Economisch -Statis
B
Migratie en bevolkingsstructuur
*
Europese overpeinzingen
•
Drs. P. Mourik
Curveprjzen en woningbouw
*
Drs. H. A. Mastenbroek
De betekenis van de transferabele
guldenszone
Prof. Dr. A. Kraai
Economische kroniek van Indonesië
• _______
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT –
•
• 41eJAARGANG,
No. 2041
WOENSDAG 1 AUGUSTUS 1956
J
Spui
strut
11
Amsterdam
KAS..ASSOCIATIE N.V.
Safeloketten
sVERZE1(E,
Fm
1
A
LIV 1115V t R lIKE RING
8
ANK SC’
C
O
LLECTIEVE
J
~
H. BRONS
Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80*
MAURITSWEG 23
ROTIERDAM
Waardepapier
EFFECTEN CHEQUES
*
BOEK, STAAL-, STEEN EN OFFSBTDRUKKERII
C. Chevalier
Rotterdam
Piekstraat
24,
Tel. K 1800
-77700
(;
lijnen)
R. Mees & Zoonen
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam. ‘s-Gravenbage
Delft
–
Schiedam- Vlaardingen
Alblasserdam
Financiering van invoer,
uitvoer en transito
Alle assur’ntiën
Beleggingen en
vermogensbeheer
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de
Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België: Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese
Rijksdelen
(per zeepost)
f.
29,—, overige landen f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar. Losse nummers
75
ct.
Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141. Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom).’ De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. ron den Berg: Ch.’ Glas:; L. M. Koyck.
H. W.
Lambers;
J. Tinbergen; F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit:
Adjunct
Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F.
Collin;
J.
E. Menens de
Wilmars;
J.
van Ticheten; R. Vandeputte;
A.
Vlerlek.
Bevolking, en bevolkingsstructuur in 1971
(A = zonder migratie; B = met migratie a))
Omschrijving
Ierland
N
1e7-
Italië
gat
ver-
.
Konink-
‘rijk
West-Duits-
an.
A Bevolking in mln.
3,66
12,91
53,6
10,72
53,4
51,0
B
Bevolking in mln.
2,91
12,41
51,9
9,81
‘52,9.
52,9
index: A – 100
80 96
97 92
’99
104
A
Eeroepsbev. in mln.
‘2,20
7,97
34,4
6,58
‘
‘
‘33,4
31,6
B
Beroepsbev. in mln.
1,70
7,64
33,2
5,92
33,1
32,9
77
96 96 90
99
104
Leeftijdsverdeling beroeps-
–
‘Index: A
=
100
……..
bev. per 1.000:
718 707
689 723
‘643’
673 667
704 684
717
643
,
676
.
282
293
311
:277
357′
327
A
45-64 jaar
……….
333
296
316
,
283
357 324
A
,,Last ouderen” per
A
15-44 jaar
…………..
B
15-44 jaar
…………..
1.000beroepsbev.
..
185
198
203
‘
171
281
283′
B
45-64 jaar
………….
B
.,,Last
ouderen” per
1.000 beroepsbev.
..
240
205
211 190
283
281
Index: A
=
100
..
130
103
104
111 101
\99
A
,,Last jongeren” per
1.000 beroepsbev.
—
‘
482
423
353
466
.
316
331
B
,,Last jongeren” per
1.000 beroepsbev.
-.
479 420
354
.
468
316
328
Index: A
=
100
….
99 99
100 100
100
99
a) Uitgangspunt is voor Ierland een netto-emigratie ‘van dezelfde jaarlijkse
omvang als in 1946-1951; voor Nederland, Italië, Portugal en Engeland een netto-
emigratie van resp. 20.000, 75.000, ca. 35.000 en 25.000 personen per.
jaar. Voor West-Duitsland is uitgegaan van een jaarlijkse netto-irnmigratie van 100.000
personen.
1 augustis
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
f691
Migratie en bevo1kingsstructuur
Het O.E.E.C.-rapport över de toekomstige ontwikke-
ling der Westeuropese bevolking van welks inhoud wij
een vorig maal op deze plaats melding maakten
1),
heeft
ook een hoofdstuk gewijd aan de invloed van de migratie
op de bevolkingsomvang en -structuur in de weinige
landen- de emigratielandenlerland, Nederland, Italië,
Portugal en Engeland, èn het immigratieland West-
Duitsland -, die daaromtrent gegevens konden ver-
strekken. De migratiecijfers waarvan is uitgegaan,
berusten meestal op ervaringen in het verleden; voor
West-Duitsland echter is een
arbitrair cijfer aangehou-
den, dat geen ander doel
had dan een voorstelling
van de veranderingen, die
de migratie met zich zou
brengen, mogelijk te maken.
Hoewel dus in geen enkel
.geval zekerheid bestaat dat
migratie zal plaatsvinden
in een mate als waarvan is
uitgegaan, is het betreffende
deel van het. rapport ter
bepaling van -de gedachten
van voldoende belang om
er enige . aandacht aan te
schenken.
Zoals nevenstaande tabel
doet zien zijn de verschillen,
voortvloei’end uit migratie,
voor een tweetal landen, ni.
Engeland en West-Duits-
land, gering dan wel te ver
–
waarlozen. Voor Engeland
geldt dit zowel ten aanzien
van de omvang als de samen-
stelling der bevolking, het-
geën een gevolg is van het feit, dat de emigratie uit dit land
in twintig jaren tezamen slechts 1 pCt. der gemiddelde.
bevolking zal omvâtten. In West-Duitsland daarentegen
doet de immigratie de bevolking en de beroepsbevolking
met 4 pCt. stijgen; zij oefent echter vrijwel geen invloel
uit op de ,,last der jongeren en ouden van dagen”. Dit
komt, omdat de in hoofdzaak uit Oostduitse vluchtelingen
bestaande immigranten wat leeftijd betreft minder aan
selectie onderhevig zijn dan doorgaans bij emigratie
het geval is.
Van demografisch gezichtspunt bezien is Ierland het
‘) zie ,,E..S.B.” van 25 juli jI., blz.
675.
meest interessant. De iiv1oed der aanzienlijke emigratie
uit dit land moge, behalve uit het staatje, •bljken uit
hetgeen er zou gebeuren, indien-de emigratie zou worden
stopgezet. In dat geval zou ni. de totale en de beroeps-
bevolking van 1951 tot 1971 ii plaats van een daling
met resp.
1,5
en 1 â 2 pCt. een stijging te zien geven van
resp.
23,5
en 27 -â 28 pCt. Bovendien zou de beroeps-
bevolking naar samenstelling aanzienlijk jonger worden.
Aangezien het aantal ,,ouden van dagen” bij stopzétting
der emigratie vrijwel even groot zou zijn als bij voort-
gang, zou hun aantal ner
1.060 personen der beroeps-
bevolking over genoemd
tijdvak met 15 pCt. dalen
in plaats van te stijgeif met –
10 pCt. Tenslotte zou het
aantal lieden beneden 15
jaar met 24 pCt. stijgen,
terwijl het bij voortzëtting
der emigratie op de huidige
voet met 5 pCt. zou terug-
lopenj’ Niettemin zou de
,,last der jongeren’s overhet
tijdvak even zwaar blijven.’
\(oortzetting der ’emigratie
zal uiteraard leiden tot een,
-‘uit de tabel duidelijk’, blij-
–
kende, inkrimping en ver-
oudering ‘der bevolking.
:In. mindere mate is, dit
alles
,
het geval in de overige
emigratielanden. Emigratie
‘uit Nederland, Italië ..,en
Portugal in. een mate als
onder de tabel is. aangegeven
zou de totale bevolking in
deze landen met resp. 0,5,
1,8 en’ 0,9 mln of met rondi,2 maal de netto-emigratie
doen dalen, terwijl de daling der beroepsbevôlking
resp. 82, 89 en 88 .pCt. der netto-emigratie zou bedragen.
Ook in deze landen zal bij emigratie ‘de beroepsbevolking,
zoals de tabel doet zien, wat oflder en de ,,,last der ouden
van dagen” wat zwaarder.
worden. Deze verzwaring
zou bij de gegeven emigratiecijfers, die voor Nederland,
Italië en Portugal over een tijdvak van twintig jaren’neer-
komen op een emigratie van resp.
3,5,3,1
en8,2.per100
inwoners, resp. 3,1, 3,6 en 11
.
pCt. bediagen.
–
.Deextra,
aan de emigratie toe te schrijven, ,last” is dus in- deze
landen ongeveer gelijk aan -het percentage der. bevolking
dat emigreert.
INHOUD
Blz.
.
Blz.
Migratie en bevolkingsstructuur ……………691 Ëconouiisöhe ‘kroniek vaii Jidonesië,
‘door Prof
Dr. A. Kraai . ………………………… 699
Europese overpeinzingen,
door T.T.X
.
……….
693 Verkort jaarverslag van het Nederlandsch Eco-
• nomisch Jnstituiit over 1955 ……………..703
Curveprijzen en woningbouw, door Drs. P. ‘Mourik 695
Geld- en kapitaalmarkt,
‘door Drs. J. C. Brezet..
705
De betekenis van de :traiferabele guldenszone,
De Belgisch geld- en kajitaalmarkt in mei en
– door Drs. H. A. Mastenbroek……………….
697
juni
1956, door Dr. L. Delnzotte ………………
706
U L,U1LtL,.,X11 V
JJADtJ1J
UJJ14′
,
–
692
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 augustus 1956
DE ARTIKELEN VAN DEZE
\
7
EEK
Europese o velpeinzingen.
In het achterliggende jaar is het zuiver militair denken
in West en Oost aangevuld met de gedachte der concur-
rerende co-existentie. Het is vooral Oost geweest dat de
stoot tot deze nieuwe situatie heeft gegeven. De feiten
zijn thans iodanig, dat van een ernstige economische
uitdaging aan het Westen mag worden gesproken. Het
Westen, meer in het bijzonder: de Atlantische Statenge-
meenschap, vérkeert sinds
1945
in ,,de derde ure des ge-
vaars”. Het eerste en tweede gevaar van resp. economische
ineenstorting als gevolg van oorlogsschade en ontredde-
ring en het groeiend militair potentieel der Sovjet-Unie
heeft het Westen door gezamenlijke actie kunnen keren.
Tegen het derde gevaar, dat in de economische .iitdaging
der Sovjets ligt opgesloten, dient een ,,economische pa-
raatheidsstrategie” te worden gevoerd, gebaseerd op de
volgende beginselen: 1. de noodzakelijkheid van een on-
derzoek naar de conjuncturele situatie der Atlantische
naties en van een gezamenlijke conjunctuur- en ontwikke-
lingspolitiek; 2. het harmonisch in het actieprogramma
inpassen van het tot ontwikkeling brengen der ,,achter.
lijke” gebieden; 3. Westerse naties moeten beschikken
over een regelmatig aan te vullen reservoir âan investe-
ringsmiddelen resp. fondsen voor hulpverlening; 4. de
gezamenlijke actie zal haar neerslag moeten vinden in
een organisatievorm van grote efficiency en souplesse.
Drs. P. Mourik, Curveprjzen en woningbouw.
De laatste tijd dreigt de bouw van arbeiderswoningen
te stagneren door de curveprjs. Onder de curveprjs wordt
de norm verstaan waaraan de aannemingssom, dus de
prijs waarvoor de aannemer bereid is te bouwen, wordt
getoetst. Deze curveprjs heeft een negatieve invloed op de
kwaliteit van de woningen, want als de aannemingssom
erboven ligt worden bezuinigingen aangebracht, door
minder werk of goedkoper materiaal. Onjuist is de op-
vatting dat de curveprijs ook wordt gehânteerd om de
lonen ei de prijzen van bouwmaterialen te beheersen.
Men kai weliswaar de prijzen en daarmede de huren van
nieuwe arbeiderswoningen beheersen, maar niet de prij-
zen van de produktiefactoren, welke ook in alle andere
sectoren van de bouwnijverheid, waar de
prijzen
van de
eindprodukten niet worden beheerst, een aanwending
vinden. Een bezwaar van de wijze van huurbeheersing
is bovendien, dat deze teveel vanuit één punt geschiedt,
nI. door de ambtenaren in Den Haag. Beter ware de
hoogte van de aannemingssom en de kwaliteit van de
woningen over te laten aan het inzicht van de woning-
bouwcorporaties, de gemeenten, de institutionele en de
particuliere beleggers.
Drs. H. A. Mastenbroek, De betekenis van de transferabeie
guidenszone.
Nederland heeft een transferabele guldenszone inge-
steld. Hiermede is de bestedingsdwang opgeheven voor die
landen, die door ons land tot deze zone zijn toegelaten.
Technisch is dit zo geregeld, dat de guldens, die bank-
instellingen gevestigd in de landen die tot de transfe-
rabele guldenszone behoren op hun akkoordrekeniugen
hebben ontvangen, mogen worden overgeboekt naar ande-
re in guldens luidende akkoordrekeningen van banken ge-
vestigd in landen, die tot de transferabele guldenszone be-
horen. De landen, die tot deze zone behoren, kunnen ei-
kaar dus voortaan in guldens betalen. Of van de transfera-
biliteit van de gulden veel gebruik zal worden gemaakt,
moet worden afgewacht. De mogelijkheid is nu aanwezig,
maar het belangrijkste is, dat ons-land de beperking van
het gebruik van guldenstegoeden van buitenlandse bankin-
stellingen tot besteding in Nederland voor een groot aantal
landen heeft opgeheven en daarmede een stap heeft gezet
op de weg naar een vrijer internationaal betalingsverkeer.
Prof. Dr. A. Kraai, Economische kroniek van Indonesië.
Schr. bespreekt de ontwikkeling in het tweede kwartaal
van 1956. Op de handelsbalans had de prijsdaling van
rubber en de kwantitatief gedaalde uitvoer hiervan een
zeer ongunstige invloed; als de exportopbrengsten weer
wat verbeteren en de waarde van de import terugloopt,
behoeft de ongunstige situatie niet duurzaam te zijn, mits
infiatoire spanningen worden vermeden. De kansen tot
het verkrijgen van buitenlandse leningen worden voor
Indonesië gunstiger. Uit de preambule van het wetsont-
werp- ,,Buitenlandse Kapitaalinvestaties” blijkt, dat de
Regering het gewenst acht buitenlandse investeerders
faciliteiten en garanties te verlenen voor hun kapitaal.
Aan buitenlandse industriële ondernemingen en cultuur
–
ondernemingen wordt gegarandeerd, dat zij niet binnen
resp. 20 en 30 jaar genaast zullen worden. De laatste 5 jaar
is de industriële produktie sneller toegenomen dan die van
het grootlandbouwbedrijf; dit is o.a. een gevolg van de ge-
voerde economische politiek. Schr. gaat in op de vraag,
hoe Vanuit nationaal economisch gezichtspunt beoordeeld
kan worden wanneer vestiging van een eigen industrie
gewenst is. –
– SOMMAIRE –
Méditations européennes.
La coexistence se faisant la concurrence qui existe-
entre l’occident et l’orient de l’Europe comporte un défi
économique de l’Union Soviétique, auquel l’occident doit
parer avec une stratégie de préparation économique.
L’auteur indique les principes de cette stratégie.
Drs. P. Mourik, Prix de norme imposés et constructioh
d’habitations.
L’auteur critique le système de prix imposés appliqué
en Hollande lors de la construction d’habitations ou-
vrières et qui conduit â une diminution de la qualité
de ces habitations.
Drs. H. A. Mastenbroek, L’importance de la zone dufiorin
transférabie.
La Hollande s’est décidée â rendre le florin transférable;
ainsi est annulée la coercition quant â l’endroit d’utili-
sation des devises. Dans cet article l’auteur expose l’impor-
tance de cette nouvelle réglementation.
Prof Dr. A. Kraai, Chronique économique de i’Indonésie.
Dans cet article ii est fourni une vue d’ensemble du
développement de l’exportation et de la balance des
comptes. Ensuite il est question du préambule du projet
de bi portant sur les investissements de capitaux étrangers.
Puis l’auteur insiste sur la question si l’industrie ne s’est
pas développée de trop ces dernières années par rapport â
l’agriculture.
1 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
693
Èuropese overeinzingen
Dat in het achterliggende jaar de koude oorlog van
karakter is veranderd, wordt thans wel algemeen aan-
vaard. De nieuwe term, ,,lauwe vrede”, duidt weliswaar
aan, dat het oordeel over de temperatuur in de inter-
nationale politiek nog niet onverdeeld, optimistisch is;
een feit is echter, dat in West en Oost het zuiver ilitair.
denken heeft plaatsgemaakt voor, Qf voorzichter: is
aangevuld met de gedachte der concurrerende co-existen-
tie. Op welke motieven dan ook, het is vooral Oost ge-
weest, dat de stoot tot deze nieuwe situatie heeft gegeven;.
de huidige leiders der Sovjet-Unie hebben bij diverse
gelegenheden openlijk de overtuiging uitgesproken, dat
de ,,normale” economische ontwikke
ij
ng voldoende zal
zijn om het Westen zijn superioriteit te doen verliezen.
Bewijzen van de inderdaad, respectabele economische
kracht der Sovjet-Unie zijn tevens reeds in ruime mate
beschikbaar.
In feite openbaart zich deze nieuwste editie der Rus-
sische uitdaging aan het Westen in twee vormen. De eerste
betreft het economisch ontwikkelingsproces als zodapig:
de Sovjet-leiders zijn van opvatting, dat, hun economisch
stelsel, waarin het particulier initiatief geheel onder-
geschikt is gemaakt aan een van staatswege geleide cén-
trale planning, een snellere ontwikkéling garandeert dan
het Wésters systeem van ,,geordende vrijheid” ooit moge-
lijk zal maken, een ontwikkeling bovendien, die zonder
schokken verloopt. De tweede vorm hangt nauw samen
met de eerste, doch is van meer pragmatisch karakter:
op grond van zijn sterk toegenomen economisch poten-
tieel is de Sovjet-Unie (daarbij tevens ‘puttend uit de
hulpbronnen der Satellieten) bij machte gebleken, thans
op de wereldmarkt te verschijnen en. aldus Westerse
belangen rechtstreeks in het geding te brengen: aanbod
aan ,,derde” landen, met name de zgn. onder-ontwikkelde
gebieden, van kapitaalgoederen (en wapens!), in de vorm
van schenkingen of op zeer voordelige kredietvoor-
waarden; aanbod van technische bijstand in ontwikke-
lingsprojecten; aankoop van grondstofoverschotten waar-
voor in het Westen geen afzet kan worden gevonden.
Welke zijn de perspectieven voor het Westen om de
jongste Russische uitdaging met succes tegemoet te
treden?
Men moet de gevaren van de ontwikkeling in de ver
–
houding West-Oost, van de accentverschuiving in de
richting der economische strategie, niet onderschatten.
Op het gelied der econdmische ontplooiing als zodanig
heeft de Sovjet-Unie reeds veel gepresteerd. Weliswaar
is een betrouwba,ar en met Westerse statistieken vergelijk-
baar beeld van de Sovjet-economie, in het bijzonder
het nationaal produkt en de besteding daarvan, zeer
moeilijk verkrijgbaar; bekend is echter, dat vanaf de
afkondiging van.het eerste vijfjarenplan (1928) tot kort
voor de tweede wereldoorlog – de periode waarin het
Westen de Grote Depressie te doorstaan had – de
Sovjet-produktie zich regelmatig en snel heeft ontwikkeld;
vooral de industriële produktie steeg jaarlijks met per-
centages boven de 10, gevolg van een systematische
concentratie der nationale middelen op enorme inves-
teringen in de zware industrie. Na een breuk tijdens de
oorlogsjaren gingen de zaken reeds spoedig op dezelfde
voet voort. De bevoordeling van de zware industrie –
door de ,,Malenkow-periode” slechts even onderbroken
-, samen met de instandhouding van een omvangrijk
militair apparaat, hebben de 1vernstandaard van de
bevolking stelselmatig laag gehouden; de landbouw is
bovendien voortdurend een knelpunt gebleven; maar hoe
zWaar wegen deze factoren in een maatschappij waarin
nie’mand’ ongéstraft uit het keurslijf van het ‘systeem kan
stappen? Stellig veel minde.r. zwaar dan in de ‘landen van
het Westen, waar, op straffe van.inflatie en de nasleep
daarvan, de diverse claims op het nationaal produkt
zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen, met
alle consequenties van dien voor het tempo der, qntwikke-
ling. De Sovjet-Unie heeft zich in 30 jaren tijd opge-
werkt tot de tweede industriële nachtv,an de. wereld.
Het jongste
vijfjarenplan
zet ,de’ traditie van zijn voor-
gangers voorl. Zelfs indien het niet integraal.zou worden
gerealiseerd – met name de doelstellingen o6r de land-
bouw ljkei te,, ‘hodg gegrepen -, ligt eén
y
erdere snèlle
ontplooiing der produktie als géhel in de lijn der ver-
wachtingen. Wellicht ‘zal het’ beeld ‘van deze verdere
expansie
(
er anders uitzien dan tot nu t’oe het geval was,
omdat de ruime beschikbaarheid van arbeidskrachten in
de achterliggende decennia—naast de rijkdornaannatuur-
lijke. hulpbronnen een der belangrijkste or
facten. bij de
snelle stijging van het pationaal produkt – geleidelijk
heeft plaats gemaakt vooi en toestand van ,,full employ
–
ment”. De consequentie wordt door.de Sovjet-leiders
echter reeds getrokken: demobilisering van edn deel der
strijdkrachten ten bate van de civiele produktie, naar
verluidt vooral de landbouw (onder behoud van het
militair potentieel, als gevolg van oiierschakeling ‘op de
modernste conceties der nucleiire strategie en tactiek!),
ontwikkeling der atdornenergie, voortgaande elektrificatie,
invoering van ,,automation” in verschillende produktie
;
piocessen. Waar dé groei van de produktie in’ liet Westen
(Noord-Amerika én West-Euröpa tezamen genomen)
tot hu toe slechts in uitzonderingsgevallen de Russische
stijgihgspércentages ,heeft kunnèn halen, ligt de coi1c[usie
voor de hand: de Sovjet-economie is qua, produktie-om-
vang ‘doende de Westerse met rasse schreden in te halen
en kan op den’duur’ook het grote verschilin levensstandaard
wellicht overbruggen, wanneer ni. de reeds zolang volge
houden ,,omweg-prôduktie” tot haar logische resultaat
in de vorm van eindprodukten yoor de consument zou
kunnen worden gevoerd zQnder de bestedingen voor
investeringen en defensie in gevaar te brengen. Zoals
iedere economische bespiegeling heeft ook deze zijn vele
,,ceteris paribus”-clausules. De feiten zijn evenwel zo-
danig, dat inderdaad van een ernstige economische uit-
daging aan het Westen mag worden gespro,ken.
Deze appreciatie blijft geldig ook wanneer men zich
beperkt tot de praktische situatie van het ogenblik. In de
achterliggende maanden hebben
•
diverse Sovjet-leiders
zich in de l&nden van Zuid-Oost-Azië en het Midden-
Oosten ontpopt als handelsreizigers van kaliber: de
concurrentiestrijd met het Westen is aldus in vitale’ ge-
lieden openlijk ingezet. ‘Weliswaar maakt het totaal der
Sovjet-activiteit nog een fragmentarische indruk —’hier
een aanbod tot oprichting van een staalfabriek mét ge-
lijkertijd een lening op gunstige voorwaarden, daar één
aanbod tot hét zenden van teclnici,’ elder ‘eer ‘het
opkopen vansurplussen ‘aan rijst of katoen -, tèrwijl
voorts een globale séhatting der uitstaahde ‘Russische
commerciële verplichtingen ongetwijfeld een cijfer zou
tonen, dat bij de Westerse belangen in de betrokken ge-
694
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
augustus 1956
bieden voorshands niet in de schaduw kan staan; een feit
is echter, dat in de ogen der betrokken landen, die vrijwel
zonder uitzondering welvaartsverhoging als primordiaal
belang zien, economisch gesproken de Sovjet-Unie het
schoolvoorbeeld is van een land dat een toestand vat
onderontwikkeldheid snel en doelmatig heeft weten te
elimineren. Een ander element, dat het Westen in de
concurrentiestrijd in een nadelige positie plaatst, wordt
gevormd door de reeds genoemde gunstige voorwaarden,
waarmede de Sovjet-concurrentie kan werken. Ziet men
af van de mogelijkheden tot hulpverlening, waarover het
Westen beschikt – een aangelegenheid .die meer in het
politieke vlak ligt – dan is de situatie commercieel ge-
zien nu eenmaal deze, dat het Westerse bedrijfsleven zich
niet kan losmaken van kostprijs- en rendementsberekenin-
gen, terwijl de Sovjet-Unie zich dit wèl kan veroorloven.
Ten slotte dient nog aangestipt, dat de economische
penetratie der Sovjets in ,,derde” landen, ,,neutrale”
landen of hoe men ze ook wil betitelen, ondanks het nog
verbrokkelde beeld en ondanks het feit, dat de Westerse
conjunctuur de gevolgen van de concurrentie nog niet
merkbaar ondervindt, veelal tevens politieke penetratie
betekent, waardoor ook indirect,, voor de verdere toe-
komst, de Westerse belangen in het geding worden
gebracht.
Zo verkèert ‘dus het Westen, meer in het bijzonder:
de Atlantische Statengemeenschap, sinds 1945 in ,,de
derde ure des gevaars”. Het eerste na-oorlogse gevaar
was dat der economische ineenstorting als gevolg van
oorlogsschade en ontieddering. Het werd door krachtda-
dig gezamenlijk ingrijpen terzijde gesteld; de rol, die de
O.E.E.S. (met de Verenig,de Staten en Canada als ,,assoc-
iated members”) in het na-oorlogs herstel heeft ge-
speeld, eerst via de verdeling van de dollarhulp, later via
regulering van het Europese handels- en betalingsver-
keer, is overbekend. Het tweede gevaar, opgesloten in
het sinds 1945 niet verminderd, integendeel nog groeiend
militair potentieel der Sovjet-Unie; werd eveneens door
gezamenlijke actie geëcarteerd; de N.A.V.O. (met dit-
maal de Verenigde Staten en ‘Canada als volledig lid)
fungeert via een zorgvuldig opgebouwd systeem van
collectieve veiligheid, als een ,,deterrent to agression”,
waarvan de betekenis vooral sinds de ontwikkeling van
nucleaire strijdmiddelen ieder duidelijk ‘is. Welke ge-
zamenlijke reactie past thans tegenover het nieuwe ge-
vaar, dat in de economische uitdaging der Sovjets ligt
opgesloten?
Het antwoord op deze vraag is nog niet beschikbaar.
Wel heeft dè N.A.V.O.-Raad, in mei ji. op miisterieel
niveau bijeen, een belangwekkend initiatief genomen.
De klimaatsverandering in de situatie West-Oost erkèn-
nend, en zich baserend op artikel 2 van het Noord-
Atlantische verdrag, dat in nauwe samenwerking op niet-
militair gebied voorniet, heeft de 1aad ,,Drie Wijzen”
aangewezen, t.w. de Ministers van Buitenlandse Zaken
van Canada (Pearson), Italië (Martino) en Noorwegen
(Lange), die aan deze samenwerking nadere inhoud
.moeten trachten te geven. Hun werkzaamheden zijn
echter nog niet in concrete voorstellen geresulteerd;
uit persberichten is gebleken, dat dat ook nog wel enkele
maanden op zich zal laten wachten.
Verder speculeren staat derhalve Vrij. Een belangrijk
aspect van de gegeven situatie is, dat voor het Westen
de opstellin,g van een ,,economische” strategie moeilijker
zal zijn dan die van seen militaire B geweest (en nog is).
In de eerste plaats organisatorisch. Immers, terwijl de
stoot tot het nieuwe terecht moet uitgaan van de
N.A.V.O.,,de meest effectieve na-oorlogse organisatie
van collectieve veiligheid, voltrekken zich de
bestaande
vormen van economische samenwerking in tal van
andere organisaties, die – de Westerse vrjheidsgedachte
getrouw – uiteenlopende gezichtspunten, lidmaatschap-
pen en soms ook belangen laten zien de O.E.E.S. (inclu-
sief E.B.U. en Code voor liberalisatie van het handels-
verkeer), het Internationale Monetaire Fonds, de Inter-
nationale Bank voor Herstel ei Ontwikkeling, het
,,General Agreement on Tariffs and Trade” (Gatt), het
nog in discussie zijnde ,,Special United Nations Fund
for Economic D’evelopment” (SUNFED) enzovoort.
Waar bij het merendeel dezer vormen van economische
samenwerking ook niet-N.A.V.O.-landen zijn betrokken,
terwijl anderzijds bijv. bij de O.E.E.S. het belangrijkste
N.A.V.O.-land, de Verenigde Staten, als volledig lid
ontbreekt, zal er nog heel wat moeten gebeuren, voordat
het juiste forum voor de vereiste actie is gevonden.
De tweede reden voor de moeilijkheid van de formu-
lering ener economische strategie ligt opgesloten in het
wezen van de zaak zelf. De Russische uitdaging betekent
niet een
potentiële
dreiging – zoals de militaire, waar-
tegen men zich eveneens met de opbouw van een„poten-
tieel” kan wapenen -, doch een
actuele;
zij heeft de vorm
van een daadwerkelijke actie, en dâârtegen is potentiële
afweer niet voldoende. Daadwerkelijke tegenactie is
noodzakelijk, en waar in de economische politiek de
eerste klap zelfs vaak meer dan een daalder waard is,
betekent deze noodzaak in feite de noodzaak tot het
nemen van initiatief. Het Westen kan zich niet veroor-
loven af te wachten, of de Sovjets er inderdaad in zullen
slagen zich economisch het snelst te ontwikkelen; het
zal zelf een actieve ontwikkelingspolitiek moeten voeren.
Het Westen kan zich evenmin veroorloven, af te wachten
op welke condities de Sovjets in vitale overzeese gebieden
ontwikkelingsprojecten en dergelijke aanbieden, om eerst
daarna een ,,onderbiedings”-politiek op te stellen; het
zal zelfstandig en actief de gelegenheden moeten zoeken
en benutten. In de toestand van concurrerende co-
existentie is voor laatkomers geen plaats.
Uit economisch oogpunt ware het uiteraard te prefe-
reren, indien West en Oost de grote problemen der
wereidhuishouding, en vooral het vraagstuk der onder-
ontwikkelde gebieden, gezamenlijk zouden oplossen; een
systematisch doordachte internationale arbeidsdeling –
waarbij de begrippen ,,West” en ‘,,Oost” in al hun
relativiteit aan de dag zouden treden – heeft alle partijen
slechts voordelen te bieden. Onder de gegeven omstandig-
heden echter hebben de Atlantische naties geen keus.
Tegenover de monolithische miljoenen-economie, die de
Sovjets in het geweer brengen, is het enige antwoord een’
gezamenlijk plan van actie, waarin de eigenschappen van
originaliteit en vindingrijkheid, die in het verleden het
Westen een vooraanstaande plaats in de wereidhuis-
houding ‘hebben bezorgd, opnieuw ten volle tot hun
recht komen. Hier volgen enkele beginselen, waarop een
dergelijke ,,economische paraatheidsstrategie” zal moeten
zijn gebaseerd:
1. Dringeiid noodzakelijk is een onderzoek naar de
vraag, waarop de huidige welvaart der Atlantische naties
eigenlijk berust, en in hoeverre de gunstige conjunctuur
van dit moment een blijvend verschijnsel mag worden
geacht. Vooral in de Westeuropese landen ‘(Engeland is
geen uitzonderingsgeval!) zijn in het recente verleden
infiatoire tendenties aan de dag getreden, die deze vraag-
steffing wettigen. Een dergelijk onderzoek zou zonne-
klaar aantonen, dat Noord-Amerika en West-Europa
1 augustus
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
695
niet alleen geen gezamenlijke conjunctuurpolitiek, maar
zelfs geen gezamenlijke ontwikkelingspolitiek hebben;
een defect, dat gezien de uitdaging der Sovjets bepaald
moet worden verholpen.
Afbakening van de voorwaarden van een gezamen-
lijke stabiele ontwikkeling zou tevens aantonen, dat
,,derde” landen als afnemers en leveranciers in het
Westerse stelsel niet kunnen worden gemist. Dit lijkt een
opeii deur; in de geschetste gedachtengang echter wordt
het temeer duidelijk, dat de ontwikkeling der ,,achterlijke”
gebieden ook een Westers belang is en dus harmonisch
in het actieprogramma moet worden gepast. Een gezonde
wereldeconomie kan nu eenmaal slechts bestaan op het
fundament van een expanderende wereldmarkt.
In het licht der beide voorgaande punten zullen de
Westerse naties moeten beschikken over een regelmatig
aan te vullen reservoir aan investeringsmiddelen resp.
fondsen voor hulpverlening. Waar bovendien, zolang de
vrede ,,lauw” blijft, het defensie-apparaat bij voort-
during in moderne conditie moet worden gëhouden, is
het duidelijk, dat iedere tendentie tot• ,,uitdeling” van de
welvaart jritisch zal moeten worden getoetst.
De gezamenlijke actie zal tenslotte haar neerslag
moeten vinden in een organisatievorm van grote efficiency
en souplesse. De bestaande vormen van intergouverne-
menteel overleg vertonen soms een te trage reactie-
snelheid. De nieuwe situatie eist initiatief, visie en door-
tastendheid.
De aan de Sovjet-theoretici zo dierbare dialectische
redeneertrant opent soms verrassende perspectieven.
De na-oorlogse dreiging van een economische chaos
bracht de Westerse naties tot onderlihge hulp en, na vol-
tooiing van herstel, tot Voortgezet overleg over handels-
en betalingsbalansproblemen. De militaire dreiging uit
het Oosten bracht hen tot een geïntegreerde afweerpolitiek
onder een, niet formeel, doch’wel feitelijk, supranationaal
oppercommando. Een laatste speculatie: zâl thans de
economische dreiging uit het Oosten de stoot geven tot
een waarlijke integratie op Atlantisch niveau?
T.T.X.
Curveprijzen en wöningbouw
Herhaaldelijk zijn de laatste tijd de alarmklokken ge-
luid. De bouw van arbeiderswoningen dreigt in een
aantal gemeenten te stagneren. Niet door gebrek aan
plannen, noch door gebrek aan activiteit van de gemeente-
besturen, zelfs niet door een tekort aan bouwvakarbei-
ders- of materialen, maar door de curveprjs. Wat be-
tekent dit begrip, dat in staat is planborden waardeloos
te maken, de zo zeer gewenste continuïteit in de woning-
bouw te doorbreken en hetgeen het ergste is, de ellende
van de slachtoffers van de woningnood met onbekende
tijd te verlengen?
De curveprijs is de norm, waaraan de aannemingssom,
dus de prijs waarvoor de aannemer bereid is te bouwen,
wordt getoetst. Namens de Minister controleert de
Directie van de Wederopbouw de aannemingssom en
beslist dan of het werk tegen deze prijs mag worden
gegund en zo dit niet het geval is tegen welke, lagere
prijs de gunning dan wel mag plaatsvinden. Nu komt het
herhaaldelijk voor dat het niet mogelijk blijkt het werk
tegen deze lagere prijs te doen uitvoeren. Zeer veel tijd,
moeite en kosten zijn dan vergeefs geweest en de zo-
veelste stagnatie in de woningbouw is. een feit.
Hoezeer we ons ook bewust zijn van de gevolgen die
dit heeft voor de woningzoekenden, er is toch redei ons
te verheugen over deze ontwikkeling. Hierdoor komt ni.
een ernstig nadelig aspect van het ,na-oorlogse woning-
beleid aan het licht: de negatieve invloed van dit beleid
op de ‘kwaliteit van de arbeiderswoningen. Indien im-
mers de aannemingssom ten opzichte van de curveprjs
te hoog ligt, gaat de architect na welke bezuinigingen
kunnen worden aangebracht: de woning wordt ,,uitge-
kleed”. Alle zaken die maar enigszins kunnen worden
gemist, worden geschrapt en ijverig wordt nagegaan
of misschien materialen door goedkopere kunnen wor-
den vervangen, ook al zijn ze dan minder doelmatig.
De woningwetbouw-architect, die weet wat hem te
wachten staat, wordt hierdoor gedwongen minsten
zoveel aandacht te schenken aan de zuinigheid als aan
de belangen van de toekomstige bewoners.
Het is echter een zuinigheid die de wij sheid bedriegt.
Het zullen nl. deze woningen zijn die na het beëindigen
van de woningnood een sterke waardevermindering
zullen• ondergaan. Zodra de woningzoekende. weer kan
kiezen, zal hij ongetwijfeld de voorkeur geven aan een
vooroorlogse woning of aan een \voning die tegen het
einde van de woningnood is voltooid, omdat daarin dan
de voorzieningen zijn aangebracht die in overeenstem-
ming. zijn met de ontwikkeling der techniek en met dè
vergrote welstand. Het Nederlandsch Economisch In-
stituut heeft op dit punt belangrijke kwantitatieve on-
derzoekingen gedaan, waarvan de hoofdzaken zijn sa-
mengevat in het artikel van Drs. De Klerk in he,t 27juni
Met papier en met plastic geïsoieerde kabels voor hoogspanning,
laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,
koperdraad en koperdraadkabel. Staaldraad en staalband.
NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK• DE
(Advertentie)
96
ËCÖNOM•ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
augustus 1956
ji. vèrsôhenen s’peciale nûmmer ,,Geméente ‘en Gemeert-
schap” van ;,E.-SB.” Naarmate de welvaart toeneemt,
stijgen’ immers ook ‘de eisen die de consument stelti aan
de hem aangéboden consumptiegoederen Overwegende
dat een woning teh’ minste 75 jaar’bewoond wordt, zou
men dus mogen verwachten, dat bij het bouwen van
nieuwe woningen rekening wordt gehouden met het
toekomstige welvaartspeil dat reeds över 15 jaar aan-
merkelijk hoger ‘zal liggen ,
,
dan,in
1950
(35 tot 40 pCt.
volgens de berekeningen ‘van’hetCentraal Planbureau).
Het tegendeel is echter waar: op de woningen wordt
steeds meer .bçzuinigd.,
Onwillekeûrig vraagt menich af hoe dit mogelijk is
in een’ land .met .wonuigbouwvèrenigingen en vele ge-
meentebesturen, die .riets, liever willen dan zo, goed
mogelijke arbeiderswoningen bouwen.. Het antwoord
is eenvoudig: men heeftliever het, halve ei ,dan de lege
dop. Men heeft toch slechts de keuze’tussèn het bouwen
van ,,uitgeklède’ woningen of in het geheel niet bouwen
en het laatste zou niet
1
verantwoord zijn tegenover de
slachtoffers van de woningnood. Daarom is
liet
ondanks
alles gelukkig’ te, noemen dat niettegenstaande de be-
reidheid de woning zover mogelijk uit te .kleden, het
bouwen hier en daar toch al niet meer mogelijk blijkt.
Dan immers pas wordt de alarmklok geluid.
De vraag zal, rijzen wt toch wel, het oogmerk kan
zijn, van een
dergelijk
negatief beleid. De hiervoor ge-
schetste ontwikkeling, is echter door niemand nage-
streefd. Het is, slechts het niet-beoogde gevolg van een
politiek die ,iets ,geheel, anders wil bereiken: het in toom
houden van de huren, van de na-oorlogse arbeiderswo-
ningen.
Er wordt wel eens gedaht dat de curvprjs ook wordt
gehanteerd om de (zwarte) lonen en de prijzen’ .Yan’ de
bouwmaterialen te beheersen.»Dit kan echter nier juist
zijn; omdat de,’ curveprijs alleen ,wordt toegepast in de
woningwetbouy en dus niet in de ‘premiebouw en vrije
sector en ‘evenmin met . betrekking tot de bouw, van
gebouwen voor industrie, handel en verkeer.
•
Ook wordt wel eens verondersteld dat de’bouwkosten
niet,te ‘hoog mogen worden, omdat dan de subsidie’s
die de Regering beschikbaar stelt voor de woningbouw
te hoog zouden. worden, waardoor het op de rijksbe-
groting voor dit doel uitgetrokken bedrag zou kunnen
worden overschreden. ‘Het is echter ondenkbaar ‘dat
deze veronderstelling juist zou zijn, omdat de gehele
volksvertegenwoordiging dn onmiddellijk zou, ver-
langen dat deze post op de begroting zou worden ver-
hoogd; hetzij ten koste van andere uitgaven hetzij ten
koste’ van belastingverhogingen. Tijdens de .laatste ver-
kizingen is immers weer duidelijk gebleken dat alle
politieke partijen ,de wo’ningbouw primair stellen.’ Ge-
steld echter ‘het onwaarschijnlijke. geval dat het, parle-
ment en de Regering zich zouden verzetten tegen een ver-
hoging van deze post, ‘dan nog zou de curveprjs niet
gehanteerd behoeven te worden om het bedrag der rijks-
subsidies binnen de perken te houden; indien dee .sub-
sidie een vast bedrag per woning is.
De enige bestaansreden van de curveprjs kan daarom
slechts zijn het beheersen van de huren van de nieuwe
arbeiderswoningen een vorm ‘van ‘prijsbeheersing dus.
Dit doel ‘wordt echter niet bereikt, omdat men wèl de
prijzen van de arbeiderswoningen in de hand heeft, maar
niet ‘de prijzen van de produktiefactoren. Deze’ toch
kunnen ook in ‘alle andere sectoren van de bouwnijver-
heid, waar de prijzenvande eindprodukten niet worden
beheerst, een’ aanwending vinden. Het ligt vdor de hand
dat bij stijgende
prijzen
van de produktiefactoren en
gelijkblijvende “(of minder snel stijgende) prijzen van
eindprodukten, de enige’mogelijkheid om het produktie-
proces voortgang’te laten vinden gelegen is in een ver
–
mindering van de kwaliteit van het eindprodukt. Dit
gebeurt dan ook: de aannemer is nimmer bereid op
grond van de curveprjs iets van de aannemingssom te
laten vallen. Wanneer het goedkoper moet, moet dat
worden gevonden in minder werk of goedkoper materiaal.
Een beleid dat ‘geriôht is op huurbeheersing leidt daarom
uitsluitend ‘tot kwaliteitsvermindering. Soms zelfs leidt
het, systeem tot een nog pij nljker resultaat en wel dan,
w,anneer een plan waarop met het oog op de curveprjs
moet worden bezuinigd na ,,uitgekleed” te zijn opnieuw
wordt aanbesteed en dan nog duurder blijkt te zijn
dan voor.de
bezuiniging als gevolg van de voortgega’ne
prijsstijging.
,Er kan echter ook nog een bezwaar worden ingebracht
tegen de manier waarop deze huurbeheersing plaatsvindt.
Deze komt ,nl. hier op neer dat de ambtenaren in Den
‘Haag uitmaken hoeveel de woningzoekende arbeider in
ibijv. Haarlem bereid is aan huur voor een nieuwe woning
te betalen. Dit leidt tot merkwaardige uitspraken: bijv.
een huur van f. 10 in de week is aanvaardbaar; een huur
van f. 12 daarentegen niet. Een huur/van f. 12 in Amster-
dam is echter weer wel, toegestaan, terwijl liet geens-
zins onmogelijk,is .dat beide arbeiders op dezelfde fa-
briek werken en hetzelfde loon verdienen. Het lijkt niet
te verdedigen dat de subjectieve waardering van het
woongenot van én punt uit wordt beoordeeld.
Het moet dan ook in het belang Van alle betrokkenen
,worden geacht, wanneer deze curveprijsp’olitiek wordt
verlaten. In plaats daarvan ware de beoordeling van
de hoogte van de aannemingssom en van de kwaliteit
van de woningen over te laten aan het inzicht van de
woningbouwcorporaties, de gemeenten, de institutionele
en de particuliere beleggers. Deze opdrachtgevers kunnen
stellig beter beoordelen aan welke kwaliteit woningen
behoefte bestaat en welke huur men bereid is te betalen,
omdat zij in veel nauwer contact staan met de aanstaande
huurders dan de centrale instantie in Den Haag.
De voordelen, die hieraan verbonden zouden zijn,
mogen niet worden onderschat. De woningen zullen
weer toekomstwaarde krijgen en het huidige woon-
comfort zal worden vergroot. De woningbouwcorpo-
raties zullen weer een belangrijke tatk krijgen, zodat
een einde kan komen aan de uitholling van de taak
van deze corporaties, een proces dat duideljk’is waar te
nemen als gevolg van het feit, dat dé belangrijkste ver-
antwoordelijkheden aan deze corporaties zijn ontnomen.
Aanbestedingen zullen minder snel mislukken dan nu
het geval is, hetgeen onmiskenbare voordelen – heeft
voor de ,continuïteit in de woningbouw en daarmede
voor het handhaven van de bouwcapaciteit. Van
/
de
continuïteit zal bovendien een prijsverlagende invloed
uitgaan.
Ten slötte is het wellicht goed nadrukkelijk te stellen
dat het curveprijsprobleem onafhankelijk van het thans
zo’ actuele vraagstuk van het algemene huurni’eau kan
worden behandéld. In dit artikel wordt slechts gepleit
voor het openen van de mogelijkheid ‘de kwaliteit van
de nieuwe woningen aan te passen aan de eisen van en
aan de waardering voor het voldoen aan deze eisen door
de toekomstige bewoners, alsmede het laten beoordelen
van die waardering door degenen die nauw contact on-
derhouden met de toekomstige huurders.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de huren van de nieuwe
1augustus
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
697
woningen in een aantal gevallen hoger zullen zijn dan
thans. Er
–
staat dan echter ook iets tegenover. De dis-
crepantie tussen de huren van oude en nieuwe woningen
zal worden vergroot, wanneer de huren van de oude
woningen constant blijven. De tegenzin om van een
oude naar een nieuwe wçning te verhuizen zal echter
niet groter worden. Deze tegenzin wordt
alleen
bepaald door prijsverschillen, maar ook door kwaliteits-
verschillen. Een groter huurverschil zal dan worden
gecompenseerd door een kleiner kwaliteitsverschil. Daar-
om kan het curveprijsvraagstuk onafhankelijk van het
algemene huurvraagstuk worden behandeld.
}4aarlem.
‘r-
P. MOURIK.
De betekenis van de transferabele guldenszone
Zoals men in de dagbladen heeft kunnen lezen, heeft
Nederland een transferabele guldenszone ingesteld. In
het onderstaande zal worden getracht de betekenis van
deze stap te schetsen.
Toen na de tweede wereldoorlog het internationale
handels- en betalingsverkeer zich weer begon te ontwik-
kelen nadat vele Europese landen van de buitenwereld
afgesneden waren geweest, stonden de meeste landen,
verarmd als zij waren, voor de moeilijkheid, dat hun
deviezenreserves, en vooral hun bezit aan schaarse
valuta, dusdanig waren geslonken, dat zij zich geen vrij
betalingsverkeer met de andere landen konden per-
mitteren.
Reeds in de tijd tussen de twee wereldoorlogen hadden
enige lanaen hun buitenlandse uitgaven moeten beperken
en derhalve tot het invoeren van deviezenrestricties
moeten overgaan. De landen, die zich nog in een sterke
positie bevonden, zagen zich door die restricties door de
zwakkere landen bedreigd en zonnen op middelen ter
verdediging. De deviezenrestricties in de zwakke landen
vormden een bedreiging van de export der sterkere lan-
den. Zouden deze laatste zijn voortgegaan uit de zwaf-
kere landen te’ importeren en de ingevoerde goederen te
betalen met die vreemde geldsoorten waar de zwakkere
landen naar vroegen, dan bestond ,het gevaar, dat de
zwakkere landen de ontvangen valuta in andere landen
zouden besteden dan die welke hun die valuta hadden
bezorgd, waardoor tegen de export van de sterkere
landen zou worden gediscrimineerd. Zou Nederland
bijvoorbeeld voor zijn import uit Duitsland dollars
of in dollars omwisselbare guldens hebben betaald, dan
•had het maar moeten afwachten, of de aan Duitsland
betaalde dollars en guldens door dat land zouden wor-
den besteed vor de aankoop van Nederlandse goederen.
Ter verdediging van zijn exportbelangen ging daarom
Nederland over tot het instellen van een clearing tegen-
over Duitsland. Deze regeling kwam hierop neer, dat
de import uit Duitsland werd betaald door storting van
guldens bij het Nederlandsch Clearing Instituut, welke
guldens werden besteed voor de betaling van Neder-
landse export van goederen en diensten naar Duitsland.
• Slechts een gering deel van de betalingen naar Duits-
‘land bleef ter vrije
beschikking
van Duitsland. De clearing
kwam dus neer op
bestedingsdwang.
De middelen, die
door het zwakkere land in het sterkere land waren ver-
worven, mochten slechts in het sterkere land,. en niet in
een ander land, worden besteed. Het sterkere land voerde
een systeem tegenover het zwakkere land, in, dat met
gebonden betalingsverkeer
kan worden aangeduid. Zwit-
serland bestempelt zijn huidige deviezensysteem van af-
weer tegen de inconvertibiliteit van andere landen ook
als ,,gebundener Zahlungsverkehr”.
Na de oorlog ontstond een nétwerk van monetaire
akkoorden tussen de verschillende landen, welke akkoor-
den hierop neerkwamen, dat de partners in de monetaire
akkoorden de bij elkaar verdiende middelen slechts
bij elkaar mdchten besteden. Er vond dus geen betaling
in vrij besteedbare deviezen plaats. De monetaire ak-
koorden berustten dus op eenzelfde beginsel als de clea-
‘ring, maar kendën o.a. dit verschil met laatstgenoemd
s’steem, dat een zgn. ,,swing” werd overeengekomen,
t.w. een bedrag tot hetwelk de partners aan elkaar weder-
zijds monetair krediet zouden verlenen ingeval de we-
derzijdse betalingsstromen niet ten allen, tijde in evenwicht
zouden zijn, wat uiteraard door seizoensinvloeden regel
was. Slechts de overschrijdingen van de ,,swing” werden
in de geldsoort van een niet-partnerland (bijvoorbeeld
döllars) afgedekt en konden dus door de crediteur Vrij
worden besteed.
De laatste jaren is er van verschillende zijden naar ge-
streefd de bilateralebindingen van de monetaire akkoor-
den te slaken en tot een vrijer internationaal betalings-
verkeer terug te keren. Geen enkel Europees land’ is
echter bereid zelfstandig tot vrij betalingsverkeer over
te gaan, m.a.w. aan zijn crediteuren elke door hen ge-
wénste valuta zonder meer ter beschikking
–
te stellen,
gezien de mogelijkheid, dat de aldus verkregen valuta
door de crediteur niet in het land, dat hem die valuta
verschafte, zou worden besteed. Geen- enkel Europees
land wil, -met anderewoorden, zelfstandig tot conver-
tibiiteit overgaan. Een andere zaak i., of niet een zekere
beperkte convertibiliteit kon worden ingevoerd, in die
zin, dat een invoerend land aan het land waaruit het in-
voerde, toezegde, dat laatstgenoemd land de in het in-
voerende land verkregen valuta van dat land niet langer
behoefde te besteden in dat land zelf, maar dat het daar-
mede in een, meer of minder beperkt, aantal andere
landen mocht kopen. Om deze beperkte convertibiliteit
van de eigen valuta te verwezenlijken was hët derhalve
iioodzakelj k, dat het invoerende land de beschikbaar
gestelde eigen valuta overdraagbaar (,,transferable”)
maakte naar andere landen. Kon niet tot onbeperkte
convertibiliteit voor de ingezetenen van andere landen
worden overgegaan, dan moest erop worden toegezien,
dat de overdra&gbaârheid van de-eigen valuta naar andere
landen beperkt bleef in die zin, dat bijvoorbeeld deze
valuta niet werd overgedragen aan- ingezetenen van dol-
larlanden, aangezien deze laatsten anders in het land, in
welks valuta de overgedragen middelen luiden, konden
kopen zonder in dollars te betalen. Het derven – van
dollars zou op hetzelfde zijn neergekomen alsof het land,
dat zijn valuta wegens invoer aan het buitenland ter be-
schikking had gesteld, zijn invoer met dollars had be-
taald.
Overdraagbaarheid van de – eigen valuta naar niet-
dollarlanden is ieeds door een aantal landen tot stand
gebracht. Reeds jarenlang kent Engeland ,,transferable
sterling”. De door niet-dollarlanden in Engeland verdiende
ponden mogen ook buiten het sterlinggebied’wordenbe-
steed, maar Engeland laat geen overboeking van ,,trans-
ferable account” naar ,,American account” toe. De bilate-
rale bindingen zijn dus geslaakt, maar Engeland kan erop
698
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 augustus1956
rekenen, dat al, worden de ponden dan misschien niet in
Engeland besteed door het land, dat ze heeft verdiend,
ze toch in Engeland worden besteed door eenânder land,
aan hetwelk het verdienendé land ze heeft overgedragen.
Daar komt nog voor Engeland het voordeel bij, dat het
pond door de uitgebreide overdraagbaarheid een ge-
wenste valuta is geworden, zodat vele transacties tussen
derde landen in deze valuta worden afgewikkeld, hetgeen
met overboekingen in de boeken van de Engelse banken
en de daarmede gepaârd gaande verdiensten voor deze
banken gepaard gaat.
Aanvankelijk heeft Engeland na de instelling van de
zogenaamde ,,transferable account area” nog enkele
landen, waarmede het bilaterale bindingen wenste te
handhaven, van de transferabiliteit van sterling uitge-
sloten, m.a.w. de bestedingsdwang van de verdiende
ponden voor, deze landen gehandhaafd. Deze beper-
kingen zijn echter later opgeheven.
Ook de Bondsrepubliek Duitsland is enige jaren geleden
tot beperkte transferabiliteit overgegaân door de instelling
van de ,,beschrinkt konvertierbare Mark” (de zgn. ,,Be-
komark”). Daarnaast kent ‘zij de ,;frei konvertierbare
D.M.”, die in dollars mag worden omgezet en dus daar-
mede gelijk is te stellen. De ,,Bekomark” mag naar
elk land wbrden overgeboekt, maar uiteraard niet
I
naar
,,frei konvertierbare D.M.”-rekening worden overge-
schrèven. Zelfs’ Mogen de door andere landen verkregen
Bekomarken” aan ingezetenen van het doilargebied
Z
rden betaald, maar de Duitse ,,Aussenhandelsbanken”
moeten erop toezien, dat bedragen, welke ingezetenen
van de Bondsrepubliek van ingezetenen van het dollar-
gebied te vôrderen hebben, niet in ,,Bekomarken”,
maar in dollars of ten laste van een ,,frei konvertierbare
D.M.”-rekening worden betaald. Ook Duitsland kent
nog enige bilaterale bindingen. Zo is bijvoorbeeld be-
paald, dat Duitse ingezetenen goedereninvoer uit Argen-
tinië, Joegoslavië en Turkije niet in ,,Bekomarken”
mbgên betalen, maar’dat de betaling in het kader van de
dèsbetreffende monetaire akkoorden dient te geschieden
om het op die wijze mogelijk te maken de vorderingen,
die de Bondsrepubliek op deze landen heeft, door goe-
dereniniioer uit deze landen ,,af te bouwen”.
Nedérland is nu ook tot transferabiliteit overgegaan.
Dé bestedingsdwang is dus opgeheven voor die landen,
die dbbr ons land tot de transferabele guldensz’one zijn
toegelaten. ‘Technisch is dit zo geregeld, dat de guldens,
dié bankinstellingen gevestigd in de landen die tot de
trânsferabele guldenszone behoren, op hun ,,akkoord-
rekeningen” hebben ontvangen, mogen worden overge-
boëkt naar atidere in guldens luidende akkoordreke-
ningen van banken gevestigd in landen, die tot de trans-
f
ei
:
a
b
e
l
e
guldenszone behor&i. De landeti, die tot deze
zone behoren, kunnen elkaar dus voortaan in guldens
betaleti, evenals de landen, die tot de ,,transferable
account area” behorén elkaar in sterling kunnen betalen.
Of van dë transferabiliteit van dé gulden veel gebruik
zal worden gémaakt, moet woiden afgewacht. Joofd-
zaak ig echter, dat. de betedingsdwang, die eeh ôver
–
blijfsel was van de moeilijke omstandighedén waarin
öns land ‘ na de ‘ tweède wereldoorkg vérkeerde,
thans is opgeheven. Obk ons land heeft, evenals de
Bondsrepubliek Duitsland, de bilaterale binding met
enigê’ landen, waarmede het een moiiètair akkoord heeft
g&slotén, gehandhaafd. Zou dat niet zijn geschied, dan
hadden die landen, gebruik makende van het in die ak-
kôoiden geregelde ,,swing”-krediet hun invoer uit ons
land ten laste van dit krediet kunnen betalen en voor hun
export naar ons land transferabele guldens kunnen ver-
krijgen. Nederland zou dan met geaccumuleerde vorde-
ringen op die landen zijn blijven zitten.
Naast de bestaandé akkoorden met een ,,swing”-
krediet heeft ons land echter in 1955 ook zgn. ,,akkoorden
nieuwe stijl” gesloten, t.w. met Brazilië en Finland.
Laatstgenoemde akkoorden voorzien in guldensreke-.
ningen, maar niet in een ,,swing”-krediet. Door het ont-
breken van dit laatste was het mogelijk de bestedings-
dwang op te heffen. Wat Brazilië betreft, werd de gulden
transferabel gemaakt binnen de groep van landen, die
tot multilateraal betalingsverkeer met Brazilië zijn over-
gegaan, t.w. Engeland, Duitsland, België en Italië, de
zgn. ,,Haagse Club”. De landen, welke tezamen met
Nederland van deze club deel uitmaken, hebben aan
Brazilië het recht gegeven de eigen valuta, die zij aan
Brazilië ter betaling van invoer uit dat land ter beschik-
king stellen, behalve in het eigen land ook in de andere
landen van de ,,club” te besteden. Brazilië kon zijn
guldens derhalve naar de andere landen van de club doen
overboeken. Bovendien is aan de Nederlandse deviezen-
banken vergunning verleend om aan bankinstellingen
gevestigd in Brazilië tegen betaling in guldens, ponden,
Belgische franken, Duitse marken en Italiaanse lires
te verkpen en deze valuta’s van de genoemde bankin-
steffingen te kopen tegen betaling in guldenl. De aan
Brazilië voor invoer in Nederland ter beschikking ge-
stelde guldens zijn derhalve niet alleen transferabel,
maar ook beperkt convertibel in andere geldsoorten en
deze guldens zijn derhalve met deze geldsoorten op één
lijn gesteld. Aangezien Brazilië zijn guldens in die andere
geldsoorten mocht converteren en omgekeerd daarmede
ook guldens kon kopen, kon ook aan ingezetenen worden
toegestaan aan hun Braziliaanse crediteuren rechtstreeks
die andere geldsoorten te betalen en in die geldsoorten
van hun Braziliaanse debiteuren betaling voor hun vor-
deringen te ontvangen, m.a.w. het betalingsverkeer tussen
Nederland en Brazilië is niet meer bilateraal gebonden,
maar gemultilateraliseerd.
Het tweede bovengendemde ,,akkoord nieuwe’ stijl”,
dat met Finland werd gesloten, voorzag ook niet in een
,,swing”-krediet. Betalingen geschieden in guldens welke
de Finse banken bij Nederlandse deviezenbanken mogen
omzetten in ponden sterling, Belgische franken, Franse
franken, Zwitserse “C”-franken, Duitse marken, Deense
kronen, Noorse kronen en ‘Zweedse kronen, terwijl zij
met deze geldsoorten ook guldens kunnen kopen. Er
was echter geen regeling getroffen voor het overboeken
van guldens naar andere landen en evenmin waren de
betalingen door en aan ingezetenen gernultilateraliseerd.
Bij de instelling van de transferabele guldenszone zijn
nu tot die zone behalve de landen, waarmede reeds
,,akkoorden nieuwe stijl” bestonden (dus Brazilië en
Finland) verder toegelaten de bij de Europese Betalings
Unie aangesloten landen (evenwel met uitzondering
van Turkije, daar een regeling is getroffen, betreffende het
aflossen van oude schulden van dit land aan Nederland,
welke regeliig door het verlenen van transferabiliteit
zou worden gefrustreerd) en de volgende landen, waar
–
mede nimmer een monetair akkoord is gesloten: Afgha-
nistan, Chili, Ethiopië, Iran, Jemén, Libanon, Saoedi
Arabië, Soedan, Syrië, Tanger en Thailand. Betalingen
aan de laatstgenoemde landen vinden voortaan plaats
op guldensrekeningen van banken in die landen, ten laste
waarvan de betalingen door die landen aan ingezetenen
van Nederland geschieden. De guldens, die bankinstel-
lingen in de transferabele guldenszone bij Nederlandse
1 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
699
deviezenbanken hebben uitstaan, mogen voortaan worden
overgeschreven naar guidensrekeningen van andere
bankinstellingen gevestigd in landen, die van de tran-
ferabele guldenszone deel uitmaken. Op deze wijze kui-
nen ingezetenen van de landen, die tot de transferabele
guldenszone behoren, in guldens betalen aan ingezetenen
van andere ‘landen, die tot die zone behoren.
Met de transferabiliteit van guldens gaat tevens be-
perkte convertibiiteit gepaard: de banken in de trans-
ferabele gulde’nszone mogen namelijk voor haar guldens
van Nederlandse deviezenbanken dezelfde valuta’s ko-
pen, welke Finse banken reeds ten laste van hun in Ne-
derland aangehouden guldens konden verwerven en
bovendien mogen zij met die valuta’s guldens kopen.
Vôor Finland betekent het opnemen in de transferabele
guldenszone, dat de Finse banken nu ook guldenstrans-
ferabiliteit genieten, terwijl zij voorheen slechts op grond
van een algemene vergunning beperkte convertibiliteit
genoten.
Voor Brazilië betekent de opneming in de transferabele
guldenszone, dat nu niet alleen overschrijvingen van
Braziliaanse guldenssaldi binnen de groep van landen
van de ,,Haagse Club” mogelijk zijn, maar ook naar
andere landen van de transferabele guldenszone. Brazilië
kan dus nu met de in Nederland verworven guldens ook
in andere landen, die niet tot de ,,Haagse Club”, maar
wel tot de transferabele guldenszone behoren, kopen.
Bovendien kan Brazilië gebruik maken van de beperkte
convertibiliteit van zijn guldenssaldi in vreemde geld-
soorten, welke ruimer is dan de beperkte convertibii-
teit, welke de Braziliaanse banken onder de specifieke
regeling met Brazilië genoten.
De meeste bij de Europese Betalings Unie aangesloten
landen genoten reeds guldenstransferabiliteit in het
kader van de zgn. multilaterale arbitrage, ‘d.w.z. dat
banken in landen, welke tot de Europese multilaterale
valuta-arbitrage waren toegetreden, reeds onderling
guldens konden verhandelen en elkaar met guldens kon-
den betalen en de guldens in de boeken van Nederlandse
çleviezenbanken konden doen overboeken. Deze mogelijk-
heid tot overboeking van guldens, die reeds tussen een
aantal landen bestond, is nu dus tot alle landen die bij de
Europese Betalings Unie zijn aangesloten, uitgebreid
(met uitzondering, zoals vermeld, van Turkije), terwijl
de overboekingen ook naar en uit andere landen, die tot
de transferabele guldenszone behoren, zijn toegestaan.
Wat ten slotte de landen betreft met wlke nimmer een
monetair akkoord was gesloten, deze genieten nu gul-
denstransferabiliteit en kunnen met hun guldens ponden
sterling, Belgische franken, Franse franken, Zwitserse
“C”-franken, Duitse marken, Deense kronen, Noorse
kronen en Zweedse kronen kopen en deze geldsoorten
tegen guldens verkopen.
Zoals reeds opgemerkt, moet worden afgewacht in
hoeverre thansin het internationale verkeer betaling in
guldens zal plaatsvinden. De mogelijkheid is nu aan-
wezig, maar het belangrijkste is, dat ons land de beperking
van het gebruik van guldenstegoeden van buitenlandse
bankinsteffingen tot besteding in Nederland voor een
groot aantal landen heeft opgeheven en daarmede een
stap heeft gezet op de weg naar een vrijer internationaal
betalingsverkeer.
Amsterdam.
H. A. MASTENBROEK, ec. drs.,
Economische kroniek van Jndonesië
(2e kwartaal 1956)
1. Zwaar weer.
Op harde wijze zijn de schone verwachtingen, die de
ontwikkeling van de export tegen het einde van 1955
had opgeroepen, verstoord geworden. Een depressie
op de rubbermarkt, ernstiger dan, men aanvankelijk
had gedacht, heeft ook Indonesië schade toegebracht.
Uit het beloop van de rubberprjzen was onmiddellijk
te concluderen, ‘dat Indonesië zwaar
,
getroffen zou wor-
den.
Maandgemiddelden van de noteringen voor RSS 1 fo.b.
Singapore in Str. $ cts. per ib. (gebaseerd op de cijfers
van het Rubber Statistical Bulletin)
200 175
150
100
75
So
25
1950
1951
195)
IQÇ1
O
Hoe zwaar, bleek eerst uit de exportstatistiek, waarin
de opbrengst van rubber niet alleen het
directe
effect
van de prijsdaling weergaf, maar ook de invloed die
deze
prijsdaling
op het exportgewicht had.
Rubberexport van Indonesië
aug.
1
sept. okt. nov.
dec.
jan. febr. mrt. april
1
mei
10′ kg
65,3 66,8 67,9 60,4 97,4 40,7 42,1
37,5 66,-
55,8
10′ Rp.
425
498
549
461
716
287
308
254
412
340
De daling in uitgevoerd gewicht is gedeeltelijk toe te
schrijven aan speculatieve voorraadvorming bij expor-
teurs en producenten in anticipatie op de steun die van
de Regering verwacht mocht wordèn. Die steun kwam.
Met ingang van
5
april werd het uitvoerrecht op rubber
van 65,4 Rcts. per kg verlaagd tot 18,6 en per 1juli tot
3,4 cts. Maar de prijzen op de buitenlandse markten
gaven een voortduren van de daling te zien. Het geëx
porteerde gewicht in april lag met 66.000 ton weer ruim-
schoots boven het maandgemiddelde der laatste jaren.
Maar mei bleef beneden de verwachtingen. Tweede helft
mei kwamen de prijzen beneden 50 pCt. van de noterin-
gen in september jI. De opbrengst van de overige export-
produkten ging in de eerste vier maanden van 1956
eveneens, naar beneden. Hierdoor werd het effect van
de teruglopende rubberopbrengst nog versterkt. De
importen daarentegen waren in deze periode hoger dan
in jaren het geval geweest was. De contante deviezen-
positie liep dan ook zeer snel terug.
Deze ontwikkeling gaf de nieuwe Minister van Finan-
ciën, Mr. Jusuf Wibisono, ultimo mei aanleiding te ver-
klaren: , …..dat de goud- en deviezendekking van de
Bank Indonesia in de komende dagen tot beneden het
wettelijke minimum van 20 % zou dalen, tenzij de op-
brengst van de export plotseling sterk zou stijgen”
1)2).
Enkele dagen later maakte de Regering van Singapore
bekend, dat het embargo op de handel met de Chinese
‘) Nieuwsgier, 1juni1956.
‘) Heden (14 juli) is bekend gemaakt dat de Monetaire Raad heeft goedgekeurd, dat ingaande lljuli het dekkingspercentage van de Bank Indonesia de eerst komen-
de 3 maanden mag dalen tot 15 pCI. Het dekkingspercentage wa$ op 11juli 19,8 pCt.
225
200
”5
150
155
100
75
50
25
700
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 augustus
1956
Volksrepubliek was verzacht. De Indonesische Regering
volgde hierin op 6 juni. Singapore liep op van Str. $ cts.
72/
4
per ib. tot 94 ets. tegen het einde van juni. Daarna
trad een reactie in. Op 2 juli deed RSS 1 weer Str. $ ets.
853-.
2. Geen ontreddering.
Het is vooral de
tegenstelling
tussen de ontwikkeling
in de tweede helft van 1955 en de eerste helft van
1956,
die heeft doen schrikken. Nog steeds liggen de rubber-
prijzen royaal boven het gemiddelde van 1953 en
1954
ad ca. Str. $ ets. 67 per lb. Zo is ook de bezorgdheid
over de ontwikkeling in het Indonesisch deviezenbezit
vergroot door de scherpe
tegenstelling
in de ontwikkeling
gedurende de laatste maanden van het oude en de eerste
maanden van het nieuwe jaar. De contante zichtbare
deviezenpositie was met Rp.
895
mln. op 27 juni jI.
slechts ca. Rp. 260 mln, lager dan op 27juli1955. Houdt
men rekening met het feit, dat dank zij de omvangrijke
importen van september vorig jaar tot nu toe de voor-
raad importgoederen thans groter is dan sinds jaren
het geval is geweest, dan is er geen aanleiding om alarm
te slaan bij de huidige stand der deviezen. De markt
is momenteel zo verzadigd met importprodukten, dat
de handel bepaald moeite heeft lonende afzet te vinden.
Uit de binnenlandse industrie komen reeds maanden
lang klachten over dalende omzetten en de marktbe-
dervende invloed van het ruime aanbod van import-
goederen.
De omvang van de aanvragen voor importvergunnin-
gen, zowel van de handel als van de industrie, is de
laatste maanden dan ook belangrijk teruggelopen. Het
verloop in de zichtbare contante positie heeft naar
ons gevoelen meer ongerustheid gewekt dan nodig is.
Indonesië heeft even geprofiteerd van de hausse in rub-
ber. Het heeft de voordelen daarvan omgezet in import-
goederen, die thans in overvloed aanwezig zijn. Met
betrekkelijk bescheiden aanvullingen kan de industrie
nog lange tijd doorwerken en kan de consument kopen
tegen prijzen, waarbij de distribuerende handel weinig
kans heeft op de ,,windfall-profits”, waaraan ze de laat-
ste jaren zo gewend was geraakt.
Indien als gevolg van omvangrijke aankopen tot her
–
stel van voorraden en verzekering van eeti ongestoorde
produktievoortgang de dekking van de Bank Indonesia
even beneden het wettelijk voorgeschreven minimum
komt, is zulks op zichzelf gèen reden tot ernstige onge-
rustheid. Ongeveer hetzelfde zou te zeggen zijn met
betrekking tot de mutaties in de maandelijkse saldi
van de handelsbalans. Deze moeten op den duur een
positief saldo laten van gemiddeld ca. Rp. 200 mln.,
zulks in verband met de structureel passieve diensten-
balans van Indonesië. Over de eerste 4 maanden van
1956 had Indonesië op zijn handelsbalans een overschot
moeten hebben van ca. Rp. 800 mln. In feite was er een
tekort van Rp. 140 mln. Alarmerend voor hem die niet
let op de oorzaken ervan, nl. een tijdelijke scherpe daling
in het geëxporteerde gewicht samenvallend met een
Maandgemiddelden van de handelsbalans in mln. Rp.
op basis van koersen dd. 4 februari 1952
1956
1950 1951 1952 1953 1954 1955 Jan. febr.
I
mrt. april mei
Export
7601
1.230
8901 800
810( 890
663
752
773
8481
856
Import
420 830 900 725 600 575 822 763 822 770
Saldo
1±
340+ 400—
io;+
75+ 210+ 31-159;—
lii—
49-t- 78
Bron:
Centraal Bureau Statistiek.
daling in de exportprijzen en uitzonderlijk hoge invoer-
cijfers.
Hierbij zij opgemerkt dat deze C.B.S.-cijfers niet de
betalingen en ontvangsten weergeven maar de waarde
van hetgeen feitelijk legaal is ingevoerd en uitgevoerd.
Als straks de Amerikaanse surplusgoederen binnen-
komen, waarvoor geen deviezen behoeven te worden
afgestaan, geven de C.B.S.-cijfers een beeld, waarin
niet alleen
verschuivingen
voorkomen, maar ook blijvende
afwijkingen met de betalingsbalans. Hierover geven de
Bulletins van de Bank Indonesia het snelst bericht,
doch voor het le semester 1956 niet eerder dan sep-
tember. Als de exportopbrengsten weer wat verbeteren
en de waarde van de import terugloopt tot de op korte
termijn wenselijke aanvullingen van Rp. 600 mln. maxi-
maal, is voor de naaste toekomst een verder afbrokkelen
van het deviezenbezit geenszins noodzakelijk en is voors-
hands een bevredigende voorziening van de produktie-
bedrijven en de consument realiseerbaar, mits..
infiatoire spanningen en, speculatieve vlucht in goederen
kunnen worden vermeden.
3. Bereddering.
Het voorkomen van infiatoire spanningen is dan ook
een van de zorgenkinderen der huidige Regering. De
tegenwoordige Minister van Financiën heeft enige malen
verklaringen afgelegd, waarin hij erop wees, dat het door
zijn voorganger geraamde tekort voor 1956 van Rp. 1
mrd. te laag was geschat. De bij het Parlement in te die-
nen begroting zal een tekort van Rp. 2,8 mrd. laten zien.
Dit Rp. 1,8 mrd. grotere deficit is ontstaan uit een
verschil van Rp. 1 mrd. op de te verwachten belasting-
ontvangsten (Rp. 3,5 in plaats van Rp. 4,5 mrd.) en Rp.
0,8 mrd. in verband met de uitvoering van het vijfjaren-
plan
3
). Verder sprak de Ministe,r over een suppletoire
begroting van aanzienlijke omvang, die hij dacht te dek-
ken uit:
de binnenlandse opbrengsten van Amerikaanse sur-
plusgoederen (Rp. 500 mln.);
Japanse herstelbetalingen;
buitenlandse leningen;
buitenlandse industriële investeringen;
verlaging van de penionele uitgaven met ca. 30 pCt.
door het afvloeien van personeel in dienst van de
Overheid.
Zojuist is bekendgemaakt, dat de Ministerraad heeft
goedgekeurd de grondslagen voor de toekenning van
premies aan belastingambtenaren. In de eerste 4 maanden
is binnengekomen Rp. 761 mln. Dat is op jaarbasis Rp.
3.044 mln., terwijl volgens de begroting Rp. 3.500 mln.
gehaald moet worden. De premie wordt verdiend als de
belastingambtenaren er
5
pCt. meer (=
3.675
mln.)
van weten te maken. Een geenszins onmogelijke opgave
als men bedenkt, dat de ontvangsten in het eerste kwar-
taal normaliter beneden het gemiddelde liggen. Moei-
lijker lijkt het een bezuiniging van 30 pCt. op de perso-
nele uitgaven door te voeren. In het verleden althans
is herhaaldelijk gebleken, dat het doen afvloeien van
personeel een zeer delicate taak is.
Ook schijnen de oriënterende besprekingen over de
omvang der Japanse herstelbetalingen partijen niet zo
dicht bij elkaar gebracht te hebben, dat op korte termijn
een oplossing van dit slepende probleem verwacht mag
worden. Betere mogelijkheden op daadwerkelijke steun
‘) Begin juli heeft de Minister van Financiën doen weten, dat door een ver-
mindering van de uitgaven van alle Ministeries met 10 tot 15 pCt. het tekort op
de eerstdaags itt
te dienen herziene begroting is teruggebracht tot totaal Rp. 1,8 nsrd.
1 augustus
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
701
bieden de onderhndeIingen over buitenlandse
leningen. Steeds meer landen zijn bereid ter
stimulering van hun exportindustrie Indonesië
kredietfaciliteiten te geven. Voorts bestaat er
een goede kans op een lening van het Interna-
tional Monetary Fund. Vertegenwoordigers van
het Fonds zijn zich juist wezen oriënteren. De,
over de mogelijke omvang dezer lening, circulerende
geruchten. noemen bedragen omstreeks $
42,5
mln.; het
bedrag dat Indonesië bij het I.M.F. aan goud gestort heeft.
Het aloude vraagstut van de buitenlandse ,,industrial
investments”, is dezer dagen in een nieuw stadium ge-
komen. De Ministerraad is het eens geworden over het
wetsontwerp ,,Buitenlandse Kapitaalinvestaties”. Als
het Parlement straks dit ontwerp al dan niet gewijzigd
tot Wet zal verheffen, is in een reeds jarenlang algemeen
erkende behoefte aan een wettelijke regeling op dit punt
voorzien. Belangrijk genoeg om in § 4 erop terug te ko-
men. Voor het onderwerp van deze paragraaf van be-
lang voor zover ,,buitenlandse industriële investeringen”
zouden kunnen helpen de suppletoire begroting te dek-
ken. Hoe dit mogelijk is, is ons echter nog niet duidelijk.
Deze beschouwing over het vermoedelijl begrotings-
tekort leidt, samenvattend, tot de conclusie, dat een de-
ficit van Rp. 2 mrd. een welhaast onbereikbaar mini-
mum geacht mag worden. Het infiatoir effect hiervan
wordt echter door een deel van de intering op het de-
viezenbezit gecomperseerd; vermoedelijk met ca. Rp.
1 mrd. En als de Minister er in slaagt om het tekort op
de suppletoire begroting binnen redelijke grenzen te
houden, behoeven geen ernstige infiatieverschijnselen
op te treden. Men mag zelfs stellen, dat enige verruiming
in de geldcirculatie de reeds maanden durende stagnatie
in de afzet van handel en industrie zou kunnen opheffen.
Dat een voor de industrie aangename, licht infiatoire
ontwikkeling nog niet betekent, dat die ontwikkeling
dus
wenselijk is, zal in §
5
nader worden belicht.
4. Helpers welkom.
Uit de preambule van het wetsontwerp ,,Buitenlandse
Kapitaalinvestaties” blijkt o.a. dat de Regering het wen-
eljk acht ter bevordering van de belangstelling van
buitenlandse investeerders faciliteiten en garanties te
scheppen t.b.v. dit buitenlands kapitaal.
Ten behoeve van industriële bedrijven kan ,,recht
van opstal” worden gegeven voor een termijn van 20
jaar; aan het grootlandbouwbedrjf – voor een termijn
van 30 jaar – ,,gebruiksrecht” op de grond worden ver-
leend. Verlenging van deze, zakelijke, rechten is mogelijk.
Het ontwerp voorziet in de instelling van een zgn.
raad voor buitenlandse kapitaalinvestering. Deze raad
stelt het aantal buitenlandse krachten vast dat mag
worden tewerk gesteld in de bij de wet bedoelde buiten-
landse bedrijven. Ook kan de raad aan de toestemming
tot investeringen van buitenlands kapitaal bepalingen
verbinden m.b.t. de opleiding en tewerkstelling van
Indonesische krachten. Door internationale overeen-
komsten zal getracht worden dubbele belastingheffing
te voorkomen.
Regelingen tot verlichting van fiscale lasten en van
invoerrechten op bedrijfsuitrusting en grondstoffen
gelden ook voor buitenlandse bedrijven, die volgens deze
Wet worden opgericht. Aan buitenlandse industriële
ondernemingen kan gegarandeerd worden dat zij binnen
20 jaar niet geriaast of in een nationaal bedrijf omgezet
zullen worden.Voor cultuurondernemingen is deze termijn
hoogstens 30 jaar.
(Advertentie)
Onder buitenlands kapitaal zijii te verstaan materiële
en immateriële goederen die in Indonesië worden inge-
voerd t.b.v. het bedrijf, voor zover zij niet behoren tot
het deviezenbezit van Indonesië. Voorts valt daaronder
het deel van de opbrengst van het bedrijf, dat in het
kader van deze wet zou mogen worden getransfereerd
doch in feite wordt besteed in het bedrijf in Indonesië.
Indien het kapitaal van een bedrijf bestaat uit buiten-
lands en binnenlands kapitaal, mag worden overgemaakt
een met de buitenlandse deelname evenredig deel van
de winst. Het buitenlands kapitaal mag repatriëren
nadat het een door de raad te bepalen tijd in Indonesië
heeft gewerkt. Volgens persberichten wordt hierbij ge-
dacht aan een termijn van
5
jaar.
Uit de Memorie van Toelichting is nog niets gepubli-
ceerd. In verband daarmede is commentaar al spoedig
voorbarig. Wel mag even worden onderstreept, dat als
straks het ontwerp Wet is, de potentiële buitenlandse
investeerders beschikken over de wettelijke regeling,
waarop velen hunner misschien al lang hun beslissing
hebben doen wachten.
Niet mag worden verwacht, dat zij al dadelijk na het
in werking treden van de Wet in de rij zullen staan bij
de raad voor buitenlandse kapitaalinvesteringen, maar
wel lijkt het aannemelijk, dat een deel dergenen, die de
uitvoering van hun investeringsplannen hebben opge-
schort in afwachting van de Wet, thans hun tijd gekomen
achten.
Wellicht volgen er meer, als het Parlement het huidige
ontwerp voor een nieuwe Wet tot Beslechting van Arbeids-
geschillen aanneemt en als die wet in de praktijk bevre-
digend blijkt te werken.
5. Problenen.
Het is moeilijk thans reeds te zeggen tot welke bedrijfs-
takken deze buitenlandse investeerders zich het meest
aangetrokken zullen voelen. Wel staat vast, dat de laatste
vijf jaar de industrie een veel krachtiger ontwikkeling
heeft laten zien dan het grootlandbouwbedrijf. Talrijke
grotere en kleinere industrieën zijn de laatste jaren opge-
zet tot fabricage van produkten, die voorheen niet in
Indonesië werden gemaakt. De oudere industrie heeft
zich vaak uitgebreid en resultaten behaald, die tot nieuwe
vestigingen prikkelden.
Het grootlandbouwbedrijf daarentegen blijft in het
algemeen nog ver beneden de vooroorlogse produktie,
terwijl het herstel de laatste jaren bescheiden is of zelfs
ontbreekt. Tot op zekere hoogte is de bevolkingsland-
bouw er beter aan toe, doch de indruk, die de ontwikkeling
geeft is niet zodanig, dat zij het lage niveau van de onder-
nemingsproduktie kan doen vergeten.
Er zijn voldoende redenen om te mogen stellen dat het
verschillende verloop v’an de ontwikkelingslijnen in de
indistrie en de agrarische sector tot op zekere hoogte
een gevolg is van de in de laatste jaren gevoerde econo-
mische politiek. En dan rijst de vraag in hoeverre een
dergelijke ontwikkeling is toe te j,uichen. Indien en voor
zover de industrie zich kon ontwikkelen dank zij het
doorwerken van landbouwbedrijven welker opbrengst-
kosten verhouding op den duur geen instandhouding
________r’
””1 -‘
”’ ”r’
••-•-‘ -‘,
‘—
702
ECONOMISCH-STATISTISCHEBEflICHTEN
1 augustus 1956
TABFLL
‘ Indicatoren voor de agrarische produktie
Ondernemingsareaal (x 1.000 ha)
Ondernemingsproduktie (10′ kg)
1939
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
1
1955
1
1939
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
1
1955(11mnd.)
Rubber beplant
……………………
inproduktie
……………………
Palmolie beplant
………………….
Thee bepiant
……………………..
in produktie
……………………
Koffie beplant
……………………
in produktie
……………………
Klapper beplant
…………………..
Kapokbeplant
……………………
Kinabeplant
…………………….
TABEL IT.
Export (10′ kg)
1938
1
1939
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
1955
Ondernemmgsrubber
156
214
312 315 257
257
Bevolkingsrubber
……….
147
579
477
395
489 476
303
793
789 710 746
733
Palmolie en -pitten
269
276
136
162
179 182 156
82 84 46 36
33
45
33
70
.
.190
11,3
5,3 13,8
1,7
8,9
Totaal rubber
…………..
537
535 347
311
297
236
Thee
………………….
21,8 5,7 5,6 5,7
4,8
3,-
Koe
ffi
…………………
Copra ………………..65
Kina
……………….
7,4 6,9
7,7
2,7
0,5
0,6
1,2
Kapok
……………….16,7
Suiker
………………
1.607
6,-
1,2
97
213 176
Tabak
……………….
.50
35
13
10
15
20
13
Bronnen:
Indisch Verslag 1941;
Statistik Konjunktur KPS;
,,De Bergcultures” dd. 1 februari 1956;
Mondelinge mededelingen van het Algemeen Landbouw Syndicaat.
van hun capaciteit en produktie toelaat, zit er een
I
ge
vaarlijke kant aan die industriële ontwikkeling.
Als er inderdaad sprake is van een geleidelijkë, indi-
recte overheveling van kapitaal uit de agrarische en even-
tueel andere sectoren (wegen, bosbestand, woonhuizen
e.d.) naar de industrie, kan zulks acceptabel zijn indien
daardoor uiteindelijk een industrie tot stand komt,
die ruimschoots goed maakt het verlies aan nationaal
produkt door de teruggang elders.
Maar of de huidige opbrengst-kosten verhoudingen
in de verschillende sectoren van de industrie een ont-
wikkeling in deze richting stimuleren is te betwijfelen.
De industriële ontwikkeling der laatste jaren gaat ge-
paard met een sterke stijging in de behoefte aan import-
goederen en in het verbruik van exportprodukten.
Het ligt voor de hand aan te nemen, dat wat de ex-
pansie van de industrie meer aan deviezen kost, in de
vorm van import van grondstoffen e.d. en verbruik van
exporteerbare produkten, een bedrag oplevert dat lager
ligt dan hetgeen het land aan deviezen kwijt is, als het
de toename in de industriële produktie zou importeren.’
Als dit waar zou zijn, is daarmedé de industriële ontwik-
keling toch nog niet gerechtvaardigd. Het is immers
nog ‘de vraag of de Regering het goederenpakket dat de
industriële expansie méér oplevert, geprefereerd zou
hebben boven het pakket, dat zij had kunnen kopen
indien zij de door de industrie verbruikte deviezen te
harer beschikking had. Belangrijker dan deze in concreto
nauwelijks te beantwoorden vraag, is de volgende:
is het wel geoorloofd, aan te nemen, dat wat de indu-
striële expansie extra aan deviezen kost, minder is dan
de deviezenwaarde van de produktievermeerdering.
Er zijn redenen tot twijfel. Wij zullen er slechts één
van noemen. Of het direct of indirect aan deviezen ge-
investeerde kapitaal zal, worden terugverdiend voor
Indonesië hangt o.a. daarvan af, of dit kapitaal véér
het door veroudering, verwering en slijtage waardeloos
wordt, zo intensief en zo doelmatig is gebruikt, dat het
,,zijn deviezen” heeft opgebracht.
En met dit laatste punt raken we aan de bezettings-
graad, die de industrie kan bereiken. Niet alleen de
nieuwe, maar ook een groot deel van de oude industrie
is ,,deviezenintensief”; in het bijzonder als we daarbij
432 429
198
226
299 309 288
241
100
297
151
185
203
212
208
81
66
80 66
70,1
34,1
30,6
31,3
38,6
34,9
47
46
41
41
58,3
12,1
13,2
22,4
14,2
14,7
27 40,5
16,7
‘15,3
18,2
19,3
9
9
12,4 9,1 3,8
1,2 1,8
2,6
TABEL
III.
Indicatoren voor
de industriële produktie
t.
Produkten
………………….
1940
1
1950
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
203 840
431
1.335
226
759
671
1.049
1.129 1.465
chocoladerepen (10′ kg)
………
200
159
214 238
276
klapperolie (10′ kg)
…………..
margarine en braadolie (10′ kg)
5,3
19,2
17,5
14,6
18,5
19,7
limonade (10′ flessen)
………..
18,3
45,4
63,9
sigaretten (10′
st.)l
…………..
7,4
9,5
9,5
12,2
0,4
2,5 2,9 3,7
4,6 4,9
2,1 1,7 1,8
3,5
5,0
6,4
buitenb. ruw. (10′ St.) …………
1,9
1,8
2.6
3,0
3,5
185
209
272
297
308
zuurstof (10′ m’) …………….
1,0
0,9
1,1
1,3 1,5
1,6
0,5
0,5
0,6
0,7
0,8
0,8 26,7
0,3 3,0
3,5
5,1
16,2
29,7
35,2
29,6
45,3 53,0
reuk- en haarolje (10′ liter)
56
59
134
181
poeder + brillantine (10′ kg)
43 98
178
308
fosfaat (10′ kg) ………………
verf (10′ kg)
………………..
7,0
6,3
5,7 5,9 6.5
5,7
harde zeep (10′ kg)
…………..
schrijf+ vulpeninkt(10’kg)
46
156
135
111
155
117
karbonpapier (10′ vel) …………
4
30
41
48
44
39
stencilsheets (10′ dozen)
68
49 80
104
lucifers (10′ dozen)
8,2
36,8
35
41,5
77,5
koolzuur (10′ kg) …………….
211
90
134
138
149
147
braadpannen (10′ kg)
3,1
5,5
accu’s (10′ St.)
……………..
25,2 26.9 27.8
40,0
56
1,6
4,8
5,9 5,3
6,0
7,6
6,0 4,7
5,7 6,0
6,0
Machines of delen ervan
jams (10
5
kg) ………………….
voor landb. ondern. (10′ kg)
2.846
2.201
garens (10′ kg)
……………….
11
mijnbouw
535
832
schoenen (10′ paar) …………..
industrie
638 589
buitenb. auto (10′ St.) …………
ijzer en staal
8.914 986
constructiewerken
666
1.049
gebouwen (10′ k€)
..
5.516
4.382
cement
(106
kg)………………
tanks en ketels
1.145
1.154
overige
1.161
1.276
gereedschappen (10′ kg)
120
91
bouten en moeren (10′ kg)
252
230
ramen en deuren (10′ kg)
232 433
hulpstukken voor leidingen (10′ kg)
80
104
stalen kasten (10′ kg)
768
888
radio’s (10′ st).)
…………….
18,2
27,7
45,9 60,7
12,4
13,3
18,1
18,7
32,4
23,7
staven ijs (10′ kg)
…
257
289 265
gloeilampen (10′ St.) ……………
tandenborstels (10′ stuks)
7,4
houtvrij papier (10′ kg) …………
gramofoonplaten (10′ stuks) ……
206
II. Grondstofverbruik
grote weverijen garens (10′ kg)
5,3
5,4 7,0
10,0
13,3
voor bruggen (10′ kg) ………..
breierijen garens (10′ kg)
0,3
0,3 0,6 0,8
1,5
leerlooierijen runderh. (10′ st.)
.
301
320
355 359 377
452
11
geitenhuiden (10′ St.)
522
475 474
359
376
rubberverw. rubber (10′ kg) ……..
3,8
5,3
7,4
9,4
11,2
126
31
285
485
1.009
1.030
fietsen (10′ stuks)………………
3,0
2,3
2,2
1,7
2,3
emaillefabr. ijzer
(10′ kg)
……..
331
419 488
draadverw.
gegalv. draad (10′ kg)
247
397
499
plastic md. plasticpoeder (10′ kg)
.
…
18,4
Invoer ten behoeve van bedrijfs-
takken
waarover
de
nijverheids-
glasfabr.
soda
(10′ kg)……..
statistiek geen produkten of ver-
blikverw.
blik
(10′ kg)
.
……..
bruikscijfers gçeft. Bouwnijverh. mv.
cement (10′ kg)
163
152
247
198
291
357
prod.cement(lO’kg)
211
90
134
138 149
147
374
242
381
336
440
504
Drukkerijen
krantenpapier
invoer (10′ kg)
9,7
5,3
7,6
10,6
schrijf- en boekdr.
,,
(10′ kg)
27,7
26,6
30,8
20,7
binneni. prod. houtvrij
4,7
5,7
6,0 6,0
Bierbrouwerujen
mout invoer (10′ kg)
2,0 2,3
2,9 3,2
Meelverwerkende md.
Tsrwemeel(l0’kg)
128 145 138
108
Energieverbruik in de industrie cxci.
gssfsbr. es elektr. centrales steenkolen (10′ kg)
51,1
52,1
cokes
.
3,3
4,8
stookolie
,,
26,0
42,9
dieselolie
8,9
10,8
gas (10′ m’)
.
1,5
1,5
eigen
stroom verbr. (10′ kwh)
24,9
31,6
gekochte
,,
,,
(10′ kwh)
1
56,5
70,2
Optiwrkingen.
1. De tujfers omtrent de produkties zijn tot en met 1953 ontleend aan Statistik
408
344
414
428
105
90
94
96
137
81
76
78
135
67 66 66
90 44
46
47
83
39
42
43
51
24
24 26
17
6
5 7
17 10 10
9
or
FA
1 augustus 1956 .
ECONOMISCH-STAfISTISCHE BERICHTEN
703
Perindustrian 1953. De produktiecijfers 1954 zijn mondelinge opgaven van de
bëtrokken afdeling van het Centraal Bureau Statistiek.
De cijfers geven een geflatteerde indruk van de industriële ontwikkeling
voor zover in een bepaald jaar reeds eerder producerende bedrijven voor het
eerst in de statistiek zijn opgenomen. In het algemeen behoorden deze nakomers
tot de kleinere bedrijven. De beeldverwringing is daardoor niet ernstig. Waar
de vertekening wel ernstig zou zijn, is geen cijfer opgenomen:
–
De tijdelijke daling in de produktie van sommige bedrijfstakken is vaak een
gevolg van grondstoffengebrek in het betrokken jaar.
De
cijfers
over de invoer zijn ontleend aan deinvoerstatistiek van het C.B.S.
niet alleen denken aan hun verbruik van geïmporteerde
goederen en diensten, maar ook aan hun verbruik van
binnenlandse, exporteerbare produkten.. De vraag rijst
nu, of de exportprodukten producerende bedrijven in
staat zullen zijn zoveel op te brengen dat met in achtne-
ming van de overige importen en betalingen aan het
buitenland, voldoende overblijft om de industrie op een
hoge bezettingsgraad te laten werken.
In de laatste jaren is het verschillende malen voorge-
komen dat de industrie wegens gebrek aan, deviezen niet
voldoende grondstoffen e.d. kon importeren en gedrende
&en aantal maanden op halve kracht moest draaien.
Mede met behulp van buitenlandse kredieteui wordt de
industriële cpaciteit geleidelijk aan verder uitgebreid.
Rendabele projecten zijn wel te vinden; enerzijds dank
zij de soms zeer vergaande besçhermingen, anderzijds
door
,
het afzetstimulerende effect van infiatoire prijs-
bewegingen, die zelfs bij grote onderbezetting – en
,,dank zij” algemene schaarste aan goederen – toch nbg
een positief bedrijfsresultaat mogelijk maken. MaaF
deze zelfde infiatoire prjsbewegingen maken het voor de
exportbedrijven steeds moeilijker het bedrijf gaande te
houden. En hierin ligt het grote gevaar, dat op den duur
deze exportbedrjven niet voldoende, kunnen opleveren
om de voor de binnenlandse markt werkende industrieën
zodanig te voorzi&n, dat zij het reële nationale inkomen
verhogen en zonder steun van infiatoire ,,windfall pro-
fits” in leven kunnen blijven: De industrie met een
politiek op lange termijn zou er goed aan doen als zij,
desnoods ten koste van winstkansen op kortere termijn,
de exportproducenten zouden steunen in ,hun pogingen
een zodanige verbetering in hun opbrengst-kosten ver-
houding te krijgen, dat zij béreid en in staat zijn hun
produktievermogen in stand te houden en uit te brei-
den.
Djakarta.
‘
Prof. Dr. A. KRAAL.
VERKORT JAARVERSLAG VAN HET.
NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
OVER
1955
In
1955
zette de ontwikkeling van het instituut zich op
bevredigende wijze voort. De activiteiten van ,,E.-S.B.”
en de. afdeling Economisch Onderzoek bewogen zich
in opgaande lijn; met de oprichting van de afdeling
Balanced International Growth werd een nieuwe en
belangrijke stap gezet.
Curatorium.
1
Statutair waren in het verslagjaar aan de beurt van
aftreden de curatoren Prof. Dr. J. F. ten Doesschate en
Prof. Dr. H. J. Frietema. De heren Ir. K. van der Pols,
directeur van De RotterdamscheDroogdok Maatschappij
N.V. en Mr. G. E: van Walsum, burgemeester. van de
gemeente Rotterdam, werden bereid gevonden een’ be-
noeming tot curator te aanvaarden.
Het curatorium is thans als volgt samengesteld:
Jhr. Mr. J. H. Loudon, voorzitter
Mr. W. Suermonçlt Wzn., onder-voorzitter,
Mr. , W.’ H. Fockerna Andreae, penningmeester
Z.K.H. Prins Bernhard der Nederlanden
Prof. Dr. J. R. M. van den Brink
Mr. R. A. H. M. Dobbelmann
Drs. C. A. Klaasse
J. Kraayenhof
1
Ir. K. van der Pols/
Dr. P. gijkens
Ir. St. van Schaik
P. J. S. Serrarens
1
Mr. G. E. van Walsum
Drs. D. J. Wansink
H. H. Wem.mers
Directeuren en medewerkers
In de samenstelling van bet dirèctorium deden zich
geen wijigingen voor. Prof. Dr. H. M. H. A. van der
Valk verbleef ook dit jaar in de Verenigde Staten.
Met ingang van 1955 werd de heer J. H. Zoon, econ.
drs., voordien assistent-redacteur, benoemd tot adjunct
redacteur-secretaris. In de staf van de afdeling Econo-
misch Onderzoek deden zich geen belangrijke mutaties
v
r
oor.
Aan het einde van het jaar t’elde het instituut 44 mede-
werkers, waarvan 21 doctorandi in
.
de economie, 1 land-
bouwkundig ingenieur, 1 organisatiedeskundige (inge-
nieur), 1 sociograaf en 3 doctoraal studenten.
Werkzaamheden.
1. ,,E.-S.B.”
Ook in het verslagjaar vertoonde het aantal leden
en abonnees van ,,E.-S.B.” een toeneming. Onderstaande
grafiek geeft een beeld van de ontwikkeling sedert 1947.
1 3C
125
120
115
110
105
100
95
1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956
De kopij-positie van hèt ‘weekblad was dooreengeno-
men gunstig. De redactie ontving voldoende artikelen
van bevredigende kwaliteit ter plaatsing. Behalve de
maandelijkse bijdragen over, de Belgische geld- en kapi-
taalmarkt verschenen 17 artikelen van Belgische auteurs.
Vier nummers waren gewijd aan speciale onderwerpen,
nl. aan de arbeidsmarkt en haar toekomstige voorzie-
ning; aan het herstel en de opbloei van de Nederlandse
economie in de periode
1945-1955;
aan, de transatlan-
tische rij ksdelen en aan de economische situatie en pers-
pectieven in een aantal landen.
Van het tweede speciale nummer werd een Engelse
editie uitgebracht onder de titel: ,,Recovery and revival
of the Netherlands economy, 1945-1955″.
Mede dank zij de verhoging van de côntributies en
lidmaatschapsgelden met ingang van 1955 en de betere
resultaten van de advertentie-exploitatie, sloot de finan-
704
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 augustus 1956
ciele exploitatie van het weekblad met een klein voor-
delig saldo.
2. Afdeling Economisch Onderzoek.
De onderzoekingen van de afdeling Economisch On-
derzoek bestreken ook in 1955 een uitgebreid terrein.
De omvang van de onderzoekingen, zowel wat betreft
het interne onderzoek (de niet door opdrachtgevers ge-
financierde onderzoekingen),
als
die voor Overheid en
bedrijfsleven, vertoonde wederom een stijging ten op-
zichte van voorgaande jaren. De financiering van de
interne onderzoekingen geschiedt vooral uit de marge
van donateurs en leden, asmede door middel van even-
tuele batige saldi van andere afdelingen van het instituut.
In het kader van het interne onderzoek werd gewerkt
aan een verdieping en verbreding van de cohjunctuur-
documentatie voor de Verenigde Staten. Een wijziging
in het gebruikte vergelijkingenstelsel bleek een wezen-
lijke verbetering te betekenen. In samenwerking met
het Centraal Planbureau, het Centraal Bureau voor de
Statistiek en het Mathemtisch Centrum werd gewerkt
aan een studieproject betreffende een econometrisch con-
junctuurmodel van Nederland. De leiding van dit pro-
ject berust thans bij C.P.B. en N.E.I. Een herbewerking
van het statistische materiaal voor de periode 1923-1938
kwam gereed, terwijl ook nieuwe tijdreeksen zijn ge-
construeerd. Een reeks van voorlopige notâ’s over de
economische inhoud van het model alsmede van de toe
te passen schattingsmethoden
zijn
verschenen.
Verder werd een onderzoek aangevangen naar de ver-
schillen in de inkomensverdeling in de U.S.S.R. en.de
Verenigde Staten, evenals naar het verloop van het
nationale inkomen in Nederland in de 19e eeuw. In de
kosten van het eerste onderzoek wordt bijgedragen
door de Organisatie Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek,
in die van het tweede door een instituut in de Verenigde.
Staten (coördinator is Prof. Simon Kuznets). Beide
onderzoekingen, welke aan het einde van het jaar nog
niet waren afgesloten, hebben de moeilijkheden gemeen,
dat cijfermateriaal slechts in beperkte mate ter beschikking
staat.
Het onderzoek naar de positie en toekomstmogelijk-
heden van economisten bevond zich aan het einde van
het jaar in een vergevorderd stadium.
Het is niet mogelijk in kort bestek cie onderzoekingen
voor derden, zelfs maar naar onderwerp aan te geven.
Volstaan zal dan ook worden met een aanduiding van
de werkzaamheden welke voor bedrijfsleven en Over-
heid werden verricht. In onderstaande grafiek wordt
allereerst de omvang van de in het kader van opdrachten
verrichte onderzoekingen sedert 1948 gegeven. Uiteraard
is een gedeelte van de toeneming toe te schrijven aan
prijsstijgingen. –
400
300
200
100
1947
(
1948
1949
1950
1951
1952
1953
1954
1955
In de algemeen-economische sector werden voor ver-
schillende groepen van onze bevolking analyses verricht
ten aanzien van inkomensvraagstukken. In dit verband
dient te worden vermeld dat voor de gemeente Amers-
foort een onderzoek werd ingesteld naar de structuur
van de ondersteuningsnormen. Ook werd in deze sector
een uitgebreid onderzoek verricht naar de structuur en
de ontwikkeling van de Nederlandse economie.
Aan marktanalyses werd veel aandacht geschonken.
Deze vonden plaats voor de volgende produkten op de
binnenlandse markt: boter en margarine, baksteen even-
als papier en wat betreft de buitenlandse markten:
stikstof, suiker en zuivelprodukten.
Verder werden in deze sector o.a. aan een onderzoek
onderworpen, vraagstukken betreffende de arbeids-
markt en enkele problemen waarvoor een bepaalde
vorm van Visserij zich gesteld zag.
Het regionaal-economisch onderzoek, de onderzoe-
kingen ten behoeve van gemeenten en provincies, neemt
regelmatig in betekenis toe. Gedurende het jaar 1955
werden studies van zeer uiteenlopende aard verricht
in en of ten behoeve van de gemeenten Amersfoort,
Beverwijk, Delft, Geleen, Gouda, Haarlem, Katwijk,
Rotterdam en Velsen. Voorbeelden van de onderwerpen
waarop de onderzoekingen betrekking hadden zijn:
bevolkingsprognoses, woningbouw, scholenbouw, de
behoefte aan winkels, industrievestiging in gemeenten’
en sanering van de binnenstad.
Bedrijfs-economische onderzoekingen werden zowel
verricht voor het bedrijfsleven als voor de Overheid.
Deze werkzaamheden hadden betrekking op organisatie-
en kostprjsvraagstukken evenals op de keuze van de
vestigingsplaats.
De verkeers-economische onderzoekingen bleven be-
perkt tot een tweetal.
De verdeling van de opdrachten naar ondérwerp, op
grond van de ontvangen betalingen, was als volgt:
in
procenten
L Algemeen economisch onderzoek
……………………..
25
11.
Regionaal onderzoek
……………………………….
40
111.
onderzoek
………………………..
15
Landbouw-economisch Onderzoek
……………………..
16
Verkeers-economisch onderzoek
……………………….
4
100
De exploitatie van de afdeling Economisch Onder-
zoek (interne en externe onderzoekingen was vrijwel
sluitend.
3. Afdeling .alanced International Growth.
Met ingang van
1955
werd aan het instituut een nieuwe
afdeling, Balanced International Growth, verbonden.
Deze afdeling staat onder de directe leiding van Prof.
Tinbergen. Het doel van deze nieuwe activiteit van het
instituut is, fundamenteel onderzoek van economische
vraagstukken betrëffende de onderontwikkelde gebieden.
Aan hei einde van het jaar telde deze, afdeling drie mede-
werkers, terwijl ook een economist uit de Verenigde
Staten daar werkzaam was. In
1956
waren tijdelijk ook
een drietal economen uit Aziatische landen werkzaam
aan deze afdeling. De nieuwe afdeling is in 1955 gefinan-
cierd uit het vermogen van het instituut.
Voor de financiering in de komende jaren is een sub-
sidie verstrekt door de Rockefeller Foundation, terwijl de
verwachting bestaat dat ondernemingen in Nederland
de middelen van het instituut, met het oog op de nieuwe
afdeling, zullen versterken. Gehoopt wordt dat de finan-
ciering van de nieuwe afdeling in de loop van de jaren
18juli
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
705
in toeneménde mate door middel van betaalde onder-
zoekingen zal lunnen geschieden.
In
1955
kwamen in deze afdeling de volgende studies
gereed:
Capital-labour ratios of certain industries in some
countries.
–
Notes on the raw material standard system (drie
nota’s).
Deficit financing and balnce of trade.
Subsidies and the substitution of labour for
capital. –
Verder waren aan het.einde van het jaar de volgende
studies in bewerking:
Investeringsprioriteiten. Dit onderzoek behelst een
econometrische benadering van het vraagstuk van de
selectie uit een aantal alternatieve investeringsprojecten.’
Haiidloom weaving industries in India. Getracht wordt
de vraag te beantwoorden in hoeverre de primitieve
handweeftechniek, die nog veel voorkomt in India, econo-
misch verantwoord is.
De kapitaalintensiteit van spoorwegstelsels. In dit
onderzoek wordt getracht de ,,capital-labour ratios”
van de spoorwegstelsels van een aantal landen door, een
onderlinge vergelijking te bepalen.
Tenslotte werd gewerkt aan een econometrisch model
voor India.
Het’ contact met andere instituten in Nederland en
het buitenland was in het verslagjaar intensief. Met name
met het Economisch Sôciologisch Instituut te Tilburg
werd nauw samengewerkt.
In samenwerking met het Institut für Weltwirtsch’aft
te Kiel werd èen onderzoek verricht inzake de èrtergie-
voorziening in Europa. Met het Institutet för distri-
butionsekonomisk och administrativ fofskning te Göte-
borg (IDAF) werd de basis gelegd voor eèn samenwerking
ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de ge-
meentelijke administratiè, waarvoor beide instituten zich
jèsteld zien.
De wnd. secr. van Curatoren,
Prof. Dr. J. TINBERGEN.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De
‘
geldmarkt.
Terwijl het Rijk er, vooral dank zij het onbekende
kunststukje van vorige week, in slaagde voldoende te-
goed bij de Centrale Bank te kweken voor het verrichten
zonder verdere bokke,prongen van de kwartaalsbetaling
aan de gemeenten groot ca. f. 250 mln., kwamen thans
de banken moeilijk te zitten.
De handhaving door de Centrale Bank van- het kas-
percentage op 9 pCt. voor de nieuwe periode 22 juli-
21 augustus brengt mede, dat de 1?anken in laatstgenoemd
tjjdvak gemiddeld ca. f. 475 mln. bij .De Nederlandsche
Bank moeten aanhouden. In feite bedroeg dit tegoed
per 23 juli slechts f. 377 mln.; voor het inhalen van het
manco alsmede voor het financieren der’a.s. ultimo-
onttrekkingen zullen de banken in de naaste toekomst
nogal wat middelen nodig hebben.
De politiek van afgifte van schatkistpapier over de
toonbank door 4e ‘Agent van het ‘Ministerie van Finan-
cin tegen dezelfde condities als bij de voorafgaande
tender, werd ook na de jongste tender weer toegepast.
Van 20 juli af geeft de Agent in’ dit- kader driemaands
schatkistpromessen af tegen een disconto van 3 pCt.
per jaar. Dit tarief ligt hoger dan New York, en niet ver
meer af Van het percentage dat Nederlandse geldgevers
netto (d.w.z. na aftrek van het relatief hoge disagio van
termijnponden) in de Loûdense geldmarkt kunnen maken.
‘In geldmarktkringen verwacht men daarom in de toe-
komst een repatriëring van Nederlandse op korte termijn
in het buitenland uitgezette middelen, hetgeen uiteraard
de Nederlandse geldrnarkt zou verruimen, althans een
verdere verkrapping zou tegengaan.
De
–
kapitaalmarkt.
Aanvankelijk heerste de afgelopen week op de aan-
delenmârkt een vaste stemming. In Wallstreet was het
gemiddelde Dow Jones Industrials (op 26 juli
515,9)
al
aardig op weg naar zijn vorige hoogterecord (521,1 op
6 april’
1956).
Het einde van de staalstaking met bij-
behorende,
loon/prijsverhogingen
bevorderde het infia-
toire sentiment en wakkerde de vraag naar aandelen aan.
Ook in Amsterdam stegen de aandelenkoersen aan-
vankelijk lustig voort. Voortbouwend op het belangrijke
door Amerikaanse aankopen veroorzaakte koersavans
van aandelen Koninklijke, dat gepaard ging met accumu-
latie van onbelegde middelen bij de Nederlandse ver-
kopers, zou de beroepshandel volgens beurswaarnemers
door het innemen van hausseposities een aanval hebben
gelanceerd op de apathie van het Nederlandse beleggende
publiek. Als argument fungeerde hierbij o.a. het achter-
blijven van de koersen van Philips en A.K.U. en het hoge
met deze aahdelen te maken rendement (dividend over
1955 14 resp. 15 pCt.; koers per 13 juli ji. 281 resp. 252/
4
pCt.; rendement derhalve ca.
5
resp. 6 pCt.).
Naar alle waarschijnlijkheid had deze aanval – succes;
er werd ni. een toegenomen beleggingsvraag bij het pu-
bliek geconstateerd en het koersniveau maakte zich los
van de stand, waaraan het verscheidene weken was vast-
gekluisterd. Wellicht was hierbij ook de omstandigheid
vah invloed, dat in het spel van eisen en comprorhissen
der Hogë Haagse Heren bij de kabinetsformatie, het
plan tot wederinvoering van de speculatiewinstbelasting
–
-(er was zelfs reeds van een periodieke vermogensaanwas-
belasting sprake geweest) blijkbaar minder kans dan eerst
maakte, terwijl daarentegen een plan voor fiscale bevor-
dering van de bezitsvorming mèer op de voorgrond trad.
Aan de opwaartse ontwikkeling kwam echter met één
klap een einde op de laatste beursdag van de week, en
wel ten gevolge van de aankondiging van de Egyptische
,,naasting” van het Suez-kanaal. Plotseling bleek nu, dat
zelfs aan .petroleumaandelen, die de afgelopen maan’den
het brandpunt der koersstijging vormden, fisico’s kleef-
den. In Amsterdam bleef de koersreactie die dag nog
beperkt (Koninklijke – 15 pCt.). New York ging echter
voor petroleumfondsen nog verder naar beneden, waar
–
door in het Amsterdamse avondverkeer Koninklijke aan
het koersverlies nog eens 25 punten ‘toevoegde.
Op de obligatiemarkt ging het, nadat, daar de voige
week m.o.m. windstilte had geheerst, gedurende de ver-
slagweek met de meeste koersen in langzaam tempo verder
bergafwaarts. De 31 pCt. Staatslening 1956 bereikte een
nieuw laagterecord van 94 pCt. ‘Gesprekken over de
mogelijkheid van discontoverhoging en van een nieuwe
staatslening (dit laatste i.v.m; een te verwachten belangrijk
tekort op de a.s. Prinsjesdag in te dienen begroting)
kwamen uiteraard aan de stemming op deze markt niet
ten goede. –
706
‘.
ÈCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 augustus
1956
Aantl. indcxeijfers A.N.P.-C.13S. (1953=100) 13juli 20 juli 27 juli
–
1956
1956
1956
Algemeen
……………………..
222,5
227,5
229,7
Internat. concerns
………………..
301,0
309,7
312,4
Industrie
……………………..
466,7
168,4
170,4
Scheepvaart
……………………
167,3
168,5
171,3
Banken
……………… . ………
142,8
147,0
147,5
Indon. aand
…………………..
.124,7
125,0
126,8
Aandelen
Kon. Petroleum
…………………
848*
871*
865
Unilever
……………………….
417*
424*
428*
Philips
……………………….
281
298*
306*
A.K.TJ
………………………….
252*
257*
268
Kon. N. Hoogovens
………………
344
344
347*
Van Gelder Zn.
………………….
248*
249*
254
H.A.L
………………………….
187
186*
196*
Amsterd. Rubber
………………..
100*
93**)
91
H.V.A
………………………….
118+
118*
119*
Staatsfondsen
2*pCt. N.W.S.
………………….
69′!,
69
1
/,,
69
3-3* pCt. 1947
…………………..
91
1
18
92
5
/,
92
5
/,
3* pOt. 49551
……………………
91*
91*
90*
3pCt.Grootboek1946
……………..
90’/,
90
1
/,
90*
3 pOt. Dollariening
…………………
93*
92*
92
1
/
8
Diverse obilgatles
3* pOt. Gem. R’dam 1937 VI
……..
…
95′!,
9511,
94*
3*pot. Bk. v. Ned. Gem. 1954 11/111
90
89’1,
88*
3pOt.Neder1.Spoorwegen
…………
95*
96
96’/,
3* pOt. Philips
1948
………………
97*
96*
96’/
3* pOt. Westl. Hyp. Bank
……………
89
89*
88
1
/, 5. C. BREZET.
) ex. div
De Belgische geld- en kapitta1markt
in mei en juni 1956
De algemene stand der geidmarkt.
De geidmarkt bleef tijdens de maand mei Qverwegend
breed, hoofdzakelijk ingevolge het stijgend verloop van
de deposito’s terwijl anderdeels de kredietopname nog
slechts een’.beperkte expansie nam. De einde maand
vervaldag bracht de gebruikelijke verkrapping, ver-
zwaard door de voorbereiding van de betaling op de
koloniale lening. Kenschetsend voor de ruimt
(
e op de
geldmarkt was de op 23 mei doorgevoerde ‘verlaging
van de rentevoet van het cailgeld tot 1,40 pCt. tegen
1,50 pCt. tevoren. Tegelijkertijd verhoogde het H.W.I.
zijn rentevoeten voor call op
5
en 10 dagen tot respec-
tievelijk 1,65 pCt. en
1,75
pCt.
Sedertdien worden de rentevoeten van het cailgeld
regelmatig aangepast aan de stand van de markt. De
grote geidruimte tijdens de maand juni dreef de calivoet
naar beneden tot 1,30 pCt., waarna hij geleidelijk terug
opliep tot
1,55
pCt. einde van de maand. De ultimo juni
vervaldag was niet buitengewoon zwaar, doch op 2 juli
dienden de banken een eerste betaling te doen op de
nieuwe staatslening.
In tegenstelling met vorige jaren was begin juli nauwe-
lijks enige verkrapping van de geidmarkt merkbaar. De
toestand van de Bnigische banken is thans blijkbaar heel
wat meer liquide dan vorige jaren, waarbij dient te worden
genoteerd dat ook de zomer 1955 niet meer de traditio-
nele spanning in het bankwezen bracht. Deze grotere
faciliteit in de liquiditeit lijkt in hoofdzaak toe te schrij-
ven aan de stijging van de deposito’s, terwijl de kas-
en aanverwante kredieten nog slechts een matige stijging
kenden, en daarbij gedeeltelijk werden opgevangen door
de dekkingsvrije middelen, aangetrokken onder de vorm
van kasbons en deposito’s op meer dan 2 jaâr.
Verloop van ae kredietverlening
Portefeuille
Herdisconto
Krediet verleend
handelspapier door de private
aan de economie
door de private
Nationale Bank
banken
banken
december 1955
6.762
/
6.254
1
45.695
.
5.303
47.895
april
1956
…………..3.141
4.849
5.948
1
47.818
ro ei
1956
……………
juni
1956
……………
4l80
–
1
–
De toèstand van de banken.’
Enkele cijfers uit de globale bankbalansen
(in miljoenen fr.)
31 dec.
1955
febr.
1956
maart
1956
april
1956 j
mei
1956
ACTIEF’
Krediet aan de private economie
45.695
45.887 47.317
47.895
47.818
Handelswisaels
………….15.696
16.208
17933
17.694
16.667
.Prolongaties en voorschotten
1.291 1.261
1.291
1.289
1.250 18.947 18.303
19.521
20.129
9.571
9.790
9.391
9.772
Kaskredieten
………….19,080
Krediet aan de Overheid
…….
49.702
51.588
52.524
52.984
53.011
Acceplen
……………..9.628
PASSIEF
8.351
9.314
8.530
7.758
taa
79.027
78.164 80.567
80.684 81.467
67.260
66.590
67.971
67.978
68.674
Bankiers…………………7.859
11.767
11.574 12.596
12.706 12.793
Deposito’s:
tol
………..
Deposito’s op zicht
…………
Deposito’s op termijn
……….
Kasbons
…………………
3.938
4.006
4.058 4.092
Totaal vreemde weekmiddelen
.3.816
90.702
90.452
93.887
93.272
93.317
Totaal eigen middelen
……….
7.048
7.190,
7.232
7.331
7.344
Tijdens de jongste maanden hernamen de bankde-.
.posito’s hun opwaartse beweging, waarbij de progressie
van de tegoeden op termijnrekening vooral markant
was. Langs de zijde van de kredietverlening kunnen
de cijfers van maart en april bezwaarlijk met elkaar
vergeleken worden. .Twee grootbanken sluiten inderdaad
hun boekjaar op einde maart, zodat niet zelden speciale
liquiditeitsvoorzorgsmaatregelen ook hun incidentie heb-
ben op de verschillende categorieën van kredieten die
in hun balans figureren.
– 5. 100 pCt. gedurende de eerste 10 jaar
–
5.
101 pCt. tijdens de volgende 3 jaar
–
5.
101,50 pCt. het laatste jaar.
De uitgifteprijs bedraagt 97,70 pCt., zodat het rende
;
ment tot einde looptijd
4,55
pCt. bereikt. Deze lening
is feitelijk als conversie bedoeld, gezien men kan inschrij-
ven door middel van 4 pCt. Kasbons N.M.B.S.
1946/56
die op 1 juli jl. ter vervaldag verschenen.
De obligatiemarkt.
Een doorgaans zwakke stemming overheerste de obli-
gatiemarkt, doch de koersverliezen bleven beperkt. De
markt werd blijkbaar ongunstig beïnvloed door de vloed
van nieuwe emissies, waardoor zij niet op adem kon
komen. De plaatsing van de jongste leningen liep daarbij’
niet zeer Aug van stapel.. Voor de komende maanden
moet daarenboven rekening worden gehouden met de
verlofperiode, die doorgaans weinig bevorderlijk is
voor nieuwe uitgiften.
I
t
Op de emissiemarkt werd op 28 mei jl. de inschrijving
op de
41/4
pCt. lening Koloniale Schuld
1956-71
open-
gesteld. Deze lening is groot fr. 2.100 miljoen en werd
uitgegeven A 97,7 pCt., 15 jaar lobptijd en terugbetaal- -.
baar a pari in 10 jaar vanaf 1962. De rentedienst en de
terugbetaling van deze lening geschiedt naar keuze van
de houder in Belgische of Kongolese franken a rata van
1 B.fr. = 1 Kong. fr. De gemiddelde opbrengst beloopt
4,53 pCt.
Intussen werd er een nieuwe lening van de N.M.B.S.
aangekondigd groot fr. 1.600 miljoen, waarvan er fr. 1.100
miljoen ter openbare inschrijving werd aangeboden.
Deze
41/4
pCt. lening heeft een maximum looptijd van
14 jaar en is terugbetaalbaar ddor jaarlijkse uitlotingen:
1 augustus 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
707
Ten slotte werd een nieuwe staatslening van 3
f
miljard
op 25 juni ter intekening aangeboden. Deze lening van
het 4/
4
pCt. type heeft een uiterlijke looptijd van 17
jaar, doch een facultatieve vervaldag na •het lie jaar.
De uitgifte geschiedt â 971- pCt., en de terugbetaling a pan
de eerste elf jaren. Nadien gebeurt de terugbetaling â
101 pCt. voor de twee volgende jaren, â 102 pCt. het 14e
en 15e jaar en â 1031 pCt. de laatste twee jaren. Het ge-
middeld rendement bedraagt 4,63 pCt. De onverwachte
uitgifte van deze nieuwe staatslening heeft ertoe bij-
gedragen de koersevolutie ook tijdens de maand juni
verder te drukken.
De beleggers verwachten van de oververzadigde
emissiemarkt voordeliger investeringsmogelijkheden ter
gelegenheid van de eerstkomende nieuwe leningen.
Daarbij weegt ook de vakantieperiode op de plaatsings-
mogelijkheden.
Van 1 juli af wordt opnieuw overgegaan tot de vrij-
gave van een nieuwe schijf der geblokkeerde muntsane-
ringslening onder de vorm van 3f pCt. obligaties M.S.L.
(5e reeks) aan toonder met vervaldag op 1 januari 1961
of 1962, naargelang de uitloting van pare of onpare eind-
cijfers. De nieuwe obligaties worden begin augustus ter
beurs genoteerd.
Rentestand op de obligatiemarkt
a)
I
aug.juni 1 juni 1 april 1 mei 1 juni
1
Gemiddelde 1948
1
1950
1
1951
19561 1956 1956
looptijd
(in pCt. per einde maand)
langlopende
4,77
4,38
468
4,15 4,15 4,15
7 â
8 jaar
4,83
4,63
5,24
4,46 4,47
4,54
Staatsrenen
……….
Kasbons steden
5 â
6 jaar
5,07 4,49
5,37
4,87
4,88
4,91
Staatsfondsen
……….
Kasbons parastatale in-
stellingen
. ……..
ca. 9 jaar
– –
5,41
4,51 4,51
4,52
Private instellingen
.10 â 12 jaar
6,06
5,43 6,08
4,84
4,86
4,87
a) Reële rendementen
–
rekening gehouden met agio en disagio
tegenover
terugbetalingsprijs.
Bron:
Kredietbank.
Beurs van Brussel
(indices 1953 = 100)
27-4-56
31-5-56
29-6-56
1
Beweging in pCt.
246,5
246,5
233,4
–
5,3
133,0
131,7
–
1,0
179,4
178,6
–
0,5
116,5 119,5
+
2,6
130,8
129.3
–
1,2
126,2
131,6
+
4,3
verzekeringen
………………
Portefeuille
…………………183,1
Onroerende
………………..117,3
164,3
167,5
+
1,9
Banken
……………………134,6
Spoorwegen
………………..137,3
144,3
148,9
+
3.0
170,9 169,4 172,5
+
1,8
Tramwegen …………………132,3
Trusts
…………………….164,7
119,4
118,5
117,9
–
0,5
Gas- en elektriciteit
…………140,8
Waterbedeling
……………….
217,8
223,8
232,6
+
3,9
Metaalnijverheid (x)
…………..
117,2
117,2
119,6
+
2,0
133,9 136,3
142,6
+
4,6
179,3
182,2
+
1,6
Zink, lood, mijnen (x)
……….
210,3
209,8
209,0
0,4
Scheik.
nijv.
(x)
……………..
Steenkolenmijnen (x)
…………
Bouwnijverheid (x)
………….
180,9 179,8 187,9
+
4,5
Spiegelglas
(x)
……………..179,7
Glasblazerijen
(x)
……………
74,5
75,4 75,0
–
0,5
Kol. ondern. (zonder spoorw.)
…
137,1
..
132,3
133,4
+
0,8
154,6
142,7
124,6
–
12,7
112,7 110,3
123,9
+
12,3
Kol. ondern., spoorw. en plant. ..
136,7
132,1
132,9
+
0,6
Textielnijverbeid
(x)
…………..
117,4
117,7
116,0
–
1,5
124,9
125,3
124,7
–
0,5
voedingsnijverheid (x)
…………
184,4
184,9
181,4
–
1,9
Koloniale spoorwegen
………….
Plsntages
……………………
voedingsindustrie alg.
……….
125,9
126,2 124,6
–
1,3
121,1
123,5
123,5
Brouwerijen
(x)
……………….
Suikerfabrieken (x)
……………
190,8 190,5
196,0
+
2,9
Diverse
(x)
…………………..
…
236,7 232,8
260,1
+
11,7
Papiernijverheid
(x)
………….. Petroleum
(x)
………………
148,1
154,0
160,6
+
4,3
Warenhuizen (x)
…………… Diverse nijv. algemeen
……….
147,4 149,0
152,1
+
2,1
Industriëlen (gemid. van x)
130,5 131.0
134,3
+
2,5
Algemeen
Con:anlmarkt
……………..
136,4
136,1
138,6
+
1,8
Termjjnrnarkl
……………..
193,0
184,5
187,5
+
1,6
bron:
1ç.reo,ewane.
Beursrendement van 72 aandelen
1953
1954
1955
1956
5,44 4,74
3,18
3,29
5,55
4,89 3,04
3,28
5,50
4,53
3,07
3,44
maart
……………………………
5,34
4,08
3,18
3,48
januari
……………………………
februari
…………………………..
5,24
3,88
3,27
3,58
5,22
3,80
3.29
3,54
5,06
3,61
3,20
april
…………………………….
5,04 3,57 3,17
mei
……………………………..
juni
…………………………….
juli
……………………………..
teptember
……………………….
3,31
3,19
augustus
………………………….
494
343
3,23
oktober
……………………………
5
.,31
4,86
3,33
3,22
november
…………………………
december
……………………..
4,84
3,17
3,27
De aandelenmarkt.
Over de maand mei was de aandelenmarkt licht â
la baisse georiënteerd. Slechts enkele rubrieken ver-
beterden per saldo hun noteringen. Het algemeen beurs-
klimaat verbeterde evenwel geleidelijk zodat de maand
juni terug een lichte hausse bracht.
Ingevolge de gestegen koersen liep het rendement
licht terug tot op 3,54 pCt. tegen 3,58.
/
Kortenberg.
Dr. L. DELMOTFE.
–
.
=
=
IIIllI
=
U
N
Voor Uw effecten, eigendomsbewijzen,
N
H
diploma’s, polissen, sieraden
H
M
en
andere
voorwerpen
van
waarde,
verkrijgt
M
U een veilige bergplaats door het huren van een
NSAFE-LOKET
in
onze
brand- en
inbraakvrije
N
H
kluizen.
De kosten zijn gering.
H
M
Wij
geven
U
gaarne
alle
gewenste
inlichtingen.
H
N
.
eder1andsche
ilaildel-Maatschappij, N.YM
.
N
N
H
90 KANTOREN IN NEDERLAND
H
H
1 = =
jilili
=
111111 = =
111111
=
8111
= =
GROTE SIGARENFABRIEK
ZOEKT
SALESPROMOTOR
Brieven
onder no. E.-S.B. 29-1, Bur. v. d. blad,
Postbus 42, Schiedam.
HUGAS, ELGERSMA, POTGIESER N.V.
zoekt ter uitbreiding van haar docentenkorps een
DRS. ECONOMIE
Hoofdvak Bedrijfseconomie; leeftijd 28 â 30 jaar;
degelijke vakkennis, vlot stylist. Bedrijfservaring en
enige lespraktijk gewenst. Betrokkene moet na in-
werking de wetenschappelijke en technische leiding
van het rayon Den Haag op zich kunnen nemen.
Standplaats Den Haag; salaris f. 6.000 tot f. 12.000
per jaar (10 jaarlijkse verhogingen van elk f. 600.-).
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk bij Algemeen
Secretariaat E.H.E.P. N.V,, Sweelinckplein 46,
Den Haag (op enveloppe vermelden: soli. Drs. Ec.).
Dron:
r..reule,QanK.
IV
E.-S.B
……
Uw mediun voor publiciteit
op hoog niveau
Nederlands concern
vraagt voor haar dochteronderneming
in Duitsland een
‘ADMINISTRATEUR
met commerciële inslag, goed organi-
sator, bekend met moderne, ook me-
chanische bedrij fsadministratie.
De voorkeur wordt gegeven aan. een
persoon met enige ervaring in Duitsland
Geboden wordt:.
een interessante positie met uitstekende
toekomstmogelijkheden.
Leeftijd niet boven 46″jaar.
V.LIEGENSVLUG,I.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met
volledige gegevens over opleiding, ervaring,
vorige werkgevers, etc. te richten aan het
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT
VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
Berg en Dalseweg
iol
te Nijmegen onder
nr
D 130
7
t .
Ten behoeve van het Instituut voor Be-
stuurswetenschappen wordt g’vraagd:
een wetenschappelijk
hoofdâmbtenaar
in de rang van administrateur
Salarisgrenzen f 844,– f 1.006,— per
maand; aanstelling boven het minimum mo-
gelijk.
Vereist wordt de hoedanigheid van meester
in de rechten of een andere voltooide uni
y
er-
sitaire studie, alsmede praktijkervaring bij
hët openbaar besti.iur en wetenschappelijke
belangstelling op bestuursrechtehjk terrein.
Leeftijd bij voorkeur niet boven de 40 jaar.
Betrokkne zal belast worden met het ver-
vullen van wetenschappelijke opdrachten, het
medewerken aan het’onderhouden van contact
met het hoger onderwijs en aan de op .terich-
ten Rijksleergang voor de hogere bestuurs-
dienst.
Sollicitaties inzenden aan de directie van
de Vereniging van Nederlandse. Gemeenten,
Paleisstraat 5 te ‘s-Gravenhage, uiterlijk 4
weken na het verschijnen van deze oproep.
j
it
iafl de Weekedlt
vafl de N.C.
vostbus 824, Eotterdam
oefnU
Stuur mii een gratis prmm
vUfl
de
weekeditie met
o
pgave van de kosten
Voor
verzending
tucbtpost
per –
naar ……………..
zeepOst
laam
t
…
.
–
Adres:
.
D
ANK zij de uitstekend’e verbindingen door de
lucht is de Overzeese Weekeditie van de N.R.C. vliegensviug waar ook ter wereld.
Dit goede en actuele weekblad wordt door een toenemend aantal landgenoten overzee met in-tense belangstelling gelezen, ook om het over-
zichtelijke sportnieuws uit Nederland.
U hebt Uw verwanten, vrienden en kennissen
in verre landen wel uit ‘t oog, maar natuurlijk
niet uit ‘t hart verloren. Verras hen daarom met
een abonnement op de Weekeditie N.R.C. Vraag
echter eefst een proefnummer. Doe het ni! Het
verplicht
11
tot niets.