Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1750

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 22 1950

AU
TEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 22 NOVEMBER 1950

No. 1750

COMMISSIE VAN REDACTiE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte,

F. Versichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:
Blz.

De artikelen van deze week

…………………
931

Sommaire,

summaries

……………………..
931

Een verstopte bron van risicodragend kapitaal?
door

Prof.

G.

Koopraans

………………
932

Nationalisatie-ervaringen

door

F.

Hartog ………
1
934

De toekomst van de middenstand door M. Laloire..
936

De mogelijkheden tot beheersing der wolprijzen
door

A.

Wouters

……………………………
939

Boekbespreking:
W. Arthur Lewis: Tho lndustriIiation of tho British %VooI
indies, beipr. door E.

NorcUo)ine

…………………
911

Internationalenotities:

flo

Engelse

ruilvoat


.
………………………….
943

)o

Poolso

geldsanering
.
……………..
943

Geld-

en

kapitaalmarkt

………….. ………..
944

I)e Belgische geld- en kapitaalmarkt in October 1950
944

Statistieken:

]lunkstaten

………………………………….
915
Stand

van

‘s Rijks

KOs

…………………………
046
Enige Indexolifors van de industriële productio in Nederland
947
Goudproductio

………………………………….
947
}lavenbewoging

………………………………..
947

DEZER DAGEN

Indonesië. De ministersconferentie is begonnen met

keurige toespraken, afgezet met een wat donkere rand om
het protocolaire karakter meer realiteit te geven. [let
is to aanvaarden, dat mcd op het hoogste peil met ver-
trouwen voort wil gaan en kan voortgaan .i)at in lagere
regionen in Indonesië juist zaken waren geschied, die

onprettig aandeden, was geen verblijdende coïnéidentie.

Bij diplomatieke verwikkelingen en vergissingen zwijgen

economisten spoedig: het verlies van een groot deel van

de oogst aan tabak in Besoeki hoort, als het bij andere

bezoekingen wordt gevoegd, tot de ervaringen, die lang-
duriger gevoel van ongemâk beloven. –

Ongemak, het is een tam woord voor de situatie, waarin
de Minister van Financiën gedoemd schijnt zich te be-
vinden. Na de debatten over de belastingvoorstellen is hij
thans op zoek gegaan naar de plaatsen in de begroting, waar door vermindering of vérwijdering in totaal f 100
tot f150 millioen kan worden bezuinigd. hoe men ook
tracht, het verlorene – het monetaire evenwicht—
:
dat in het
begin van dit jaar scheen gevonden, zal men na Korea niet terugvinden door besnoeiing op gedeelten van het
staatsbudget. De particuliere huishoudingen zullen een

deel van de last nog wel op hûn budget terugvinden

De scherpe stijging van de internationale grondstoffen-
prijzen alleen reeds, brengt grote delen van het Neder-
landse bedrijfsleven voor een vraag zonder antwoörd.
De sterke omzetstijging in het derde kwartaal is in wezen

een voorraadvorming in tussenschakels en huishoudingen.
Zal een geldkrapheid dwingen om toch aan deze voorraden
te beginnen en, zo dit gebeurt, wat zal dan de consequentie

van een prijsverhoging op de Testerende marktmogelijk-
heden zijn? Voorlopig knijpt het financiëringsvraagstuk
het bedrijfleven aan alle kanten.

Dit is ook tot het, officieuze, Europese parlement van
Straatsburg doorgedrongen. Naast de wonderen van
diplomatieke welsprekendheid, waarmede politieke vete-
ranen elkaars bewondering afdwingen, is ook een voor-
stel gedaan om druk uit te oefenen in de richting van
stabilisatie van de internationale grondstoffenprijzen.
Men kan toch ve] dansen, al is het niet met de bruid.
Als federaal Europa voorlopig het opgegeven onderwerp

voor disputen moet blijven, dan zou het al zeer bdvredigend
zijn als op een dergelijk concreet onderdeel een helder
voorstel uit het groot aantal bestede arbeidsuren zou te
voorschijn komen.

Van concretisering immërs moet liet komen. Waarop
men thans voor het plan-Schurnan hoopt te kunnen hopen. 1)e Franse en i)uitse standpunten zijn elkaar
genaderd, door (le verhoging van de interne 1)uitse Steen:
koolprijzen. Fuli-employment van de heide bedrijfstakken
schijnt voorlopig verzekerd: de Franse staalindustrie

werkt op topcapaciteit, de oorspronkelijke limiet op de
Duitse staalproductie is opgeheven en nog niet door een
definitieve andere .vervangen. Er is weer een Europees
kolen tekort.

Een tekort, dat in Groot- l3rittanië zelfs weem tot invoer
van steenkool leidt. Maar een groot meorganisatieplan is

ingediend. In 1965 zal daardoor de Britse steenkool-
uitvoer 30 millioen ton bedragen.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

Aanp&ssing
‘an ândernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke
bepalingen 0

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 5346


:
AM

R..MEES &ZOONEN

ANNO 1720

– Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardngen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

—r
1’1

d
e
r de bloenjefs

alS
d
e
0
ideeO_-

IN HET BELANG VAN
1
HET BEDRIJFSLEVEN
is
tset werk van„Pro Juventute”: ontspoorde jeugd helpen
en opvoeden tot nuttige leden van de maatschappij.
—1
IN HET BELANG VAN ,,PRO JUVENTUTE”
is het, als U de ,,Prinsessenkaleoder 1951″ – waarvoor
H.M.
do Koningin exclusieve foto’s beschikbaar stelde –
voor rekening van uw bedrijf aan uw werknemers schenkt.
B.v. ter gelegenheid van Sinterklaas of Kerstmis.
Prijs f 2.50 per exemplaar
Kalenderactie ,,Pro Juventute”, Grote Markt 27, Haarlem
Postgiro 51.74.00

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhago

Alle Bank- en Effectenzaken

LYP4′

K.ETTI NC

F0 R M U LI E R E N

Koninklijke

Nederlondsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

DEZE WEEK:

Unie-conferentie

Gezond geld
Benelux

Zal de Europese Betalings Unie slagen?

Bedrijf sregelingen

Wederopleving in Zweden

Vraag en Aanbod in Ierland

Nieuwe Spaanse koersen

Nieuwe artikelen

Handelscontacten

* Iedere week zeer veel,
nieuwe
gevraagde offertes
en
aanbiedingen van binnen- en
buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPEN1NQS.

Abonnementsprijs f15.— per Jaar

KON. NED. ROÈKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAIM

IN DIT BLAD.

ADVERTEERT

IJvflco
MET SUCCES!!
F A
a/R
t
E
K E N

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,Economisch-Statistische Berichten” de aange\’ezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
‘nummer van dezelfde week worden opgenomen.

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

931

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. Mr
J. G.
Koopmans,
Een Perstopte bron pan risico-

dragend kapitaal?

In dit artikel wordt een speciaal onderdeel van het

vraagstuk van de kapitaaIscharste ‘ter sprake gebracht,
ni. de mogelijkheid om de institutionele beleggers, en wel
meer in het bijzonder deverzekeraars, meer dan tot dusver

als aanbieders van risicodragend kapitaal in te schakelen.
Schr. oppert een algemene suggestie, die – indien tot

een concreet en’praktisch uitvoerbaar project uitgewerkt – de mogelijkheid opent om een deel van de beschikbare
spaarkapitalen, die van huis uit meer op deaândelen — dan
op de obligatiemarkt georiënteerd iijn, ook in feite naar

eerstgenoemde.markt te leiden zonder een ,,transformatie”

in de technische zin van het woord met de daaraan ver-bonden bezwaren, Iiaar uitsluitend door het verhider’en

van de thans plaatsvindende transformatie-in-tegen-
gestelde richting, waarbij deze kapitalen zonder innerlijke
noodzaak van de aandelenmarkt naar die voor vastrenten-
de waarden worden overgeheveld:

F. Hartog,
Nationalisatie-eroarin gen.

1-loewel een definitief oo’rdeel over de na-oorlogse natio-nalisaties nog
5
ettelijke jaren moet worden opgeschort, zijn
,enkele dingen, vol, organisatorische aspecten betreffend,
reeds nu duidelijk geworden. Uit de Franse nationalisaties

kan de volgende moraal worden getrokken: 1. een Staat
met een zwakke politieke structuur moet zich liever niet
aan nationalisatie wagen; 2. het tripai-tisme is, althans
wat beleidsorganen betreft, veelal af te keuren; 3. aan de
toporganen moet per bedrijfstak een Vrij grote autonomie

worden gelaten. M.b.t. de’ Engelse nationalisaties is het
moeilijk een uïteindëlijk voor of tegen uit te spreken. De
tastba,re voordelen moeten grotendeels nog kdmeo, terwijl

de tastbare nadelen, die zich reedsgemanifesteerd hebben,
in het algemeen niet onoverwinnelijk lijken .Verder zijn
er zijdelingse resultaten en consequenties, die moeilijk af
te wegen zijn. .

111. Laloire,
De toekomst oan de middenstand.

De catastrophale opvatting, dat al het waardevolle,

dat voor een land besloten ligt in de kleire en midden-
ondernemingen, in het gedrang wordt gebracht door drie
krachten, nl. van het grootbedrijf, vaii het proletariaat
en van de Staat, heeft in de middenstandskringen veel
ingang gevonden. Seriewerk, mechanische productie, ge-
standaardiSeerde productie schijn en dë pessimistische
vooruitzichten te bevestigén van hen, die de geleidelijke
en onafwendbare erdwij ning aankondigen• van de middei-

stand. Schr. is echter van mening, dat de technische voor-
uitgang, in plaats van een bedreiging te zijn voor de klein-
en midden industrie, zoals wel wordt

voorspeld, de zelf-
standige onderneming zelfs bevordert. De kleine en midden-
ondernemingen uit het ambachtswezen de kleinnijverheid
en de handel moeten hun werkmethoden dan ook vol-
maken en de beroepsopleiding hunner leiders opvoeren
om w’eerstancl te kunnen bieden tegen de concurrentie der
grote productie- en d istribu tievormen.

A. Wouters, De mogelijkheden ,ot beheersing der wolpijzen.

Na eerst aandacht te hebben geschonken aan de mogelijk-

heden tot beheersing van een minimum woiprijs, gaat
schr. in op de vraag, of, ondanks het zeer terechte
oordeel van de Wool Study Group, dat beheersing van een
maximum prijs de vrije marktvorming totaal uitschakelt,
en dus ook het systeem van veilen zou moeten worden
prijsgegeven, het niet mogelijk is, de wolprijzen eniger-mate te beïnvloeden, zodat de schommelingen niet al te
hevig zouden zijn in de toekomst. Schr. is van mening,
dat een matige beïnvloeding van de wolprijs ,,in the long
run” toch wel enigszins zou’ kunnen worden bereikt, zon-
der al te zeer het karakter van het vrije veilingsysteem aan te moeten tasten.

SOMMAIRE

Prof. Mr
J. G.
Koopmans,
U’ne source de capitaux d’inpestis sement obstruée?

Cet article traite d’une partie spéciale du problème

de la pénurie de capitaux, l’auteur ‘examine notamnient
les possibilités d’augmenter la participation des organismes

dépositaires et plus particuiièrement des compagnies
d’assurances, h l’investissement de capitaux. ,

F. Hartog,
‘Les expériences en ‘mat ière de nationalisation.

Les nation alisations fran çaises nous enseignent la morale

suivante: 1-. un état’ pourvu d’une structur.e politique assez faible doit plutôt s’abstenir de l nationalisation;
2. le système tripartite, appliqué- dans, les. organismes
de direction, est en

général h rejeter; 3. aux organisii’ies
de direction doit êti’e laissée, par branche, une autonomie

assez large. 11 appert assez difficile de se prononcer

nettement sur Ie pour ou le contre de la nationalisation
anglaise.

M. Laloire, L’aç’enir des classes moyennes.

Le progrès technique est favorable â l’entreprise privée

au lieu de constituer une menace pour Ja petite industrie
ou l’industrie moyenne, d’ailleurs tout h fait conforme
aux prophéties. Aussi les classes moyennes se doient de
parfaire leurs méthodes de travail et la formation profes:
sionnelle, afin de pouvoir résister â la concurrence de
grandes sociétés de production et de distribution.

A. Wouters, Les possibilités pour maîtriser les prix de la
laine.

Après avoir examiné les possibilités pour maîtriser’Is
prix minima de la laine, l’auteur étudié la question de
savoir s’il n’est pas possible d’influencer plus ou moins
les prix de la laine, malgré Ie jugement formulé clairement
par le Wool Study Group et suivant lequel le contrôle
des prix maxima affecte le caractère du système des
marchés libres.
11

SUMMARIES.

Prof. Dr J. G.
Koopmans,
An obstructed source of risk-
bearing capital?

This article deals with a special aspect of the problem regarding,, the scarcity of capital, viz. the possibility, of
ei’iabling insti tu tidnal in vestors, particularly insurance-

companies, to furnish more risk-bearing capital than,
hitherto.

F. Hartog,’
lVationalization experiences.

‘The follo*ing conclusions may be drawn from the
Freach nationalizations: 1, a country with a weak political
structure should not embark upon nationalization, 2.
in most cases tripartism should be i’ejected, at least as far as governing hodies are, con cerned; 3. fairly great
autonomy should be granted to the top-oranizatioits
of each separate hranch of industry. 45 regards the

English nationalizations it is difficult td express a definite
pro or con.

M.
Laloire,
The future of the middle-lass.

Tech nical progress stimulates independen t u ndertakings.
instead ‘of being a menace to small and medium-sized
,industries, •as is sometimes predicted..
,
The middle-class should, therefore, perfect
its
working-methods and raise
the professional training
,
of its leaders, in order to resist
competition from mass productio5 and distribution.

A. ‘Wouters,
Controlled prices
of wool.

After discussing the possihilities of establishing a con-
trôlled minimum price of wool, the writer goes into the
question as to whether it would be possible to influene
the prices of this commodity’ to some exteflt, in spite of
the correct view of the Wool Study Group to thé effect
that a controlled maximum price will affect the character
of thé free auctionsystem.

932

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

EEN VERSTOPTE BRON VAN

RISICODRAGEND KAPITAAL?

De op handen zijnde discussie in de Vereniging voor de
Stathuishoudkunde over het vraagstuk van de kapitaal-

schaarste geeft mij aanleiding om voor een speciaal onder-

deel van dit probleem – ni. de mogelijkheid om de in-

stitutionele beleggers, en wel meer in het bijzonder de

verzekeraars, meer dan tdt dusver als aanliedèrs van

risicodragend kapitaal in te schakelen – in dit blad de

aandacht te vragen. Ik vind’hiertoe te meer aanleiding,

nu de eerste der drie prae-adviseurs, Prof. ten Doesschate,

op dit punt een suggestie heeft geopperd, welke gedeeltelijk

in dezelfde richting gaat als een gedachte, die mij op dit

punt reeds geruime tijd voor de geest heeft gestaan

zonder tot dusver een scherp omlijnde vorm te hebben

aangenomen. Mede in de hoop hiermede mogelijk andere

debaters ter vergadering uit hun tent te kunnen lokken,

meen ik er goed aan te doen dit denkbeeld vbtir de a.s.

mondelinge gedachtenwisseling te dezer plaatse iets

nader te concretïsei’en.

De passage, wai’op ik hierboven doelde, is te vinden

op blz. 25 van het iirae-advies van Prof, ten Doesschate.

Schr, wijst hier – evenals anderen dit reeds .voor hem

hebben gedaan – terecFt op het feit, dat de”benaming
,,risicodragend” kapitaal, in de zin: waarin deze gewoon-

lijk wrdt gebezigd – nl-die van ondernemers– of
aandeelhoudersrisico – misleidend is, omdat zij de on-

juiste suggestie wekt, dat de niet onder deze benaming
vallende beleggingen geen risico zouden opleveren. In
feite weten wij intussen wel, dat dit anders is, en terecht
durft men dan ook tegenwoordig voor deze andere beleg-

gingen de benamingen risico-loos” of ,,niet-i’isicodiagend”

om van ,,goudgerand” maar te zwijgen! – nauwelijks
meer in de mond nemen. Liever gebruikt men hiervoor

een meer neutrale term, zoals bijv. ,,vast-rentedragende

beleggingen”, welke benaming ik ook in het vervolg van
dit artikel zal gebruiken. Het specifieke risico van deze

laatste soort beleggingen bestaat uiteraard, zoals ook

Prof. ten Doesschate aangeeft, in de mogelijkheid van
waardedaling van de geldeenheid, hetgeen ik hierna

kortheidshalve als , ,alu tarisico” zal aanduiden, zonder
daarmede overigens de bedoeling te hebben eenzijdig op

de
externe
waarde van de geldeenheid in vergelijkïng tot
de buitenlandse valuta’s de nadruk te doen vallen (in de

eerste en voornaamste plaats gaat het hierbij immers

om de schommelingen in de
interne
geldwaarde, uitgedrukt

in de prijzen van goederen en diensten). Prof. ten Does-
schate suggereert nu’, dat de institutionele beleggers –
blijkens het zinsverband worden hiermede door hem in de
eerste plaats de verzekeringsinstituten bedoeld, zonder dat
hij daarbij onderscheid maakt tussen ,,sociale” ver-
zekeringsinstituten en particuliere maatschajpijen – de

consequentie uit dit inzicht in het riskante karakter van
alle
soor’ten beleggingen zullen trekken, dooi’ tussen de
verschillende categorieën onderling het beginsel van
risicospreiding toe te passen, dus naast hun vast-
rentende beleggingen ook een zeker percentage risico-
dragende effecten (in de traditionele zin van het woord)
in hun portefeuilles op te nemen. 1-liermede zou echtei’ –
en dit is m.i, het essentiële punt van zijn gedaëhtengang,
waarbij ik nader zou willen aanknopen – gepaard moetefl
gaan
een uitkering aan de aerzekerde aan bedragen, die
(in geld uitgedrukt) uit een past en een aariabel deel bestaan.
M.a.w. de verzekerden zelf, dus de uiteindelijke kapi-
taalverstrekkers, zouden enerzijds mede het risico, in de
gebruikelijke zin van het woord (hierna door mij als
,,aandeelh’oudersrisico” aan te duiden) van een deel der
portefeuille dragen, anderzijds. echter in het ,,Sachwert”-
karakter van dit deel van hun aanspraken een tegen-
wicht vinden voor het valv.tarisico, waaraan zij bij de
gebruikelijke vorm van verzekering, om met de woorden

van Prof. ten Doesschate te spreken, ,,onherroepelijk zijn

vastgeklonken”.

Op het eerste gezicht zou men kunnen menen, hierin

een vorm te zien van de zgn . ,,transformatie” van vast-
rentend in risicodragend kapitaal, waarnaar de laatste

tijd – tot dusver helaas nog zonder veel concrete resul-
taten – door verschillende instanties naarstig wordt ge-

streefd. Bij nadere heschouw’ing meen ik echter, dat ‘het

onjuist zou zijn, de suggestie van Prof. ten Doesschate

als een vorm van transformatie in de eigenlijke zin van het

woord te beschouwen; hoogstens zou men hjerbïj van een

variant op het transformatiethema kunnen spreken. Trans-

formatie in werkelïjke’zin vindt nI. dan plaats, wanneer

enerzijds de kapitaahrager d.w.z. de investerende on-

dernemer – risicodragend kapitaal in de traditionele zin,

dus kortweg aandelenkapitaal, verkrijgt,
tera’ijl anderzijds
de uiteindelijke kapitaaloerstrekker een’ aast,’entende aan-

‘spraak behoudt,
waarvoor dus nodig is, dat op de een of

andere wijze een tusseninstantie, of wel een derde – in con-
creto meestal de Staat
:_
als horg het aandeelhoudersrisico
overneemt. Hetgeen Prof. ten Doesschate beoogt is echter

om de uiteindelijke kapitaalverstrekkei’ – d.w.z. degene,
die tot de uitkeringen door de nstitutionele belegger ge-

rechtigd is – zelf tot drager van dit aandeelhoudersrisico

te maken, zij het ook gemengd met een grotere of kleinere
dosis vastrentende aanspraken.
\Tan
een transformatie

zou men hier mi. hoogstens kunnen spreken, indien. de

verzekerde dit mengsel’ tegen zijn zin voorgezet kreeg,

terwijl hij eigenlijk aan de onvermengde v’astrentende
aanspraken de voorkeui’ zou geven. De gedachte van
Prof. ten Doesschate berust echter – als ik zijn bedoeling
juist intérpreteer – op de vei’ondersteliing, dat deze
,,cocktail” ook de belanghebbenden’zelf beter zal smaken

dan het onvermengdeproduct.

Op zichzelf behoeft dit in het geheel niet onwaarschijn-
lijk te zijn. Na de ervaringen van twee wereldoorlogen
is het bewustzijn van de realiteit van het valutarisico

aan een groot deel van de mensheid ongetwijfeld zodanig
ingescherpt, dat wij zeker niet meer iedereen,- en zelfs

niet de grote ineerderheid der directe en indirecte be-

leggers, bij voorbaat als een willig slachtoffer van de

beruchte ,,Money lilusion” behoeven te beschouwen. De
,,indexcijfercultus”, die steeds meer, juist door de grote
massa der loontrekkenden (dat zijn dus de sociaal ver-
zekerden) of althans door de woordvoerders ‘an deze

groepen in politike en andere lichamen, pleegt te worden’
bedreven, is op zichzelf al voldoende om ons van het tegen-
deel te overtuigen! Naarmate men zich dit valutarisico
beter,bewust wordt, is het dus ook alleszins aannemelijk,
dat ook aan de zijde van de verzekerden – zowel die bij
de sociale verzekering als die bij de particuliere verzekerings-

‘maatschappijen – de bereidheid zal bestaan om een
zekei’ ,,risico” wat betreft het t.z.t. te ontvangen nominale
geldbedrag te aanvairden, indien daardoor een redelijke
mate van vermindering van bet valutarisico kan ‘worden
verkregen.
Zoals reeds gezegd, transformatie in de eigenlijke zin
van het w’oord is dit niet. De vraag kan echter worden

gesteld, of.niet, hij de thans bestaande toestand – waarbij
,,verzekering” praktisch gesproken onverbrekelijk gekop-
.peld is aan een beding van een vast nominaal geldbedrag—,
in feite op meer of minder grote schaal
een soortgelijke

,,oneigenlijhe” transformatie in omgekeerde richting
plaats-
vindt; m.a.w. of niet belangrijke bedragen, die ,,van huis
uit” .tot het aanbod van risico dragend kapitaal moeten worden gerekend, door de ,hier bedoelde institutionele
koppeling van ,,verzekering” en ,,vast geldbedrag”
tegen

de zin . aan de betrokken uitendelijhe hap itaakerstrekkers
in de richting van de vastrentende belegging, en dus van het
valutarisico worden gedreven. Wanneer dit -zo is dan ware
daaruit eventueel de belangrijke consequentie te trekken,
dat voor deze bedragen aan een eigenlijke ,,transformatie”
met alle daaraan verbonden moeilijkheden (nl. het in-

22 November 190

ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

933

schakelen- van een speciale risicodrager ad hoc) geen

werkelijke behoefte bestaat,
inaar dat oolstaan zou kunnen
worden mt het construeren oan bepaalde kanalen, waardoor

(leze kapitalen als het ware naar hun natuurlijke, d.w.z.
risicodragende, bestemming zouden ‘kunnen ploeien, zonder

door de hier bedoelde ,,contraire” transformatie oan deze

natuurlijke weg te worden afgeleid. –
Een zodanig ,,kanaal” zou nu mi. – en op dit punt

wordt mijn suggestie radicaler dan die van Prof. ten

Doesschate – kunnen bestaan in
,
een ‘verzekeringsvorm,

waarbij de verzekerden niet slechts voor een deel van hun

aanspraken,
1naar roor het polle, bedrag daar pan,
op een in
geld uitgedrukte variabele, maar in een (nader te definiëren)
,Sachwert’ ‘-eenheid u itgedrukte, constante uitkering aan –

spraak zouden kunnen maken. –

Mi. bestaat er stellig een belangrijke categorie van be-
leggers, voor wie een dergelijke verzekeringsvorm –
ge-
baseerd op een combinatie pan het beginsel pan de normale

leensoerzekering met dat pan de beleggingsmaatschap pij of

beleggingsirust – in een alleszins reële behoefte zou voor-
zien.

ik heb hierbij niet het oog op de zeer grote vermogens-

bezitters, voor wie het element ,,verzekering” geen rol
behoeft te spelen, noch ook in de ëerste plaats op de vele
kleine spaarders bij spaarbanken en sociale verzekerings-
instituten, maar vooral op de middengroep – beoefenaars

van vrije beroepen, employé’s van ondernemingen e.a. –
die, met weinig of geen kapitaal begonnen, zelfs onder de
huidige omstandigheden (ondanks de fiscus en ondanks de internationaal-politieke onveiligheid, die thans bij zovelen
de spaarneiging in de kiem doodt) nog willen en kunnen
sparen, en die, indien zij hun besparingen in effecten
zouden beleggen, daarbij een verantwoorde afweging
zouden willen maken tussen a.ndëelhoudersrisico en

valutarisico,
maar die aan deze keuze niet kunnen toekomen,’

omdat een derde risico-element in hun ooerwegin gen domi-
neert, nl. het risico pan de indipiduele sterftekans,
dat hen
met het oog op hun persoonlijke en gezinsomstandigheden
d’ingt alleieerst d- verzekeringspolis – in één van zijn vele varianten – boven het effect als beleggingsobject
te verkiezen. Daarmede is hun dan – naar mijn mening

niet
op grond van een in de ‘aard der dingen liggende
noodzaak, maar uitsluitend als gevolg van een beperktheid

in de
institutionele
mogelijkheden – tevens de mogelijk-
heid ontnomen om nog tussen de beide andere risico’s te

kiezen, omdat de huidige orgarisatïe van het levensverzeke-
ringsbedrijf nu eenmaal medebrengt, dat de maatschappijen
eer soort ,,koppelverkoop” bedrijven: nI. vn
maximale

zekerheid tegen de individuele sterftekans gekoppeld aan

eveneens maximale
bescherming tegen aandeelhouders-

risico, maar tevens aan
minimale
bescherming tegen ht –

toch zeker niet minder reëlç – valutarisico. Hetgeen hier ontbreekt is derhalve, voor wie dit zou
wensen, de mogelijkheid van een gelijktijdige dekking tegen’
het valutarisico en tevens tegen het individuele sterfte-
kansrisico, uiteraard in dat geval gecombineerd met het
aanvaarden van een’ zekere mate van aandeelhouders-
risico. Deze combinatie is mi. op zichzelf niet logisch
onmogelijk of onverwezenlijkbaar (zoals een combinatie
van – gelijktijdige bescherming tegen aandeelhouders-
risico en valutarisico dat wél zou zijn); integendeel is zij
in beginsel -.- zoals ik zoëven reeds opmerkte – te ver-wezealijken door het combineren van een tweetal in de
praktijk
op
hun uitvoerbaarheid getoetste principes, nI.
dat van de levensverzekering ener— en dat vn de be-
leggingstrust (nl. de zgn. ,,fixed trust”)nderzijds. De
technischë uitvoering zou men zich mi. zo kunnen denken,
dat verzekeringspolissen op de gebruikelijke condities –
wat betreft sterftekans, uitkering bij overlijden of bij het
bereiken van een bepaalde leeftijd, c.q. ook
(al
dan niet
uitgestalde) lijfientecontracten – zouden ‘worden aan-
gegaan, een en ander echter
niet
uitgedrukt in guldens
of in andere vaste geldeenheden,
maar in ,,units”, elk

voorstellende een depot/ractic pan een bepaald beleggings-
depot,
hetzij een der reeds bestaande en ter beurze ge-

noteerde, hetzij een speciaal ad hoc gecreëerd depot. De
premie-
resp.
koopsombetaling zou moeten plaatsvinden in geld, maar worden berekend naar de koers van de gekozen
beleggingseenheid op de vervaldag van elke betalings-

termijn; de uitkeringen zouden t.z.t. op dezelfde basis

plaatsvinden,
en de wiskundige reserpe zou uUeraard in

deze zelfde ,,units” moet worden belegd,
zodat aan de

voornaamste heleggingsregel varr elke goed geleide ver-

zekeringsmaatschappij – evenwicht in ,,valuta” tussen

activa en verplichtingen – geen geweld zou worden aan-
gedaan, zo min als dit bij verzekeringen in vreemde munt-
soort het gëval behoeft te zijn. (In zoverre, onderscheidt

de hier voorgestelde vorm zich dus van een eventuele op
geld luidende polis met bijv. een goud- of indexclausule,

waarbij, effectieve
belegging
in de gegarandeerde uitkerings-
eenheid voor de verzekëiaar niet mogelijk zou zijn).

Uiteraard bedoel ik hier niet meer dan een principe aan’ te geven, waarbij ik mij volledig realiseer, dat de techni-
sche uitvoering c.q. nog tal van moeilijkheden zal bieden
en wellicht ilpge eisen zal stellen aan het actuarieel vernuf t

van hen, die de tarieven voor deze verzekeringsvorm

zouden moeten ui twerkên. liet voornaamste struikelbick
zal hierbij wel zijn, dat er bij een belegging in aandelen-
,,units” gèen zekerheid bestaat van een vast procentueel
rendement.’ ik zoii mij kunnen voorstellen, dat meer con-
servatief aangelegde verzekeringswiskundigen op’ deze –
grond reeds aanstonds de neiging zullen gevoelen om a
priori een ,,onmogelijk” uit te spreken. In dat geval moet
ik erkennen, dat de technische,vakkennis, die nodig zou
zijn om hiertegenover het positieve bewijs van de uit-
voerbaaihéid te kunnen stellen, mij ontbreekt. In al-
gemene termen sprekend -meen ik echter, dat het steeds
mogèlijk meet zijn om de hier opgëworpen moeilijkheid

(ni. die van het niet-constante procentuele rendement)
te overbruggen, in de eerste plaats door – even-
als dit ook in de huidige verzekeringspraktijk het geval
is – kapitaal- en lijfrenteverzekeringen samen in
één pool” onder te, brengen, en voorts door – in

het ergste geval – de tegenover de verekeringnemer
te ‘contracteren uitkering te doen bestaan
uit Itvee gedeelten,
waarbij het end op de boven aangegeven wijze afhankelijk
is van de koers van de beleggingseenheid op hetmoment
van betaalbaar worden, terwijl de tw’eede zou variëren
al naarmate van het tussen het aangaan der polis en deze

datum in werkelijkheid gekweekte rendement; dit laatste
zou c.q. speciaal voor de lijfrentetermijnen moeten gelden.

Weliswaar zou daarbij voor de verzekerde een stukje
meer zekerheid verloren gaan dan hij het project in zijn
eenvoudigste vorm, maar dât ware dan c.q. de noodzake-
lijke prijs voor de, door mij’ bij de belanghebbenden ais
gewenst veronderstelde, combiiiatie van zekerheden, ni.
gelijktijdige dekking tegen individueel sterfterisico en
tegen valutarisico (het laatste in gelijke fnate als een recht-
streekse belegging in depotfractic-een heden die zoubieden).

liet verschil tussen bovenstaande suggestie en die van
Prof. ten- Doesschate bestaat hierin, dat, terwijl deze
laatste aan alle verzekerden een zelfde ,,eenheidscocktail”
wil voorzetten – die wellicht naar de smaak van de een
te sterk en naar die van de ander te slap zou zijn -,
mijn denkbeeld voor iedere individuele verzekerde de
mogelijkheid zou openlaten om het ,,mixen” zelf mde hand
te houden, ni. door het combineren van een polis
in
geld-
eenheden op de normale basis met een op ,,investment-
trust-basis” in een door hemzelf verkozen
y
e
rhouding,
met als grensgeval 100 pCt van het ene of 100 pCt van het
andere bestanddeel. Maatschappelijk ware het voordeel,
zoals ik hierboven reeds opmerkte, vooral gelegen in de
mogelijkheid om een deel van de beschikbare spaar-
kapitalen, die van huis uit meer op de aandelen- dan op
de obligatiemarkt georiënteerd zijn, ook in feite naar
eerstgenoemde markt te leiden
zonder
een ,,transformatie”

934

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

in de technische zin van het woord met de daaraan ver-

bonden bezwaren, maar uitsluitend door het
oerhinderen

van de thans plaatsvinden de transformatie-in- tegengestel-

de-richting, wraarbij deze kapitalen zonder innerlijke
noodzaak van de aandelenmarkt naar die voor vastren-

tende waarden worden overgeheveld. Ik hoop dan ook
te’fi zeeste, dat dit artikel niet slechts een theoretische

beschouwing zal blijven, maat’ dat er onder onze verzeke-
ringstechnici één of meer bereid zullen worden gevonden,

de !tun hierbij toegeworpen handschoen op te nemen en

een poging te wagen om de in het vorenstaande vervatte

algemene suggestie tot een concreet en praktisch uit-

voerbaar project uit te werken.

‘s-Gravcnhage.

J. G.
KOOPMANS.

NATIONALISATIE-ERVARINGEN.

• Dc controverse over de Engelse ijzer- en staalindustrie

heeft weer eens deaandacht gevestigd op wat jarenlang
het voornaamste twistpunt tussen socialisten en niet-

socialisten is geweest: de socialisatie (in de ipraktijk tot
nu toe nationalisatie) van de materiële I5roductiemiddelen. Overigens is de na-oorlogse nationalisatiegolf min of meer

tot staan gekomen. -Dit laatte neemt niet weg (aangezien

nationalisatie zeer moeilijk ,,terug te draaien” is), dat
in verschillende Westerse landen binnen het bedrijfsleven

voortaan een

meer of minder belangrijke genationali-

seerde sector- bestaat. Het moet daarom op den duur
mogelijk zijn, langs empirische weg te weten te komen,
welke bedrijfsvorm in bepaalde omstandigheden te pre-
freren is, althans wanneer men zich op het standpunt
stelt, dat niet het politieke dogma, doch de concrete voor
:

en nadelen beslissend zijn.

Een empirisch onderzoek als hier bedoeld zou thans
nog grotendeels praematuur zijn. Th de meeste gevallen

namelijk is als voornaamste motief voor nationalisatie
aangevoerd de noodzaak tot rationalisatie en reorganisa-

tie van achterlijke, versnipperde en slecht gecoördineerde particuliere bedrijven of bedrijfstakken, welker producten

een sieutelpositie innemen in het economisch leven. Met

het proces van rationalisatie en herordening is uiteraard
geruime tijd gemoeid. Veelal is men thans hoogstens
aan de aanloop toe. Een ander belangrijk motief (conjunc-
tuurbeheersing) valt alleen pro mernorie te vermelden,
omdat het conjunctuurprobleem in de afgelopeil jaren

vrijwel afwezig was.
Een definitief oérdeel over de na-oorlogse ntionali-
saties zal dan ook nog ettelijke jaren moeten w’orden op-
geschort. Niettemin heeft ëen , ,tussenbalans” wel enige
zin, omdat enkele dingen ‘eeds nu duidelijk geworden
zijn. Deze betreffen voornamelijk organisatoriche aspec-
ten. Uit’ een vergelijking van de Franse en de Engelse

vorm van nationalisatie volgt met name, hoe men
niet

moet nationaliscrn.
In Frankrijk heeft men t.a.v. de samenstelling van de
• beleidsdrganen der genationaliseerde bedrijfstakken ge-
kozen voor het tripartisme: vertegenwoordiging van
beide zijden van het bedrijfsleven en van de Ovei-heid,
– resp. de consumenten. Men kan hierin de invloed van het
syndicalisme onderkeirnen. De ervaringen met deze orga-
nisatievorm zijn uitermate slecht.
De sociale tegenstellingen zijn hierdoor binnenge-
drongen in de leiding der genationaliseerde bedrijfstakken:
ten koste van het ,,team”-verhand, dat voor de eenheid
van leiding van beslisseiid belang is. Dit gebrek aan
,,team’-verband is eeii blijvend kenmerk, omdat de leden

van de raden afgevaardigden van belangengroepen zijn,
die steeds met de achterban rekening moeten houden. Niet alleen echter de sociale, ook de politieke strijd is
binnengehaald, mede doordat de toporganen vrij w’einig armslag hebben gekregen en in vele opzichten gebonden
zijn aan directieven van de verantw’oordelijke minister.

In het laatste komt een andere Franse trêk, het centra-

lisme, naar voren. Deze centralisatie-heeft- nog een ander

gevaar opgeroepen: bureaucratie.
Als gevolg, van deze organisatorische gebreken zijn de

Franse nationalisaties gedurende de eerste jaren over het

algemeen geen succes geweest. In de vliegtuigindustrie,
die geheel in communistische handen is geraakt, is zelfs

een compleet wanbeheer gevoerd.

Intussen zijn in de laatste tijd enkele verbeteringen

ingevoerd. Praktisch is de bes1issinsmacht geconcentreerd

geworden in de handen van de voorzitters der topraden.
De andere leden zijn thans weinig meer dan adviserend.

De moraal, die we uit dit voorbeeld kti’nnen trekken,

bestaat uit drie punten. In de eerste plaats mQet een

staat met een zwakke politieke structuur zich liever niet

aan nationalisatie wagen. In de tweede plaats is het tri-

partisme, althans wat beleidsorganen betreft’s veelal af

te kOuren. In de ‘derde plaats moet aan de toporganen

per bedrijfstak een vrij grote autonomie’ worden gelaten.

Zien we thans naar de Engelse ervaringen.

Hoewel het Trade Unions Congress aanvankelijk even-
eens véér arbeidersvertegenwoordiging in de beleidsorga-
nen was (waarschijnlijk onder de invloed van het gilden-

socialisme, een’ pendant van het Franse syndicalisme)

heeft men terecht ‘gekozen voor onafhankelijkheid van
de leden der beleidsorganen. Wel zijn uit de bestaande

belangengroepen adviserende colleges ingesteld, die,

althans wat de consu mentenvertegenwoordigers betreft,

doorgaans een rechtstreeks beroep op de betrokken mi-

nister kunnen doen. Verder wordt het consumentenbelang
in het algemeen beschermd door dé instelling van scheids-
gerechten voor de prijspolitiek:

De leden van de beleidsorganen worden benoemd door

de Regering op grond van objectieve, in dewet omschreven
normen.

Wat de verdere regeringsinvioed op de tdplichamen

betreft, is totop zekere hoogte aangehaakt bij de ,,public

corporation” (British Broadcasting Corporation, Port of
London Authority e.d.). De ,,public corportion” is een

autonoom orgaan, waarvan de leden door de Overheid
worden benoemd en dat aan bepaalde, objectief vastge-
stelde, spelregels gebonden is, doch binnen deze spel-
regels autonoom is. Weliswaar gaat de autonomie bij de
toporganen van de genationaliseerde bedrijfstakken w’at
minder ver dan hij de eigenlijke ,,public cclrporation”,

doch in principe is het ook hier zo, dat de spelregels statu-
tair astgelegd zijn, zodat de minister niet naar willekeur

kan ingl’ijpen. ilij kan zelfs in het algemeen alleen in be-
paalde, in ae wet omschreven, gevallen regelend optreden.
Flet parlement oefent ,verder repressieve contrôle uit,
hoofdzakelijk via een debat naar aanleiding van de jaar-
verslagen der betrokken bedrijfstakken.
Het loont wellicht de moeite, enkele belangrijke jaarver-
slagen als, uitgangspunt te nemen voor een concretisering
van het voorgaande betoog. Als zodanig komen in aan-
merking de jaarverslagen van de kolenmijnen
1)
en het
vervoerwezen
2).

J3ij lezing van beide rapporten blijkt allereerst, dat
het proces
,
van algehele rationalisati& en reorganisatie
nog nauwelijks is begonnen. De British .Transport

Commission is zelfs gedeeltelijk nog bezig met het
overnemen van de particuliere ondernemingen op het
gebied van wegvervoer over lange afstand, terwijl
de National Coal Board het plan tot reconstructie op
lange termijn nog niet geheel klaar heeft. Wel is in de
kolenmijnen reeds een reeks rationalisaties op kleine
schaal doorgevoerd.

1-let doel, dat bij de nationalisatie van deze twee be-drijfstakken voorzat, was een rationalisatie 1,an de be-

‘) ,,Nalional Coal Board, .Annual Report and Statement of ac-
counts for the year encied 3Ist December
1949″.
‘) ,,British Transport Coinmission Report for
1949″.

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

935

drijfsvoering. Fliervoor achtte men het onontbeerlijk,

dat het ‘materiële productie-apparaat in één hand kwam,
omdat juist de bestaande verbrokkeling aan een grondige
rationalisatie in de weg stond. Tav. de kolenmijnen

kan als illustratie gelden, dat deze bestonden uit 1570 schachten, verdeeld over 800 ondernemingen. Bij het

vervoer bleek coördinatie op basis, van de particuliere
eigendom der materiële productiemiddelen zeer moeilijk

te bereiken.
rçussen
de spoorwegen en het wegvervoer

heerste een destructieve concurrentie, terwijl de zich
in handen der spoorwegen bevindende kanalen in liet
algemeen sterk werden verwaarloosd. In beide gevallen,
hij de kolenmijnen en het veroer\vezen, is liet eerst in aanmerking komende alternatief (vèrgaande ordening

bij particuliere eigendom) verw’orpn, omdat de bestaande

ongunstige situatie juist door de particuliere eigendom

was veroorzaakt.
Zowel met de concentratie van de kolenwinning in de
be$te ,,pits”, als met de aanpassing van de capaciteit

der verschillende vervoerwijzen aan de optimale combi-
natie is dus nog slechts een allereerste begin gemaakt. Men behoeft daarom niet verwonderd te zijn, dat de

productiviteit nog geen spectaculaire sprong naar boven
laat zien Wel slaat Engeland, wat de kolenmijnen betreft,
in vergelijking met véÔr de oorlog een uitstekend figuur.
In 1949 was namelijk de productiviteit per ondergrondse

werker (1937 = 100) in
3)

Groot-Brittannië
….
102

Polen
…………
76
Saargebied
……..
92

West-Duitsland

.

68
Frankrijk
……….
89 .

Nederland
……..
68
België

…………
81

Deze gunstige omstandigheid mag echter niet op reke-

ning van de nationalisatie worden geboekt. Nemen w’e
namelijk 1946 (lIet laatste jaar vôôr de nationalisatie) als
basis, dan zien de genoemde cijfers er geheel anders uit ):

Groot-Brittannië

.

11

Polen
…………
114
Saargehied

……..
116

West-Duitsland

. . 115
Frankrijk
……….
118

Nederland
……..
110
België – …………113

Bij de vergelijking van deze cijfers moeten we niet
vergeten, dat-Engeland niet onder een bezetting te lijden heef t gehad. Dit veridaart waarschijnlijk grotendeels het
relatief hoge niveau van de arbeidsproductiviteït, alsmede
de in de na-oorlogse jaren sterkere stijging in de continen-
tale landen.
Wat de prijspolitiek betreft, iou
,
men op het eerste

gezicht een grondige wijziging verwachten, omdat het
winststreven opzij gezet is. Niettemin blijft het principe
van kostendekking gelden. De bedoeling is, dat, goede

en, slechte jaren gemiddeld, de kosten worden gedekt
zonder winst te maken. .Voor een afzonderlijk jaar behoeft
aanwezigheid van een positief bf negatief saldo dus geen
doorbreking van het kostendekkingsprincipe te betekenen.
In. de praktijk is het verschil met de prijspolitiek van

particuliere onderneri’iingen dan ook niet groqt. Een
winstsaldo kan, indien het niet bedoeld is om oude ver-
liezen goed te maken, vrij gemakkelijk verdedigd worden
als ‘reservevorming voor slechtere jaren, terwijl een ver-
liessaldo niet behoeft te verontrusten, wanneer in andere
jaren winsten mogelijk zijn. sTiettemin is het grote verlies
over 1949 van de Transport Cômmission (9 20,8 mln) een
verschijnsel, dat speciaal met de nationalisatie . samen-
hangt. De prijsontwikkeling heeft zich namelijk tegen de
Transport Commission gekeerd, hetgeen mogelijk was
doordat tariefverhoging een, zeer tijdrovende procedure

eist (beschermiiig van de consu.mentij. Bovendien zou dit
nog niet zulke ‘ernstige gevolgen hebben gehad, wanneer
het kapitaal niet, door de omzetting van de aandelen in
obligaties, een vaste rente zou eisen. Het rentebedrag
was namelijk in 1949 £ 43,9 mln. 1-her ziet r’ien dus tevens,
dat nationalisatie in deze vorm de. bestaande bezits- eis

‘)
,,Monthly Bulletin of Coal Statistics”, Economic Commission
for Europe.

in komensverhoudi ngen.. in eerste – aanleg niet behoeft te

egaliseren. De verwachting is, dat het verlies aan liet eind

van 1950 geaccumuleerd zal zijn tot ca £ 40 mln. Dit

brengt een groot gevaar mee -voor de liquiditeitspositie
van de Trnsport Commission en dus mede voor de verdere

plannen. Intussen is het slechte financiële resultaat blijk-

baar niet ‘aan de Transport Commission te wijten, doch aan
de spelregels, waaraan zij gebonden is.

De Coal Board heeft in 1949 een vrij behoorlijke winst

gemaakt (f, 9,5 mln). Niettemin bedraagt liet gecumuleerde

verliessaldo nog € 12,3 mln. Dit laatste dateert nog uit

1947,- het jaar van de kolencrisis, toen de productie

,,coûte que coûte” opgevoerd is en een verlies werd ge-
leden van £ 23,3 mln. Het is verder opmerkensvaard, dat
de winst over 1949 alleen behaald kon worden dank zij de

,,dual pricing” (hogere exportprijzen dan binnenlandse

prijzen), dus door’een ,kapitalistisch” aandoende politiek,

die .vblgens de overtuiging van de O.E.E.C. niet meer
past in het economisch eenwordende Europa.

Blijkbaar is er dus, zolang de grootscheepse reconstructie

nog nauwelijks is begonnen, laat staan voltooid, in de
praktijk niet zo heel veel veranderd, en voor zover dit
laatste wei het geval is, is eer van een achteruitgang dan

van een verbetering sprake, getuige de financiële moei-lijkheden in de Engelse transpo’rtsector en de bezwaren
van het tripartisme in Frankrijk. Meer positief zouden we
kunnen zeggen, dat nationalistie blijkbaar het meeste
succes belooft, wanneer de wijze van bedrijfsvoering zo
min mogelijk verschilt van die in de particuliere sectoren.
Misschien kan het nog praegnanter aldus worden gezegd,
dat het land, dat met de ondernernersgewijze productie
goede resultaten weet te bereiken, in het algemeen -ook
met een genationaliseerd’ productie-apparaat op hoog
niveau zal staan.

Betekent dit, dat liet er eigenlijk niet zo veel toe doet,
of het productie-apparaat zich in particuliere of publieke
handen bevindt? Deze conclusie zou voorbarig zijn. In de eerste plaats is het belangrijkste criterium (de reconstruc-
tie) immers buiten beschouwing gebleven, en in de tweede

plaats zijn er enkele factbren, welke meer in de impondera-
hele sfeer liggen, doch die daarom niet minder essentieel
zijn. Deze factoren zijn samen te vatten onder de term
democratisering”. Democratisering niet in deze zin,
Lt door de nationalisatie nu eensklaps de leiding van het

bedrijfsleven in handen is gekomen van alle betrokken
w’erkers en de contrôle bij de gemeenschap. Zulke plotse-
linge omwentelingen karl de nationalisatie, wil, zij slagen,
niet tot stand brengen. Wel wordt de zaak van de demo-
cratisering der samenleving meer indirect gediend, en wel
door de grotere openbaarheid van’de bedrijfsvoering en de
doorbreking van de kliekvorming, die in de leiding van
velè particuliere ondernemingen wordt aangetroffen ). –
Wanneer men ziet naar de zeer uitvoerig gedocumente’erde
jaarverslagen van de genati9naliseerde b
e
d
l
Zijf
s
t
a
kk
en
,

is men geneigd te zeggen, dat de nationalisatie alleen
reeds op grond van dit punt een belangrijk positief resul-
taat heeft bereikt. ,De ervaring leert, hoe moeilijk het is,
het Europese particuliere bedrijfsleven door voorschriften
omtrent jaarverslagen e.d. tot ëen belangrijke mate van
openbaarheid te brengen. De gedachte, dat ,,private
office is a public trust” ‘(Roosëvelt) leidt in Europa alleen
al schipbreuk op de geheimzinnigheid waarmee doorgaans
de gestie van particuliere ondernemingen omgeven is.
Ook de kliekvorming, die men veelal aan de top van
particuliere ondernemingen vindt, -wordt in Engeland
bij de genationaliseerde sectoren radicaal afgeschaft.
Competentie is het enige criterium, terwijl door een
systeem van opleiding, ook. voor topfuncties (mede door
middel van ,,scholarships” voor universiteiten, verleend
door de toporganen) in principe voor ieder de mogelijkheid

Zie voor de gevaren, welke kliekvorming meebrengt: N. J.
Polak: ,,Atavismen in en om de naamloze vennoot%chap”, Amster-
dam z.j., bie: 22/23. –

936

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

wordt geschapen tot liet verwerven van de vereiste corn-

)etentie. Tot dusver zijn dit eigenlijk de meest fundamen-

tele wijzigingen, die de nationalisaties in Engeland hebben
teweeggebracht. Spectaculaire resultaten inzake productie,
prijsvorming, inkomensverdeling en machtsvorming (op

welke gebieden men ze veelal het eerst verwacht) zijn,
althans voorlopig, niet aan te wijzen. Eerder zijn op deze

gebieden nieuwe problemen geschapen: meer rigide worden
van de afzetprijzen, omzetting van het wisselende arbeids-

loze inkomen in een vast, creatie van compacte machts-

complexen met grote autonomie.

In de sfeer der imponderabilia is, naast de reeds ge-

noemde voordelen, ook een belangrijk nadeel aanwezig.

Gezien de Engelse houding tegenover het Schuman-

plan maakt nationalisatie de weg naar supra -nation alisatie

naar alle waarschijnlijkheid langer. Nationalisatie werkt

immers in de richting van versterking
,
der nationale
souvereiniteit, terwijl de groeiende Europese econoieische

samenwerking juist het tegendeel eist.

-Blijkbaar is het dus moeilijk om met betrekking tot de

Engelse nationalisatie een uiteindelijk voor of tegen uit

te spreken. De tastbare voordelen moeten, grotendeels
nog komen, trwijl de tastbare nadelen, die zich reeds

gemanifesteerd hebben, in het algemeen niet onover

winnelijk lijken. Verder zijn er zijdelingse resultaten en
consequenties, die moeilijk af te wegen zijn.
Wel staat vast, dat, gegeven de beslissing tot nationali-
satie, het tripartisme moet worden verworpen, terwijl het

ook meer in het algemeengeboden is, een zo nauw moge-
lijke aansluiting te zoeken bij de wijze van bedrijfsvoering
in het particuliere bedrijfsleven. Dit laatste geldt eveneens
voor de niet besproken aspecten: loon- en salarispolitiek,
arbeidsdiscipline e.a. De verschillende belangengroeperin-

gen kunnen door middel van adviesorganen ,worden in-

geschakeld.

Indien aldus uitgevoerd, is er waarschijnlijk geen reden
om nationalisatie ondoelmatig te achten. Genationaliseerde

en Vrije sectoren kunnen dan ook zonder bezwaar naast
elkaar blijven bestaan. Ondanks het feit, dat beide cle-

rnenten vormen van sterk uiteenlopende maatschappij-
vormen, is er door de gemeenschappelijke materie (i.c.

het deelnemen aan het productieproces) daartoe vol-
doende overeenkomst aanwezig.
Het voornaamste gebod is en blijft, om bij de beslissing
over al of niet nationaliseren zoveel mogelijk de concrete
omstandigheden te laten spreken en te rade te gaan bij
de reeds aanwezige ervaringen. Men zie dit artikel als een

poging tot het aanwijzen van die punten, die bij de in-
ventarisatie van, ervaringen van belang zijn
5).

Scheveningen.

F. HARTOG.

‘) Voor
een meer gedetailleerde beschouwing over de praktijk
der recente nationalisaties verwijs
ik
naar mijn door de Arbeiderspers
uitgegeven brochure-.,, De les van de na-oorlogse naLtonalisaties”,
1950.

DE TOEKOMST VAN DE MIDDENSTAND.

Bij het lezen van liet terendeel der publicaties, clie

door middenstaridsorganisaties uitgegeven worden, en
van redevoeringen,
uitgesproken
door de meest gezag-
hebbende vertegenwoordigers van deze sociale klasse,

krijgt men ‘onwillekeurig de indruk, dat de middenstand
dodelijk bedreigd is: de middenstandsondernemingen
schijnen inderdaad, gevaarlijk bedreigd door een uiterst snelle en machtige expansie van de grote industriële en

commerciële bedrijven, die de markt beheersen, door een
sterk georganiseerde arbeidersklasse, wier actie in het

economisch leven overwegend wordt, en tenslotte door
een meer overwelcigende Staat, die onder het motto van

planificatie en nationalisatie in’ werkelijkheid de onder-
rierningen slechts van hun autonomie tracht te beroven. \I het vuardevolle, dat voor een land besloten ligt in de

kleine en middenondernemingen, de zelfstandigheid, de

persoonlijke autoncimie, het initiatief en de voorzorg, de

eerbied voor de menselijke persoonlijlcheid en de gehecht-

heid aan het privé eigendom, blijken in het gedrang
gebracht door drie krachten, deze van het grootbedrijf,
•van het proletariaat en van de Staat.

Deze

manier, waarop men de zaken ziet en die ik

,,catastrophaal” noem, heeft in de middenstandskringen

veel ingang gevonderL En ogenschijnlijk bevestigen de

feiten het standpunt der pessimisten. Het staat vast,

dat de kleine en middenindustrie sedert anderhalve eeuw

een grote achteruitgang moest boeken ten opzichte van

de grootnijverheid. 1-let machinisme, dat op het einde van

de 18de eeuw zijn in
,
vloed liet gevoelen en de daaruit

voortvloeiende industriële revolutie, hebben geleid tot
een steeds grotere concentratie van ondernemingen en

kapitalen, waaruit ondernemingen ontstonden, die wegens

de kapitalen welke zij verenigden -en de loontrekkenden,

waaraan zij werk verschaften, in het nationale bedrijfs-

leven een overwegende plaats ingenomen hebben. De

vroegere ambachten verdwenen, verouderde technieken
moesten de plaats ruimen voor nieuwe werkmethoden.

Hetzelfde geldt eveneens voor de sector van de distriutie,
waar de zelfstandige arbeiders het hoofd moeten bieden

aan een zeer hevige concurrentie vanwege nieuwe en ge-

evolueerde distributievormen, waaronder de verbruiks-

coöperatieven, die opgericht of gesteund worden door de

arbeiderswereld.

Zelfs het levensrhythrne blijkt nadelig voor de midden-

stand: het wordt nodig steeds meer en meer te produceren
in een sneller tempo en tegen lagere prijzen; om aan deze
eisen te voldoen neemt men zijn toevlucht tot gestandaardi-

seerde producten. Wie yan standaardisatie spreekt,

bedoelt vaak anonimiteit, mindere kwaliteit, en in ieder
geval het verdwijnen van al wat de originaliteit van het
individueel prodict uitmaakt. Seriewerk, mechanische
productie, gestandaardiseerde productie, zijn voor het

merendeel der industriële landen de essentiële kenrnerlcen

der economische evolutie. Zij schijnen de pessimistische
vooruitzichten te bevestigen van hen, die de geleidelijke

en onafwendbare verdwijning aankondigen van cle
middenstand.

De gebeurtenissen liggen echter niet geheel in de lijn
-van deze pessimistische vooruitzichten. In de moderne
economie bestaan er sectoren, die eigen zijn aan de kleine

en middenondernemingen en die zullen blijven voortleven.
In het ambachtswezen zijn het:
a. de productie afgestemd op een gelocaliseerde cliëntèle,
de werken, die beantwoorden aan de behoeften en aan de
speciale smaak van een verbruiker;
h. het reparatiiur— en monteerwerk, zoals het door de
slotenmaker, de uurwerkrnaker, de electricien en de
schoen maker uitgevoerd wordt;
de groep, wier bedrijvigheid bestaat uit het verlenen
van diensten aan personen (de haarkappers, de wasserij-
bedrijven, de ververijen enz.);
de kunstambachten.

In deze, sectoren handhaven zich de ambachtelijke

ondernemingen en de kleine en middenindustrieën; zij
behouden het bestendig -contact met de cliëntèle en be-
antwoorden aan de persoonlijke smaak der cliënten.
Zij wijken niet omdat zij -beant,voorden aan een noodzake-
lijkheid; de verbruiker, de cliënt – van wie uiteindelijk
alles afhangt – zal, voor zekere producten, werken en
dieiisten, zich bij voorkeur tot een ambachtsman of kleine
industrieel wenden, die hij persoonlijk kent, wiens arbeid
hij reeds kon waarderen en van wie hij ‘terecht een uit-voering kan verwachten, die aan zijn smaak voldoet.

Ik voeg hieraan toe, dat de technische vooruitgang, in
plaats van een bedreiging te zijn voor de klein- en midden-
industrie, zoals zulks door zekere schrijvers voorspeld
werd, de zelfstandige onderneming integendeel bevordert:
de aanwending van de electriciteit voor de vèrlichting, de

22 Novembr 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

937

verwarming en de keukeninstallaties heeft nieuwe bedrijven

in het leven geroepen, zoals’ reparatuur-, installatie-,

monteer- en constructiebedrijven. Bij het verschijnen
van de radio ontstonden ontelbare werkh’uizen van fa-
brikanten, installateurs, techniciens, enz. hetzelfde kan

trouwens gezegd worden vooi de rijwiel-, de motorfietsen-

en de autobedrijven. Indien de economische evolutie het

verdwijnen van typisch oude ambachten en van bepaalde

werkmëthoden tot gevolg had, opende zij nochtans
nieuwe horizonten en nieuwe mogelijkheden’ voor de

ambachtslieden en kleine industriëlen, die met onder-
nemingsgeest bezield zijn.
Een gelijkaardige toestand vindt men terug hij de
kleinhandel. De grote distribiftie-ondernemingen zijn

gevaarlijke mededingers voor de kleine zelfstandige
winkels. Maar ook hier constateert men, dat de concen-

tratiebeweging niet noodzakelijk de zelfstandige onder-
nemingen ten gronde richt. Wanneer de Belgische ver-
bruikers zich op een bepaald egenblikvooi’ zekere artikelen,

zoals suiker, moesten inschrijven bij een winkeliet, hebben

zij hun trouw aan de zelfstandige handel bewezen: 78,37
pCt der inschrijvingen werd bij zelfstandige kleinhandelaars

genomen. Deze trouw vanwege de cliëntèle is te wijten

aan menigvuldige factoren: de persoonlijke relaties, de
gemakkelijkheid van bevooi-radiiïg bij de handelaar uit
de buurt en ook het feit, datde huishoudster, die verplicht is zelf haar boodschappen te doen, de voorkeur geeft aan
de dichtstbijgelegen winkel om zich te bevoorraden in

producten van

eerste noodwendigheid
• Kortom, in strijd met de vooruitzichten en de vrees,

die in verschillende milieu’s tot uiting kwam, is er in het
huidig economisch bestel plaats voor de zelfstandige
onderneming. Naast de georganiseerde sector,. afgestemd
op massaproductie en op de vraag van de markt, bestaat
er een sector – deze der zelfstandige ondernemingen –
die beantwoordt aan ‘de smaak en de behoeften van de

verbruikers.

Het voortbestaan van de kleine zelfstandige onder-
nemingen naast de grote sterk geconcentreerde bedrijven, die over veel werkkrachten beschikken, belangrijke kapi-
talen verenigen, en aan zienlijke actiemiddelen bezitten,’
is niet aan de aandacht van de economisten ontsnapt.
Wanneer sommigen onder hen voorzien hadden, dat de
grote ondernemingen, die in grote hoeveelheden en aan

verminderde prijzen kunnen afzetten, binnenkort de
markten zouden overstelpen en verzadigen en aldus de
kleine ondernemingen, wier productievermogen- beperkt
is, terwijl de kostende prijs hoog blijft, verdringen, consta-
teert men overal, dat de twee productievormen, grote en

kline, zeer goed naast elkaar bestaan.
Veel meer, een zeer aandachtige analyse van de statis-
tieken over de actieve bevolking doet ons inzien, dat
sedert de laatste 75 jaar het percentage van de actieve
bevolking, werkzaam in de landbouwsector in het meren-

deel dci- grote industriële landen bestendig daalde, terwijl
deze te werk gesteld in de nijverheid, na aânzienlijk ge-
stegen te zijn thans op een bijna gelijk niveau blijft; tijdens
dezelfde periode steeg de actieve bevolking in de distri-butiesector steeds in een veel grotere verhouding. In dit
verband verwijzen wij naar de cijfers aangehaald door de
heer André Siegfried, Professor aan het Instituut voor

Politieke Stucliën të Parijs: uit de verschillende decenale
tellingen, uitgevoerd in de Verenigde Staten, blijkt, dat
het percentage der léndbouwproducénten in de actieve
bevolking tot 53 daalde in 1870, tot 26 in 1920, tot 21in
1930 en tot 18,8 in 1940; dezelfde neiging vertoont zich
in de nijverheid, waar het aantal producenten, na tussen
1870 en 1920 van 23 tot 83 pCt gestegen te zijn, in 1930
tot 31 pCt daalde en in 1940 31,5 pCt bereikte. Doch
tijdens dezelfde perioden steeg het aantal personen te
werk gesteld in de distributie van 28 pCt in 1870, tot 41
pCt in 1920, tot 48 pCt in 1930, tot 49,7 pCt in 1940.
Hier wens ik de aandacht te vestigen op een uiterst

belangrijke studie van de hand van de heer Jean Fourastie,

Professor aan het Nationaal Conservatorium voor Kunsten
en Ambachten te Parijs. De heer Fourastie heeft de evo-
lutie, waarover ik reeds sprak, meer speciaal bestudeerd;

hij legde de resultaten van zijn opzoekingen vast in een

boeiend boek, dat ik aan een ieder, die twijfelt aan de

toekomst van de middenstand, aanbeveel, namelijk
,,Le granci espoir du XXe siècle” i).

De heer Fourastie verdeelt de economie in drie sectoren:
de
/fl-in?aire
of landbouwsector, die essentieel is voor de
voeding en cle kleding; de
secondaire
of industriële sector
en de
terliai,-e
sector, die de handel, de administratie,
het onderwijs, de vrije beroepen en een groot aantal
hanclwerkersamhachten omvat. Deze tertiaire sector om-
sluit de ,,middenstand” in de breedste zin van het woord.
lij cle aanvang van cle industriële revolutie, d.w.z. 01)

het einde van de iSde eeuw, kon de totale -productie als
volgt worden onderverdeeld:

de landbouwproductie (of primaire): 80 pCt;
de secondaire productie: EopCt;

de tertiaire pi-oductie: 10 pCt.

l)aarna volgde er een periode van enorme en teer snelle
– expansie van de secondaire of industriële l)roductie ten

nadele van de latidhouw. Op dit ogenblik is deze periode

.beëindigd. De secondaire productie loopt terug, weliswaar
in een geringere vet-houding en minder Aug dan de land-
bouwproductie, maar zij gaat nochtans achteruit ten
voordele van de-tertiâre productie. –

De heer Fourastie illustreert deze evolutie door zeer
treffende voorbeelden.
Rond 1865 bedroeg ht aandeel van de landbouw in
het nationaal inkomen van Frankrijk -11,7 mrd frs aan
de waarde van dit tijdstip en op een totaal van 20 mrd
frs, hetzij 58 pCt. In 1930 was dit aandeel van de land-
bouw op 21 pCt teruggevallen, liet aandeel van de

secondaire productie steeg van 21 tot 41 pCt en dat van dc tertiaire productie van 11 tot 30 pCt.
Ziehier, aldus de heer Fourastie (hlz.’ 57), de plaats,
die de drie.grote sectoren, namelijk de primaire, de secon-
daire en de trtiaire, respectievelijk innemen in het natio-
naal bedrijfsleven der Verenigde Staten. De door de

schrijver bpgegeven percentages behelzen het aandeel,
dat de verschillende productiesectoren hebben in het
totaal nationaal inkomen van Amerika.

Inkomsten
Primaire Secondaire Tertiaire

van

Totaal
w000sten

– (in Orocenten)

1850 –

32

19

42

7

100
1870

25

24

45

6

100
1900
9 –

30 –

44

7

100
1920

12

3
1

51

6

100 1935

9

25

60

6

100

Het voorbeeld, van de Verenigde Staten, die zo vaak
geroemd worden om hun industriële machtsontplooiingen
indrukwekkende concentratie van ondernémingen, is
werkelijk kenschetsend: spijt’s alle
oorzorgen, die in dit
ontzaglijk lând genomen werden, hoeken de kleine onder-
nemingen meer vooruitgang dan de grootnijverheid en
verschaffen werk aan meer dan de helft’ van de actieve
bevolking. Dezelfde auteur geeft ons voorbeelden van
Zweden en Groot-Brittannië. Maat’ hetgeen wij hier-

boven hebben aangehaald bewijst reeds, voldoende het
belang van dë verplaatsingen en verschuivingen, die aan-

vankelijk liepen van de landbouwproductie naar de indus-
ti’iële productie, en later van .deze twee sectoren naar de
derde.

Om deze ijfers beter te begrijpen, blijkt het nodig
de omvang van de.,,tertiaire” sector nauwkeurig te be-
palen. Deze laatste omvat: de handel in zijn geheel (voeding,
kleding, vervoer, agen tschappen, – boekwinkels, kranten-

‘)
Presses Universitaires de. France, Paris 1949.

938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

verkoop, ‘ameublement-, metaal:, hout- en lederhandel

enz.); de private diensten (spijshuizen, dinstverlening

aan personen, huispersoneel, wasserijen, ververijen, bios-

copen en schouwburgen, maar ook vrije beroepen); de
banken en verzekeringen. De heer Fourastie rangschikt

onder de vrije beroepen, de onderwijzers, de professors,

de wetsgeleerden, de kerkbedienaars, de literators, de
wetenschapsmensen, de kunstenaars, en eveneens het

personeel van openbare en private diensten, d.w.z.’ alle

bedienden uit de private sector en-de agenten der open-

bare administraties.

Schrijver beperkt zich niet tot het stellen van een

diagnose van de huidige toestand of tot het constateren
van deze aanzienlijke ontwikkeling van de tertiaire sector,

die zoals wij reeds

-verklaarden, de middenstand

in

de
breedste zin van het woord omvat.

Hij richt zijn blikken ook naar de toekomst en loopt

de gebeurtenissen misschien stoutmoedig vooruit’ door
zich met een overgroot optimisme over het bestaan van
de middenstand uit te spreken.

Een korte aanhaling uit zijn wei’k geeft ons een over-

zicht van zijn voorspellingen. Schrijver geeft een beschou-
wing-over ,de woonst in het jaar 1960″, wanneer de ter-

tiaire beschaving de secondaire of industriële, zoals wij
haar thans kennen, zal verdrongen hebben:

,,De woonst, die in de
tertiaire
beschaving de voorkeur
zal genieten, zal niets gemeen hebben met de droevige

agglomeratie uit de
secondaire
tijden. Niet alleen zal het

verschil te vinden zijn in de geographische ligging, de

kalmte, de netheid, het zonnig uitzicht, de parken en de

eenheid met de natuur, maar iet zal vooral’ tot uiting
komen in de organisatie en de binneninrichting. liet meren-deel der
°
appartementsgebouwen voor werklieden en kleine
burgers, die wij thans in onze steden aantreffen, zijn

schuiloorden, die slechts verschillen van de krotwoningen

dnzer voorouders door de gasverwarming en de eleetrici-
teit. Het huis in de toekomst zal een ware machine zijn,

die benevens-de verwarming en de vei-lichting, het meren-

deel der persoonlijke diensten zal uitvoeren en zoveel

mogelijk zal voldoen aan de onverzadigbare behoeften
der tertiaire tijden. Millioenen huizen in Zweden, Noor-
wegen, Canada, de Verenigde Staten, Australië, Nieuw-
Zéeland en Zuid-Afrika, laten ons toe thans reeds een

nauwkeurig idee te vormen van hetgeen de middelmatige
w-oonst der toekomstige mensheid zal worden: de uit-
rusting van de keuken brengt een ‘totale verandering

mede in het Jeven van de huishoudster en’ wekt in haar
de ambitie op naar de elegantie en later naar een intel-
lectuele opvoeding. De inrichting die het nodige comfort
geeft en gelegenheid tot vermaak biedt, zal een gevarieerde
rust toelaten (radio, bioscoop, phono),. die, wat men er
ook over denke, de intellectuele en morele beschaving veel meer ten goede komt dan de kroeg. De uitrusting,
die de, persoonlijke verzorging beoogt, ontwikkelt ten-

slotte de openbare gezondheid en wat niet te verwaar-
lozen valt – verhoogt de eerbied voor de niens, voor zijn
eigen persoonlijkheid en verbetert in sterke mate ,hët
aesthêtische peil van de menselijké samenleving” (blz.

181-182). –
Inhakend bij deze redeiiering kan men zich afvi-agen,
ôf wij in een min of meer nabije toekofnst geen verzadiging
zullen kennen van de tertiaire sector, met andere woorden,
of wij niet in een zulkdanige overvloed zullen leven,
dat de verbruikers niet meer weten vat er mede te be-
iinnen. De heer Fciurastie antwoordt hierop, dat de b-
hoefte aan ,,diensten” bij de mensen zal aangroeien
naarmate de bèschaving en het comfort zich ontwikkelen:
de behoefte aan diensten groèit aan -met de gemiddelde
rijkdom van het •individu, omdat deze tiaatste steeds
zal trachten de genoegens van welke aard ook, en •de
ontspanningen, die binnen zijn bereik liggen, in evenwicht
– te brengen met de tijd, die hem voor genôt overblijft.
De smaak wordt meer individueel, het peil’ van

de alge-

mene ontwikkeling – stijgt, meer en meer zal men het

originele zoeken en bijgevolg ook de geïndividualieerde

artikelen, het boekbinden bijvoorbeeld, waarin een per-
soonlijk karakter kan gelegd worden, het tafelgereedschap

met gegraveerde beginletters, met een woord, de geïndivi-

dualiseerde productie die tdt het ambachtswezen behoort.

Andèrzijds .vergt de technische vooruitgang een ‘grotere

intellectuele inspanning: aan de basis van deze vooruit-

gang ligt immers de wetenschappelijke arbeid, vaarvan

de uitvoering gesteund is op een gedachte, een organiatie,

met andere woorden, waarvan de ‘uitvoering meer voor

bereiding, dus ook meer navorsers, zoekers en denkers

vergt, die allen tot de tertiaire sector behoren, zoals wij
hepi vooi-af bepaalden:

En tenslotte komt de heer Fourastie tot de conclusie,
dat wij een veiplaatsing der actieve bevolking van de

primaire naar de tertiaire sector meemaken, en de toe- –

neming aan belangrijkheid van deze tertiaire sector kunnen

onderkennen aan een bredere verspreiding van het onder-

wijs, een meer humanistische inrichting van de woonst

en een stijging van de lvensstandaard. Zo ziet hij de
tertiairë beschaving in de toekomst.

De redenering, waarvan ik de leidraad heb willen uit-
rafelen in deze samenvatting, is beslist origineel en aan-

lokkelijk. Nochtans zou het wellicht al te paradoxaal

klinken te heweren,dat de ontwikkêling van de tertiaire
s’ector hoofdzakelijk te wijten is aan het feit, dat zij door

de technische vooruïtgangniet wordt beklemd. –
Een dergelijke redenering zou ons er inderdaad toe

brengen te besluiten,dat de middenstand – die zich zoals
wij verklaarden identificeert met de tertiaire sector –
zich slechts zal ontwikkelen naarmate hij van dé tech-

nische vooruitgang verstoken blijft of er slechts in geringe

mate gebruik vah maakt. –

Zulks blijkt wel degelijk de thesis te zijn van de sphrij ver,

wiens werk wij commentarieerden. Doch het is eerder
moeilijk zich accoord te verklaren met een thesis, die

uiteindelijk ontmoedigend werkt of de krachtsinspanningen

veroordeelt, die de verbetering dei- beroepsopleiding yan
de middenstand beogen, het
technisch
niveau trachten te
verheffen, en de uitrusting en de werkmethoden der onder-

nemingen rationeler wensen in te stellen.
In wezen schijnt de dooi- Professor Fourastie beschi-even
evolutie, in haar essentiële lijnen, de werkelijkheid na

te komen en zij blijft aanmoedigend voor de middenstand,

maar leidt toch ‘tot een negatieve conclusie in verband
met de technische vooruitgang. Wij zijn integendeel van
oordeel, dat de kleine en middenondernemingen uit het

ambclitswezen, de kleinnijverheid en de handel hun
werkmethoden nioeteh volmaken en de beroepsopleiding

hunner leiders opvoeren om weerstand te kunnen bi9den
aan de concurrentie der grote productie- en distributie-

vormen. Het is juist die gedachte, welke in Nderland en
België voorzit en tot een aanienlijke krachtsinspanning leidt om het beroepsniveau van de middenstand te ver-
heffen. Zelfs wanneer men zich h’oudt bij het standpunt van de heer Fourastie moet men toch erkennen, dat een

volhardend streven in genoemde richting de midden-
stand beter geschikt zal maken om aan de gemeenschap ,,diensten te bewijzen”: en in feite is het begrip ,,dienst-
verlening” juist doorslaggevend in de tertiaire sector van
– het bedrijfsleven. ‘

Brussel.

.

– MARC]L LALOIRE.

1
.

‘- – –

, –

,:

•,.

,

.

– —


J’
r


•_

.

– –

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

939

DE MOGELIJKHEDEN TOT
BEHEERSING

*

DER WOLPRIJZEN.

De prijzen op de Wereidwolmarkt zijn gedurende enkele
maanden tot formidabel hoog niveau geklommen. Hoe
hoog de prijzen thans zijn gestegen in vergelijking met

die van vôér de oorlog, wordt duidelijk weergegeven in
onderstaand staatje.

1939

1950

(gemiddeld)

(per 15 Juli)

(per 15 Sept.) (per! Nov.)
70s

f 1,54*

f16,17

t 23,—

f 24,-
64s ..

1,44

14,70

21,10

22,20
60s ..,, 1
1
23*

,,13,21

20,20

,,2l,—
58s ..,, 1,23*

10,90

17,25

15,40
56s ..

1,17

8,24

15,20

15,70
50s

..,, 0
1
99*

,, 6,96

13,75

,, 13,75
48s ..

0,96

6,75

,,’13,62

,,13,62
De bovenstaande prijzen zijn genoteerd f.c. London en
-per kg. hierbij werd rekening gehouden met de valuta-

basis van 1939, ni. dat 1 £ destijds gewaardeerd werd
tegen gemiddeld f7,50, terwijl thans het £ op f.10,65
staat.

1

let is niet te verwonderen, dat tegen deze laatste

,,boom” hoe langer hoe meer oppositie is ontstaan.

Als we in liet kort de bezwaren van de divdise groepen

personen, die met deze grondstoffenprijzen’ te maken
hebben, nagaan, dan komen degenen, die wol in hun
productieproces verwerken geleid elij kaan door deze hausse

in een ongunstige positie te verkeren. Niet alleen vrezen
zij de productieprijs niet meer te kunnen maken, ,maar
hun liquiditeitpositie laat niet toe, dat hun voorraden
wol op een verantwoord peil blijven in verband met hun

normale bedrijfsbehoeften, tenzij zij dit met vreemde
middelen gaan financieren.

lIet gevolg van het eerste zal zijn, dat, om hun prijzen
zo veel mögelijk binnen de koopkracht van het publiek
te houden, zij genoodzaakt zullen zij.n voor hun grond-
stbffen su.bstitutie-artikelen te zoeken, zoals celvezel,

kunstwol, nylon, katoen, enz. 1-Jet zal duidelijk zijn,
dat de kwaliteit yan het afgew’erkt artikel daaronder
aanzienlijk zal lijden.

De onder politieke invloed opgewekte kooplust van het
publiek is de laatste weken belângrijk afgenomen, en zo
zal de gei’inge koopkracht der bevolking zich thans dubbel
doen gelden. –

De liquiditeitsmoeilijkheden, die de producenten onder-
vinden, zijn allerminst gering te noemen, daar niet alleen

de grondstoffenvoorraden eeh zeer groot bedrag aan liquide
middelen vasthouden, maar importen uit overzeese pro-
ductielanden zijn veel minder aantrekkelijk geworden
om dezelfde redn. Daarnaast is het bedrag aan debi-

teuren in de boeken van de fabrikanten aanzienlijk opge-
lopen. Dit alles moet voor het grootste deel worden ge-

schoven op rekening van het abnormaal hoge prijsniveau.
Bezien we een ogenblik de positie van de wolhande-
laren, dan blijkt, dat ook zij weinig enthousiasme aan

de dag kunnen leggen voor bovengenoemde hoge prijzen.
Het Prijsbeheersingsbesluit van eind vorig jaar is aan de
wolhandelaar in de destijds geldende omstandigheden

wel watwtegemoet getreden, juridisch evenwel is er een,
zeer merkwaardige situatie geschapen. Immers, wat w’as
het geval? Na de oorlog mocht de wo1handelar zijn prijs
uitsluitend op de historische kostprijs calculeren. Gedu-
rehde het vorig jaar is daarin verandering gekomen. Toen
gold, dat de wolhandelaar bij het stellen van zijn verkoop-

pFijs mocht uitgaan van de vervangingswaarde, mits
gemiddeld per jaar niet meer winst zou worden gemaakt

dan een te noemen bepaald nominaal bedrag. Dat toen het
genoemde nominale winstbedrag wellicht reëel was,
verheelt niet, dat bij het huidige prijsniveau het percentage
vi’ijwel nihil wordt. Immers, w’as het bijv. redelijk op een
verkoopprijs van f 5 een winst te maken’ van ca 25 cent,
zijnde ia 5•pCt, dan is dit percentage op dèzelfde’wol van
thans.f 15 nog slechts ca
12/3.
Een winstmarge, die zelfs
door’ een agent in zijn provisle wordt overtroffen.

Zijn omet lopt aanzienlijk terug. Niet alleen wordt

hij getroffen door de bovenomschreven politiek van
,
de
producenten, de wolgrondstoffen te substitueren, maar

de hoge prijs noopt hem, uiterst voorzichtig te zijn met
zijn voorraadvorming, en toch van incourante wollen een
beperkte voorraad te houden: De risico’s worden steeds

groter, terwijl de beloning relatief zeer gering gaat worden.

Een groep personen, die met deze wolprijzen ook te
maken heeft, maar die uit de aard der zaak minder be-

zwaren zal hebben tegen deze hausse, is die der ,,wool-growers”. Weliswaar gaan er stemmen op, ,dat ook deze

groep van belanghebbenden wat sceptisch staat tegenover
de hoge prijken, enl naar een lager prijsniveau verlangt,
maar o.ï. zijn daarvoor weinig steekhoudende argumenten

aan te voeren, en het ligt niet in de lijn der verwachtingen,
dat zij hoge prijzen ongunstig beoordelen.

In ,,The Wool Record” van 5 October 11. staat op bla.
1051 te lezen:

,,It would, perhaps, he going too far to presutne that a simular
wave of approval will be generally evidenced among woolgrowers
as a whole. Although there are not wanting signs of trepidation
even in the latter circles regarding a possible bitter aftermath to
the present boom, it would he unreasonable to expect those who
thus find fortunes being thrust upon them
50
unexpcctedly to protest
or rail against it. To apply the acid test, flowever, it is extremely
improhable that there would be any real support from any quarter
for an attempt arbitrarily to maintain vaues at anything like their
present level through the medium of a -minimum reserve price
scherne”. –

Dat de ,,woolgrow’ers” zelf weinig bezwaar maken
tegen déze hoge prijzen, verheelt nog niet, dat de Austra-
lische Regering het daai’ ten volle mee eens kan zijn.

Immers, de Overheid in Australië ziet, zoals trouwens
door meer regeringen in wolproducerende landen gevreesd
wordt, duidelijk het gevaar van inflatie ontstaan. Voorop
gesteld dient te worden, dat alleen dan deze zeer hoge wol-
prijzen een inflatietendentie kunnen veroorzaken, indien

wol een zeer belangrijk exportquantum inneemt op het
totaal der te exporteren goederen. Australië exporteerde
zeer globaal genomen per jaar
,
– voor f 4 mrd aan wol,
wat bij het huidige prijsniveau zeker tot een bkrag van
ruim f 7 mi-d zal oplopen. 1-let is wel duidelijk, dat de
Australische Regering niet onverschillig kan blijven voor

een extra-geldstroom van circa f 3 mrd. De verhouding
geld contra goederen zou ongetwijfeld te zeer uit haar
evenwicht geraken en geldontwaarding ten gevolge hebben.
Uiteraard zal. de Australiscife Regering maatr’egelen
kunnen nemen tegen de exorbitante winsten en deze
kunnen afromen, zoals trouwens de Australische econoom
Copland dan ook heeft voorgesteld. Zijn voorstel was om
33
1
/
3
pCt te heffen, hetgeen echter niet tot stand kon
komen door de grote tegenwerking en macht van de
,,wool-
growers” in het Australische Parlement. Wel is het moge-

lijk geworden van de omzet, die de ,,woolgrowers” in de
Austs’alische veiling maken, direct 7j pCt te heffen, en
dat in een fonds te storten. 1-lierop komen we nog nader
terug. –
**
*

Uit het bovenstaande blijkt, dat grote groepen personen

gebaat ‘zouden zijn met een prijsniveau van wol, dat in
de, eerste plaats veel lager ligt, maar dat tevens min of
meer beheerst zou kunnen worden, een zekere beheersing
van •de conjuncturele slumps en hausses, zoals we die
respectievelijk-in de crisisjaren van vôÔr de oorlog hadden
en zoals we die thans kennen.

– Een en ander was mede het onderwerp van bespreking
tijdens de conferentie van de Wool Study Group of the
International Trade Organisation, welke Maandag 2
October 11. te Londen werd begonnen efi welke inmiddels
oilangs werd beëindigd. –
De Group hdef t vertrouv,en ‘in een geleidélijke dalifig
van ‘de wolprijzén, .daai’ dé aöhterstand in de’productie
van wol tegenovr de consumptie ‘langzaamaan minder
wordt.’ Dit verklaart zij ‘uit tweê factoréh: – ‘ –

t

ir
940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

de inhaaivraag en het aanvullen vân de voorraden

loopt geleidelijkaan ten einde;

de verbruikers zullen hoe langer hoe meer tegenstand

bieden tegen de hoge prijzen; Dat de productie geleidelijk toeneemt, blijkt uit het vol-

gende staatje:

1934/38
…………….
1.705
mln. kg
in het vet (gemiddeld)
1948/49
……………..
1.702
1949150
…………….
1.772
1950/51

…………….
1.790

Voortgaande op dit door de Wool Study Group ingé-

nomen standpunt, werd beschouwd in welke mate het

mogelijk is, ionder al te zeer afbreuk te doen aan een
maatschappij van vrije marktvorming, de wolprijs (in

zeer beperkte mate) op bevredigende wijze aan banden te
leggen. Een uitschakeling van prijsfluctuaties op de lange
duur was niet zd zeer onderwerp van bespreking, daar

hierdoor het huidige systeem van veilen geheel zou komen

te vervallen. –
Veel meer werd aandacht. besteed aan een beperking

der fluctuaties en wel door per jaar een minimum prijs

vast te stellen (de zgn. ,,reserve price”), wat met zich zou
moeten brengen een tegen een bepaalde minimum prijs

gegarandeerd aankopen van wol door een organisatie
;

wanneer de prijs daar eventueel beneden zou dalen.

Door de Joint Organisation of the United Kingdom werd
al gedurende de oorlog tegen een gegarandeerde prijs wol

ingekocht. Stilzwijgend werd deze functie ook nog enige

tijd uitgeoefend na de oorlog, en zo kwam het, dat tOen in
Maart 1948 de prijs van de crossbred New Zealand fleeces

daalden tot 24/25 pence per lb, clean basis, f.o.b. London,
het aangeboden kwantum, dat geen hogere prijs kon halen,
door de Overheid werd opgekocht. Later werden deze

voorraden weer geliquideerd naarmat6 de prijs steeg,

hetgeen in hetzelfde jaar reeds het geval was:

1948
Maart

April

Juni

November
24

27

29

37 25

30

31.

41

De cijfers geven weer, twee verschillende kwaliteiten

crossbred New Zealand fleeces genoteerd in pence per

1h clean basis, f.o.b. London.
Op deze wijze werd door de Joint Organisation gedurende
de oorlogsjaren meer dan 10 mln balen ingekocht, terwijl

in de na-oorlogse periode deze geweldige voorraad op
500.000 balen na geliquideerd werd.

In feite verd door de Wool Study Group dus meer de
minimum prijs bestudeerd, dan dat zij problemen van de
maximum prijs in haar beschouwingen betrok. Maximum
prijzen zijn naar haar mening niet te rijmen met het systeem
der veilingen.
Een allocatiesysteem heeft, naast het uitschakelen der
veilingen, meer practische bezwaren, die typisch zijn

voor de wolbranche: de duizenden soorten wol laten zich
niet op redelijke basis verdelen, een bepaalde soort kan
op een gegeven moment veel meer gewenst zijn dan een

andere
,
soort. Als voorbeeld kan de gecarboniseerde wol

dienen, waarbij veel meer kosten moeten worden goed-

gemaakt door de carboniseerlonen dan enkel scoured vol.
De scoured wol werd
4
de laatste veiling in Londen hoger

gewaardeerd en verkocht. De veilingen moeten immers
aan iedere wolsoort hun plaats in de rij der waarderingen

aanwij zen.
Een essentieel probleem is, hoe men aan het benodigde
kapitaal moet komen om op de wereldmarkt in voldoende
mate te kunnen ingrijpen. Hoewel het voor de hand ligt,

dat de enorme kapitaalvorming, die het liquideren van de
zojuist genoemde voorraad der Joint Organisation met
zich bracht, zou kunnen vorden aangewend als fonds om
aankopen te verrichten bij de eventuele toekomstige prijs-
daling, was daar de Britse Regering geenszins .voor te
vinden. De Regering was vn mening, dat zij door kapitaal-

participatie de groep, ,,woo]growers” onrechtvaardig zou

bevoordelen boven de groep consumenten. Daaraan wenste
zij niet mede te werken.

1-let fonds moest dus door andren bijeengebraçht

worden. Prof: Douglas Copland, vice-president van de
Australische Nationale Universiteit, was nu in deze de
pion ier.

Tweederde van het
331/3
pCt uitvoerrecht – volgens de

voorgestelde maatregel om inflatie tegen te gaan zou

worden gestort in een soort wolprijsstabilisatiefonds, terwijl

het restant als subsidie zou moeten dienen ter veredeling
van de wolproductie in Australië en als subsidie op de

binnenlandse consumptieprijzen van textiel en schapen-

vlees.

Zoals vermeld, vond dit plan geen doorgang, daar het

op verzet stuitte van de ,,woolgrowers”, een groep per-

sonen met een niet te onderschatten machtspositie in

Australië, maar werd in September 1950 besloten voor

het komende seizoen 7j pCt te heffen op de opbrengst

van de wolverkopen.

Een en ander werd door de Australische Minister van
Handel jn drie wetsontwerpen vastgelegd:

een wetsontwerp over een heffing op de opbrengst
van schapenwol, ingaande het seizoen 1950/51;


een wetsontwerp om verbindende bepalingen betref-

fende contrôlemaatregeler’ te nemen op de lesteding van

het te vormen fonds via de heffingen op de opbrengsten

van de wolverkoop;
een, s’etsontwerp, dat een afscheiding van het tot

dusver gevormde fonds beoogt ten aanzien van het nu

te vormen fonds.

De valorisatie, dus het nivelieren van het aanbod,
heeft toch nog wel enkele voetangels en klemnien. Uit
bovnstaandë cijfers zal het duidelijk zijn, dat een zeer

groot fonds nodig zou zijn om aan alle eventualiteiten het

hoofd te kunnen bieden. De ,,reserve price” moet op een
dusdanig peil liggen dat aan de ,,woolgrowers” slechts een
redelijke winst wordt gelaten, doch niet daarboven,

zodat de productie te grote vormen zou kunnen gaan

aannemen en de pmoductie niet helemaal meer door de vraag zou kunnen worden opgenomen (dit eventueel te

zien ,,in the long run”). Tevens zouden maatregelen
genomen moeten worden om de consumptie op te vieren.
Wat de algemeenheid in de weos tot een goed function-
nerend stabilisatiefonds betreft, kan tot slot nog worden
opgemerkt, dat Nieuw Zeeland zowel als Zuid-Afrika

zich in principe achter de plannen van de ‘Australische

Regering hebben geplaatst.

**
*

Na een en ander in bcschouwing te hebben genomen
betreffende de beheersing van de minimum wolprijs,
vragen we ons toch a, of, ondank’s het zeer terechte oordeel
van de Wool Study Group, dat de beheersing van de
maximum prijs de vrije marktvormin
g
totaal uitschakelt,

en dus ook het systeem van veilen zou moeten worden
prijsgegeven, het niet mogelijk is, de prijzen enigermate te
beïnvloeden, zodat de schommelingen niet al, te hevig

zouden zijn in de toekomst.
Ons inziens zou een matige beïnvloeding van de wolprijs
in the long run
toch wel enigszins kunnen w’orden beieikt,
zonder al te zeer het karakter van het vrije veilingsysteem
aan te moeten tasten.

Het eventueel te vormen fonds, dienende om ingrijpen
bij een prijsval ondem de gegarandeerde prijs mogelijk te

maken, zal tevens kunn€in dienen bij de beïnvlöeding van

de hoge prijzen. ‘Wanneer in een crisisperiode de prijzen
het nôdig maken, dat. de Organisatie een voorraad wol
gaat aanleggen voor betere tijden, dan zal, mits dit

quantum voldoende is, het mogelijk zijn, deze voormaad
te liquideren op een moment, dat de prijzen zeer hoog
zullen zijn opgelopen. Oorlogen en bepaalde abrüpt
werkende politieke oorzaken eisen te vôel van het normale

22 November 190

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

941

marktaanbod, zodat hiertegen niet voldoende maat-

regelen genomen kunnen worden.

We bedoelen hier dan ook vooral de conjuncturele baisse

en hausse. De moeilijkheid zal echter zijn, wât

een

hoge prijs genoemd zal worden, en wanneer dus tot li-

quidatie zal moeten worden overgegaan. Ons inziens zal

daarom per jaar een prijzenbudget moeten worden op-
gesteld. Voldoen de feiten aan de verwachtingen, dan zal

men niet tot liquidatie moeter overgaan; spelen echter

onverwachte factoren een rol gedurende het veilingseioen,

zoals in het afgelopen jaar in Australië niet minder dan 1

millioen schapen verdronken, om slechts bij een voorbqeld te blijven, dan zou men een hoeveelheid kunnen liquideren
overeenkomstig het effect, dat die factoren zullen hebben.

De prijs, waartegen geliquideerd zou moeten worden,

moet meegaan met de trend in de conjunctuur. Elk jaar
opnieuw zal de productie en consumptie aan een beschou-
wing moeten worden onderworpen, terwijl aan allerlei

omstandigheden tevens aandacht zou moeten worden

geschonken.

Tilburg.

A. WOUTERS,
econ. drs.

BOEKBESPREKING.

The industrialisation of the British West Inclies, door W.

Arthur. Lewis.. In: ,,CaribbeanEconomic Review”,

Vol. Ii,No 1, May, 1950, b1z.1-60.
Op het eiland rf
i
.i
n
id
a
d zetelt het permanent secretariaat

van de in ons land nog steeds weinig bekende Caribische
Commissie. In deze commissie werken Amerika, Engeland,
Frankrijk en Nederland samen, ter bevordering van het
welzijn van hun Caribische staatsdelen. Grote aandacht

wordt besteed aan economische vraagstukken, omdat de
maatschappelijke toestand op bijna alle Caribische eilanden
zorgen wekt. Relletjes, gewapend verzet en de jongste

moordaanslag op president Truman zijn de ongewenste
uitlaatkleppen voor de sociale spanningen ter plaatse.
riet behoeft ons derhalve niet te verwonderen, dat van de zijde van de Caribische Commissie een beroep is gedaan op een aantal vooraanstaande economisten. Deze moeten
de diagnose van de economische ziekte stellen en middelen
voor genezing aanwijzen. Voor een onderzoek van de eco-
nomie van P.uerto Rico en Brits West-Indië (B.W.I.) kon
de medewerking worden verkregen van de Westindische
academicus W. Arthur Lewis, die hoogleraar aan de Uni-

versiteit van Manchester. is.

In het artikel, dat wij hier zullen bespieken, geeft

Prof. Lewis een studie met betrekking tot B.W.1. In
paragraaf 1, getiteld ,,The need for industrialisation”,
wordt ccii ‘duidelijk beeld geschetst van de onharmonisch
groeiende structuur van B.W.I. en in het bijzonder van
Jamaica. Hierbij wordt de toeneming an dq bevolking
als een datum aangenomen. Zoals de titel aangeeft woidt

de verantwoorde aanvatting van het probleem in de be-
vordering van de industrialisatie gezien. In paragraaf II,
,,Wliich industries?” komt het probleem van de afzet-
markten en de grondstoffen aan de orde. Na analyse van
de stardplaatsfactoren van een groot aantal industrieën,
volgt de keuze der takken van nijverheid, wier vestiging

in 13.W.1. nuttig wordt geacht. hierbij wordt aan arbeids-
in tensiviteit en beperkt brandstofgebrui k doorslaggevende
waarde gehecht. In paragraaf III, ,,The technique of

industrialisation”, worden de middelen aangegeven om
de. ontbrekende ondernemers en kapitalen aan te trekken.

De Brits Westindische eilanden dragen een agrarisch
karakter. Daar de hehouwbare oppervlakte reeds geheel
in cultuur is gebraèht en de bevolking met 1 2 pCt ‘s jaars
groeit, is een volkomen bezitloos proletariaat ontstaan.
Mechanisatie in de akkerbouw zal deze ontwikkeling nog
verscherpen. Hoewel het voor de hand zou liggen in dit
verband te pleiten voor een politiek van geboortebeperking,

laat Prof. Lewis het bij de opmerking: ,,Places so poorly

endowed should carry a small population” (blz. 17).

Werkloosheid is er een chronisch verschijnsel geworden.
Op Jamaica is de verhouding van werklozen tot werkenden

18 : 100, en dat nog wel ten tijde van de hausse gedureide
en na de tweede wereldoorlog.

In een poging, de omvang van het probleem quantitatief

te bepalen, wordt het aantal werkkringen geschat, dat in
deeerste tien jar.en geschapen moet worden om.de werk-

loosheid op te vangen. Dit aantal wordt voor Jamaica

gesteld op 413.000, waarvan 40 pCt (of 165.000) ,,basic”.

Als uitgangspunt worden nu verder deze 165.000 te schep-
pen ,,basic jobs” aangehouden. Door vergroting van het
vreemdelingenverkeer en door landverhuizing zouden

11.000, onderscheidenlijk 25.000 ,,jobs” kunnen worelen

afgetrokken van de 165000. De overblijvende, ruim

120.000 werkkringen, zouden dus in nieuwe fabrieken ge-
vonden moeten worden. Door wèlke fabrieken? Dit wordt eerst van de kostprijs-

kant bezien. Nadruk wordt daarbij gelegd op het feit,

dat het loon in B.W.I. ongeveer de helft is van het loon

voor gelijksoortige arbeid in Engeland. Ongeschikt zijn

industrieën, die grondstofintensief zijn. Aan minerale
grondstoffen is geheel Midden-Amerika arm: men zal
dus blokkeri of staven moeten invoeren voor de noodzake-
lijke metaalbehoefte. Verder wordt gelet op brandstof-
gebruik, energiebehoefte ën bedrijfsgrootte. Op blz. 26 volgt ‘dan een lijst ,,Most favourable industries”, meest
typische handwerk- (ambachts-) bedrijven.
Aan het afzetprobleem wordt geringe aandacht besteed.

Wanneer West-Indië slechts 2 pCt van de invoeren van
Noord- en Latijns-Amerika zou kunnen verzorgen, zou het

gehele verkloosheidsprobleem opgelost zijn (blz. 32)! In
het bijzonder de kansen voor de handel met de Verenigde
Staten worden door Prof. Lewis gunstig beoordeeld.

In het derde deel van zijn studie beschrijft Prof. Lewis

de maatregelen, die getroffen moeten worden, om buiten-
landse kapitaalbezitters en ondernemers voor B.W.I. te
interesseren. Deze adviezen zijn van waarde voor elk
minder ontwikkeld land, dat wil industrialiseren. Allereerst
ware dan – naar het voorbeeld o.a. van Venezuela en
Puerto Rico – een industrialisatiebureau op te richten,
met kantoreri in New York en Londen, om reclame te
maken voor de mogelijkhêden, die B.W.I. biedt en om de
ondernemer, die tot vestiging besloten heeft, alle mogelijke

hulp en bijstand te verlenen, in het bijzonder .ten aanzien
van de .hestaande wettelijke bepalingen en ten aanzien vah ambtelijke stroefheid en laksheid. Dit bureau moet
ook zijn best doen aanvullende kapitaaldeelnemingen in
de nieuwe vestigingen te vinden. Wanneer het bureau
dit kapitaal niet zou kunnen vinden, zou het zijn toevlucht
moeten zoeken bij een op te richten industriebank. Om
dit bureau en deze bank behoorlijk te laten werken, moeten
zij – meent Prof. Lewis – kunnen beschikken over een
bedrag van £ 10 mln, eventueel door B.W.I. in Londen
te lenen.
Verder, zal de nieuwe ondernemer tegemoet gekomen
moeten worden door de bouw van fabrieken. Wanneer er
fabrieken klaar staan, zal hij meer interesse tonen, dan
watineer hij lege bouwgrond ziet. Prof. Lewis meent, dat
de taak van de Overleid dus niet ojhoudt bij de voor-
ziening van aansluitingen op de wegen-, gas- en electrici-
teitsnetten, maar dat zij ook fabrieken moet bouwen en
tegen lage prijs verhuren. i-Iij haalt hier het voorbeeld

van Engeland aan, dat na de oorlog 524 fabrieken bouwde,’
ten bedrage van £ 38 mln. In dit verband is het wellicht
belangwekkend er op te wijzen, dat de hoogleraren Dresden

en Goudriaan tot de bouw – dooi’ particulieren – van
enige kantoorpanden op Curaçao adviseerden, ter bevorde-
ring van de Anti]liaanse handel ).

Andere aanbevolen steunmaatregelen zijn ‘o.a. reser-

‘) D. Dresden en
T.
‘Goudriaan, Rapport Welvaartsplan Neder-
landsche Antillen
1946;
Curaçao
1947, bis. 38
en
39.

rI
fl

S
942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

vering van de binnenlandse markt vdor de nieuwe fabrikant,

beperking van het aantal zijner branchegenoten, verstrek-

king van goedkoop crediet, verlening van belastingvrij-

Liom in de eerste jaren. De door patenten beschermde
industrieën zouden tot vestiging in B.W.I. kunnen worden

geprikkeld, wanneer in de wetgeving op de industriële

eigendom bepaald werd, dat de erkenning van het patent

kan worden ingetrokken, als het artikel niet ter plaatse

wordt geproduceerd.

Vele kanten, verbonden aan de industrialisatiepolitiek,
heeft de schrijver helder en leerzaam belicht. Enige zwakke

plekken kunnen niettemin worden aangewezen.

Allereerst wil hët ons voorkomen, dat het afzetprobleem

te eenvoudig is gesteld. Men mag niet de gedachte wekken,

dat het verwerven van 2 pCt van de invoer van Noord-

en Latijns-Amerika eenvoudig zou zijn. De kern van het

probleem van de afzet is juist zeer minutieus detail-
werk
2)

Wil men de werklozen uit B.W.I. productieve arbeid

geven, dan stelt Prof. Lewis de eis, dat geheel B.W.I. als

een eenheid zal worden besdhou’d
3).
Aan eventueel aan

te trekken ondernemers zal de afzetmarkt van geheel

B.W.I. moeten kunnen worden aangeboden. Dit zal voor enkele gebieden van B.W.I. een nadeel zijn, als niet hier

tegenover gesteld kan worden, dat inwoners uit geheel

B.W.I. kunnen solliciteren bij de nieuwe nijverheid. Prof. Lewis verzuimt te berekenen voor hoeveel personen clân

werkgelegenheid moet wofden geboden. Enkel voor Ja-
maica gaf hij de hierboven reeds genoemde cijfers. Voor

100.000 in de nijverheid te plaatsen personen berekent

hij een benodigd kapitaal van £ 130 mln (blz. 38). Wanneer
B.W.I. als eenheid genomen wordt, is het aantal werk-
lozen belangrijk groter en stijgt de kapitaalbehoef te naar

rato.

Het wil ons voorkomen, dat in de berekening van de
120.000 in de nijverheid tewerk te stellen personen, door
Prof. Lewis een fout is gemaakt. Van de 165.000 personen,

die een ,,basic job” zouden moeten verkrijgen, trekt hij

25.000 personen af, die zouden emigreren. Een omschrijving

van het begrip ,,basic job” ontbreekt. Maar ook is ons
niet duidelijk, waarom de emigré’s een belangrijke indirecte

werkgelegenheidsvèrgroting (van 150 pCt) in het land van
hun herkomst zouden veroorzaken. Wij zijn van mening,
dat de 25.000 emigré’s niet afgetrokken moeten worden

van de 165.000 in ,,basic jobs” te plaatsen personen, maar

van de 413.000 nodige ,,extra jobs”. Er blijft dan te voor:
zien in -388.000 ,,extra jobs”. Wanneer – zoals Prof.
Lewis aanneemt – hiervan 40 pCt ,,basic jobs” zouden
moeten zijn, dan resten ons 155.200 te scheppen ,,basic
jobs”. Als hiervan 11.000 in het vreerndelingenverkeer
gevondefi kunnen worden, blijven er 144.200 te scheppen
,,basic jobs” Het veronderstelde benbdigde kapitaal zou
dan ruwweg £ 187 mln bedragen en niet £ 130 mln.

In hoeverre is een parallel te trekken tussen B.W.I. en
de Nederlandse Antillen?
Op de Nederlandse Antillen is voorlopig stellig nog geen
sprake van overbevolking. Wanneer echter het ogenblik
aanbreekt, dat alle Venezolaanse aardolie in Venezuela
zejf de eerste bewerkingen moet ondergaan
4),
zal de
grondslag van de Antilliaanse welvaart grotendeels weg-

vallen. Terwijl thans 160.000 personen op de eilanden
wonen, bëdroeg het aantal inwoners vÔÔr de olie-industrie
circa 55.900. Naar de mate van inkrimping van de olie-

!) Vgl. liet artikel: ,,De practijk van de exportbevordering” door
Mr
H.
Zwaresteijn, in het ,,Tijdschrift voor Economische en Sociale
Geografie”, 41ste jg., no.
6
(Juni 1950), blz., 144. Daar wordt o.a.
gezegd: ,,Men zal zich iedere keer opnieuw moeten afvragcn: ,,heeft
dit artikel, van deze fabrikant,
op
deze manier vervaardigd en ver-pakt, voor deze prijs, in die bepaalde streek van Amerika een rede-
lijke kans op afzet?”.
3)
FIet verlangen naar de vorming van een fecleratief vrijgewest
(dominion) leeft in brede kring in de Brits ‘Vestindische kolonifn,
met uitzondering van Bi-its Guiana.
‘).
Vgl. het artikel: ,,curaçao’s economisch perspectief”
in
het
,,Tijdschrift vdor Economische en’ Soriale Geografie”, 1949, no.
7,
blz. 139-144. –

industrie, zullen de buitenlandse arbeiders wegtrekken.

1-lun aantal is thans enige duizenden. Zek’er is, dat de be-

volking van de Nederlandse Antillen thans ten minste

twee maal zo groot is als vôér 1914: Zeker is ook, dat de
meerderheid van de bevolking in 1914 onder behoeftige

omstandigheden leefde, en dat een verdubbelde bevolking,
indien zij op de productiviteit van de eigen grond zou zijn

aangewezen, in de meest letterlijke zin van het oord

door honger en dort tendele zal moeten omkomen. Van

het ogenblik af, dat de raffinage der ruwe aardolie zal zijn

opgehouden (wat ongetwijfeld niet abrupt maar geleidelijk

zal gebeuren), zal er op de Nederlandse Antillen niet 18 pCt
van de bevolking werkloos zijn (zoals nu op Jamaica),
maar misschien wel 70
It
75 pCt.

Het aantrekkelijke van vestiging van indtistrieën in

B.W.I. is, naar de mening van Prof. Lewis, het
lage
looiipeil.
Ditzelfde kan van de Nederlandse Antillen
niet
worden

gezegd. Nergens in het Caribische gebied heeft het’loonpeil

een hoogte kunnen bereiken als op de Nederlandse Antillen.

Ivlet de achteruitgang van de olie-industrie zal het loonpeil

er dalen, maar dit zal een langdurig en pijnlijk proces zijn,

waarbij zich allerlei fricties en spanningen kunnen voor-
doen. Het zal waarschijnlijk lang duren aleer men van het
loonpeil op deNederlandse Antillen kan zeggen, dat het

even laag is als elders in de Caribische landen. Wel kan in
het voordeel van de Nederlandse Antillen worden gezegd,
dat de bevolking er gewend is aan het tempo van de mo-

dernb industrie, efi dat zij beschikt over enige technische

scholing. In het algemeen is het niet gewenst, dat een laag
loonpeil de enige reden is, waarom nijverheid gevestigd

wordt, want met industrialisatie ordt.immers juist ver-
hoging van de levensstandaard beoogd.

De Nederlandse Antillen produceren slechts enkele

soorten grondstoffen
5).
Industrialisatie zal alleen mogelijk

zijn als er exportindustrieën kunnen worden gevestigd, waarbij de grondstoffen van elders zullen worden inge

voerd. In eei volk, waar geen industriëlen voorkomen,

zal men buitenlandse ondernemers moeten zien op te
nemen. Daar zij hun producten toch weer zullen moeten

èxporteren, is het het beste,, zo constateert Prof. Lewis

terecht, wanneer het ondei’nêmers zijn, die reeds relaties
hebben met het afzetgebied. De Benedenwindse eilanden
liggen in het bijzonder gunstig voor afzet naar Venezuela.

Flelaas moet worden gememoreerd, dat deze republiek
uiterst protectionistisch is ingesteld, en industrialisatie

van het eigen land begunstigt door heffing van exorbitant
hoge invoerrechten. Voor een exporteur naar Venezuela,
die bereid is zijn bedrijf te verplaatsen, bestaat meer aan-
leiding zich in Venezuela zelf dan op Nederlands gi’ond-
gebied te vestigen. Eerder bieden dd Benedenwindse
eilanden gunstige gelegenheid voor verwerking Van Vene-
zolaanse grondstoffen, die verder naar Europa of Aiierika
worden doorgestuurd.
Prof. Lewis meent – over B.W.I. schrijvend -, dat
vooral die op de Amerikaanse afzetmarkt te spuien pro:

ducten in aanmerking komen, die arbeidsintensief zijn en
weinig machines en energie behoeven. 1-Jij hoopt, dat men

zich in Amerika zal willen beperken tot de productie van
zwaardere pi’oducten, wiei’ productiemethode ingewikkeld
is. Naar onze mening een gevaarlijke speculatie. Bovendien
pleegt de productiviteit van de arbeid in kapitaalinten-
sieve bedrijven hoog te zijn en w’el veel hoger dan in de
minder goed organiseerbare handnijverheid. ‘Bijgevolg
zouden dç lonen in B.W.I. ook altijd laag blijven, wat
geen aanlokkelijk toekomstbeeld is, en wat wij voor de
bevolking der Nederlandse Antillen zeker niet wensen.

De economisch-geografische positie van de Nederlandse
Antillen verschilt naar onze mening ook •hierin met die
van B.W.I., dat de binnenlandse markt te reserveren voor
de nieuwe-ondernemers, voor B.W.1.’ ca 4:500.000 personen
omvat, en voor cje NederiandseAntillenslecihtsca 160.000.

‘)Nl.
phôsphaa, alot. divi-divi, iout en geilénvellen.

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

943

Een belangrijk verschil ligt verder in de schaarste aan

water op de Nederlandse Antillen. Deze schaarste bestaat

op alle
zes
eilanden. De bevolkingsaggiomeraties op Aruba
en Curaçao maakten de inrichting van installaties nodig,

waar zeewater tot drinkwater wordt gedestilieerd. De kost-

prijs van gedestilleerd water af pompstation werd door

Prof. W. F. J. M. Krul voor het jaar 1947 berekend
0
1
)

Cf 2,54 per m
3
. Het gezuiverde grondwater was goed-

koper: Cf 0,80 per m3
6).

FIet beperkte grondgebied der Nederlandse Antillen

maakt een uitbreiding van de grondwaterwinning on-

mogelijk. Voor industrieën, die veel zuiver water nodig hebben, is de prijs van Cf 2,54 per m
3
veel te hoog. (In
Nederland is de prijs van het water af pompstation 10,05

f î 0,10 per m
3
). ‘Op blz. 26 van het genoemde rapport

concludeert Prof. Krul terecht, ,,dat er nooit sprake van

zal kunnen zijn, dat industrieën met grote waterhehoefte
zich op Curaçao zôuden vestigen”.

Ten behoeve van de verbreding van de economische

basis der Nederlandse Antillen zijn, naast h’et Gouverne-
ment der Nederlandse Antillen, nog werkzaam het Wel-

vaartsplanbureau• op Curaçao en een Voorlichtingsinsti-

tuut voor dit planbureau in Amsterdam. Tot dusver be-
perken de werkzaamheden dezer laatste twee instellingen
zich tot bestudering van mogelijkheden. Aan het slot
van deze bespreking gekomen, willen wij de wens&ijkheid
uitspreken, dat Welvdartsplanbureau en Voorlichtings-
instituut zich zullen kunnen ontwikkelen tot een industrie-

bank en een industrialisatiebureau, zoals deze door Prof.
Lewis zo warm voor Brits West-Indië werden aanbevolen.

Amsterdam.

E. NOTIDLOHNE, econ. drs.

‘ Prof. W.
W. T.
M. Krul, RapCor inzake de waterhuishouding
van Curaçao en Aruba, ‘s-&ravenhage 1949, blz. 8.

INTERNATIONALE NOTITIES.

I)E ENOELSE RUILVOET.

De Engelse ruilvoet is, blijkens gegevens van de ,,Board
of Trade”, gedurende de maand September verder achter-
uitgegaan. De prijzen van importgoederen namen t.o.v. Augustus met 1 pCt toe, een stijging, die vrijwel geheel
kan worden verklaard uit de prijsstijging der goederen
in de grondstoffengroep met 4 pCt. De prijzen van export-
goederen hebben in Augustus noch in Septefnber een netto-

verandering te zien gegeven.
De ontwikkeling van de prijzen der iiipor.tgoederen is, aldus ,,The Statist” van 4 dezer, geenszins verwonderlijk.
Immers, de prijzen van rubber, tin en andere grondstoffen
– die op de Engelse invoerlijst een zeer grote plaats in-
nemen – gaven gedurende de omermaanden een aanzien-
lijke verhoging te zien. Het enige verrassende element
van de laatste maanden is, dat de prijzen van export-
goederen een sterke weerstand bleken te vertonen tegen
de stijgende productickos.ten in het binnenland en de sti-
mulerende invloed van cle infiationaire ontwikkeling in

het buitenland.
Vergeleken met de laatste maand véôr de devaluatie
zijn de prijzen van importgoederen in September met
niet minder dan 25 pCt gestegen, terwijl de prijsstijging
van exportgoederen tot S pCt beperkt bleef. Bovendien
zijn er nog steeds geen tekenen, die er op wijzen, dat
de marge tussen im- en exportprijzen zich zal vernauwen. In. de eerste zes maanden na de devaluatie was de stijging
der importgoederenprijzen meer dan driemaal zo groot als
die der exportgoederen er’ in de daaropvolgende zes maan-den is in deze verhouding weinig verandering gekomen.

De druk, die de achteruitgang van de ruilvoet op de
betalingsbalanspsitie uitoefent, begint nu, zegt ,,The
Statist”; bepaald verontrustende vormen aan te nemen.
Nu de invoer, uitgedrukt in de uitvoer, ongeveer 18 pCt

meer kost dan in de zomer van 1949, zou de waarde van
de uitvoer, indien men het invoervolume op hetzelfde

niveau wil handhaven, ongeveer £ 360 mln per jaar groter

moeten zijn dan in de zomer van 1949. Weliswaar bevat ,,The
Balance of Payments White Paper” voor de eerste helft
van 1950 aanduidingen, dat enige compensatie voor d

prijsstijging der importgoederen wordt gevonden in de

onzichtbare posten, maar er mag niet op worden gerekend,
dat dit’ herstel •voldoedde zal zijn om de achteruitgang

van de ruilvoet der zichtbare posten geheel of grotendeels

te neutr,aliseren.

Nu de vakverenigingen belangrijke loonsverhogingen
beginnen te eisen, mag, aldus genoemd blad, wel worden verwacht, dat de prijzen van exportgoederen in de nabije
toekomst sneller zullen stijgen. Wanneer evenwel de im-

portgoederenprijzen de prijzen van exportgoederen ver

achter zich blijven laten, ‘daii zal de Regering binnenkort
maatregelen moeten nemen om een meer bevredigende

ruilvoet tot stand te brengen. Het alternatief zal anders

zijn, dat ôf de betalingsbalans weer een tekort zal gaan
vertonen, ôf steeds grotere goederenhoeveelheden van de

binnenlandse naar de exportmarkten zullen moeten worden

verplaatst. De ervaring van de laatste maanden wekt nl.
de indruk, dat de ruilvoet zich niet eigener beweging zal
herstellen.

DE POOLSE GELDSAEEINO.

De buitengewoon drastische geldsanering in Polen heeft,
naar de Minister van Financiën mededeelde, als voor-

naamste doel de overdracht van een deel van het kapitaal
– in dit geval baargeld – van de ,,kapitalisten” naar de
arbeiders en de kleine boeren. Bij inruiling der huidige
bankbiljetten werdvoor 100 zloty’s slechts één nieuwe zloty

terugontvangen. terwijl de spaarsaldi van arbeiders,
employé’s en kleine boeren per 100 zloty’s op drie nieuwe

zloty’s werden teruggëbracht.
Voorts is bepaald, dat de lonen der arbeiders worden
omgerekend in de verhouding 100:3, terwijl kleine boeren,
die .geld schuldig zijn aan grote boeren dat geld nu in de
verhouding 100 : 1 mogen betalen. Teneinde het reële

loon op hetzelfde niveau te handhaven worden de
prijzen evenals de arbeidslonen in de verhouding 100 : 3
omgerekend. Dit betekent, dat de ,,kapitalist’ voor de-
zelfde goederen en diensten een driemaal zo hoge prijs

moet betalen als de arbeider, zegt de ,,Neue Zürcher
Zeitung” van 9 dezer. –
Bankbiljetten werden zonder uitzondering in de ver-
houding 100 : 1 omgewisseld; niet-ingeleverde bankbil-
jetten verloren hun geldigheid op 9 November 1950. De
Regering heeft in een specialë verordening bekend gemaakt,

dat de preferentiële omrekening van 3 nieuwe voor 100
oude zloty’s geldt voor verplichtingen jegens de Staat of
enig ander openbaar lichaam of politieke organisatie, voor
alle arbeids- en dienstcontracten, spaarsaldi bij banken, aandelen in codperatieve bedrijven, leveringscontracten
voor agrarische producten en allê verplichtingen van parti-

culieren onderling, met uitzondering van schulden van
kleine aan grote boeren. Voorts werd bepaald, dat bank-
saldi tot 100.000 zloty’s behandeld worden als inleggingen
bij spaarbanken.
Een tweede wet verbiedt het bezit van en de handel in
vreemde valuta, gouden munten, baargoud en platina
zonder speciale
vergunhuling
van de deviezendienst en eist
inlevering bij de staatsbank binnen veertien dagen. Over-treders van dit verbod worden bedreigd met strenge straf.
fen; zo kan voor handel in deze goederen de doodstraf
worden geëist. De enige uitzondering op dit verbod geldt

voor uit goud of platina vervaardigde gebruiksvoorwerpen,
waarvan binnenkort een lijst zal worden openbaar ge.
maakt. De Minister.van Financiën heeft verzekerd, ‘dat
cultuurvoorwerpen en sieraden niet zullen worden ge-
,vorderd.

944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

De Minister verklaarde, dat aan de voltooiing der con-

solidatie van de Poolse economie alleen nog maar een
stabiele valuta ontbrak, daar de Regering dd beproevingen

der inflatie heeft weerstaan en heeft gezorgd voar evenwicht

in de betalingsbalans ende begroting. De nieuwe zloty
lietekent, aldus de Minister, daar zij in goud is uitgedrukt,

tevens een vaste waarde ten opzichte van het buitenland.

De Poolse Regering beroept zich, aldus de ,,N.Z.Z.”;

op de tot nu toe gunstige ontwikkeling der detailhandels-

prijzen en verwacht, dat de valutastailisatie een verdere
prijsdaling in de hand zal werken, Uiteraard is menig in-

woner van Polen bij de sterke vermindering der geldt

hoeveelheid de schrik om het hart geslagen. Zoals gezegd,
zijn echter de prijzen – uitgezonderd die voor alcoholische
dranken, teneinde het sterk toenemende alcoholverbruik

tegen te gaan – evenredig verlaagd, zodat de gequalifi-

ceerde arbeider voor zijn dagloon, dat plotseling van
800 zloty’s is gedaald tot 24 zloty’s, evenveel goederen

kan kopen als voorheen. De enige categorieën,die door deze

maatregelen zijn getroffen zijn de ,,kapitalisten” en….

de wodkadrinkers.
GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geidmarkt.

De geldmarkt was gedurende de afgelopen week enigs-zins krapper dan de laatste tijd het geval was. Een periode,
w’aarin relatief veel schatkistpapier verviel, nl. September-

November, loopt ten einde. In de maanden December-

April komt er minder papier tot aflossing. De discoito’s
vertoonden een stijging, voraI bij de voor do marktstem-

ming zo gevoelige korte termijnen. Zo noteerde een-,
• twee- en driemaandspapier pCt (vorige week l’/
8

1
/18
pCt). De lange termijnen (Augustus t/m October)

werden, zoals vaak bij krappe geldmarkten het geval is,
tegen 11 pCt aangeboden.

CalI noteerde de gehele week nog het minimumpercen-

tage (3/4 pCt), een teken, dat de liquide middelen der
banken nog niet zover waren geslonken, dat er veel caligeld
aan de discor’tohandelaren werd opgezegd.

Gedurende de verslagweek werd bekend, dat gemeenten e.d., welke bij het opnemen van geld gebonden zijn aan de
van rijkswege voorgeschreven maximumvoorwaarden voor

rentetarieven (de zgn. rentestaffel) voortaan voor kasgeld-
leningen met een looptijd van ten minste één maand
1
3
/
4
pCt per jaar mogen betalen. De laatste jaren werden
tegen 1/
4
pCt leningen met één jaar looptij,d afgesloten
– in overeenstemming dus met de officiële staffel -,

echter met de clausule, dat op bepaalde data (3, 6 of 9
maanden na afsluiting) de lening opzegbaar was. De rente
bleef dan 1
3
/
4
pCt, hetgeen, ofschoon in strijd met de
staffel, oogluikend door het Ministerie werd toegestaan.
De rol, die kasgeldieningen op de geldmarkt spelen, is
in verhouding tot het schatkistpapier niet al te belangrijk.
De standing van een gemeente als debiteur wordt – te-recht of ten onrechte – als minder dan die van de Staat
beschouwd, terwijl bovendien de tussentijdse verhandel-
baarheid, in tegenstelling met schatkistpapier, niet moge-
lijk is.

De kapitaalmarkt.

De Indonesische aandelen vertoonden, gedurende de
verslagweek een koersdaling ten gevolge van ongunstige

berichten. Het verleden week- gepubliceerde bericht om-
trent verruiming van de transfer uit Indonesië, waar-
omtrent overeenstemming zou zijn bereikt bij de Neder-
lands- I ndon esische besprekingen, bleek een canard te
zijn geweest. Maar al te juist bleek daarentegen de jobs-

tijding, dat 80 pCt van de Javatabaksoogst met moedwil
w’as . vernietigd. De ongelukkige Nederlandse• kapitaal-
verschaffers, die hiervan het slachtoffer zijn, verkeren
– collectief gezien – in de positie van degenen,. die in

het bootje zitten en niet anders kunnen doen dan mee-
varen.

Gedurende de verslagweek werden wederom enige

emissies aangekondigd. De claims Spanjaard noteerden
boven de theoretische waarde. De prijsvorming van claims

ter beurze vertoont, als men de qntwikkeling der laatste

jaren overziet, een zeer merkwaardig beeld, dat verwant-

schap vertoont met de uit de econometrie bekende ,,hog

cycle”. Bij de grote emissie Koninklijke (einde 1947)

was de claimprijs relatief laag; zij die inschreven bleken
zekere tijd na de emissie op winst te zitten. Dit resultaat

indachtig, was er bij de emissie Philips (voorjaar 1948)
grote animo voor meedoèn. Bij gebrek aan nieuw risico-

dragend kapitaal w’erd zelfs wel met geleend geld of geld

nodig voor belastingbetaling ingeschreven. Juist hierdoor
volgde na de emissie een koersdaling, zodat inschrijvers

achteraf verlies bleken te hebben gemaakt. Dit vormde

bij de eerstvolgende grote emissie, die van de 1-loog-
ovens (voorjaar 1949), een

reden tot pessimisme en bij-
gevolg een lage claimprijs. Na de,emissie ontwikkelden de

koersen zich’ gunstig met als resultaat winst voor de in-

schrijvers. Thans overheerst wederom de opinie, dat men

met inschrijving op emissies voordeel zal hebben. Vandaar
de relatief hoge koersen voor claims en het feit, dat de

banken, clie deze stemming kennen of aanvoelen, thans
met hun emissies op de markt komen.

10 Nov. 17 Nov.
1950
1950

Aand. indexcijfers
…………155,8
153,7
Industrie

…………………
220,9
219,9
Scheepvaart

……………….
165,8
165,5
Banken

…………………..
128,5
128,5
Indon. aandelen
…………54,9
52,5

Aandelen

A.K.0.

………………..
.175
1741/
4

Philips

…………………..
.
2321/
4

282
Unilever

………………..
221
1
/
4

220
H.A. L .

………………….
174 172
1
/
4

Amsterdam Rubber
……….182
123
1
/
2

H.V.A.

…………………..
121
1
/
4

1141/
4

Kon.

Petroleum

…………
286
3
/
4

2901/
4

Staatsobligaties

2j

pCt

N.W.S……………
7/8
7913/16

3-31 pCt

1947

…………..
971/

3 pCt Invest. certif.
……. .975/
971/
4

3 pCt Dollarlening
……….96/
8

96/

I.C.B.

DE BELGISCHE GELD- EN KAPITAALMARKT

IN OCTOBER 1950.

Geldmarkt.

De netto-daling van de goud- en deviezenvoorraad van
de Nationale Bank bedroeg in de loop van October slechts
frs 987 mln. Dit cijfer is gering in vergelijking met de
afvloeiing in de periode Juli—September van dit jaar,
toen de daling gemiddeld frs 2.653 mln bedroeg
1).

Er dient dadelijk te worden opgemerkt, dat bij de
beoordeling van de daling in October rekening moet
worden gehouden met de uit, een zuiver financiële trans-
actie ontstane deviezeninkomsten. De Belgische Schatkist

nam nl. bij drie Zwitserse banken en bij de Bank voor
Internationale Betalingen te Bazel credieten op voor resp.
Zw. frs 45 mln en Zw. frs 10 mln. Het blijkt in de bedoeling
te liggen van de Belgische Schatkist die credieten voor een
groot deel in het voôrjaar van 1951 te consolideren door
uitgifte van een obligatielening op de Zwitserse markt.

‘)
Zie vorige overzichten In ,,E.-S.B,” van 27 September en iS
October.

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

945

TABEL I.

Goud- en deç’iezeneco,raad ecn de Nationale Bank
ecn België
(in rpillioenen francs)

Netto

Volgens

1
Goud-

deviezen-
1
Totaal

Totaal

balans per

voorraad

tegoeden
1

1 •

II

31 Aug. 1949

31 .319

10.655

41.974

41.974

29 Juni 1950

29.058

8.896

.37.954

37.954

31 Aug. 1950

321321)

5.272
1
)

37.404′)

33.370
2
)

28 Sept. ‘1950

29.930
1
)

4.099′)

34.029
1
)

29.995′)

2 Nov. 1950

29.623′)

3.419
1
)

33.O/i2′)

29.008′)
‘)
:0e herschatting van de goud- en dcviezenvoorraad krachtens de
wet van 10 Augustus 1950 is in cle bedragen begrepen.
‘) De netto vermeerdering van de goud- en deviezenvoorraad
ingevolge vermelde berscliatting werd in de totalen voor 31
Augustus, 28 September en 2 November 1950 getlimineerd.

Op het einde van Octber kon nochtans worden gezegd,

dat practisch opnieuw evenwicht was gebrachtin de
internationale betalingen. Dit evenwicht werd in hoofd-
zaak bereikt door e werking van twee oorzaken. In de

eerste plaats dient gewezen te worden op de stopzetting

van 16 October af door de Nationale Bank van eke
termijnveikoop van ponden sterling en Zweedse kronen,
de tvee valuta, die vnl. het voorwerp waren van specu-
latieve aankopen door importeurs
2).
Die beslissing van
de centrale bank werd ingegeven eensdeels dôordat in

het binnenland geen tegenpartij werd gevonden en ander-

deels doordat o.a. de ,,Bank of England” weigerdenog
verder termijnponden af te leveren tegen Belgische francs.
In de tweede plaats dient de aanzienlijke stijging te worden

vermeld van het exportcijfer.
In het binnenland was de daggeidmarkt iets ruimer
dan vorige maanden. De stijging van het aanbod hield
nochtans geen gelijke tred met de stijging van de vraag,
zodat de spanning blijft voortduren. De verhoging van
de vraag naar daggeld dient in hoofdzaak in verband to
worden gebracht met een sterke stijging van de omzetten
op de markt van de door de Nationale Bank geviseerde
bankaccepten. Die stijging is een gevolg van de toeneming

van de internationale handel, die in cle jongste weken
werd geregistreerd.
Ingevolge de sterke uitbreiding van het verbruiks-
crediet en de verkopen op afbetaling heeft de heer Van
Iloutte, Minister van Financiën, een studiecommissie
opgericht met het oog op een wettelijke regeling van dit
soort crediet. In verband met de financiering van de
uitvoer naar landen als Argentinië, Joegoslavië en Israël
wordt de mogelijkheid overwogen zgn. ,,promissory notes”
op de Belgische geldmarkt te plaatsen. Te gepaster tijd
komen wij op beide thans nog hangende vraagstukken

terug.
Inzake bibliografie over de Belgische geidmarkt zij ten-
slotte vermeld, dat het eerste deel is verschenen van het
werk van P. Kauch over De Natiorale Bank van België.
liet behandelt de geschiedenis van deze instelling in de
periode 1850-1918 en werd speciaal geschreven ter ge-
legenheid van het honderdjarig bestaan van de Belgische
centrale bank. Door het 1-lerdisconterings- en Waarborg-
instituut werd eveneens een zéer interessant gedenkboek
uitgegeven ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan
van dit Instituut.

Kapitaalmarkt.

lIet netto tegoed op de spaarboekjes vande particulieren
bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas daalde in de loop

van September opnieuw met frs 236 mln; deze maal werd
de achteruitgang veroo’rzaakt door de aanzienlijke aan-
kopen vanwege het publiek van voorraden levensmiddelen
en onderhoudsartikelen. Reeds sedert Maart 1950 hebben
de stortingen op de boekjes de opvragingen niet meer
overtroffen. Tussen Maart en September 1950 daalde het

‘)
Zie: ,,E.-S.B.” van 18 October.

totale netto tegoed van frs 31.820 mln tot frs 31.527 mln.

De achteruitgang van de spaarneiging bij het grote publiek

geeft aanleiding tot moeilijkheden bij .de financiering van
dë bouw van goedkope woningen: Zoals bekend, wordt een

belangrijk deel van de daarmee verband houdende hypo-
thecaire leningen overeenkomstig de wet van 28 Mei 1948

gedeeltelijk onder staatswaarborg en tegen verminderde

rentevoet rechtstreeks of onrechtstreeks verstrekt door de

Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

De obligatie- zowel als de aandelenmarkt kenden eerder

een rustig beloop.

Op de obligatiemarkt vordert de normalisatie van het rentegamma eerder traag. De meeste rceksen schatkist-
certificaten stegen in koers en voor het överige papier
– staatsrenten, kasbons van parastatale instellingen en

steden, industriële, obligaties, – bleven de koerseh van
vorige maand nagenoeg behouden. Zodoende werd de
kloof tussen het rendement van de schatkistcertificaten

eensdeels en de staatsrenten en kasbons van de steden

anderdeels enigszins vernauwd.
TABEL 31.

Gemiddeld netto rendement pan de coornaamste obligatietypes’).

einde einde einde

Obligatietype .

looptijd

Juni

Sept.

Oct.

1950

1950

1950

Staatsrentn

……………
perp.

4,98

4,51

4,50
Schatkistcertlficaten
………..
8 t 9 j.

4,63

4,90

4,85
Kasbons steden

………….
ca 6 j.

4,49

4,63

4,61
Industrië’e obligaties

10 A 12 j.

5,43

5,57

5,58

‘)
Er werd rekening gehouden met eventueel agio bij dc terugbe-
taling.

Gedurende de tweede hlft van November zal de in-

schrijving worden opengesteld op een nieuwe reeks 4 pCt
schatkistcertificaten van de, Kolonie. Het papier is â pan

.terugbetaalbaar volgens vaste annuïteiten van het zesde
tot en met het tiende jaar na de uitgifte af. Dë inschrijvings-
prijs werd vastgesteld op 99 pCt. Die prijs is zeer hoog
vergeleken met de huidige koersen van analaog uitstaand
papier, zoals schatkistcertifi’caten van de Belgische Staat
en van parastatale instellingen. Het..blijkt nochtans,
dat sedert Korea het publiek trek heeft in Kongo-leningen.

Ten bevijze daaran het feit, dat de in het voorjaar ge-
plaatste 4 pCt Kongo-lening thans nog boven pari noteert.

Op de aandelenmarkt,bleef de bedrijvigheid op bevre-digend peil. De gemiddelde dagelijkse omzet bedroeg in

October frs 52 mln; dit is nagenoeg 25 pCt meerdan in de overeenkomstige periode van vorig
jaar.
Het koersbeeld

vertoonde weinig wijzigingen.

TABEL III.

Koerspeil op de aandelenbeurs te Brussel.

(indices basis 1936-’38= 100).

30-6-50
1

29-9-’50’
31-10-50′

ndustrië]e aandelen
168
179
179
)penbare nutsbedrijven

.
148
150
152
inaneiële inslellingen

. . .
125
130
131
273
293
296
oloniale

aandelen

……….
emiddeld koerspeil
181
190
191

Brussel.

V. VAN ROMPUY.

STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.

(Voornaamste posten in millioenen francs).

Data
….,o
0)

n-
0

31

Dec.

1946

1
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7 1.163,7
31

Oct.

1950

1
6.071,5
328,5

1
138,9
41,3
1
4.367,4
2.049,1
7 Nov. 1950

1
6.071.5
328,3

1
141,0
41,3

1
4.298.7
2.115,6
15 Nov. 1950
6.046,5
314,0
140,2
41,3
4.244,9 2.132,6

946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 November 1950

FEDERAL RESERVE BANKS.

(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad

.

Totaal

tificaten

Data

Other

IJS. Govt
Goudcer-

cash

securities

3 1

Dec.

1946

18.381

17.587

T

268

23.350
21

Sept.

1950

22.287

1.

21.762

1

241

.

18.526
28 Sept.

1950

22.235

1

21.710

236

19.353
5

Oct.

1950

22.265

j

21.739

214

19.357

FR-bil-

Deposito’s

Data

jetten in

1

Member-
cireulatie

Totaal

Govt

baiks

31

Dec.

1946

24.945

17.353

393

16.139
21

Sept. 1950

22.924

18.157

654

16.299
28 Sept. 1950

22.902

19.033

1.144

16.699
5

Oct.

1950

23.012

18.763

848

16.626

DE NEDERLANDSCIIE BANK.

Verkorte balans op 20 November 1950.

Activa.
Wissels, pro- ( Hoofdbank t


messen en

) Bijbank

schuldbrieven Agentsch. ‘ ,, 6.000.-
in disconto

(

1′

6.000.)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 4°,
van de Bankwet 9948)
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen


van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……..1.350.000.000,-
Voorschotten ( Hoofdbank

t 43.597.493,43 ‘)
in rek. cr1
oponderpand

Bijbank

,,

491.811,92
(mcl. belenmn-
1


gen)

( Agentsch.

,, 14.241.778,63

t 58.33 1.083,98
Op effecten eni ……… …56.526.344,54 °)
Op goederen en celen

..

1.804.739,44

11

58.331.083,98
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)

……………………
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

…………………………….1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal …. ……873.101.768,83 Zilveren munt enz. …….. 18.929.121,15

,,

892.030.889,98
Papier op het buitenland . .

382.054 .360,-
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland ……….879.1 36.263,39
Buitenlandse betaalmiddelen
,,

1.400.998,33

Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
1.262.591.621,72

banken en soortgelijke instellingen

……..439.350.886,88
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds …………….133.849.93823
Gebouwen en inventaris ………………..1.500.000,-
Diverse rekeningen ………………….394.985.541,17

Passiva.
Kapitaal

…………………………..t

20.000.000,-
Reservefonds

…………………………f8.418.854,74
Bijzondere reserves

…………………. ..69.951.000,39
Pensioenfonds …………………………

24.4 08.126,02
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst ,,

1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……

.57.609.245,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) ..,, 2.760.982,400,-
Bankassignaties in omloop ………………, . 181.065,27
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist

……t 375.179.899,67
‘s Rijks Schatkist, bijzonde-


re rekening

………..1316.866.038,39′
Geblokkeerde saldo’s

29.037,52
Saldo’s van banken in Ne-
derland

……………..40.822.728,50
Vrije saldo’s van vreemde
circulatiebanken en soort-
gelijke instellingen

…. ..406.815.005,97
Andere vrije saldo’s ……..267.152.127,86
2.406.864.837,91
Crediteuren in vreemde geidsoort

………..195.009.751,34
Diverse rekeningen

…………………. ..477.7-17.955,61
6.032.645.061,96

°) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen

……..1′


Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart

1933, Staatsblad no. 99) ………………..

31.623.900,-
Ci-rculatie der door de Bank namens de Staat

in he’t verkeer gebrachte muntbiljetten
.;
,

133.3-10.657,50

DE NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens)

•-
.

on

.21
P.,3

‘.°Z

°’
oc

..’Cd
0

,O
tD

30

Dec. ’46

700.876

4.434.786

100.816

153.109

2.744,151
9

Oct, ’50

890.08k

307.266

990.720

54.530

2.774.476
16

0ct. ’50

890.476

346.568

982.285

57.783

2.741.816
23

0ct. ’50

890.786

383.630

919.301

59.191

2.733.210
30 Oct. ’50

891.075

383.899

913.490,

22.209

2.808.715
6 Nov. ’50

891.395

383.376
1

902.885

151,441

2.790.517
13Nov. ’50

891.768

307.396

959.080

51.852

2.763.410
20 Nov. ’50

892.031

382.054 j

880.537

58.331

2.760.982

Saldi in rekening courant

ce

J
ce

0
Q
•,
iI-

1
%
.

1
Cd
1
j

o)II

1

C/)

30 Dec. ’46
9 Oct. ’50

119.009 1346.451 1.604

56.941

641.159 276.004
16 Oct. ’50

239.000 1346.451 1.604

80.669

623.121 306.121
23 Oct. ’50

294.154 1387.874

504

51.015

396.404 395.86
1
4

30 Oct. ’50

287.046 1387.860

595

49.724

413.530 383.669
6 Nov. ’50

209.866 1387.860

592

55.901

426.842 402.072
13 Nov. ’50

215.8011387.860

578

37.633

373.663 432.030
20 Nov.’50

375.180 1316.866

29

40.823

406.815 267.152

STAND VAN
‘S
RIJKS
KAS.

Vorderingen

. 7Nov.1950

31 Oct. 1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij

Saldo van’s Rijks Schatkist bij
de Bank voor Nederland-

Kasvorderingen

wegens

cre-

De Neclerl.

Bank

…….. ..t

208.432.566,90

f

288.982.832,37

dietverstrekking

aan

het

buitenland

…………..
Daggeldleningtegenonderpand


Saldo der postrekeningen van

sche

Gemeenten

………
……-14.384.173,16

,,

59.483.120,05

……….-

Voorschotten op ultimo Sept.
1950

aan

de. gemeenten
wegens aan haar uit te keren

Rijkscomptabelen

……..
….322.687.094,29

.,

385.510.046,64

Vordering in rek, courant op:
belastingen

………….

V.S

Indonesië

‘ ……….
…53.455.002,15

53.455.002,15
Suriname

……………

…10.853.092,55

,,

11.569.266,47
NecI,. Antillen


Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

……..
– Het

staatsbedrijf der

P.,

T.


enT.

………………

…………-

Andere staatsbedrijven en in-
.-

stellingen

…………..

..,

497.269.997,82

,,

499.739.795,27

– Verplichtingen

Voorschot door De Nederland-


sche Bank verstrekt


Voorschot, door De Nederland-


sehe Bank in rekening cou-

Schuld aan de Bank voor Ne-


derlandsche Gemeenten

rant verstrekt

‘ …………….-

Schatkistbiljetten in omloop .

fl965.573.800,-

fl948.173.800,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derl. Bank ingevolge over-
eenkomst van 26 Febr. 1947

,,1350.000.000,-

,,1350.000.000,-
Schatkistpromcssen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl


Bank

is

geplaatst

nihil)
1′ 6.964,-1

mln

v.o. garantie
Bretton Voods f1.245 mln.

,,3739.100.000,-

,,3854.800.000,-
Daggeldleningen

Schuld

op ultimo Sept. 1950.
aan

de gemeenten’ wegens


aan haar uit te keren belastin-

Muntbiljetten in dmloop …….133.762.939,-

,,

134.028.017,50

Schuld in rek. courant aan:
V.S. Indonesië


Suriname

…………..

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

gen

………………..

…..175.008.067,86

175.008.067,86

Het

staatbedrijf

der

P.,

T.

……….-


Ned.

Antillen

… . ……

…….2.951.934,95

2.951.934,95

en

T.

……………….

,, .299.253.555,94

344.462.514,62
Andere staatsbedrijven

sioenfonds

…………………5.666.947,51

8.941.728,75

Schuld aan diverse instellingen


in

rekening

met

‘s Rijks Schatkist

……………..1142.164.653,96

,,1151.734.138,96

1

947

1

i
i

22 November 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN

ENIGE INDEXCIJFERS VAN.DE 1ND(SIRIËLE PRODUCTIE

IN NEDERLAND
‘).

GOUI)PP,ODUCTLE
9.
(in mln dollars v3.n circa S 35 per ounce fijn).

Jaar

.Cahada
I1_
1

Totaal ge-

1938
=
100
.

AL’cm.

productie-Index
.
.
van do iii,1ustrio

. .
94
tij 3
126
133
140
139.
143
‘t 51
Steenkolen………….
7
82 87
39
12
92
91
94′
Electriciteit

afgeleverd
!,
142
1.73
196
204
194
192
207
233,
98′
120
124
137
127
.ra
121
125
aan

het iiet’ …….

Stikstofmestsoffeb
. .
67,
12
88
158
164
‘lGL
173
178
Gas

……………….

Ruwijzer

……………
108
185
162
180
160
166
139
129
Walsproducten van
ijzeren staal
‘)
137,
210
270
250.
289
277
327
.’.

.
Rijwielen
.67
N2
153
215 209
32a
190.
197
…………
114′
129
.124
1.29
132
19f
137
160
136
69
3
104
108
1 ‘II
.r.ro
121
119
Deuren

…………….
57
110
109
120
126
114′ 146
158.
Rubber

(gehe1e indus-
.

.
200′
288
261,
277 236 284
297
369
Courantonpapier

. . .
40′
Bi
81
92
81
72
98
Katoen- en Iiniienweve-

Cement

…………..
Metselstenen

………..

trietak)

…………

60
71
.79
,83
89
72
91
93
Tricotage-inclustrie

.
85
107
134
149
163
136
157.
179
110
137
130
156
161
‘117
122
100
114
72
89
93
99
109

rijen

…………….

100
115
146
167 153
171
189

Schoenen

………..
Sigaren’)

………………

52
70
83
145
131
115
111
103
Sigaretten

………….
Boter

…………….
109
149
203 234
253
257
219
Margarine

………..
Kaas

…………..
51
77
102
142
159
168
164
130

5)
Bron: CBS.; . betekent: de gegevens Ontbreken; gecor-
iigeerd.e gegeteps zijn Cursief gedrukt.
‘)
1940 = 100.


9 1948 = 100.

HAVENBI
PPnfi’,,’,inm A….t….,i,….
,…
4′..,

448,8
196,4
178,3f
‘57,6
1.631,2
ll39

…….
1940
491,6
210,1


185,9

57,5

“.
1.106,4
506,3
209,2.
187,1′

.
,

52,4
1.110,4
1(42
494,4
131,0
169,4
40,4
982.1
1941

..

…….


448,2
4,3
127,8
2,3
774,2
1944
/29,9
35
1
8
102,3
23,0
701,5
1945
427,9
32,5
94,4
23,0
683,0
1946

……
/117,6
51,2

,
99,1
28,9
697,0
1947

……’
392,0
75,8
107,5
32,8
705,5
1948
405,5
70,9
123,5
31,2
728,1 1949

……,
:”
67,3
6
)
143,9 31,3
753,0
5
)

Juni
34,8
5,99
12,0

.

3,7

64,69
Juli
35,5
5,5 9
11,4
2,3
62,9
5
)
Aug.
35,7

..

6,3′)
12,6
2,5
66,0′)
Sept.
34,8
6,0′)
12,7

.
2,6 65,2
6
)
Oct.
34,7
7,1′)
12,8
.

2,7
65,2
1
)
Nov.
34,0
7,2′)
12,7
2,9
65,9e)
Dec.
34,0
6,46)
13,1

,
2,6
63,56)

1950’J’an.
34,2
.
5,9
12,4

:
‘2,3
64,0
Febr.
32,0
5,5
12,2
2,3
bIrt
35,1
6,1
13,4
.

2,3
April.
33,3
6,7
12,9
2,1
Mei
35,5
6,8
13,1
.Iuni
36,6
.
.6,6

,
12,9

6)
Ont1een

aan: ,,Federal Reserve Bulletin”.
‘)
Exclusief Sovjet Rusland.
6)
Inclusief

Phillppijflen.

JaarCilfers

zijn
scflattlngn

van

de
,U.S.

1/lint”; maandcijfers worden gerapporteerd door
het ,,Ameri-
can Bureau of Metal Statistics”.
9
Gerapporteerd

door

;,Coinmonwealtl3
Bureau
of
Census and
tatistics”; 2an. 1946 af onderhevig
aan bvefituele revisie.


5)
Gecorrigeerd.
betekent: gegevens ontbreken.

EOLNO.


Rotterdam
Ainsteidain
Afltnerpen
Tijdv’/k
AanGil
Netto iegiiter
AtrItal
Neotegister
Aantal
Netto register
tonnen

1938 15.366
24.744.472
3.464
4.664.049 11.762 19.979.746
,
1939
12.026
19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.888.710
.
1945
1.344
2.063.632
.470
458.800 3.585
11.129.932
1946

,
4.464′
5.911.539
.

1.706
1.817.922
5.284

9.312.726
1947
5.974
9.883.446
2.4143
2.7.69.462

,
8.013
.
..

16.702.592
1948
8.502
,’

12.670.901 3.305

3.348.504

1
,

8.472′

16:918.365
1949
11.604
.

15.711,774

3,891
4.139.463
,

9.535
:

17.469.993;
Augustus
982
.
1.407.918
.
372
.
359.635
.

826

1.496.622
September
980
1.370.835
377
.
375.569
.

787
,
.

1.398.798
October

…………
.,,

937
1.396.380
.

379
386.624
:””’

76.3.

1,
.

1.468.372.
November
882
1.224.087
a.5 S
. ‘

381.742
.
767

.

.

1.384.000;
December
937
1.350.307
57
1415.798

,
812
.

1.609.906
1950

979
1.355.752
365
327.746
804
1.587.517
Februari ….. . ……

830
1.22.1.77 t
.

321
336.845
727
1.310.512
1.012
1,464.961

403
398.226 875


1.565.107
April

…………..
985
1.498.011
367
384.741
794
1.469.955
7 t/ni 13 Mci

259
375.927
.

88


86.354
14 t/m 20 Mei
259
372.717
,

97
121.525
21 t/m 27 Mei
2.72.
408.131
99
,
68.872
28 Mei tf’m 3 .Iuri
.
267
1
122,184

94
116.370
1.126
1.752.725
.

402
409.726
941
1.608.532
4

t/in

10

Juni

. . . ,

272 411,237
91
71,806

11

t/m 17 Juni

. . .
256
362.199
102

.
90.368
18 t/in

24

Juni

. . .
297
.

507.181
103

.
,
86.613

25 Juni t(m 1 Juli

.
.

267
428.249
91.
124.847
1.198
1:827.397
422 411.251
902′


1.554.138
2 t/m

S

Juli

……’
283
459.484
0
,

81.149

1

.Tanuarl

………………….

9 t/in

IS

Juli
284.
439.934
‘100
‘ijj2.256

Maart

…………………..
……..

254
,

629.112
93
97.406
.
23 t/m

29

.luli

……….

300
455.723
1
7

:

.
16, t/in

22

Juli ……..

30 Juli t/in 5 Aug.
.
302
468.129
.
.
1.242
1.981.310
4bS

.446.415
808
1.443.485

Mei …………………..

6′ t/in 12 Aug
64
440.877
’84

84.640
13
t/in 19 Aug
177
334.532
.

72
.

105,005

‘Juni …………………..

20 t/in 26 Aug
220
392.164
110.732
27 Aug. t/m.

2 Sept
269
‘440.192
i

Juli

………………..

Augustus
1.060
1.828.018

312
,

325.942
230
447.790
3 t/in

9 Sept
274

430.539
77
93.029
10 t,/m 16 Sept
281
490.106
96
116.033
233
371.713
88
‘105.298
17. t/in

23

Sept……….
24 t/nl 30 Sept
280
481.780
82
87.498
September ……….
..1.154
1894.799
.

367
42’i.559

775
.1.512.799
‘1

t/in

7

Oct……..
8 t/in 14 Oct

290
,
263
681.657
454.164
179.559

IS t/nl
21

Oct
260
365.830

94
106.998
.
22 thn 28 Oct
271
473 651
74
59.467
29 t/nl

4 Nov
240
385.470
1.183
1.952.390

October

………….
5 t/in II Nov
243
453.982

‘) bronnen :,,3lededelingen Kamer van Koophandel en Fabrieken vobr Zuid-Holland”; Dienst Gemeente Handelsinrichtingen, Amster-
dam; Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam; Economische dienst van de haven, Antwerpen.

AUSTIN A-40,’
Seclan, lbouW,
jaar ’49, door part: te koop
‘aatigeb. aan part. *egens
aansch. grote wagen; wagen
.verk. zowcl mechan. als
uiterl. in absol. pr
.
St:
en
.werd uitsi. door eigen. her.;
in Dec; ’49 geïmp. en heeft
..l. 30.000 km, gel’.; voirz. v.
•ingeb.. mistlampen, verwar-
.ming, radiatorrolhoes, schuif-
dak en pr. banden.’ Elk ge
wenst’ desk. onderz.’ toegest.
Te bevr. hij D. Hoenson &
Co. :N.V., Keizersgracht 296,
Amsterdam-C.; Tel. 33985-
39895-42742.

wiuu

Liwauto rechtstreeks

aân ,een particulier

verkopen

Schakel dan deze

rubriek in.

Z

uid

Jeiha

Heeft u al een proefnummer aangevraagd van
het 18 November verschenen Zuid-Afrika-
nummer? –

9 DBCEMBBIt verschijnt n.l. een Ze uitgave
met dezelfde verspreiding als de eerste, een
unieke .kans nieuwe relaties,in de Unie, aan te
knopen. Een proefnummer wordt – na ontvangst
van uw aanvraag – per kêrende post toe-
gezonden.

Ii. A. M. ROELANTS, Postbus 42, SCHIEDAM

11111111111

Economisch — Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Piter de Hooch.strat 5, Rotterdam (1V).
2?etefoon Redactie en: Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mee:; jz Zoonen, Rotterddm.

Redacie-ad,’es voor België: Seminarie voor. Gespeaiiserde Eko-
n’omie, 14, Universititstraat, Gent.

Abönnmentere: Petr de Höochstraat
s
Rotterdam (W.).

Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonrementsprijs, franco per post, v.ior Nederland
/
26,— per jaar,
voor Belië/Luxemburg f zS,— per jaar, te votaoen door storting1 van de tegenv.aarde in Belgische rancs bij.’de Banqu,e de Cômmerce'(eBrissse
of.op haar Belg (sche postgiroreheninij no 260.34.
•Unegebieden en Overzeèse Rijksdelen (per zeepast)’J’6r— , overige
lander
/
28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ‘ingaan met elk nummer en slechts .wordeh
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aasegetehcnds stuhhen in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-‘
dijk, Rotterdam (tV).

ADVERTENTIES..
A 114 correspondentie betreffende advertenties te richten aan ‘de
Firmd 1-1. A. M. Roetanis, Lange 1-laven
14′,
Schiedam ‘(Telefoon
693oo toestel 6). Advertentie-tarief f
0,4
0
per mm. Con..Lrict-tarieven
op adnvraog. Rubrieken ,,Vacatures” en ,ljeschihbare krachten”
f o,6oper mm (dubbele kolom). De administrcitie behoudt zich’het recht
voor
om
advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.’

J$SISTENT ACCOUNTANT (le)
zoekt passende vaste werkkring, bijv. als hoofdboekh., of chef
de bur. etc., ruime algem. ontw., bezit S.P.D.. ongeh., 27 j.,
veel adm. erv., ook met inod. adm. Enige journalistieke erv.
Br. onder no. ESB 1882, bur.
v.
d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Voor
het Secretariat wordt gevraagd

EEH JONG”DOCTOR OF

DOCTORANDUS 1H DE ECOHO WIE

‘(bedrijfseconomische richi’ I.

Sollicitaliès met uitvoerige iiihchtingen
eii
onder
bijvoeging vati een recente foto te richten aaii
de 2e Afçleling van de Algemene Dienst der•
N.V.
Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht.

FIR

C
!
P
/P

Het Bestuui van de Overijsselsche Landbouw
Mâatschappij roept sollicitanten op ‘voor de
functie van

ADJUNCT-SECRETARIS

In aanmerking komen afgesttdeerden van de
Landbouwhogeschool en anderen die beschikken’
over voldoende algeméne en landbouwkundige
ontwikkeling.
Sollicitatiebrieven vÖÔr 1 December te richten
aan het Landbouwhuis te Zwolle.
Het Bestuur:
J. C. WOLTHUIS, Voorzitter.
Ir. Y. v. d. WAL, Secretaris.

ij groot .A,iccountantskantoor kan worden geplaatst
een

MEDEWERKER
gespecialiseer4 in administratieve organisatie dii in-
richtings-vraagstukken met ruime practische ervaring.
‘Er. onder no. ESB 1884, bur. v. d. bi.,. Postbus 42,
Schiedam.

4
•Besehilb

n
ure krachtcn
4

H
BIEDT ZICH AAN
voor uitzencing naar Indonesië, met voorkeur
voor Md. Sutnatra

JURIST IND. RECHT,

38 jaar, gehtiwd, heeft leidende furctie in over-
heidsdienst in Indonesië bekleed. Zag zich gaar-
ne geplaatst bij directie-secretariaat van parti-
culiere maatschappij. Brieven worden met be-
langs’lelling ingewacht onder no.
ESB
1883, bur.
v. d. bl., Postbus’ 42, Schiedam.

DOCTORANDUS ECONOMIE —

bedrijfsecon. richting, ma, onderdelen Handelsiecht
en industriële econ,, in het bezit van einddiploma
Gymnasium, leeftijd 28 jaar, zoekt passende werkkring
bij Bankinstelling of Industriële Onderneming.
Br. onder no. 7326 aan Serv. Bur. BRAUN NV.,
Nwe Binnenweg 175, Rotterdam.

Losse
nummers
75
cents,
resp.
10
B.
francs

Auteur