• ECONOM
–
ISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INST
‘
ITUUT
36E
JAARGANG
WOENSDAG 14 MAART 1951
No. 1765
1
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Dezer dagen
het Geuzenvendel op de thuismarsch”. Bijna heeft de
informateur cle kern van liet vorige kabinet van de asplio- -.
clelosweide van het schimmenrijk – om een beeld van.
homerus te lenen — teruggevoerd naar .de oppervlakte van het politieke leven. Maar is hij de Styx reeds over?
Zo rnenigmaat is reeds een schijnbaai’ greppeltje tot nood-
lotsrivier geworden, dat men nog taimt de hand aan de
hoed te slaan.
Trouwens ,,in klaverrijk gras” zullen de nieuwe ministers
zich niet bevinden. Waar het van wemelt en spartelt zijn
prijsverhogingen en afleveringsregelingen vooi’ suikei’,
meel en margarine. Wat een charmante- lenteklokjes;
de vraag’ is alleen, of zij op tijd geplan t zijn.
Planten en plannen wil soms slecht samengaan. De
Britten hebben het eerst gemerkt, toen zij cle olienoot
wilden doen gedijen in, Oost-Afrika.
rFhlans
is de clroefheid
,echter ten tol) gestegen, doordat het eierenplan in Gambia
ernstig is gekneusd. In twee jaar tijds is £
825.000
hesteed
voor het verkrijgen van
38.620
eieren en
58.127
pond
kippenvlees. Tegen een prijs van £ S pel’ ei en per pond
heeft men thans ontdekt, dat vergeten was, na te gaan,
of de bodem geschikt was voor het voortbrengen van de
voedérgewssen Alle materiaal vooi’ één van Swifls
stekeligste verhalen is voorhanden.
,,Om een vogel aan ‘t spit te kunnen hangen, moet men
hem maar eerst zien te krijgen of te ontvangen” onderwees
de Schoolmeester. Het is ook gebleken in Haiti, waat’
een nobel opvoedingsplan een mislukking is geworden.
In any case” — aldus een rapport, geciteerd in deNew
York Herald Tribune” van 9 Maart ji. – ,,decisions should
he hased on better advance information”.
Deze berichten vallen samen met de mededeling, dat het
gerenomméerde ,,Point Four”, indien de w’ensen .van de
adviseurs van President Tru man woi’den gehoord, nieuwe
organisatorische en financiële krachten zullen worden
ingeblazen. i’loewel het ,,boer wat zeg je vanmijn kijpen?”
ons verre ligt, lijkt het toéh niet d1leen een Nederlands
belang als oOk van Nederlandse zijde energiek wordt ge-
probeerd om hieraan een stuk; door ondervinding bedacht-
zame, Nedei’lande ervaring ‘te doen deelnemen.
Een teleurstellende gewaarwording heeft in de Ver-
enigde Staten eei’i Ijguur uit de econômische leerboekje
die velen zo fabuleus leek als de basilisk; tot werkelijkheid
doen worden, de monopsonist. De Regering zal optreden
als enige vrager naar tin en zij heeft bij-voorbaat duidelijk
gemaakt, dat zij geen tamme marktpartij wenst te zijn.
1-1 et hanengevecht tussen de arbeidersafgevaardigden en
de bewindhebbers
voor
de economische mobilisatie wordt
voortgezet; de kreten die naar buiten doordringen klinken
iets minder schril.
Boven”d,it gevoel verheven, troont Zwitserland. Recente
berichten tonen een zeer hoge werkgelegenheid en een even-
eens gestaag op peil blijvende economische activiteit.
,,Switzerland, to the uninformed observer, must always
seem to b6 one of those fortunate countries” zei Guedalla
reeds. Of in termen van een oud Frans ideaal: ieder zijn
,,poule au pot”. –
CO.1/iIIISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. 1V. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. pan den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de TVit.
.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
S
COL’MISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
•
J. E. ‘1)/ertens; R. Miry; J. oan Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelei.
IMLOUD
Bl
Herleving van de Tredefina
door Mr DrJ. H. F.
Bloe,iie,s
………………………….200
Inflatie en credietpolitiek in de Verenigde
Staten
…………………………
202
De scheepsbouw in
1950 door C. Vermey .\.. 205
Berekening van het pachtpeil in samenhang met
het prijspeil der landbouprducten
&or
Ir S. H. de Jon
g
…………………….207
Een navolgenswaardig vonnis van een Belgisch
rechter
door Dr C. Schouten …………..209
London Letter
door Henry Hake …………210
A a n t e k e n i n g e n
Finse rob1emen
door J. E. pan Ktcweren . 211
Mr N. G. Piei’son-fonds
…………….
2Ï2
Mededelingen voor economisten …………
212
Geld- en kapitaalmarkt …………………
213
Statistieken:
Bankstaten
.
……………………….
213
–
Verkeer en vervoer in “Nederland ……..
214
Maandcijfers van de grote banken in Neder-
land
…………………………..
215
In terim-indexcijfers van groothandelsjrij zen
in ‘Nederland
……………………
215
IN DIT NUMMER:
De beste krachten onvoldoende
Naar een• Duits1aid-conferentie
Mogelijkheden op lange termijn
Wereldmarkt-perspectieven
Prijsstijging in Frankrijk
De Egyptische markt
Turkse marktberichten
Problematische maximumprijs voor ruwe
katoen Nieuwe artikelen
Handelscontacten
Met Exportbijlage Het ,,Netherlands Trade
Bulletin”
Abonnementsprijs f 15.— per Jaar
R. MEES & ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP
BELASTINGCONSUL1’ATIEBUREAU
1
Medewerkers:
N.V.BROUWERIJ d’ ORANJEBOOM
P. J. de Boer, Oud-Inspecteur d. Bel.
1
–
D. Sweepe. Oud-Ontvanger der Bel.
1
gevestigd
te
ROTTERDAM
Mr.
N.
Dr. N. J.
Feldmann; Bel, jurist
A.
Schol,
Candidaat-notaris
1
–
Amsterdam: leHelmersstr.95, Tel. 85508
1
Haarlem: Oed. OudeOracht 11h, Tel. 15598
Ii 1 TG 1 F1 E
TEGEN DE KOERS VAN 160
6
/
0
–
LYN
van
–
co
f 2.385.000.— niet royeerbare certificaten aan
toonder
1
K E T-T iN 6
elk
groot
nominaal
f 500.
–
van
gewone
aandelen
FORMULIEREN
ten volle delende in de resultaten
over
het
boekjaar
1950/51 en,volgende jaren
–
1
De inschrijving op bovengenoemde certificaten wordt opengesteld op
.
DINSDAG
10
20 MAART 1951
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
•
–
te ROrTERDAM
ten kantore van de Ëeren
R.
MEES
&
ZOONEN
te AMSTERDAM
ten kantore van de Heren
PIERSON
&
Co.
ten kantore van de Heren
LABOUCHERE
&
Co. N.V.
e “-GRA VENHAGE.
ten kantore van de Heren
R.
MEES &
ZOONEN
lie
–
ten kantore van de Heren
HELDRING
&
PIERSON
IR
1
E
K
E
N
op de yoorwaarden van het prospectus dd. 9 Maart1951.
Prospectussen, inschrijvingsbiljetten en afschriften -van de Voorwaarden van Admi-
________________________
nistratie, benevens -. tot een beperkt aantal
–
èxemplaren van de statuten, zijn bij
de’ inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
–
R. MEES
&
ZOONEN
1
ADVERTEER
1
IN DE
Rotterdam,
*
Maart1951.
PIERSON
&
Co.
1
E.-S.B.
Amsterdam,
–
LABOUCHERE
& CO.
KÔN. . NEDERL. BOEKDRUKKERIJ. H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
198
S
14 Maart 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19
DE ARTIKELEN VAN
,
DEZE WEEK’
Mr Dr J. H. F. BLOEMERS, Herleving van de Trede/ina.
Nederland is uit handelspolitieke motieven en als prijs
voor het verwerven van Duitse concessies tav. onze
exportmogelijkheden wederom overgegaan tot het ver-
lenen van een crediet in harde deviezen aan Duitsland,
waarmede dit land zich van essentiële grondstoffen zal
kunnen voorzien, het Tredefinacrediet III. Tot recht begrip
der thans getroffen overeenkomst, welke in dit artikel
wordt besproken, wordt eerst in grote lijnen de geschiedenis
der beide eerste Tredefinacrediten, die ons land heeft
gekend, behandeld. Door het ‘jongste Tredefinacrediet is
het mogelijk geworden een groter deel onzer agrarische
voortbrengselen naar Duitsland te exporteren dan anders
het geval zou zijn geweest; voorts wordt door middel van
dit crediet de invoer van grondstoffen voor het Duitse
achterland over Nederl.ndse havens opnieuw gestimuleerd,
terwijl Nederlanc]se transitohandelaren de gelegenheid
verkrijgen daarbij zekere deviëzenwinsten te behalen.
Een zwaar offer voor, ons land is het echter, dat vöor dit
crediet een deel van onze deviezenvoorraad moet worden
afgestaan voor de financiering van Duitse productie.
Inflatie en credietpolitiek in de Verenigde Staten.
De monetaire en eredietpolitiek is in de Verenigde
Staten hoe langer hoe meer beïnvloed door de fiscale
politiek en de politiek van het beheer van de staatsschuld
(,,debt management policy”). De Federal Reserve Board
acht vermijding van inflatie mogelijk door een restrictieve
credietpolitiek. De Board wil herstel van de bevoegdheid
om de rente te verhogen, ook al zou dit de interestlasten
van de Schatkist aanzienlijk verzwaren. O.a. om
deze
laatste reden is de Schatkist tegen renteverhogipg. Een
stijging van de rente als een anti-inflatiemaatregel acht de
Schatkist ineffectief; daardoor wegen mogelijke voordelen
niet op tegen de nadelen. NbL aanwijzing van de oorzaak
van de controverse tussen de Schatkist en de Board –
het dilemma tussen de ,,debt management policy” en de
bestrijding van inflatie – worden de redenen van de
Schatkist voor het handhaven van de rente voor staats-obligaties uitvoerig besproken. De alles overheersende
kwestie is, of de Board een politiek onafhankelijk van de
Schatkist kan voeren. Dit blijkt onder de huidige om-
standigheden vrijwel uitgesloten.
C. VERMEY, De scheepsbouw in 1950.
1-let afgelopen jaar w’as yoor de scheepsbouw aan-
merkelijk gunstiger dan het daaraan voorafgaande;
vooial de laatste zes maanden hebben tot de sterk toe-
genomen bedrijvigheid bijgedragen. Na de ontwikkeling
van de scheepsbouw in een aantal landen te hebben nd-
gegaan, constateert schr., dat in het algemeen de positie
der werven in de verschillende landen, wat de omvang der orderportefeuille betreft, gunstig is, vaarmede niet
gezegd is, dat nu ook alle problémen zijn ‘opgelost. Zo doet
de huidiget situatie verwachten, dat de bou*prijzen
nog verder zullen oplopen, terwijl, wat de materiaal-
voorziening betreft, niet de mogelijkheid van tekorten
en in ieder geval met min of meër aanzienlijke vertraging
in de levering rekening moet worden gehouden.
Ir S. H. DE JONG, Berekening van het pachtpeil in samen-
hang met het prijspeil der landbouwproducten.
Een van de moeilijkste opgaven voor de.Grondkamers
en voor het met haar samenwerkende Ministerie van
Landbouw is het aangeven van een praktisch bruiklare
basis voor het vaststellen van het pachtpeil. Art. 41 van
het Pachtbesluit is bij de vaststelling van het pachtpeil
niet goed hanteerbaar. De Minister zal nu – voorontwerp
Pachtwet – in overleg met de Grondkamers en de Hoge
Grondraad pachtnormen vaststellen. Het -.vraagstuk tot
het geven van een grondslag aan het pachtpeil behoudt
intussen zijn urgentie. Een grondslag kan worden gevonden
door het pachtpeil te binden aan het prijspeil der landbouw-
producten. Schr. geeft hiervoor een werkwijze aan en be-
rekent de normen per groep van landbouwgebieden.
Dr C. SCHOUTEN, Een navolgenswaardig vonnis van een
Belgisch rechter.
1-let Belgische ,,Office des Séquestres” huldigl, evenals
in ons land de Stichting Beheer Vijandelijke Octrooien en
Merken, de opvatting, dat Duitse merken als vermogens-
bestanddelen onder beheer staan. De séquester kan echter
geen rechtsmacht over merken uitoefenen, wanneer het
betreffende bedrijf buiten België is gelegen, daar een merk
slechts met het bedrijf. kan worden overgedragen (art. 7
van de Belgische Merkenwet van 1879). Een Belgisch
rechter heft pu een vorpïs in deze
zin
gewezen. Zijn
argumentering geldt ook vooi Nederland.
SOMMAIRE
–
Mr Dr J. H. F. BLOEMERS, La résurrection de la
Trede/ina.
.. –
Les Pays-Bas ont décidé sous l’influence de motifs,
qui trouvent leur source dans la politique commerciale,
d’accorder â nouveau des crédits en devises fortes f
l’Allemagne; le crédit dit ,,Tredefina III” permettra aux
allemands de s’approvisionn’er en matières premières
essentielles. L’auteur expose dans eet article la convention
récente après avoir repris l’historique des deux premiers
crédits Tredefina.
L’inflation et les restrictions en matière de crédit aux Etats
Un is.
Cet article traite de 1antith6se qüi existé aux Etats
Unis en.tre la Trésorerie et le Federal Reserva Board;
celle-ci trouve son origine dans le dilei’nrnc qui oppose la
politique appliquée en matière de la dette publique l&
celle employée pour combattre l’inflation. La question qui
prime est de savoir si le Board peut suivre une politique
indépendante vis vis de la Trésorei’ie. Cette indépendance
paraît exclue eu égard aux circonstances actuelles.
C. Termey, La construction navalependant 1950.
Un aperçu du développement de, la construction navale dans un nombre de pays pendant 1950. Eu égard au carnet
des commandes, la situation des ci.antiers est considérée
comme étant favorable, dans les différents pays.
Ir S. H. DE JONG, Le calcul du niveau du fermage en
corrélation avec le niveau des prix des produits agricoles.
La ‘constitution d’une base pratique etutilisa.b]
p
pour
déterminer
i,ç
niveau du fermage aux Pays-Ba se révèle
commé un problème urgent. Une liaison étrôite entre le
niveau du ferm’age et’ le’niveau des prix des prodüits
agricoles paraît fdurnir une base saine. ‘L’auteur calcule
les normes par secteur de terre,de culture.
Dr C. SCHOUTEN, Un exemple dsuivre peut étre puisé
dans un ar,’êt rendupar un juge beige.
L’Office des Séquestres préconise la ,conception que les
marques allemandes sont séquestrées dans leur qualité
d’un bien. Toutefois le séquestre ne peut exercer aucun
pouvoir sur les marques appartenant â une entreprise
située hors de la Belgique, étant donné qu’une mârque
ne peut être transmise qu’avec l’établissement dont elle
sert
a
distinguer les objets de fabrication (art. 7 de la Loi
du ier avril 1879 concernant les marques de fabrique et
de commerce). Un juge Belge vient de rendre un arrêt
dans ce sens. Ses arguments sont également valables pour
les Pays-Bas.. .
200
ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN
14 Maart 1951
Herleving van de Tredefina
Het is wel algemeen bekend geworden, dat de verlenging
van het op 21 November 1950 geëxpireerde Nederlands-
Duitse handeisverdrag, waarover in Januari van dit jaar
lange en moeizame onderhandelingen werden gevoerd,
voor ons land ernstige moeilijkheden heeft opgeleverd,
in het bijzonder om de afzet van de noodzakelijk geachte
quantïteiten onzer zwakke exportproducten in Duitsland’
te bewerkstelligen. Op 18 Januari 1951 werd echter een
nieuwe overeenkomst bereikt, waarbij beide landen water
in hun handelspolitieke wijn deden en voor Nederland
een betrekkelijk gunstig resultaat werd verkregen. Niet
bekend geworden is evenwel, dat ons land uit handels-
politieke motieven en als prijs voor het verwerven van
Duitse concessies ten aanzien van de Nederlandse export-
mogelijkheden wederom is. overgegaan tot het verlenen
van een crediet in harde deviezen aan Düitsland, waarmede –
dit land zich van essentiële grondstoffen zal kunnen voor-
zien, het Tredefinacediet III. Hiermede wordt door
Nederland de lijn der zgn. Tredefinacredieten voor het
eerst na de oorlog weer doorgetrokken, zij hetgrotendeels
uit handelspolitieke noodzaak. De financiële en deviezen-
positie van ons land is toch grondig gewijzigd ten opzichte
van de tijd van-het ontstaan van het oorspronkelijke
Tredefinacrediet. Toen, in 1920, was Nederland een rijk,
deviezensterk crediteurland met belangrijke koloniale
grondstoffen in zijn hand; thans is ons land evenzeer
debiteurstaat als Duitsland met een volslagen, stringente
deviezenreglementering en zelf met een onstilbare honger
naar grondstoffen, die de benarde deviezenpositie en het
verloren gaan van Ned. Oost-Indië niet meer toelaten om
te bevredigen. Tot recht begrip der thans getroffen Over-
eenkomst, welke infra besproken zal worden, moge hier
eerst in vogelvlucht de geschiedenis der beide eerste
Tredefinacredjeten, die ons land gekend heeft, worden
behandeld.
Op 11 Mei 1920 werd tussen Nederland en Duitsland
het Steenkolen- en Credietverdrag gesloten, waarbij ons
land aai Duitsland voor de tijd van tien jaren, uiterlijk
tot 31 December 1929, een crediet van f 200 mln verleende
tegen êen rente van 6 pCt. Duitsland verbond zich daar-
tegenover tot de maahdelijkse levering van 90.000.ton
steenkolen en tot het treffen van een voor Nederlând
bevredigende regeling over de quaestie der Limburgse
steenkolenvèlden. Dit crediet werd gesplitst in een levens-
middelencrediet van f 60 mln voor de aankoop van
levensmiddelen van Nederlandse en Ned.-In.dische oor-sprong (rekening A) enen grondstoffencrediet van f 140
m
1
n (rekening B), het zgn. Tredefinacrediet, voor de
aankoop van grondstoffen door dat deel der Duitse
industrie, dat door de export harer uit deze grondstoffen
vervaardigde producten. in staat was het crediet in de-
viezen terug te betalen. De rekening B werd aldus telken-
male gecrediteerd met de buitenlandse opbrengst der
Duitse producten, gemaakt met behulp van de onder dit
crediet ingekochte grondstoffen. Met dit crediet werd
enerzijds een ethisch doel, het geven van med,pwe’king
aan het herstel van het door de eerste wereldoorlog
getroffen Duitsland, nagetrèefd, anderzijds een econo-
misch doel, het belang voor ons land van een economisch
welvarend Duitsland. In dit verband werd o.a. bepaald,
dat de uit dit crediet gefinancierde Duitse importen
zoveel mogelijk over Nederlandse havens dienden te
worden geleid; het crediet was revolverend, waardoor
voorkomen werd, dat tot te lange credieten werd over-.
gegaan. Het betrof hier een credietverlening door de
Nederlandse Staat; de financiering geschiedde door middel
van de afgifte van schatkistbiljetten, welke bij De Neder-
landsche Bank werden ondergebracht, waartegenover van
Duitse zijde als onderpand f 200 mln Duits schatkist-
papier, luidende in guldens, bij De Nederlandsche Bank
werd gedeponeerd. De rentevoet bedroeg 6 pCt, terwijl
voor de administratie van het crediet aan Duitse zijde een
soort bank, de ,,Treuhandverwaltung für das deutsch-
niederlëndische Finanzabkommen G.m.b. H.” te Berlijn,
werd opgericht, waarin een Nederlandse Regeringscommis-
sans zitting had. Deze ,,Treuhand” berekende de crediet-
nemers naast de rente bovendien 3 pCt contrôlekosten,
zodat voor deze de kosten van het crediet 9 pCt beliepen.
De credietnemers gaven aan de ,,Treuhand” zekerheid in de
vorm van ,,Warenübereignung” der onder ht crediet
gekochte grondstoffen, een vorm van onderpand naar het
Duitse recht. Het crediet werd daarnevens aan zekere
handelspoLtieke normen gebonden om té voorkomen,
dat het gebruikt zou worden voor de financiering van
Duitse industrieën, welke concurrentiegevaar voor de
Nederlandse industrie konden opleveren, in verband
waarmede de Duitse sigarenfabrieken er na 1922 geen
gebruik meer van mochten maken.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer is dit crediet
indertijd een onderwerp van ernstige critiek geweest.
Mr Treub wees o.a. op het daaraan voor ons land ver-
bonden inflatiegevaar, terwijl het crediet naar het oordeel
van Mr Van. Gijn zeer onsolide geconstrueerd was; •de
betrèffende wet werd niettemin in 1920 aangenomen.
Het verloop van het crediet is in het algemeen zeer be-
vredigend geweest, er werd een ruim gebruik van gemaakt
en in sterke mate werden de daaruit gefinancierde Duitse
importen over Nederlandse havens geleid, terwijl het
daarnaast jarenlang handelspolitiek nut heeft afgeworpen.
Bij het Nederlands-Duitse Crediet- en Douaneverdrag
van 26 November 1925 werd het crediet verlengd in dier
voege, dat ultimo 1936 de ene helft daarvan diende te
worden afgelost en ultimo 1937 de andere helft, terwijl’
de rentevoet van 6 tot 51 pCt werd verlaagd. Niet commer-
ciële overwegingen, doch handelspolitieke motieven be-
paalden deze verlenging van het crediet en de verlaging
van de rente, waarmede o.a. van Duitsland meestbegun-
stiging op tarievengebied werd gekocht. Bij het verdrag
van 27 April 1933 tot wijziging van het Cnediet- en Douane-
verdrag van 1925 werd wederom uit hand elspol itieke
overwegingen de rente van 1 Juli 1933 af tot 4 pCt ver-
laagd, welke echter ôpnieuw ‘op 5j pCt zou worden ge-
bracht, indien niet binnen zes maanden een bevredigend
Douaneverdrag tot stand zou komen. Bij het verdrag van 6 Juni 1934 werd opnieuw overgegaan tot wijziging van
het Crediet- en Douaneverdrag, waarbij cle looptijd van
het Tredefinacpdiet wederom met drie jaren werd ver-
lengd, ook ditmaal met het oog op de handelspolitiek. Na
de inwerkingtreding der Nederlands-Duitse clearing in
1934 werd de werking van het crediet intussen gecompli-
ceerd door het feit, dat de opbrengsten van in ons land,
ingevoerde Duitse producten in de cleaning gestort dienden
te worden, zodat het nodig was voor dit deel der Duitse
exporten een speciale regeling, te treffen; krachtens deze
regeling werd een deel van de opbrengst der hier te lande
geïmporteerde Duitse producten, onder het crediet ver-
vaardigd, aan de bank, die het crediet had verleend,
vergoed Daarmede werd dus in wezeb een deel van het
crediet ten laste van de clearing vereffend.
Op 6 November 1937 werd het Derde verdrag tot wijzi-
ging van het Nederlands-Duitse Crediet- en Douaneverdrag
geslote!1, krachtens hetwelk het crediet per ultimo 1943 verlaagd zou worden tot f 112 mln en vervolgens telken
jare met f 28 mln, zodat het einde 1947 ten volle zou zijn
14 Maart 1951
–
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
201
afgewikkeld. Op 31 December 1936 was opgenomen ca
f 97 mln, in September 1937 ca f 88 mln; bij het uitbreken
van de oorlog stond op 30 AprJ 1940 nog een bedrag van
f 66 mln op het crediet uit. Gedurende de bezettingstijd
w’erd dit bedrag geleidelijk tot 31 December 1942 geheel afgelost, voor zover dit na de opheffing van de deviezen-
grens op 1 April 1941 geschiedde, uiteraard in Rijks-
marken, welke thans nog in het R.ijksmarkbezit van de
Nederlandse .Staat paraisseren. De rente beliep laatste-
lijk 3 pCt. Aldus eindigde het Tredefinacrediét T.
Op 7 Maart 1941 werd uit het geaccumuleerde clearing-
saldo van de Staat hij de ,,Deutsche Verrechnungskasse”
te Berlijn aan de ,,Treuhandverwaltung” een tweede
crediet, het Tredefïnacrediet II, verleend tot een bedrag van RM 100 mln, ditmaal dus in Rijksmarken. De loop:
tijd van dit crediet was 12 jaren, de rente 3 pCt van de
daaronder opgenomen bedragen. Volgens Mr L. J. A. Trip
1)
was de strekking van dit crediet het oflttrekken van een
deel van het clearingsaldo aan de mogelijkheid tot corn-
pensatie van dit saldo met gefingeerde Duitse tegen-
vorderingen en de wen.s om een deel van het clearing-
crediet zoveel mogelijk op commerciële basis te plaatsen.
Door de ,,Treuhand” is een bedrag van RM 80 mln van
dit crediet aan een aantal
ondernemingen
ter beschikking
gesteld, terwijl RM 20 mln werd besteed voor de over
nerning van ,,een vijandelijk vermogen van Fr.frs 400 mln
tot gebruik in het Franse economisch leven”. Dit Tredefina-
crediet II staat thans nog geheel open, het deelt het lot
onzer overige Rij ksmarkvorderingen; volgens de Duitse
deviezenvoorschriften is het volledig geblokkeerd, terwijl
geen transfer van rente of aflossingen naar Nederland plaatsvindt. Ook over de omzetting in Deutsche Mark
is hier nog geen beslissing gevallen, zodat de toekomst zal
moeten uitwijzen hoe dit crediet in het kader der uitse
buitenlandse schulden zal kunnen worden afgewikkeld.
Dit is in grote lijnen de geschiedenis der Tredefinacredieten
1 en II.
In het kader van het jongst.e Nederlands-Duitse handels-
verdrag is thans bij wijze van proefneming en als eerste
tranche wederom een crediet in vrij converteerbare valuta
tot een bedrag van f15 mln aan Duitsland verleend,
liet Tredefinacrediet III. Dit crediet is verleend voor de
duur van 12 maanden; het wdrdt ieder voor de helft
gegeven door twee onzer grote banken, de Robaver en
de Nederlandsche 1-Tandelmaatschappij, die daartoe een
speciaal arrangement met De Nederlandsche Bank hebben
getroffen. Deze credietverlening kan door beide banken
geschieden buiten de voor het bankwezen ten aanzien van
de binnenlandse credietverlening onlangs ingevoerde
credietrestrictie om. 1-Jet in vrij converteerbare valuta,
dus ,,hard-currency” te verlenen crediet wordt door De
Nederlandsche Bank ten laste van de Nedrlandse de-
viezenpositie verleend, waarvoor aan genoemde banken
een deviezencrediet wordt verleend. De mogelijkheid
om het crediet om te leggen naar de Zwitserse deviezen-markt schijnt daarbij een punt van overweging te hebben
uitgemaakt. De afdekking van het crediet dient te ge-
schieden in dezelfde valuta als opgenomen, het crediet
kan echter ook in andeie valuta dan de E.P.U.-eenheid
(gelijk U.S.A. dollar) worden verleend, in welk geval de
beide banken van geval tot geval met de ,,Treuharid”
over de afdekking overleg zullen hebben te plegen, welke
echter in ieder geval in voor Nederland acceptabele
valuta zal dienen te geschieden. In het algemeen wordt
afdekking in U.S.A. dollars of sterling verwacht. De
rentevoet van het crediet is nog een punt van overleg
tussen de beide banken en de ,,Treuhancl”, ën is mede
afhankelijk van de valuta, waarin op het crediet zal
worden getrokken. Vermeerderd met de contrôlekosten
‘)
air L. J. A. Trip,
be
Îinanciele ontwikkeling van het land
gedurende de jaren der bezetting, 1946, blz. 70.
van de ,,Treuhand” kan hier evenwel als richtcijfer een
rente van 81 pCt worden aangehouden. De beide Neder-
landse banken zullen voor solide constructie van het crediet
hebben zorg te dragen; het is dan ook niet bekend, welke
zekerheden hièr van Duitse zijde zijn gesteld. VTaar
schijnlijk is, dat de oude onderpandvorm der ,,Waren-
übereignung” ook hier wel zal zijn overgenomen. Voor-
waarde van het crediet is voorts, dat bij de import der
door Duitsland onder dit crediet aan te kopen grondstoffen
Nederlandse transitohandelaren zullen worden iigescha-keld, terwijl Duitsland ten aanzien van de export der uit.
deze gropdstoffen vervaardigde producten geheel Vrij
iS
gelaten.
T-Toe dient men nu deze prijs van het Nederlands-Duitse
handelsverdrag te beoordelen? In de eerste plaats is het
voor ons land een evident belang, dat het hierdoor moge-
lijk is geworden een groter deel onzer agrarische voort-
brengselen naar Duitsland te exporteren dan anders het
geval zou zijn geweest, hetgeen onze betalingsbalans
slechts ten goede kan komen en binnenlandse overproduc-
tie tegenwerkt. Een verder belangrijk voordeel is het
feit, dat door middel van dit crediet de invoer van grqnd
stoffen voor het Duitse achterland over Nederlandsd
havens, die toch reeds zwaar tegen Antwerpen en Hamburg
hebben te kampen, opnieuw wordt gestimuleerd, terwijl
Nederlandse transitohandelaren de gelegenheid verkrijgen
daarbij zekere deviezenwinsten te behalen. Hiermede kan
tevens een verinniging der Nederlands-Duitse handels-
betrekkingen, die door de na 1945 door ons land ten
opzichte van Duitsland gevoerde kortzichtige politiek
ernstig geleden hebben, worden bereikt. Een zwaar offer
voor ons land is het echter, dat voor dit crediet een deel
van de voor onze eigen volkshuishouding zo broodnodige
deviezenvoorraad moet worden afgestaan voor de finan-
ciering van Duitse productie. Onze deviezenpositie is
toch notoir slecht, om geen ander woord te gebruiken.
1-let blijft een vraag, welke slechts de centrale deviezen-
autoriteiten vermogen te beoordelen, of het straatarme
Nederland hier niet een te zware last op zich neemt,
gelijk het ,,steinreiche” Nederland van 1920
f
dit zonder
enig bezwaar kon doen, door een deviezencrediet aan het
buitenland te verlenen. Men moet er in ieder geval van
uitgaan, dat er zekere waarborgen getroffen zullen zijn,
dat dit crediet niet besteed zal worden voor de financiering
van met de Nederlandse industrie concurrerende Duitse ondernemingen. Voor een noemenswaardige vergroting
van het inflatie-effeöt in het binnenland, waartegen Mr’
Treub indertijd ernstige bedenkingen koesterde, behoeft,
afgezien van het relatief geringe bedrag – onze totale
geldcirculatie is thans ver over de f 7 mrd -, voorshands geen vrees te bestaan., al kan dit in de toekomst, indien
het crediet zou worden uitgebreid, wel enigszins het geval
worden. De soliditeit van het crediet is bij gebrek .aan
voldoende gegevens niet te beoordelen. Over het algemeen
genomen moet het echter juist worden geacht, dat in ons
land, ondapks de totaal gewijzigde financiële positie,
getracht wordt hier de historische wegen te bewandelen,
waardoor, de Nederlandse havens en de Nederlandse
tussenhandel de gelegenheid herkrijgen hun natuurlijke
functie ten opzichte van het achterland uit te oefenen.
Een andere vraag, die de practijk zal moeten beant-
woorden, is of er in het huidige tijdsgewricht, gezien cle
vergaande bindingen van het internationale betalings-
verkeer over vrijwel de gehele wereld, nog de mogelijk-
heden bestaan om op bevredigende wijze met credieten
van deze aard op noemenswaardige schaal te werken,
m.a.w. of de tijd voor Tredefinacredieten, ontstaan in
een periode toen slechts enkele landen deviezenarm waren
geworden, doch het merendeel der landen in de wereld
nog een vrij betalingsverkeer handhaafde, niet goeddeels
voorbij is in een wéreld, wier betalingsverkeer vrijwel
202
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14.
Maart 1951
geheel gebonden is met nog enkel eilanden van ‘rijheicl.
Duitsland zal de onder het crediet gefabriceerde goederen
grotendeels tegen betaling in harde deviezen van de hand
moeten doen, m.a.w. dus buiten de bestaande betalings-
overeenkomsten, bilateraal of,..multilateraal, om. In de
jaren na 1920 was er geen sprake van een absolute binding
van het internationale betalingsverkeer als thans het geval
is; na 1945 is de wereld in dit opzicht klein geworden.
Vrijwel gehéel Europa en een groot deel der overzeese
gebiedsdelen van de aan de E.P.U. deelnemende Europese
landen wordt door de Europese Betalingsunie en de
daaronder .ligger.de bilaterale betalingsaccoorden be-
streken. Ten aanzien van Noord-Amerika worden door de
Verenigde Staten zelf aan Duitsland cle credieten en grond-
stoffen, nodig voor de financiering der door de Verenigde
Staten gewenste Duitse producten, ter beschikking
gesteld. Met Zuid-Amerika werden lange tijd Duitse
leveringen op grote schaal via Nederland afgewikkeld,
waardoor Duitsland daar minder actief voor de aanschaf-
fing van grondstoffen verkreeg. Gelijk te voorzien was,
is aan deze driehoekstransacties onlangs door de Duitse
instaities goeddeels een einde gemaakt o.a. door te be-
werken, dat de Duitse importlicenties in deze gebieden
belangrijk werden verhood, zodat de financiële afwikke-
ling dezer transacties voortaan overwegend binnen het
kader der met de Zuidamerikaanse landen getroffen
betalingsovereenkomsten zal geschieden en dus in het
algemeen geen vrije ,,hard-currency” meer zal ople-
veren. Ongetwijfeld zit er in de wereidhandel, ondanks
alle betalingsarrangementen, nog wel een zekere speel-
ruimte voor leveringen tegen harde deviezen, waaruit
Inflatie en credietpolitiek
liet ongetwijfeld mogelijk zal zijn om een klein crediet
van f15 mln te regelen. Vergeleken met de toestand van
1920, mag echter niet ten onrechte verwacht worden,
dat ten aanzien van Tredefinacredietén in het algemeen
,,de muziek er uit is”. Dan resten er, min of moer geïso-
leerd, nog twee grote gebieden in de wereld, de U.S.S.R.
en zijn randstaten, zomede China,.welke in hun verkeer
met de overige wereld in het algemeen beréid zijn voor
belangrijk geachte goederen hun aankopen in ,-,hard-
durrency” te betalen. Dit geldt ook voor bepaalde Duitse
exportproducten, waarvan het niet mogelijk is juist deze
in de door de geallieerden gecontroleerde Westduitse
handel met het Oosten ondr te brengen; andere landen
zijn echter bereid deze transacties in transito te verzprgen;
in het verleden hebben dan ook goederenzendingen van
verschillende aard tegen de wil der geallieerden langs om-
wegen de plaats van hun ongewenste bestemming bereikt.
Gezien het overal heersende gebrek aan ,,hard-currency”,
zal er dan ook zeker. uit internationale overwegingen voor
gewaakt moeten worden, dat dit Tredefinacrediet niet aan-
gewend zal worden voor de financiering van goederenbewe-
gingen, die, hqe lucratief ook, toch in internationaal verband
voor ons land en voor West-Europa zeer weinig wenselijk
moeten worden geacht. Wanneer men deze beide gebieden
echter buiten beschouwing laat, blijft het de vraag, of
er elders in de wereld ook voor Duitsland nog zoveel
vrije armslag op ,,hard-currency”-gebied bestaat, dat het
mogelijk is Tredefinacredieten als het thans verleende
tot belangrijke bedragen productief te maken.
‘s-Gravenhage.
Mr Dr
T.
H. F. BLOEMERS.
in de Verenigde Staten
Het conflict tussen Treasury en Federal Reserve B’oard
Men ;chrtjft ons:
;,President’ Truman’s burdens are far greater than my
husbnd’s were”, aldus onlangs Mevrouw Eleanor Roose-
velt.
VTat
de reden hiervan ook moge zijn, een feit is het,
dat voor het eerst in de geschiedenis van de Verenigde
Staten een President zich gemengd heeft in een conflict
over interne monetaire politiek door te trachten een ver-
zoening tot stand te brengen tussen de opvattingen van de
Secretary of the Treasury en van de Federal Reserve
Board over. de rentepolitiek. De wind was op dat moment
(eind Januari) niet gunstig voor de Federal Reserve Board
een koude golf in de Verenigde Staten, een koude oorlog,
welke alle inspanning eist, de afkondiging van de e-
vriezing. van lonen en prijzen en ,,frozen minds” in .Was-
hington, – zoals een Amerikaans journalist het zeer over-
drëven uitdrukte. – om een ontdooiing te vragen van de
rente voor staatsobligaties, welke al tien jaar lajg bevroren
is.
Onwillekeurig denkt men hierbij terug aan het begin
van deze eeuw. Toen in 1907 in Amerika een grote crisis
uitbrak, vervulde de toen zeer machtige en invloedrijke
bankier Pierpont Morgan
1)
door het ontbreken van een
centraal bankwezen tevens min of meer de functie van president van een centrale bank Nu het centrale,bank-
wezen in Amerika bijna veertig jaren bestaat, is de macht van het Fedéral Reserve Stelsel niet groot genoeg om een
inflatie te vermijden. Maar we leven dan ook in een
andere wereld door twee wereldoorlogen, de daarin -en
daarna opgedane monetaire ervaringen, de dreiging van
een nieuwe wereldoorlog en de toenemende staats-
interventie. Zodra de invloed van de Staat in het econo-
Zie
de biographic van Pierpont Morgan door F. L. Allen.
misch leven bepaalde grenzen overschrijdt, de fiscale
politiek gebruikt wordt als een instrument van anti-
cyclische bewegingen en de openbare schuld hoog is en
zich voor een deel bevindt in handen van credietscheppende
nstellingen, is de onafhankelijkheid van een centrale
bank niet meer dezelfde als volgens de klassieke opvat-
tingen. Bovendien is de positie van de Federal Reserve
Board nooit dezelfde geweest als die van de Bank of
England in de hoogtijdagen van de onafhankelijkheid
van deze instelling. Dit is ten dele toe te schrijven aan het
verschil in structuur van het bankwezen in Engeland en
Amerika en aan het ontbreken van voldoende coördinatie
in het credietwezen in laatstgenoemd land.
De monetaire en crdietpolitiek is in de Vernigde
Staten hoe langer hoe meer beïnvloed door de fiscale
politiek en de politiek van het beheer van de staatsschuld
(,,debt management policy”). De laatstgenoemde is het
nieuwste monetaire instrument voor handhaving van ‘de
stabiliteit in de volkshuishouding. Het beheer van de uit-
staande staatsschuld (aflossing- en conversie-operaties)
heeft een directe invloed op de geldmarkt en oefent in-
direct een belangrijke invloed uit op de monetaire politiek.
De staatsschuld beiindt zich namelijk ‘voor een belang-
rijk deel in handen van credietscheppende instellingen.
Indien deze instellingen haar bezit aan staatsschuld uit-
breiden (inkrimpen) wordt de credietbasis van het land
verbreed (verkleind). De autoriteiten kunnen door toe-
passing van bepaalde middelen bij het beheer van de uit-
staande staatsschuld inflationistische of deflationistisch&
krachten in het leven roepen. Door de betrekkelijk korte
looptijd van de staatsschuld – jaarlijks vervalt namelijk
voor ongeveer $ 40 mrd aan staatspapier, dat vernieuwd
14 Maart 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
203
60
moet worden – is de ,,debt management policy” een
belangrijk monetair instrument geworden.
Voor een goede monetaire politiek is liet essentieel,
dat er een hoge mate van coördinatie van beslissingen
en nauwe samenwerking bestaat tussen de autoriteiten
(Schatkist en Federal Reserve Board), die op genoemde
gebieden werkzaam zijn. Dit is in de laatste jaren niet
het geval geweest, hetgeen is af te leiden uit een ver-
klaring, welke de heer Eccies, de vroegere pEesident,
thans nog lid van genoemde Board, heeft afgegeven voor
de Douglas Commissie. De w’rijving, welke reeds enige
jaren tussen beide lichamen bestond, heeft namelijk in’
1949 geleid tot de instelling van een Congrescommissie
(voorzitter van deze commissie was de senator Paul
Douglas), welke verleden jaar een interessant rapport
heeft uitgebracht. Voor dit rapport zijn, zoals in de Ver-
enigde Staten gebruikelijk is, hearings gehouden._ Bij
deze hearings heeft de heer Eccies o.a. liet volgende
gezegd:
,,The Treasury is not responsible to Congress for mone-
tary and
1
credit policy and has had for a ‘long time a
general easy-money bias under almost any and all circum-
stances. As long as the Federal Reserve policy must be
based upon this criterion, it could not pursue a restrictive
money policy to combat inflationar-y pressures. . . . Views
of the Federal Resrve Board and Open
\
Market Committee
regarding debt management policies are seldom sought
by the Treasury before decisions are reached ….Decisions
are apparently made hy. the Treasury largely on the
basis of its general desire to get money as cheaply as
possible”.
De opvattingen van de Federal Reserve Board kunnen
in weinig woorden worden samengevat; vermijding van – inflatie is mogelijk door een restriçtieve credietpolitiek.
De bevoegdheid van de Board de rente te verhogen moet
worden hersteld, ook al zou dit de interestlasten van de
Schatkist aanzienlijk verhogen.
Dit laatste is, zoals uit genoemde verklaring van de
heer Eccies blijkt, een van de belangrijkste redenen van
de Schatkist tegen verhoging van de rente. Andere redenen
(waren) zijn, dat de handhaving van stabiele koersen voor
staatsobligaties het vertrouwen in het staatscrediet helpt
bevorderen en de beleggers beschermt tegen verliezen en
daardoor mogelijk verlies van vertrouwen in financiële
instellingen en banken voorkomt. Verder zou een daling
in de koersen van staatsobligaties zijn ongunstige invloed
tot andere delen van de
kapitaalmarkt
uitstrekken en
daardoor werkloosheid en deflatie kunnen veroorzaken.
Een stijging van de rente is als een anti-inflatiemaatregel
ineffectief en daardoor wegen mogelijke voordelen niet
01)
tegen de nadelen. De economische adviseurs van de
President ondersteunden deze opvatting.
De enorme stijging van de staatsschuld in de oorlog
heeft, zoals reeds opgemerkt, de invloed van dè Schatkist
op het geld- en credietvolume sterk doen toenemen,
daar de staatsschuld zich voor een niet onaanzienlijk
deel in handen van credietschepperde
instellingen
bevindt
en zij een betrekkelijk korte looptijd heeft. Voor de banken
zijn deze staatsobligaties een liquiditeit van de eerste
orde, zolang zij zeker zijn, dat de huidige politiek van eën
stabiele rente op lange termijn gehandhaafd blijft. Ver-
mindert de liquiditeit van de banken zodanig, dat deze
de wettelijk verplichte liquiditei tsgrens nadert, dan zijn
de lanken er zeker van haar staatsobligaties practisch
zonder verlies te kunnçn verkopen aan de Federal Réserve
banken. Aan die factor is dan ook de snelle expansie van
het Amerikaanse creclietvolunie in het laatste jaar toe
teschrijven. Verkoop van staatsobligaties stelt dc banken
in staat haar credietvolume met een vijf
bL
zesmaal grotet
bedrag uit te breiden. Tmmers, door verkoop van staats-
obligaties, aan (te Fedejal Reserve banken verkrijgt de
bank een overeenkomstig bedrag aan geld, waarvoor
slechts een deel als verplichte liquiditeit behoeft te worden
aangehouden.
De monetaire autoriteiten streven thans drie doeleinden
na, namelijk de omschakeling van de productie van civiele
naar die van militaire goederen, steun aan de markt voor
staatsobligaties en bestrijding van de inflatie. Deze drie
doeleinden zijn moeilijk met elkaar in overeenstemming
te brengen. De onischakeling van het productie-apparaat
vereist gemakkelijke credietmogelijkheden, juist in een
periode, waarin de inflatie van de zijde van het crediet-
wezen moet worden bestreden. Het dilemma tussen de
,,debt management policy”. en de bestrijding van inflatie
is de ooriaak van de controverse tussen de Schatkist en
de Federal Reserve Board
2)
De maatregelen tot credietcontrôle, welke de Federal
Reserve Board heeft genomen, zijn tot dusverre niet
voldoende effectief gebleken. De mogelijkheden tot kwan-
titatieve credietrestrictie zijn uitgeput. De Board heeft de
bevoegdheid een rentepolitiek te voeren. De Schatkist
beroept zich eveni,el voor de handhaving van de
21
pCt
rente op staatsobligaties op de noodtoestand; zij heeft
voor haar ,,debt management policy” de volledige mede-
werking van de Federël Reserve Board nodig. De andere
mogelijkheid tot kwantitatieve credietcontrôle, namelijke
verhoging van de wettelijk
verplichte
tegoeden van de
,,member banks” bij de Federal Reserve banken is uit-
geput, daar de limieten
practisch
bereikt zijn. Een ver-
andering van de maxima van de wettelijk verplichte
liquiditeiten kan alleen geschieden door wetswijziging,
waarvoor de toestemming van het Çongres nodig is.
Mede om deze reden heeft in de laatste tijd de selectieve
credietrestrictie op de voorgrond gestaan.. Zij is sedert het
Korea-conflict .het eerst (in Sepember 1950) toegepast
bij het afbetalingscrediet en bij de hypotheekverlening
op nieuwe woonhuizen. Onlangs zijn de bepalingen voor
het verkrijgen van beurscredieten en voor de crediet-
verlening voor commerciële gebouwen verscherpt. Op
dit gebied kan wellicht nog verder worden gegaan. De
selectieve credietcontrôle kan echter in de huidige om-
standigheden de algemene credietcontrôle niet vervangen.
De banken bezitten nog voldoende staatsobligaties om
haar credietbasis uit te breiden. Daar zit de kern van het conflict tussen Schatkist en Federal Reserve Board.
De drie genoemde redenen van de Schatkist voor het
handhaven van de
21
pCt rente voor staatsobligaties zijn
niet alle overtuigend. De minst belangrijke is. wel de
hogere rentelast voor de begroting. Volgens een mede-
deling van de Secretary of the
rfl.easury
betekent een
rentaverhoging van een half procent additionele hegro-
tingsuitgaven van $ 1,5 mrd. Als hiervoor geen additionele
inkomsten gevonden worden, versterkt deze factor de
infiationistische krachten. De Federal Reserve Board
bestrijdt dit cijfer. In de eerste plaats geldt de rente-
verhoging niet voor de zgn. ,,savings bonds”. Verder zou
de renteverhoging voor het staatspapier, dat zich in de
sociale en andere fondsen van de Staat bevindt, voor de
Staat geen verschil maken, daar het een broekaak-vestzak-
transactie is. Van de overblijvende $ 145 mrd staats-
obligaties zou de additionele last ongeveer $ 750 mln
zijn, waarvan ongeveer een derde in de vorm van additio
nele belastingen zou terugvloeien in de Schatkist. Kan der-halve met een half milliard dollar, bij te verwachten begro-
tingsuitgaven van ongeveer $ 70 mrd, de credietexpansie
geremd en daardoor de inflatie bestreden worden, dan is
het verlaten van de goedkope geldpolitiek zeker een
goed koop anti-inflatiemiddel voor de Verenigde Staten.
Do Schatkist legt verder dc nadruk op het verlies aan
vertrouwen in staatsobligaties als de koersen door rente-
2)
Deze controverse betreft niet de geidrente. De Schatkist heeft
zelf in 1950 enige malen schatkistpapier aangeboden togen een
hogere
204
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
14 Maart 1951
i.rerhoging gaan dalen. Het argument, dat twee jaren
geleden gebruikt is, A. dat dit werkloosheid en deflatie
kan veroorzaken, heeft in de huidige bewapeningscon-
junctuur geen betekenis meer. Een verhoging van de rente
zal zeker enige storingen op de kapitaalmarkt veroorzaken.
De vraag, wat de verschillende beleggers van stats-
obligaties zullen doen, verdient een nader onderzoek in
verband met de gewijzigde omstandigheden. Daarbij i
één punt van uitzonderlijke betekenis. Door het te ver-
wachten tekort aan duurzame consumptiegoederen en
door de stijging van het nationale inkoinen zullen de bespa-
ringen in de nabije toekomst waarschijnlijk sterk toenemen,
indien althans de prijsstijging tot staan komt of van be-
trekkelijk geringe omvang blijft. Er behoeft daarom zeker
op de duur geen gevaar te zijn, dat niet voldoende be-
sparingen aanwezig zijn. Integendeel, deze zullen door een
effectieve prijs- en looncontrôle juist toenemen. Daarom
is het zeer de vraag, of verzekeringmaatschappijen het
verlies zullen: nemen en staatsfondsen zullen verkopen.
Immers, deze maatschappijen hebben jaarlijks een grote
aanwas
rn
aan beleggingzoekende middelen
3).
En hoewel
zij zich meer en meer begeven op het gebied van industrie-
financiering, zijn zij toch nog in hoge mate op de beleg-
ging in staatsfondsen aangewezen en deze neiging zal
versterkt worden als de rente hoger wordt. Wat de banken
betreft, dit punt zal aanstonds nader worden bezien.
De Federal Reserve Board wijst er verder op, dat het
publiek de nieuwe uitgifté van staatsfondsen niet wil
opnemen, omdat het bevreesd is voör inflatie. Dit punt –
is moeilijk.te overiien, zeker zolang het niet zeker is, of
de begroting in evenwicht zal komen. Psychologisch heeft
een renteverhoging een gunstig gevolg in die zin, dat het
publiek daardoor het gevoel krijgt, dat de inflatie ook van
de credietzijde wordt bestreden. Om terug te komen op
de te verwachten storingen, een renteverhoging betekent
niet, dat de Federal Reserve Board zijn steun aan de
markt van staatsobligaties zal onthouden. Het zal blijven
interveniëren ten einde ordelijke marktverhoudingen te
scheppen; alleen zal de interventie op een ander rente-
niveau geschieden. Voor een grote storing op de markt
van staatsobligaties behoeft, afgezien van tijdelijke
flucti.iaties, waarschijnlijk niet te worden gevreesd.
De derde reden van de Schatkist tegen renteverhoging
betreft een ingewikkeld vraagstuk. De Federal Reserve
Board is namelijk van mening, dat als het niet langer de koersen op het huidige niveau behoeft te steunen,
dus als tot op zekere hoogte Vrije imarktverhoudingen intreden en de koersen zullen dalen, de banken minder
geneigd zullen zijn staatsobligaties te verkopen en dat
particulieren’-op grote schaal als kopers zullen optreden.
Gedurende de hearings in 1949 bleken de meningen op
dit punt verdeeld te zijn. T-let is moeilijk hier tot een
positieve uitspraak te komen. In elk geval zijn de om-
standigheden thans anders dan véér het Korea-conflict. De vraag moet worden gesteld, of de banken werkelijk
bereid zullen zijn, zoals de Federal Reserve Board stelt,
staatsobligaties aan te houden als de rente stijgt. Het is
namelijk zeer opmerkelijk, dat d&banken in 1950 op zeer
grote schaal staatsobligaties hebben, verkocht, hoewel het
rendement
(niet de rente) gedurende dit jaar is gestegen.
Deze verkopen van de banken zijn de grote bron van de
enorme uitbreiding van het credietvolume in 1950 geweest,
daar zoals opgemerkt de aankopen door de’ Federal
Reserve banken de mogelijkheid tot een meervoudigb
credietexpansie scheppen. Deze enorme credietexpansi e
is een van de belangrijkste oorzaken geweest van de
prijsstijging. –
‘) In
1950
hebben alleen reeds de levensverzekeringmaatsehap-
pijen voor bijna
$ 12
mrd belegd, waarvan ruim
$ 4
mrd nieuw
kapitaal representeert.
Bezit van Bezit van
Leningen Rende-
Fed. Res.
dc banken
van alle
ment van
banken
aan
verzeker-
staatsobli-
aan staats-
staatsobli-
de banken gaties
obligaties
gaties
(looptijd
15
jaar en in milliarden dollars
langer)-
Dec.
1946
23,3
74,5
30,7
Dec.
1947
22,5
68,7
37,6
2,25
Dec.
1948
23,3
62,5
42,0
2,44
Dec.
194k
18,8
66,8
‘
42,5
2,31
Oct.
1950
19,2
62,1
44,3′)
2,38
2
)
‘) Juni.
2)
November.
1-let valt nit te verwonderen, dat de banken vooiâl ra
het Korea-conflict haar credietverlening aan het bedrijfs-
leven hebben uitgebreid. De Vraag is namelijk zo sterk
gestegeh, dat ook een rentevérhoging van een half procent
s
deze credietexpansie waarschijnlijk niet had kunnen
remmen. T-Jet bedrijfsleven heeft op grote schaal voorraden
gevormd. Een verhoging van de rente zou
•
hieraan geen
einde hebben gemaakt. De sterke prijsstijging sedert Juni
1950 en de toen te verwachten en inmiddels in vele ge-
vallen ingetreden schaarste aan goederen ltdden de
ondernemingen bij een verhoging van de rente niet
kunnen weerhouden tot voorraadvorming. Hetzelfde geldt
tot op zekere hoogte voor de investeringen, hoewel het
probleem hier ingewikkelder is. In elk geval kan men
stellen, dat ondei de omstandigheden van de laatste
maanden een geringe renteverhoging waarschijnlijk weinig
invloed zou hebben ‘gehad op de vraag naar crediet.
Daarvoor zou een sterkere renteverhoging noodzakelijk
zijn geweest.
-. In dit verband rijst een andere vraag. Als de besparingen
in de naaste toekomst zullen toenemen, de begroting in
evenwicht is en de particuliere investeringen zullen
afnemen, dan is over enige tijd waarschijnlijk een lagere
rente te verwachten. Het is moeilijk te zeggen- op welk
niveau de natuurlijke of reële rente
thans ligt. Dit belang:
rijke punt blijft merkwaardig genoeg in de discussies
buiten beschouwing. Als de autoriteiten tot de conclusie
komen, dat thans een rente van 3 pCt voor staatsobligaties
met de werkelijke verhoudingen overeenkomt, dan zou
later een lagere rente mogelijk zijn. Als de banken en andere
financiële .instellingen dit verwachten, zullen zij mindér. geneigd zijn tot verkoop met verlies over te gaan.
De controverse spitst zich hier dus toe op dé effectivi-
teit van de ren.tepolitiek ter bestrijding van de inflatie
in de huidige omstandigheden. Hoewel er zeker redenen
zijn voor een verhoging van de rente op lange termijn,
is dit vraagstuk anderzijds zo verwant met de fiscale
politiek, dat men hierover niet oppervlakkig kan oordelen.
‘De Federal Reserve Board dringt volkomen terecht aan
op het stopzetten van de credietexpansie van de banken.
Als de renteverhoging echter niet het gewenste effect
heeft, zullen de autoriteiten naar andere middetèn moeten
grijpen. Dergelijke iniddelen zullen moeten worden aan-
gepast aan de structuur van de credietverlening aan het
bedrijfsleven. Daarnaast zal men het oog gericht moeten
houden op de toekomst. Behalve het urgente probleem
van de credietbeperking door de banken, doemt het probleem op van de toeneming van de besparingen,
wanneer de productie van civiele goederen aanzienlijk
-is beperkt. De omvang van dit probleem zal voor een deel’ worden bepaald door de fiscale politiek. Maar de ervaring
van de laatste vijf jaren heeft geleerd, welke krachten in
de grote liquide vermogensbestanddelen van het -publiek
verkregen in de oorlog, voor versterking van de inflatie
liggen, krachten, welke zelfs nu nog hun,invloed doen
gelden. De vraag, hoe deze besparingen op lange termijn
te binden, is zeker niet minder belangrijk dan derente-
politiek, temeer omdat het daarmede verband- houdt;
Het is dan’ ook niet te verwonderen, dat de ,,Economic
Stabilizer”, de heer Wilson, dezer dagen een commissie
14 Maart 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
205
van zakenlieden en hoogleraren in de economie heeft
benoemd om het vraagstuk van de credietbeperking door
de banken nader te onderzoeken. Daarbij zal waarschijn-
lijk tevens worden betrokken het voorstel van de Douglas-
commissie, de autoriteit van ieder lichaam op fiscaal en
monetair gebied opnieuw vast te stellen, opdat de Schat-
kist in zijn financiële operatie geleid zal worden door de
politiek van credietco-trôle van de Federal Reserve
Board. Want de Douglas-commissie
4)
heeft zich aan de
zijde van de Federal Reserve Board geschaard en een
‘)
Een van de belangrijkste conclusies van deze Commissie was:
It is the will of Congress that the primary power and responsihi-lity for regulating the supply, availability and cost of credit in gene-
ral shall be vested in the duly constituted authorities of the Federal
Reserve System, and that Treasury actions relative to money,
credit and transactions in the federal debt shali he made consistent
vith the policies of the Federal Reserve Board.
verklaring door Senator Douglas dezer dagen afgegeven,
heeft het standpunt van de voorzitter van deze Commissie
nog eens’bevestigd. .Zo leeft het vraagstuk onder Congres-
leden, bankiers en economisten en het is te verwachten,
dat de discussies hierover gaande zullen blijven totdat
in een of andere vorm een goede oplossing of een voor de
Federal Reserve Board aanvaardbaar compromis zal
worden gevonden. Want de alles overheersende kwestie
is, of de Federal Reserve Board een politiek onafhankelijk
van de Schatkist kan voeren. Dit blijkt onder de huidige
omstandigheden vrijwel uitgesloten
5).
26 Februari 1951.
5)
Na het schrijven van dit artikel heeft President Truman op-
nieuw een vergadering met de Secretary of the Treasury en de pre-
sident van de Federal Reserve Board gehad en een commissie
benoemd ter bestudering van het vraagstuk.
De scheépsbouw in io
N.J
,
-1 et afgelopen jaar was
voor
de scheepsbouw aanmerke-
lijk gunstiger dan het daaraan voorafgaande, zij het dat vooral de laatste zes maanden tot de sterk toegenomen
bedrijvigheid hebben bijgedragen. Het jaar 1949 ken-
merkte zich door grote terughoudendheid der rederijen.
De hoge bouwprijzen en de onmogelijkheid om tegen
vaste prijzen te contracteren enerzijds, de weinig gunstige
gang van zaken op de algemene vrachtnmarkt, waar zich
in het tweede halfjaar een gevoelige terugslag voltrok
anderzijds, leidde tot een aanzienlijke vermindering van
het aantal
5
bouwopdrachten. Engelse werven boekten
bijvoorbeeld gedurende het gehele jaar 1949 in totaal
slechts opdrachten voor 440.000 br. reg. tons. 1-let aantal
opgeleverde schepen overtrof dan ook aanmerkelijk het
aantal nieuw bestelde en in de kringen van de Engelse
scheepsbouw begon men zich reeds met bezorgdheid af.
te vragen, of de grote bedrijvigheid
–
op scheepsbouw-
gebied sedert het eind van de oorlog wederom, evenals
zulks na de, eerste wereldoorlog geschiedde, dook een
terugslag zou w’orden gevolgd. Gedurende de eerste maan-
den van 1950 onderging de situatie geen wijziging van
betekenis. Teneinde de vraag te stimuleren, namen enkele
Engelse werven het initiatief om vaste prijzen te noteren,
‘ iets wat sedert 1939 niet meer was geschied. Sorteerde
deze maatregel, die begrijpelijkerwijze voldoening in
iederskringen wekte, al geen onmiddellijk effect, geleide-
lijk kwamen toch nieuwe opdrachten, speciaal voor de
bouw van tankschopen voor particuliere rekening, binnen.
De’ niet onbevredigende gang van zaken op de tank-
vrachtenmarkt, die aanmerkelijk groter stabiliteit dan de
algemene vrachtenmarkt toonde en de gunstig beoordeelde
toekomstperspectieven, moedigden de rederijen aan
nieuwe schepen te bestellen en daarbij te profiteren van
de mogelijkheid om tegen vaste prijzen te contracteren. Als bijzonderheid dient vermeld, dat een aantal Engelse
rederijen, dat zich tot dusver uitsluitend met de algëmene
vrachtvaart bezighield, gedurende het afgelopen jaar
verschillende opdrachten voor de bouw van tankschepen
plaatste. Voor een deel dezer schepen kon een timecharter
met de grote Engelse oliemaatschappijen worden afgesloten.
1-liermede is de basis dezer bedrijven uiterrd verbreed
en worden zij minder conjunctuurgevoelig. Opvallend is
overigens, dat in dit stadium de operachten vrijwel geheel
tot tankschepen beperkt bleven. Voor lijnvrachtschepen
en dit geldt in nog sterker mate voor trampschepen was
de belangstelling vooralsnog gering. Het besluit der Engelse
Regering om in 1951 de staalindustrie te nationaliseren was oorzaak, dat de werven het risico van vaste prijzen
niet langer wensten te aanvaarden. Alle niet geaccepteerde
aanbiedingen werden dan ook ingtrokken. Onderstaande tabel geeft.een.overzicht.van de. op 1 Januari en 30 Juni
1950 in de voornaamste landen in aanbouw zijnde resp.
bestelde tonnage.
Bruto registel’ tons.
Juni
1950
3.042.000
2.887:000 1.072.000
985.000
Verenigd
Koninkrijk
………..
689.000 327.000
Zweden
……………………
477.000
488.000 381.000
405.000
238.000 234.000
Verenigde
Staten
………….
Frankrijk
…………………
229.000 323.000
Nederland
………………….
Denemarken
……………….
207.000
.
435.000
Italië
……………………..
Japan
…………………..
132.000
263.000
Noorwegen
……………….
Overige
landen
……………..
323.000
467.000
Totaal
…………….
1
6.760.000
1
6.814.000
Zoals uit de tabel blijkt, onderging de totale tonnenmaat
geen grote wijziging. Wel voltrokken zich enkele belang-
rijke verschuivingen. Tegenover een daling in Engeland
en Zweden – de Verenigde Staten nemen een aparte
plaats in staat deaanzienlijk toegenomen bedrijvigheid
in Japan, Italië en Noorwegen.
De scheepsbouw in Japan ondervond de gunstige
invloed van de groter mate van vrijheid, zo op het stuk
van de. bouw als van de exploitatie van- zeeschepen.
Naar schatting zal de Japanse koopvaardijvloot deze
maandmet inbegrip van tanksehepen, een totaal draagver-
mogen hebben van rond een millioen tons, in hoofdzaak
bestaande uit in de oorlog gebouwde schepen van het
zgn. A-type. Intussen wordt met behulp van Amerikaanse
tegenwaardefondsen voortgegaan met de bouw van
nieuwe schepen, terwijl ook voor buitenlandse – rekening
– in totaal werden verleden jaar opdrachten geboekt.
voor de bouw van 13 schepen met een inhoud van 95.700
tons – bestellingen werden verkiegen.
De in Italië in aanbouw zijnde tonnage, nl. 276.650, br.
reg. tons per 1 OctOber jl. was gedeeltelijk voorhet buiten-
land bestemd. De Italiaanse koopvaardijvloot zelve is
gedurende de laatste jaren door aankoop aanzienlijk uit-
gebreid, waarbij tevens aandacht is geschonken aan leeftijd
en samenstelling. Onderstaande tabellen geven een beeld
van de uitbreiding, samenstelling en leeftijdsgren.zen.
Bij de beoordeling der cijfers dient in aanmerking te
worden.genomen,, dat de vloot aan het eind van de oorlog
vrijwel gedecimeerd was. Het hertel heeft zich dus in
enkele jaren tijds voltrokken.
200
ECONOMISCH
–
STA TISTISCHÈ BERICHTEN
14 Maart 1951
Omvang der vloot.
aantal
bruto register
zeeschepen
tons
1946
……………………..646
1.160.000
..
1949
…………………….
1.132
2.536.000
1950
1)
.1.175
2.722.000
) Per 30 Sept. 1950.
Samenstelling der vloot.
10Juni 1940
1 ‘October 1950
aantal br. reg. aantal br. reg.
tons
tons
vrachtschepen ………..507
1.740.839
562
1.645.683
passagiers-vrachtschepen
163
1.087.954
108
473.031
tankschepen
………..
90
441.569
137
548.405
koelschepen
………….
12
44.125
–
– –
Totaal
………….
772
3.314.487
807
2.667.119
Ouderdom der vloot.
leeftijd
1
aantal
j
br. reg.
tons
1
pCt
1
aantal
hii.
reg.
1
tons
pCi;
1
meerdan
1940
1 1
1
–
1 Jan. 19501
20
jaren
769
1.674.811
i
49,1
1
344
948.211
1
37,5
10-20 jaren
379
1.421.366
1
41,4
1
43
108.249
1
4.3
tot 10 jaren
/
79
,
328.627
1
9,5
501
1.468.279
1
58,2
Uit bovenstaande vergelijkende cijfers, blijkt, dat Italië met grote voortvarendheid aan de wederopbouw van zijn
vloot heeft gewerkt en er in geslaagd is de samen’tellin
niet onbelang’rijkt& verbeteren. Dit geldt pok voor de
gemiddelde ouderdom, die weliswaar nog voor aanzienlijke
verbetering vatbaar is, maar niettemin de’ toets der verge-
lijking met v66r de oorlog zeer wel kan doorstaan. Daar
in de loop van 1950 ‘verschillende der in aanbouw’zijnde
schepen, waaronder de 25.000 tons metende ,,Giuliö
Cesare” en ,,Augustus” alsmede de 12.000 tons. grote
,,Australië” gereeçl zijn gekomen, is de gemiddelde ouder-
dom per ultimo December nog enigszins gunstiger.
De grote bedrijvigheid in de Noorse scheepsbouw, ten-
slotte is te danken aan de vigejende bepalingen, die het
voor de Noorse reders moeilijk maken bestellingen in het
buitenland te plaatsèn. In feite geeft de Noorse Regering
slechts toestemming indien de reders te haren genoege
kunnen aantonen, dat de bouw, zonder beschikhaarstelling
van vreemde valuta door de Staat, kan worden gefinan-
cierd. Daar aan deze voorwaarde, die .Ihaar oorzaak vindt
in het tekort aan buitenlandse betaalmiddelen, slechts in
enkele ‘gevallen kan wordèn voldaan, zien de Noorse
reders zich verplicht zoveel mogelijk in het eigen land te
bestellen. Dit laatste plaatst hen overigens v’r wederom
andere problemen. De tegenwoordige capaciteit der Noorse
werven, die zich tot voor enkele jaren vrijwel uitluitend
met de bouw van schepen van kleiner type bezighielden,
bedraagt namelijk in totaal slechts circa 70.000 br. reg.
tons per jaar. Op 1 December jl bedroeg de totale inhoud der voor Noorse rekening iii aanbouw dan wel bestelling
zijnde topnage bijna 1,41 millioen br.re’g.tons. Het aandeel
der tankschepen bedroeg ruim 83 pCt. De spreiding der
bouwcontracten over de verschillende landen is als volgt:
In 1.000
Bruto Regis-
ter tons
r
Percentage
524
44,6
358
30,5
180
47
15,3
4,0
Engeland-
……………….
Zweden
…………………..
Noorwegen
……………….
46
,
3,8
Denemarken
……………….
Nederland
…………………
Duitsland
‘
…..
.
21′
1,8
Totaal
.
……………….
1
1.174
‘
100,0
Al deze schepen worden met motoren uitgerust.
De Duitse werven le
y
erden in het afgelopen jaar 64
schepen, metende 117.043 br.reg.tons aan Duitse reders
af, terwijl aan het eind van het jaar in totaal 112 schepen,
metende 405.700 br.reg.tons in aanbouw waren., Hiervan
zijn 19 schepen, metende 116.700 br.reg.tons, voor het
buitenland bestemd: Voornamelijk door aankoop van
tweedehandsschepen had Duitsland eind 1950 de beschik-
king over rond 1.500 schepen met een totale inhoud van
ruim 928.000 br.reg.tons, welke tonnage, naar verwacht
mag worden, binnen enkele maanden het millioen zal
overschrijden.
In Amerika was de bedrijvigheid in de scheepsbouw
gedurende het afgelopen jaar wederom gering. In feite
werden in het gehele jaar in totaal slechts twee opdrachten
aan een der op de Oistkust gevestigde werven verstrekt,
terwijl bij ,een zestal werven aan de Grote Meren in totaal
tien grote, voor de ertsvaart bestemde, schepen werden
besteld. Op 1 Januari 1950 waren op Amerikaanse werven
in aanbouw 37 schepen voor de grote vaart met een totale
inhoud van 620.000 br.reg.tons, terwijl de werven aan de
Grote Meren slechts één schip van 11.800 br.reg.tons voor
de ertsvaart in bestelling hadden. Het merendeel dezer
schepen kwam in de loop van 1950 gereed. Eind December
waren nog slechts drie passagiers-, drie troepenschepen,
vijf tankers en twee schepen voor de ertsvaart in aan-
bouw. De nog onderhanden tankers ‘hebben een
draagvermogen variërend van 26.000 tot 32.000 tons.
Het onvoldoende aantal’ opdrachten was oorzaak, dat het
aantal werknemers in de Amerikaanse scheepsbouw ge-
durende het afgelopen jaar opnieuw met 87 pCt tot
21.500 terugliep. Men heeft zijn hoop thans gevestigd op
het voornemen der Regering om vijftig standaardschepen
met een draagvermogen van 12.500 tons en-een snelheid
van 20 mijl te doen bouwen. Indien het Congres de be-
nodigde middelen – $ 126 ‘mln – voteert, betekent deze
opdracht een zeer welkome aanvulling van het bouw-
programma.
In Frankrijk, welks scheepsbouw de vierde plaats op
de ranglijst inneemt, overweegt men subsidiëring en’ wel
in dier voege, dat de Regering het nadelig verschil bijpast
tussen de hoge Franse bouwkosten en de elders geldende
prijzen. Ogenschijnlijk, indien men althans uitsluitend
afgaat op de in aanbouw zijnde tonnage, nl. rond 450.000
br.reg.tons per ultimo December, hebben de Franse
werven geen reden tot klagen. De moeilijkheid is, dat
Frankrijk niet met het buitenland kan concurreren,
derhalve, geen buitenlandse opdrachten kan secureren en
uitsluitend is aangewezen op bestellingen uit het eigen
land. De thans nog onderhanden schepen vormen het
resterend gedeelte van het zgn. vijfjarenplan voor de
scheepvaart, dat in 1945 werd opgesteld. .Men ziet dan
ook het einde der bedrijvigheid naderen en wil trachten op bovengenoemde wijze een al te ernstige terugslag te
voorkomen. Onderstaande vergelijkende cijfers geven de
tonnenmaat weer van de Franse koopvaardijvloot vôôr de
oorlog en thans:
1939
j
1950
Bruto register
tonnen
Passagiersschepen
………….
Vrachtschepen
……………
Tanksebepen
‘
……………..
1.165.557
1.244.898
‘
323.178
‘
696.967 1.607.849 600.887
Totaal
……………….
2.733.633
2.905.703
Zoals men ziet blijft de tegenwoordige passagiersviodt
nog aanzienlijk bij die van vôôr de oorlog ten achter,
zulks in tegenstelling tot vracht- en tankschepen’, ‘\vélkër
totale inhoud rond 640.000 br.reg.tons groter is dan vdôr
dc oorlog. De Deense werven tenslotte leverden in het
afgelopen jaar
i17
1OlO,a1 26 schcpen, metende circa 110.000.
14 Maart 191
ECONOMISCH-STA TIS1SCHE BERICHTEN
207
br.reg.tons
af.
1-let merendeel dezer schepen• bestond uit
snelle motor-lijnvrachtschepen met accommodatie voor
een twaalftal passagiers, maar onder de opgelevercle resp.
‘te water gelaten schepen waren ook drie moderne passa-
giers- en zes tankschepen van 14/11.000 tons.
De gebeurtenissen in Korea en de invloed daarvan
zowel op de algemene als de tankvrachtenmarkt, gevoegd
hij de overweging, dat onder de druk der herbewapening
en vorming van strategische voorraden, een daling der
bouwprijzen niet te verwachten as, leidde in het tweede
halfjaar tot een grote uitbreiding van het aantal opdrachten
nu bovendien niet langr beperkt tot tankschepen maar
tevens omvattend lijnvrachtsclepen alsmede schepen
voor de algemene vrachtvaart. Nog eens de Engelse scheeps-
bouw, nu eenmaal de primus inter pares, als voorbeeld
nemend, blijkt, dat het aantal door Engelse werven in
1950 geboekte opdrachten met een totale bruto-inhoud
van ruim 1,5 millioen tons, meer dan drie maal zo groot
was als het jaar tevoren. De helft der te bouwen schepen bestaat uit tankers, de wederhelft uit lijn-vrachtschepen,
schepen voor de algemene vrachtvaart en een beperkt
aantal schepen voor speciale doeleinden. In totaal had de
Engelse scheepsbouw per ultimo 1950 opdachten onder
handen resp. in bestelling voor de bouw van schepen met
een inhoud van rond 3,5 millioen br.reg.tons ter waarde
van circa £ 290 mln. Circa een derde gedeelte is voor
buitenlandse rekening. Dank zij het grote aantal bouw-
opdrachten is de Engelse scheepsbouw zowel gedurende
dit als het volgend jaar behoorlijk van werk voorzien.
Vergeleken met twaalf maanden geleden is de situatie
derhalve belangrijk gunstiger. De tonnenmaat der in 1950
opgeleverde schepen bedroèg ca 1,4 millioen br.reg.tons. Uiteraard zijn het niet slechts’de Er’gelse werven, die van
de jongste opleving profiteren. In ons eigen land zijn de
werven, met name voor de bouw van schepen voor de
grote vaart, ruim van opdrachten voorzien. Eind December
jI. bedroeg de tonnenmaat der op Nederlandse werven
in aanbouw zijnde schepen ruim 300.000 br.reg.tons,
terwijl de orders in portefeuille een tonnage van circa
100.000 br.reg.tons vertegenwoordigden. De in 1950 op-geleverde tonnenmaat bleef mbt rond 200.000 br.reg.tons
op het de laatste jaren gebruikelijk niveau. De Zweedse werven zijn eveneens goed bezet; een groot deel deroj-
drachten is voor buitenlandse, in het bijzonder Noorse,
rekening. Als typische bijzonderheid vrmeld ik de bereid-
heid van enkele giote Zweedse werven om aân Noorse
reders bouwcredieten ter hoogte van niet minder dan
70 pCt te verlenen, hetgeen uiteraard de oplossing van het
zelffinancieringsprobleem in het kader der vigerende
Noorse voorschriften vergemakkelijkt.
Is dus in het algemeen de positie der werven in de ver-
schillende landen wat de omvang der orderportefeuille
betreft gunstig, daarmede is niet gezegd, dat nu ook alle
problemen zijn opgelost. 1-let ligt voor de hand, dat de
scherpe stijging, die zich vooral gedurende de laatste
maanden op de grondstoffenmarkt heeft voltrokken,
ook aan de scheepsbouw niet ongemerkt voorbij zal gaan.
De grote behoefte aan staal, gevolg van de herbevapening,
de vraag naar tal van andere producten der metallurgische
en bi-metallurgische industrie doet vrezen, dat in de
civiele sector met de mogelijkheid van tekorten en in ieder
geval met min of meer aanzienlijke vertraging in de levering
rekening moet worden gehouden. De gevolgen der te ver-
wachten prijsstijgingen komen weliswaar, behoudens
het overigens beperkt aantal contracten, dat in de eerste
helft van 1950 tegen vaste prijzen werd gesloten, ten laste
van de opdrachtgevers. Deze hebben zich niet verzet tegen
het weder instellen der ,,time and lime basis”, waarbij een
eveituele stijging van materiaalprijzen en lonen voor hun
rekening komen, maar daarmede is het probleem . der
materiaalvoorziening zelve niet opgelost.
)
Daarbij komt
in Engeland als storende factor bovendien nog de nationa-
lisatie der staalindustrie, waarvan men in Engeland,
behalve in de kring der Labour-party, weinig goeds ver-
wacht.
Wat tenslotte de scheepsbouwprijzen zelve betreft,
geeft onderstaande aan ,,Fairplay” ontleende tabel een
beeld van de stijging, w’elke zich sedert Januari 1945 heeft
voltrokken. Daarbij, is uitgegaan van een motorvracht-
schip van 9.500 tons draagvèrmogen.
Gemiddeld
uurloon
Stalen platen
prijs per ton
1
Bouwprijs per
1
ton ciraagverm.
Jan.
1945
28,5
100
1
1.
3.0
t
100
26.0.0
1
100
1946
39,3
1
103
1
16.19.6
1
105
28.
0.0
108
1947
33,5
1
)
1
117
1
17.
4.6
1
107
31.10.0
12t
1948
35,8
1
)
126
1
18.
3.0
1
12
37.
0.0
1
142
1949
36,5 ‘)
1281
18.11.6
1
115
40.
0.0
1
154
1950
36,6
1
)
1
128
1
20.14.6
1
128
43.
0.0
1
162
1951
–
–
20.14.6
128
46.
5.0
175
1)
ApriI-‘ijfers.
De laatste stijging van de bouwpi’ijs is toe te schrijven
aan de jongste loonsverhoging, \\’aardobr het standaard-
loon van 109/- in April 1950 tot 120/- is gestegen. Zoals
uit de tabel blijkt zijn de houwprijzen sedert het eind van
de oorlog aanzienlijk gestegen en de huidige situatie
doet verwachten, dat de stijging nog verdere voortgang
zal hebben. De stijging der scheepsprijzen ‘is, sedert
Korea, overigens niet beperkt gebleven tot . nieuw te
bouwen schepen. Zo is bijvoorbeeld de prijs van tijdens
de oorlog gebou’de schepen van het ,,Empire”-type
vergeleken met een half jaar geleden vrijwel verdubbeld.
Hetzelfde geldt voor de weinige motortankers, die de
laatste tijd van eigenaar zijn verwisseld. De meeste
rederijen toch geven ei’ de.voorkeur aan haar vloot in
tact te houden resp.’ zo mogelijk uit te breiden, zodat het
aan’bod beperkt is. Uit het voorgaande blijkt, dat 1950
ook voor de scheepsbouw een veelbewogen jaar is gewealt.
Indien de politieke spanningen en daarmede de druk op
de Erondstoffenmarkt verminderen, kan de scheepsbouw
de naaste toekomst intussen met vertrouwen tegen gaan.
Rotterdam.
C. VERMEY.
Berekening van het pachtpeil in samefihang met
het prijspeil der landbouwproducten
Zoals bekend, moeten de pachtovereenkomsten schi’ifte
lijk worden aangegaan en behoeven zij, behalve wanneer
zij betrekking hebben op zeer kleine pachtobjectên, de
goedkeuring van de Grondkamer.
Een’ zeer belangrijk element bij de beoordeling der
pachtcontracten door de Grondkaniers is de hoogte van
de pachtprijs. De Grondkamers baseren zich hierbij op
art. 41 van het Pachthesluit, met name of er bij de door
partijen overeengekomen pachtprijs nog wel sprake is
van een redelijke winst. In de praktijk van de toetsing
der pachtprijzen wordt de strekking van art. 41 PB als
regel in objectiev zin opgevat. Dit wil zeggen, dat men,
ongeacht de persoonlijke kwaliteiten van de pachter,
ziQh afvraagt of de overeengekomen pachtprijs van hot
betreffende pachtobject in vergelijking met soortgelijke objecten,’al dan niet te hoog geacht moet worden. Deze
gang van zaken vereist, dat de Grondkame’rs zich een
voorstelling moeten maken, wat zij als toelaatbaar ,,paclii-
208
ECONOMISCII-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Maart 1951
peil” menen te moeten aanhouden. Inzake het aan te
houden pachtpeil bestaat ter wille van de coördinatie
overleg met het Ministerie van Landbouw, doch opgemerkt
moet worden, dat de Grondkamers op het standpunt
staan, dat zij ter zake autonoom zijn.
Een van de moeilijkste opgaven voor de Grondkamers
en voor het met haar samenwerkende Ministerie is het
aangeven van een praktisch bruikbare basis voor het
vaststellen van het pachtpeil. Dit vraagstuk doemt telkens
weer op, wanneer men wijziging van het pachtpeil geboden
acht. Het blijkt dan steeds, dat de weg, die art. 41 aan-
geeft en die men voor de vaststelling van het pachtpeil
meent te moeten volgen, niet goed begaanbaar is. Immers,
art. 41 PB ziet de pacht als een restpost. En, nog afgezien
van het onbevredigende, dat hierin voor de verpachter zit,
kan men deze restpost slechts leren kennen, w’anneer men
beschikt over voldoende gegevens betreffende de bedrijfs-
uitkomsten, liefst over een aantal jaren, terwijl men zich
tevens een voorstelling moet maken van het gewenste
inkomen van de boer. Aan voldoende en betrouwbare
gegevens over de bedrijfsuitkomsten, welke bovehdien
tijdig beschikbaar zijn, heeft het gedurende de oorlog en
ook daarna veelal ontbroken en wat een redelijk gemiddeld
inkomen voor de boer geacht kan worden, daarover durft
en kan een Grondkamer in dit tijdsbestel, waarin nog geen
economische stabiliteit verkregen is, zich moeilijk positief
uitspreken. Daarbij komt nog een andere moeilijkheid.
Bij de kostprijsberekeningen der landbou wproducten is
de pacht als kostenelement een gegeven grootheid. Welnu,
zo redeneert men dan, wanneer wij bij eenmaal op basis
van de kostprijzen vastgestelde richtprijzen, de pachtprijs
verhogen, betekent dit eigenlijk, dat de richtprijzen te
laag worden, omdat bij de kostprijsberekeningen niet van –
de door ons intussen gewijzigde pachtprijs kon worden
uitgegaan. Hoewel hier tegenover staat, dat het hij de
l)achtprijsbepaling niet gaat om ce winst op enkele
producten, maar om het gehele bedrijfsresultaat, leidt het
bovenstaande toch tot een zekere schroomvalligheid bij
de verhoging van het pachtpeil, vooral wanneer de richt-
prijs van één bepaald.product, zoals bijv.. van de melk,
van veel invloed op het bedrijfsresultaat kan zijn.
Het is duidelijk, dat art. 41 PB door al deze moêilijk-
heden hij de vaststelling van het pachtpeil niet goed han-
teerbaar is. Blijkbaar heeft men dit ook wel ingezien bij
de samenstelling van het Voorontwerp Pachtwet. Het
begrip ,,redelijke winst” is hier verlaten. De Minister van
Landbouw zaJ in overleg met de Grondkamers en de Hoge
Grondraad pachtnormen vaststellen. De pachtnorm strekt
tot waarborging van een redelijke opbrengst van het
gepachte (met inachtneming van de belangen van pachter
en verpachter). Dit laatste zegt eigenlijk weinig en dit is
vermoedelijk ook de bedoeling geweest na de ervaringen
met art. 41 PB opgedaan.
Intussen behoudt het vraagstuk tot het geven van een
grondslag aan het pachtpeil zijn urgentie: En al zal in
deze materie ook veel aan de ,,feeling” van de Grond-
kamers moeten worden overgelaten, vooral wat de detail-
lering van het pachtpeil betreft, zo bestaat er toch be-hoefte aan een zekere grondslag. Naar mijn opvatting
kan deze gevonden worden door het pachtpeil te binden
aan het prijspeil der landbouwproducten. En het is mijn
bedoeling in dit artikel hiervoor een werkwijze aan te
geven en de normen per groep van landbouwgebieden te
berekenen.
In het verleden bestond een zeer nauwe betrekking
tussen het prijsbeloop der landbouwproducten en de
pachtprijzen, waarop door mij vroeger
1)
reeds de aandacht
is gevestigd.
Zowel voor Nederland ,,totaal” als voor een viertal
‘) Ir
S. H.
de J’ong: Over de oorzaken van niveauschommelingen
en niveauverschillen van pachtprijzen van boerderijen”. ,,De
Pacht”
1943,
blz.
378
e.v.
groepen van landbouwgebieden bleek het voor het tijdvak
1927/28 t/m 1938/39 mogelijk, het verband tussen de
pachtprijzen van boerderijen en de indexcijfers der land-
bouw-, respectievelijk veeteeltproducten door enige een-
voudige regressievergelijkingen weer te geven. Deze
regressievergelijkingen zijn hieronder vermeld; P stelt
hierin de pachtsom in guldens, L het jaariridexcijfer der
landbouwproducten en V het jaarindexcijfer der veeteelt-
producten voor (L .en V als driejaarlijks gemiddelde).
Zeekleigebied
……………………
.
P = 1,40 L
+ Z72
Weidestreken ……………………
.= 1,42 V – 3,47
Rivierkleigebied ………………….
P = 1,15 V
+ 7,43
Zandgronclen
……………………
P = 0,63 V
+17,25
Nederland
……………………..
.= 1,09 L
+ 5,42
Het zou nu ongetwijfeld in verband met de hierboven
geschetste moeilijkheden bij de vaststelling van het pacht-
peil van veel belang zijn, wanneer men deze betrekking,
welke tussen het prijspeil der landbouwproducten en de
prachtprijzen bestond, weer zou kunnen herstellen. De
hierboven vermelde regressievergelijkingen kunnen hierbij
wellicht het uitgangspunt vormen.
Als bezwaar tegen het gebruik der formules zou kunnen
worden aangevoerd, dat zij berekend zijn over een tijdvak,
waarvan wordt aangenomen, dat de pachtprijzen in het
algemeen te hoog lagen. Men vergeet hierbij veelal, dat
als gevolg van de Crisis-Pachtwet in de jaren dertig een
niet onbelangrijke aanpassing van de pachtprijzen aan
het gedaalde prijspeil heeft plaats gevonden. VOorts is bij
de berekening der formules steeds uitgegaan van het
verband tussen de pachtprijzen en het gemiddelde der
prijsindexcijfers der laatste drie jaren. Hierdooi’ is de
samenhang tussen deze twee reeksen van gPgevens Ver-
beterd en komt de meer
geleidelijke
aanpassing der pacht-
prijzen aan het prijspeil beter tot uitdrukking. Dit heeft
ook het voordeel, dat bij extrapolatie de berekende pacht-
prijzen het prijspeil geleidelijk zullen volgen.
Met één omstandigheid dient men echter wel rekening
‘te houden, ni. met de’wijzigingen in de omvang van de
landbouwproductie in vergelijking met véér de oorlog.
Zo bed(aagt het gemiddelde der indoxcijfers van de om-
vang der landbouwproductie over de jaren 1947/48 t/m
1949/50 81, dat der veeteeltproductie 75
2),
terwijl de
cijfers van de drie oogstjaren 1937/38 t/m 1939/40, aan
de oorlog voorafgaande, respectievelijk 102 en 101 be-
droegen. De prijsindexcijfers der landbouw-, respectievelijk
veeteeltproducten zullen dus thans een correctie moeten
ondergaan in evenredigheid met de gedaalde omvang van
de landbouwproductie t.o.v. het tijdvak van vÔÔr de
oorlog.
Hieronder is nu voor de verschillende groepen van land-
bouwgebieden, alsmede voor Nederland ,,totaal”, het
pachtpeil van boerderijen berekend voor het jaar 1949/50.
De waarden van L
1
en V
1
stellen in de formules thans
de gecbrrigeerde driejaarlijkse gemiddelde’ prijsindexcijfers
over 1947/48 t/m 1949/50 voor.
De oorspronkelijke gemiddelde prijsindexcijfers zijn voor
L = 182 en V = 185. Zoals hierboven reeds werd vermld,
bedroeg het gemiddelde indexcijfer van de omvang van
de landbouwroductie in de jaren 1947/48 t/m 1949/50
81, terwijl dit gemiddelde in de jaren vôér de oorlog
(1937/38 t/m 1939/40) 102 bedroeg. Het gecorrigeerde prijsindexcijfer der landbouwproducten L
1
wordt dan:
81
102
x
182 = 145. Het gecorrigeerde prijsindexcijfer der’
veeteeltproducten V
1
wordt:
75
– x
185
137. .
..
101 .
.
2)
Volgens de indexcijfers van de omvang, der landbouwproductie
(basis
1935/36 – 19391’40 = 100),
samengesteld door het C.B.S..
14 Maart 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
209
Berekening pachtpeil van boerderijen 000r 1949150.
Gecorr.
Berekende
Gebied
Formule
prijs-index-
pacht
cijfer
per ha
Zeekleigebied
P= 1,40
L,
+ 2,72
L,
= 145
t 205
Weiclestreken
P = 1,42 V, – 3,47 V, = 137
191
Rivierkleigeb…
P = 1,15 V, + 7,43 V, = 137
. 164
Zandgronden
P = 0,63 V
1
+17,25 V
1
= 137
103
Nederland
P = 1,09
L, +
5,42
L,
= 145
163
De hier berekende pachtprijzen kunnen nu het
uitgangs-
punt
vormen bij de bepaling van het pachtpeil. Zij hebben
het voordeel, dat zij zijn aangepast aan het prijspeil der Iandbouwproducten, terwijl voorts met de omvang van
de landbouwproductie, in vergelijking met vddr de oorlog,
rekening is gehouden Men kan de berekende pachtprijzen
zo nodig in verband met de bedrijfsuitkomsten bezien en
het bedrijfsresultaat bij de ,,berekende” pachtprijzen na-
gaan.. Men krijgt dan al zeer spoedig een indruk in hoe-
verre de berekende pachtprijzen onder de huidige omstn-
digheden redelijk zijn te achten. De berekende pachtprijzen
liggen ongetwijfeld nog aanmerkelijk hoger dan het thans
gangbare pachtpeil. Maar zij geven de richting aan tot
welk niveau de ,,aanpassing” ook op dit gebied zich zal
moeten voltrekken, indien het huidige prijsniveau der
Iandbouwproducten zich handhaaft.
• Een aanpassing van het niveau der pachtprijzen van
boerderijen
is voorts nog van zeer grote betekenis in ver-
band met een redelijke beloning van het gebouwenkapitaal
in de landbouw. Dit laatste laat door het nog steeds te
geringe verschil, dat tussen de pachtprijzen van het
behuisde
en het
onbehuisde
landbestaat, nog wel een en
ander te wensen over. 1-let bedrag voor onderhoud en
assurantie der gebouwen bedraagt thans gemiddeld voor
boerderijen ,ongeveer f 30 per ha 3).
Wil men dan nog enige
rente rekenen voor het gebouwenkapitaal (op vooroorlogse
stichtingswaarde), dan komt men al spoedig tot een bedrag
van f 45 per ha
4).
Beziet men de hierboven berekende
pachtprijzen van boerderijen in dit licht, dan komt men
tot de conclusie,• dat de pachtprijzen van het
onbehuisde
land in het Zeekleigebied, de Weidestreken en het Rivier-
kleigebied respectievelijk gemiddeld f 160, f 145 en f120
per ha zullen moeten bedragen, terwijl de pachtprijs van
het onbehuisde land voor de Zandgronden dan op rond
f 75 is te stellen. 1-loewel in de drie eerstgenoemde ge-
bieden dit peil voor het onbehuisde land gemiddeld nog
niet is bereikt, gaat het al aardig die kant uit. Hetgeen
moeilijk kan uitblijven, wanneer men bedenkt, dat de
druk der wâterschapslasten
5)
nog steeds toeneëmt.
Voorburg.
Ir S. H. DE JONG.
Met uitzondering van de Zandgronden, waar het rond
f20
per ha bedraagt.
‘) Het discutabele punt der arschrijving is hier buiten beschouwing
gelaten.
‘) Vergelijk in dit verband: ,,Het rappost van de Commissie
\Vaterscliapslasten”, uitgebracht door de Unie van Waterschaps-
bonden en de Stichting voor de Landbouw
(1949).
‘I#.
Een navolgenswaardig vonnis van een
Belgisch rechter
Evenals Nederland zijn Bdsluit Vijanelijk Vermogen
(E 133) van 20 October 1944 kent, heeft België zijn Wet
van 23 Augustus 1944, waarbij het gehele Duitse vermogen
in België onder beheer van het ,,Office des Séquestres”
werd gesteld. De Belgische wet spreekt in art. 1 van ,,alle goederen, rechten of belangen”, terwijl art. 4 hiervan nog
een nadere opsomming in vier groepen-geeft, hetgeen
overbodig lijkt, daar de omschrijving van art: 3 reeds zo
ruim mogelijk is genomen. Het woord ,,merken” wordt
niet genoemd,. zulks in tegenstelling tot E 133, waarvan
art.. 1 sub 8 het woord ,,handelsnambn” als in beslag te
nemen vermogensbestanddeel noemt.
Op grond van de ruime tekst van art. 1 huldigt het
,,Office des Séquestres”, evenals in ons land de Stichting
Beheer Vijandelijke Octrooien en Merken, de opvatting,
dat ook de Duitse merken, onverschillig of ze geregistreerd
zijn dan wel niet-geregistreerd, doch wel gebruikt, als
vermogensbestanddelen onder beheer staan. Er zijn echter
ook in België stemmen opgegaan, die de Regering resp. de
séquester er opmerkzaam op hebben gemaakt, dat deze
laatstgenoemde instantie geen rechtsmacht over merken
kan uitoefenen, wanneer het betreffende bedrijf buiten
België is gelegen, zulks ten gevolge van art. 7 van de
Belgische Merkenwet van 1879. Want dit artikel, hetwelk
met art. 20 van onze Merkenwet (1893) overeenkomt,
bepaalt immers, dat het merk slechts met het bedrijf kan
worden overgedragen.
Evenals de Stichting in Nederland, heft in België de
séquester bij invoer van Duitse merkariikelen een licentie-
recht. De Lyra-Bleistiftfabrik te Nürriberg bood aan de
séquester 2 pCt van het factuurbedrag aan, doch dit
percentage was deze te laag. De potloden werden daarop
zonder licentiebetaling ingevoerd, waarop de. séquester
de potloden in beslag nam, daar het recht tot gebruik
van het merk (Lyra, Lyrato, Orlow)’ slechts hem zou
tekomen. Hij dagvaardde daarop de Belgische vertegen’-
w’oordiger.
In het proces beriep zich de séquester
01)
het feit, dat
volgens de internationale rechtsopvatting de merken van
één en dezelfde fabriek, in de verschillende andere staten dan waarde fabriek ligt,’van elkaar onafhankelijk worden
geacht. Dit volgt uit art. 6 quater lid 1 van het Unie-
tractaat, hetwelk bepaalt, dat in enig land merken kunnen
worden overgedragen me’f het zich in dat land bevindende
deel van de stamonderneming elders.
De Brusselse rechter stelde daartegenover, dat zulks
irrelevant is,. doch wèl ,van belang is ,,si les marques
dépendent ,ou non de l’établissement auquel ellesse rat-tachent”. 1-lij voerde vervolgens, aan, dat het merk on-
miskenbaar onafscheidelijk met het bedrijf is verbonden:
,,ce hen est incontestable puisqu’il résulte de l’article 7
de la bi du ier avril 1879 consacrant le principe de l’insé-
parabilité de la marque et de. l’étahlissement”. Daaraan
knoopt hij de volgende overwegingen en consequenties
vast. De séquester kan het recht tot gebruik van het merk,
hetlicentierecht, niet anders dan met het bedrijf.over-
drgen (,,la cession de la marque en Belg.ique ne peut se – concevoir sans celle de l’établissé’ment). Deze potloden
worden echter uitsluitend in de Lyra-fabriek in Duits-
land gemaakt. Deze fabriek heeft in België slechts een
vertegenwoordiger. De séquester heeft dus geen recht
op het bedrijf van de Lyra-fabriek en kan dus ook het
betieffende merk niet overdragen of daarop licentie
verlenen, evenmin als Lyra, zonder overdracht van en
fabriek in België, in dat land gebruiksrechten aan eon,
persoon of. instantie .zou kunnen verlenen. Deséquester
kan, daar .hij geen rechten op het merk heeft, dus ook de
vertegenwoordiger niet verhinderen de Lyra-potloden
210
ËCONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN
14
Maart 1951
te verhandelen. De eis van de séquester werd (13 November
1950) afgewezen, doch deze is in hoger beroep gegaan.
De redenering van de Belgische rechter is een correct
volgen van wat er in het Merkenrecht ligt verankerd:
zonder het bedrijf is het merk een vermogensbestanddeel,
dat niet kan worden benut. Zijn vonnis stelt de Wet van
23 Augustus 1944 terzijde voor de merken, waarvan het
betrekkelijke bedrijf zich buiten België bevindt. De Duite
exporteurs kunnen dus Duitse waren met in België of te
Bern (internationaal) geregistreerde merken in België
invoeren, ook al staan deze merken onder beheer, tenzij de
fabriek een ,,établissemènt” in België heeft. De vertegen-
woordiger moet zich dus beperken tot het uitsluitend
verhandelen van de waren zonder meer. Flet merk blijft
een niet voor de sôquester toegankelijk vermogens-
bestanddeel, zelfs als de Belgische koopman het’merk als
makelaar-vertegenwoordiger benut. Zelfs zullen de Bel-
gische vertegenwoordigexs namens de Duitse fabrikant
kunnen optreden tegen oneerlijke concurrentie, bijv. as
de séquester het merk zou gebruiken of imiteren. In het
begrip ,,établissement” ligt opgesloten het fahrieksgeheim,
het recept, de standaardkwaliteit van het product, alles
datgene, wat de squester niet kan overdragen, waarop de
séquester geen licentie kan verlenen, zonder van het
,,établissement” zelf eigenaar-beheerder te zijn, hetgeen
slechts het geval is, als het in Be1gi6 is gelegen.
In Nederland acht de Regring resp. de Stichting,
dat E 133 aan art. 20 van de Merkenwet derogeert (evenals
de séquester in België). Ook de Nederlandse rechter (arr.
rb ‘s-Gravenhage, 30 April 1946, Ned. Jurpr. no 643)
heeft zich aldus uitgesproken, dat art. 3 van E 133 (de
massale overgang van Duits eigendom op -de Staat der –
Nederlanden) t.a.v. de merkengeen zin zou hebben, ih-
dien art. 20 van de Merkenwet van kracht zou blijven;
E 133 art. 3 derogeert dus aan art. 20 van de Merkenwet
De Regering, casu quo de Stichting, en deze rechter, zijn
op de in E 133 art. 1 sub 8 ingeslagen, verkeerde, weg
blijven voortgaan (evenals de séquester in België) in plaats
van E 133 slechts daar toepasselijk te verklaren, w’aa
ook het bedrijf in Nederland is gevestigd.
De redenering Van de Belgische rechter gaat intussen slechts op in die landen, waarin het merk aan het bedrijf
is gekoppeld. Ook voor Nederland geldt derhalve zijn
argumentering. Er is echter een ander argument, hetwelk
voor alle landen geldt, ook daar waarn de nationale wet-
geving het merk niet aan het bedrijf is gekoppeld. Men
bedenke, dat deze nationale wetsbepaling voortvloeit-
uit de overtuiing, dat het merk bij het bedrijf behoort,
omdat het merk aan de consument een waarborg biedt.
voor een gelijkblijvende kwaliteit, ter verkrijging waarvan
hij het bepaalde merkartikel koopt. Een uitvinding kan
zonder nadeel van de- ene fabriek op de andere worden
overgedragen, doch het merk is een persoonlijke garantie. van een bepaald bedrijf voor de stabiliteit van zijn kwali-
teit. De rechter te Bruse1 had derhalve ook en eigenlijk
met nog ineer recht — aangezien dit het basisbeginsel is -.
zijn uitspraak op deze essentie, op de natuur van het
merk, dat niet anders dan een accessoir begrip is, kunnen
gronden. Hij zou dan een uitspraak van nog meer prin,
cipiële aard hebben gegeven dan met een blote verwijzing.
naar art. 7 van de Belgische Merkenwet. Wei bood dit
art. natuurlijk op eenvoudiger wijze een grondslag voor
zijn vonnis; doch op het evengenoemde basisbeginsel
is een belangrijk gedeelte van het internationale merken-
recht met name art. 10 his. (met zijn aanvullingen) van het
Unietractaat opgebouwd ‘).
Scheveningen.
Dr C. SCHOUTEN.
4
Zie hierover mijn artikel in ,,E.-S.B.” 1753 van 13 December 1950.
LONDON LETTER
During the current month the British people are to
have another half an ounce of sweets added to the personal
ration each week. And recently the Board of Trade freed
certain vegetable oils from the need of an export licence.
A Briton
may,
from this week, open up a new milk round.
These are, however, only the die-hards from a period
which has now past. In future, the motto for the civilian at
least is going to be ,,less and less”. This twilight period
will have a morbid interest- for the economist, for he
will be able to see whether Governments have learned
anything from their previous experiments. As freedom
returned, politicians were apt to say that the controls
they had exercised had been necessary, and that the
controls had been imposed in the best possible way.
Now, they – or their successors — have to search their –
memories and consciences to see whether, ‘in fact, all
was for the best.
In some ways, Britain will not find this period of
restriction very 9evere.
rrhe
people heie, it is true, never
had to drink roasted tulip bulbs and acknowledge the
result as coffee. Cigarettes were never officially allocated,
though there was a very long period when smokers had
to be very polite to the girl in the kiosk. Coffee was not
a matter for coupons, but the limitations on the milk
supply made café au lait – our main method of drinking
coffee – an impossibility. But if the people here have not
endured the extreme privations, they have clung to their
chains much longer than most. The following articles are
still on the ration: tea, sugar, butter, margarine, cooking
fat, bacon, eggs, meat, cheese, confectionery and coal.
These eleven items just cannot go back on the ration for
they are there already. The amounts can becut. Indeed
the roast beef of old England has been cut to a mere
eightpennyworth of meat – say, a smali-sized chop —
per week. But for years and years we have been unable
to splash out on a large box of chocolates. So long have we
beendominated by coupons that a girl in her late teens
can harely remember spending her Saturday pocket
money without coupons. In a waj, as 1 have said, the
British will not find.the peiod unduly hard, so strict has
been our training. –
1f, on the other hand, we have been forbidden the fruit
of completely free purchases so long- that we might be
losing the laste for it, we have not had to submit to the
stern discipline of equating supply and demand. For a
long time we dodged this question by means of -price
control and subsidies. Now the rush to buy commodities
in the world markets is forcing unvelcome attOntion on
thisvery point.
rrhe
economy, if it lives outside of its own
iron curtain, must feel these rude shocks. Andt rationing
by the purse is spreading. I-Iardiy a day passes without
sorne article or other goes up in price. This in a free
market where supply is not sufficient to meet demand
is nothing very remarkable: But Britain is not a free
market; we have a double system: utility and non-utility.
Briefly, utility articles are made to a Government specifi-
cation which may, in certain trades, relate only to
durability; the profit margins at all stages in this country
are controlled. The variations which can be played on
the utility scheme for different trades is almost endless.
As the Government controls the profit margins, it can be
assumed that any increases in the price of utility goods is
absolutely unavoidable. The Utility mark (CC 41) can be
applied to a very wide range of good; from fur coats to
handkerchiefs. Slowly, u tility prices are rising, and the
,
‘oi.st is yet
1
to come. –
The goods not made to the Government specification
are not suhject to profit control. Flere price changes are
not so frequent as in a fi’eer economy, for most non-
14 Maart 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN –
211
utility lines bear purchase’tax. An increase in price means
an increase in purchase tax, so that the purchase tax has
a multiplying effect. The chairman – of Woolworths, the
chain stores, illustrated this recently. Toilet rolls went
up by is. 5 d. per dozen, the purciase tax rose by 7d.,
leaving the shopper to pay 2s. per dozen more. This is
rationing by the purse, with a vengeance, since many of
the items hearing purchase tax are in reality, necessities,
though theoretically they are luxuries.
Purchase tax began its life as a restriction on purchasing
power. The more it failed in that purpose,the better it
succeeded as a revenue producer. In the post-war spending
boom, it was a great revenue producer. In the rearmament
period, it will resume its deal role, with, 1 fear, an additional
twist in the next Budget, just to remind those who have allowed familiarity to breed forgetfulness. Thus, on the
one hand we have a scheme to prevent the purse from
having the final say, and on the other a plan which
exaggerates price movements.
This does not complete the methods of rationing. There
is the method of rationing by absence. Because of the
shortage of copper and zinG, the Government has issued
a long list of goods whose manufacture has been prohibited.
To take one minor item: from now on, no more brass
drawing pins can be made. When the present stocks have
been used up, the nation’s ration of brass drawing pins
will be nil. This, in itself, is not catastrophic. But the
effect of the whole list is going to be highly inconvenient.
And, of course, it can be extended and probably will be,
as substitution causes shortages to ripple over the economy.
Then, some raw materials are rationed according to
the consumption on a date line. Manufacturers using
copper, zinc and lead for articles not on the prohibited
list can use only a given percentage of their 1950 con-
sumption. Naturally, defence will have its share. As
rearmament grows,
50
its percentage will rise over 100
per cent.., and at the same time, the percentage for
other uses will .drop. Alreacly this is causing an unofficial
scheme of raioning. At the recent furniture exhibition,
a maker of brass hinges and metal fittings ehibited the
following notice: ,,We regret that in view of the rationing
of raw materials, we feel that it would be inadvisable to
have our usual display. All available supplies will be
rationed to our regilar customers”. Thus the scarcity of
brass might make furniture scarce, ‘liether the timber is
there or not. We are back to the black coffee days.
This rationing by absence, complete or partial, is nothing
new. It is just cropping up -in new places. There- can be
very few places in the world where houses are not rationed.
There just are not enough to go round, and whether they are allocated by purse, by influence, or by some form of
social ‘measurement, is of little or no consequence to the
family which has to put up with cramped conditions.
What will the Government ‘policy be? Will it extend the use of coupons, that is to say will it rely more on rationing
by abstinence? Will it cut off supplies at the source,
so that rationing by absence must follow? Or will it rely
on rationing by the purse? The answer is that the Govern-
ment will be opportunist. In the Budget next April, the
Chancellor has to provide £ 1,300 millions more for defènce.
lespite the fine speeches about increased production,
he knows that he will have to raise taxes. Part of his work
is done for him automatically by the purchase tax; as
raw material prices rise, heobtains more revenue. But he
will almost certainly increase 6ompany taxation and
tighten up the purchase tax. He might put up income tax.
In other words, he will cut down the size of the, purse,
whose power is diminished by Øice changes. As shortages
obstruct thè defence programme or as our overseas
suppliers reduce our quotas, industry will have allocation
schemes foisted oi it, and it \vill have to operate its own
restrictions as best it can.
The essentials are supposed to be provided, either by
rationing or by utility prices. Rationing by official decree
will only be extended if rationing by the purse fails to
restrict demand. And that system has, as yet, not failed.
The rearmament programme is not very extensive .yet.
As it grows, demaiid for civilian goods must decrease, but
as time goes on, prices will.continue to risc, and civilian
demand will drop. Official rationing depends on the pro-‘
gress of the race between rearmament – at home and abroad – and prices. And in time of peace, the people-
will stand for a great deal more rationing by absence than
in war. My guess is that we shall muddle through, relying
more on the scarcity of money to do the job, which
theorists claim should be done by coupons.
Lonclon,’i\iarch
2, 1951.
–
HENRY 1-IAKE.
AANTEKENINGEN
Finse prôblemen
De notitie betreffende ,,Finlands herstelbetalingen in
natura”
1
) heeft de aandacht gevestigd op enkele pro-
blemen, waarmede dit land momenteel te kampen heeft.
Daar ons land na Engeland en Dénemarken Finlands
belangrijkste handelspartner is, willen wij iets meer zeggen
van de aangeduide moeilijkheden.
Binnen het kader van Finlands economie gaat de
industrie een steeds grotere rol spelen: ca 40 pCt van het
nationale inkomen wordt door haar gevormd en waarschijn-
lijk zal dit percentage nog toenemen naar mate het indus-
triële apparaat wordt uitgebreid. De toenemende belang-
rijkheid van de Finse industrie betekent echter voor dat
land een ingrijpende structurele verandering. In de eerste
plaats kunnen in een fabriek veel meer personen werk
vinden dan in een agrarisch bedrijf, hetgeen op vele plaat-
sen een grotere concentratie van werknemers veroorzaakt.’
Hierdoôr ontstaan problemen betreffende de huisvesting,
sociale.voorzieningen, etc. De bouwindustrie behoort dan
ook tot die takken van de industrie, die de vraag niet kun-
nen bijhouden, al zijn hiervoor nog andere redenen te
noemen. Reeds heeft de Regering moeten ingrijpen, daar
er gebrek aan bouwmaterialen ontstond. In Ide tweede
plaats worden de mogelijkheden voor investering en be-
legging oieer gevarieerd; ten derde verbreedt industriali-
satie de algemene basis van een land en kan zijn positie
t.o.v. andere landen, worden verstevigd. Nu is het een feit,
dat de Finse industrie ter afdoening van herstelbetalingen
belangrijk is uitgebreid, maar hieruit mag ‘niet worden
/ geconcludeerd, dat na September 1952, als de herstelbeta-
lingen waarschijnlijk voldaan zullen zijn, het voetstuk
onder de industrie wordt weggetrokken.
Het nieuwe Fins-Russische handelsverdrag, dat van
1951 t/m 1954 loopt, voorziet in de levering van schepen,
maghines en andere industriële producten, waarvan de
waarde 70 pCt van de tota
1
le export uit Finland naar.Rus-
land zal uitmaken. Bedenkt men, dat de Waarde van de
leveringen in totaal 1.410 mln roebel, di.
S
350 mln, zullen
bedragen en vergelijkt men dit met de $ 226,5 mln herstel-
betalingen plus de ca $ 130 mln vrije leveringen in een
twee maal zo lange periode, dan blijkt het nieuwe handels-
verdrag een belangrijke toeneming van de Fins-Russische
handelsbetrekkingen te betekenen. Men bedenke tevens,
dat juist door het’feit, dét de Finse industrie zo jong is,
men bij de opbouw van het industriële apparaat gebruik
heeft kunnen maken van de ervaringen, die mep elders
1)
Zie
,,E.-S.B”
van
7
Februariji.,
blz. 116.
21
.
ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERJCIITEIV
14 Maart 1951
moeizaam heeft opgedaan. Vele Finse deskundigen reisden
in het buitenland – vooral in. de Verenigde Staten –
om kennis te maken met de vooruitgang op technisch
en economisch gebied gedurende de laatste jaren. 1-let ge-
volg is, dat de uitrusting van de fabrieken zeer modern is.
Ook heeft men door toepassing van rationalisatie en stan-
daardisatie bereikt, dat de kostprijs van de producten
dusdanig is, dat men met het buitenland kan concurreren.
De tevredenheid over deze producten is -van die aard,
dat men verdere .orders mag verwachten en ook in de
handelsverdragen wordt meer en meer in de levering van
schepen, machines, electrotechnische artikelen enz. voor-
zien. Verder w’erkt men thans in hoog tempo aan de uit-
voering van een plan, dat voorziet in de bouw van elec-
trische centrales in Noord-Finland, waardoor te zijner
tijd: de dure, deviezen verslindende, kolenimporten ver-
vangen zullen kunnen worden door stroomleveranties
uit eigen land. Wij menen te mogen concluderen, dait de
toekomst van de Finse industrie, hoewel er zekereen
vraagstuk inzake de grote capaciteit in sommige sectoren
bestaat, niet zo somber is als men na lezing van boven-
genoemde notitie zou vermoeden.
Veel ernstiger is het probleem van de inflatie, welke
niet alleen economisch doch ook sociaal spanningeh ver-
ooraakt. Wij herinneren in dit verband aan de grote
stakingen van het afgelopen jaar, waardoor de bruto-
waarde van de industrië(e productie ca 20 mrd Finse mark
minder was dan..men verwacht had. De Finse Regering
is er tot op heden niet in geslaagd de loon- en prijsbeweging
te beheersen. De moeilijkheden vinden hun oorzaak in
het feit, dat de Regering de fabrieken, die producten
leveren welke als herstelbetaling naar Rusland gaan, be-
talen moet, terwijl tegenover deze export uiteraard geen
aanvulling van de deviezenvoorraad staat. Bovendien
moet men in vele gevallen voor de te leveren goederen
grondstoffen importeren, met het gevolg, dat er voor
de ,,vrije” productie minder deviezen overblijven. Verder
moet een gedeelte van dè vreemde valutavoorraad gereser-
veerd blijven voor een regelmaige en tijdige aflossing van
schulden en de betaling van interest, hetgeen de Finnen niet alleen als een plicht doch meer nog als een erezaak
beschouwen. Het is duidelijk, dat, waar stijgende koop-
kracht geen evenredige goederenvoorraad tegenover, zich
vindt, prijs- en loonstijgingen onvermijdelijk zijn. ‘Wie dit
jaar naar Finland reisde, kwam tot ‘de ontdekking, dat alles weeminstens 10 pCt duurdér w’as geworden ver-
geleken bij eind vorig jaar. Als w’ij de index voor de kosten
van levensonderhoud gedurende 1938/39 op 100 stellen,
dan bedroeg deze in
1946 – 450
Jan. 1950 – 833
1947 – 584
Juni 1950 —.936
1948 —.786
Oct. ‘1950 – 962
1949 – 799
Ter bestrijding van de inflatie heeft men het klas-
siekb middel van manipulatie met dd interest’oet toegepast. Merkwaardig hierbij was, dat niet–de
Finse Nationale Bank’ het voorbeeld heeft gegeven
doch de andere monetaire instellingen, die per 1
October 1950 de interestvoet van 5-5k pCt op 7-7 pCt.
brachten. De Nationale Bank volgde een maand later.
Deze instelling heeft •de oplossing van -het monetaire
probleem meer gezocht in de beperking van de crediet
verlening, doch in hoeverre zij hiermede succes heeft, zal
de tijd nog moeten leren. Credietheperking in een tijd
van inflatie zal niet -spoedig voldoende zijn. Radicaler
is het eveneens toegepaste middel van hèt aandraaien
van de belastingschroef, maar welke problemen en gevaren
dit met zich brengt, weten wij uit eigen ervaring..
1-let is’ ongetwijfeld een van de grootste en moeilijkste
problemen van de Finse Regering hoe, op welk niveau
eh vooral wanneer het evenwicht tussen lonen en prijzen
liervonden zal zijn. Laten wij hopen dat dit spoedig
zal zijn. –
Rotterdam.
J. E. VAN KLAVEREN, ee; drs.
Mr N. G. Piersonfonds
Bovenbedoelde Stichting, die in 1909 op de zeventigste
verjaardag van de grote economist, Mr N. G. Pierson,
tot stand kwam, heeft onder andere ten doel de toekenning
van onderscheidingen aan Nederlandse auteurs, die zich
op economisch gebied bijzonder verdienstelijk hebben
gemaakt. Elke vijf jaar kan een ondescheïding worden
toegekend. In de oorlog hebben de werkzaamheden der
Stichting gestagneerd. Het Bestuur heeft besloten de
onderscheiding voor de periode 1939-1944 toe te kennen
aan Professor Dr J. Tinbergen, uit wiens omvangrijk
oeuvre bij deze gelegenheid zijn baanbrekend werk
,,Statistical Testing of Business Cycle Theories” is gekozen.
Prof. Tinbergen heeft deze onderscheiding, onder andere
bestaande in een zilveren medaille met inscriptie, aan-
vaard.
Voor de periode 1944-1949 zal geen medaille worden
uitgereikt. De beschikbare middelen, ten belope van
f1.000, iullen worden aangewend voor bekroning van een
door de Stichting uitgeschreven prijsvraag. – –
Deze prijsvraag luidt als volgt:
,,Verlangd wordt de behandeling van een der drie vol-
gende onderwerpen, zulks ter keuze van de deelnemers
aan de prijsvraag:
De invloed van georganiseerde groepen, zowel op de
economische structuur der samenleving als op het beloop
van het economische proces. De economische integratie van Europa.
Welke factoren komen in aaomerking.bij de beoorde-
ling van de gevolgen det’ devaluatie in Nederland en in hoe-
verre zijn deze meetbaar?
De beantwoording moet worden ingezonden uiterlijk
1 April 1952 aan het adres van de secretaris der Stichting,
Prof. Dr G. M. Verrijn Stuart, Apollolaan 1, Amsterdam.
De in machineschrift gestelde tekst, waarvan drie exem-
plaren moeten worden overgelegd, dient voorzien te zijn
van een motto, hetwelk eveneens moet voorkomen op een
bijgevoegd gesloten couvert, waarin de naam van de auteur,
die op generlei wijze uit de tekst zelf zal mogen blijken,
zal zijn vermeld”.
De uitgeloofde prijs bestaat in een geldbedrag van
f1.000. Het Bestuur van de Stichting behoudt zich het
recht voor deze prijs te verdelen tussen verschillende
inzenders, wanneer hun beantwoording daartoe aan het
Bestuur aanleiding mocht geven.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Zaterdagmiddag 17 Maart a.s. zal de 17e jaarvergadering
van de Tilburgse Academische Economische Kring plaats-
vinden in Café-Restaurant Modern, Heuvel 100, Tilburg.
Aanvang der vergadering 15 uur. –
De agenda vermeldt o.a. de behandeling der prae-
adviezen, uitgebracht door Drs P. C. W. M. Bogaers
(Laren) en Drs Th. B. C. Mulders S.J. (Nijmegen) over
De invloed van de vakverenigingen op het economisch leven”. Na afloop een gemeenschappelijke maaltijd.
Nadere gegevens worden gaarne verstrekt door Drs
A. F. M. van Vugt, Seci’etaris van de T.A.E.K., Burge-
meester van Meursstraat 23, Tilburg, Tel. 3234.
–
:
\’
14 Maart 191
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
218
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
–
–
1-loewel er in de maand Maart een vrij groot bedrag aan
schatkistpapier vervalt (ca f 350 mln), liep hiervan slechts
een gering bedrag in de verslagweek af. De liquiditeit der
banken werd echter op de ultido versterkt door een beroep
op de circulatiebank in de vorm van voorschot in rekening
courant, waardoor deze pôst op de weekstaat van 5 Maart
f 23
mln
hoger was dan de week tevoren. Hoewel zulks
uiteraard pas in de loop van de maand zal moeten blijken,
‘lijkt het toch alleszins waarschijnlijk, dat dit beroep niet
zo zeer te wijten was aan een tijdelijk gebrek, aan liquide
middelen, doch veeleer geschiedde uit hoofde van cle
bepalingèn van de credietcontrôle.
De ontrekkingen aan de banken voor het kopen van
deviezen voor hun cliënten in het kader van importfinan-
ciering varen niet van zodanige omvang, dat een al te
sterke verkoopsdrang van papier op de markt ontstond.
Mei-, Juni-, Augustus-, benevens het schaarse November-
en Decemberpapier werd tegen 1
7
/ pCt aangeboden;
September-, October-, Januari- en Februaripapier tegen
1’/
2
pCt.
Callgeicl was op sommige dagen voor de disconto-
handelaars slechts moeilijk te krijgen; de notering bleef
de gehele week op het maximum van 1’/
4
pCt gehandhaafd.
De kapitaalmarkt.
Ook gedurende de verslagweek verwijderde het algemene
koerspeil op de aandelenmarkt zich niet ver van het cijfer
van 160, waarom heen het zich reeds sinds medio Januari
met relatief kleine schommelingen beweegt.
Dat de infiatiegevaren momenteel niet zo sterk de aap-
dacht trekken, behoeft weinig verwondering te wekken.
De internationale koersstijging in het tweede hâlfjaar
1950 was gebaseerd op de met oorlogsdreiging en her-
bewapening samenhangende prijsstijgingen. Nu de inter-
nationale politieke toestand de laatste maanden niet veel
ongunstiger wordt, is daarmede één van de bronnen voor
verder koersstijging weggenomen. Het hiermede overigens
verband houdende feit, dat de internationale prijzen-
situatie reeds zekere tekene.n vn labiliteit begint te ver-
tonen dç recente dalin’g van de tinprijs als reactie op
het stopzetten van de strategische aankopen door de
Verenigde Staten is hiervan çen symptoom – leidt even-
eens tot het betrachten van meer voorzichtigheid op
goederen- en effectenbeurzen.
Meer iii het
centrum van de belangstelling dan deze op de
achtergrond. werkende factor – die overigens van groter
betekenis lijkt voor Wallstreet dan voor het Damrak –
staan op het ogenblik de verkopen, welke op verschillende
dagen plaatsvinden uit van vôôr de oorlog stammende
effectendepôts van buitenlanders in on$ land. Eerc Kamerlid
stelde hierover zelfs vragen aan de Minister. In wezen gaat
het hier om ruiltransacties, waarbij buitenlandse effecten,
die tot ‘dusverre in Nederlandse handen waren, naar het
buitenland w’orden verkocht, waartegenover Nederlandse
fondsen, die tot dusverre in buitenlands bezit waren,
in een voor de Nederlande deviezenpositie gunstige
koersverhouding worden gerepatrieerd. Het onderbrengen
van laatstgenoemde fondsen ôp de Amsterdamse beurs
heeft evenzeer een koersdrukkend effect, als wanneer
executies of emissies plaatsvinden, zij het, dat in het geval
van emissies deze koersdruk d.m.v. de, verhandeling van
claims over een zekere periode wöidt verdeeld. –
/
2 Maart 9 Maart
1951
1951
Aand. indexeijfers.
Algemeen
………………
159,6
159,2
Industrie
………………..
226,6
226,5
Scheepaart
……………….
182,7
182,0
Banken
………………….
130,3 128,6
Indon.
aand .
…………….
54,5
54,1
Aandelen.
A.K.0 .
………………..
177
1811
Philips
………………….
252
252f
Unilever
………………..
234f.
236f
I-I.A.L.
……………………
194
193
Amsterdam rubber
……….
127
1234
H.V.A .
………………….
115
116e
Kon.
Petroleum
…………
310f
3111
Staatsobligaties.
2f
pCt
N.W.S.
…………..
777/s
78
3-3f pCt
1947
…………..
96’/
96/
3
pCt
Invest.
certif.
……..
96’/
96/
3
pCt
Dollarlening
….. . ….
98/
99
J.c.B.
STATISTIEKEN
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
r.
Voorschotten aan de Staat
t
_
.
0
Data
°
3
.
.
c/)
Pq
26
Dec.
1946
94.817 118.302 59.449
67.900 426.000
8
Febr.
1951
182.785
431.429
60.042
1
165.500 426.000
15 Febr.
1951
1 82.785
425.841
60.042
I165.200
426.000
22
Febr.
1951
182.785
437.900
60.042
1
159.000
426.000
1
Mrt
1951
182.785
422.257
60.042
165.500
426.000
Deposito’s Bankbil
–
Accords
Data Jetten-
de
COÖp.
circulatie
Totaal
Staat
écono-
Diversen
____________
mique
26
Dec.
1946
721.865
63.458
8
Febr.
1951
1.575.842
155.845
11
16.772
139.062
15
Febr.
1951
1.552.880
168.366
64
30.205 138.097
22
Febr.
1951
1.541.910
191.198
18
30.205
160.976
1
Mrt
1951
1.592.603
167.357
66
27.005
140.285
DE JAVASCHE’ BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
to
cl
-:’:
.U)
.
,
Data
‘Cd
n
0)0)
N
0)
0
e.
c
‘0
E
10
‘
v-
o
°
-.0
0
D
–
o’
‘
Wo
31
Mrt
47
866.337
205.422
-,-
85.402′
255.201
14 Febr.
’51
866.461
228.565
362.831
177.948
2.800.071
21
Febr.
’51 866.461
254.592 377.494
174.357
2.694.447
28
Febr.
’51
866.461
264.710
390.351
168.211
2.682.976
Rekening Courant saldi
Data
n
oo
0)
)
40
0))
‘s0.
c’..
cd
18
0
31
Mrt
’47
453.816
.-
– –
503.718
14 Febr.
’51
2.543.352
354.508
– –
1.187.202
21
Febr.
’51
2.561.906 325.507
–
–
1.134.649
28
Febr.
•51
2.553.507
325.334
– –
1.150.928
MuntbilJettencirculatle per
31
Mrt
1947 f 646.836.979.
Muntbiljettencirculatie per
14
Febr.
1951 t 425.955.821.50.
Muntbiijettencirculatie per
21
Febr.
1951
r
425.729.724,50.
Muntblljettencirculatie per 28
Febr.
1951 t 426.884.771,50.
214
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERiCHTEN
14 Maart 1951
DE NEDERLANDSUHE DANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
‘5
0)
,5’5
.
0
uÇ0)
b0n
000
–
’50
ç–.5)0
,0
Z
,
0’5
c-j
oo’
12 Febr.’511
9.193.233 974.318
3.426 220.971
79.488
19 Febr.’Sll
1.193.419 963.528
3.011
245.026
86.677
26 Febr.’511
1.193.544
979.742
3.153
259.524
100.260
5 Mrt
511
1.192.625
955.960
3.342 263.128
123.491
12 Mrt
’51F
1.192.311 968.274 3.580
270.445
80.660
Saldi in rekening courant
‘1
‘5
4
,
.,
0
E
‘
D
tow
o
‘
5
0
.
:-‘
0
._
0
0-
4
‘
.
.
Q
.0,’n04,
•
•
–
co
w0
.”
12 Febr.’51
2.777.883 12.270 .368 174 14811.325
156
43625f
102.398
19 Febr.’5112.764.978
186.99611.325.156 365.267
102.463
26 Febr.’51l2.813.966
2.241.256 152.258i1.325.153
390.157
102.938
5
Alrt
‘5112.811.856
12.246.015
2.243.011 193.11811.385.507
352.832
106.426
12 Mrt
‘5112.759.499
2.272.359
179.3O51.385.50
7
388.555
104.081
,BANK
,
VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten In mililoenen ponden).
4,
‘5
-Q
cd
‘5
‘
5)0
•
‘0
-=
bD
5,u
–
5)0
I,.’0u
‘0
P.
005)
Cd
–
25 Dec.
0,2
1
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
1,3
21
Febr’51 1
0,4
1
1.345,3
1.350
1.285,8
64,5
0,5
28 Febr.’51 1
0,4
1
1.345,3
1.350
1.289,0
61,4
0,6
7 Mrt
‘bij
0,4
,j
1.345,2
1.350
1.295,1
55,3
0,4
Other securities –
Deposits
5)
,
4,
‘5
.9
5)
n
°
E[0
.s
‘5
Es
Psu
,
co
old
0
52 Dec. ’46
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
–
278,9
21
Febr.,51
311,9
21,9
1
25,7
406,1
63,0
9,3
297,8
28 Febr.’51
313,2
16,1
1
32,6
405,4
13,0
9,3
293,0
7 Mrt
’51
312,8
13,6 1
24,1
387,8
12,8
0,3
290,0
YERKEEII. EN VELtVOER IN NEDERLAND.
Omschrijving
Eenheid
Maand-
Mei
Juni
Juli –
– Aug.
Sept.
‘Oct.
gem.
–
• f949
1950
1950
1950
1950
1950
.
1950
Indexetjfer vervoer wilde
binnenvaart
. . .
‘)
152
174
177
174
183
174
Indexeijfer eigen vervoer te ‘ivater
1)
136
152
165
.152
178
waarvan
brandstoffen ‘ ……………….,,
337,
289
277
Vervoer wilde
binnenvaart
……………1.000 t.
1.390
1.600
1.622
1.594
1.678
1.600
Wilde
binnenvaart,
prestatie
………….min t.km
195
214
230
217
228
235
Indexeijfer Internat. binnenvaart (laadverm)
‘)
62
71
77
80
69
.
79
77
waarvan onder
Nederlandse vlag
,,
743
946
1.015
‘ 1.082
1.033
.
1.039
‘
901
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
124
661
747
741
853
898
874
Eigen vervoer te water
……………….1.000 t.
954
1.067
1.154
1.065
[1.249
Idem,
prestatie
…… …….
……….. .mln t.km
66
77
85
77
88
Laadvermogen
…………………….1.000 t.
1.821
2.442
2.595
2.754
2.662
2.729
2.481
Lading
………………… . ……….
.,,
959
1.499
1.619
‘
1.699
1.588
1.637
1.406
Binnengekomen schepen (best. Ned.) …….Aantal
3.478
4.764
5.157
5.075
5.245
5.125
4.715
Belgische vlag
………..,,
135
189
216
175
207
223
199
Vertrokken schepen (herk. Ned.)
………Aantal
3.475
4.570
4.970
5.185
5.171
4.985
4.698
Laadvermogen
……………………..1.000
t.
1.827
2.330
2.579
2.821
2.763
2.727
2.574
Lading …………………………….,,
736
1.118
1.269
1.323
1.470
1.513
‘1.514
Belgische vlag
………..
124
187
200
191
215
242
254
Schepen in rechtstreekse doorvaart ………Aantal
1.802
1.658
1.835
1.919
1.317
1.787
1.894
Laadvermogen
…………………….1.000
t.
1.284
1.103
1.227
1.229
752
1.208
1.294
Lading
……………………………,,
635
701
766
692′
430
781
801
waarvan onder Nederlandse vlag
……….
,,
187
182
174
132
88
197
196
Belgische vlag
………..,,
334
302
342
321
237
355
368
waarvan
in
lijnvaart …………………..
Indexeijfer zeevaart (Inhoud)
………….’)
68
82
92
.’
98
‘
92
99
96
Binnengekomen zeesch’èpen
……………Aantal
1.372
1.632
. ‘1.764
1.842
1688
1.638
1.694
Bruto-inhoud
………………………1.000
R.T.3.005
3.681
3.984
.
4.445
4.107
4.207
4.220
..,,
1.637
2.023
2.078
2.300
2.008
2.204
2.222
Idem, alleen geladen schepen …………….,,
2.616
3.259
3.504
3.856
3.559
3.696
3.804
Vertrokken zeeschepen
………………..Aantal
1.353
1.598
1.730
. 1.746
1.640
1.736
1.653
Bruto-inhoud
………………………1.000
R.T.3.009
3.523
4.169′
4.222
3.991
4.578
4.222
Goederenvervoer ter zee:
.
.
.
.
Idem, alleen, geladen schepen ………………,,
‘
2.176
2.557
.2.959
3.042
.747.
3.442
2.927
waarvan in lijnvaart
…………………..,,
1.580
•1.803
2.018′
2.074
.
1.764
2.356
2.072
Gelost
‘
hij
invoer
………………..1.000
t.
1.109
1.225
,
1.285
1.542 .
. 1.4,74
1.398
1.400
Geladen’)
hij
uitvoer
………………
…
394
.650
.
645
676
628.
635
Indexeijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen
‘
‘) .
‘
13
135
140
136
.
‘
144
154
167
Goederenvervoer
Ned.
Spoorwegen,
totaal
1.000 t.
1.655
1.640
1.707
1.658
1.747
1.877
2.030
11
bij doorvoer
………………….447
280
. . 44 .
383
944”
1.453
‘
1.105
bij
doorvoer
……………….,,
501
599
,
658
467
662
‘
1.121
.
987
Tonkilometers Ned. Spoorwegen ………….,,
232
226
236
236
246
261
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
18,5
17,0
14,9
18,4
19,3
16,3
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
14,2
14,8
12,9
14,5
14,5
14,4
14,7
Indexeijfer verkeer
op de rijkswegen
‘)
176
185
191
202
207
200′”
193
Slachtoffers verkeersongevallen
waarvan
grensoverschrijdend
………… ….,,
390
423
.
458
440
‘
.
492
•ç
514
556
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen ……..1 millioen
540
521
479 ,
598
606
513
504
Tramwegen, vervoerde’reizigers
…………1 millien
37O’
34,5
31,3
33,8
341
32,6
33,6
Idem, indexcljfers
–
Overleden
…………………………Aantal
76
89
62
84
107
84
92
Ernstig gewond
………………………,,
‘787
961
980
1.069
1.154
1.021
.910
Licht gewond
…… . ……………
….,,
625
893
847
902
1.015
816
721
Luchtvaart
(K.L.M.)
‘)
……………….
Doden
…………………………….
1
)
117
137
95
129
165
129
142
Gewonden
…………………………’)
110
–
144
. 142
153
169
143
127
Tonkm (vracht, post en extra bagage)
1.000
1.936
2.385
2.366
2.582
2.921
2.913
3.056
Passagiers
km
…………………….1 millioen
47,
1
1
66,3
69,1
79,8
78,9
79,9
.
71,8
..
‘) Maandgemiddelde 1938
100. ‘) Excl. bunkermateriaal”e.d, ‘) ExCl. West-Inclie nearmjr.
jvoormopige gegevens.
–
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
41
14. Maart
1951
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
215
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN HET
NEDER.
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCHE
–
.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederl.
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij
31′
31
31.
31
Dec.
1
Jan.
Dec.
Jan.
1950
1951
1950
1951
75
73
106
94
1780 1778
2322.
2341
1855
1851
.2428
2435
66
67
84
104
14
15 27 24
117 129
164 173
47
46
60
60
666
692
798
837
16 16
22
22
19
19
29
28
ÖT
727
849
7
87
4
4
10
10
1 1
1
t
_..(::» .-
Voor Nederlahdse deelnemers orgâniseert
hèt CIHAN”de inzending ..naar’dé
FOIRE DE PARIS,
28 April — 14 Mei ’51
DE GROOTSTE lNERNATI0NALE
JAARBEURS IN FRANKRIJK
• Het CIHAN huurde 800 M2 exp. ruimte en zorgt
voor ontwerp en opbouw ven de stand, in , uit- en
doorvoer. ormaliteileij, .transport, verblij :sdevlezen
en afwiltkeling.
. Verruimde handelsmogelijkheden met Frankrijk.
Speciaal jaarbeurscontingent.
• Samenwerking met Ned. K. v. K. v. Frankrijk.
• Aanmelding uiterlijk op 24 Maart a.s.
Alle inlichtingen telefoon 77.9.58 (K 1700)
Afd. Buitenl. Jaarbeurzen en Exposities. Kantoor 9-17 uur.
CENTRAAL INSTITUUT TER BEVORDERING V.D. BUITENLANDSE
HANDEL (CIHAN)
.
DEN HAAG
–
BEZUIDENHOUTSEWEG 64.
(in millioenen guldens)
Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen.
Ned. schatklstpapier
Aiider overheidspapier ……
Wissels ………………..
Bankiers In binnen- en buitenland
Prolozlg.en voorsch.tegen effecten
Debiteuren
Effecten en syndicaten
Deelnemingen (incl.voorschottefl)
Gebouwen
Diverse rekeningen
Belegde bestemmingsreserven.
8051 28401 36231 3694
PasIya:
Crediteuren
………………2251
2198
2855
2833
Wissels
…………………6
8
7
8
Deposito’s op termijn ……..
29
.1
297
407
416
Kassiers en genomen daggeldl
4
9
4
9
Diverse rekeningen
16
91
39
117
Bestemmingsreserven
1
t
t
1
2569
2604
3313 3384
kandelenkapitaal
160
160
211
211
Reserve
………………..76
76
99
99
3694
INTERIM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN IN
NEDERLAND
1)
).
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
Dec.
1950
1950 1950
1950 1950
.1950
Voedlngsmlddelcil:
plantaardige
121
118 118
.
119
121
124
.ciicrlijke
100
100 103
102
109
111
110
109 110
110
114
117
Grondstoffen:
houtwaren
.
. . .
109
‘109
111
120
136 145
chem. producten
113
113 116 123
‘123 ‘123
tcxtielwaren
.
.
147
158
170 178
191
200
leer en leerwaren
138 150
171
178
185 194
metaalwaren
.
.
107
114 117 126 130 135
papierwaren
.
.
100
105
117
122
128 136
totaal
……….
hulpstoffen
.
. . .
129
129
130
130
130
131
124
129 133 138
142
‘146
Afgewerkte
pro-
ducten:
glas, aardewerk
‘enz.
……..
109
109
109 109
109 109
houtwaren
. . ..
99 99 99
100
101
101
chem. producten
106,
107
109
112
113
114
textieiwaren
.
.
.
132
136
142
151
153 155
totaal
……….
waren
‘116
119′
127
.
131
137
142
papierwaren
.
.
106
107
112
119
123
124
leer- en rubber-
metaalwaren
.
.
116
‘118
120
121
122
123
geîabr. voedings-
..
en
genotmid-
(leien
‘
‘112
114
‘117
117 117
‘118
…
.
overige
produc-
98 99
102
104
109
totaal
……..
.
’14
117 120
123 124
126
ten
………95
Algemeen
index-
cIjfer
………
115
.
117
120
122
125 128
‘
DrÖn:
,,Centraai
Buieau
voor de
Statistiek”;
geeorHgeeerde
ge-
gevens zijn cursief gedrukt.
‘)
De wegingscoëfficiëflten
zijn vastgesteld
overeenkomstig
de ver-
houdingen ih 1948.
Op het Seretariaat
van een middelgroot internationaal bedrijf te Amster-
dam kan worden geplaatst een
TWEEDE ASSISTENT
Ten minste handelsschoolopleiding,
voorts
practische ervaring in gelijke of analoge werk-
zaamheid en in staat Franse en Engelse cor-
respondentie te dicteren; leeftijd circa 28 jaar;
aanstelling slechts na psychotechnische en me-
dische keuring.
Uitvoerige sollicitaties onder no. UX 1666 Adv. Bur.
de Bussy, Rokin 60, Amsterdam-C.
BIILANGRIJK LEVENSMIDDELENBEDRIJF
IN ROTTERDAM
zoekt voor spoedige indiensttreding
–
ECONOMISCH
DOCTORANDUS – ACCOUNTANt
(NIVA of VAGA). Leeftijd ca. 28-30 jaar.
Sollicitanten vertrouwd met landbouw en veeteelt zullen
voorkeur genieten.
–
N opleiding in buitenland is bij gebleken geschikt:
heid opname in de Directie mogelijk.
Eigenhandig geschreven’ sollicitatie ‘met ‘fotô en uit..
– ‘oerige inlichtingen en referentie te richten onder no.
7
ESB 11-2, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedani.
Ook’ voor Beschlkbarè Krachten Is een annonce In
,,Economisch-Statlstische Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
–
4
‘t
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
–
inversen
-.
Van part.
D.K.W.
Meister-
kI. 1938, Cabriolet, geheel
gerevis. Zeer goede banden.
Nieuwe kap. Nachtegaal laan
13, Den 11aug.
Te koop v.
f
6500.— Citroën
Six 1949. K
.
N
.
A
.
C. tax. cert.
ad
f
7000. Lonnoy, Bezui-
denh. 484,
Den
Haag, Tel.
772786.
Kas,
Kassiers en
Dag-
geldleningen
.
.
f.
34.892.282.65
Nederlands
Schatkistpapier
.
482.050.000.-
Ander
Overheidspapier
8.225.200..-
Wissels
.
314.245.65
Bankiers
in
l3innen-
en
Buitenland ……
17.086.662.32
Effecten
en
Svndicaten
. ,,
1.881.467.22
Prolongariën
en
Voor.
schotten iegen
Effecten
14.115.248.99
Debiteuren
.
..,,
176.232.756.56
Deelnemingen (inal.
Voorschotteti)
11.622.474.33
Gebouwen.
……
3.500.000.-
Belegde
Reserve
voor
\’erleencle Pensioenen
742.204.75
t.
750.7 22-542.4 7
Kapitaal ………t
45.000.000.
–
Reserve
………..
15.500.000.-
Bouwteserve
.
.
.
.
.
..
1.000.000.-
Deposito’s
op
Termijn
,,
113.539.870.47
Ctediteuren
………
559.647.036.11
Geaçcepteerde Wissels
5.171.064.88 Door Derden
Geaccepteerd
..,,
1.592.431.46
Overlopende
Saldi ‘en
andere Rekeningen
7.929 934.79
Reserve voor Verleende
Pensioenen
742.204.75
t. 750:722.542.47
DE TWENTSCHE BANK N.V.
Maandstaat op 28 Februari 1951
BUICK 1948 SUPER Fleetline, kleur: blauwgrija, 26.000 km
gel. Voorz. van fahrieksradio en verw., nwe super Cushion-
banden met wit zijvlak. Bez. Vrijdag, Zaterdag en Zondag.
Proefrit
en
desk. onderz. toegest. Alleen aan part.
J. G. Taselaar, Molendijk 12-16, Oud-Beijerland, Tel. 18.
F~~
7besehikbare krachten
C~]
JURIST.
met ruime ervaring op ecôn. en soc. terrein, 31 jaar,
–
zoekt werkkring
in binnen-of. buitenland. Br. onder no.
ESB 11-5, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
-V’
DEMKA
~W’~OV
0
Ø
Be
Nederiandsche Staalfabrieken
v/h
J. M. De Muinek Keizer N.V. te
0
Utrecht vraagt ter assistentie van de chef
van de Afdeling administratie
0
Een Bekwame Kracht
bezit van
de.
volledige
akte M.O.
0
Ø
met dipi. H.B.S. 5 jr. en in het
–
Boekhouden.
–
Ervaring in de mo-
derne fabrieksadministratie
(bij
Ø
voorkeur variabele budgetering)
wordt noodzakelijk geacht. Leef-
tijd 30-35 jaar.
Onder bijvoeging van pasfoto, onder no.
Ø
Sollicitaties met uitvoerige Inlichtingen
51.23 te richten aan- de Afdeling Per-
soneel.
,
Ø
Een
abonnen-tent
op
het maandelijks
REGISTER
op sociale en economische periodieken
bespaart u tijd en kosten.
Vraagt gratis prospectus en proefpagina’s
Uitg.:
J.
Reynders, Van der Hoochiaan 27, Amstelveen
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN
HET
NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres ,voor Nederland: Pieter de Hoochslraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor Betqië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
‘4,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Comrnerce, Brussel.
Abonnements
prijs,
franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg
f
28,—. per jaar, te voldoen dOQr storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce le
‘Brussel of op haar -Belgische postgirorekening
fl0
260
.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelerr (per Zee post)
f
26,—,
overige
landen
/
28,–
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
wôrden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven
z4z,
Schiedam
(Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per
mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om adverlehties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs