Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1763

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 28 1951

ECONOMISCH-.

STATISTISCHE
I
BERICHT
I
EN
:1

UIGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH ‘INSTITÜUT

36E JAARGANG

WOENSDAG 28 FEBRUARI 1951

Nc.
1763

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. Qan den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Mir-y; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

iNHOUD
Blz.

Het nationaal inkomen van 70 landen in 1949

door P. oan der Meiren

………………
160

Levensverzekering in

,,units”
door Dr. L. J.
Smid…………………………..
162

Gemeentelijke

investeringen

door J.

.Uasper
164

Het Colombo-plan
door R. P. Siinons Cohen
166

B o e k b e s p r e k i n g :

Robert

De

Vleeschauwer:

l’Organisation

professionnelle

de l’économie,
bespr. door

Dr

J.. Geluck

…………………….
168

Aantekeningen:
Het rapport van

de

Sociaal-Economische
Raad betreffende de toekomstige loon- en

prijspôlitiek

……………………..
169

Het jaarverslag 1950 vande Nationale Bank

van

België

……………………..
169

Financiële aspecten ‘van het beroepsvoetbal

in

Engeland

……………………
172

Geld- en kapitaalmarkt

………………..
173

S t a t i s t i e k e n :
Bankstaten

………………………..
173

Inleggingen en terugbetalingen bij de spaar-
banken in Nederland

………………
175

Enige indexcijfers van de iiidusjriële pro-

dictie

in Nederland

………………..
175

Werkloosheid en werkverruiming in’ Neder-
land……………………………
175

In- en uitver van Nederland

…………
175

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen

is het even moeilijk om bij als om blij te blijven. Ordinarii

en extraordinarii in de prâctische staatkunde hebben

hun demonstraties gegeven aan, het levend object der
kabinetsvorming. Na afloop lijkt het meer op een anato-

mische les.

Men •staat een weinig als de goedwillende jongeren
die de bloempot, die zij zouden aandragen, üit de handën
hebben zien glippen en nu staan voor de vraag, hoe men.
het moet vertellen. ,,Er kan nog een heleboel gelijmd

worden,” is de povere troost, die een recent boekwerk,
waarvan de auteur nog niet citabel is, biedt. Het heet
,,De Porseleintafel”.

Hoe omzichtig heeft Professor Lieftinck,, fungerend Minister van Financiën,, zich bewogen door het kraak-

porselein van financieel en sociaal evenwicht in zijn
brochure ,,De Overheid neemt en geeft”. De titel moge
even suggereren, hoe dicht de Overheid er toe nadert
om het leven zelf – dat immers volgens het Woord geeft

en neemt – te zijn, de voorzichtige auteur heeft bij de
Overheid het nemen vooropgesteld en daarmede de bij-
zondere plaats die de Overheid in de harten inneemt
gekenmerkt.
1

De mogelijkheid oin zich in het ,,Tableau économique”
te verdiepen, is met deze brochure niet uitgeput. Een
grote veelzijdige commissie uit de Sociaal-Economische –
Raad heeft evenzeer met gedachten en cijfers geschoven.
Het is alles weloverwogen en zeer duidelijk. De inspiratie,
die tot blijde overtuiging van de taak voert, vermogen
sectieverslagen en studierapporten helaas niet op te leveren.
Terwijl het opnemen van de bloeddruk voortging,
onderging de patiënt nieuwe schokken. West-Duitsland,
dat ook enkele economische problemen heeft, besloot tot
drastische beperking van de invoer. En Nederland moet
weer zien door de zure, oorspronkelijk voor éxport be
stemde, appel heen
,
te bijten.

Misschien kan het troost vinden in lotgenoten. De
directie van de Britse spoorwge.n heeft een algemene
staking van het personeel slechts kunnen voorkomen

door. volledige inwilliging van de gestelde looneisen.
En de Britse premier deelde terloops mee, dat niet een
Brits admiraal aan het hoofd van de Atlantische vloot
zou staan. Een Britse missie gaat opnieuw naar Argentinië
om te onderhandelen, ook over de vleesleveranties.

Aan de kweek van een teer plantje begon de President
der Verenigde Staten: hij heeft zich persoonlijk gewikkeld
in de hangende onenigheden tussen de leiders van de

vakvrenigingen en de economische autoriteiten. Het
staken nu hier, dan daar gaat voort, de prijsonrust neemt
weinig af. Veel eer lijkt voorlopig met prijbeheersen niet te behalen. Tekort aan materiaal en voortgaande
pogingen aan voorraden te komen trekken te hard. Maar
de prijsbeheersing heeft thang de prijzen van tweede-
hands automobielen vastgezet. Wie psychologisch het
kleine niet eert. . . .

BELASTING CONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINGTON
Invullen van aangiften. Opmaken van
bezwaar, beroep- en verzoekschrif ren.
Inrichten, bijhouden en controleren
van boekhoudingen. Opmaken van
Os-
cale balansen en
v.-
en w..rekeningen.
Amsterdam:
to
Helmersstr. 95, Tel. 85508
Haarlem: Ged. Oude Gracht 118, Tel. 15598

Koninklijke

Nederlandsche

BoekdrukkeriJ

H. A. N. Roelunts

Schiedam

Adverteer in de E.S.B.

1•

R. MEES & ZOONEN

ISSOCUTIE CISSA

ANNO 1720

kASSIERSINSTELUP4O

OPGERICHT IN 1806

Bankiers & Assurantie-Makelaars

HEERENGRACI4T 179
S
AMSÎERDAM-C.

ROTFERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

N.V. HEEMAF

gevestigd te Hengelo (0.)

UITGIFTE van

7.972 gewone aandelen

elk groot nom. / 300.— aan toonder.

Ondergetekenden berichten, dat zij de
inschrijving op bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor houders van claims,
openstellen op:

DONDERDAG, 8 MAART 1951,

van des voormiddags 9uur tot des namiddags4uur,

bij hun kantoren te Amsterdam, Rotter-

dam en ‘s-Gravenhage, alsmede bij De

Twentsche Bank
N.V.
te Hengelo
(0.)

tegen de koers van lOO pCt.

Prospectussen en lnschrijvingsformuiieren
zijn bij de kantoren van inschrijving
verkrijgbaar.

De Twentsche Bank N.V.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdam,
23
Februari
1951.

met papier
,
geîsoteerde kabdls

voor zwakstroom en sterkstroom

PA

koperdraad en koperdraadkabel

abelgarnituren, vulmassa 8n olie

ABELFABRIEK

DELFT

158

28.Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

159

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

P. VAN DER MEIREN, Het nationaal inkomen pan

70 landen in 1949.

In October ji. heeft het Statistisch Bureau der Verenigde

Naties een publicatie, getiteld ,,National and per capita

incomes of seventy countries – 1949″, doen verschijnen,

die quantitatieve informatie bevat inzake inkomen en

levensstandaard van ongeveer 90 pCt van de wereld-

bevolking. In dit artikel worden de belangrijkste reultaten

van deze publicatie samengebracht en toegelicht. Zo wordt

allereerst nagegaan, hoe men de schattingen van het

nationaal inkomen, uitgedrukt in de respectieve nationale

munteenheden, dient te bezien, waarna schr. overgaat

tot een bespreking van de omzetting in dollars. Tenslotte

wordt aan de hand van een tweetal tabellen een over-

zicht gegeven van de relatieve positie der verschillende

landen mt betrekking tot het inkomen envan de ver-

deling van bevolking en inkomen.

Dr L. J. SMID, Leenserzekering in ,,units”

Maatschappijen van levensverzekering kunnen tot dus-

ver slechts in beperkte mate als aanbieders van risico-

dragend kapitaal optreden, doordat hun verplichtingen in

guldens luiden. Enerzijds is er behoefte aan risicodragend

kapitaal, anderzijds is er wellicht een groep van ver-

zekerden, die aandeelhoudersrisico verkiest boven guldens-

risico. Prof. Koopmans heeft daarom voorgesteld; dat

verzekeringen worden afgesloten, luidende in ,,units”,
gevormd door aandelen van een al of niet zelfstandige

beleggingstrust. Schr. bespreekt nu uit verzekerings-

technisch oogpunt verschillende moeilijkheden, die zich
hierbij kunnen voordoen, en doêt voor sommige een op-

lossing aan de hand. De problemen worden.geordend naar

twee gezichtspunten dat van de wisselende waardever-

houding ,,unit”-gulden, en dat van het niet-vaste rende-

ment.

J. HASFER, Gemeentelijke inPesteringen.

De Minister van Financiën verwacht, in het kader van

een noodzakelijk geachte beperkirg van de uitgaven,

dat ook de uitgaven van de lagere ‘publiekrechtelijke

lichamen zullen verminderen. De besturen van provinciën

n gemeenten hebben,, op basis ‘van vrijwilligheid, hun

medewerking toegezegd. Het gevolg zal centrale beoorde-

ling van de investeringen zijn, hetgeen neerkomt op een

kortwieken van de bevoegdheden o.a. van de gemeenten.

Men moet de tegenstelling, gelegen in de zucht tot behoud
,

van een zo groot mogélijke zelfstandigheid van de ge-

meenten en de neiging van de centrale organen om het

geheel te overwoekeren, overbruggen. Een practische op-
lossing zou nu hierin kunnen zijn gelegen, dat het bedrag,

dat de gemeenten tezamen en dat iedere gemeente afzonder-

lijk op haar schulden aflost, als een basis-investerings-

bedrag wordt aanvaard en dat dit bedrag met een factor

wordt vermenigvuldigd wegens de waardedaling, van het

geld. Onnodige inmenging van het centrale gezag zou

hierdoor worden voorkomen.

R. P. SIMONS COHEN, Het Colombo-plan.

De eèrste, enigszins doorwerkte, opzet van het Colombo-

plan, ontstond op de conferentie van de Ministers van

Buitenlandse Zaken van het Gemenebest in begin 1950.

Dit plan beoogt materiële hulp te verstrekken, in Gemene-

bestverband,-.aan -India, Pakistan, Ceylon, Malakka en

Brits-Borneo. Men hoopt
in
het kader van dit plan £ 1.868

mln te kunnen besteden, hetgeen zonder hulp van de

Verenigde Staten – men heeft thans een tekort van £ 838
mln – niet mogelijk is. Bij een tenuitvoerlegging van het
plan zal dit de genoemde geieden niet in eerste instantie

een flinke verhoging van het levenspeil brengen. Het plan

is een rem tegen verder afglijden. Schr. gaat uitvoerig in

op de financiering van en verwachtingen ten aanzién van

het plan.; –

SOMMAIRE

F. JAN DER MEIREN, Le revenu national de 70

pays pendant 1949. –

Le Bureau des Statistiques des Nations Unies a publié,

en octobre, une étude intitulée ,,National and per capita

incomes of seventy countries – 1949″ qui fournit des

données quantitatives en ce qui concerne les revenus

et le standard de vie d’environ 90 p.c. de la population

du monde. L’auteur examine et commente les résultats
les plus importants de ce document.

Dr L. J. SMID, Assurance sur la ç’ie exprimée en ,,unités”.

Le professeur Koopmans a lancé l’idée de créer une

compagnie d’assurancê sur la vie qui n’exprimerait pas

les sommes souscrites en florins mais en ,,unités” d’un

trust d’investissement. L’auteur examine quelques con-

séquences de cette innovation relatives la parité et au

rapport de l’,,unité” tous les deux variables’ étant donné

que la valeur de l’,,unité” est basée sur les actions émises

par le trust d’investissement.

J. HASPER, Les inestissements communauz.

Le Ministre des Fiiance est d’avis que dans’ le cadre

des restrictions générales des dépenses, celles des organis-

mes publics locaux doivent également ôtre réduites.

Pour éviter une ingérence inutile de l’autorité supérieure,

l’auteur propose que le montant remboursé par les corn-

munes ensemble ou individuellement pour purger leurs

dettes, serait utilisé comme un versement d’investissement

de base â multiplier par le coefficient relatif â la dépré-

ciation de la monnaie.

R. P. SIMONS COHEN, Le plan ,,Colombo”

1.
L’auteur expose l’origine, le financement et les prévisions
it
du plan ,,Colombo” qui vise une aide matérielle
bL
un
nombre de pays en Asie.

– –

160

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Februari 1951′

Het nationaal inkomen van
70 landen in 1949.

In de loop van de maand October ji. werd door het

Statistisch Bureau der Verenigde Naties een publicatie
uitgebracht, welke ongetwijfeld de belangstelling van

economisten en statistici zal opwekken. Deze publicatie,

.Aïational and Per Capita Incomes
of
Seventy Countries –
1949
1),
verzamelt, zoals de titel reeds aanduidt, schattin-
gen van het nationaal inkomen van niet minder dan

70 landen en bevat aldus quantitatieve informatie inzake
inkomen en levensstandaard voor ongeveer
90
pCt van

TABEL 1.
iVationaal, inkomen van zeventig landen in 1949


Landen

Nationaal inkomen, 1949

•-

in nationale munt
00
in mln
-..
a

.
–.

.
.E

Afghanistan

. . .
‘)
600
12,0
50
c
Argentinië 26.500 pesos
.

5.722
16,5
346
b
Australië ’48/49
.
1.896

£
(A)
5.374
7,9
679
a
België
250.775 franes
5.015
8,6
582
a
Bolivia ……….
15.700 bolivianos’)
221
4,0
55
b
170.000 cruzeiros
5.530
49,3
112
h
Burma 1948/49
..
‘)
612
17,2
36
b
Canada
12.977 canad. 8
11.797
13,5
870
a
Ceylon
2.323 rupees
487
7,3
67
h
.

93.000 pesos
1.070
5,7
188
a
China
‘)
12.384
463,5
27
b
Colombië
3.861 pesos
1.456
11,0
132 b
Costa Rica


. .

‘)
105
.

0,8
.125
b

Brazilië ……….

1.550 pesos
1.550
5,2
296
b
Denemarken ..
16.480 kroner
.

2.908
4,2
689
a
Dominik.

Rep.
170 2,3
75
b
Duitsland (W.-z.) 64.500 D.M.
15.300
47,5
320
a
Ecuador
3.250 sucres
134
3,4
40
b
Egypte
650
£
(E)
1.989
20,0
100
b
El Salvador
815 colones
197
2,1
92 b
Ethiopie
‘1)

.
570
15,0
38
c
323.000 markkaa.
1.399
4,0
348
a
6.930.000 francs
19.857
41,2
482
a
Griekenland

….
19.200.000 drachmae
1.008
7,8
128
a
Guatemala
‘)
293
3,8
77
b
Haïti
1)

150 3,7
40
c
Honduras
3)


.

110
1,3
83
b
Hongarije
24.875 forints
3)
2.315
9,2
269
b
Ierland


342
£
1.260
3,0
420
b
IJsland
1.080 kroner
66 0,1
476
b
India 1948/49

.
93.200 rupees
19.572
346,0
57
a

Cuba

…………..

.

.
2.000
79,0.
25
b
42.000 rials
1.450
17,0
85
b
.
.

424
5,0
85
c
Israël
208 £
(1)
395
1,0
389
a
6.192.000

lire.
10.800 46,0
235
a

Frankrijk

.
…….

Japan
‘)
8.260
82,6
100
b
Korea (Zdid)
T
700
20,2
35
c
Libanon
.

1),

155
1,2,
125
c

Chili

…………

Liberla
‘)
62
16
38
c
Luxemburg 8.150 francs
.

162
0,3
553
a

Iran

……………
Irak,

……………

Mexico
25.600 pesos
2.960
24,4
121
a
Nederland

……
14.135′ guldens
5.000
10,0
500
a
Nicaragua
‘)
105
1,2
89
b

Italië

…………..

Nw.-Zeeland’49/50
473 £
(N.Z.)
1.610
1,9
856
a

Finland

………..

Noorwegen
9.640 kroner
1.898
3,2
587
a
Oostenrijk
29.198 schillings
1.516
7,0
216
a
Pakistan
‘)
3.760
73,8
51
b
Panama
1)

140 0,7
183
b
Paraguay

….-

…..

.

109
1,3′
84
b

Indonesië

…………

Peru
,,.

‘)



820
8,2
100
b
Philippijnen
3.757 pesos

,
850 19,3
44
a
Polenr ………..
.
.

:1)
….
.

.
7.344
24,5
:300
a
Portugal
1)

.
2.150
.

8,5
.
250 c
1)
.

240
6,0
40
c Syrië

…….. . .
…’).

.

.
340
.

3,4
100
c
Thailand

. ‘.. . .

736

………

)
650
18,0
36
b
Tsjechoslowakije

………

.

244.0.00..
[(es

.
4.625
12,5
371
]
Turkije
.

‘)
2.452
19,6
125
b.
.

.

‘)’
59.500
193,0
308
b
1.460 pesos.
779
.2,3
331
b
U.S.S.R-
‘)

………

Venezuela
5.000 bolivares
1.478
4,6
322 b

Saoedi-Arabië…………..

Ver. Koninkrijk

,
……………..

1,0.420

£
38.922
50,4 773 a.
Ver. Staten

. . .
216.831

$
216.831
149,2
1.453 a
.

)
280
7,0
40
c

Uruguay
…………..

191.000 dinares
2.343
16,0
146
b,
Zuid-Afrika

. . .
832 £
(S.A.)
3.200
12,1
264
a

Yemen’
.
……………

Zuid-Rhodesië

.
72.700
£
204
2,0
101 a

Yugoslavïë
……..

Zweden
22.500 kronor
5.426
6,9 780
a
Zwitserland

. . .
,

16.940 francs
3.940
4,6 849
a

‘) Schatting voor 1949 is niet beschikbaar; de schatting in dollars’
is ‘gebaseerd op oudere schatting of op ondersteld per capita inko-
men in dollars. ‘) in prijzen van 1946. ‘) In prijzen van Ja-
nuari 1947. ‘) Omvat tevens Bielo-russische en Ukrainie S.S.R.

‘) De volledige titel luidt: ,,National and Per Capita Incomes
of Seventy Countries in 1949 expressed in United States Dollars”,
Statistical Papers, Series E, No. 1.

de wereidbevolking. In tabel 1 zijn de voornaamste resul-
taten van deze studie samengebracht.
Het doel van dit artikel is niet alleen deze resultaten

aan belangstellenden yoor te leggen, maar ook – en vooral

dit laatste – deze resultaten toe te lichten. Hoe zijn deze
schattingen bereikt? \3.Tat is hun betekenis? Het gevaar is

inderdaad niet denkbeeldig, dat degenen, die niet gewoon
zijn met macro-economische grootheden te werken, on-

willekeurig aan deze schattingen eisen stellen of hierop

conclusies baseren, waarvoor deze data uiteraard niet

geschikt zijn of kunnen zijn.

Zoals ‘uit tabel 1 duidelijk kan worden afgeleid, brengt

de bovenvermelde publicatie een antwoord op twee pro-

blemen: ten eerste, welk is het nationaal inkomen van

de meest belângrijke landen en ten tweede, wat betekent

dit inkomen internationaal gezien, m.a.w. de internationale
vergelijking van nationale inkömens? Gaan we eerst na

met welk oog de schattingen van het nationaal inkomen,

uitgedrukt in de respectieve nationale munteenheden,

dienen te worden bezien. Het probleem van de conversie.
in dollai’s wordt achteraf besproken.

De nationaal-inkomen-shattingen.

Van de zeventig landen, welke in tabel 1 voorkomen,
zijn er slechts een dertigtal
2),
waarvoor de vermelde
cijfers als officieel of semi-officieel kunnen worden aan-
gezien en slechts de helft hiervan als zijnde gebaseerd
op adequaat statistisch materiaal. De andere helft der

schattingen kan men kenmerken als ,,benaderend met een,

nochtans aanvaardbare ,,margin of error”.
De data, aangegeven door de letter b in bovenvermelde

tabel, zijn schattingen, genaakt .door het Statistisch

Bureau der Verenigde Naties, hetzij directe schattingen,

hetzij extrapolaties van beschikbare gegevens, refererend
naar voorafgaande jaren.’

Voor een-tiental landen
3),
aangeduid met letter c, was
het niet anders mogelijk dan een inkomen per hoofd,

geschat op basis van algemene economische indicaties,
te vermenigvuldigen met het vermoedelijk aantal inwoners.
Dit toont duidelijk aan, dat de statistische informatie
inzake nationaal inkomen, en de economische statistiek

in het algemeen, nog verre van voldoende ontwikkeld is:
het zijn slechts de meer geïndustrialiseerde landen, welke
in de regel genoeg kwantiteit en kwaliteit inzake econo-

mische statistiek bezitten om een degelijke schatting van
het nationaal inkomen toe te latèn. Economisch niet-
ontwikkelde landen stellen de researchwerker in dit Op-zicht -voor haast onoverkomenlijke problemen; vestigen

we slechts een ogenblik de aandacht op de moeilijkheden, voortspruitend uit, het feit, dat een de’è,l van de behoefte-
voorziening in deze lndèn nog gebeurt op basis vn
ruilverkeer en een
geldprijs voor
vele-goederen eh diensten
niet bestaat. De hieruit v6lgende
berekening
-van inkbmen’
dient uiterard als zeer ruw te worden beschouwd. Verder’

in dit artikel komen we terug op de gevolgen hiervan
voor internationale vergelijking. Men’ moge -hier volstagn t6 vermelden, dat de mees,te Midden- en Zuidamerikaanse
landen nog een heel eind weegs hebben te gaan inzake
nationaal-inkomen-schattingen en dat de meeste’ staten
van het Nabije Oosten momenteel terzake absoluut hope-
loze gevallen zijn.

Naast het probleem van de intrinsieke waarde der
nationaal-inkomen-schattingen staat het feit, dat inter-

nationale vergelijking van een statistische grootheid
impliciet een conceptuele identiteit inzake basisdefinities

vergt. Het is de standaarddefinitie van het
nationaal
inkomen aan factorhosten,
herhaaldelijk vooropgesteld door

‘) Aangeduid met de letter a in Tabel I.
‘) Afghanistan, Ethiopië, Haïti, Irak, Zuid-Korea, Libanon
Liberia, Portugal, Saoedi-Arabia, Syrië, Yemen.

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

161

het Statistisch Bureau der Verenigde Naties
4),
welke hier-

toe werd aanvaard. In alle gevallen, waar zulks nodig was,

werden correcties gemaakt, teneinde een uniforme definitie

als grondlag te hebben. Voor gedetailleerde informatie
hieromtrent worct de geïnteresseerde lezer naar de publi-

catie verwezen, vermeld in onderstaande voetnoot. In het

algemeen brengen deze correcties geen aanzienlijke ver-

andering in het eindresultaat, daar overschatting van
sommige elementen menigmaal gecompenseerd wordt door

onderschatting op andere punten. Uitzondering hierop is
de correctie, nodig om de nationaal-inkomen-schatting
van de U.S.S.R. en Polen in lijn te brengen met deze der

overige landen: bovenvermelde Staten beschouwen als

nationaal inkomen alleen de waarde geschapen door arbeid

in
materiële’
productiè. ‘Het niet-opnemeli van overheids-
en persoonlijke diensten leidt in dit geval tot een ernstige

onderschatting van het nationaal inkomen, hetgeen voor

internationale vergélijking dient te worden gecorrigeerd.

Con pers ie in doilitrs.

Een tweede reeks problemen komt naar ‘voren hij het
omrekenen van de nationale inkômens in één munteenheïd,
de U.S.-dollar. Nog eens is het gebrek aan voldoende statistische informatie, het grote struikelblok. Het ligt
inderdaad voor de hand, dat wisselkoersen, welke een
onderlinge pariteit van algemne koopkracht scheppen

tussen de verschillende munten, hèt aangewezen middel
zijn om in dit geval te gebruiken. Voor het ogenblik is het
evenwel aboluut onmogelijk om aan de hand van het

beschikbare materiaal dergelijke koopkrachtpariteits-
koersen te berekenen. Het werk,

die richting ged.aân

‘)
Cfr. ,,National Income Statistics of Various Countries, 1938-
– 1948, United Nations, May 1950, Publicatie 1950 – XVII – 2.

door het Internationaal Arbeidsbureau, is nu haast twintig

jaar oud, terwijl meer recente (inderzoekingen beperkt

waren tot een, bepaalde groep van consumenten, bijv.
loontrekkers, personeel van internationale concerns en

dergelijke.

Het ontbreken van koopkrachtpariteitskoersen nood-
zaakt derhalve de researchwerker te zoeken naar wissel-

koersen, welke dit evenwichtsniveau het dichtst benaderen.

De eenvoudigste oplossing zou uiteraard zijn om de
bestaande officiële wisselkoersen te nemen en op de basis
hiervan de nationaal inkomens in dollars om te rekenen.
Terecht zou men zich evenwel de vraag kunnen stellen,

welke betekenis aan een aldus tot stand gekomen resultaat

kan wofden gehecht. De na-oorlogse wisselkoersen zijn
in het geheel niet ,,vrij”; alle landen houden er een min
of meer strict systeem van contrôles op na en in• vele

gevallen bestaat een scherpe tegenstelling tussen de

evolutie van de binnenlandse prijzenniveaux en de relatieve
verandering van de officiële wisselkoers in vergelijking

met huli respectievelijk vooroorlogs niveau. De devaluaties

van September 1949 mogen in dit verband wellicht, reeds

beschouwd worden als .een stap naar de aanpassing van
verschillende munten aan hun reële buitenlandse koop-
kracht.

De conversiefnethode, welke over het algemeen gevolgd
wordt, gaat uit van vooroorlogse wisselkoersen en brengt

deze in lijn met de sindsdien plaats gegrepen relatieve
verandering in de binnenlandse koopkracht der munt-
eenheden (gewoonlijk,gemeten door de index van le,rens-
onderhoudskosten). Dit brengt mee, dat als basis genomen
werden wisselkoersen, geldend in een periode van grotere stabiliteit en niet beïnvloed door enge c’ontrôlemaatrege-
len. Dit heeft echter ook als gevolg, dat in sommige gevallen

TABEL II.

Zeventig landn
1)
naar rangorde pan per. capita-inkomen .in
1949

Per capita
inkomen
in U.S. S
Afrika
Azië
Europa.,
N.-Amerika
Z.-Amerika
Oceanië

dinder dan 50 S
Ethiopië
Burma Haïti
Ecuador
Liberië
china
.
Indonesië
.
Korea
(Z.)
Phllippijnen
Saoedi-Arabië
Thailand
Yemen

50
$ –
100
$
.
Afghanistan

.
Dominikaanse
Bolivia
Ceylon
.
Republiek
El Salvadôr
India
.
Guatemala
Paraguay
Iran
,
Honduras
Irak
Nicaragua

Pakistan

100 8

200
$
Egypte Japan
Griekenland Costa-Rica
Brazilië
Zuid-Rhodesië
Libanon
Yugoslavië Nexico
Chili
Syrië

.

Panama
Colombië.
Turkije
, .
Peru

?.éO’
$ –
300 $
Zuid-Afrika
.
Hongarije
Culia
Italië
Oostenrijk

Portugal
.
.

.

.

.

300
$ –
400
$
Israël Duitsland
,

Argentinië
Finland
..-,

.
Uruguay
Polen

.
.
Venezuela Tsjecho-slowakije
U.S.S.R.

4008-6008

België

Frankrijk
Ierland
IJsland
Luxemburg
Nederland
Noorwegen

600
$ –
900
$
,.
Denemarken
Canada Australië
Verenigd

Konink-
Nieuw-Zeeland
rijk

Zweden
Zwitserland

Meer dân 900
$
.
Verenigde Staten

1)
Alfabetisch gerangschikt

162

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

geen recent vooroorlogs jaar kon worden gevonden, hetgeen

aan deze eisen voldoet, terwijl in enkelë andere gevallen

onvoldoende prijsindices aanwezig waren om de verande-

ring in koopkracht te meten. In die gevallen bleef niets
anders over dan post-devaluatie-wisselkoersen te gebrui-

ken. Ook wanneer de hoger vermelde methode resultaten

gaf, welke klaarblijkelijk in scherpe tegenspraak waren
met algemeen geldende opvattingen inzake reële koop-

kracht ener munt, werd hiervan afgezien.
Dit toont voldoende aan, dat het verre van raadzaam

is een bepaalde methode al te rigoureus te willen toepassen.

Bij het beoordelen der resultaten dient bovendien niet
uit het oog te worden verloren, dat de nationaal-inkomen-

schattingen zelf vaak een dergelijke ,,margin of error”

bezitten en dat men niet al te spitsvondig behoeft te zijn

inzake de omrekening in dollars.

**
*

Wat de betekenis van de in tabel 1 vermelde cijfers is,

zal ongetwijfeld na bovenstaanle beschouwingen voor de

lezer reeds duidelijker geworden zijn: het heeft niet veel

zin nationaal- en per capita-inkomen tot op de laatste
dollar te willen aanduiden. Vandaar, dat in tabel II een

meer globaal overzicht wordt gegeven van de relatieve

positie inzake het inkomen der verschillende landen. Deze

tabel vraagt weinig toeliëhting en spreekt voor zichzelf.

Wat betreft het aandeel, dat de verschillende bevolkings-
groepen in-het totale inkomen’hebben, worden in tabel III
twee belangrijke aspecten vooropgesteld:

De grote absolute tegenstelling tussen arm en rijk;

sommige landen hebben een jaarlijks inkomen per hoofd,
hetgeen beneden 50 dollars ligt, terwijl in de Verenigde

Staten dit inkomen haast 1.500 dollars bedraagt.

De zeer ongelijke verdeling van het wereldinkomen

met een scherpe concentratie van de wereidbevolking in

de lagere inkomensklassen. De landen met een jaarlijks

inkomen per hoofd beneden 100 dollars bezitten’ wel over

de helft der wereldbevolking, terwijl de 8 rijkste landen,
met een inkomen per hoofd en per jaar van meer dan 600

dollars, slechts 10 pCt van de wereldbevolking bezitten

en toch 55 pCt van het totale inkomen naar zich zien

toevloeien.

TABEL
III.

Verdeling pan benolking en inkomen

Aantal
evo

in
B

ik
Nationaal
Landen
Inkomen

o o
0
Per capita inkomen
No.
millioen millioen

Minder dan

50
$
12
17
650,9
31
18.632
4
Minder dan

100
$
25
36
1.128,1
54
46.130
9
Minder dan

200
$
40 57
1.381,1
66
74.962
15
Minder dan

400
$
55
79
1.774,6
85
193.035
38
Minder dan

600
6
62
89
1.841,1
89
226.293
44
Minder dan

900
$
69 99

1.930.7
93
296.270
58
Minder dan

1.500 8
70
100
2.079,9
100
513.101
100

Gelukkig overdrijven deze cijfers het verschil in welvaart
tussen arm en rijk: men mag overigens niet vergeten, dat
de meer ontwikkelde landen behoeften hebben, welke de
primitieve economieën niet kennen. De prijs van transport,
reclame, verpakking, verdeling, opslag en dergelijke zijn kosten, welke de voor zichzelf producerende niet behoeft

te betalen. ‘\’Vanneer met dergelijke factoren geen rekening
wordt gehouden – en deze zijn èn talrijk èn belangrijk -,

is de tegenstelling in de levensstandaard van de Amerikaan

çn de Chinees, ‘zoals blijkt uit de hier genoteerde cijfers,

sterk overdreven.

New York.

P.
VAN DER MEIREN.

Levensverzekering in , ,units”

De particuliere verzekeraar, die verplichtingen in gul-

dens aangaat moet daartegenover ,,het spaarfonds der
verzekeringnemers” bij voorkeur dusdanig beleggen, dat de terugbetaling van de hoofdsom in gi’ldens binnen een
bepaald tijdsverloop wordt overeengekomen, evenals een

vast rendement in guldens. Dit geldt in ieder geval voor
de zuivere bruto-reserve. Meer vrijheid ten aanzien van de
beleggingen heeft de verzekeraar voor het maatschapelijk

kapitaal, de extra-reserves en de onkostenreserve. Daar
echter een groot deel der verzekeringen afkoopbaar is, met

afkoopwaarden die de zuivere bruto-reserves overtreffen,
vervalt deze vrijheid nog voor een gedeelte van de onkos-
tenreserve. Het voorgaande is, in enigszins gewijzigde vorm,
het vrijwel algemeen aanvaarde leerstuk van het ,,valuta-

evenwicht”
1)

Dit verklaart waarom de levensverzekeraars tot dusver

zo goed als niet in staat zijn, te vôorzien in de behoefte
aan zgn. .risicodragend kapitaal (belegging in aandelen),
welke, naar ik op gezag van economisten geloof, thans in
ons land dringender is dan die aan zgn. risicoloos kapitaal.
Zij zouden er echter wèl toe in staat zijn, als het aandeel-houdersrisico werd ,,doorberekend” naar de verzekering-

nemers.
En, zegt Prof. Koopmans, dit is niet een noodsprong,
er is zelfs behoefte aan onder de ve’rzekeringnemers
2).

Want, als de koopkracht van de gulden zakt, mag nien

‘) Vgl. Dr
C. Sytsma, De beleggingen van de levensverzekering-
maatschappijen, Diss. Rotterdam 1941,
Hst.
\T
(blz. 66-78).
‘) Prof. ilir J. G. Koopmans, Een verstopte bron van risicodragend kapitaal?, Economisch-Statistische Berichten No. 1750, 22 Novem-
ber 1950 (Jaargang 35,
blz.
932-934).

weliswaar niet verwachten, dat de waarde van aandelen,
uitgedrukt in koopkracht, onveranderd blijft, maar er zou

toch een goede kans zijn dat de waarde dan minder daalt
dan die van de gulden. Het genoemde artikel heeft in de
kringen der levensverzekeraars, maar blijkens de kranten-
berichten ook daarbuiten, zeer de aandacht getrokken. De
aangegeven uitweg is deze: verzeker in een andere ,,valu-

ta”, maar laat dat niet dollar, pond of franc zijn, maar,
naar de woorden van Prof. Koopmans, een ,,unit”, voor-

stellende een depôtfractie van een bepaald beleggings-

depôt.
Als deze behoefte werkelijk bestaat, zijn er voor grote
groepen van gevallen, onder de bestaande toestand, waar-

bij

verzekeren in ,,units” nog niet mogelijk is, nog twee

uitwegen.

De eerste is réeds aangegeven door Dr Sytsma
3).
De
verzekeringneme.r kan, zegt hij, bijvoorbeeld in plaats van
een gemengde verzekering te sluiten, een zgn. risicover-
zekering sluiten. De premié daarvoor is veel lager, en het
stuk premie dat hij zodoende overhoudt, kan hij beleggen
in ,,units”. Een nog groter overeenkomst met een gemengde
verzekering zou hij krijgen door geen gelijkblijvende, maar
een afdalende risicoverzekering te sluiten. Indien de ver-
houding van ,,unit” en gulden ongewijzigd zou blijven, zal deze combinatie iets duurder blijken dan het sluiten
van de volledige gemengde verzekering, en wel ten gevolge
van de in de premie voor de risicoverzekering aanwezige

‘) Dr
C.
Sytsma, Het vraagstuk van het risicodragend kapitaal, De Wacht, Maandblad van de Alg. Friesche en De Groot-Noord-
hollandsche, 4e jaargang, no.
1,
Januari 1951,
blz. 2-12.

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

168

opslag: Zou de waarde van de gulden dalen ten opzichte van
de ,,unit”, dan zal de verzekeringnemer zich wellicht

willen aanpassen door verhoging van zijn risicoverzekering.
Een bezwaar is, dat jndien deze verandering niet con-

tractueel is vastgelegd, dan een nieuwe keuring nodig zal

ZIJn.
De tweede bestaat hierin, dat er een normale verzekering
wordt gesloten, bijv. een gemengde, en dat de verzekering-
nmer deze telkens voor een zo hoog mogelijk bedrag be-

leent, om het verkregen bedrag te beleggen in ,,units”.
Ook dit vergt een financieel offer, doordat de rente, welke
hij moet betalen, wellicht hoger is dan die, welke hij maakt.

Een ander bezwaar bestaat, hierin, dat bij een geheel tegen

periodieke premie gesloten verzekering, meestal pas na
enige jaren beleenwaarde aanwezig is. En ook hier past

het bedrag bij overlijden zich niet aan bij een gewijzigde

verhouding van ,,unit” en gulden.

Voegen we hier nog bij, dat de meeste verzekeringnemers
behalve risicodekking ook afwenteling van beleggingszor-
gen zoeken, en dat de’genoemde uitwegen niet bij alle ver-

zekeringsvormen mogelijk zijn
j
, dan zien wij in, dat het

denkbeeld van Irof. Koopmans door deze mogelijkheden
niet overbodig is geworden.
De verzekeringstechnische moeilijkheden, verbonden aan
uitwerking en uitvoering van dit’ denkbeeld, laten zich in

hoofdzaak groeperen naar de twee gezichtspunten: waarde
en rendement. Bij de nu volgende bespreking hiervan zul-
len wij, indien niet anders wordt gezegd, ter wille van de

overzichtelijkheid . denken aan een afzonderlijke maat-
schappij, welke uitsluitend verzekeringen in ,,units” sluit
en aan een bestaande, ter beurze genoteerde, ,,unit”. Met
de term ,,unit” bedoelen wij echter niet, een keuze te doen
uit de eenheden van de verschillende beleggingstrusts,

welke zich
in
de groep der depôtfractiebewijzen en ver-

wante fondsen aanbieden.

Waarde..

De consequente uitvoering brengt mee, dat de ,,unit”

geheel als basis wordt aanvaard, zodat uitkeringen, premies,
premiereserves en afkoopwaarden alle worden uitgedrukt
in ,,units”. Men behoeft niet zo ver te gaan, dat de ver-zekeringnemer werkelijk met ,,units” betaalt, en dat de
uitkering in ,,units” geschiedt; practischer is om de af-
rekening te doen plaats hebben in de tegenwaarde in gul-
dens. De vereiste omrekeningskoers zal gelijk zijn aan de
beurskoers. Doordat de maatschappij soms gedwongen zal

zijn ter beurze te kopen of te verkopen, is het gemotiveerd,
dat zij wegens onkosten een kleine correctie op die koers
aanbrengt. Het is echter ook denkbaar, dat zij met deze
kosten reeds bij de premiecalculatie rekening, houdt.
Heeft de maatschappij een eigen depôt, niet ter beurze

genoteerd, dat echter is samengesteld uit wel ter beurze
genoteerde aandelen, dan kan een omrekeningskoers wor-
den berekend met behulp van de gemiddelde beurskoers
van het aandelenpakket. Moeilijker wordt het, wanneer
ook belegd’ is in activa waarvan de waarde in guldens

niet ter beurze wordt vastgesteld, zoals vaste goederen.
Zowel bij belegging der maatschâppij in ,,units” van een
beleggingstrust, als bij vorming van een eigen ,,unit” kan
de toeneming der premiereserve voeren tot zodanige aan-
kopen op de aandelenmarkt, dat dit de prijs in de groei-
periode doet stijgen, terwijl misschien latêr bij inkrimping

het omgekeerde plaats heeft; het resultaat is gemiddeld
ten nadele van de in ,,units” verzekerd. In ieder geval
vindt men hierin redenen om kalmpjes aan te doen, en
geen al te groot bestand aan deze verzekeringei toe te
laten. De belegging zal zich vermoedelijk in hoofdzaak

beperken tQt de gerenommeerde airndelen, zodat het de
vraag is, of het Nederlandse bedrijfsle’en, dat behoefte
heeft aan risicodragend kapitaal, rechtstreeks gebaat zal
zijn door de totstandkoming van in ,,units” verzekerende

maatschappijen

Men kan zich overigens afvragen, of de door zulke

maatschappijen gepleegde acquisitie geen ongewenste onder-

mijning van het vertrouwen in de gulden meebrengt
4).

Als de verzekeringnemer een vaste premie in ,,units”.
betaalt, zal de tegenwaarde in guldens variabel zijn. Dit

kan voor hem, die zijn huishoudbudget waarschijnlijk nog

altijd in de verouderde gulden berekent, wel eens vreemd

aandoen. En het kan tot moeilijkheden leiden, als het voor
premie beschikbare restant van het inkomén niet even sterk

stijgt als de ,,unit”. Welnu, dan moet de verzekering ge-
converteerd worden in een van zodanig lager bedrag, dat

de premie weer wèl binnen de betalingscapaciteit van de
verzekeringnemer komt. Men zou kunnen bepalen, dat

automatisch elk jaar de verzekering zodanig geconverteerd
wordt, dat de jaarpremie een constante tegenwaarde in
guldens houdt. De verzekeringnemer weet dan natuurlijk

niet, voor welk bedrag hij later verzekerd zal zijn; de maat-

schappij krijgt
,
erke wisselingen in het in ,,units” uitge-

drukte verzekerde bestand; en het procédé brengt door de

bewerkelijkheid veel kosten mee. Het lijkt dan ook beter

om het initiatief tot verh6gingen en verlagingen (in ,,units”)

aan de verzekeringnemer te laten.
Een ander bezwaar doet zich voor als de verzekering-
nemer steeds betaald heeft terwijl de ,,units” hoog stonden,
en de uitkering komt op een tijcstip dat zij laag staan.

Ja, dat is nu eenmaal een gevolg van het feit, dat hij ,,units”
heeft verkbzen boven guldens. En meent hij, dat door

toevallige omstandigheden de koers té laag is, dan moet
hij zijn uitkering dadelijk weer omzetten in ,,units”, om

deze pas voor guldens te verwisselei, als de koers weer is
opgetrokken. Er zou wat voor te zeggen zijn, om de be-
gunstigde voor een uitkering het recht te geven, het bedrag
nog ten hoogste een jaar te laten staan, en het binnen dat

jaar op te vorderen, wanneer het ogenblik hem geschikt
voorkomt. Echter met inachtneming van de hieronder

bij afkoop te noemen bepaling.
Het is denkbaar dat op zeker tijdstip een grote neiging
tot afkoop ontstaat, waardoor de maatschappij een be-
langrijk quantum ,,units” moet afstoten, en debeleggings-
trust aandelen moet verkopen. De koers der ,,,units” zal
daardoor dalen, en de maatschappij kan het risico niet

lopen, dat zij reeds naar een hogere koers de afkoopwaarden
heeft uitgekeerd. Zij kan hiertegen een maatregel treffen
door bijvoorbeeld te bepalen, dat zij bij afkoop gerechtigd
is, uit te keren naar de laagste koers die zich voordoet in
de maand volgende op de datum waarop de aanvraag om
afkoop bij haar binnen komt. Wil men zeer veilig
gaan, dan kan men een analoge bepaling maken voor

uitkeringen bij overlijden.
1-let omgekeerde’ doet zich voor, als op enig
.
tijdstip

grote koopsommen worden gestort. Ook hier kan een veilig-
heidstermijn gewenst zijn.
Indien een polisbelening wordt verstrekt, dienen de
bedragen van lening en interest, wil men consequent zijn,
in ,,units” te luiden. Verzekeringnemers zouden wellicht
van deze mogelijkheid gebruik maken, als zij daling van
de koers der ,,units” verwachten; onder deze groep ver-
zekeringnemers kan dit,soort speculatie op belangrijke

schaal worden uit
g
eoefend, en het is de vraag, of de grote

wisselingen in het spaarfonds, die daarmee gepaard gaan,
geen bezwaar vormen voor het bedrijf. Belening in guldens
is voor een beperkt deel en voor korte tijd denkbaar, in

analogie met gewone effectenbelening. Wij menen echter
dat dit niet in het verzekeringbedrijf past.
De ,,units”-maatschappij zal ook haar maximum-risico
vaststellen in ,,units”. En daar zij een beginnende maat-‘

schappij is, zal dit maximum’ (dat dan meer gebaseerd zal
zijn op het door de oprichters gefourneerde reservefonds,
dan op (te aanwezige portefeuille) niet hoog zijn. Waar
herverzekering in ,,units” wellichtniet mogelijk zal blijken,

‘) VgI. Mr J. Wilkens, Economisch-Statistische Berichten,
No.
1752, 6
December
1950
(Jaargang
35,
blz.
983).

164

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

brengt dit een belangrijke beperking voor de ontplooiings-

mogelijkheid mee.

Koersen van aandelen, en zelfs van ,,units”, vertonen
een enigszins zigzaggend beloop. 1-Jet was fraaier als men

dit beloop kon afvlakken, bijv. door het berekenen van
een trend. Men weet echter nooit of de laatst waargenomen

stijging of daling een is, die dadelijk of weldra door een

tegengestelde w’ordt gevolgd, dan ‘wel het begin is van een

nieuwe cônjunctuurgolf, of eën trendbreuk. Het komt mij

vooi, dat men moeilijkheden voorkomt, door zich te houden

aan de koers van de dag, met de genoemde veiligheids-

‘marges.

Rendement.

De tarieven van een levensverzekeringmaatshappij zijn
gebaseerd op de onderstelling, dat zij van de ontvangen

gelden tenminste, of althans gemiddeld, een zeker rende-

ment zal maken. Zij moet daarom bij voorkeur beleggen in stukken met een
cast
rendement, zoals in de aanhef is

vermeld. Aan deze eis voldoen de ,,units” niet. Ook
hier is de consequente.oplossing: sentel dit risico af ôp

de verzekeringnemers. Dat kan als volgt. De tarieven wor-

den zodanig geconstrueerd, dat de maatschappij ze vol-
doende veilig acht (en dus oôk de mogelijkheid tot vorming

van een zekerheidsfonds aanwezig acht), indien een rende-

me’nt van steeds 3 pCt (bijvoorbeeld) wordt gemaakt.

Wordt er nu meerof minder interest gemaakt (de opbrengst
natuurlijk ook weer uitgedrukt in ,,units”), dan wordt, per

verzekering de (positieve of negatieve) overrente over de
premiereserve berekend, en deze positieve of negatieve
winstbedragen voor elke verzekering worden, met interes
geaccumuleerd op een afzonderlijke rekening.
Bij het einde der verzekering (door overlijden, expiratie

of afkoop) wordt dit bedrag bij-de normale uitkering ge-
voegd. Bij verzekeringen met dalende reserve, die bij een
rendement nul niet steeds normaal ten einde kunnen ko-

men, kan dit niet. Het voornaamste geval is dat van
een ingegane lijfrente. Het zou immers, denkbaar zijn,
dat door bijschrijving van’ veel negatieve o’errente de

met winstbedragen vermeerderde reserve reeds nul
vas en de verzekerde, nog in leven. De aangewezen
oplossing is hier, om de berekende winst telkens dadelijk in
meerdering; dus het verlies in mindering, te brengen op
de lijfrente-uitkering.

Natuurlijk kan men in plaats vën 3 pCt ook 0 pCt als
rekenrentevoet gebruiken, waardoor negatieve overrenten
niet kunnen voorkomen. De’ zo berekende tarieven, zullen echter de acquisitie wel moeilijk maken.

Ook bij premiebetalende verzekeringen is het mogelijk
de winst dadelijk te verrekenen, bijv. door haar in minder
ring te brengen op de premie (d,us het verlies in meerdering).
Wanneer de rentevoet echter zo is gekozen, dat ook onder-
rente genakkelijk kan voorkomen, dan lijkt het mij fraaier,

om een zekere compensatie te verkrijgen door de genoemde
accumulatie.

Accumuleren of dadelijk afrekenen zijn trouwens niet

de enige manieren, waarop uien de overschotten kan ver-

rekenen. Men kan ze ook gebruiken tot verhoging (resp.

verlaging) van de vei’zekering. Men komt hier’terecht ‘OP

het uitgebreide terrein van de mogelijkheden der verzeke-
ringen ,,met winst”. Nu is ‘het eigenaardig, dat het Neder-

landse volk, dat toch gek heet te zijn op een gokje, zich

niet erg enthousiast heeft betoond voor deze verzekering

in haar consequente vorm. In het buitenland (Engeland,

Amerika, Duitsland) heeft men steeds gekend verzekerin-

gen met aandeel in de winst, waarbij de premie aanzienlijk

hoger lag dan die zonder dit aandeel, maar waarbij dan ook

de vooi’ de verzekeringnemers beschikbare winstbedragen

zeer aanzienlijk’waren. Hierdoor wordt natuurlijk voor de

maatschappij een grote mate van veiligheid bereikt. In

Nederland heeft dit weinig opgang gemaakt. Ook in het
brandvèrzekeringbedrijf wordt verzekering tegen vaste

premie hier veelal verkozen boven het onderlinge systeem,
met kans op naheffing.

1-let is dan ook de vraag, hoe de genoemdevorm, waarbij

ook het rendementsrisico op de verzekeringnemer wordt
afgewenteld, hier zou worden ontvangen. Men kan het

ook anders proberen: neem de rekenrentevoet wat aan de
lage kant, en voeg de positieve overrente bij een veiligheids-
fonds, waaruit dan in jaren van onderrente kan worden
gesuppleerd. T-let is duidelijk, dat de maatschappij dan
belangrijke gevaren loopt, as er jarenlang geen of weinig
dividend op. de ,,units” komt.

Deze verzekeringen brengen ongetwijfeld meer kosten

met zich dan normaal, zowel door de in guldens wisselende

bedragen aan premies en verzekerde kapitalen, als door
de individuele behandeling der winsten, en de wellicht

vele mutaties door verhoging en verlaging van bedragén.
Deze meerdere kosten zullen hun uitdrukking moeten. viu-

den in het tarief. De grote bewerkelijkheid maakt het

gewenst, het minimaal te verzekeren bedrag niet te
laag te stellen. Een bezwaar is dit op zichzelf niet: ook
Prof. Koopmans denkt blijkens zijn artikel aan een
dengvoep”.

Uit het voorgaande kan men nog geen definitieve con-

clusie trekken omtrent de’ practische uitvoerbaarheid van
het denkbeeld van Prof. Koopmans. 1-Jet was slechts ‘de
bedoeling; te wijzen op enkele moeilijkheden en mogelijk
heden. Onüitgesproken bleef daarbij een oordeel over de mate, waarin een belegging in aandelen en eventueel on-
roerend goed een compensatie kan opleverên voor eer
wijziging in de koopkracht van de gulden.

Leeuwarden,

L.
J. SMID.

Gmeente1ijke investeringen

Uit de dagbladen is bekend geworden, dat de Minister
van Financiën, in het kader van een noodzakelijk geachte
beperking van uitgaven, zowel in de sfeer van de con-

sumptie als in die van de investeringen, heeft medegedeeld,
dat het Rijk zich reeds allerlei uitgaven ont’zegt en dat hij
verwacht, dat ook de uitgaven van de lagere publiek-
rechtelijke lichamen zullen verminderen. Provinciën er

gemeenten zijn te dien aanzien gehoord en haar besturen
hebben op basis van vrijwilligheid huui medewerking toe-
gezegd. –

Nu is dit een merkwaardig gebeuren in de geschiedenis
van de gemeenten (over haar zal het hier verder gaan
omdat zij toch in cle citegorie lagere publiekrechtelijke

lichamen de voornaamste groep vormen). Immers behoeven

de gemeenten van nature slechts naar eigen financiële
mogelijkheden te zien en niet naar algemene landelijke.
De praktijk is nu wel, dat de gemeenten – zij het soms
met enig phaseyerschil – het algemene regeringsbeleid

volge’n, ook al. omdat de vertegenwoordigende lichamen
in het gehele land grosso h’iodo door deielfde partijen’
worden gekozen als de Kamer; maar een gesynchroni-
seerde financiële politiek is tot nu toe niet opzettelijk
gevoerd.

Voor het .ôgenblik doen zich wel zeer bijzondere oni-
standigheden gelden. Zonder daarop thans dieper in te
gaan, wil ik wijzen op twee punten: het eerste is, dat de
Regering over’de jaren 148/1950 zo ongeireer f300 mln in
het Gemeentefonds heeft gelaten, hoewel dat bedrag

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

165

volgens de voorschriften had moeten worden uitbetaald,
zodat de gemeenten zich tekort gedaan achten; in de

tweede plaats heeft de Regering bij meer dan één gelegen-
heid verklaard, dat de gemeentelijke voorzieningen ten
plattelande de laatste jaren zijn achter gebleven, en dat

de kleinere gemeenten enige financiële armslag zouden

moeten hebben om die achterstand in te halen.

Het heeft weinig zin op deze punten in te gaan. Ik wijs

ze alleen maar even aan om de achtergrond van de teleur-

stelling van de gemeenten over de drang naar uitgaven-
beperking te verklaren. Van des te groter belang-is, dat
de gemeenten zich niettemin bereid hebben verklaard

vrijwillig op die beperking aan te sturen.

En dan rijzen enige vragen, zoals deze: hoe zal het gaan
met werken, die reeds in uitvoering zijn; wat doen

andere gemeenten ten aanzien van woningbouw en ten

behoeve van de industrialisatie; heeft de Regering voor-

keur voor bepaalde objecten, hetzij ôm ze te laten rusten,
hetzij ze te doen uitvoeren; hoevei zal men met de be-

perking van de dikwijls met veel zorg opgezette plannen

moeten gaan?

Het antwoord op al deze vragen kan niet ineens gegeven
worden. En toch moet spoed worden betracht. Het is
daarom verklaarbaar, dat de Minister van Financiën


grijpt naar zijn ontwerp-investeringswet, waarvan de
strekking is besproken in Economisch-Statistische Be-
richten van 8 Juni 1949, no. 1674. 1-let ging daar meer
in het bijzonder om het samen (Rijk en lagere publiek-

rechtelijke lichamen) voeren van conjunctuurpolitiek. Thans echter wordt beoogd het synchroniseren van de
algçmene financiële rïjkspolitiek met die der gemeenten.
Dt is een geheel ander onderwerp. Kan datzelfde wets-
ontwerp daarvoor dienen, dan is toch enige twijfel gerecht-
vaardigd ten aanzien van de toen aan het ontwerp toe-
•geschreven strekking. Doch, hoe dit zij, de uitwerking
,zal dezelfde zijn: centrale beoordeling van investeringen.
Dat is natuurlijk geenverlammen,maar het komt toch
\vel neer op kortwieken. Doch, afgezien ,hirvan, een wet
‘is er. ook niet in een paar dagen en een goede uitwerking
is evenmin bij voorbaat verzekerd (te denken valt aan de
ervaring met de Wet op de Noodlijdende Gemeenten).
En daar men toch voort zal moeten gaan, zal men op
oor-

,lopige richtlijnen moeten werken, die commissoriaal
zullen moeten worden ontworpen. Een investerings-
commissie zal uit een betrekkelijk groot aantal personen
moeten bestaan, opdat de verschillende grote en uiteen-
lopende belangen zo objectief mogelijk worden gecoördi-
neerd.

Of men nu beperkingen aanbeveelt, een wet maakt,
circulaires uitgeçft, commissies instelt of richtlijnen ont-
werpt, men zal altijd moeten streven naar een overbrugging
van twee tegenstellingen, nI. het behoud van e’en zo groot
mogelijke zelfstandigheid van de kleine kring en de actieve
neiging van de centrale organen om het geheel te over-

woekeren.

Toch is het niet onmogelijk voor deze tegenstelling een
oplossing te vinden, die naar beide kanten bevrediging

schenkt.

– He

t behoeft niet op overwegende bezwaren te stuiten

te berekenen, welke bedragen de lagere publiekrechtelijke
organen de laatste jaren hebben geïnvesteerd. Laten wij
eens aannemen, dat het totaal, zonder woningbouw
– volgens de wet eigenlijk meer rijks- dan gemeente-
zaak – f 800 mln is. Aanvaarden we voorts als een on-
geveer juist gegeven, dat de gemeenten in totaal f 100 mln
reëel op haar oude schulden aflossen,, dan kunnen de
gemeenten stellen, dat, gezien de waardedaling van het geld, op haar beleid niets valt aan te merken, terwijl de
Minister van Financiën toch kan menen, dat in liet raam

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HEl

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

B E TAL 1 N GS V E R K E E R

250 VESTIGINGEN IN NÉDERLAND

van een ‘groter geheel en met het oog’ op geheel andere
voorzieningën, door de gemeenten teveel wordt uitgegeven.

Een practische oplossing zou nu hierin kunnen ‘zijn
gelegen, dat het bedrag, dö.t de gemeenten tezamen en
dat iedere gemeente afzonderlijk ôp haar schulden aflost,
als een basis-investeringsbedrag wordt aanvaard en dat

dit bedrag met een factor wordt vermenigvuldigd .’vegens

de waardedaling van het geld. De geineenten blijven dan
uit een oogpunt vah draagkracht in dezèlfde toestand.
Of ‘men als f.ctor nu neemt 2,3 of 3,5 6f ietg daar tussen
in i, om het systeem te verduidelijken, van geen betek&nis.

WelTs
v
an’bélang, dat: a:de gemeentèii, iedei’ voor ich,
weten, welke bedragen zij ten hoogste kunnen bsteden;

b. deGedeputeerde Staten in alle provinciën voor hun
gemeen terechtelijk toezicht, normen kennen, ontleend aan het finan6eel belang van de betrokken . gemeënten
zelf; c. de Minister van Financiën al naar gehng van
de investerihgscaaciteit vah het land èen lagere of – ‘in
het kader van de conjunctuurpolitiek – een hogere factor
‘kan aanbevelen. Aangezien de gemeenten bereid zijn
mede te werken, ‘mag worden aangenomen, dat zij met
deze factor rekèning zullen houden. Doen zij dit iiiet, dan
zullen Gedeputeerde staten zeker nagaan, hoe die afwijking
moet wordén verklaard en tenslotte is er nog een vér-

nietigingsrecht van de
,
Kroon.

Het voordeel van deze oplossing is, dat de gemeente-

besturen en Gedeputeerde Staten hun wettelijke bevoegd-
heden kunnen blijven uitoefenen zonder onnodige in men-ging van het Centrale Gezag, terwijl de Centrale Overheid
mag verlangen, dat de gemeentebesturen en de Gedepu-
terde,Staten bij ,het voteren en goedkeuren van credieten
de door de Minister van Financiën berekende coëfficiënt
– in acht zullen nemen, opdat het totaal niet zal worden
oversc’hreden.

De praktijk heeft uitgewezen, dat het gemeentelijke
leven zoveel verschillen, toont, dat uitzonderingen moeten
kunnen worden toegestaan. Hier zou dan toch ‘nog eQn
taak kunnen liggen voor een commissie, van welke ver-
wacht mag worden, dat zij de zaken onbevangen en
objectief beziet.

Het schijnt mij toe, dat’hier een werkmethode wordt
verdedigd, welke voorshands en als tijdelijke maatregel aanvaardbaar is. Er zal meer geld wôrden, gebruikt dan
de nominale afgeloste ,bedragen; daartegénover ontvangen

166

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari .1951

de institutionele beleggers echter aanzienlijk hogere
sommen (besparingen). Wel zijn de gelden voor de gemeen-

ten thans moeilijk te verkrijgen; maar hier speelt het

verzet tegen het rentegamma van het oude beleggings-
accoord tussen door. Men zou wel eens de indruk kunnen
krijgen, dat de strijd tussen deze beheerders van kapitaal

en de Minister van Financiën over de ruggen van de

gemeenten wordt uitgevochten. Ik moet hierbij opmerken,

dat deze kwestie veelal ten onrechte als de hoofdaanleiding

van de tegenwoordige moeilijkheden naar voren wordt
gebracht. De eigenlijke oorzaak ligt in een verarming van

ons volk en de oplossing kan slechts in gemeenschappelijke

samenwerking en met offers worden gevonden.

Rotterdam.

J. HASPER..

Het Colombo-plan

,,Bottleneck”

Het moet voor de Britse Regering en de regeringen van

andere landen van het Gemenebest een grote voldoening

zijn geweest, om op 24 Januari van de Amerikaanse

Minister van Buitenlandse Zaken te horen, dat de Ver-
enigde Staten vertegenwoordigd zouden zijn op de Februari-

conferentie in Colombo, ter bespreking van het ontwik-

kelingsplan voor Zuid- en Zuid-Oost-Azië. Immers – en
de deelnemers aan dit
Colombo-plan
verhelen dat zelf
allerminst – zonder Amerikaanse hulp zal het ambitieuze

programma ter besteding van £ 1.868 millioen niet ten

uitvoer kunnen worden gebracht. De Amerikaanse Re-

gering, zo heette het in de verklaring van Minister Acheson,

zal haar programma’s voor hulp aan het buitenland aan-
passen aan de Britse plannen in Azië..
Nu behoeft een ..zodanige aanpassing van huippiannen
op zichzelf
,
geen materiële bijstand te betekenen. Maar
alleen al een coördinatie van technisch huipwerk mag bij

de – ook ten tijde van Acheson’s verklaring al – moeilijker
wordende betrekkingen tussen Washington en New-Delhi
van groot belang worden geacht. Dat hierop een actieve
bemoeienis van de Verenigde Staten om te helpen de in

het Colombo-plan nog ontbrekende £ 838 millioen te
fourneren zal volgen, zag men een jaar geleden reeds als
noodzakelijk. Het is sindsdien een gebiedende
6is
ge-
bleven.

Voorgeschiedeni,.

De eerste, enigszins doorwerkte, opzet van het Colombo-

plan ontstond op de conferentie van de ministers van

Buitenlandse Zaken van Groot-Brittannië, Canada, Aus-
tralië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, India, Pakistan en
Ceylon, in Januari 1950. Men kwam bijeen in Colombo en

handelde op initiatief van de Australische Minister Spender,
die de oprichting voorstelde vad’ een ministeriëel Raad-

gevend Comité. Dit voorstel, dat de aanloop werd van de
Gemenebest-huipplannen, ging naar de betrokken rege-
ringen, waarna de ministers elkaar, in Mei 1950, opnieuw
ontmoetten in Sydney. Alleen Zuid-Afrika ontbrak daar:

het verklaarde de handen vol te hebben aan de ontwikkeling
van Afrika. De andere ministers stelden, op die eerste
bijeenkomst van hun Raadgevend Comité, de intussen
door de regeringen goedgekëurde plannen verder op.

Het resultaat daarvan was, dat men kwam tot een
schema voor de tijd van zes jaren, te beginnen op 1 Juli
1951. Het zou, omvatten:

a) ,,technische hulp”, b) materiële_hulp, te verstrekken
in Gemenebest-verband aan India, Pakistan, Ceylon,
Malakka en Brits-Borneo. Voor de technische hulp – aan-

werving en opleiding van technische deskundigen – stelden
de deelnemers tezamen £ 8 millioen beschikbaar. Dat be-
drag zou moeten worden besteed door een nieuw lichaam,

een Raad voor Technische Samenwerking, met, zetel en
bureau in Colombo.

Om een inzicht te krijgen in de nateriëIe behoeften van
de betrokken landen, maakte men op de conferentie van

Sydney vragenlijsten. Exemplaren daarvan gingen ook naar Birma, Siam, de nieuwe staten van Indo-China en

naar Indonesië. Het was de bedoeling geweest deze landen

volledig aan liet werk van het Raadgevend Minister-
comité te laten deelnemen. Maar antwoorden op de ge-

stelde vragen kwamen niet binnen; de uitgenodigde landen

hadden blijkbaar de handen vol met het oplossen van hun

eigen moeilijkheden en konden een programma op lange

termijn, dat hun die moeilijkheden had kunnen verlichten,

nog niet overzien. Begrijpelijk daarbij waren politieke aversies jegens initiatieven, waarop zwaar het stempel

van het Westen drukte.

Niettemin verschenen op de volgende bijeenkomst van
het Raadgevend Ministercomité, die het afgelopen najaar

in Londen plaatsvond, delegaties uit Siam en Indo-

China, terwijl de Indonesische en de Birmese ambassa-
durs in de Britse hoofdstad als waarnemers optraden.
Maar ofschoon hun regeringen mee wilden doen-aan het
technisch hulpwerk van het Bureau in Colombo, werden

de wezenlijke huipplannen van deze landen in Londen

toch niet besproken. De feitelijke actie-in-groot-verband

zou worden gericht op India, Pakistan, Ceylon, Malakka
en Brits-Borneo.

Aldus werd besloten op de Londense conferentie, de
laatste véér de publicatie van de plannen die – ontdaan

van propagandistische luister – Zuid-Oost-Azië zouden

moeten behoeden voor economische ontbinding en com-
munisme. Voor propagandistisch gebruik mocht men al
spreken van een ferme verhoging van de levensstandaard,
mocht men al wijzen op het groteske verschil in grond
gebruik tussen de Verenigde Staten en India (tractors 1
op 250, kunstmest 1. op 65, bij een bewerkte grondopper

vlakte die in, de Verenigde Staten maar- weinig groter
is),, de serieuze beoordelaar wist, dat men langs .’zulke
maatstaven geen’ vergelijking mocht trekken, maar dat

men in een gebied, dat voor een derde gedeelte in het

wereidgeboortecijfer bijdraagt, eerst ‘moet zien een bestaand
peil te handhaven. Het Colombo-plan is een rem tegen
verder afglijden, alleen al daarom ‘niet te vergelijken met
iets als het Marshall-plan, omdat Zuid-Oost-Azië de grând-
slag mist, waarop een economische ontwikkeling met succes
kan worden opgetrokken. Rijke hulpbronnen zijn voor

zo’n grondslag geen substituut; het feit dat de Gemene-
best-landen allereerst de opleiding en aanwerving van
technische deskundigen regelden, spreekt voor zichzelf.
Alen zou het ook anders kunnen zeggen: de £ 1.868 millioen .van het çolombo-plan zijn een injectie tegen

verkommering; de £ 8 millioen voor de technische hulp
die door het Bureau van de Raad voor Technische
Samenwerking in Colombo in drie jaar mag worden ge-
bruikt, moet de grondslag leggen’ voor het doelmatig
reageren op die’ injectie.

Doeleinden.

Gegevens over de plannen en het werk van het’ Bureau
in Colombo maken duidelijk, dat het technische hulp-
werk, in nauwe samenwerking met wat de organén van
de Verenigde Naties doen, vrijwel alle terreinen van het
leven bestrijkt. Alleen zÔ ook kan men de voorwaarden
scheppen voor het nuttig gebruik van £ 1.868 millioen, ge-

1

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

167

durende zes jaar, door India, Pakistan, Ceylon, Malakka
en Brits-Borneo.

Ambitieus waren de deelnemende regeringen overigens

genoeg, vooral India en Pakistan. Deze landen fiebben
dan ook talrijke projecten, die’ ze voor het Colombo-plan

hadden opgesteld, moeten laten vallen. Toch staan ze nog

boven aan de lijst:

(in millioenen pond sterling)
India Pakistan Ceylon Koionlën
1.379

280

102

107

De gelden worden, volgens de opgestelde plannen, in

hoofdzaak besteed aan landbouw en verkeer. Grote varia-
ties zijn er echter tussen de landen onderling wat de ge-

deelten betreft, die men heeft bestemd voor industriële
doeleinden. Onder de £ 107 millioen voor Malakka en

Brits-Boreo (,,koloniën”) zal men bijv. de post;,industrie”
in het geheel niet vinden, terwijl er een naar verhouding

hoog bedrag voor is uitgetrokkèn in de plannen voor Pakis-

tan: gevolg van de ongunstige positie, waarin dat land

na de deling van Brits-Indië in dit opzicht kwam te ver-
keren.

Allesbijeengenomen ‘zou men, wat de besteIing van de

gezamenlijke gelden betreft, de volgende opstelling kunnen

maken:

In prQcenten
Verkeer en verbindingen
…………….
34
Landbouw
(mcl.
waterwerken)

32
Huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs

18
Industrie

…………………………10
Energie
………………………….
6

De onderlinge verschillen in de manier van besteding
door de afzonderlijke landen, zoals de eerder genoemde
variaties in de pdst ,,industrie”, vindt men terug in de

volgende analyse:

(In millioenen pond sterling)

0

.i

.


0

L.ndbouw ‘)
459
88 38
13
595
32
Verkeer en verbindingen
527
57
22
21
627
34
.
51
8
20
122
6
Energie

…………43
Industrie en mij fibouw’ ’35
53
6

194
10
………
)

..
Sociale Zaken
218
31
28 53
330
18

1.379 1 280 1 102 1 107 11.868 1 100
1)
Inclusief drievoudige projecten.
1)
Exclusief Steenkool.

Opvallend hoog is de post ,,sociale zaken” voor Malakka
en Brits-Borneo; de maatregelen, die men denkt te nemen
in Singapore met zijn problemen van de Oosterse grote stad, zijn daar een oorzaak van. Een verdere onderlinge
vergelijking — die bij de post ,,industrie” al reden gaf
tot eeii opmerking over
,
het verschil tussen India en Pa-
kistan — stuit op de eigenaardige moeilijkheid, dat voor
India, Pakistan en Ceylon drievoudige projecten zijn op-

gesteld, die zowel landbouw als energiewinning dienen:
door een combinatie van irrigatie, beteugeling van water-
wegen en opwekking vn e
1
ectriciteit. En ook het cijfer
voor verkeer speelt hierbij nog een roll In het overzicht

zijn deze drievoudige projecten in de post ,,landbouw”
opgenomen.
Verwachtingen.

Als men de doeleinden, die voor de besteding van de
gelden zijn gesteld, vergelijkt met de verwachtingen om-
trent de uitkomst, zou men een voorzichtige prognose

kunnen maken omtrent de prijs van de investeringen.

Voor men dat doet, dient zich eerst echter de moeilijk-

heid aan van het opstellen van de verwachtingen zelf,

verwachtingen, die moeten gelden in- een zo onderont-
vikkeld gebied als Zuid-Oost-Azië, waar men bijv. geen

of weinig ervaring heeft met het cumulatief effect van een

eenmaal begonnen ontginning. De projecten hebben tot

dusver immers nog grotendeels op zichzelf gestaan. Wat
men heeft kunnen meten is ‘de versnelde groei van één
enkele tak van bedrijf (de ijzer- en staalproductie in India
bijv., die van 400.000 ton in 1925 steeg tot het dubbele
in 1939 en tot 1.100.000 ton in 1949, en de cement-pro-

ductie die tussen 1939 en 1949 met 47 pCt steeg), maar

onduidelijk was steeds de weerslag daarvan op een groter
gebied van de maatschappij. 1-let is juist één van de doel-

einden van het Colombo-plan zelf — het legertje technische

deskundigen, dat men zich via het Bureau in Colombo

voorstelt op te leiden omvat de nodige economisten 1
om dergelijke ontwikkelingen te kunnen meten, zodat

latere plannen solider kunnen worden opgezet. Intussen

heeft men enkêle verwachtingen op papier gezet.

an de 6 pCt van de Colombo-gelden, die men zich ten
doel heeft gesteld te besteden aan energie, verwacht men
een verhoging van de electriciteitsprodiictie met niet

minder.dan 67 pCt: Andere verwachtingen zijn, dat na

zes jaar 3j pCt meer land in cultuur zal zijn gebracht,
dat bovendien 17 pCt meer land zal kunnen worden ge-
bruikt doordat nieuwe waterwerken zijn klaargekomen

en dat 10 pCt meer broodgraan zal worden geproduceerd.

Ook hier zijn er aanmerkelijke verschillen tussen de af-
zonderlijke landen. De uiteindelijke verwachting voor
Ceylon bijv. is, dat men er 50 pCt meer land in cultuur

zal kunnen brengen.

Wat rijst betreft, verwacht men een productieverhoging.

voor India, Pakistan, Ceylon en Malakka met resp. 7, 6, 82 en 77 pCt. Maar’ juist bij een zo markante productie-

verhoging van het ‘Aziatische hoofdvoedsel zal het nodig
zijn elk optimisme tot de juiste proporties terug te brengen
en op te merken, ,dat de verwachte hogere opbrengst van
tezamen 2j millioen -ten ook wel degelijk prompt zal wor-den geconsumeerd door de aan het eind van het Colombo-

plan naar schatting 10 pCt grotere bevolking.

Financiering.
Het vraagstuk van de financiering leidt ons-terug naar

ons uitgangspunt: het Colombo-plan kan niet worden uit-
gevoprd zonder Amerikaane hulp. India besteedt mo-
menteel niet meer dan 2j pCt uit eigen middelen aan
investeringen. Nochtans zijnde betrokken landen bereid om
met aanzienlijke middelen zelf een belangrijke bijdrage
in de financiering van het plan te leveren. Maar het totaal
van £ 1.868 millioen is daarmede lang nie€ gedekt.

(In miiiioenen pond sterling)

0
cd
0
0
:Q)
0
Cd

p4

1.379 280

102
107
1.861
Kosten van het plan
………..
Uit ‘eigen middelen
772
151

61
46
1.03(

1
607 129

1

41

1
61

1
831

De ontbrekende £ 838 millioen vormen de ,,bottleneck”,
waarvan aan het begin van deze beschouwing sprake was.
Het zijn dezè £ 838 millioen waarover men zich nog het
hoofd breékt in de deelnemende landen, die elk voor zich
een aanzienlijk tekort in de betalingsbalans hebben te
bestrijden. Immers, slechts voor een klein deel worden die
balanstekorten gedekt door de stem’lingtegoeden van de
Gemenebestlanden in Londen. –

168

ECONOMISCII-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

Beta1ingsbalanstekorter.

(in millioenen pond sterling)

1
1
0

01

1
cz
oI
E4

Tekorten betalingsbalans

51-57
1

818

145

1

60

1

61
1T54
Op te nemen sterlingtegoed
211

16

1

19

1

246
6071

129

1

41

1

61

Daar Groot-Brittannië de £ 61 millioen voor Malakka en
Brits-Borneo dekt, heeft het, tezamen met £ 246 mln aan

sterlingtegoeden van India, Pakistan en Ceylon, aan het
Colombo-plan een driehonderd millioen pond-sterling te

besteden. Dat is 28 pCt van hetgeen men van elders dient
aan te trekken.

Van de anderé bronnen, die direct of indirect zouden

zijn aan te boren, hebben verschillende in de loop der

jaren al een bijdrage geleverd. Uit hun sterlingtegoeden

in Londen trokken India, Pakistan en Ceylon de afgelopen

jaren £ 340 millioen (Engeland zal met dat al, gezien de
nog op te nemen £ 246 millioen, mi in twaalf jaarvan deze
posten af zijn). Een bedrag van £ 95 millioen ging uit

Londen naar Malakka en Borneo; Birma kreeg een lening

van £ 6 millioen van Engeland, India, Pakistan en

Ceylon tezamen en Siam kreeg een lening van India.
Onderlinge hulp van de landen in ZuidOost-‘Azië en binnen

het Gemenebest in het’ algemeen is er dus wel geweest.
Maar het is de vraag of deze vorm van hulpverlening
onder de huidige omstandigheden kan worden voortgeet.

Na de uitkomst van het Colombo-plan-tekort van £ 838

mi’lioen heeft alleen nog Australië een toezegging gedaan
van £ 25 millioen.

Het is duidelijk, dat Amerika’ zal moeten bijspringen,

direct of indirect. India kreeg voor het uitvoeren van
speciale projecten al eerder $ 62+ millioen, Siam $ 20

millioen, beide van de Wereidbank. Een dergelijk bijt
springen zal zich in de toekomst moeten. herhalen, waarbij

men dan als steun in de rug de wetenschap mag hebben
dat een vijfde van het huidige $ 20 4nillioen grote budget
van de Speciale Organen van de Verenigde Naties ten

goede komt aan de leden van het Gemenebest in Zuid-Oost-Azië. Alleen op deze manier zal een voorwaarde

kunnen worden geschapen voor het ontstaan van zulk
een economie in Zuid-Oost-Azië, dat particuliere inves-
teringen het welslagen van hulpprogramma’s als het
Colombo-plan mede mogelijk maken.

Utrecht.

R. P. SIMONS COHEN.

BOEKBESPP.EKING

Robert De Vleeschauwer: ‘,,L’organisation Prolessionnelle de
l’économie”.
M. Weissenbruch, S.A., Bruxelles, 1950.
465 blz.

De Belgische literatuur’ over de publiekrechtelijke be-
drijfsorganisatie is, in tegenstelling met de Nederlandse,
eerder beperkt. De debatten in het Parlement overde wet ‘
van 20 September 1948 hebben slechts inspiratie ,gegeven
tot enkele tijdschriftartikelen. Het is dan ook een werkelijke

verdienste van de heerDe Vleeschauwer de eerste te zijn’ om te trachten het onderwerp van Belgisch standpunt uit
grondig te behandelen.

Wat het documentair gedeelte van zijn werk betreft,

kan men trouwens gerust beweren, dat hij volledig in zijn
opzet is geslaagd. Duidelijk toont hij aan hoe, sedert de Franse Revolutie, elementen van de bedrijfsorganisatie
geleidelijk zijn gegroeid – hetzij onder de impuls van het
privaatinitiati ef (arbeiderssyndicaten) hetzij door tussen-

komst van de wetgëver (paritaire commissies, orde der

advocaten). De verschillende wetsontwerpen en -voorstel-

len der jaren dertig, die de oprichting van een bedrijfs-

organisatie tot doel hadden, worden nauwkeurig ontleed,
evenals de oorlogsorganisatie (centrales, groeperingen en

landbouwcorporatie) en de wet van 16 •November 1944.

Men kan alleen nog een aanvullend hoofdstuk wensen over
de evolutie der gedachten, w’aarin tevens zou dienen te

worden gewezen qp de affiniteit tussen de corporaties, die

in de Middeleeuwen en de moderne tijden bestonden en de
nieuwe bedrijfsorganen.

1-let documentair-historisch gedeelte is nochtans niet

het belangrijkste van het boek. 1-let doel van de ‘heer De
Vleeschauwer was in de eerste plaats onze bedrijfsorgani-

satie (wet van 20 September 1948) aan een grondige critiek

te onderwerpen om clan, in aansluiting hieraan, zijn eigen voorontwerp te verdedigen.

Tegen de wet van 20 September heeft hij ‘inderdaad ver-

schillende bezwaren. Zo meent hij, dat ze in strijd is met

de Grondwet, omdat in sommige essentiële regelen (o.a.

de wijze, waarop de candidatenleden van de bedrijfsraden

zullen voorgesteld worden en het statuut van het personeel
der secretariaten) niet is voorzien en door de uitvoerende

macht zullen worden bepaald. Dit zou een te ver gaande

delegatie van de wetgevende aan de uitvoerende macht

inhouden, die niet te rechtvaardigen is door artikel 67
van de Grondwet.

Afgezien van dit en enkele and.ere, mindere, bezwaren is er echter een fundamentele opwérping, die het principe
van de wet zelf voor de schrijver onaanvaardbaar maakt.
1-Tij is namelijk voorstander van een juridisch pluralisme

van het ontstaan van een nieuw gociaalrecht, dat door de
,,economische maatschappij” (in tegenstelling met de
Staat) zou uitgewerkt worden en volgens hetwelk de natio-

nale economiezou geleid en ing’ericht w’orden, volledig vrij
,van staatsdwang. Om dit doel te bereiken wil hij een be-
drijfsorganisatie .scheppen met verplichte aansluiting van alle arbeiders en ondernemers bij officiële groeperingen”,

die het recht hebbea van hun leden bijdragen te eisen en

ook een normatieve macht bezitten binnen. .hun bedrijfs-
gebied. De leiding van deze groeperingen zou op paritaire
basis door de, aangslotefien worden verkozen.
Het, spreekt vanzelf, d’atde heer De Vleeschauwer niet

accoord kan gaan met ons huidig stelsel van bedrijfsorgani-

satie, aangezien: 1. onze raden een zuiver adviserende
taak hebben, niets meer zijn dan colleges van experten ten
dienste van de administratie (die dus de ffiaèht.van deze laat-
ste nog versterken), en 2. niet de individuele’ patroons en

arbeiders hun vertegenwoordigers iii de radefl kiezen, nar
wel de vrije verenigingen, die een chaotisch beeld vormen

en waaraan bij de patroons 10 pCt en bij de arbeiders bijna
50 pCt dissidenten ontsnappen. ,

Het is hier ‘niet de plaats om nader in ‘te gaan op de
ideeën van de auteur; het is trouwens ook niet nodig.
Zijn voorstel is volledig geïnspireerd door het corporatisme,

dat als gekend mag worden vOrondersteld. De bepaling
bijv. dat de groepering het beroep to.taal en exclusief ver-
tegenwoordigt, herinnert zeer sterk aan de Carta del Lavoro.
Het verwondert des te meer de schrijver te horen ver-
klaren, dat onze bedrijfsorganisatie volgens de traditionele
opvattingen is uitgebouwd en dat de moderne, progressis-
tische gedachte werd afgewezen. Wij dachten, dat het
corporatisme de oudere, meer eenvoudige gedachte was,

die rechtstreeks voortvloeit uit abstracte philosophische
opvattingen over ,,le droit social”, terwijl een systeem van
bedrijfsorganisatie, zoals we het nu kennen, er op gericht

is de kern van waarheid, die in het corporatisme schuilt
met uitsluiting van de gevaren, die er aan verbonden zijn
en aangepast aan de huidige werkelijkheid , tot zijn recht te
laten komen.

Gent.

Dr ‘J. GELUCK.

28 Februari 19’51

ECONOMISCH-STA TIS TISCHE BERICHTEN

169

AANTÉKENINGEN

Het rapport van de SociaahEconomische

Raad betreffende de toekomstige

loon- en prijspolitiek

Dezer dagen is het rappoit verschenen, dat de Sociai-

‘Economische Raad op verzoek van de Ministers van .Econo-

mische en’ Sociale Zaken d.d. 14 September 1950 heeft
uitgebracht over de politiek, die zowel ten aanzien van de
prijs- als ten aanzien van de loonvorming in de naaste

toekomst zal moeten worden gevolgd. Het rapport beperkt

zich overeenkomstig dit verzoek wat zijn positieve aan-
bevelingen betreft inderdaad tot de loon- en pr.ijspolitiek
doch de samenstellers hebben gemeend, dat het niet

reëel zou zijn geweest, indien niet een schilderingwerd

gegeven van de concrete achtergrond, waartegen in het
begin van 1951 deze loon- en prijspolitiek moet worden
gezien. Deze achtergrond wordt gevormd door het nog altijd

belangrijke betalingsbalanstekort, vooral veroorzaakt door
de voor ons land ongunstige prijsbeweging sedert de
gebeurtenisséii in Korea, alsmede door de noöd
zaak de

defensie-‘uitgaven met een belangrijk bedrag op te voeren.

De cijfers, die in het S-ER-rapport hieromtrent vorden

gegeven hebben voornamelijk de bedoeling de’orde van
grootte van het vraagstuk duidelijk te maken en zullen
t.z.t. moeten worden herzien. In feite wordt vrij algemeen

aangenomen, dat het ‘cijfer van de te vinden middelën
hoger moet worden gesteld dan in het rapport is geschied.
1-let rapport wijst er op, dat tot dekking van het tekort
maatregelen nodig zullen zijn gelegen buiten de loon- en,

prijspolitiek
i
. waarbij in de eerste plaats wordt gedacht

aan budgetai’re maatregelen. Daarbij zijn echter verschil-
lendé alternatieven denkbaar. De kern van het rapport
wordt gevormd door de gedeelten, waarin nu voor elk
dezer alternatieve vormen van economische politiek het

naar de mening van de S.-E.R. meest juiste loon- en prijs-

beleid zal moeten bestaan.

Wat de
orga.nisaié
van de loonpolitiek betreft, meent

dè S.-E.R., dat voorshands ongeveer aah de bestaande
tpestând moet worden vastgehouden. Voor de prijspolitiek
‘Wordteen politiek van globale beheersing door statistische
contrôle voorgestaan, in incidentele gevallen aan te vullen
door direct ingrijpen, nI. daar waar van misbruik van
monopoloïde posities kan w’orden gesproken. –

Wat de
richtlijnen
voor de te voeren politiek betreft

merkt het rapport allereerst op, dat een zo laag mogelijk
nominaal loon- en prijspeil voor de betalingsbalans van

ons land voor en’ na gebodn is.

Ten aanzien van de
loonpolitiek
wordt dan verder

gesteld., dat compensatie voor stijgingenin de kosten van

levensonderhoud niet verantwoord is, wanneer deze stij-
gingen het gevolg zijn van:

• a. bewust opgelegde zwaardere fiscale lasten, zoals ver-
hogingen van belasting of afschaffing van subsidies;
stijging van het invoerprijspeil zonder een overeen-

komstige stijging van, het uitvoerprijspeil;
verhoging van tot nu toe bewust laag gehouden
inkomens van andere bevolkingsgroepen (bijv. huren en

pachten).
-. Daartegeno4.Ter kan bij een stijging van het uitvoerprijs-
peil, wanneer dit gepaard gaat met een stijging van de
binnenlandse .toegevoegde waarde per eenheid product
(d.w.z. van de marge tussen de uitvoerprijs en het daarin

begrepen deel van de ingevoerde grondstoffen enz.) het
nominale loon wel meestijgen, in dezelfde verhouding als

deze toegevoegde waarde.
Door een stijging van de arbeidsproductiviteit is even-

eens een verhoging van het reële loon, resp. het achter-
wegé blijven van een vit anderen hoofde nodige verlaging

mogelijk; daarbij verdient dan een daling der prijzen de

voorkeur boven een stijging van het nominale loon.
Zou door een onguns,tige ontwikkeling in de economi-
sche toestand als bijv. bij stijging der iivoerprijzen een

reële loondaling nodig zijn dan kan •deze slechts voor

een zodanig deel achterwege blijven als men meent, dét

andere groepen der bevolking de last dienen te dragen;
de grenzen daarvan zijn uitèraard eng.

Ten aanzien van de richtlijnen voor de
pi’ijspolitiek

wordt opgemerkt, dat tot prijscorrectie geen aanleiding

bestaat (d.w.z. dat er geen aanleiding’ bestaat tot het tegen-
houden van een verhoging), wanneer een met het buiten-
land concurrerend product in prijs stijgt (tenzij er een

egalisatiefonds bestaat) of bij herstel van te laag geachte

ondernemersin komens. Onder bepaalde omstandigheden
‘is tot zodanig ingrijpen van de Overheid wèl aanleiding,

indien procentuele opslagen op de gestegen invoerprijzen
worden gehandhaafd om van monopoloïd,e situaties mis-

bruik te maken.
In een aantal bijlagen wordt uitvoerig statistisch

materiaal verschaft omtrent de ontwikkeling van nominale
en reële lonen en de verdeling van het nationale inkomen.

Het jaarverslag
1950

van de Nationale Bank van België

– Het kort geleden verschenen jaarverslag van de Nationale
Bank van België over 1950 bevat naast de financiële ge-

gevens betreffende de Bank zelve een uitvoerig overzicht
van de economische ontwikkeling van het land gedurende
het afgelopen ,jaar. In het onderstaande zullen enige be-langrijke aspecten van de ontwikkeling in de reële en de
monetaire en financiële sfeer kort worden weergegeven.
Voor de samenvatting van de mde inleiding naar voren

gebrachte voorstellen van de Gouverneur der Nationale
Bank zij vehvezen naar het overzicht.van de Belgische geld en kapitaalmarkt in Januari 1951 ‘).

De onnvihkeling in de reële s/eer.

De economische ontwikkeling in België doorliep in 1950
twee stadia. Tot het einde van de maand Juni viel er een

vrij opvallende tegenstelling waar te nemen tussen de
situatie in de voornaamste takken der zware
nijoerheid,
de steënkolen’mijnen, de ijzer en staalindustrie, de chemi-

sche industrie’, en de toetand in het bouwbedrijf en in
tal vai belangrijke lichte industrieën. De producten van de
/ zware nijverheid vonden een weinig willige markt en de prij-
zen lagen onder sterke druk. De omvang der productie liep
terug en de werkgelegenheid verminderde in lichte mate.
Mët name de ijzer- en staalindustrie had met ernstige
moeilijkheden te kampen.
In het bouwbedrijf, de. textielindiistrie, de diamant-
nijverheid en in enige andere industrieën heerste een vaste
vraag en de prijzen bewogen zich in het voordeel van de
verkopers. Onder invloed van de opening der Nederlandse
markt ging de productie in de meeste sectoren van de
textielindustrie dermate vooruit, dat hier en daar moei-
lijkheden bij de garenvoorziening aan het licht traden.
Met het uitbreken van de oorlog in Korea sloeg de toe-
stand in de Belgische industrie volledig om. De vraag nam
in alle sectoren toe, wakkerde de productie aan en lokte
een prijsstijging uit, die snel om zich heen.greep. Zo stegen, van het ogenblik af, dat de Verenigde Staten als .kopers van
staal optraden, de staalprijzen opnieuw snel’ tot hoven het
reeds zo hoge peil van begin 1949. In de textielindustrie
verocirzaakten met ingang van Juli 1950 de politieke ge-
gebeurtenissen een vermeerdering van de binnen- en bui-
tenitndse vraag en de productie overschreed nadien ‘af

‘)Zie: ,,E.-S.B.”’ van 14 Februari 1951,. hlz. 138.

170

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

en toe het topniveau, dat bij de opening van de Nederlandse

markt werd bercict.

Evenals in 1949 waren de
landbouwopbrengsten
het
afge-

lopen jaar overvloedig en de zuivel- en vleesproductie

overtrof die van het jaar tevoren in aanzienlijke mate.

De sterke daling der landbouwprijzen, die zich in 1949

manifesteerde, vertraagde in 1950. Tot in de maand Mei

steeg het indexcijfer van de prijzen van landbouwproduc-

ten, waarna het een daling vertoonde tot in Juli. Hierna

volgde een nieuwe hausseneiging, die de Regering trachtte
te temperen. Het indexcijfer van de productiekosten ver-

toonde— evenals in 1949— een stijging, zodat de afwijking

tussen dit indexcijfer en dat der landbouwprijzen – een

eenvoudig beoordelingselement’ van de rentabiliteit in de
landbouw – verder toenam. De gemiddelde afwijking, die

in 1949 20,9 punten bedroeg, steeg in de eerste tien

maanden’ vân het-afgelopen jaar tot 43 punten.

1-let afgelopen jaar bracht een aanmerkelijke verbetering

op de arbeidsmarkt; in Februari tekende zich een daling
van de
werkloosheid
af, die zich vrij regelmatig handhaafde

tot de, maand October. De stijging gedurende de laatste

twee maanden moet aan seizoensinvloeden worden toege-
schreven. Nadat zich in het begin van het eerste halfjaar

een daling der werkloosheid in de textielnijverheid, de

bouwnijverheid en in die industrietakken, waar de activi-
teit door de weersgesteldheid wordt bepaald, had voor-
gedaan, trad mèt het herstel van het conjunctuurbeloop

geleidelijk een algemene verbetering in. Men mag, aldus

het verslag, aannemen, dat sedert het begin van 1950 en
na uitschakeling der seizoensinvloeden opnieuw werkge-
legenheid werd verschaft aan 55.000 geheel werklozen,
dat is ca 30 pCt van het totaal aantal werklozen.
De Belgische
prijzen
gaven gedurende 1950 aanzienlijke

en zeer uiteenlopende schommelingen te zien. Het beloop
der groothandelsprijzen werd in wezen bepaald ‘door de
ontwikkeling van de internationale economische en poli:

tieke toestand. Tijdens het eerste halfjaar 1950 hebben de

uiteenlopende bewegingen der groothandelsprijzen – stij-
ging der belangrijkste grondstoffen en daling der fabri-

katen – elkaar grotendeels opgeheven, zodat hun invloed
op het algemeen indexcijfer gering was. Gedurende het
tweede halfjaar stegen de prijzen’ allerwegen snel en aan
zienlijk. De kleinhandelsprijzen volgden, zoals onderstaand
staatje doet zien, in grote trekken de schommelingen dei

groothandelsprijzen; zij hielden daar evenwel geen gelijke
tred mee en hun bewegingen waren kleiner van omvang.

Indexcij/ers i’an groot- en kleinhandels prijzen.

(1936-38 = 100)

Groothandels

prijzen

Kleinhandeisprijzen

Algemeen

Voedingsmidd

1950 Januari
366
373
354
Februari
364
373
352
Maart
360
371
347
April
362
370
345
Mei
365
370
344
Juni
365 368
340
Juli
379 369
341
Augustus
396 376
353
September
417
392
371
October
423 395
373
November
426
388
365
December
384 359

Verschillende maatregelen werden ter bestrijding van
de prijsstijging getroffen, zoals verhoging van de disconto-

voet, uitvoerbeperling van sommige producten, vermin-
dering der overdrachtsbelasting op sommige artikelen en
de wederinvoering van het maximum-prijzenstelsel. Voorts
verdient de overeenkomst, die op 23 October jI. tussen de
verenigingen van producenten, grote distributie-organen
en werknemers werd gesloten, vermelding. De werkgevers-
verenigingen verbonden zich een prijsdaling van 5 pCt bij
hun leden in de hand te werken op de door hen gefabri-

ceerde of verkochte goederen, waarvan de prijzen sedert

1 Juli werden verhoogd. Aldus wilde men tegen eind

December een even grote daling van het indexcijfer der
kleinhandelsprijzen bewerkstelligen. De werknemers ver-

plichtten zich hunnerzijds vÔôr die datum af te zien van

elke looneis, die door de voorafgaande prijsstijging werd

gerechtvaardigd. Overeengekomen werd, dat de werk-

nemers in geval van mislukking der ondernomen actie recht

hebben op een algemene verhoging van het loon, gelijk
aan de stijging van ‘het indexcijfer met terugwerkende

kracht tot 1 October 1950. Indien deze poging slaagt zou-

den zij een compensatiepremie ontvangen voor de tijdelijke

stijging der kleinhandelsprijzen sedert Juli. In verband met

de daling van het indexcijfer der kleinhandelsprijzen in

November werd onmiddellijk een, eerste voorschot op de
compensatiepremie uitgekeerd. Daar de daling zich’ even-
eens in December voortzette besloot men het saldo van de
premie uit te betalen. Bovendien gingen de vertegenwoor-

digers van het Verbond der Belgische Nijverheid en van
de vakverenigingen accoord om door overeenkomsten de

koppeling der lonen aan het indexcijfer der kleinhandels-
prijzen te bevorderen.

De
buitenlandse handel
der B.L.E.U. werd gedurende
1950 door verschillende factoren bepaald, waarvan sommige

als uitzonderlijk zijn te beschouwen. Het herstel der bedrij-

vigheid, dat zich eind 1949 bégon af te tekenen, riep een
grote bihnenlandse vraag in het leven en veroorzaakte in

het eerste halfjaar 1950 een geleidelijke toeneming van het
tekort op de handelsbalans. De binnenlandse politieke ge-
beurtenissen in Juli en Augustus, die de bedrijvigheid in

de Antwerpse haven tot stilstand brachten, belemmerden
het goederenverkeér met het buitenland. Met ingang van
September werden de gevolgen .van de oorlog en de her-

bewapeningsplannen duidelijk merkbaar; in die maand

bereikte het handelsbelanstekort een topcijfer van frs 3,6

mrd, dat evenwel in de daaropvolgende maanden geleidelijk

inkromp. De totale invoer beliep het afgelopen jaar frs
97.395 mln tegen frs 81.613 mln in 1949, een stijging der-
halve met ca 20 pCt. Deze stijging moet z5Wel aan de toe-

neming der ingevoerde hoeveelheid als aan prijsstijgingen
worden toegeschreven. De uitvoer breidde zich uit van
frs 79.674 mln in 1949 tot frs 82.216 mln in 1950, een toe-
neming die geheel aan het toegenomen uitvoerkwantum

môet worden toegeschreven. –
Omtrent de samenstelling van de in- en uitvoer naar
gederencategorieën geeft onderstaande staatje een indruk.

Samenstelling pan de buitenlandse handel der B.L;E. U.

(in pCt van de totale waarde)

1
1936/381

19’78
1

1949

1
1950
1)

Invoer
Voedingsmiddelen en leven
de dieren

…………
20

27

25

21
Ruwe stoffen en edele me-
talen

……………..
57

42

44

47
Fabrikaten

………….
23

31

31 .

32

ttftvoer
Voedingsmiddelen en leven-
dedieren

………….6

4

4′

6
Ruwe stoffen en edele me-
talen

……………..
46

31

30

35
Fabrikaten

………….
48

65

66

59

1)
Eerste elf maanden.

Uit de gegrafische verdeling van de handel der B.L.E.U.
blijkt, dat de O.E.E.C.-landen als leverancier en vooral
als afnemer steeds meer in betekenis winnen. Hun aandeel
in de invoer beloopt ca 50, hun aandeel in de uitvoer ca
64 pCt. Het overschot, dat de Belgische handelsbalans
t.o.v. deze landen vertoonde nam af van frs 9.750 mln in
1949 tot frs 3.250 mln in 1950. Nederland was België’s
voornaamste afnemer; ongëveer 25 pCt van de Belgische uitvoer werd in ons land afgezet, tegen 15’pCt in 1949 en
12 pCt in 1938. De invoer uit Nederland vertegenwoordigde

r

r

.
,.

..
J
,

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

171

10 pCt van België’s totale invoer, tegen 9,3 pCt in 1949 en

9 pCt vôér de oorlog.

Dank zij de toegenomen productie in de O.E.E.C.-landen

en de devaluaties in September 1949 .kon de Belgische
invoer uit de Verenigde Staten .van 18 pCt van het totaal

in 1949 tot 16 pCt in het afgelopen jaar worden terugge-

bracht. Het aandeel van de uitvoer naar dat land steeg

van 5,3 pCt in 1949 tot 8,2 pCt in 1950; het tekort op de

partiële handelsbalans met de’ Verenigde Staten daalde
van frs 10.570 mln tot frs 8.900 mln.
De gegevens omtrent de geografische richting van de
Belgische .handel wijzen’op een snelle terugkeer naar het

normale invoerpatroon. Het aandeel der O.E.E.C.-landen

in de Belgische invoer is naar verhouding, hetzelfde geble-
ven als vôör de oorlog, terwijl de na de bevrijding vastge-
stelde verschuiving van de invoer uit Noord- en Zuid-Ame-

rika niet meer zo scherp is afgetekend. Wat de uitvoer

betreft valt eveneens een dergelijke tendentie tot normale

verhoudingen op te merken, met, dien verstande, dat de
uitvoer naar de Verenigde Staten en naar de andere landen

van het Westelijk halfrond zich uitbreidt:

De ontwikkeling in de monetaire en financiële sfeer.

Gedurende het afgelopen jaar bleef de
hoeveelheid geld
in omloop opvallend stabiel. Weliswaar vertoonden de

verschijnselen, die de geidhoeveelheid beïnvloeden, aan-
zienlijke bewegingen, maar de ‘gevolgen dezer bewegingen
hebben elkaar in ruime mate gecompenseerd. In het eerste
halfjaar 1950 bleef de toestand van de Schatkist in even-

wièht, daar de Staat het crediet van de geldscheppende
instellingen niet verder aansprak. Het ongunstig saldo

van het betalingsverkeer met het buitenland veroorzaakte
een inkrimping van het geidvolume, waartegen de uitbrei-ding van het bankcrediet aan het particuliere bedrijfsleven

niet volledig kon opwegen; de geidhoeveelheid daalde dan
ook van frs 155.924 mln per ultimo December 1949 tot
frs 154.251 mln per ultimo Juni 1950. Gedurende het tweede

halfjaar oefenden de binnenlandse factoren klaarblijkelijk
een verruimende invloed op de geldhoeveelheid uit. Het
tekort uit hoofde van internationale transacties had even-
wel gedurende deze periode een sterker tegengestelde
werking. Per ultimo November jl. beliep het geidvolume frs 152.234 mln, tegen frs 151.808 mln een jaar tevoren.

Daar, zoals gezegd, de beschikbare geldhoeveelheid in 1950
betrekkelijk weinig schommelde, steeg vermoedelijk de
omloopsnelheid om aldus de toegenomen behpefte aan

betaalmiddelen te dekken..
Wat de
begrotingen
betreft vermeldt het verslag o.a.,
dat op grond van de jongste ramingen de gewone begrotin-
gen voor de dienstjaren 1949 en 1950 met een batig saldo
sluiten. FIet ontwerp van de gewone begroting, dat voor
1951 werd ingediend, vertoont eveneens een batig saldo.
De geraamde uitgaven op de gewone begroting 1951 kon-
den, ondanks de verhoogde lasten door de versterking
van het leger, nade inkrimping in 1950 andermaal worden
besnoeid.
In het programma der burgerlijke investeringen van de
buitengewone begroting werden, met het oog op het con-
junctuurbeloop en teneinde de financiering van de bewape-

ningsinspanning te vergemakkelijken, ingrijpende bèsnoeiin-
gen aangebracht. De investeringscredieten werden verlaagd
van frs 14,2 mrd tot frs 10,7 mrd. Mèt de frs 4 mrd deel-
nemingen en voorschotten werd derhalve, zoals boven-staande tabel doet zien, frs 14,7 mrd aan buitengewone

uitgaven ten laste van 1950 gehandhaafd. Voor 1951
bevat de raming frs 15,8 mrd, waarvan frs 2,5 mrd voor-
schottçn en deelnemingen en frs 13,2 mrd investeringen.
De vérhoging der investeringcredieten van 1950 op 1951
is geheel toe te schrijven aan de toeneming der investeriii-
gen van het Ministerie van Landsverdediging ten bedrage
van frs 3,9 mrd; de overige investeringscredieten werden
met frs 1,4 mrd verlaagd.

Beloop van de begrotingen sinds 1949.

(In mln franes)
Dienstjaar
1 DienstjaaDienstjaar
1949
‘)

1950
1951

‘)

A. Gewone begroting
Uitgaven:
55.647 58.423 59.170
Gewone

……………..
Voortvioelend

uit de
oorlog

……………..
13.086
6.344 4.575

Totaal

………………1

66.7331)

t

64.767

1

63.745

Ontvangsten:
Gewone
……………..
63.653

63.259

63.427
Voortvloeiend uit de
71

oorlog

……………..
3.471

1

2.658

425

• Totaal

…………….67.124

65.917

63.852

Overschot
…………..

391

1.150

107
B Buitengewone begroting
Uitgaven
3)

.15.742

14.713

15.832

‘) Het’ totaal der uitgaven van de gewone begroting stemt niet
overeen met de som der samenstellende delen, wegens vermoedelijke
schrapping van zekere credieten ad trs 2 mcd.
‘) Ramingen.
‘) Excl. de geldsaneringsverrichtingen en de credieten bestemd
tot handhaving der goudwaarde van de tegoeden In B.frs, door de
Bretton Woo ds-Instellingen aangehouden.

De
deoiezenreseryes
zijn
in
het afgelopen jaar merkbaar
geslonken. De omvang van de deviezenintering voor de

financiering der transacties met het buitenland blijkt slechts
onvolledig uit de staten van de Nationale Bank, daar deze
werden beïnvloed door de boeking der verwezenlijkte meer-
waarden op de goud- en deviezentegoeden ten gevolge van

de pariteitsherzieningen in September 1949. Zonder de invloed van die factor zouden de deviezenreserves van

1949 op 1950 met frs 9,4 mrd, of 24,4 pCt ingeki’ompen
zijn. Vooral in de loop van het tweede halfjaar 1950 oefen-
de het tekort op de handelsbalans een aanzienlijke invloed

uit op de deviezenreserves, terwijl tevens een zekere neiging
tot uitvoer van particulier kapitaal viel waar te nemen.
Tenslotte gaven de verrichtingen van de Overheid en de
parastatale instellingen aanleiding tot rietto-kapitaaluit-
voer.
De financiering der transacties met het buitenland vergd
het afgelopen jaar een
gouduitoer
ten bedrage van frs 5,6
mrd. Met het oog op de aanzienlijke gouduitvoer en om
te verhinderen, dat het gebrek aan evenwicht in de inter-S
nationale lopende transacties nog zou worden verscherpt
door kapitaaluitvoer via de bewegingén van Belgische
bankbiljetten tussen de Economische Unie en het buiten-
land, werd begin October besloten opnieuw onderscheid
te maken tussen de gewone buitenlandse rekeningen en die,
welke worden ,,gespijsd” door wederinvoer van Belgische

bankbiljetten. Voortaan mogen de in het credit van die
rekeningen geboekte bedragen alleen nog worden aange-
wend tot betaling van goederen en apdere lopende beta-
– lingen in de Economische Unie.
De
credieten aan het bedrijf lec’en
vertoonden onder in-vloed van de opleving van de bedrijvigheid in talrijke in-
dustrieën, de verruiming van de handel met het buiten-
land en de opbloei van de verkopen op afbetaling sedert de
laatste maanden van 1949 een aanzienlijke toeneming.
Het conjunctuurherstel en de weerslag van de internatio-

nale politieke gebeurtenissen op het bedrijfsleven handhaaf

,den deze tendentie. Per einde November 1950 beliep het
door het gezamenlijke bankwezen verstrekte bedrag aan
credieten frs 34,1 mrd, of ruim frs 8 mrd moer dan per ultimo

November 1949. De Nationale Bank heeft door de steun,
welke zij aan het bankwezen verleende, haar hulp aan het
particuliere bedrijfsleven uitgebreid. 1

laar politiek verge-
makkelijkte ruimschoots de dekking van de nieuwe be
hoeften aan handelscrediet, welke door de uitbreiding der
bedrijvigheid in het leven werden

geroepen. De binnen-
landse economische reactie op de internationale politieke gebeurtenissen en de prijsstijging van grondstoffen op de wereidmarkten konden evenwel abnormale voorraadvor-

0

172

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

ming in de hand werken. Een overdreven toevlucht tot

bankcrediet had de infiatieneigingen, die opnieuw in de

volkshuishoudirig merkbaar werden, kunnen versterken.

Indien de aankopen van het publiek door het verlenen van

verbruikscredieten waren gesteund, dan hadden zij de
stijging van de binnenlandse prijzen gevaarlijk kunnen op-

voeren. Teneinde deze risico’s te vermijden verhoogde de

Bank haar discontotarieven met J pCt. Terzelfder tijd

verkortte zij de maximumvervaltermijn voor de wissels ter
financiering van goedereninvoer met 30 dagen en tenslotte

drong zij er bij de bankinstellingen op aan het crediet ter
financiering van verkopen op afbetaling te remmen.

Wat de kapitaalmarkt betreft zij vermeld, dat de
uit-
giften van leningen door de Overheid en de openbare instel-
lingen
geringer waren dan in 1949. 1-let bruto-bedrag be-

liep frs 9,5 mrd tegen frs 14,6 mrd een jaar te voren.

1-let netto-bedrag der uitgi/ten van aandelen en obligaties
van het bedrijfsleven
was het afgelopen jaar eveneens ge-

ringer dan in 1949. De hoeveelheid nieuw geld dezer uit-

giften beliep gedurende de eerste elf maanden van 1950

gemiddeld frs 197 mln per maand, tegen frs 304 mln in
1949 en frs 402 mln in 1948.

Financiële aspecten

van het beroepsvoetbal in
%
Engeland

Zoals bekend, behoren de wedstrijden van beroepsvoet-
ballers in Engeland tot de drukst bezochte sportevenemen-
ten. Volgens ,,The Financial Times” van 15 dezer bezoeken
gedurende acht maanden van het jaar gemiddeld bijna

één millioen toeschouwers per week de 46 ,,League”-wed-

strijden. De totale bruto-otitvangsten uit dien hoofde be-
lopen ongeveer £ 3 mln. Uit deze cijfers mag men evenwel
niet concluderen, dat de weg der 92 clubs, die de vier

,,Leagues” vormen, met goud is geplaveid. Slechts enkele

clubs mogen rijk worden genoemd; de meerderheid – ca

55 pCt – komt financieel juist uit, terwijl de rest een
voortdurende strijd moet voeren om inkomsten en i.htgaven
in evenwicht te brengen.

Het best kan het grote verschil in de financiële positie van twee clubs wellicht worden aangetoond aan de hand
van ,,Tottenham Hotspur” en ,,Chester”. ,,Tottenham
Hotspur” heeft de naam de rijkste club van Engeland te
zijn; haar totale activa – exclusief spelers – benaderen

de £ 240.000 en het aantal toeschouwers, dat haar wedstrij-
den bezoekt, beloopt iedere week ongeveer 50.000.
,,Chester”, een derde divisieclub

uit de Noordelijke afde-
ling, daarentegen, was kortgeleden gedwongen een drin

gend beroep op ondersteuning te doen; het aantal toe-
schouwers was gedaald tot minder dan 5.000 per week.
Wanneer men deè’oornaamste uitgaven van een voetbal-
club aan een beschouwing onderwerpt, dienen in de eerst
plaats de salarissen van spelers, managers, trainers en
terreinknechts te worden genoemd. Deze uitgaven variëren
uiteraard van club tot club, al naar het aantal spelers dat
zij in dienst hebben. Sommige clubs hebben meer dan 50.
spelers in dienst – Arsenal bijv. 60—, maar het gemiddelde
aantal bedraagt ongeveer 30. 1-let toegestane maximum-
salaris van een professional bedraagt £ 12 per week gedu-
rende het wedstrijdseizoen, vermeerderd met een premie.

van £ 2 voor een gewonnen en een premie van £ 1 voor
een gelijkgespeelde wedstrijd. Veel kleinere clubs betalen

een lager salaris dan het zojuist genoemd maximum. De
salarissen van managers variëren van £ 750 tot £ 2.000
per jaar en die van trainers en terreinknechts van £ 5 â
£ 8 per week.

Een andere grote uitgaafpost vormt het onderhoud van
terreinen en tribunes. 1-let veld moet gedurende het zomei-‘
seizoen opnieuw met graszoden worden bedekt of opnieuw
worden bezaaid en dat kan ongeveer £ 400 kosten. Tenslotte kunnen o.a. worden genoemd de kosten voor medische hulp,

uitkeringen aan spelers tot een maximum van £750 na
vijf jaar en verzekeringen ten behoeve van de spelers.

Aan de inkomstenzijde moeten in de eerste plaats de –

entreegelden worden vermeld. De minimum-toegangsprijs

voor een ,,League”-wedstrijd bedraagt 1 s 3 d. – inNeder-

lands courant omgerekend ongeveer 65 cent -, waarvan

1 d. toevalt aan de Schatkist in de vorm van vermakelijk-

heidsbelasting. Alle clubs moeten een deel hunner plaatsen

tegen deze minimumprijs beschikbaar stellen. De toegangs-

bewijzen voor overdekte tribunes e.d. zijn niet aan een

maximum gebonden en bedragen soms 10 s. Statistieken

hebben aangetoond, dat van 1.300 toeschouwers gemiddeld

£ 100 aan entreegelden wordt ontvangen. Uit deze bruto,

ontvangsten moet de thuisclub alle kosten voor drukwerk

en reclame, betalingen aan politie en kaartencontro-

leurs, alsmede de salarissen van de scheidsrechter en de

grensrechters bestrijden. Voorts moet 4 pCt van alle ont-

vangsten aan de ,,Football.League” worden overgemaakt,

terwijl van de rest 20 pCt toekomt aan de tegenpartij. De

reiskosten kunnen een grote bres slaan in het aandeel van
de bezoekende club.

In de tweede plaats vormen de hoge bedragen, die voor
de ,,transfer” van spelers worden betaald, vaak een wel-
kome bron van inkomsten en een ware uitkomst voor clubs,
die in financiële moeilijkheden verkeren. Voor rijke clubs

bieden zij een mogelijkheid om de belastingontvanger

achter het net te doen vissen, daar het bedrag, dat voor
,,transfer” wordt betald, wordt afgetrokken van de

inkomsten in hetzelfde jaar. Wanneer een vereniging op

het punt staat het boekjaar met een behoorlijke winst af
te sluiten kan zij dus, door aankoop van enkele topspelers

vlak v56r het einde van het boékjaar, het bedrag der ver-
schuldigde beJasting aanzienlijk verminderen. De speler
zelf ontvangt geen aandeel in zijn koopsom; meestal echter

ontvangt hij £ 10 yoor het tekenen van zijn nieuwe con-
tract, terwijl de nieuwe club nogal eens voor een woning

of een bijbaantje voor hem zorgt, om de ,,transfer” zo aan-
trekkelijk mogelijk te maken. Uiteraard vormt een speler

een – en in sommige gevallen zeer snel – in waarde dalend

activum. Hoewel het contract inhoudt, dat hij slechts mag
voetballen voor de club, die zijn ,,League”-registratiebewijs
bezit en dat hij al het mogelijke moet doen ,,to render the

most efficient service……, kan de vereniging er niets
aan doen, indien hij zich niet in zijn nieuwe omgeving

thuisvoelt en öf. een nieuwe ,,transfer” eist, ôf weigert te
spelen.

Een derde belangrijke bron van inkomsten vormt de

,,Football Association Cup”–competitie, die evenals de
,,transfer”-markt menige club van financiële spanningen

kan verlossen. De competitie zelf brengt niet zoveel geld
in als vroeger het geval was en er wordt een compensatie-
bedrag betaald, wanneer , ,Lea gue”-wedstrij den nadeel

ondervinden van Cupfinales. Eén derde van de ontvangsteif
wordt dan ook in de ,,Cup-pool” gestort.,. –
• Een.voetbalclub gelijkt in Engeland veel-op een gewoon

commercieel bedrijf, met dit vérschil, dat de directie geen
salaris voor haar diensten ontvangt. De meeste clubs zijn, hoewel hun aandelen niet tei beurze worden genoteerd en
zelden van houder veranderen, naamloze vennootschappen.

De dividenden zijn beperkt tot maximaal 7J pCt, aangezien
een artikel van de ,,Federation of. International Footbali
Associations” bepaalt, dat ,,no one shali come. into th
game with the sole object of making a profit”. Een ander artikel houdt in, dat, indien een club liquideert, haar aan-
delen automatisch een waarde verkrijgen van £ 1. Hoewel

sommige clubs er bij tijd en wijle zeer na aan toe zijn, is
liquidatie van een voetbalclub in Engeland een zeldzaam-
heid. Zij bestaan meestal voort door middel van leningen –
op onderpand van hun terreinen en andere eigendommen. Soms springen supportersverenigingen bij, terwijl het wel
eens voorkomt, dat de directie de club uit eigen middelen
verder financiert. –

28 Februari .1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1’78

GELD- EN KAPITAALMARKT

Dc geldmarkt.

De veiruiming, welke zich direct na 15 Februari, de

stortingsdatum op de belastingcertificaten, op de geld-

markt manifesteerde, zette zich gedurende de verslagweek

voort. De omstandigheid, dat tot het einde van de lopende
maand September- en Octoberpapier bij de Agent van het

Ministerie van Financiën franco in Februari-1952-papier

kan worden omgewisseld, bevorderde deze ruimte Er was

hierdoor immers minder noodzaak om met het oog op de

echelonnering der portefeuilles vrijkomend geld te ge-

bruiken voor herbelegging in jaarspromessen. Uit dezen

hèofde kon men zich derhalve thans een enigszins ruimere

liquiditeitspositie permitteren.

De marktdisconto’s weespiegelden de plaatsgevonden

verruiming. De kortere termijnen kwamen alle beneden

het karakteristieke përcentage
.
van
4
pCt: In de laatste

helft vân de week noteerden een- en tweemaandspapier

1
1

/
pCt, drie- en viermaands Juli en

Augustus 1/
1
-‘/ pCt.

In verband met het grote aanbod van callgeld werd de
çallgeldnotering Woensdag 21 Februari verlaagd tot het

minimum van
3/4
pCt.

De kapitaalmarkt.

De. afbrokkeling van het koersniveau op de aandelen-
markt vond gedurende de verslagweek verdere voortgang.
Zoals, uit onderstaande tabel, blijkt, strekte zij zich over
de gehele linie uit. Het is wel opvallend, hoe weinig er
telkenmale sprake is van een ,,fijre neijs” van de beurs, wanneer het gaat om het tevoren verdisconteren van de

invloed van belangrijke economische ontwikkelingen in de
koersen. Wat de consequenties van de grondstoffenprijs-
stijging en de herbewapening voor Nederland betreft,, heeft men zich ter beurze maandenlang in slaap laten
sussen met de slogan ,,inflatie”. Eerst thans, nu men als
het ware met de neus op de feiten wordt gedrukt, o.a. door
hetgeen er bekend is geworden omtrent nieuwe economisch-

financiële regeringsprogramma’s en door de publicatie
van het rapport van de S.-E.R., begint groter realisme
zich baan te breken.

De voor- en nadelen van de huidige situatie voor het
Nederlandse bedrijfsleven zijn in eerste benadering eerder
omgekeerd e.’enredig met die voor de Amèrikaanse be-
dr’ijven. Een daling van de Nederlandse aandelenkoersen’
gepaard met een stijging van het agio op de Amerikaanse

aandelenkoersen te Amsterdam (gedurende de afgelopen
week tot 12 pCt) is op grond van het bovenstaandd niet

als irreëel te beschouwen..

Dat. men zich onder deze omstandigheden in levens-
verzekeringkringen niet hals over kop in aandelenbelegging
wil storten en dit vraagstuk eerst zeer zorgvuldig wenst
te overwegen- zoals o.a. geschiedde op de verleden week
gehouden Verzekeringsdag, is dan ook wel gemotiveerd.

De stroom van ondernemingen, welke van de vergrote

belangstelling voor aandelenbelegging gebruik maken om
nieuw kapitaal aan te trekken, houdt nog steeds aan.
Gedurende de verslagweek werden aandelenemissies aan-
gekondigd van de Machirefabriek Breda (f0,8′ mln t 115
pCt), Blikemballagefabriek Thomassen en Drijver (f1,4
mln t 110 pCt) en Heemaf (f 1,5 mln t 100 pCt). De emis-
sies van vorige week: Mij Zeevaart (f1,5 mln t 110 pCt)
en Bierbrouwerij De Drie Hoefijzei’s (f 1,1 mln t 110 pCt)
slaagden ten volle, zoals bij emissies met claim gebruike-

lijkis.

– ……..:.’_._.

-.-.

-.

16 Febr. 23 Febr.

1951

1951

Aand. indexeijfers

Algemeen

………………
161,2
159,4

Industrie

………………..
227,9

225,6

Scheepvaart

………………
183,4
181,0

Banken

………………….
.133,8
132,5

Indon.

aandelen

…………
55,7
54,8

Aandelen.
A. K. U.

…………………
174
175

Philips

………………….
251+ 246+

Unilever

………………..
.,_-231+
230

I-IA.L.

…………………..
190 190

Amsterdam rubber

……….
125 124+

I-I.V.A.

…………………..
114k
113

Kon.

Petroleum

…………
311
309+

Staatsobligaties.
2+ pCt N.W.S….. ……….

775/s

7711/16

3
-3
+ pCt 1947 …………..96’/

3 pCt Invest. certif.

……..

96/

3 pCt Dollarlening …………96’/

98/
4

LC.B.

STATISTIEKEN

NATIONALE BANK VAN BELGIË:
(Voornaamste posten In millioenen francs).

‘0
.
0
.0
p,
00
o.
0′

4

0

Cd
,
ç10
.0
0
0
,
0
to

on
54.0
o
p
,,
0

.0
0

E-4
C.)
0

4 Jan.

1951
29.354.
1.156
2.203 7.145
18.021
609
11

Jan.

1951
29.344 1.035
2.203
‘7.334
17.936
383
18

Jan.

1951
29.565
1.394
2.203
‘6.045
66.973
352
25

Jan.

1951
29.565
1.342 2.010
6.249 16.739
313
1 Febr.

1951
29.701
1.172
1.790
6.592
17.967
305
8 Febr.

1951
29.712

1.317
1.595
7.249 17.124
314

Rekening
courant
sa)di

‘4
+
0
Ro
.
•.’


,-
i
0
OQ
E-

,0
)’

4

.0
0.0
” 05O
0
0
Cn
0-0
1-‘


____ ____

4

Jan.

1951
271
98.575 88.638
,

19
2.927

5.964
14

Jan.

6951
265
98.068
88.086
15
2.932

6.140
18 Jan.

1951
276
96.460
87.190
125
2.183

5.377
25 Jan.

1951
287
95.627
86.868
15
2.155

6.475
1 Febr.

1951
260
96.879 88.178
17
2.068

5.331
8 Febr.

1951.
283
96.657
87.770
16
2.097

5.349

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten In millioenen ponden).

‘4
$,
4)0
‘OCt.-.

‘$4)
0
be

.0
‘4

0
o

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1,3
7 Febr.’51
0,4
1.345,2
1.350
1.4287

622

1.286
0,6
14 Febr’S!
0,4
1.345,3
1.350
1.288
0,6
21 Febr.’51
0,4
1.345,3
1.350 1.285
0,5

Other securities
Deposit
s

2i
•:

Cd
2′

0.
0
3
4)

e
.o
S-‘
Po
CIS
‘4




25 Dec. ’46
311,8
13.6 15,8
346,5
10.3
278,9
7 Febr.’51
292,7
16,6 46,4
401,9 21,6
9,3
285,3′
14 Febr.’51
315,4
16
4

28,7
404,9
15.8
9,3
296.6
21 Febr..51
311,9
21:9

25,7
406.1 13,0
9,3
297,8

174

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Februari 1951

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten In duizenden guldens).
Data

0
0

0

.

1

•C

‘-0

1
1

2′
,.’
5)

Onu.IO

,e
=1
0
0

l

00

1

be ..
C0’5
02
51ocdw
I.

O

‘ol
5510

b5

31 Mrt

’47
477.080

35.363

85.402

255.201
31

lan.

1
51
866.337

194.116

351.689

176.088

2.830:383
7 Febr.

’51
866.337

205.422

367.716

172.740

2.860.709
14 Febr.

’51
866.461

228.565

362.831

177.948

2.800.071

0

4
.
Rekening courant
sadi

–,

Data

15.
oo

.,j

.

0
.0

0
C5

‘5,

31 Mrt

’47
31

Jan.

’51
7 Febr.

’51
14 Febr.

’51

453.816
2.474.533
2.513.600 2.543.352


356.232
341.637
35.508

– –
– –
– –

– .

503.718
1.262.221
1.282.273
1.187.202

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 t 646.830.979.
Muntbiljettencirculatle per 31 lan. 1951 t 423.108.072.

T
Muntbiljettencirculatle per 7 Febr. 1951
r
424.905.122,50
Muntblljettencirculatle per 14 Febr. 1951 f425.955.821,50.

BANK VAN FRANKRIJK.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

=4

1

11

DE NEDRLADSC
HE
BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
Cb5
0-S
,

0
.-
,0
b505).-0
000
“5

1.)
0
‘o

29 Jan. ’51
1.192.881 940.084
3.763
282.816
.
70.741
5 Febr.’51
1.193.031
938.889
3.518
285.393
90.866
12 Febr.’51
1.193.233 974.318
3.426
220.971
79:488
19 Febr.’51
1.193.419 963.528
3.011
:245.026
86.677
28 Febr.’51
1.199.544
979.742
3.153
259.524
100.260

0
Saldi in rekening courant

0)5)
Cd
î
:
91

bD

0
E
,
4
,
05
(1)
..cF)’
19

29

Jan. ’51
2.840.568 2.226.261
632:109
1.272.624 407.793
103.06
5 Febr.’51
2.831.374
2.257.172
190.861
1.325.156
420.724 105.817
42 Fehr.’Sl
2.777.883
2.270.368
174.148
1.325.156
436.251
102.398
19 Febr.’5
t
2.764.978 2.246.015
186.996
1.325.156 365.267
102.463
26 Febr.’51
2.813.966 2.241.256
152.258
1.325.153 390.157
102.938

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op 12 Februari 1951

Activa.
Wissels, pro-

(
Hoofdbanit

t

303.056,98
1
)
messen en

)
Bijbank schuldbrleven

Agent-
in disconto

Ischappen

;,

445.216,71
748.273,69
1
)
Wissels. schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, Onder
40,
van de
Bankwet

1948)

…………………….
,
Schatkistpapier,

door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden,lngevolge over-
eenkomst van 26 Februari 1947

……….,,
1.500.000.000,-
Voorschotten

(
Hoofdbank

t
63.028.373,181)
in rek. cr1

1
op
onderpand

Bijbank

1.184.661,27
(mci.
belenin-
1
gen)
(
Agentscb.

,,36.046.825,15

(400.259.859,60

Op
effecten enz.

……..
t

98.317.317,58
2
)
Op
goederen’en celen

….,,

1.942.542,02 100.259.859,60
1
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 6948)
Boekvordering

op

de Staat der Nederlanden
ingevolge Overeenkomst van 26 Febr. 1947
,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

.

…….

(1.474.687.670,54
Zilveren munt ens…….18.856.812,12
1.193.544.482,66
Vorderingen en geidswaardige papieren luiden-
de

in

buitenlandse

ge.idsoorten

…………
979.742.376,59
Buitenlandse betaalmiddelen
………… ……
3.152.660,46
Vorderingen in guldens voortvloeiende uit be-
talingsaccoorden

…………………….
,
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds
259.524.179,32

en

voorzieningsfonds

…………………
134.084.542,94
Gebouwen en inventaris
…………………
..
.
1.500.000,-
DIverse rekeningen

…………………….241.854.817.79

3.014.411.15d,U3

Pas8lva.
Kapitaal

…………………………….
20.000.000,-
Reservefonds

…………………………
48.4 18.854,74
Bijzondere

reserves

……………………..
.
69.951.000,39
Pensioenfonds

……………………….24.372.214,33
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst
,,
1.502.725,68
Bankbiljetten in
omloop
(oude uitgiften)

……
54.327.950,-
Bankbiljetten in
omloop
(nieuwe uitgiften)

. .
,, 2.813.966.230,-
Bankassignatmes

In

omloop

………………
81.851,77
Rekening courant saldo’s:
‘sRijks Schatkist

. .
. .

t

152.258.144,13
‘s
Rijks Schatkist, bij-
zondere rekening

…..1.325.153.282,53
Saldo’s

van

banken – in
Nederland

… ………

83.882.633,76

Saldo’s

voortvloeiende
uit betaiingsaccoorden
,,

390.156.994,73

Andere saldo’s van niet-


ingezetenen

……..

..

102.937.941,45
Andere saldo’s ………236.866.816,73

Saldo’s luldende in buitenlandse geldsoorten
..
,,
2.241.255 .813,33
394.536.441,34
Diverse rekeningen

……………………

..
275.998.111,47

t 5.914.411.193,05

Totaal aan Nederlands schatklstpapier, waarin
guldenssaldo’s voortvloeiende uit betalings-
accoorden zijn belegd

………………..
t
53.600.000,-

1)
Waarvan schatklstpapler

rechtstreeks door

de Bank in disconto genomen ………….t

‘)
Waarvan aan IndoneslO (Wet van 15 Maart
1933,

Staatsblad

no

99)

……………..
,
31.623.900,-

Clrculaie der door de Bank rameng de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
134.904.493,50

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten In millioenen tranes).

cc
C’s
0
00,

0 0

(Data
2
0).0
O

0
t
0)
010


5)0
P.
S,

31

Dec,

1946
4.949,9
158,0
238,7
F
52
,
7

4.090,7
1.163,7
31
Jan.

1951
5.992.7
280,2
156,8

1
41,0
4.387,5
1

1.919,7
7 Febr. 1951
5.991,5 258,3
159,8

1
41,0
4.302,7 2.003,7
15 Febr. 1951
6.028,5
282,6
159,6
44,0
4.238,0
1

2.103,7


.

o
Voorschotten aan de Staat
10

Data
•”-

5)0
0


‘5
.0
‘°-
0)

26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.449
67.900
426.000
25Jan.

1951
182.785
439.848
60.042
159.800
426.000
1 Febr.

1951
182.785
422.448
60.042
662.300
426.000
8 Febr.

1951
182.785
431.429
60.042
165.500
426.000
15 Febr.

1951
182.785 425.841
60.042
165.200
426.000

Deposito’s
Bankbil-
Accords
Data
jetten-
de coöp.
circulatie
Totaal
Staat
écono

j
I

Diversen

mique

26 Dec.

1946
726.865
63.458
25 lan.

1951
1.535.688
171.826
1

74
16.772
154.980
1 Febr.

1951
1.575339
154.767
1

98
66.772
437.897
8 Febr.

1951
1.575.842
155.845
1

11
16.772 139.062
45

11’h,.

4051
1.
552
.
880

1
168.366

1

64
Qfl 9115
U)Q
001

28 Februari 1951

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

175

INLEGGINGEN EN TERTJGBETALINGEN BIJ DE SPAARB
IN NEDERLAND
‘).
(in milhioenen guldens)
Inleggingen
Terugbetahingen
Maand
R.P.S.
J
Part.
Totaal R.P.S.
Part.
Totaal
Saldo

Tot. ’46
246,4
295,1
561,5 544,5
377,1
921,6

380,1
Tot. ’47
253,7 307,5
561,2
316,2
285,7
601,9

40,7
Tot. ’48
252,7 345,8
598,5
351,3
361,1
712,4

113,9
Tot. ’49
288.3 401,2
689,5 322.7 359,5
682,2
+

7,3
Tot. ’50
285,1
416,2
1
)
701,3
1
)
389,2
428,8
1
)
818,0
1
)
-116,7
1
)
Dec.

’49
28,7
32,6
61,3

26,5 28,7
55,2
+

6,1

Jan.

’50
32,2
48,5.
80,7
25,6
33,1
58,7
+

22,0
Febr. ’50
29,6 39,6
69,2
23,0 27,8
50,7
+

18,5
Mrt

’50
26,6
37,0
63,6
31,7 35.0
66,7

3,1
Apr.

’50
21,5
30,5
52,0
29,8
32,0
61,8

9,8
Mei

’50
31,3 42,3
73,6
30,6 35,9 66,5
+

7,1
Juni ’50
22,5
34,7
57,2
33,5
37,6
71,1

13,9
Juli

’50
22,1
31,7
53,8
40,2
40,7
80,9

27,4
Aug. ’50
21,9
33,7
55,6
34,4 36,9
71,3

15,7
Sept. ’50
17,6
28,6 46,2 48,3
47,4
95,7

49
1
5
Oct.

’50
19,9
30,9 50,8 34,5
37,7
72,2
1,4
Nov. ’50
21,2 34,2
55,4 29,3 33,9
63,2
7,8

r
Dec.

’50
18,8
24,5′)
43,3′)
28,2
31,0’59,2′)
15,9′

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) Voorlopige gegevens.

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE iNDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
1).

1

Io,IIl._j
1

I

1938

100

1 e t
os
1

II

1

ostos
IoI

1 –1 –

*

Algem. productie-index
vandeindustrie …. 113 125 139
142
151 x58
155 153
Steenkolen …………82 87 91 91 94 95 93 82
Electriciteit afgeleverd
aan het.net

173 196 229 207 233 262 278 272
Gas……………..120 124

138 121 125 145 151 171′
Stikstofmeststoffen .

82 88 154 173 178 191 178 201
Ruwijzer …………..165 462 170 139 129 166 171 177
Waisproducten van
ijzeren staal ‘) . . .

210 270 302 277 336 350 359 317
Rijwielen

………..122 153 185 190 199 186 160 131
Cement

………….129 124 130 160 136 151 158 109
Metselstenen ……….93 104
114
191
121 123
123 116
Deuren ……………110 109 139 146 158 178 194 133
Rubber (gehele indus-
trietak)

………..288 261

– 297 369 372 371


Courantenpapier

81 84

90 98 89 98 112 84
Katoen- en iinnenweve-
rijen ……………71

79

87

91

93

93
.96

89
Tricotage-Industrie .

107 134 167 155 176 195 192 164
Schoenen

………..137 130

– 122 149 144 166
Sigaren ‘) ………….100 114

101 100 111 115 120

95
Sigaretten ‘) ………100 115 143 471 189 164 138 117
Boter

……………70

83

92 111 103

80

68

57
Margarine ……….

149 203

, 219 282 226 250
Kaas

……………77 102

97
Z5Z 123
101

83

79

1)
Bron: C.B .S.; . betekent: de gegevens ontbreken; gecor-
rigeerde gegevens zijn cursief gedrukt.
‘) 1940 = 100.
‘) 1948 = 100.

WERKLOOSHEID EN WERKVERRiJIMING
IN NEDERLAND
1
1.

Geheel

Geheel .

Geregistreerde
D.U.W.-
Maand

werklozen i
wachtgelders
t .arbeiders ‘)

30 Juni
1945
112.622
120.800
2
)
18.300
8
)
29 Juni
1946
45.953
13.382-
.
30.693
31 jan,
1950
75.819
1.756
31.844
28 Febr,
1950
71.332 2.110
33.430
31 Mrt
1950
57.562
2.333
31.747
30 April
1950
.

59.175 3.148 28.374
31 Mei
1950
53.586
537
22471
30 Juni
1950
46.518
285 17.724
31

Juli
1950
46.875
239
13.685
31 Aug.
1950
48.423
164
12.856
30 Sept.
1950
49.885
118
8.246
31 Oct
1950


.48.512
172
10.304′
80 Nov.
1950
56.584
522
20779 31 Dec.
1950
80.904
2.156 25.217
31

Jan.
1951
83.211
1.751
31.755

‘) Bronnen:

,,Maandschrift

C.B.S.”
en

,,Statitisch

Bulletin
C.B.S.”;
gegevens van de arbeidsbureaux.
‘)
mcl.
degenen, die wegens ziekte, ongeval, weersomstandigheden
enz. niet konden werken

,
‘)
Schattingen.

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
‘).

Invoer
Uitvoer
Saldo

Maan d
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
in dui-
In mil-
in dui-
In mil-
in mil-
zenden
Iloenen
zenden
hioenen
Iloenen
tonnen’)
guldens
tonnen’)
guldens
guldens

Tot.

’39
24.306
1.517
12.708
966

551
Tot.

’48
19.101
4.919
7.357 2.669
-2.250
Tot.

’49 20.606
5.297 10.033 3.794
-1.503
Tot.

’50
27.444
7.752 14.442 5.288
-2.465

Dec.

’49
2.005
554
1.156
.433

121

Jan.

’50
1.997
581
883 396

185
Febr. ’50
1.484
520
757
313

207
Mrt

1
50
2.167
612
1.140
400

212
Apr.50
1.974
643
1.127
367

276
Mei

’50
2.273
662
1.081 377

285
Juni

’50
2.842
691
1.379
429

262
Juli

’50
2.470
627

1.332
444

183
Aug. ’50
2550
626
1.340
436

190
Sept. ’50
2.545
654 1.324
667

187
Oct.

’50
2.509
739
1.488
562

177
Nov. ’50
2.334
700 1.386
-558

142
Dec. ’50
-2.300
699 1.206 537

162

1)
Bron: ,,Centraal Bureau voor cle Statistiek”.


Exclusief pakketpost, diamant, gouden en zilveren munt en
muntmateriaal.
1
1 Bruto-gewicht; van 1948 af netto-gewicht.

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat 32

Meer dan 100 kantoren

in Nederland en Azië

New York

Londen

Tanger: Société Hollandaise de Banque et de Gestion

HANDELSBEMIDDELING

FINANCIERING VAN

IM- EN EXPORTRANSACTIES

Vraag en Aanbod Inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.

OPSLAGTERREIN ENZ.
Te koop aangeb. opslagter-rein, Oostgrens van Rotter-
dam A. 11.- per m; tevens
woning te koop, terst. be-
schikb. Br. G. Woudenberg,
Pr. Bernardstraat 9, Slik-
kerveer.

Schakel-

in voorkomende

gevallen

deze rubriek in

DE ERVEN DE WED. J.’VAN NELLE N.V.

-.

te Rotterdam vMagt:

‘oor de afd. Boekhouding’ en voor.
de Bedrijfs-
economische dienst

ENIGE ADMINISTRATIEVE

KRACHTEN

in het bezit van de acte Boekhouden M.O.
S.P.D. of. Accountancy A. Leeftijd tot 80 jaar.
Voör de Bedrijfseconomische dienst komen
eveneens in aanmerking zij, die het candidaats-
examen van de N.E.H. hebben afgelegd.

Brieven met uitvoerige inlichtingen’ omtrent personalia,
opleiding en arbeidsvoorgeschiedenis aan de afd. Per-
soneelszaken, Postbus 817, Rotterdam.

(

KLM
zoektvoorenkele
van haar grotere buitenlandse =

vestigingen

ERVAREN ADMINISTRATEIJRS

Grondige practische en theçretische kennis van
moderne administratieve methoden en van de
behandeling van financiële aangelegenheden is
vereist.
Leeftijd: 35-40 jaar.

Sollicitaties, met pasfoto, te
richteA aan Personeels-
zaken KLM, Postbus 121, Den Haag.

DTT

u

UU

STAATSBEDRIJF DER PTT
1

Bij de afdelingen: Organisatie en Efficiency, Statistiek
en Kostprijsberekening kunnen worden geplaatst:

ervaren administratieve en

bedrijfsecon. deskundigen

met bij voorkeur academische of daarmede gelijk
te stellen opleiding;

enigé jongere krachten

in het bezit van het diploma M. 0. Boekhouden,
SPD of vergevorderd met de studie voor het NIVA.

Sollicitaties met volledige inlichtingen te richten aan de
Hoofd afdeling ,,Financiële Dienstén”, Bureel 1, Kortenaer- kade
11,
‘s-Gravenhage. ‘

HET VERBOND VAN WERKNEMERS VERENIGINGEN
IN HET. NEDERLANDSE ..VEEVOERSWEZEN

vraagt voor het nieuw – in ‘te richten Secretariaat een

Leider
van het Sureau,.,-

komen in aanmerking personen met
aademische opleiding in economische ‘richting,
waarbij bekendheid met algemene vervoers-

problemen en de loonpolitiek ,tot aanbeveling

‘strekt.

Volledige soliicitatiebrieve’n te richten Heefnraads-
singel 323, Rotterdam.

1

diversen

3
II

VEILIGE RUSTIGE BELEGGING

MET PERSPECTIEF,

TE KOOP
een prima onderhouden bosbezit:
52 ha grove den van 25-45 jaar; 13 ha 9-jarige
Japanse larix; 7
1
/
2
ha 17-jarige Douglas-Larix
en fijnspar; ca. 12 ha cultuurgrond; ca. 12
1
/2
ha
heide, wegen en jonge aanplant. Het gehele
complex groot ca. 97 ha is een aaneengesloten
geheel, gunstig gelegen aan verkeersweg. To-
tale – lasten
f
213,03. Koopprijs
f
120.000.-
serieuze kapitaalkr. cand. worden gaarne in-
lichtingen verstrekt door:

BEN NINK’S LANDERIJEN BUREAU

GORSSEL
– TELEFOON
K
6759-455

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Ad,es voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
t
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
‘4,
Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Âbonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
6,—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen dodr storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Co’mmerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijhsdelen (per zeepost) /
26,-,
overige
landen f
28,-
per jaar.

Abonnementen kunnen’ ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd.per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken, in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

EI

ADVERTENTIES.
Alle corresponqentie betreffende advertenties le richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam
(Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief f
0,40
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” eh ,,Beschikbare krachten” /
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoisdt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redeneii Ie weigeren.

Losse nummers
75
cents, resp. 10 B. francs

Auteur