geen lust
tot kopen aan de dag te leggen.
– Er werd ter beurze terecht of ten onrechte critiek uit-
geoefend op het feit, dat de discontoverhoging werd afge-
kondigd onmiddellijk nâ in plaats van vÔôr de inschrij-,
25. April 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
825
vingsdag op de
l
nieuwe staatslening. De nieuwe stukken
vertoonden direct een disagio, dat in de afgelopen week
steeg tot 1/
8
pCt.
13 April 20 April
195]
1951
Aand. indexeij îers
Algemeen
……………….
155,7 154,0
Industrie…………………
220,6
218,3
Scheepvaart ………………
174,4
171,7
Banken
………………….
127,2
126,6
Indon.
aandelen
…………
54,4
53,6
1.
Aandelen
A.K.0.
…
………….
….
Philips
…………………
Unilever
………………..
F1.A.L………………….
Amsterdam Rubber ……..
II .V.A…………………
Kon. Petroleum
Staatsobligaties
24 pCt N.W.S .
………….
3-34 pCt 1947
3 pCt Invest. certif……..
3 pCt Dollarlening ……..
‘S
.
34 pCt 1951
) Emissiekoers 12 April 1951.
J. C. B.
De Belgische geld- en kapitaa1markt
in Maart 19Ç1
Geidmarkt.
Na de zware vervaldag van einde Februari werd in de loop van Maart de geldmarkt ruimer. De bankdeposito’s vertoonden opnieuw de licht ,stijgende tendentie, die in.
het najaar 1950 inzette ingevolge cie verhoging van de
handeistransacties. Het aanbod op de daggeidmarkt was
bevredigend. Tegen het einde van de maand werd de geld-
markt nochtans in sterke mate verstoord door de hoge
betaling van belastingen. Ingevolge K.B. van 14 Maart
1951 (Stbl. van 19 en 20 Maart 1951) werd aan niet-
loontrekkenden een vermindring van 10 pCt toegestaan
op debedrijfsbelasting dienstjaar 1951, indien de storting
‘r66r 31 Maart 1951 zou worden gedaan. In totaal werden
aldus op enkele dagen tijd fr. 3.117 mln aan de Schatkist overgedragen. De invloed van de belastingbetalingen op
de geldmarkt werd nog versterkt door de normale ver-
richtingen in verband met het einde van het kwartaal en
het feit, dat op 31 Maart twee grootbanken hun jaar-
rekeningen afsluiten. Op welke manier de belastingen
juist werden betaald werd nog niet bekend gemaakt.
Het blijkt nochtans, .dat het grootste deel werd gestort
door overschrijving van tegoeden op postchequerekening
of op bankrekening. De druk, waaronder de banken
kwamen te staan, deed het aanbod van daggeld aanzien-
lijk afnemen, met het gevolg, dat het. Herçliscontering-
en Waarborginstituut verplicht werd een gedeelte van zijn portefeuille te herdisconteren bij de centrale bank en zelfs
beperkingen moest instellen op de aankoop van geviseerd
papier van de banken. De banken namen daarenboven
o.a. hun toevlucht tot rechtstreeks disconto van papier
bij de centrale bank, tot herdisconto van wissels en pro-
messen bij de parastatale credietinstellingen of bij andere
kopers van dergelijk papier. Bij de Nationale Bank steeg
de portefeuille handelspapier op 5 April 1951 tot fr. 11.730
mln. De positie van de Schatkist werd daarentegen heel
wat gemakkelijker, bij zover dat de gewone rekening van
de Schatkist bij de ceitrale bank op 5April voor fr. 94 mln
crediteur kwam te staan. Er dient opgemerkt, dat het
binnenkomen van de nieuwe Zwitserse lening ten bedrage
van Zw.fr. 150 mln evenbens de positie van de Schatkist
kwam vergemakkelijken. 1-let is overigens niet helemaal
juist; te beweren, dat de Schatkisc uit de opbrengst van de
vooruitbetaling van belastingen fr. 3.117 mln nieuwe
middelen zou hebben bekomen. In zover de betaling
geschiedde door overschijving van tegoedpn bij het
postchequeambt kwam er helemaal geen nieuw geld in de
Schatkist. De tegoeden van .de particulieren bij het post-
chequeanibt komen immers elke dag in de Schatkist
terecht, zodat overschrijving van tegoeden van particu-
lieren naar de speciale rekening van de Schatkist bij het
Postchequeambt enkel een daling vân de vlottende rijks-
schuld tot gevolg heeft gehad. In zover de betaling ge-
schiedde door overschrijving van tegoeden .bij de deposito-
banken en deze laatsten de vereiste middelen daartoe
verkregen door speciaal schatkistpapier uit hun porte-
feuille te laten aflopen en niet te hernieuwen, is er klaar-
blijkelijk evenmin nieuw geld in de Schatkist gekomen,
maar is weer de vlottende rijksschuld verminderd. Kortom:
ingevolge de vooruitbetaling van belastingen blijkt de
toestand van de Schatkist per saldo verbeterd alhoewel
niet in dezelfde mate als het bedrag aan belastingen dat
werd betaald; de vlottende rijksschuld daalde en het geld-
verkrappend effect werd vul, bereikt door de inkrimping
van het girale geld. Tegelijkertijd werden ehter de vraag-
en aanbodverhoudingen in de private sector van de geld-
markt in aanziénlijke mate verstoord. Tot op heden gaf
vermelde storing nochtans geen aanleiding tot een wijzi-
ging in de rentestand. De rentevoet van het ldaggeld bleef
op 14 pCt en de discontovoet van de Nationale Bank en
het Herdiscontering- en Waarborginstituut voor prima
handelspapier op 34 pCt bepaald.
Kapitaalmarkt.
Op de obligatiemarkt werd een licht stijgende tendentie
genoteerd. De stijging deed zich vooral voor bij de fondsen,
die voorheen de scherpste daling hadden ondergaan,
nl. bij de schatkistcertificaten en de kasbons van de para-
statale instellingen van het 4 pCt-type; ook de 4 pCt
Geünificeerde Schuld steeg met enkele centimes. De koers-
evolutie van de andere langlopende Staatsfondsen, de
kasbons van Gemeentekrediet en steden en van de indus-
triële obligaties en de lotenleningen was eerder uiteen-
lopend. Verschillefide tot deze rubrieken behorende fondsen
ondergingen nog een daling. In det algemeen heeft men
toch de indruk, dat het aanbod op de markt voor uit-
staande leningen is afgenomen en de vraag ietwat is toege-
nomen. 1-let feit, dat de eventualiteit van de uitgifte van
een nieuwe staatslening nu wel voor enkele maanden
voorbij is, zal nochtans niet beletten, dat belangrijke
bedragen op de emissiemarkt zullen worden gevraagd.
Na de N.M.K.N.-lening, die in Februari en begin Maart
werd geplaatst, zal in de tweede helft van April de Regie van Post, Telegraaf en Telefoon een nieuwe emissie van
4,5 pct kasbons aanbieden. Het betrefthier een lening
van fr. 1.000 mln, waarvan door de houder na 5 jaar
de terugbetaling kan worden gevraagd â 102 pCt en die
definitief zal vervallen na 10 jaar. Alsdan zal de terug-
betaliiigsprijs 105 pCt bedragen. De inschrijvingsprijs
beloopt 98 pCt, hetgeen betekent, dat de houder een rende-ment bekomt van.5,38 pCt op 5 jaar en 5,16 pCt op 10 jaar.
Deze uitgiftevoorwaarden komen nagenoeg overeen met
de huidige rentestand, alhoewel enkele uitstaande leningen
van een analoog type tegen de thans geldende koersen een
nog ietwat voordeliger rendement opleveren.
1704
1714
248
246
2314
230
179
1764
123
121*
,
129*
1274
3014 – 297
7711
/16
75/i6
954
92
9
/
16
954
92/
101
1
/
16
.994
100
1)
98/8
•1,
326
ECONOMISCH-STA TJSTJScHE BERICHTEN
25 April
,
195
Rentestand op de J3elgische obligatiemai’kt
1)
(In pCt per einde maand).
Looptijd
:
–
0
0
0
Staatsobligaties
………
Langlopende 4,38 4,53 4,62 4,65 4,65
Sôhatkistcertificaten
8 â 9
J.
4,43 4,92 5,03 5,20 5,15
Kasbons steden
………..
5 9. 6 j.
4,49 4,66 4,78 5,14 5,32
Kasbons parastatale instel-
l[ngen
……………..
ca 9 j.
–
– 5,26 5,38 5,38
10
Private obligaties
9. 12 j.
5,43 5,69 5,63 5,82 5,90
‘) Reële rendementen, rekening gehouden met agio of disagio
tegenover teru gbetal ingsprijs.
In de loop van Maart. publiceerde de Nationale Maat-
scliappij voor Krediet’aan de Nijverheid haar jaarverslag
over 1950. De verkwijning van de publieke kapitaalmarkt
heeft tot gevolg, dat de rol van de N.M.K.N. als crediet-‘
instelling op de geld- en kapitaalmarkt steeds toeneemt.
Op einde 1945 beliep het bedrag van de uitstaande credieten
f1
–
: 1.101 mln,. op einde 1950 fr. 7.662 mln. Het betreft
hier de gewone verrichtingen van de instelling
1),
die meestal
betrekking hebben op verlening aan de nijverheid van
credieten met een maximum looptijd van 10 jaar en subsi-
dair disonto van w’issels en promessen met éen looptijd
van meer dan 120 dagen. Verder is de N.M.K.N. gelast
met de credietverlening tot stu aan de oprichting van
nieuwe nijverheden (KB. nr 81 van 28 November 1949
en het tiitvoeringshesluit van 27 December 1947), met de
credietverlening voor de uitbreiding van de koopvaardij-
en de vissersvloot (wettèn van 1 Februari 1939 en 23
Augustus 1948), met de steunverlening aan rederijen (wet
van 23 Augustus 1948), met de credietverlening in het
kader van “de Marshall-hulp van hersteicredieten. De
indeling van de totale ci’ediet
erlening zag er op 31 Decem-
her 1950 als volgt uit:
(in
mln
fr.)
Gewone
credieten
…………….
5.101
Oprichting nieuwe nijverheden
251
Scheepscredieten
…………….
180
ilersteicredieten
………………
1.999
Credieten
i.v.m.
Marshall-hulp
129
Steun
aan’ rederijen
…………..
2
7.662
In Maai 1950 werd door de N.M. f(.N. ingevolge de
– algemene stijging van de rentestand ook de rentevoet voor
de credieten op 10 jaar verhôogd van 5- pCt tot 5. pCt.
De bedrijvigheid
OJ)
de aandelenmarkt was hoog ge-
durende de eerste en de laatste week van de maand.
Gemiddeld werden dan voor ca93 mln fr. fondsen per dag
verhandeld. Rondom het midden van de maand daalde
nochtans de omzet. Ook in de stijgende beweging van het
koerspeil deed er zich een lichte aarzeling voor. De daling
was het sterkst bij de steenkolenaandelen. Het heui’s-publiek bleek op dit ogenblik de perspectieven van de
betrokken nijverheid naai’ aanleiding: van de ratificatie
van, het Schuman-plan maar eerder somber ip ‘te zien.
In
–
het algemeen blijken de aandelen nochtans verder de
gunst van het publiek te genieten omdat men hoopt met
het bezit vad dergelijke reële beleggingsobjecten toch in
zekere mate zijn vermogen tegen de koopkrachtdalirig van
het-geld te beveiligen. –
‘) Cfr J. Mattheussen: ,,De Belgische Nationale Maatschappij
voor
Krediet aan de Nijverheid”, ,,E.-S.B.”
van
11 Augustus 1948;
blz. 628-31 en 18 Augtistus 1948, blz. 646-49.
Gemiddeld koerspeil op de aandelenmarkt te Bi-ussel.
(indices 1936-’38 = 100)
Industriële
aandelen
…………………
169
172
193
194
142
146 161
168
Openbarenutsbedrijven
……………….
Koloniale
aandelen
………………….233
325
340
350
Algemeen gemiddeld koerspeil
…………174
188
207
209
Brussel.
•
V. VAN ROMPUY
STATISTIEKEN
»it NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 23 April 1951
Activa.
Wissels,
pro-
I
schappen
Hoofdbank
1′ 700.000,)
messen en
Bijbank schuldbrieven
Agent-
in disconto
1.919.657,05
2.619.657,05′)
Wissels, schatkistpapier en sehuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, onder
40,
van de
Bankwet 1948)
…
….
B
……………….
–
,
–
*
Schatkistpapier, door de ank overgenomen
• van de Staat der Nederlanden ingevolge over- eenkomst van 26 Februari 1947
…… ……
1.500.000.000,-
Voorschotten
(
Hoofdbank f60.623.199,76′)
in rek.
crt –
–
op onderpand t
Bijbank
7.500.652,28
(m
gen
Agentsch.
,, 25.957.686,50
94.081.538,54
Op
effecten
enz.
……..
f
93.003.543,63′)
Op goederen en celen
1.077.994,91
11
96.081 .538.S’i’)
Voorschotten aan het
Rijk (art.
20 van’ de
Bankwet 1948)
Boekvordering
op
de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Febr. 1947
,, 4.500.000.000,-
Munt
en
muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
•
muntmateriaal
f1.174.601.902,01
–
Zilveren munt enz
……..
17.230.640,3$
1.191.832.542,39
Vorderingen en geldswaardige papieren luiden-
de
in
buitenlandse
geldsoorten
…………
752.6 50.066,03
Buitenlandse betaalmiddelen
………………
1.894.752,16
Vorderingen in guldens voortvloeiende uit be-
talingsaccoorden
……….
…………….
266.612.990,-
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds
–
en
voorzieningsfonds
………………….
133.626.187,60
Gebouwen en inventaris
…..
.
…………….
1.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………..
.226.244.998,13′
f5.671.062.731,90
Passiva.
Kapitaal
…………………………..
t
20.000.000,-t–
Reservefonds
…………………………
..
18.418.854,74
Bijzondere
reserves
……………………
69.951.000,39
Pensioenfonds
…………………………
24.627.335,10
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst
,,
‘1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
……
51.919.720,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)
..,,
2.682.331.070,-
Bankassignaties
in
omloop
……………….
129.550,26
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
t
19.821.423,18
‘s Rijks Schatkist, bij-
–
zondere rekening
……1.427.544.323,32
Saldo’s van banken in
Nederland
…………33.523.363,63
Saldo’s voortvloeiende
uit betalingsaccoorden ,,
353.657.702,70
Andere saldo’s van niet-
ingezetenen
……….408.221.617,95
Andere saldo’s ……..
..98.915.324,98
2
.0 4 1.6 83 .7 5,56
Saldo’s luidende in buitenlandse geidsoorten ..,,
495.087000,13
Diverse rekeningen
……………………….
266.211.720,04
t 5.671.062.731,90
Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin
guldenssaldo’s voortvloeiende uit betalings-
accoorden zijn belegd
………………..
t
99.000.000
‘
7–
1) Waarvan scbatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen ………. ..t
‘) Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart
1933, Staatsblad no 99) ………………
31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiljetten ……134.673.729,50
25 April 1951
ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
327
OVERZICHT
VAN
DE OPBRENGST DER RIJKSMIDDELEN
1).
Ontvangsten op nict-kohiorbelastlngen. Kalenderjaar 1951.
STAAT 1.
x II mln
1Jan.
Raming
Jan.
Febr.
1951
jaar –
Benamingdermicldelen
1951
1951
t/nh
1951
1
Febr.
1
1
1951
1
Loonbelasting
84,2
95,9
180,2 625,0
Dividendbelasting
.
2,2.
8,9
11,0 50,0
Commissarissenbel.
0,7
1,0 1,8
6,5
Vereveningsbeffing
.
27,8
34,5
62,3
240,0.
Rechten op de invoer:
34,1
37,8 71,9
450,0
Bijzond. Wijnbelasting
–
‘-
0,0
–
0,0
0,1
AccijnS op zout
2,2
0,2
2,4
6,0
Accijns op gedistilleerd
8,4
7,6
16,0
.
88,5
Accijns op bier
…….,
1,0
1,8
2,1
, .66,0
Acqijns op suiker
. . .
6,9
5,3
15,3
.
.,
.8.7,0
265,0.
Accijns op tabak
Belast, op gouden en
27,7
25;4
53,2.,
:-.
–
zllvercnverkëfl
.’.,
Omzetbelasting.
.,
..
0,1.
H05
01
120,
,
6′
0,1
231,2 .
‘
1.097,0′
2,8′
‘8,8
‘
24,0:1′
39,0″
Rechten
van
registratie
4,0
‘,.
3,F
7,•f
Rechten van zegel )’ ………….
Rechten van successie,
CflZ.
.
.
.’.’
………-.,
t
.
8,9g
.
,8,&
.
_.
, -175h’
, 70,0V
Motorrijtuigenbelasting-
3 7
3 2
6
9
t
45,0
Totalen
.
328;5
•. 3593
687,8
3.109,7
) Hieronder begrepen
zegelreclit
nota’s
van
makelaas en commis-
sionnaiis in effecten . .
0,5 0,4
0,9
‘)
Ten gevolge van afrondingen behoeven dc totalen niet met de
som der posten overeen te stemmen.
STAAT II.
Ontvangsten op kohierbelastlngen.
x f1 mln
1
13an.
Raming
Benamingdermiddelen
Jan.
Febr.
1951
1951
1951
1
t/m uIt.
1
1951
Febr.
t
1951
1
Inkomstenbelasting . . .
93,0
92,2
185,3
664,0
Vernogenebelasting
.
8,6
.
8,6
17,2
65,0
Vennootschapsbelasting
49,0
28,9
77,9
350,0
Grondbelasting’)
7,9 4,8
12,7
28,0
Personele belasting’) .
3,7
4,1
7,8
25,7
Onclernemïngsbeiastjng’)
28,8
26,9
.
55,7
-.
Totalen
…………..
1
191,0
1
165,6
356,6
1
1.132,7
‘1
mci. gemeentelijke
en provinciale
opcenten, resp.
vermenig-
vuldigingsfactor.
Ontvangsten
buitengewone rni4den.Jialenderj.ir
1951
‘).
STAA.T.III.:’-.
.-
.
x f1 mln
Totaal –
B.enmingderin1ddelen’Jan
Febr.
1 lan.
1951
aming
1951
t/mult.
aar
1
1
951
1951
jTermogensaaiwasbe_
.
las
–
ting…………..
5,0 2,3
–
7,2
50
1
0
Vertiiogensheff.
ineens’_
1,7
. –
1,4
3,1
20,0
jolalen …………
.
0,1
.
1
1
U,0
1
1
IUU
‘).
Gegévens omtrent cle hetalingswijze,worden nidt meer dor
d e belastingadministratie verzameld; practisch bestaat nog slechts
d e mogelijkheid tot betaling in vrij geld en door inlevering van
5
taaissehuld.
STAAT IV. – .. – – . .
. -Aa.nslagreieellug der kohierbolastlugen en-bultengowono-heîfingen
i
)._
– .
–
-. x f1 mln
–
.
Nog te ontvangen op
In Jan. t/m Febr. ’51
In Jan. t/m Febr. ’51
Totaalontvangen’in
Nog te ontvangen op
alle t/m uit. 1950 op-
ppgelegde
aanslagen
opgelegde
aanslagen
Jan. t/nl Febr. 1951′
alle
opgelegde
aan-
Benaming
‘
,.
gelegde aanslagen per
boekingstijdvak boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen
per uit. Febr.
der middelen
31Dec. 1950
1950/1951 :
.
1951/1952
aanslagen
1951
.5.
2
3
Inkomstenbelasting .
895,0
225,0
0,0
185′,3
‘ 9345
Vermogensbelasting .
75,5
24,0
.
0,0
.17,2 ‘
‘
.
82,4′
Vennootschapshelast
161,4.-
–
4,3
.
5212
—
. –
779
-.
131
–
,3
Grondbelasting ‘) . . .
18,7
0,2,
‘
.
0,2
..
.
. .12,7
._..
.
,..
64
Personele .belasting ‘)
17,6
.
.
18,2
‘
–
‘
7,8
28,0
Ondernemingsbelâs-
ting
‘)
……….
…251,7
30,9
– –
.
.
.
55,7.
—
226,9
Totalen’
………….
1.419,9
294,0
52,4.
”
‘
356:6
.
1.4096
‘)
Bij deze staat geldt: kolom t
+ 2 +
3
–
4
= 5.
.
.
‘) mcl. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
STAAT V.
..
.Vergelijking tussen do ramingen
en
de aanslagen
der
kohiorbelastingen.
–
.
X f1 mln
Benaming der
‘I
‘Raming
.
1
i
ee
1
tijdvak’
1950/1951
–
tijdvak.
1951/1952
Inkomstenbelasting
. . .
740,0
494,6 664,0
.
0,0
.
Yermogensbelasting
60,0
.
49,8
65,0
‘
0,0
vennootschapsbelasting ‘
250,0
488,8
350,0
52,2
Grondbelasting ‘)
30,0
27,3 28,0
-. –
Persönele.lielasting ‘)
24;0-
12,8
…..
257
Ondernemingsbelasting
‘)
100,0
– .
0,2
–
….
Totalen
………….
1.204,0
1.673,2
1.132,7
,
.
–
1
‘) Excl. gemeentelijice en provincialè opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor.
‘Z
•
.
•
TOELICIITINO DII HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
sog moet worden ontvangen 0p reeds opgelegde’ aanslagen.
JUJKSMIDDELEN.
I De kolomrilen ‘2 en’-3 betrdffen de dodr de belastingdienst
Staat
1 en II..
.
–
in 195 1,opgélegde -voorlopige en definitieve aanslagen (debiteuren
‘Deie staten ”ermelden de terke
.
ltj in elke maand ontvangen
.; administratie).
..
.
.
bedragen (kasadmiaistratie).
. .
” Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1950
Bij dd omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de
be1ioort normaliter in het boekingstiJdvak 1950/’5 Ite ivorden opgeno-
afclracbt in principe één maal per kwartaal geschieden, fl1. in Ja-
men;’een’- uiteraardvoorlopige –aanslag inkomstenbelastIng
nuari, April, Juli en October.
1951 in het boekingstijdvak.1951/52:
Staat
Staat III.
.
.
..
‘ Dezestaat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal
Ook hier zijn.de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kas-
t/il
,
Çi11de van de maand opgelegde aanslagen en de raming. In
administratie).
.
.
.
.
deze staat zijn -. in tegenstelling met staat IV – de aanslagen in
de grondbelasting, personele belasting. en–ondernemingsbelasting
StaatIY.’-
‘.
–
–
vermeld exclusief-de gemeentelijke ën prdvinciale opcenten, resp.
Uit déze staatan. wdrden afgelezen hoe ver dé belastingdienst
vermenigvu1digingsfactor, daar deze laatstë ook niet in de raming
is gevorderd met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag
–
zijn opgenomen.
,
–
r’
4
?1/
‘4
t
–
‘S
1
ALLE
voordelen
:
van een
PENSIOENREGELING
voor Uw personeel
,
verkrijgt U
///
bij
-Rl
It
VfjJ17
1
,0,a
ia.,
L&V’ snel en gratis
7ø
gedegen adviezen
en
doorlopend
EEN GOEDE SERVICE
N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING
Nieuwe Spiegeistraat 17 • Amsterdam
•
Telefoon 63272
1
vacatures
ECONOMISCH-T
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor ‘Nederland: Pieter de Hoochstraal
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408, Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
4. Universiteitstraat, Gen’t.
Abonnementen: Pieter de Iloochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg f 28,— per jaar, te oldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Ban que de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.
Uitiegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) t 26,-, overige
landen f 28,– per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoo
‘r Westzeedijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roetants, Lange Haven 14′, Schiedam (Telefoon 69300,
toestel 6). Advertentie-tarief
/ 0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” 1:0,60
per mm ‘(dubbele kolom). De tidministrat ie behoudt zich het recht
• ‘ ‘voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs
Bedrijfsorganisatie op het gebied van het Midden-
en Kleinbedrijf te s-Gravenhage vraagt’ een
–
DIRECTEUR
die in staat is zelfstandig leiding te geven aan
haar bureau.
Voor, het vervullen van deze functie is kennis
vereist van dc huidige problematiek op het ge-
bied der loon- en arbeidsvoorwaarden en be-
langstelling voor de sociaal- en bedrijfsecono-
mische verhoudingen in het algemeen.
Uitvoerige sollicitaties onder no. E.S.B. 17-2, bureau
v. d. blad, Postbus
42,
Schiedain.
TE KOOP
–
AANGEBODEN
te Eindhoven 3
PANDEN
(waarv. 1 café m. woonhuis +
2 wonhuizen), prijs
f 19.500,-
totaal; huuropbr.
f1.112,80;
lasten
. f 83,34.
Alles in zeer
goede staat van onderhoud. –
Br. onder no. E.S.B. 17-3,
bur. v. d. bI., Postbus 42,
Schiedam.
Adverteerin
deze rubriek.
1