w
Ef
M
Uit alle windrichtingen
komen dagelijks waardevolle gegevens
bij ons binnen, die wij ter beschikking
stellen van onze diënten ter ondersteu-
ning van hun exportactiviteit. Wendt
U voor nadere inlichtingen tot éâi van
onze 150 kantoren.
DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
Executele
PO PO
en
R.MEES&ZOONEN
El
1
Dewindvoering
Rotterdam
PEI
1,
ECII
DO
5-53
BANKIERS
EN
ASSURANTIE
–
MAKELAARS
FER
PU
El
Beheer en administratie van vermogens
ED
_____
RD
Bij
het Ministerie van Financiën (Directie Buitenlands
Betalingsverkeer) bestaat gelegenheid tot plaatsing van een
doctorandus in de economie
(sociaal-economisch)
Vereist is een scherp analytisch vermogen en een goede
uitdrukkingsvaardigheid. Leeftijd circa 30 jaar. Salaris
afhankelijk van leeftijd en ervaring. Sollicitaties onder
nr. 6788/7188 (in linkerbovenhoek brief en env.) aan het
Bureau Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATU
RES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat
deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend, begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote
instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar
het
niet circuleert!
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 2939. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wil, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, teL (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwj/naardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg
B.fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse
exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, fel. (010)
6 93 00, toestel 1 of 3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.
798
23-8-1961
Het groeiend tekort’ aan ongehuwde vrouwen
De ingewijden terzake van de arbeidsverhoudingen hier
te lande weten reeds geruime tijd, dat het aanbod van
vrouwelijke werkkrachten beneden de primaire verwachting
blijft. Aangezien nu in Nederland de arbeid van de gehuwde
vrouwen een fe verwaarlozen factor mag worden genoemd,
moet als vanzelf de vraag rijzen, of mogelijk, door welke
oorzaak dan ook, de huwelijksfrequentie is toegenomen,
zodat het aantal ongehuwde vrouwen gedurig zou vermin-
deren. Hier ligt inderdaad het zwaartepunt van het pro-
bleem; in onze samenleving voltrekt zich een’ merkwaar-
dige, demografische verschuiving, waarvan de gevolgen
nog niet ten volle kunnen worden overzien.
Het traditionele evenwicht
in de levende natuur heeft van
de aanvang af ook de men-
selijke verhoudingen beheerst,
zodat door de eeuwen heen
in het demografisch gebeuren
wel fiuctuaties optraden, maar
van trendbewegingen viel
\veinig te bespeuren. Om-
streeks 1870 begon zich in de
westerse landen evenwel het
proces vân de sterftedaling te
voltrekken en daarmede werden min of meer ingrijpende
evoluties ingeluid. Slechts op één aspect van de sterftedaling
leggen wij in dit verband de nadruk en wel op het verschijn-
sel van de veranderende getalsverhouding der geslachten,
waardoor het zgn. vrouwenoverschot op den duur in een
tekort zal overgaan.
Laten wij in herinnering brengen, daLvan jaar tot jaar
op elke 105 â 106 jongens slechts 100 meisjes worden
geboren. Aanvankelijk is er deswege een duidelijk jongens-
overschot, doch uit hoofde van de hogere sterfte onder de
jongens ten opzichte van de meisjes was het evenwicht
reeds op of omstreeks de 20-jarige leeftijd bereikt, dus nog
véôr de eigenlijke huwelijksieeftijd. Hieruit volgt, dat vele
meisjes niet tot een huwelijk konden komen, aangezien zij
boven de leeftijd van 20 jaar in de meerderheid waren.
De sterftedaling is uiteraard aan de beide geslachten ten
goede gekomen, doch vooral na de jongste oorlog lag het
aTccent duidelijk bij de mannen en hieruit vloeide weer voort,
dat het jongensoverschot bij de geboorte niet meer op 20
jaar was verdwenen; integendeel, de evenwichtsleeftijd,
d.w.z. de leeftijd, waarop de beide geslachten met precies
– gelijke aantallen in de totale bevolking vertegenwoordigd
zijn, werd van jaar tot jaar hoger en thans ligt hij reeds op
31 â 32 jaar. Beneden deze leeftijd zijn de mannen dus in
de meerderheid en daarboven de vrouwen. Maar nu is de
gevolgtrekking uiterst eenvoudig: de huwelijksfrequentie
is sinds de oorlog in niet geringe mate getegen, nu de
meisjes zich in zeer hoge nuptiale kansen verheugen mogen.
Ter adstructie hebben wij in de tabel een vergelijking
gemaakt tussen de situaties op 31 mei 1947 en 31 december
1959
en wel uitsluitend met betrekking tot de vrouwelijke
bevolking, waarbij weduwen en van echt of tafel en bed
gescheiden vrouwen buiten beschouwing zijn gelaten.
Blijkbaar zijn de getallen in dit overzicht uitermate in-
structief. De leeftijdsgroep 15-
24 toont bij de ongehuwden
een stijging van ruim 2 pCt.
en bij de gehuwden een toene-
ming van 16 pCt. De groepen
2534 en 35-44, die goeddeels
van de voor haar gunstige
na-oorlogse situatie kondeti
profiteren, laten in weerwil
van de toegenomen bevolking
een teruggang bij de onge-
huwden zien en het lijdt geen
enkele twijfel, dat deze daling ook bij de groepen 45-54
en 55-64 zal optreden, naarmate de tijd voortschrjdt. Een
voorzichtige schatting wijst uit, dat wij in vergelijking met
het jaar 1947 in de produktieve leeftijdsklassen 15-64 met
een afname van 230.000 ongehuwde vrouwen rekening
moeten houden.
Onder deze radicaal veranderende omstandigheden lijkt
het uitgesloten, dat de verzorging van het nationale
produkt alleen door de mannen en de – in aantal voort-
durend afnemende – ongehuwde vrouwen ter hand
wordt genomen. De tijd is aangebroken, dat sentimen-
tele overwegingen omtrent inschakeling van gehuwde
vrouwen in het arbeidsproces terzijde worden gesteld,
terwijl de Overheid tot taak heeft om haar fiscale greep
zodanig te beperken, dat het zelfstandig karakter van de
arbeidsbekwaamheid dér gehuwde vrouw volstrekt wordt
erkend.
Rest tenslotte de opmerking, dat het jongste advies
van de S.-E.R. ten aanzien van de verlaging van de leef-
tijdsgrens binnen het raam van de A.W.W. in het licht
van het bovenstaande een pijnlijke indruk maakt.
Amsterdam.
. J. P. VAN ROOIJEN.
leeft,
per 31 roei 1947
per 31 december 1959
groep
ongehuwd
gehuwd
ongehuwd
gehuwd
1.375.528
–
1.668.248
–
665.160
133.280
680.516
154.544 186.392
518.319
128.270
625.575
100.235
524.962 76.615 625.739
0-14
…………..
70.457
409.990
76.959 531.803
15-24
…………..
25-34
…………..
52.083
263.537 64.846 380.919
35.44
…………..
45-54
…………..
55-64
…………..
65 enz.
…………
..47.005
147.683
71.478
237.045
–
2.496.860
1.997.771
2.766.932 2.555.625
1”iNHOUD:
Blz. Blz.
Het groeiend tekort aan ongehuwde vrouwen,
A a n t e ke n i n g
door
Prof.
Dr. J. P. van Rooj/en
…………
799
Dr. E. W. Meier over ,,De Euromarkt in nieuwe
De Amerikaanse economie: groei of stagnatie?,
dimensies
door
eventuele
toetreding
van
door Drs.
W. Tinis
……………………
800
Groot-Brittannië …………………….
807
Investeringsanalyse in bedrijven,
door Dr. F. W. C.
.
B o e k b e s p r e k i n g:
Blom..
……………………..
. ………
802. Max Frank: Analyse macroéconomiquc de la
Agrarisch structuurbeleid en regionale economi-
fiscalité beige 1913-1958,
bespr. door E. L.
sche ontwikkelingspolitiek in West-Europa (11),
Berg
…………………………….
811
door Ir. J. D. Dorgelo
………………….
804
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. R. L. Boissevain
813
Motievenonderzoek, wat kan en niet kan,
door
Recente
publikaties
…………………….
812
Drs. R. H. Haentjes ……………………
806
Mededeling
…………………………..
812
.
COMMISSIE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L. M.
Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
–
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE
VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Coliin; J. E. Mertens de Wihnars;
J. van Ticheien; R. Vandeputte;
A. J. Vlerick.
23–19b1
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
4
799
Degegevens in het tweede kwartaal van dit jaar
tonen een duidelijk herstel van de conjunctuûr. De voor-
naamste conjunctuurindicatoren wijzen op een voort-
zetting van de expansie Overigens is er nauwelijks
sprake geweest van extra conjunctuurstimulerende
maatregelen door de Overheid. De ,,built-in-stabilizers”
hebben hun rol op een juiste wijze vervuld. T.o.v. het
bestrijden van de recessie was het optreden van de
nieuwe Regering in januari jI. eerder ee!i handicap.
Dé politiek van Kennedy staat duidelijk in het teken
van bevordering van de economische groei op de langere
termijn. In de kômende maanden zullen de nationale
bestedingen hoofdzakelijk de verhoogde overheids-
uitgaven (o.a. tengevolge van de verhoogde defensie-
inspanning) weerspiegelen. De groei van de consumptie
zal voornamelijk betrekking hebben op de diensten,
terwijl de investeringen zullen toenemen als gevolg van
verdere voorraadvorming. De Amerikaanse economie
in haar geheel overziende, is er weinig reden voor zeer
optimistische verwachtingen.
T.
De
Amerikaanse.
economie:
groei of stagnatie?
De gegevens betreffende’ de economische situatie in de
AEZET, NIEUWE ORDERS EN IRODUKTIE VAN DE
Verenigde Staten in het tweede kwartaal van dit jaar wijzen
AMERIKAANSE INDUSTRIE
recessie
1960-1961
op een duidelijk
herstel van de conjunctuur.
Sinds het be-
no sezoencorrectie
reiken van het dieptepunt van de recessie in de eerste
maanden van dit jaar is de industriële produktie weer toe-
genomen en in juni werd het niveau van voor de recessie
weer bereikt. Dit wil uiteraard niet zeggen, dat hiermede
de recessie is overwonnen; in feite betekent het alleen, dat
gedurende de afgelopen twaalf maanden het produktie-
30
volume niet is toegenomen. Zelfs in vergelijking met het
30,(
geringe groeitempo van de Amerikaanse economie in de
afgelopen jaren is
–
dit een uiterst pover resultaat.
–
29,
Achteraf kan worden geconstateerd, dat de recessie de
kortste duur had van alle na-oorlogse inzinkingen en boven-
dienzeer mild was. Op zichzelf genomen is dit een gunstige
28,
kant van deze recessie, maar men dient bij de beoordeling
rekening te houden met het feit, dat ook de voorafgaande
expansieIase tot de meest gematigde sinds 1948 behoorde.
De vraag is daarom, of er een basis is voor optimistische
verwachtingen ten aanzien van de naaste toekomst. .Welie.
factoren kunnen in de komende maanden de vrdere
expansie van de Amerikaanse economie gunstig beïn-
vloeden?
De voornaamste conj unctuurindicatoren wijzèn thans
op een voortzetting van de expansie.
De verhouding tussen
afzet en nieuwe orders in de industrie is gunstig, indien
wordt afgezien van de zomermaanden, waarin steeds een
achterblijven van de nieuwe orders valt waar te nemen.
Sinds februari ji. overtreffen de orders de afzet, hetgeen in
het verleden steeds wees op een verdere uitbreiding van
de industriële produktie. Ook lijkt de intering op
voorraden tot een einde te komen, wat duidt op een for-
malisatie van de verhouding tussen afzet en voorraden. Bij
verdere toeneming van de afzet in de komende maanden
mag worden verwacht, dat ook de voorraden weer een
.toeneming zullen vertonen.
800
nie,jwe ordef’s
(m(eS)
produkt ie
j
a
S
0
fl
4
j
t
m
S
m
.J
1960
1961
1
23-8-1961
–
S
112
’08
104
’02
– De ontwikkeling in de laatste maanden toont aan, dat
de zgn.
built-in-stabilizers”
hun rol op een juiste wijze
hebben vervuld. Van extra conjunctuurstimulerende maat-
regelen door de Overheid is immers nauwelijks sprake
geweest. De bodem van de recessie werd voonamelijk be-
paald door de autonome ontwikkeling van deoverheids-
uitgaven, en -inkomsten; de verminderde economische
activiteit deed de beJastingontvarigsten ,belangrjl dalen
;
terwijl de uitgaven – voornaneljk in de Sociale sector
tegelijkterijd toenamen. De discontinuïteit in het beleid,
die veroorzaakt werd door het optreden van de nieuwe
Administratie onder leiding van President .Ken’nedy in
januari van dit jaar. was eerder een .handiëap dan een
positief gebeuren bij het bestrijden van dè recessie. Dat
het keerpi,mnt circa’
.
3 ie 4 weken na de installatie van de
nieuwe President werd bereikt, toont-in voldoende mate
aan, dat deze wijziging in Washington niet de verklaring
van het herstel kan zijn. Het moet uitgesloten worden
geâcht, dat een nieuwe regering in een zo kdrt tijdsbestek
enige invloed kan uitoefenen op d&conjuncturele ontwik-
kel ing. . -.
Van meer belang is het na te gaan welke
invloed de maat-
regelen kunnen hebben die in de
afgelopen
inaanden doö’r,
Kennedy zijn aangekondigd
en ten delê reed door, hët
Congres zijn goedgekeurd. Tot nu toe.is
nagendeg geën
gebruik gemaakt van instrumenten, die op korte .terhijn
de conjunctuur kunnenbeïnvloeden. Slechts werden de
werkloosheidsu itkeri ngen verhoogd en toegekend over
langere perioden en er werden verstrekkingèn in hatura
gedaan aan de minstbedeelden. Voor het overige stat dé
politiek van Kennedy duidelijk in het teken van bevorde-
ring van de economisché groei op de langere termijn.
Deze nadruk op de lange termijn blijkt duidelijk uit de
plannen tot verhoging van de onderwijsuitgaven – inmid-
dels grotendeels door het Congres voorlopig afgewezen
en ter beoordeling uitgesteld tot het volgende zittingsjaar
-, versnelling van het wegenbouwprogramma en verho-
ging van de uitgaven ten behoeve van de woningbouw. In
de laatstgenoemde sector hceft de President alle middelen
gekregen dië hij verlangde, zodat in de komende maanden
een verder herstel van de woningbouw’zeker mag worden
verwacht. Met name in de sfeer van de zgn. ,,public housing”
waar de vraag zeer groot en het aanbod van woningen
tot nu toe zeer teleurstellend was, kan een belangtijke ‘ver
betering worden verwacht. De gevolgen zullen echter pas
in 1962 en volgende jaren zichtbaar worden. Tenslotte
is er reeds gedurende het afgelopen jaar een voortdurende
toeneming van de militaire uitgaven geweest, welke zich
in de komende periode ongetwijfeld zal voortzetten .In
verband met de gespannen politieke situatie rond Berlijn
werd einde juli nog eens $ 3,5 mrd. aan ëxtra uitgaven
aangekondigd. De goedkeuring door de Senaat is op een
zeer korte termijn verkregen en men mag aannemen, dat
de gevolgen van deze verhoogde defensie-inspanning ook
binnenkort voelbaar zullen zijn.
De particuliere investeringen
vertonen daarentegen een
minder gunstig beeld. Weliswaar is er een toeneming waar
te nemen, maar deze betreft in hoofdzaak een vergroting
van de voorraden in de groot- en kleinhandel. Deze stijging
van de voorraden is ten dele gebaseerd op de verwachting,
dat in de laatste vier maanden van dit jaar de omzet wat
sterker zal stijgen, maar in sommige branches – onder
andere de autohandel – wordt nog steeds gekampt m’et
een teleurstellende vraag. De investeringen in vaste activa
zullen waarschijnlijk enige toeneming vertonen als gevolg
van de overheidsmaatregelen tot stimulering van”de wo-
ningbouw. De vooruitzichten voor de industriële investe-
ringen worden door de meeste deskundigen in zeer gema-
tigde termen geformuleérd.
-Dc
vraag ,iaar consumptiegoederen
werd enigszins
–
ge-
stimuleerd door de toeneming van het nationale inkomen
sinds februari. Voor een deel werd deze stijging veroor-
zaakt door een».to’eneming van de wefkgelegenheid en ver-
lenging van het aantal gewe’rkte furen, terwijl anderzijds
een krachtige toeneming van overdrachtsinkomens viel
waar te nemen. In het eerste halfjaar van 1961 was de toe-
neming van de consumptieve vraag evenwel voor het groot-
ste deel geconcentreerd in de dientensector..De consumptie
van goederen i’ -daarentegen feleurstellend: het ‘niveau is
nog steeds lager ,dan een jaar geleden.. Dez,e origunsiige
ontwikkeling heeft vooral bètrekking op de duurzame
goederen. Voor dee categorie ‘geldt, dat de yraag niet
zozeer afhângt van het inkomensniveau
\
als Wet van de
stijging van het inkomen. Zolang het groeitempo van het
inkdmeri dering blijft, kan ër weinig spiake zijn -van een
belangrijke uitbreiding van d vraag in deze sector.
De diverse b&stedinjscatégorieën sanieniattende kân
worderi gecdnstateerd, dgt da nationale bestedingeh in de
komende mianden’hoofdz’akelijk de ‘erhoogde overheids
uitgaven zullen weerspïègelen. Dë groei van de consumptie
zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de dienstn, terwijl
de investeringen zullen toenemen als gevolg van verdere
voorraadvorming. IDe uityoer kanwëllicht nog iets tôene
;
men als de invoer van grondstoffen weef stijgt döor,,v&-
hoogde industriële activiteit. . -..
Nationale bestedingé,i’ (mutaties -vân kwartaal totikwaPtaal)
in de Verenigde Staten; 1960, 2e kw: t/in 1961, 2è k,v. –
(in mrd. $, op jaarbasis en voor seizoen gecorr.)
1960,3ekw. 1960,4ekw. 1961, lekw.
1961,2ekw.
Part. consumptie ..
-0,2
2,6
-1,6
‘
5,3
w.v. duurz.
g…
,
-1,9
0,4
-4,4
2,4
niet-duurz? g:
.
-0,6
.
0,4
‘
0,6
– •’
‘0,5
•
diensten
….
2,4
.
1,8
‘
2,1
2,5.
Jnvesteringen
….
-4,1
,
-‘-4,9
.
,
-5;8
,
8,2
w.v. vaste acc…
–
–I,2
-0,7
—3,6 1,7′
,
•
voorraden
. . .
-3,0
-‘4;3.
‘-2;
1
‘
–
6,5′
Ovirheidsuitg..
…
2,3
-0,3′
3,4
2,5
Netto-uitvoer
0,7
..
2,1
0,2
-1,8
Sruto nat. prod.
..
-1,3
.
–
,
1-3
‘
,7
‘ 14,2
Id., prijzen
-3,5
-2,9
‘
-5,1
14,2
–
Bron:
Economie indicators”, juli 1961; laatste kolom voorlopige cijfers
De verwachtingen voor de nationale bestedingen ‘leiden
tot de conclusie, dat in de resterende maanden van dit
jaar geen spectaculaire groei van de produktie
kan worden
verwacht. Dit houdt mede in, dat bij de gegeven snelle
groei van de- beroepsbevolking de werkloosheid slechts in
geringe hiate zal dalen. Sinds het begin van dit jâar schdm
melt het werkloosheidspercentage op een niveau van 6,8
â 6,9 pCt., terwijl een daling in het tweede halfjaar met 1 â
1,5 pCt. wel het beste is wat mag worden aangenomen.
Een verdere dalihg in 1962 ligi in de lijn de’r verwachting,
mede onder invloed wtn de speciale’ overhéidsmaatregelen
tôt bestrijding van dë regiônale werkloosheid.
De ontwikkeling vn de
betalingsbalahs
behoeft in de
komende h-iaanden geen moeilijkhe’den’ te verôoraken
Gedurende dd laatstd weken i de’ afvloeiing vkn goud
verkeerd in een – overigens van zeef geringe bètëkenis
zijnde – terugstroming. Een tijdelijke vermindering van
de goudvoorrmiad met zeer kleine hoeveelheden behdort
tot de mogelijkheden, maar is zekèr niet van voldoendé
betekenis om zich zorgen te maken.
23-8-1961
1
.
‘
801
Investeringsanalyse in bedrijven
In de laatste tien
jaar
heeft de investeringsanalyse in
bedrijven zich in de Verenigde Staten sterk ontwikkeld en
daar ook een wij&verbreide toepassing gekregen Nu begint
de
investerii!igsanalyse
ook
ifi
Europa meer belangstelling
te trekken 1h de eerste na oorlogse jaren had men daar nog
niet zo n grote behoefte aan, wan€de voor investeringen
beschikbare middlen waren nau’vehjks vo’doende voor
de ,,absoluut dringende investeringsplannen Wanneer
een bedrijf veel meer: orders ‘tègen’ldnende prijzen kan
boeken dan met de bestaande installatie kan worden ver-
werkt, kan men een uitbreidingsinvestering wel ,,absoluut
dringend” ioernen en dan zal die ook wel rendabel zijn.
En wanneer ‘een vooroorkgs kètelstatiôn”tèrislotte \vordt
afgekeuid,
is:
de vervânging zo ,,drihgend” dat’ het’ ‘over-
bodig is. de rentabiliteit van ‘de vervafi ngsinves’terin’g, te
gaan begrotén. In die jaren kon rhen wel bijna intuïief
investeren.
Thans is ‘echter
–
de tijd gekomen waarin de concurrnt!e
om de afzet enerzijds eii oni ârbeidanderzijd’s de bedrijfs-
rèn’dâbilit’èit gaat aantasten en ‘het kapitaâlaaibod ruim is:
Nu moet men, wil het bedrijf zich mde toékomst voorspoe-
dig blijven ontwikleÏ,’sh’erper gaan’ erekeneii
of
ht
vérantwoord is een investering te d’oeii, en evenzëer of het
verantwoord is haar achterwege te laten. Een enander
luistert nu veel nauwer
1)
–
‘::.
‘:,.
-.
•_,
‘Bij iiivesteringsai’alyse begroot’ ‘men liet rdèment’_!,
in het algemeen berekend over het gemiddeld geinvesteerde
kapitaal gedujende t6e1omstige’jar6n verantwö’ord
mogelijk Dat moet dan een rangschikkrng van investe
riigsprôjectefi naar rendemëntserwachting mogeÏijk ‘ma
ken De meesi rendabele investeringen verdienen dan
Ih Ndejdbtaat nog ‘.ieinig litOratuur bp het’ gebied
van dè’ ‘irivesteringsâhalyse. ‘Daaroni
–
ii het zeer goed’ dat d
Stichting ‘voor Economisch Onderzoelc der Universiteit van
Amsterdam -in ,,Het vaststellen van investeringsprinriteiten’,
uitg. H.
E.
Stenfert Kroese N.Y., Leiden 1960, een internationaal
overzicht heeft gegeven vin destind va
,
n de wetenschap ‘op
dit gebied. Deze studie geeft een wetenschappelijke en principi6le
beschouwing, geen overzicht van praktijkmethoden.
prioriteit; Als er mèer goed-rendabele projecten-zijn dan de
beschikbare middelen toelaten, kan het wenselijk worden
daarvoor meer ‘vermogen (eigen en/of vreemd) aan te
trekken’
‘Er zijn ‘natuürlijk projectén waarvan een rendements-
berékening een ‘slag’ in de lucht is, bijv. als men iets geheel
niëuvs’ gaat maken of projecten uitvoert zonder meetbaar
rendement zoals een laboratoriumgebouw of een kantine.
Er zijn ook projecten met een laag rendement die deson-
dahks prioriteit” vérdienen, bijv. omdat de onderneming
daaimedé.ervaring opdoet welke voor de toekomst van
ro’ot ‘belang kan zijn.’ Maar er blijven vele berekenbare
iiwesteringsprojectên over. –
Het i eerwaclïten dat deïnvest’eringsanalyse geleidelijk
even algem’een geb’rüikeljk zal worden als bijv. de kost-
prijscâlc’ulatie. De vèrgelijking daarmede dringt zich trou-
wens telkens op. Kostprijscalculatie is onontbeerlijk, blijft
altijd eén benadering;’ heeft’ slechts beperkte geldigheid en
hét rigoureus vasthouden aan een te dogmatische kost-
prjscalulatie ondei’ veranderde omstandigheden kan wel
eens ruïdeus zijn. Z6’is het ook met’ de investeringsanalyse.
Een investeringsanalyse bevat drie hoofdelementen met
elic een eigen methodiek:
– de bekende of betrouvbaar te schatten gegevens
(bijv., kosten van de investering zelf, haar baten en lasten
in het eerste jaar); :
de. prognos. van’ het verloop van de gebruiksduur
in.de’ volgende jaren;
de- calcûlatie van het rendement.
‘Dewezenljke moeilijkheid zit natuurlijk in de prognose,
want dat.blijft gissen. Onze horizon is slechts beperkt, en
wie probeert, daaroverheen te kijken slaagt daarin niet.
Daarom zijn -er in de’ investeringsanalyses prognosetech-
nieken ontwikkeld welke die moeilijkheden ontwijken. in
het algemeen is de methode dat men de ‘exploitatieresul-
taten voor de naaste toekomst, eventueel slechts voor het
eerste jaar, zo pauwkeurig mogelijk
,
begroot en dan op
e,rio1gitanblz. ’01J”
‘
.”””
De Amerikaanse economie in har geheel overziende is
er weinig reden yoorzeer optimistische yerwachtir’gen De
overheidsuitgaven zullen eeh verdere expansie stimüleren
in de rest van het jaar, terwijl op enige versnellmg van he
5
t
groeitempo in 1962 mag worden gehoopt Vergelijkt men
de huidige ontwikkeling met de, doeleindeh’ die President
Kennedy stelde voor de economisch groei gedurende de
vekiezmgscampagne dan iser reden voor enige7 teleurstel
ling. Weliswaar is de termijn nog te kort om tot duidelijke
conclinies’ té komen, ‘maar’ dé indruk overhers’t, ‘aat het
bereiken van een groei van 3,5 â 4,0 pCt. per jâ “iiièt
zo eenvoudig is als tijdens de verkiezingen werd gesteld
Het is daarom te hopen, dat de President bij de
uitvoering van zijn economische politiek voldoende steun
zal krijgen van het Congres Indien meerdere punten van
ijn programma de weg gaan van zijii onderwijslan, dan
is er weinig reden ôrn een krachtige ‘expansie in 1962 te
verwachten Weliswaar kunnen verhoogde militaire uit
gaven een gu’ntige invloed uitoefenen, maar op langere
tèrmjn moet de bâsis van de economische groei in dit land
to’ch ineer worden gezocht in de overige sectoren.
Cambridge (Mass.) –
‘
W.
TiMS.
802 ,
23-8-1961
(advertentie) ;.
grond van bepaalde veronderstellingen. ainneemt dat die
resultaten in volgende jaren ‘geleidelijk dalen. Dit laatste
is dan vooral gebaseerd op de gedachte dat in latere jaren
de concurrentie van intussen nieuw ontwikkelde, betere
produktiemiddelen en -methoden de economische resul-
taten van onze investering zal drukken (toekomstige ver
–
oudering).
,.
–
Bij vervangingsinvesteringen en kleine uitbreidingen
maakt men het zich bij de investeringsanalyse gemakkelijk
door ervan uit te gaan dat het bedrijf, toch blijft ooxt
bestaan. Dan kan de analyse worden beperkt tot een verge.
lijking van de kosten als men tot de inyesiering overgaat,
en wanneer men haar achterwege laat.,…
Er bestaat bij de verschillende methodes van de inves-
teringsanalyse een samenhang tussen de prognosemetho-
diek en de.calculatiemethodiek. In de ee.nvoudigste vormen
beperkt men zich tot een prognose van de gebruiksduur van
het project waarvoor men investeert. ,Dit is woon een
gissing; met het oog op de te verwachten veroudering stelt
men die gebruiksduur korter dan de technische bruikbaar-
heidsduur.
Als men dan het rendement berekent uit de bekende
gegevens (investeringskosten en begrote exploitatierekening
voor het eerste jaar).en de gebruiksduur, zal het geschatte
rendement over het gemiddeld geïnv,esteerde vermogen
mede afhankelijk zijn van de in die voorcalculatie gevolgde
afschrjvingsmethode. De calculatiemethode houdt dus
zelf ook een prognose-element in, iii. bij de keus volgens’
welke zij de afschrijving over de verschillende gebruiks-
jaren verdeelt.
gql
Ail
Er zijn in de Verenigde Staten goede adademische cursus
sen, studie- en handboeken over investeringsané.lyse. In
de vaktijdschriften treft men daar regelmatig artikelen aan
van auteurs die hun eigen investeringsformules beter vinden
dan die van andere. Men zou daarvan kunnen schrikken
en denken dat er een grote verwarring heerst. Dat is echter
niet zo: ,,Pour discuter ii faut être d’accord”. Over de
grondbeginselen is men het eens, maar de een wil vooral
een eenvoudige methode die voor de meeste’ praktijk-
gevallen voldoende en vooral handzaam is, en de ander is
meer perfectionist en ziet niet op tegen meer omslachtig-
heid. Dat zal altijd wel zo blijven.
Men is het er wel over eens dat het criterium vaii de ,,kor-
te terugverdientijd” in het algemeen verwerpelijk is omdat
het niet veel zegt; de winst moet dan juist komen uit de
lengte van de gebruiksduur nh de terugverdientijd. Tot de
algemeen aanvaarde beginselen van de investeringsanalyse
behoren tegenvoordig:
elk nii modern produktiemiddel zal in de toekomst
verouderd blijken. De mate van veroudering moet men zo
redelijk mogelijk schatten; men mag het verouderingspro-
ces niet onderschatten, maar overschatting verlamt de
modernisering ten onrechte;
aan elk investeringsproject moet men de eis stellen
van een minimumrendement over het daarin geïnvesteerde
vermogen, voordat men van ,,winst” gaat spreken;
in alle berekeningen moet de belasting worden inge-
calculeerd als een bedrjfslast. Het gaat om investering van
ondernemingsvermogen dat na belastingen in de kas moet
terugvloeien uit de exploitatie-overschotten en bovendien
uit de inkomsten na belastingen rendement voor het onder-
nemingskapitaal moet leveren.
– t
Deze principes zijn logisch, maar het is goed om op de
consequenties daarvan te wijzen. Zij zijn van belng voor
de algemene economisc1e ontwikkeling.- –
In de meeste investeringsliteratuur baseert men de
voorbeelden op een verlangd minimumrendement van
10 pCt. na, belastingen over het geïnvesteerde vermogen
voor maçhines en installaties. (gebouwen soms 6 pCt.)
en dan rekent men met 50 pCt. belastingen. Het minimum-
verniogensrendernent dat v66r, belastingen wordt vereist
is dan 20 pCt. Dat is een zware minimum-eis die voor veel
produktieve investeringen een onoverkomelijk obstakel
kan zijn. ,
Zo moet volgens de MAPI-formule – wellicht de meest
bekende en op stevige basis steunende investeringsformule
– een investering van f. 100.000 met een geschatte gebruiks-
duur van 15 jaar zonder restwaarde, in het eerste jaar een
exploitatie-overschot van f. 28.000 opleveren (vôér belas-
tingen, rente en afschrj ving) om op het gemiddelde geïn-
vesteerde vermogen een rendement.van,10 pCt. na belas-
tingen te. kunnen geven (de auteurs van de MAPI-
methode zijn het niet eens met de 10 pCt. eis, maar
beschouwen haar wel als tamelijk algemeen gebruikelijk).
Hier dringt de vraag zich op, of zulke rendementseisen
niet prohibitief kunnen worden voor wenseljke investe-
ringen. De belastingen zijn daar voor de helft schuld aan,
maar’mèt een rendernentsëis van 10 pCt. nâ belastingen
snijden ondernemingen zichzelf investeringsmogelijkheden
af. Het is niet onmogelijk dat wie het onderste uit de kan
v’il hèbben, het lid
oil de neus krijgt.
CdC
Dit brengt ons weer op een parallel met de kostprijs-
calculatie. Een bedrijf kan voor zichzelf als norm stellen
dârhet zijn erko6p’rjz6iwil bseren op tén iiiinte de
integrale kostprijs verhoogd met 10 pCt. winst. Als men
dan altijd alle orders afwijst die minder winst geven zal
men soms onderbezet zijn, onderbezettingsverliezen lijden
en. de gemiddeldè kostprijs zieti stijgen. Dit kan en vici-
eue cirkel worden. Had men als miiiimum-winsteis
5
pCL
winstopslag gehad en waar het mogelijk wai
.
nieer winst
gemaakt, dan zouden de tôtale resultaten waarschiinliik
beter zijn geweest. ‘
–
1
Als men in zijn bëdrjf aan investeringsanalyse wil be-
ginnen, zou ik dus willen aanraden de minimum-rende
mentseis niçt bij vootbaat te hoog te stellen, maar wel.
erop te letten dat ‘dit rendemént op de juite
wijze
is
berekend.
dverveen.
–
Dr.’ F. W. C. BLOM.
23-8-1961
803
Agrarisch structuurbeleid en
regioiial’e economische ontwikkelingspolitiek
in West-Europa
Agrarisch structuurbeleid in de E.E.G.1anden in de afge-
lopen jaren.
In de landén van de E.E.G. neemt het overheidsbeleid
ter verbetering van deagrarische structuur een sterk uiteen-
lopende plaats in binnen het geheel van het landbouwbeleid.
Onder agrarisch structuurbeleid is hier te verstaan het
gedeelte van het overheidsbeleid, dat gericht is op een met
de technische ontwikkeling verband houdende blijvende
verbetering van de zgn. externe produktie-omstandigheden
in de landbouw, zoals de bedrijfsgroottestructuur, de
verkavelingstoestand, de ontsluiting (= bereikbaarheid
van de cultuurgrond), de waterhuishouding, de toestan,
waarin de bedrijfsgebouwen verkeren en de aansluiting
op de openbare nutsvoorzieningen. De aandacht, die het
structuurbeleid enkele jaren geleden in de E.E.G.-landen
ten deel viel, is af te lezen uit tabel 1, waarin de procentuele
verdeling van alle regeringsuitgaven voor de landbouw
en de voedselvoorziening over een aantal sectoren is
weergegeven
1)
TABEL 1.
. –
Regeringsuitgaven voor de landbouw en de voedsel-
–
voorziening in de E.E.G.-landen in 1955 of
195511956
Procentuele verdeling van de regeringsuitga-
•
ven voorlandbouw en voedselvoorziening in
Sector
West-
Belgit
Fra-
Italië
lard)
Duits-
land
1. Onderzoek, ond6rwijs
.
.
en voorlichting
. . .
38
5
6
15
II
2. Ziektenbestrijding
.
8
2
1
3
5
3. Structuurverbeterende
1
22
65
40
50
4. Kredietverlenings-
–
0
0
1
0
3
5.
Toeslagen en subsidies
op produktiemiddelen
8
19
2
t
6
6. Nettokosten van prijs-
steun
…………….
6
42
2
26
3
7. Kosten
yan
opslag
werken
……………
toeslagen
…………
door deRegering
6
.
–
20
–
18
8. Consumentensubsi-
5
–
0
15
–
9. Transportsubsidies
10. Andere
toeslagen
en
dies
…………….
–
Subsidies.
……….
•
9
3
0
4
Alle besledingsdoel-
einden
…………
.28
.00
100 100 100
100
Totale bedragenB.fr.
F.fr.
lire
D.M.
(x 1.000.000)
1.548
133.000
1
180.000
f.450
1.030
a) 1956.
-Bron:
Secretariaat O.E.E.C.; gebaseerd op opgaven door de Regeringen.
BehalS’e enkele andere. verschilpunten valt .de relatief
-belangrijke plaats
op
van de structuurverbeterende maat-
1
)Ontleend aan ,,Agrïcultural policies in Europe and North
America; price and income policies”, rapport van de O.E.E.C.,
Parijs 1957, tabel II.
804
‘
t
regelen in Italië en West-Duitsland. In België stond het
structuurbeleid irt. 1955 nog in de kinderschoenen, terwijl
Nederland met 40 pCt. van de totale uitgaven de gulden
middenweg bewandelde. Het markt- en prijsbé)eid blijkt
vooral in Frankrijk zeer veel middelen te hebben gekost
(sectoren
5, 6
en 7).
Men kan de vraag stellen, of een verband aanwezig is
tussen de uiteenlopende mate van belangstelling voor
structuurverbeterende werken enerzijds en de huidige
agrarische structuur in de verschillende landen anderzijds.
Het antwoord op deze vraag
is
moeilijk te geven door
gebrek aan voldoende vergelijkbaar statistisch materiaal.
In tabel 2 zijn niettemin enige kengetallen betreffende de
agrarischë structuur opgenomen, waaraan is toegevoegd
een tweetal cijfers (1 en 2) over de relatieve positie van de
landbouw binnen de nationale economieën.
TABEL 2
De agrarische structuur in de E.E.G -landen
Kengetal
;g
.
vt
.
Z
0
Ç1
si
Agrarische
beroepsbe.
volking in pCt. van de
totale
beroepsbevol-
–
king
a)
………….
12
26
30
26
II
15
Percentage
van natio-
naal inkomen Uit land-
bouw en visserij b)
–
7
1
6
21
9
II
9
13
3
Cultuurgrond
in
pCt.
van
de
cultuurgrond
der E.E.C. a)
2
47
29
0
3
19
100
Bouwland in pCt. van
de cultuurgrond a)
53 57
63 54
42
59
58
Perc. bedrijven 1-5 ha
c)
…………….
59
30
67 30
38
47 50
Perc.
bedrijven
5.10
23
22
18
19
27
25
21
Gemiddeld aanlal ka-
ha
c)
……………
–
vels per bedrijf
6
34d)
6
14
4
tO
8. Gemiddelde
kavel-
grootte in ha
1,1
0,4
0,5 0,7
2,5
0,7
1959.
–
Tegen factorkosten; 1958.
–
1950 of later.
Correctie toegepast.
Bronnen:
kengetallers 1 tfm 6: Bureau voor de Slatistiek der Europese Ge-
–
meenschappen;
kengetallen 7 en 8: Land Consolidation in Europe”, tnternationaal
Instituut voor Landaanwinning en Cultuurtech-niek, Wageningen 1959; – t.a.v. België en Luxemburg: ,,Principsles condi-
tions de production de l’agriculture des pays
membres de la C.E.E.”, EEG-Commissie,
Brussel 1960.
Uit deze gegevens -krijgt men de globale indruk, dat de
agrarische structuur het meest te wensen overlaat in Italië,
het land,- waarin de landbouw relatief de belangrijkste
plaats inneemt en tevens het accent van het regeringsbeleid
op de structuurverbeterende werken valt. De nog geringe
1
23-84961
actiiteit op dit gebied in België stemt niet overeen met de
naar verhouding ongunstige bedrijfsgroottestructuur in de
Belgische landbouw.
Onze zuiderburen hebben wel enkele’projecten uitge-
voerd ter verbetering van de waterhuishouding langs
rivieren en kanalen. Hierbij was ca. 30.000 ha cultuurgrond
betrokken, terwijl ca. 320.000 ha nog te lijden heeft van
wateroverlast. De verbetering van landbouwwegen is vrij-
wel geheel in handen van de gemeentebesturen. Bijna alle
landbouwbedrijven beschikken over elektriciteit en kracht-
stroom, maar niet meer dan
55
pCt. is aangesloten op het
waterleidingnet.. Verdere aansluiting wordt gesubsidieerd
door de Staat.
De eerste ruilverkavelingswet in België dateert van 1956,
z6dat op dit gebied nog slechts zeer weinig is bereikt. Per
15 februari 1961 waren
7
kleine ruilverkavelingen beëindigd
met een totale oppervlakte van ca. 2.600 ha. In uitvoering
was een oppervlakte van ca. 56.200 ha, in vooronderzoek
154.000 ha en bovendien aangevraagd voor 163 ruilverka-
velingen met totaal ca. 150.000 ha
2).
Naar schatting komt
900.000 ha voor ruilverkavling in aanmerking
3).
Op de
begroting van het Ministerie van Landbouw voor 1961
komt een post voor van :B.fr. 60 mln, voor ruilverkavelings-
subsidie, waarvan het percentage minstens 60 bedraagt.
Bovendien kunnen provincies en gemeenten in de kosten
bijdragen,
Volgens de Franse ruilverkavelingswet, die van 1941
dateert, draagt de Staat 80 pCt. van de kosten van ruil-
verkaveling; de resterende 20 pCt. komt voor rekening
van de eigenaren. De Franse ruilverkavelingen zijn groten-
deels administratieve herindelingen van de grondeigendom
zonder andere structuurverbeterende werken,al is een ont-
wikkeling gaande naar gelijktijdige aanleg van landbouw-
wegen enz. Thans is in totaal 2.624.000 ha opnieuw ver-
kaveld, terwijl naar schatting nog 11.300.000 ha behoefte
heeft aan ruilverkaveling
3
). Men hoopt in de naaste toe-
‘komst 200.000 â 300.000 ha per jaar uit te voeren.
Iioewel in Italië de oppervlakte cultuurgrond, die be-
hoefte heeft aan ruilverkaveling, op 10 mln. s 11 mln. ha
wordt geschat, is tot heden slechts voor ca. 10.500 ha een
ruilverkaveling uitgevoerd, hoofdzakelijk in de omgeving
van Venetië
3).
Sinds 1941 is weliswaar een regeling be-
treffende ruilverkaveling voor het gehele land van kracht
(als onderdeel van het Burgerlijk Wetboek), doch er is
dringend behoefte aan moderne wetgeving op dit gebied
in verband met de relatief ongunstige produktie-omstan-
digheden.,.
De hiervoor genoemde agrarische structuurpolitiek van
de italiaanse Regering richt zich vooral op de zgn. land-
hervorming in acht gebieden, voornamelijk gelegen in
zuid-Italië, Sicilië en Sardinïë. Hiervoor is sinds 1950 een
agrarisch ontwikkelingsplan van kracht, waarbij 800.000
ha cultuurgrond betrokken is. Van deze oppervlakte moes(
men 700.000 ha onteigenen om opnieuw in eigendom te
kunnen uitgeven aan kleiie boeren. Eind 1956 was reeds
ruim 550.000 ha verkaveld tot ruim 100.000 bedrijven van
gemiddeld
5,3
ha. Het betreft hier feitelijk een groot kolo-
A. de Leeuw: ,,Problemen van Belgisch ruilverkavelings-
recht” in ,,Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde”,
77 stejrg., no, 3, 1 juni 1961.
H. G. Bohte: ,,Verbesserung der Agrarstruktur in den
E.W.G.-Landern” in ,,Tnnere Kolonisation”, 10e jrg., no. 2,
februari 1961.
nisatieproject met een algehele verbetering van de pro-
1uktie-omstandigheden
4).
Het op zichzelf staande plan-Fanfani met een looptijd
van 12 jaar voorziet in de verstrekking van goedkope kre-
dieten voor mechanisatie, aanleg van irrigatie-installaties
en boerderijbouw door de individuele boeren
5).
Het
onlangs door de Kamer van Afgevaardigden aangenomen
Italiaanse ,,Groene Plan”, dat bedoeld is voor de periode
1960/1961 t/m 1964/1965, beoogt een overheidssubsidie tot
lire
550
mrd. = f. 3,19 mrd., waarvan niet minder dan
f. 1,35 mrd. bestemd is voor agrarische structuurverbete-
ringen excl. de stimulering van bepaalde teelten, verbete-
ring van de veestapel, mechanisatie, voorlichting en onder-
wijs
6).
In Luxemburg heeft bijna alle cultuurgrond behoefte aan
ruilverkaveling (ca. 137.900 ha). Op grond van een wet
van 1951 ter bevordering van de vrijwillige grondruil is
slechts 400 ha opnieuw verkaveld. Een ontwerp van een
ruiverkavelingswet, opgesteld in 1958, is nog niet aange-
nomen in verband met het probleem van de ,,Realteilung”
(verdeling van grond in boerennalatenschappen onder de
erfgenamen in gelijke porties). Een afzonderlijk wetsont-
werp over deze materie is thans in voorbereiding
7).
De eerste Nederlandse ruilverkavelingswet dateert van
1924; thans is de wet van 1954 van kracht, die voorziet in
de uitvoering van ruilverkavelingen, die als integrale streek-
verbeteringen zijn te beschouwen. Sedert 1924 zijn ruil-
verkavelïngen gereedgekomen voor een totale oppervlakte
van 134.130 ha (stand per 31 december 1960), in uitvoering
is thans 274.730 ha, terwijl, nog is aangevraagd voor niet
minder dan 1.215.600 ha
8).
Naar schatting heeft in Neder
–
land 1.500.000 ha een zodanige structuur, dat ruilver-
kavelingen dienen te worden uitgevoerd. De versnelling
in de ruilverkavelïngsactiviteit blijkt uit het feit, dat in de
periode 1956 t/m 1960 ruilverkavelingen zijn aangevangen
over een gemiddelde oppervlakte van 27.500 ha per jaar,
terwijl de Regering in 1960 heeft beslist, dat het zgn. mid-
denprogramma van het ,,Meerjarenplan voor ruilverka-
veling en andere cultuurtechnische werken” zal worden
uitgevoerd ter grootte van 40.000 ha per jaar. De rijks-
uitgaven (mcl. ‘ôntsluitings- en waterbeheersingswerken
buiten ruilverkavelingsverband) zijn voo(de periode 1961
tot en met 1963 vastgesteld op f. 104 mln, per jaar (excl.
aanvullende werken).
In West-Duitsland was de uitvoering van maatregelen
tot verbetering van de agrarische structuur tot 1953 een
zaak van de. afzonderlijke landsregeringen. In dit jaar is
de Bondsruilverkavelingswet aangenomen, waardoor de
–
‘Bondsregering de structuurverbeterende maatregelen sinds
1954 financieel steunt
7).
Ook in West-Duitsland neemt de
ruilverkavelingsactiviteit toe. Had deze in de jaren 1950-
1958 betrekking op iets meer dan 1.500.000 ha, d.i. onge-
veer van de oppervlakte die aan ruilverkaveling behoefte
heeft, in de periode 1956-1958 was de gemiddelde jaarlijkse
oppervlakte ca. 200.000 ha,
•
d.i. 3,3 pCt. van de te ver-
kavelen oppervlakte. Dit percentage bedraagt voor Ne-
derland in de komende jaren 2,7 per jaar.
‘s-Gravenhage.
Ir. J. D. DORGELO.
L. M. Belotti: ,,An analysis of the Italian agrarian reform”
in ,,Land Economics”, 36e jrg., no. 2, mei 1960.
,,Agrarische planning in Italië” in ,,Landbouwwereld-
nieuws”, 14e jrg., no. 34, 22 augustus 1959. ,,Deutsche Bauernzeitung”, 6 april 1961.
H. 0. Bohte, tap.
Jaarverslag 1960 van de Cultuurtechnische Dienst énz.
7.3
7
8-191
.,
805
Motievenonderzoek
Wat het kan en niet kan
Motievenonderzoek (,,motivation research”)
het
diepte-onderzoek naar het
waarom
van het optreden of
achterwege blijven van bepaalde acties op commercieel
gebied – behoort tot het instrumentarium van markt-
onderzoek; het is bovendien één van de meest kostbare
gereedschappen op dit gebied. Het instrument van het
motievenonderzoek zal dan ook slechts dââr ingezet mo-
gen worden waar andere – minder kostbare – instru-
menten van marktonderzoek falen.
De kern van de techniek van het motievenonderzoek
is het vrije, ongedwongen gesprek, dat wordt gevoerd
door een in de psychologie getraind persoon, die t.o.v,
het gespreksonderwerp zakelijk niet belanghebbend is,
met een vooraf goed geselecteerde reeks van belangheb-
benden en (eventuele) belangstellenden. E.e.a. met behulp
van een puntenlijst (,,checklist”). Dat bij dit gesprek,
dat soms uren kan duren, gebruik kan worden gemaakt
van technieken, die ontleend zijn aan het terrein van de
psychologie, doet niets af aan het feit, dat het vrije, onge-
dwongen gesprek de hoofdzaak is.
De analyse van deze gesprekken (ook wel diepte-iiter-
views genoemd) doör een psychologisch en commercieel
goed onderlegd analist, levert de eerste resultaten van de
techniek van het ri’iotievenonderzoek op. Aangezien deze
resultaten in dit stadium slechts in de vorm van indicaties
kunnen wordèn weergegeven, zonder dat het mogelijk is,
het relatief belang van deze indicaties vast te stellen, is het
nuttig door middel van een vrij uitgebreide gestructureerde
enquête te trachten een zekere mate van kwantificering
van deze indicaties te verkrjgen.
Het is – ik zou bijna zeggen: helaas – duidelijk, dat
er maar weinig ondernemingen in de wereld zijn, die de
techniek van het motievenonderzoek door eigen krach-
ten ten
,
uitvoer kunnen brengen. Primair is immers het
bovenvermelde feit, dat de diepte-interviews geleid worden
door in de psychologie getrainde interviewers, die ,,neu-
traal” zijn en met het gespreksonderwerp als zodanig geen
enkele zakelijke binding hebben. Het zijn slechts de zeer
grote ondernemingen, die het zich kunnen permitteren,
een buiten hun direct dienstverband staande groep van
psychologisch getrainde analiten en interviewers regel-
matig een voor hen waardevol marktonderzoek’ door
middel van de techniek van het motievenonderzoek te doen
verrichten. Alle overige ondernemingen moeten zich over-
geven aan op dit gebied gespecialiseerde ,,agencies” met
alle nadelen van dien, in hoofdzaak voortvloeiend uit
het feit dat vele ,,agencies” weigeren het basismateriaal
(de diepte-interviews) ter beschikking te stellen van de
onderneming waardoor voor de onderneming belangrijke
aspecten verloren kunnen. gaan en minder belangrijke
aspecten te veel naar voren kunnen worden geschoven.
Gelukkig bestaat er momenteel een tendens, de almacht
van deze ,,agencies” in dit opzicht te breken. Althans in
Europa; in de Verenigde Staten van Noord Amerika en
elders zijn de ,,agencies” veel minder geheimzinnig. De
ondernemingen die hun motievenonderzoek noodgedwon-
gen aan buitenstaanders moeten uitbesteden bedingen
namelijk (o.m. in Duitsland), dat de uitkomsten van de
diepte-interviews aan de marktonderzoekafdeling van de
desbetreffende ondernemingen ter inzage worden gegeven,
opdat deze hierdoor in staat worden gesteld de essentie
uit deze interviews te halen en deze aan een verder kwan-
titatief onderzoek te doen onderwerpen. Hierdoor wordt
in elk geval voorkomen, ‘dat door de, buiten de onderne-
ming staande, ,,agencies” als uiteindelijk resultaat van de
studie aanbevelingen worden gedaan die kant noch wal
raken en voor de onderneming in kwestie volkomen onuit-
voerbaar – zijn (met âls gevolg, een volkomen afwijzing
door de onderneming van deze ,,dure” marktonderzoek-
techniek voor eventuele verdere studies). Tevens wordt
hierdoor voorkomen dat eigen observaties van de ,,agency”
in de plaats komen van mislukte diepte-interviews.
Wat kan de techniek van het motievenonderzoetc bereiken
en wat niet?
Dit onderzoek kan aangeyen, wat fout is aan een adver-
tentiecampagne, doch het kan niet aangeven wat de beste
advertentiecampagne op dat moment zou moeten zijn.
Het kan vaststellen, wat fout is aan de relaties met het
wedèrverkopersapparaat, doch het kan niet aangeven, wat
op dat moment de meest ideale relatie met dit apparaat
zou moeten zijn. Het kan constateren wat fout is aan een
produkt, een dienst, aan de inhoud van een verkoopbrief,
aan de strategie en kwaliteit van het verkoopsapparaat;
maar het kan niet aangeven, hoe het wèl moet. Met andere
woorden, een motievenonderzoek kan wèl helpen beoor
–
delen wat de resultaten van het commercieel-scheppend
talent op een bépaald moment zijn, doch het kan niet
aangeven, wat op dat ogenblik van het commerciële talent
in een onderneming als optimum verwacht wordt. Het is
een, voorbehoed- en controle middel, dat een onjuiste be-
slissing kan voorkomen, zonder evenwel te kunnen aan-
geven, wat dan wèl de juiste beslissing had moeten zijn.
Zo kan een motievenonderzoek aan een exporteur van
Nederlandse produkten of diensten o.m. mededelen dat
het ,,image” van zijn produkt of dienst op buitenlandse
markten omlaag gehaald wordt door het kleurloze en op
bepaalde punten vrij negatieve ,,image”. dat Nederland
,
als land in het buitenland heeft (ouderwets, landelijk, niet
technisch, een land van windmolens, klompen, enz.).
Evenwel kan dit onderzoek niet aangeven wat er aan ge
‘daan moet worden om het ,,image” van ,Nederland en
daardoor van een bepaald exportprodukt te verbeteren.
Dit is een zaak voor de exportondernemingen zelve, waarin
degenen die daarvoor aangewezen zijn, moeten trachten
met behulp van hun eigen creatieve geest tot een oplossing
te komen; een oplossing die ten dele buiten de werkings-
sfeer van de eigen onderneming ligt.
Het feit evenwel, dat door middel van de techniek van
het motievenonderzoek geconstateerd kan worden, dat aan’
het ,,made in Holland” produkt bezwaren kleven, die voor-
komen uit het ,,image”, dat Nederland momenteel in het
buitenland heeft, is – naast vele andere mogelijke ont-
dekkingen – op zich zelve reeds de kosten waard, die ‘het
motievenonderzoek me.t zich meebrengt. Als zodanig geeft
het een prikkel tot grotere inspanning en – waar het het
,,Holland image” betreft—een prikkeltot grotere gezamen-
lijke inspanning. Meer geeft het niet, maar ook niet minder.
‘s-Gravenhage. ‘
R. H. HAENTJENS.
806
–
.
23-8-1961
Dr. E. W. Meier over: ,,De Euromarkt in nieuwe dimensies
door eventuele toetreding van Groot-Brittannië”
Tijdens ‘de slotzitting van de op Nijenrode gehouden
,,Export Studieweken” heeft Dr. E. W. Meier in een rede
een belangwekkende analyse en beoordeling gegeven van de
situatie, zoals deze is ontstaan na het verzoek van Groot-
Brittannië tot aansluiting bij de E.E.G. In het onderstaande
wordt deze redevan Dr. Meier, die permanent vertegen-
woordiger.van de Nederlandse centrale werkgeversverbon-
den te Brussel is, op een uitvoerige wijze samengevat.
Sprekers betoog werd aangevangen met het signaleren
van een perspectief voor een herstel van de Europese eenheid.
Het Britse verzoek tot aansluiting bij de E.E.G. heeft
namelijk een einde gemaakt aan de onzekere toestand ont-
staan na het mislukken van de Maudling-onderhandelingen
over een Europese vrijhandelszone, waarna Europa dreigde
uiteen te vallen in de blokken van E.E.G. en E.F.T.A.
Voor het bedrijfsleven is de Britse beslissing van de groot-
ste betekenis, nu bedrijfspolitiek en investeringsplannen
met meer zekerheid en doelmatigheid kunnen worden afge-
stemd op Europese marktverhoudingen.
Het heeft verschillënde jaren geduurd voordat Groot-
Brittannië de weerstanden (o.a. het vreëmd staan t.o.v. de
E.E.G.-gedachte) heeft overwonnen om de conceptie van
het E.E.G. verdrag te willen aanvaarden. De onderhande-
lingen over een vrijhandelszone (een neo-liberale conceptie)
waren tot mislukking gedoemd. De E.E.G.-landen waren
ervan overtuigd, dat een gemeenschappelijke markt zonder
spelregels en een gemeenschappelijk, althans gecoördineerd,
sociaal-economisch beleid niet behoorlijk kan functioneren
De Nederlandse werkgeversverbonden hebben zich steeds
voorstanders verklaard van een grotere Europese markt.
Het aangewezen middel daarvoor was een verdere verster-
king en’ verdieping van de E.E.G. Deze politiek had alles
weg van een pokerspel, omdat het risico werd gelopen
van een toenemende tweespalt in Europa. Van de andere
kant werd ingezien, dat een succesvolle realisering van dé
E.E.G. het enige middel was om de Britten te overtuigen.
Daarmede kwamen wij in hetzelfde vâarwater als de Franse
politiek, doch met volkomen verschillende bestemmingen.
Ook de Nederlandse Regering heéft zich
beijverd
Groot-
Brittannië bij de Europese eenwording te betrekken. Met
name het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarbij
een meer soepele houding ten opzichte van Groot-Brit-
tannië aangenomen, zodat ten onrechte grond werd gegeven
aan de Britse aarzeling om toe te trëden in afwachting van
mogelijke strubbelingen op het continent dan wel van con-
cessies van de zijde van de E.E.G. De Nederlandse hou-
ding werd derhalve in Brussel niet steeds begrepen. De
huidige Britse stappen zijn voorbereid door bilaterale
besprekingen, geëntameerd door de regering van West-
Duitsland.
Groot-Brittannië is welkom
in de E.E.G.
Groot-Brittannië is welkom als volledige partner• in de
E.E.G. maar dan dient het zich ook te gedragerinaar de
regels van het huis. Het is niet nodig om van het E.E.G.-
verdrag een idool te maken en er scrupuleus voor te zorgen,
dat Groot-Brittannië het E.E.G.-verdrag in al zijn onder-
delen accepteert. Het E.E.G.-verdrag moet echter uitgangs-
punt voor de onderhandelingen vormen en Groot-Brittan-
nië zal de wezenskenmerken moeten accepteren. Niet mag
worden vergeten, dat het E.E.G.-verdrag slechts een kader-
verdrag is en op alle onderdelen uitwerking behoeft. Belang-
rijker is dan ook, dat Groot-Brittannië zijn loyale mede-
werking verleent aan de verdere economische en politieke
eenwording van Europa, waarvan
de grondslagen in het
Verdrag van Rome
worden aangetroffen. Welke zijn deze
grondslagen?
De E.E.G. beoogt allereerst het scheppen gedurende een
overgangsperiode van een vrije gemeenschappelijke markt
met een vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en
personen. De E.E.G. is echter meer dan een douanegebied,
een vrije markt omgeven met een gemeenschappelijk
buitentarief. Haar doelstellingen als Gemeenschap zijn ge-
richt op een gestadige en evenwichtige expansie alsmede
op een toenemende verbetering van de levensstandaard.
Aan de gemeenschappelijke organen is opgedragen geleide-
lijk het sociaal-economisch beleid van de lid-staten te coör-
dineren en met name op de gebieden van het vervoer, de
landbouw en de handelspolitieke betrekkingen met derde
landen, een toekomstig gemeenschappelijk beleid te voeren.
De E.E.G. is tot nu toe een succes geweest. Europa heeft
in 1960 en in dit jaar een nagenoeg ongeëvenaarde expansie
doorgemaakt. Het onderlinge handeisverkeer tussen de
zes landen nam in 1960 toe met 25 pCt. ten opzichte van
1959. De buitenlandse handel van de E.E.G. steeg in deze
periode met 18 pCt. De industriële produktie steeg in 1960
met 11 pCt. ten opzichte van het voorafgaande jaar; het
bruto nationaal produkt met 7 pCt. Dit succes is meer aan
het vooruitlopen van de industrie op de toekomstige ont-
wikkeling dan aan de tarievenafbraik te danken.
Het tempo van afbraak van de onderlinge handelsbelem-
meringen is met een verlaging van de douanetarieven met
30 pCt. en de opheffing van de contingenten uiterlijk dit
jaar, vooruitgelopen op het in het verdrag voorziene sche-
ma. De voortgang in de coördinatie van de politiek loopt
echter minder vlot. Wel zijn door de Raad van Ministers
enige beslissingen getroffen over o.m. de coördinatie van
de conjunctuur en de handelspolitiek, en over het vrije
verkeer van werknemers, maar over kernpunten als de
landbouw- en transportpolitiek zijn de meningen nog
verdeeld. De uitgangspunten van dit beleid zullen rhoeten
vaststaan alvorens het groene licht wordt gegeven op 31
december van dit jaar voor de overgang van de eerste naar
de tweede etappe en het versnelde tempo van afbraak van
han1elsbelemmeringen kan worden voortgezet.
Frankrijk maakt zichniet ten onrechte zorgen over een
mogelijke vertraging bij de voortgang in de E.E.G. als
gevolg van de deelname van Groot-Brittannië welk land
zeker mede zal willen spreken over het toekomstig beleid
in de E.E.G. Na de gebleken remmende werking van het
achterblijven van de gemeenschappelijke politiek op de
voortgang in de afbraak van de handelsbelemmeringen is
de vraag aan de orde of de gemeenschappelijke politiek,
23-8-1961
,
807
zoals in het verdrag op bepaalde terreinen voorzien, wel
komen in de Gemenebestianden ook niet-economische
toereikend is.
Bovendien
is
het E.E.G.-verdrag steds
bezwaten tegen de E.E.G. naar voren. Is het niettemin
bedoeld als een prelude op een politieke integratie vaft
–
geeP kortzichtigheid Groot-Brittannië te weerhouden van•
Europa. Trouwens hiertoe zijn inmiddels tijdens de top-
deelname aan de E.E.G.? Eeneconomisch krachtig Groot-
conferentie in Bonn op 18 juli 1961 reeds de eette stappen
Brittannië is
waarschijnlijk
van meer belang voor de in-
gezet: besloten werd de politieke eenwording der Europese
standhouding van het Gemenebest dan een reeds gedeelte
–
volkeren te verankeren in een politiek statuut.
lijk overleefd preferent tariefsysteem.
Het bezwaar tegen de commonwealth preferenties, tiat
Groot-Brittannië als partner in de
E.E.G.
echter evenzeer de preferenties treft die door de E.E.G.
In hoevere zal Groot-Brittannië bereid zijn deel te nemen
worden verleend aan de geassocieerde landen en gebieden
aan de Europese integratie? Hierover bestaat enig wantrou-
overzee (in het bijzonder de vroegere Franse gebieden in
wen.
Europeanen aan de overkant in het
,,Enthousiaste
Afrika) is haar discriminerend karakter. Europa kan zich
gezicht slaan; is geen goede manier om de onderhande-
ni et langer veroorloven haar aandacht
eenzijdig
te rich’ten
lingen te beginnen
…….
In deze woorden onderstreepte
op vroegere koloniale gebieden, maar zal met name alle
de
Guardian” ongerustheid over twee hoofd-
,,Machester
ontwikkelingslanden afzetmogelijkheden op de Euromarkt
gedachten in de speech van Macmilian: afwijzing van een
moeten bieden. Ook de Verenigde Staten verzetten zich
politieke federatie van Europa alsmede beïnvloeding van
tegen een mondia!e preferentiële zone, die naast de Euro-
de politieke ontwikkeling in Europa van binnen uit: Men
marktlandèn, de met de E.E.G. geassocieerde gebieden en
zou van de veronderstelling moged uitgaan dat Macmillan Gemenebestianden zou omvatten.
De Nederlandse regering dient derhalve pal te s’tan voor in zijn toespraak tot het Lagerhuis de hoofdschotel van het
een niet discriminerend en liberaal invoerbeleid van de’
Europese gerecht niet direct heeft willen opdienen. Vandaar
zijn voorzichtigheid d
Britse politici niet kopschuw te
E.E.G. Tariefpreferentïes, welke in feite opehingen beteke-
maken voor de politieke integratie, welke evenwel inherent
nen in het gemeenschappelijk buitentarief kunnen concur-
is aan de conceptie van het E.E;G.-verdrag.
rentievcrstoringen uitlokken. Men mag echter dit probleem
Uit verschillende toespraken van Macmillan krijgt men
niet overdrijven. De mogelijke concurrentieverstoringen
echter de indruk, dat hij terdege bewust is van de noodzaak
beperken zich slechts tot enkele procenten van de industriële
samen te streven naar een sterk en eendrachtig Europa
invoer in het Verenigd Koninkrijk. Overigens zijn deze
dat de handschoen zal moeten onemen
–
de Berljnse
distorsies voorlopig nauwelijks te analyseren, omdat het
crisis
heeft dit nogmaals duidelijk gemaakt
–
tegenover
buitentarief niet bij
voorbaat vaststaat. Integendeel,
er
zullen opnieuw onderhandelingen over het buitentarief
Rusland. Hierin kan Europa alleen slagen door een geza-
nodig zijn als gevolg van de opheffing van dc preferenties,
menlijk politiek optreden, dat zal moeten berusten op
waarbij hetE.E.G.-buitentarief (minus 20 pet.) hetuitgangs-
economische kracht waartoe alle potentiële middelen in
punt moet vormen. Daarbij kan een indeling in de volgende
een geïntegreerd Europa zullen moeten worden ingezet.
produkten worden gemaakt:
Alleen in dit bewustzijn zal Groot-Brittannië de kracht
Tropische produktei.
Zowel Groot-Brittannië als de
kunnen vinden zich aan te passen en’ mde Europa te stu- E.Ë.G.-landen zullen hun preferenties ten gunste van be-
wen naar haar wedergeboorte. De vrijwel unanieme afwij-
paalcle landen moeten opgeven ter wille van een algemene
zing door het Britse Lagerhuis van de federatieve gedachte
vrije invoermogelijkheid, die gepaard gaat met. een ve r-
w erkt vooralsnog benauwend t.a.v. de toekomstige Britse lichting van fiscale belastingen op bijv. koffie, cacao, thee
invloed van binnenuit op de Europese eenwording. In de
en tabak. Eventuele compensatie voor de Gemenebest-
komende onderhandelingen zullen de Britten spoedig hun
landen, Tesp. de geassocieerde gebieden, zal straks in de
bedoelingen moeten ontmaskeren. Macmillanheeft name-
vorm van grotere financiële, technische en sociale bijstand
lijk verklaard dat geen
I
enkele Britse regering aan de
Europese Gemeenschappen zal kunnen deelnemen zonder
moeten worden gegeven in het kader van een grootscheepse
hulpactie, -welke gericht is op alle ontwikkelingslanden,
voorafgaande onderhandelingen over tegemoetkomingen
mcl.
ZuidAmerika.
aan de Gemenebëstlanden, de partners in de E.F.T.A. en
Grondstoffen.
Ook hier is eén liberale invoerpolitiek
de Britse boeren. De oplossingen, welke voor ddze Britse
gewenst. Dit houdt in, dat van Nederlandse zijde verlaging,
voorbehouden kunnen worden gevonden zijn bepalend
z
p
niet afshaffing, wordt gevraagd van de E.E.G.-buiten-
voor het overeind blijven van de E.E.G. als supra-nationale
tarieven op o.a. aluminium, lood en zink. In Groot-Brit-
gemeenschap.
tannië is 80 pCt. van de invoer van grondstoffen vrij van
rechten. Distorsies zijn hier nauwelijks te verwachten.
1.
Co,nmonwealth preferenties.
–
c- Ararischeprodukten van gematigd klimaat.
Het invoer-
Van de totale invoer in Groot-Britannië in 1960 van ca.
regiem zal bij deze produkten worden bepaald door de
f.40 mrd., kwam ongeveer 40pCt. uit de Gemnebest1anden.
gemeenschappelijke landbouwpolitiek in de E.E.G., war
De commonweaith preferenties, welke. ôverigens slechts ca.
nog op wordt teruggekomen. T.b.v. de landen van het
f.
5
mrd. van de export van ae Gemenebestianderi betreffen;
Gemenebest zouden bepaalde toezeggingen kunnen worden
bezitten verschilleide facetten. Bezien vanuit de Common-
gedaan inzake afzetkansen op de Britse markt door tarief
–
wealthlanden, gaat een substantieel gedeelte van de export
contingenten, tenzij compensaties door de zes EEG.-
van deze landen naar de Britse markt, waar deze preferenties
landen worden gegeven. Overgangsregelingen zijn hier
worden genoten. Uit de reaties op de reis, welke door
‘
mogelijk.
–
enkele leden van het Britse kabinet naar de landen van het
d.
Industrieprodukten.
D
tariefcontingenten betekenen,
Gemenebest is gemaakt, is duidelijk gebleken, dat landen
,
dat industriële produkten uit de Commonwealth in een
als Nïeuw-Zecland (zuivelprodukten), Ghana en Nigeria
t)
gelijke concurrentiepositie word,en geplaafst als de conti-
zich ernstig zorgen maken over hun preferentiële positie nentale exportproduktei op de Britse markt. Dit is vooral
en afzetmogelijkheden op de Britse markt. Daarenboven
van toepassing op de Canadese export.
808
Jn beginsel’dienen dëze tariefpreferenties te worden inge-
wisseld tegen algemene tariefverlagingen, waaromtrent
reeds in het kader van de tariefonderhandelingen in het
G.A.T.T. toezeggingen zijn gedaan. Gevaar voor distor-
sies treedt op bij halifabrikaten en eindprodukten afkom-
stig uit Gemenebestlanden met lage lonen zoals ruw-doek
en jute garens respect. textiel en lederwaren.
Landbou win tegra tie.
De landbouwsector zal een wezenlijk,deel moeten blijven
uitmaken van de gemeensçhappelijke markt. Groot-Brit-
tannië zal zijn toeslagsysteem van subsidies aan de boeren
(ca. f. 2,5 mrd. per jaar) en lage rechten moeten opgeven
voor het continentale systeem van relatief hoge consumen-
tenprijzen, gegarandeerd door o.a. een bescherming aan
de buitengrens van heffingen, invoerrechten en contin-
genten. De toetreding van Groot-Brittannië en Denemar-
ken kan een versterk,ng betekenen van het Nederlandse
standpunt, waar in een strikt protectionistische landbouw-
markt met hoge prijzen en overproduktie wordt afgewezen.
Tegenover een prijsstijging van de kosten van levensonder-
houd in Groot-Brittannië met naar schatting 3 pCt., zou
een verlichting van de belastingen kunnen worden bereikt.
Voor het overige gedeelte zullen de exporterende landen
van voedings- en genotmiddelen, zowel de landen van het
Gemenebest als ook Nederland, profiteren van de betere
prijzen, waardoor ongetwijfel.d perspectieven op de
Britse markt worden geboden. Het zal de vraag zijn of de
onderhandelaars er hier zonder overgangsmaatregelen uit-
komen, al zijn de problemen zeker niet onoplosbaar.
E.F.T.,4 -landen.
De Europese Vrijhandelsassociatie, welke opgezet werd
voor het verkrijgen van een onderhandelingspositie, is
een volslagen mislukking geworden. Na het verzoek om
deelname aan de E.E.G. door Groot-Brittannië zullen de
overige leden vande E.F.T.A. geen andere keus hebben
dan eveneens te opteren voor de E.E.G.’Tndien politieke
redenen dit onmogelijk maken, zou de constructie van een
associatie moeten worden bezien. Het is van het grootste
belang, dat alle Europese landen deel gaan uitmaken van
de Europese markt, Het toetreden van de Scandinavïsche
landen tot de E.E.G. zal voor de hout- en papierindustrie
betekenen, dat speciale oplossingen voor de concurrentie-
vraagstukken in deze sectoren moeten worden verkregen.
Ook landen als Israël, Turkije, .Eerland en Spanje zullen
mogelijk deelnemen aan de E.E.G.
Overige problemen en de te volgen procedure.
De verwachting bestaat, dat reeds in september de
onderhandelingen zullen beginnen. Het is zeker de vraag
of deze beperkt blijven tot bovengenoemde problemen van
Commonwealth, landbouwintegratie en aansluiting van
de overige E.F.T.A.-landen bij de E.E.G. Groot-Brittannië
zal zeker mede willen spreken over de sociale en econo-
mische politiek, het kartelbeleid, de harmonisatie van de
wetgevingen en belastingen, het vervoerbeleid, het vesti-
gingsbeleid, het vrije verkeer van arbeidskrachten enz.
Over de procedure staat nog niets vast. in ieder geval is
het bepaaldelijk ongewenst dat dç voortgang van de inte-
gratie tussen de zes landen wordt stopgezet. Dit geldt
bijv. ten aanzien van het overleg dat gaande is over de
landbouwintegratie, het vervoer in de E.E.G. en de ,,equal
pay” bepalingen, welke de obstakels vormen voor de over-
n.
elk aandeel
•
‘Vereenigd
Bezit van
1894′
•
vormt in
feite een
•
deskundig
samengestelde
aandelen—’
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ca. 200 zorgvuldig ge-
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft •U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V VEREENIGD
BEZIT VAN
.18 94
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
23
7
8-1961
809
gang van de eerste naar de tweede etappe. Wellicht zou een
oplossing kunnen worden gevonden in het uitnodigen van
Groot-Brittannië als waarnemer bij de interne besprekingen
in de E.E.G. De E.E.G. kan op deze wijze ook het nood-
zakelijke begrip wekken voor haar denkbeelden.
Het voorstel van de Duitse industrie om in afwachting
van de ongetwijfeld langdurige onderhandelingen, de
interne tariefverlagingen en contingentsverruimingen op
wederkerigheidsbasis tot de E.F.T.A.-ianden uit te breiden,
is niet aanlokkelijk. Deze tegemoetkoming zal het Verenigd
Koninkrijk niet aansporen tot een spoedige aanvaarding
van de meer fundamentele E.E.G.-conceptie.
Evenals
bij
de onderhandelingen over de aansluiting
van ons land bij de E.E.G.-vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven in de Nederlandse onderhandelingsdelegatie
waren betrokken, mag verwacht worden dat ook thans
de industrie ten nauwste bij de komende besprekingen :
worden betrokken.
Overigens kan Europa zich met veroorloven de bespre-
kingen tussen de E.E.G. en Groot-Brittannië tot misluk-
king te doemen. Feitelijk is dit nauwelijks een mogelijk-
heid, waarmede rekening gehouden moet worden.
Perspectieven.
Op de politieke betekenis van de Britse binnentreding
in het huis van de E.E.G. wordt niet ingegaan. Econo-
misch gezien doet de komst van Groot-Brittannië terug-
denken aan de benarde situatie, waarin Frankrijk het
E.E.G.-verdrag heeft aanvaard. Ook Groot-Brittannië
verkeert in een toestand van economische stagnatie, conser-
vatisme en bescheiden monetaire reserves. Zoals Frankrijk
een verjongingskuur heeft ondergaan door de impulsen
van de Euromarkt, zo moge ook Groot-Brittannië haar
expansiekracht hervinden. illustratief is de vergelijking
van de stijging van het nationaal inkomen in een aantal
Westerse landen.
TABEL
L
Stijging van het reëel nationaal inkomen over de periode
1950-1959 (1950 = 100)
Gemiddelde Index
1959
jaarlijkse toename
in pCt.
België
………………
.
127
3
Frankrijk
142
–
4,75
152
5,8
158
6,4
Nëderland
………….
West-Duitsland
189
9,9
Italië
……………..
Groot-Brittannië
119 2,1
Canada
……………
142
47
Verenigde Staten
135
4
Uit deze gegevens blijkt, welke achterstand Groot-
Brittannië in de afgelopen jaren heeft opgelopen. Terwijl
Groot-Brittannië wellicht in vele opzichten voorlopig een
blok aan het been zal zijn .van het spankrachtige continen-
tale Europa, liggen de perspectieven van de aansluiting
vooral in de toekomstige mogelijkheden van de Britse
economie. Niet alleen Groot-Brittannië maar alle Europese
landen zullen hier in de toekomst van kurmen profiteren.
Veel zal van de Britse bereidheid afhangen mede Europa
te stuwen naar haar wedergeboorte.
Een Europees marktgebied van 300 mln, consumenten
dat alle Westeuropese landen zal omvatten biedt uiteraard
ongekende perspectieven voor een doelmatige en efficiënte
produktie. De opgave waarvoor de Europese organen ko-
men te staan om deze markt in zijn grotere dimensies te
doen functioneren is ongetwijfeld verzwaard.
Dit industrieel Europees marktgebied mag zich niet
isoleren van de rest van de wereld. In de wedijver met de
communistische laden zal Europa de herwoniien krachten
moeten inzetten voor de ontwikkeling van achtergebleven
gebieden, mede door het volgen van een open markt
politiek. –
De centrale ligging van Nederland plaatst de Nederland-
se industrie in een unieke positie. Op de Britse markt doen
zich goede mogelijkheden voor, bijv. voor de afzet .van
chemische- en metaalprodukten en voedings- en genot-
middelen. De scherpere concurrentie houdt zeker risico’s
in doch met inspanning van alle krachten zullen deze pers-
pectieven voor de economische expansie van ons land
moeten worden gerealiseerd. De Nederlandse industrie
zal zich daarbij niet tevreden mogen stellen als toeleverings-
bedrijf voor haar Europese concurrenten te fungeren, doch
zal ook haar afzetkansen overzee moeten exploreren.
In de onderstaande twee tabellen wordt een overzicht
weergegeven van de export en preferentiële rechten van
een aantal niet-Europese landen naar hun huidige of
voormalige ,,moederlanden”.
TABEL 2.
Preferenties, die door enkele geselecteerde landen. t.o.v.
Frankrijk en Groot-Brittannië in 1957 werden verkregen
(in procenten)
/
Franse markt
a)
b)
Voormalig Frans West-Afrika
9
53
Equatoriaal Afrika
3
10
Kameroen
…………
9
.
51
Madagascar
…………………….
:
II
55
Marokko
……….. . …………….
14
57
Tunesië
…………………………
14
62
Britse markt
a)
b)
Brits West-Afrika
………………..
6
79 Centraal-Afrika
………………
2 42
Oost-Afrika
………………..
4
90
Unie van Zuid-Afrika
.
…………….
5
53
Australië
………
………………….
.4′
48
de gemiddelde preferentiemarge
het van de preferenties profiterende aandeel van
de totale
export naar ,,het moederland”.
Bron:
,,Economic Survey of Europe”.
MIA
01
Na de rede van Dr. Mcier werd gelegenheid gegeven tot
het stellen van enige vragen. Inzake de vraag naar de rol
van eventuele
politieke druk door de Verenigde Staten
t.o.v.
het verzoek van Groot-Brittannië tot aansluiting bij de
E.E.G., meende de inleider dat de politieke invloed van
de Verenigde Staten niet de belangrijkste factor is geweest.
Wel heeft Kennedy ,,het groene licht gegeven” na de
aanvankelijke bezwaren van de Verenigde Staten tegen een
dergelijke aansluiting. —
RiO
23-8-196 1
TABEL 3.
Aandeel iân de totale expbrt naar voormalige
of
huidigè
,,Moederlanden” a)
1938
1
1950
1
1959
India
………………………..34b)
22
28
Pakistan ……………………..
–
.
14
18
Hongkong’
…………………..4
5
14
Birma
.
……………………..14
4
9
Kenia
……………………….29c)
35
25
Nigerië
………………………67
79
51
Mauretanie
………………….
85
49
81
Noord-Rhodesië ……………….39
48
46d)
Tanganyika
…………………….32
43
35
Oeganda
……………………
–
..
28
20
Ghana
……………………….63
40
31
Unie van Zuid-Afrika ……………34
27
30
Algerië
…………………… . …83
73
82
Marokko
……………………
44
37
45
Tunesië
……………………..56
46
51
Voormalig Frans Equatoriaal Afrika
69
70
58
Madagascar ……………………..79
77
57
Voormalig Frans Kameroen
56
58
53
West-Afrika
79
71
67
Kongo (Leopoidville) ……………84
58
44
Somalië (voormalig Italiaans)
–
75e)
76
Angola
………………………43
31
18
Mozambique …………………..33
34
48
Groot-Brittannië – Gemenebestlanden
Frankrijk
,.
– Franse Gemeenschapslanden
België
– Kongo (Leopoldville)
Italië
– Voormalig Italiaans Trustee gebied
in Somalië
Portugal
– Angola en Mozambique
Inclusief Pakistan
Inclusief Oeganda
Federatie van Rhidesië en Nyassaland
1951
Bron:
,,Direction of International Trade”; United Nations
,,Yearbook of International Trade Statistics”; ,,The Corn-
rnonwealth and the Sterling Area-Statistical
•
Abstracts” en
,,Economic Survey of Europe, 1960″.
Een andere vraag betrof de doorzcttingskracht van het
Nederlandse standp.unt binnen het kader van de
stem ver-
houdingen.
Dr. Meier meende dat Frankrijk, België en
Groot-Brittannië de preferentiële rechten willen beperken
tot de geassocieerde gebieden en de gemenebestianden.
Bij een meer, mondiale visie kan Nederland echter steun
verwachten van West-Duitsland en van de houding van
dc door buitensluiting bedreigde landen.
Max Frank: Analyse inacroéconomique de la fiscalité beige
1913-1958. Editions Dulbéa, Bruxelles 1960, 379 blz.
Met deze macro-economische analyse van het Belgische
belastingstelsel heeft Frank zich een dubbele taak gesteld:
hij onderzoekt in de eerste plaats in welke mate de belas-
tingen invloed hebben op de verdeling van het nationaal
inkomen, op het niveau van de produktiekosten en op de
verdeling van het vermogen in, de private sector van de
volkshuishouding; de tweede fase van zijn analyse bestaat
uit een kritische confrontatie van de gevonden resultaten
met de belangrijkste economische en sociale doelstellingen.
Zijn werkwijze is – zeer globaal – de volgende. Na
presentatie van de kwantitatieve gegevens, vergelijkt schrij-
ver de gevonden cijfers over een reeks van jaren. (Soms
worden deze vergelijkingen in de tijd aangevuld met ver-
gelijkingen met andere landen). De aldus geconstateerde
verschillen worden geïnterpreteerd, waarna tenslotte schrij-
ver zijn waardering van de situatie weergeeft, in de voor
–
komende gevallen gepaard met voorstellen tot verbetering.
Wanneer het boek op de ,,normale” wijze wordt gelezen
– de auteur raadt de niet-gespecialiseerde lezer echter
aan met het laatste hiofdstuk te beginnen – ontmoet
men achtereenvolgens zes hoofdstukken: classificatie van
de overheidsinkomsten; globale analyse van de overheids-
heffingen; macro-economische analyse van de belastingen
op het inkomen der produktiefactoren, van de belastingen
op het vermogensverkeer en van de kostprjsverhogende
belastingen en tot slot: het Belgische belastingstelsel, eco-
nomisch en financieel bezien. De inhoud van dit interes-
sante boek zou nochtans te weinig eer worden aangedaan
wanneer met het bovenstaande werd volstaan. Gezien de
omvang van het werk is het echter niet mogelijk een vol-
ledig beeld van de inhoud te geven; het volgendë geeft
dan ook slechts enkele hoofdlijnen en belangwekkende
conclusies.
Het eerste hoofdstuk bevat goeddeels een uiteenzetting
en verantwoording van de gekozen indeling van de belas-
tingen naar economisch relevante maatstaven en een be-
schrijving van het gebruikte cijfermateriaal, dat ten dele
het Belgische nationale rekeningenstelsel, ten dele een
recente input-outputanalyse tot basis heeft: Het principiële
probleem van de belastingafwenteling wordt door Frank
kort bezien: no. 39 – 39 ter
1);
bij de behandeling van de
kostprijsverhogende belastingen komt hij er nog op terug
(523
-.525).
Schrijver acht het afwentelingsprobleem voor-
alsnog onmeetbaar, zo niet onoplosbaar (39 bis) en zijn
analyse is gebaseerd op de hypothese dat de kostprijs-
verhogende belastingen
ten volle,
de overige belastingen
in het geheel niet
worden afgewenteld.
Met het feit dat de belastingen nu worden onderscheiden
naar. de ,,economische aard” van het belastbare object
en niet naar de mate, waarin afwenteling mogelijk is, wordt
dit probleem intussen niet opgelost: de kwalitatieve con-
clusies die de auteur uiteindelijk uit de resultaten van zijn
onderzoek trekt hebben in het bijzonder betrekking op
de inkomensverdeling; de vraag of en in welke mate een
belasting wordt afgewenteld is essentieel voor de grootte
van de invloed van deze belasting
01)
de inkomensverdeling.
De premies der sociale verzekering worden beschouwd
als overheidsheffingen naar de maatstaf van het inkomen
van de economische subjecten. Het zou ook zeer goed
verdedigbaar zijn geweest een deel van deze ,,parafiscale”
heffingen te zien als kostprjsverhogend
(51
–
54).
Daar
alle vergélijkingen met betrekking tot heffingen naar het
inkomen zöwel in- als exclusief de sociale verzekerings-
premies zijn weergegeven, kan de lezer zijn eigen visie
op deze zaak enig recht doen wedervaren.
In hoofdstuk II komt een globale
vergelijking
van de
drie eerder genoemde categorieën belastingen aan de orde.
Frank onderscheidt de bruto en netto opbrengst van deze
belastinggroepen’ ter bepaling van een globale bruto en
netto belastingdruk. Ter bepaling van bijv. de nettodruk
van de belastingen naar het inkomen, wordt van de
bruto-opbrengst afgetrokken het bedrag van de inkomens-
overdrachten die de Overheid verstrekt naar de maatstaf
van het inkomen. In 1958 bedroegen de Belgische belas-
tingen naar het inkomen, naar vermogenstransacties ea de
kostprjsverhogende belastingen, alle ,,netto”, uitgedrukt
in pCt. van het totaal resp. 36,0, 2,1 en 61,9.
1)
De (groepen van) alinea’s van het boek zijn doorlopend
genumnierd
23-8-1961
811
Nu is het juist een verdienste van dit werk dat het
macro-economische beschouwingen bevat die niet blijven
staan bij dergelijke globale grootheden als vermeld in de
vorige alinea. De autéur .vil met zijn studie eigenlijk de
zeer beperkte waarde van zulke grove grootheden aan
tonen. Dat hij toch enige tabellen geeft over en beschou-
wingen wijdt aan de verhouding tussen belastingopbrengst
en nationaal inkomen (107:111) – aan het nut waarvah
hij op overtuigende gronden twijfelt (101-105) – berust
dan ook slechts op een streven naar volledigheid.
Uit het vele dat de drie volgende – en bëlangrijkste
– hoofdstukken bieden, worden hier slechts enkele opval-
lende resultaten vermeld. De confrontatie ‘ian dë verschil-
lende bestanddelen van het nationaal inkomen met de op
basis van die inkoménsbestanddelen geheven belastingen
toont onder andere, dat de belastingdruk op het inkomen
van werknemçrs is toegenomen door een onvoldoende
aanpassing van de tarieven en belastingvrije minima aan
de geldontwaarding (207-210). Het féit dat de werktiemers
zich in het algemeen nauwelijks aan de belastingdruk
kunnen onttrekken (211) betekent in België een reële en
grote ,,handicap” ten opzichtevan vele overige belasting-
plichtigen.
Zo wordt het relatief zeer lage niveau van de belasting-
druk op het iikomen uit individuele bedrijven, wo. vrije
beroepen, land-, tuin- en bosbouw, voor een groot deel
verklaard uit wat Frank noemt de
fiscale onder waardering
van het belastbare bedrag.
Deze onderwaardering is een
gevolg van belastingfraude, van het legaal ,,ontgaan” van
belastingen en van overeenkohsten tussen de belasting
administratie en groepen belastingplichtigen, bij welke
overeenkomsten het belastbaar inkomen van de groeps-
leden wordt vastgesteld op basis van het inkomen van het
,,marginale lid”. Dat het hier om belangrijke bedragen
gaat blijkt wel uit tabel 53: de belastingderving als hier-
boven bedoeld wordt voor 1953 geschat op ruim B.fr.
10 mrd. (zie 272-288 en 383-395).
Bij de analyse van de belastingen naar het inkomen
der produktiefactoren, gesplitst naar bedrijfstakken, wordt
het begrip ,,technïsche belastingcoëfficiënt” gehanteerd
(367-372;
526-532);
deze coëfficiënt geeft het bedrag van
de additionele opbrengst van een bepaalde belastingsoort,
wanneer de produktie van een bedrijfstak met één eenheid
wordt uitgebreid. Met behulp van dit instrument volgen
enkele interessante berekeningen van de fiscale gevolgen
van wijzigingen in de vraag naar bepaalde produkten.
Deze berekeningen hebben slechts eenbeperkte geldigheid,
doch de schrijver waarschuwt steeds wanneer zijn resul-
taten met de nodige reserve moeten worden beoordeeld.
De belastingen die worden geheven nar de maatstaf
– van het vermogensverkeer (hoofdstuk
lv),
vormen volgens
Frank een bélemmefing vôor een gezonde economische
ontikke1ing: de belastingdruk op vermogensverdrachten
tegen bezwarende titel is belangrijk hoger dan die op
vermogensoverdrachten om niet (i.c. de druk van successie-
recht e.d.) (467-480). Schrijver pleit voor de invoering van
een synthetische vermogensbelasting in België (481-485).
Bij de analyse van de kostprijsverhogende belastingen
blijkt dat de
netto
druk van die belastingen op de export
in 1953 negatief was: – 0,1 pCt. (546). Met behulp van
recente budgetonderzoekingen heeft Frank berekend dat
de druk van de kostprijsverhogende belastingen regressief
is ten opzichte van de consumptie en wellicht progressief
naar de gezinsomvang
(549-553).
Nu zijn de cijfers waar-
uit deze conclusies – met voorbehoud – worden ge-
trokken, veinig overtuigend. Onder andere hier wreekt
zich schrijvers gewoonte de percentages op een decimaal
nauwkeurig te hanteren: de resérves die bij de bespreking
van het cijfermateriaal in acht worden genomen, worden
door deze schijnbare exactheid van de resultaten wel eens
weersproken.
Het laatste hoofdstuk kan als inleidende samenvatting
worden gelezen, hoewel het vaak verder gaat dan het
voorafgaande. Tot slot enkele stellingen uit de samen-
vatting. De kostprijsverhogende belastingen voldoen in
steeds mindere mate aan de eisen van een verantwoorde
sociale politiek: naarmate de welstand van de minst draag-
krachtigen toeneemt, wordt hun inkomen voor een steeds
geringer deel aan primaire levensbehoeften besteed; de
progressie van de kostprijsverhogende belastingen gaat zo
steeds meer verloren (605-607). 1-let Belgische belasting-
stelsel begunstigt de private besparingen sterker dan uit
een economisch oogpunt gewenst is (62 1-626). De struc-
turele begrotingstekorten leveren de Minister van Finan-
ciën over aan de gunsten van de Belgische kapitaalmarkt;
een actieve conjunctuurpolitiek is onmogelijk bij een struc-
tureel te lage belastingdruk.
Dat een betere kennismaking met het hier besproken
boek van harte wordt aanbevolen, moge intussen duidelijk
zijn geworden.
‘s-Gravenhage.
E. L. BCRO.
•
RECENTE PUBLIKATiES
N. V. Drukkerjj en Uitgeverij J. H. de Bussy. International
Organisations,
Amsterdam 1960, 99 blz., f. 4,90.
Attente krantelezers, nijvere functionarissen in vele
geledingen van het bedrijfsleven, ambitiëuze studenten
en vele andere toeschouwers en medespelers van deze
dynamische tijd worden regelmatig geconfronteerd
met namen als V.N., E.E.G., E.G.K.S., F.A.O.,
J.L.O., 1. M.F., Euratom; Benelux en W.E.U. Deze
namen zijn een kleine keuze uit het weelderig groei-
ende aantal internationale organisaties. Vlen zien er
dan ook geen ,,G.A.T.T.” meer in. Met een beschrij-
ving van o.a. doel, organen, publikaties, leidende
functionarissen en adres van 65 internationale orga-
nisaties, die t.o.v. Europa een rol spelen, fungeert
het bovengenoemde boekje als gids in een doolhof.
MEDEDELIf4G.
–
Exportstudieweken op Nijenrode
De rede van Dr. E. W. Meier over de eventuele toe-
treding van Groot-Brittaiwië tot dc E.E.G., welkè elders
in dit nummer is weergegeven, vormde een onderdeel van
het programma, waarmede de eerste exportstudieweken
op kasteel Nijenrode werden afgesloten. Deze cursus is
ten behoeve van functionarissen die een verantwoordelijke
positie in de export moeten bekleden.
Zeventien personen vormden de deelnemers aan de
in twee fasen gesplitste cursus (tweemaal drie weken respect.
in januari en augustus). Het resultaat van het experiment
heeft een continuering in het volgende jaar gerechtvaar-
digd. De cursusduur is echter teruggebracht tot tweemaal
een periode van twee weken, respect. van 8 tot 20 januari
a.s. en van 6 tot 18 augustus as. De aanmelding dient
voor 1 november as. te geschieden bij het secretariaat
van de ,,Nijenrode Export Studieweken”.
812
238-1961
—
—
–
–
GELD-
EN KAPITA&LMAF
Geldmarkt.
–
Reeds sedert de val van Troje is het bekend, dat men
de Grieken dient te vre’zen wanneer zij met geschenken
komen. Het zal nog moeten blijken of de bankiers zich
van deze aloude wijsheid hadden dienen bewust te zijn,
toen in de afgelopen week De Nederlandsche Bank het
verplichte kaspercentage voor de periode 22 augustus!
21 september van 10 op 8 ‘ierlaagde. Dit vrijkomen uit de
renteloze sfeer van ca. f. 150 mln, is ongetwijfeld een ver-
rassing. Weliswaar is in het verleden herhaaldelijk het
kaspercentage verlaagd’bij d6 uitgifte van een staatslening,
maar het motief voor een dei’gelijke verlaging ws ditmaal
weinig duidelijk. De storting ad Fa. f. 295 mln, moest
op de laatste dag van de ,,oude”_ kasreserveperiode ge-
schieden, reeds vorige week waren de saldi der banken
op f. 977 mln, da. f.
235
mln, boven het verplichte bedrag
en bovendien mocht betaling geschieden met schatkist-
papier vervallend in de periode januari/april 1962, een
faciliteit waar cie banken, thans waarschijnlijk weinig ge-
bruik van zullen hebben gemaakt. ‘Het feit dat hiervoor
geen kortérlopend schatkistpapier werd aange/ezen duidt
er wellicht ôp, dat de Stâat van oordeel was, dat de banken
de hieruit in de komende maanden vrijkomende bedragen
nodig zullen hebben voor de te verwachten toeneming
der belastingbetalingen. Deze plegen echter ,pas vooral in
oktober een piek te tonen. –
Men zou wellicht kunnen ménen, dat de Bank voor
Nederlandsche Geineenteii op korte termijn weer eens
met een emissie zou komen, docli ook al ware dit het
geval, dan valt toch
iiauwelijks
aan te nemen,, dat storting
nog in de augustus/september periode zou’ moeten ge-
schieden. Valt er dan uit anderen hoofde een sterke ver-
krapping van de geidmarkt te verwachten?
in de afgelopen week is waarschijnlijk ca. f. 80’mln.
aan schatkistpapier afgelost. In de 3 kasreserveperioden
tussen 22 augustus en 21 november zal •naar schatting
resp. ca
. f. 70 mln., f.
325
mln. enf. 145 mln. aân chat’-,
kistpapier (en andere staatsschuld) vetvallen. Eind oktober,
volgt weer de gebruikelijke kwartaaisuitkering aan de
gemeenten. Voorts is traditioneel de herfst’ eèn gunstige
tijd voor de lopende rekening van de bctalingsbalans,
waarbij de deviezenreserve pleegt te worden versterkt. ‘Al
met al geen factoren die een aanzienlijke verkrapping
zouden doen vermoeden. Tenslotte hebben de banken
altijd’ nog de mogelijkheid in het buitenland uitgezette
gelden te r’epatriëren, een mogelijkheid waar zij o.a.
gezien het geringe netto rendement in Groot-Brittannië en
de Verenigde Staten, d.w.z. na aftek van de nog steeds
hoge swapkosten en ondanks stijgende marktdisconto’s, –
toch reeds gebruik van maken. (Overigens bedenke men,
dat buitenlandse uitzettingen der banken niet alleen in
valuta op de geldmarkten geschieden, maar’ookbijv. door
middel van guldenskredieten). Ook lijkt er nog geen
,
recht-
streeks verband aanwezig met de komende kredietbeper-
king, die immers – ingeval van overschrijding – pag in
oktober tot additionele binding van liquiditeiten der banken
zal leiden.
‘
Toch zal men het motief voor de verlaging wellicht in
deze laatste 2 factoren moeten zoeken. Enerzijds een soort
tegemoetkoming aan de banken, die door de kredietbeper-
king toch reeds ietwat eenzijdig de last van de conjunctuur-
afremming möeten dragen, anderzijds een zoveel mogelijk
tegengaan van een terugvloeien van buitenlandse uitzet-
tingen, o.a. door het ruim houden van’ de geldmarlçt.
Deze is inderdaad nog steeds ruim. Vanhet in het kadet,
van de transactie met het I.M.F. gekochte schatkistpapier
ad f. 290 mln, werd reeds prompt ca. f. 10 mln, aan de
markt afgestoten.
23-8-l61
Kapitaalmarkt:
Hdewel ook op de kapitaalmarkt nog steeds, van ruimte
sprake is, manifesteert zich toch enige verkrapping, o.a:
tot uiting komende in een weliswaar nog zeer lichte, doch
de laatste weken onmiskenbare, rcntestijging. Of deze
ontwikkeling zal doorzetten is geenszins zeker, gezien de
vele onberekenbare factoren, zoals het effectenverkeer met
het buitenland en de mogelijke interventie van ‘de Staat
bij het binden van overtollige middelen. Al te veel inter:
ventie wenst de Staat overigens blijkbaar niet, anders had.
den bij de recente Staatsieningaanzienlijk meer liquiditeiten
kunnen worden gesteriliseerd, bijv. door het bedrag pas
na de emissie vast te stellen.
De’ strijd om de besparing’en wordt op ‘eie fronten ge-
voerd. sadat 1n de afgelopen jaren een aantal banken
naast de terstond opvraagbare- en têrmijndepositorekenin-
gen ook spaarrekeningen hadden geëreëerd, hebben thans
de Rijkspostspaarbank, enkele andere spaan nstellïnen
en de boerenleenbanken beleggingsrekeningen in het leven
geroepen. Of zij de spaarders tot veel additionele bes,pa-
ringen zullen verleiden is’ nog zeer de vraag. Vergeleken
met andere ‘spaarrekeningen is het renteverschil niet zo
erg groot, terwijl de voorwaarden met betrekking tot”
opzegtermijn, minimum i nleg- en terugbètalingsbedragen
enz. veel van de attractie wegnemen. Animeren kan’ echter
op. verschillende manieren gebeuren, ook bij het sparen.
Zo, heeft Robeco in het kader van verdere popularïsering
van het effectenbezit, thans de mogelijkJ
–
ieid geschapen
tot uitgifte van onderaandeeltjes van f.
5
nominaal, waar-
mee dus reeds voor bedragen van – ‘thans – ca. f. 25
belang kan wotden genomen bij vele aandelen tegelijk.
Voor wie zich de grote emissieactiviteit der afgelopen
maanden herinnert is het misschien verrassend te verne-
m’en, dat tot en môt juli tijdens dit jaar voor f. 845 mln.
aan obligaties en f. 108 mln, aan aandelen werd geëmit-
teerd tegen resp. f. 1.092 mln, en f. 134 mln, in dezelfde
periode van ht vorig jaar. De cijfers van vorig jaar werden
echtei’ beïnvloed door enkele zeer grote emissies. ,,Non
numero haec iudicantur sed pondere” wist Cicero re9ds,
er zijn dingén ‘die’ men niet iiaar het aantal maar naar
het gewicht afme’et. Dit dienen ook die commentatoren
te bedenken, die — constaterende dat de resultaten van
de Koninklijke/Shell. groep in het 2e kwartaal verder zijn
gestegen – hieraan de conclusie van een daling van
,
de
winst per aandeel meenden te moeten verbinden. Voor een
‘zinvolle vergelijking moet men natuurlijk wel van gelijke
aandelen uitgaan endus een correctie toepassen yoor de
agiobonus van 10 pCt. van,dit jaar, zoals de Koninklijke
zelf ,trouwens ook heeft gedaan in de verstrekte mede-
‘deling’. hierdoor zijn immers de thans uitstaande aandelen
10 pCt. lichter geworden dan die van vorig jaar. Van
daling per aandeel was dan ook alleen sprake bij omreke-
ning in (gerevalueerde) guldens; uitgedrukt in poriden ‘vas
er een stijging.
‘Op de beurs en op de émissiemarkt is het de laatste
tijd stil. In de verslagweek werd slechts één emissie aan-
gekondigd – vah, de Stoomspinnerij Twenthe – maar
dat was dan’ ook een dubbele: aandelen en converteerlare
obligaties. Met deze laatste werd weer teruggekeerd naar
het sinds lang yerlaten systeem de conversiekoers boven
de bij uitgifte geldende aandelenkoers vast te stellen, zodat
boven de emissiekoers nog geen groot agio wordt betaald.
De obligatièhouder heeft dan naast de voordelen van een’
‘obligatie een kans op koerswinst. Daartegenover staat dan
eei, door het agio iets geringer, rendement dan bij gew6ne
obligaties en koersverlies als geen -conversie plaatsvindt.
ingeval van conversie ‘heeft de onderneming het voordeel
van aandelenplaatsing tegen een per saldo hogere koers
dan bij rechtstreekse aandelenuitgifte. mogelijk zou zijn
geweest. Daartegenover staat dan de kans dat conversie
met plaatsvihdt. ,,It is all in the game”, soms niet.
813
Indexeijfers aandelen 29 dec.
H.
&
L.
11
aug.
18
aug.
(1953
100)
1960
koersen
1961 1961 1961
Algemeen
………………
395
484-383
404
399
Intern, concerns
………….
564
677
–
528
553 549
Industrie
………………..
329
437— 331
369 363
Scheepvaart
…………….
176
223— 174
186 186
Banken
………………..
220
251-218
242
232
Handel enz ..
…………….
149
185 – 150
162 160
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 123,10
Philips G.B.
……………..
1.183’/
4
Unilever
……………….
785
Hoogovens, n.r.c .
………..
A.K.0.
………………..
789
4864 Kon. Ned. Zoulind., n.r.c.
….
1.035
Zwanenberg.Organon
……..
870
29 dec.
H. en L.
11
aug. 18 aug.
1960 koersen 1961
1961
1961 /
Rotterd. Droogdok
……….
467
.
547
1
.
535
Robeco
…………………
f. 237
f. 245
1′. 244
Amsterd. Bank
…………….
392
–
384
369
New York.
Dow Jones Industrials
…….
616
724— 610
723
724
Renteuf and.
Langl. staatsobl. a)
………..
4,20
4,05
4,10
Aand.: internationalen a)
2,80
3,09
lokalen a)
……….
3,38
3,54
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1,50
. ,,,
a)
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
R. L. BOISSEVAIN.
f. 115,30 f. 115,10
1.0034
1.0055
7584
755
9234
9064
3934
388
3
/
4
1.136
1.115 1.030
1.010
Amsterdam Den Haag Rotterdarn
Het nog al maar snel toene-
men van het aantal abon-
nees van het weekblad
Voor het marktonderzoek ten behoeve van tot
ons concern behorende ondernemingen (De
Bijenkorf, HEMA en Perry van der Kar) zoeken
wij een
econoom
chef afdeling commerciële research
Deze funktionaris zal
rechtstreeks onder de
researçhmanager
belast zijn met de leiding
overondermeërvijfeconomenen een wiskundige.
Werkzaamheden:
Het marktonderzoek in ons concern omvat:
• vestigingsplaatsonderzoek in het kader van de
expansie op korte en lange termijn
• bestudering van de strukturele veranderingen
in de detailhandel
o bestudering van koopgewoonten en
klantengedrag
0
omzetramingen
o assortimentsvraagstukken
• onderzoek met betrekking tot reklame en
reklame-resultaten
• image-onderzoek..
Vereisten:
Een veelzijdige en langdurige ervaring op het ge.
bied van marktonderzoek.
De honorering is in overeenstemming met de
hoge eisen, die wij aan de vervulling van deze
funktie stellen. –
Gegadigden wordt verzocht eigenhandig geschre-
ven sollicitaties, met een uitvoerige beschrijving
van de loopbaan en voorzien van een recente
pasfoto, te rchten aan de Centrale Personeel-
afdeling te Amsterdam.
de Bijenkorf
814
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
specifiek de belangen van
de particuliere belegger be-
hartigt, in een behoefte
voorziet.
Te verwonderen behoeft dit
eigenlijk niet, want Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het is in begrijpelijke
taal geschreven en zeer
overzichtelijk van indeling.
Vraagt toezending van gratis
proefnummer.
*
Abonnementen (per jaar
f. 19,.—; p. kwartaal f.
5,50)
kunnen elk kwartaal ingaan
en dienen te worden opge-
geven bij de Administratie
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Schiedam.
1
23-8-196 1
GENEENTE HgLvERSW1
Het Ministerie
van Defensie
(Marine) vraagt een
Ë’CONOOM
voor het uitvoeren van bedrijfseconomische onderzoekingen
en het geven van advies in organisatorische zaken. Docto-
raal examen economie (bedrijfseconomische richting) ver-
eist. Leeftijd tot 40 jaar, salariering afhankelijk van erva
ring.
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder no. 5939/7188
(in linker bovenhoek van env. en brief) aan het bureau
Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins Maurits-
laan 1, ‘s-Gravenhage.
Burgemeester en wethouders van Hilversum roepen
sollicitanten op voor de functie van
sociaa-wetenschappeIijk
onderzoeker
bij het bureau voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek
ter gemeentesecretarie.
Academische opleiding is vereist. Ervaring in het toe-
gepast sociaal-wetenschappelijk onderzoek strekt tot
aanbeveling.
Salaris afhankelijk van opleiding en ervaring.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen in te zenden aan
de burgemeester van Hilversum binnen veertien dagen
na verschijning van dit blad.
C3C0O0*OÛO*O0OD0000OO
–
OC3O*C3*00O0*000C0000 )0.OG
DE TWENTSCHE BANK
vraagt vôor haar hoofdkantoor te Amsterdam
twe e
döctora’ndi
econo-m
-ne
.
.
waarvan één voor
,
bedrijfseconomische werkzaam-
heden zoals kostprijsberekening, budgettering e.d.
en een voor bedrijfs-organisatorische werkzaam-
heden zoals administratieve automatisering, proce-
dure-onderzoek e.d.
Leeftijd tot 30 jaar.
$chrfteljke sollicitaties te richten aan de afdeling Personeel-
zaken, Spuistraat
138-150,
Amsterdam.
4 bouneert
(1
op
E ECO’4O4ST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. ‘M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof.
H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Venijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. p. Post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f.20,10.
*
Abonnementen worden “aan-
genomen door de boekhandel
en dôor uitgevers’
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
23.8-1961
‘
815
Voor het sluiten
van zakjes.
HET hechtapparaat voor het moderne: kantoor!
De BOSTITCH. B 8 ‘kantoorhechtmachine,
met handige nietles-wipper
Hechten met de BOSTITCH B8, met handige nietjes-
wipper, gaat sneller en is steviger dan het gebruik van de
ouderwetse paperclips, die bovendien een stapel pape-
rassen in de linkerbovenhoek meer dan twee maal zo dik
maken. En—wat bij elkaar hoort, blijft ook hij elkaar!
Het verwijderen van nietjes is heel eenvoudig, want dit
sierlijke hechtapparaat is voorzien van een nietjes-wipper.
Hiermede kunt U aan elkaar gehechte papieren ook weer
heel gemakkelijk los maken en hergroeperen.
Bruikbaar op zo vele manieren, als .hechttang of—als U het
voetstuk van de B8 geheel openklapt—als tacker om b.v.
papieren op een bord of aan de wand te bevestigen.
Vraagt Uw kantoorboekhandelaar om zo’n handige
BOSTITCH B8. Mocht hij ze niet in yoorraad hebben vraag
ons dan even om adressen van leveranciers in
Uw
woonplaats.
Alleen-importeur:
BOSTITCH
DEKKER-VERPAKKING
N.V.
W.Fenengastroot 21, Amsterdam
Tel.
59765 (4
lijnen)
hechten beter—hechten sneller
* gedeponeerd handelsmerk
_-
–
‘•’:-
‘
)1
or
!
fl
816
23-8-1961