ECONOMISCH-
STATISTISCHE.’BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
37E
JAARGANG
WOENSDAG 3 DECEMBÉR 1952
No 1854
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen.
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-redacteur:• J. H. Zoon
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË
•
J. E. Mertens; J. van Tichelen;
R. Vandeputte.
ÏNHOtJD
Blz.
Omzetbelasting en bedrijfsintegratie ……..924′
Exportspreiding versus E.B.U.
door Drs H. L.
Dekking ………………………….
925
Het landbouwonderwijs in Nederland betekenis
en ontwikkeling van het landbouwonderwijs
door Dr Ir A. Mans en R. Rjjneveld ……..
927
De Sowjetindustrie önder het Vijfde Vijfjaars-
plan door Mr J. Hujjts ……………….
931
Grepenuitde wetenschappelijke
literatuur:
Harrod over het Pond
door Prof Dr J. Tinber-
gen…………………………….
934
Geld- en kapitaalmarkt door Drs J. C. Brezet ..
934
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Septem-
ber en October 1952
door Dr L. Delmotte …
935
Statistieken:
Emissies in 1952 ……………………..937
Recente economische publicaties …………938
AUTEVRSRCHT VOORBEHOUDEN
Dezer dagen
reminiscenties. De verkiezingen in het Saargebied roepen
de herinnering op aan de dag dat wij op de kade stonden
en keken naar het debarkèren van een grote groep in
Nederland wonende Duitsers. Zij kwamen van het sclp
af, dat hen juist buiten de territoriale wateren had ge-
bracht, opdat zij konden stemmen. Hun geestdrift was
groot; men verzekerde elkaar, dat het bëpaald 100 pCt was; het was, meen ik, ook zo. De Saar heeft dit beeld
niet herhaald; de meerderheid koos voor de Europese
plannen, met Franse inslag.
De gedachte loopt verder terug. Het overlijdensbe-
richt van Orlando – met bevreemding komt men tot
het besef, dat het bericht van overlijden spreekt en niet
van herdenking – doet de snijdende zinnen bovenkomen,
die Keynes in ,,The economic consequences of. the peace”
aan de vergaderingen der Grote Vier van toen wijdde.
Blijft dit boek het waardevolste van een cönferentie
waarvan de vierde man al was vergeten, verdrongen door 1e in wezen eerste man, Frankrijks patriot, Clemenceau7
Er is nog weer een conferentie aan de gang, die asso-
ciaties met het verleden losmaakt. Het Britse Gemenebest
vergadert over zijn economisch fundament. Natuurlijk
komt Ottawa van 1932 naar voren. Toen heeft een zekere
zelfopsluiting de Britse conjunctuur als nationale index
gesteund; men ziet thans in, dat op deze conferentie de
overeenstemming over de buitenstromen tenminste even
belangrijk zal zijn
als
die over de binnenstromen.
Weer ziet men naar de Verenigd& Staten. Ook daar eefi
neiging tot vergelijking met twintig jaar geleden. Daar
maakte zich December 1952. een Republikeinse Pre-
sident in een landj vol politieke en econbmische onrust,
gereed het presidentschap over te dragen aan een Demo-
craat: thans maakt een Democraat de stukken gereed voor
een Republikeins opvolger. Hier echter een volstrekte
tegenstelling in het . economische: de Verenigde Staten,
het wordt uit vele indices duidelijk, verkeren in een toer
stand van hausse. Hopelijk blijft deze de stalen draag-
balk onder de wankeler Europese conjunctuur. Te eerder kan men dit hopen, omdat de terugblik niet
alleen sentimenten doet opkomen, doch ook lering bljk in te houden. De President van De Nederlandsche Bank
heeft zich onlangs geuit, dat de internationale conjunc-
tuurpolitiek zoal niet de gehele fluctuatie dan toch een
doorslag als in de dertiger
javen
zou kunnen helpen voor-
komen.
Men moet het hopen: moge woordgegoochel van
habiele conceptenmakers, zoals Keynes in de ,,Conse-
quences” bitter zegt, in het staatkundige een kortstondige
waas kunnen leggen, vraagpunten van economische en
sociale structuur werkt men zo niet weg. Hoe diep die
liggen, de Minister van Economische Zaken heeft het
opnieuw gesteld. Het klinkt zwaar, maar het kan zin
hebben te beseffen, dat de historische roman van het goede
oude Europa geen geschenk is, waarmee de thans levende
blij in een hoekje kan vluchten.
.
/
t4
S
V
1
FïbïiUbi
ç4
III
ANK
sc’
.”
_l
R. MEES & ZOONEN’
A172O
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM,
AMSTERDAM – ‘s-GRAVEN’HAGE
DELFT’. SCHIEDAM – VLAARDINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
1
Aanp
1
assing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
MEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
“ir
iirw
ti•e
–
Nederlandsche
91
Handel-Maatschappij, N.V.
N
N
‘1
DEVIEZENBANK
–
Hoofdkantoor:
Amsterdam,
Vijzeistraat 32
•
–
126 kantoren in binnen- en buitenland
–
–
–
H
ti
Administratie
van vermogens
‘
Pl
•
.
”’1
p
4
Uitvoering
van uiterste
–
wilsbeschikkingen
–
–
H
•
PII!
3Ir1,::3i:
!Illl iE
2E
B2•
1a
1
iiii
(JÂe oude’uzemin’ c’an 8eteJeJii%
in.het bezit van bedrijfsauto’s, haalt de kosten,
verbonden aan
–
één of meer abonnementen
op
‘
het bekende weekblad
BEDRIJFSVERVOER”
weiks Inhoud met’ ingang van
1953
weer ‘ver-
der wordt uitgebreid en verbeterd, er vele malen
uit. Technisch staat het blad aan de spits en het
brengt blie nieuwe snufjes snel en uitvoerig,
terwijl mede zeer veel aandacht wordt geschon-
kn aan de economische kant van
–
de zaak. De
piijs bedraagt slechts
f
9.50
per jaar voor, E.V.O.-Ieden,
f 14.50 voor
niet-leden
Wie zich met ingang van 1 Januari as. abon
neert, ontvangt het op
20
December as, ver-
schijnende, uitgebreide Kerstnummer gratis!
Een proefnummer wordt gaarne op aanvraag
gratis toegezonden.
AD1WINISTRATIE ,,BEDRIJFSVEEVOER”,
POSTBJJS 42, SCRIEDAJfl, TEL. 69300, TOESTEL 1 of 3
met papier getsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
JabeIgarnituren. vulmassa en olie.
ABELFABRIEK
DELFT
01
922
3 December 1952
ECONOMISH-STATISTI±HE BERICHTEN
1
923
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Omzetbelasting en hedrijfsintegraf ie.
Het voorstel-ontwerp van Wet op de Omzetbelasting
1952 – om thans ook de leveringen van zelfvervaardigde
grondstoffen door de ene bedrijfsafdeling aan de andere
te gaan belasten, wordt vrijwel algemeen verworpen, om-
dat de heffing een irreëel karakter zou dragen, de beslis-
singen over de toepassing van de wet een groot element van
willekeur en onzekerheid zouden inhouden en omdat zo-
wel de bedrijfsadministratie als de fiscale contrôle daarop
aanzienlijk ingewikkelder zouden worden. De integratie-
heffing zou alleen worden ingevoerd voor goederen, waar-
voor de belasting zonder al te grotè administratieve be-
zwaren en zonder al te grote kans op juridische verwik-
kelingen te heffen is. Dit betekent, dat de belasting niet
wordt geheven waar zij uit economische of billijkheïds-
overwegingen het meest verantwoord is, maar waar de
fiscus er de minste moeite mee heeft: een nogal vreemd
criterium. De omzetbelasting mag volgens de Minister
zo weinig mogelijk ingrijpen in de concurrentieverhou-
dingen. De practijk bewijst de juistheid van de theo-
retisch algemeen aanvaarde stelling, dat het belasting-
stelsel een van de middelen der economische en sociale
politiek is geworden. De fiscus grijpt wèl in in deconcur-
rentieverhoudingen als liet landsbelang naar het oordeel
der Regering meebrengt, dat bepaalde ontwikkelingen wor-
den bevorderd en andere geremd. De vraag is nu, of
het onder de huidige omstandigheden economisch ge-
rechtvaardigd is op industriële integratie een fiscale pre-
mie te blijven stellen, ondanks het bezwaar van de onge-
lijke behandeling van concurrerende bedrijven. Met het
voorbehoud, dat grote onbillijkheden moeten worden
voorkomen door aan de gedifferentieerde bedrijven ont-
heffing te verlenen, mag men aannemen, dat de integratie-
premie op zich zelf nationaal-economisch gerechtvaardigd is.
Drs H. L. DEKKiNG, Exportspreiding versus E.B. U.
Tussen de doeleinden van de E.B.U. en die van een
maximale exportspreiding bestaat een zekere controverse:
de E.B.U. beoogt een intensifiëring van het handelsver-
keer tussen de Leden Landen onderling, terwijl de ex-
portspreiding een tegengesteld doel heeft. Alleen op het
terrein van de overzeese gebiedsdelen van de Leden Lan-
den en de tot de sterling area behorende niet Leden Lan-
den is geen tegenstelling, doch slechts een gradueel ver-
schil. Overigens heerst ook in ideëel opzicht tegenstrijdig-
heid: de E.B.U. is gegrondvest op het solidariteitsbeginsel,
het principe van de exportspreiding daarentegen is ty-
pisch individualistisch. Wanneer de loftrompet over de
E.B.U. wordt gestoken en tevens exportspreiding wordt
gepropageerd, houde men wel voor ogen, dat, hoewel
een wisselwerking ten bate van beide niet alleen denkbaar
is, maar zich in de praktijk ook bij wijlen voordoet, de
twee begrippen in essentie alternatieven zijn. Wanneer
de omstandigheden nopen het accent op een van beide
te leggen, dient men er dan oök rekening mede te houden,
dat dit veelal ten koste van het andere gaat. Waar nu de
meeste E.B.U.-landen, voornamelijk gedreven door hun
dolldrtekort, het ene wat eerder, het andere wat later,
dit accent – zij het soms min of nieer instinctief – op
de exportspreiding zijn gaan leggen, gaat schrijver in dit
artikel na, hoe de Westeuropese uitvoer zich onder de
werking van beide tegengestelde krachten heeft ontwikkeld.
Dr Ir A. MARIS en R. RIJNE VELD, Het landbouw-
onderwijs in Nederland; betekenis en ontwikkeling
van het landbouwonderwjjs.
Na allereerst de betekenis van het landbouwonderwijs
in Nederland te hebben aangegeven, geven schrijvers
achtereenvolgens een overzicht van de ontwikkeling van
het landbouwonderwijs in ons land, de belangstelling
voor het landbouwonderwijs en de graad van geschoold-
heid van de boerenzoons in de verschillende gebieden.
In een tweede artikel zullen schrijvers ingaan op de be-
hoefte aan en de capaciteit van (het) landbouwonderwijs.
in dit eerste artikel wordt o.a. betoogd, dat de totstand-
koming van het landbouwonderwijsapparaat zijn beslag
heeft gekregen in niet meer dan 50 jaar, waarbij in de
eerste periode van de ontwikkeling het accent voorname-
lijk viel op het avondonderwijs, terwijl in de laatste decennia
een grote uitbreiding is gegeven aan het dagonderwijs.
Voor de verhoging van de kwaliteit van de factor ,,arbeid”
in de landbouw achten schrijvers deze ontwikkeling van
het grootste belang.
Mr J. HUIJTS, De Sowjetindustrie onder het Vijfde Vijf-
jaarspian.
De bekendmaking van de directieven voor het Vijfde
Vijfjaarsplan, de bespreking daarvan op het XlXde
congres van de Communistische partij der Sowjetunie
en de daar verder gehouden redevoeringen hebben schrij-
ver in staat gesteld om, althans in’grote lijnen, in dit ar-
tikel een beeld te geven van de ontwikkeling, welke de
Sowjetunie onder vigueur van het Vierde Vijfjaarsplan,
dus sedert 1946, heeft doorlopen, mede in het licht van de
‘nieuwe doeleinden, welke de Sowjetunie zicht stelt.
– SOMMAIRE. –
L’Impôt sur le chiffre d’affaires et l’inlégration industrielle.
Dans le ,,projet de bi sur la taxation du chiffre d’af-
faires 1952″, il est proposé de soumettre â l’impôt la li-
vraison de matières premières – fabriquées dans l’entre-
prise – d’une section á l’autre d’une même entreprise.
L’auteur émet des objectiôns á ce sujet. Tenant compte •des circonstances actuelles, il estime que l’octroi d’une
prime fiscale á l’intégration industrielle est justiflée par
l’intérêt qu’elle présente pour l’éconbmie nationale et ce
en dépit de la discrimination qui est réalisée de la sorte entre des entreprises concurrentes.
Drs H. L. DEKKING, L’extension des exportations et
l’U.E.P.
11 existe une certaine opposition entre l’extension
maximum des exportations et les buts de l’U,E.P. En
effet, cette organisation a pour but une intensification
des relations commerciales entre les pays membres; or
ces derniers s’attachent pour la plupart l augmenter leurs
exportations vers la zone dollar, afin de combler leur
déficit en cette monnaie. L’auteur examine le développe-
ment qu’ont pris les exportations européennes sous l’in-
fluence de ces deux tendances opposées.
Dr Ir A. MARISet R. RIJNE VELD, L’enseignement agri-
coleaux Pays-Bas; san iinportance et san développement.
Les auteurs déterminent l’importance de l’enseigne-
ment agricole et donnent un aperçu de son développernent
aux Pays-Bas, de l’intérêt qu’il y suscite et du degré d’in-
struction des fils de paysans dans divers sections agricoles.
Mr J. FIUIJTS, L’industrie soviétique durant le cinquiè,ne
plan quinquennal.
L’auteur a étudié les directives du 5e plan quinquennal,
ainsi que les discussions et les discours qui y ont été con-
sacrés lors du XIXe Congrès du parti Communiste de
l’Unïon Soviétique. Ceci lui a permis de donner dans le
présent article un schéma du développement de 1’U.R.S.S.
depuis le 4e plan quinquennal et des nouveaux buts que
elle se propose
924
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
Omzetbelasting• en bedrjfsintegratie
Men schrijft ons:
Onder het huidige stelsel van omzetbelasting is een
fabrikant geen omzetbelasting verschuldigd over grond-
stoffen, die hij zelf vervaardigt en vervolgens in eigen
bedrijf gebruikt. Dezelfde vrijstelling geldt voor zelf-
vervaardigde goederen, die een ondernemer gebruikt voor
het verrichten van diensten. Zogenaamde bedrijfsmiddelen
daarentegen, zoals briefpapier en drukwerk, zijn wel onder-
hevig aan omzetbelasting als men ze in eigen bedrijf ver-
vaardigt en gebruikt.
Op deze punten is het Nederlandse stelsel in overeen-stemming met hetgeen in het buitenland gebruikelijk is.
Elf dagen voor zijn aftreden heeft Minister Lieftinck
echter nog een ontwerp mgediend voor een wet, die bij
totstandkoming aan deze toestand een einde zal maken
1)
Fabrikanten zouden voortaan ook omzetbelasting moeten
betalen over het gebruik van in eigen bedrijf vervaar
–
digde grondstoffen, voor zover het verhandelen, enz. van
dergelijke grondstoffen in de desbetreffende tak van bedrijf
gebruikelijk is. Dit voorstel was al eens eerder gedaan,
in
1950,
doch toen bleken bij de Tweede Kamer tegen
dit onderdeel van het desbetreffende wetsontwerp zoveel bezwaren te bestaan, dat de Minister dit onderdeel terug-
nam. Ook thans ziet het er niet naar uit, dat de weg naar
het Staatsbiad vlot zal worden afgelegd.
De motivering van het voorstel wordt voornamelijk
gevonden in de wens van de Minister om leveringen door
detaillisten van omzetbelasting vrij te stellen en als com-pensatie daarvoor het tarief voor leveringen, welke in de
voorafgaande geledingen van de bedrij fskolom plaats-
vinden, te verhogen. Zo zou het tarief voor leveringen
door een fabrikant, al naar de soort der goederen, van
4 pCt op
5
pCt en van 7 pCt op 10 pCt worden gebracht.
In verband daarmede vreesde Minister Lieftinck, dat. de ongelijke behandeling van geïntegreerde en niet-geïnte-
greerde bedrijven tot onaanvaardbare verschillen in be-lastingdruk zou leiden. Deze verschillen bestaan ook al onder de huidige wet, maar ten eerste is’ het tarief voor
fabrikanten nu lager; ten tweede verleent de fiscus thans
aan gedifferentiëerde bedrijven een ontheffing, indien zij
ten opzichte van de geïntegreerde bedrijven in een al te
nadelige positie zouden komen. Het aantal van deze
ontheffingen is zeer beperkt gebleven; er zijn dus blijkbaar
niet veel gevallen, waar het bestaande stelsel tot grote
onbillijkheid leidt. Velen hebben zich dan ook afgevraagd,
waarom met deze veiligheidsklep de huidige regeling niet
kan worden gehandhaafd.
Het voorstel, thans ook de leveringen van zelfvervaar-
digde grondstoffen door de ene bedrijfsafdeling aan de
andere te gaan belasten, heeft in adressen en dagblad-
artikelen veel critiek ontmoet. Het wordt vrijwel algemeen
verworpen, omdat de heffing een irreëel karakter zou
dragen, de beslissingen over de toepassing van de wet een
groot element van willekeur en onzekerheid zouden in-
houden en omdat zowel de bedrijfsadministratie als de
fiscale contrôle daarop aanzienlijk ingewikkelder zouden worden. Ook in de Tweede Kamer had volgens het Voor
–
lopig Verslag op het Wetsontwerp van 1950 niemand een
goed woord voor het voorstel over.
Ter voorkoming •van moeilijkheden in de interpretatie
van het wetsartikel en van de daaruit voortvloeiende ge-
schillen en procedures, heeft Minister Lieftinck in zijn
‘)
Ontwerp van Wet op de Omzetbelasting 1952, d.d. 19 Juni 1952 (Zitting
1951-1952, No 2602), Art. 3, lid 1, letter h. Zie ook het artikel ,,Omzetbe-
lasting; nieuwe wetten en wetsontwerpen” van MrJ. vanSoestin,,Eoonomisch-
Statistische Berichten” van 9 Juli 1952, blz. 526 e.v.
voorstel de bepaling opgenomen, dat de integratieheffing
alleen zou worden ingevoerd voor goederen, die daarvoor
bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. In aanmerking zouden dan komen goederen, waarvoor de
belasting zonder al te grote administratieve bezwaren en
zonder al te grote kans op juridische verwikkelingen te
heffen is. Dit betekent de invoering van een nogal vreenid
criterium: de belasting wordt niet geheven waar zij uit
economische of billijkheidsoverwegingen het meest ver-
antwoord is, maar waar de fiscus tr de minste moeite
mee heeft.
Op de bezwaren van willekeur, rechtsonzekerheid en
administratieve rompslomp is in de discussie meer nadruk
gelegd dan op de economische aspecten. Toch zijn deze
van voldoende belang om er iets nader op in te gaan.
In het Voorlopig Verslag op het Wetsontwerp van 1950
werd opgemerkt, dat de heffing ,,in strijd zou zijn met de
thans meer dan ooit vereiste rationalisatie en efficiency”. Minister Lieftinck bestreed deze mening in zijn Memorie
van Toelichting bij het Wetsontwerp
1952
door te stellen,
dat indien het rationeel en efficiënt is om tot verdere
verticale concentratie in de industrie over te gaan, dit
proces zich ook wel zonder het daaraan verbonden be-
lastingvoordeel zal voortzetten. Het mogelijk maken van
een verdere integratie, uitsluitend om een belastingvoor
–
deel te verkrijgen, achtte hij zelfs ongewenst.
Het veronderstellen van een proces van ,,verdere con-.
centratie in de industrie” toont aan, hoezeer het voorstel uitgaat van de gedachte, dat een verticale sector van het
bedrijfsleven normaal gesproken bestaat uit een aantal
afzonderlijke ondernemingen, die zich ieder op een onder-..
deel van de productiestroom toeleggen. Integratie—het com-
bineren van opeenvolgende onderdelen in één onderneming
zou in deze gedachtengang een verdere stap in de ont-
wikkeling betekenen. Deze voorstelling klopt niet geheel met de werkelijkheid.
Integratie is in het algemeen eerder de ,,oertoestand”,
waaruit zich de differentiatie als een afsplitsing van bepaalde
onderdelen heeft ontwikkeld. De Leidse lakenindustrie
in de Middeleeuwen bestond voornamelijk uit onder-nemers, die door alle phasen van het productieproces
heen – vervoeren, wassen, verven, spinnen en weven –
eigenaars van het product bleven en voor zover zij de be-
werking niet zelf verrichtten, deze in loon onder hun eigen
toezicht lieten uitvoeren. Wanneer bepaalde onderdelen van het productieproces zich technisch en later ook eco-
nomisch uit dit geheel losmaken, geschiedt dat veelal,
omdat bijvoorbeeld de optimale bedrijfsgrootte in de ene
phase verschillend is van die in een andere phase.
Uit een adres d.d. 7 Maart 1950 van de Kamer van
Koophandel in Noord-Brabant aan de Tweede Kamer
blijkt, dat in de wollenstoffemndustrie ook thans nog
integratie de regel en differentiatie uitzondering is, althans
in de laatste phasen van de bewerking. De spinners-
wevers nemen 824 pCt van het totale garenverbruik voor
hun rekening, de bedrijven, die alleen weven, 174 pCt.
Deze 174 pçt worden gekocht van ,,single-spinners”. Het
bedrijf van de spinner-wever is geen nieuwe ontwikkelings-
vorm maar een van ouds bekend, als volkomen normaal
gevoeld bedrijfstype. Soortgelijke toestanden moeten ook
in andere bedrijfstakken bestaan.
Men kan dus niet in het algemeen spreken van een
,,verdergaande concentratie”. In’ iedere bedrijfskolom
werken voortdurend krachten, zowel in de richting van
differentiatie als van integratie; de evenwichtstoestand,
die ontstaat, kan zeer gemakkelijk worden doorbrokèn
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
925
door n’ieuwe ontwikkelingen in de techniek, de markt-
verhoudingen of de wetgeving
2).
De stelling van de Minister is nu, dat de omzetbelasting
zo weinig mogelijk mag ingrijpen in de concurrentie-
verhoudingen. Het is merkwaardig, dat een dergelijke
gedachte nog eens voorop wordt gesteld in een tijd, waarin
meer dan ooit het belastingstelsel een van de erkende
middelen der economische en sociale politiek is geworden.
Wanneer bepaalde lasten of faciliteiten een ongewenst
geachte ontwikkeling tegengaan of een gewenst geachte
ontwikkeling bevorderen, maken de regeringen in onze
tijd daarvan gaarne gebruik, zonder zich in de eerste plaats
af te vragen of concurrerende bedrijven hierdoor in’ver-
schillende mate worden getroffen. Dit zal bijvoorbeeld
in zeer sterke mate gelden voor de faciliteiten toe te staan
aan exporterende bedrijven. Een bedrijf, dat 60 pCt van
zijn productie exporteert, komt er, âlthans tijdelijk, fiscaal
aanzienlijk beter voor te staan dan een bedrijf, dat geheel
voor de binnenlandse markt werkt. Met deze politiek
grijpt de fiscus in in dé concurrentieverhoudingen op de
binnenlandse markt.
Hij
doet dat zeer bewust, om de
drang tot export te vergroten.
Ook de omzetbelasting zelf heeft een dergelijke dis-
criminerendé uitwerking, die bewust wordt aanvaard.
Een bedrijf, waarvan de productie vôér de invoering van
het weeldetarief voor 60 pCt uit ,,luxe” artikelen en voor
40 pCt uit eenvoudiger artikelen bestond, kan onder in-
vloed van het weeldetarief zijn afzet van producten in de
luxe-klasse hebben zien inkrimpen, waardoor ook op de
eenvoudiger artikelen een groter bedrag aan algemene
kosten per eenheid product kwam te rusten. Dit be-
invloedde de concurrentieverhoudingen ten gunste van
de bedrijven in dezelfde branche, die van oudsher alleen
het eenvoudiger type aan de markt hadden gebracht.
De practijk bewijst, zowel in Nederland als in het
buitenland, de juistheid van de theoretisch algemeen aan-
vaarde stelling, dat het belastingstelsel een van de middelen
der economische en sociale politiek is geworden. De fiscus
moge in het algemeen liever niet ingrijpen in de concurren-
tieverhoudingen, hij doet dit wel als het landsbelang naar
het oordeel der Regering meebrengt, dat bepaâlde ont-
wikkelingen worden bevorderd en andere geremd.
De vraag is nu, of het onder de huidige omstandig-
heden economisch gerechtvaardigd is op industriële inte-
gratie een fiscale premie te blijven stellen, ondanks het be-
zwaar van de ongelijke behandeling van concurrerende
bedrijven. Met het voorbehoud, dat grote onbillijkheden
moeten worden voorkomen door aan de gedifferentiëerde
bedrijven ontheffing te verlenen, mag men aannemen,
dat de integratie-premie op zichzelf nationaal-economisch
gerechtvaardigd is. Toegegeven zij dat ook differentiatie
in verschillende gevallen voordelen heeft, met name door
het bereiken van de gunstigste proportionaliteit in ieder
) Voorbeeld: het goederenvervoer, aanvankelijk geïntegreerd (de koopman-
reder), toen onder inyloed van grotere schepen en van Spoorwegen gedift’e-
rentieerd, later door de vrachtauto weer meer geïntegreerd (het eigen vervoer).
der opeenvolgende stadia. Maar differentiatie is alleen
mogelijk, indien tussen de verschillende stadia markten
ontstaan om de partijen weer bij elkaar te brengen. Natio-naal- zowel als bedrijfseconomisch gezien, brengt het be-
staan van een markt belangrijke kosten met zich. Dit
wordt misschien het duidelijkst uit een opsomming van,
de voordelen der integratie, die als het ware het spiegel-
beeld vormen van de nadelen der differentiatie:
Integratie maakt in de eerste plaats de verkoop-
organisatie in het voorafgaande en de inkooporganisatie
in het daarop volgende stadium overbodig. Dit betekent
een besparing van arbeid, administratie, kantoorruimte
en gebruik van ve?voermiddelen.
Voor zover integratie betekent het onder één dak
verrichten van opeenvolgende’ bewerkingen betekent het
lagere kosten van transport, verpakking’ën fabrieksruimte.
Ook kunnen in dit geval diverse vormen van verspilling
worden vermeden, zoals materiaalverlies, warmteverlies,
vochtverlies en achteruitgang in kwaliteit, die bij diffe-
rentiatie veelal onvermijdelijk zijn.
Integratie maakt het overbodig tussen de verschil-
lende phasen voorraden aan te houden om onregelmatig-
heden in het kopen en afleveren op te vangen. Voorraden
betekenen kosten door het vastieggen van vermogen, het
in beslag nemen van ruimte en arbeid, en het risico van
achteruitgang in waarde.
Integratie maakt het mogelijk precies die tussen-
prQducten te vervaardigen, welke voor ieder eindproduct worden vereist. Dit kan leiden tot besparing in productie-
ksten en tot een verhoging van de kwaliteit (resp. van
de geschiktheid voor de markt) van het eindproduct.
Integratie leidt er toe, dat zoveel mogelijk phasen
van het productieproces profiteren van de leidersbekwaam-
heid, de commerciële, administratieve en organisatorische
ervaring en de technische kennis die in één der phasen
aanwezig zijn. Het verwerven van kennis en ervaring is
alleen mogelijk door het maken van veelal hoge kosten,
in de vorm van wetenschappelijke onderzoekingen en
practische experimenten. Leidersbekwaamheid is, zoals
ieder weet, een schaars goed. Het is dus nationaal gezien
van groot belang, dat van deze immateriële goederen een
zo ruim mogelijk gebruik wordt gemaakt.
De bovenstaande punten vormen een specificatie van
de ,,rationalisatie en efficiency”, waarover in de Tweede
Kamer in dit ‘verband is gesproken. Minister Lieftinck
meende, dat de omzetbelasting in dit verband weinig
uitmaakte. Dit zal al naar de aard der productieprocessen
verschillend zijn. Een verhoging van de arbeidsproducti-
viteit met 30 pCt wordt zeer toegejuicht. Toch leidt deze,
bij een loonaandeel in de productiekostén van bijv. 15 pCt
(in de chemische industrie volstrekt geen zeldzaamheid),
slechts tot een vermindering van productiekosten met
44 pCt. Gezien de waarde, die aan dergelijke besparingen
terecht wordt toegekend, geeft de Regering een slecht
voorbeeld als zij verkondigt, dat
5
of 10 pCt omzetbe-
lasting voor de economische structuur van geen belang
kan zijn.
Exportspreiding versus E.B.U.
In de talrijke beschouwingen van de laatste jaren over
het probleem van de Nederlandse export kan men een’
vrijwel unanieme instemming met de doeleinden van de
E.B.U. en met het streven naar een hoogst mogelijk effect
van haar mechanisme beluisteren. Niet zelden wordt dan, soms bijkans in één adem, met gelijke nadruk aangedron-
gen op een maximale exportspreiding, waaronder te ver-
staan bevordering van de afzet van onze producten buiten
West-Europa met een zo groot mogelijke georafische
spreiding. Nu treft het, dat in deze betogen weinig of
geen aandacht wordt gewijd aan een zekere controverse
tussen beide desiderata.
t
De E.B.U. toch beoogt een intensifiëring van het han-
delsverkeer tussen de Leden Landen onderling, terwijl de
exportspreiding een tegengesteld doel heeft. Alleen op het terxin van de Buiten E.B.U. area, d.w.z.
926
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
de overzeese gebiedsdelen van de Leden Landen en de tot
de sterling area behorende niet Leden Landen, is geen
tegenstelling, doch slechts een gradueel verschil.
Overigens – hoewel in dit verband minder ter 2ake
doende – heerst ook in ideëel opzicht tegenstrjdigheid.
De E.B.U. is gegrondvest op het solidariteitsbeginsel, zij
functionneert ten bate van de Westeuropese gemeenschap.
Het principe van de exportspreiding daarentegen is ty-
pisch individualistisch; elk land heeft uitsluitend het eigen
belang op het oog, dat van de gemeenschap maakt geen
punt van overweging uit.
Wanneer de loftrompet over de E.B.U. wordt ge-
stoken en tevens exportspreiding w&dt gepropageerd,
houde men wel voor ogen, dat, hoewel een wisselwer-
king ten bate van beide niet alleen denkbaar is, maar zich
in de praktijk ook bij wijlen voordoet, de twee begrippen
in essentie alternatieven zijn. Wanneer de omstandig-
heden nopen het accent op een van beide te leggen, dient
men er dan ook rekening mede te houden, dat dit veelal
ten koste van het andere gaat.
Waar nu de meeste E.B.U.-landen, voornamelijk ge-
dreven door hun dollartekort, het ene wat eerder, het
andere wat later, dit accent – zij het soms min of meer
in-
stinctief – op de exportspreiding zijn gaan leggen, is
het wellicht niet van belang ontbloot na te gaan, hoe de
Westeuropese uitvoer’zich onder de werking van beide
tegengestelde krachten heeft ontwikkeld.
Ceteris paribus moet het E.B.U.-mechanisme veroor-
zaken: een sterke expansie van de handel tussen de Leden
Landen onderling, dank zij het vergemakkelijkte betalings-
verkeer en de ver doorgevoerde liberalisatie, een geringere
expansie van de uitvoer van de gezamenlijke Leden Lan-
den naar de Buiten E.B.U. area, welke wel integraal in
de voordelen van het betalingssysteem, maar in veel min-
dere mate in die van de liberalisatie deelt, en ten slotte
een concentratie van de uitvoer van de gezamenlijke Leden
Landen naar het overige deel van de wereld. De export-
spreiding heeft, zoals reeds gezegd, een tegengestelde uit-werking onder overigens gelijkblijvende omstandigheden.
De resultante van deze krachten zou moeten blijken uit
de uitvoerstatistieken, ware het niet, dat de overige om-
standigheden verre van gelijk zijn gebleven. Integendeel,
uitermate sterke derde krachten, van welke de devaluatie
in bijna alle E.B.U.-landen, de Amerikaanse invoerbe-
hoefte ten gevolge van het Korea-conflict en de daaruit
voortgesproten infiatoire ontwikkeling in de grondstoffen-
landen wel het meest op de voorgrond treden en die niet
exact te abstraheren zijn, hebben er toe geleid, dat de handelsstatistieken niet als zuivere maatstaf voor een
krachtmeting tussen beide stelsels kunnen dienen. Wel
echter wijzen zij, zoals in het navolgende zal blijken, be-
paalde verschijnselen en tendenties aan, weshalve in het
onderhavige verband haar functie niet van nut ontbloot is.
De onderstaande tabel is, evenals de verdere, berekend uit
de O.E.E.S.-statistieken van de waarde van de gemiddelde
maandelijkse uitvoer der Leden Landen. Zij geeft van deze
uitvoer in de onderscheidene jaren na de inwerkingtreding
van de E.B.U., uitgedrukt in procenten van het telkens
voorafgaande jaar, de verhoudingen tot de op gelijke wijze uitgedrukte totale uitvoer van de gezamenlijke
Leden Landen.
Bestemming uitvoer gezamenlijke Leden Landen.
1
Totale
1
Leden
1
Overige Buiten
Rest
Totale
uitvoer Landen wereld E.B
1
.U. 1 E.B.I.J.
1
(Niet E.B.U.
area
area i area)
1950
……………
100
1
107,3
94,0
1
86,6
1
1
101,1
1951
……………
100
97,2
102,7
1
104,3
99,5
100,2
1952 (le halfjaar) ..
100
97,3
102,4
104,5
99,8
1
100,5
Slechts in 1950 blijkt de uitvoer naar resp. de Leden Lan-
den en de Overige wereld zich te hebben ontwikkeld, zoals
op grond van de E.B.U. was te verwachten. In de andere
twee tïjdvakken heeft, door welke oorzaken dan ook, de
gespreide uitvoer de overhand. Opvallend is de vrijwel
vaste verhouding in alle drie periodes tussen Totale E.B.U.
area en de Rest Landen, welke nagenoeg tegen elkaar op-
wegen. Deze evenwichtigheid is des te merkwaardiger,
daar de verhouding binnen de Totale E.B.U. area in 1951
t.o.v. 1950 een
duidelijke
verschuiving van Leden Landen
naar Buiten E.B.U. area te zien geeft. Nog sterker mu-
taties geeft onderstaande specificatie van de kolom Rest
uit vorengaande tabel te zien.
Ver-
Zuid-
ii
c
fl-
o
0St
Overige
enigde
Canada
uropa
Rest
Staten Amerika Landen
145,5 112,3
99,9
80,3
90,6
1950
……
……………..
108,5
87,2
105,7
97,3 92,3
1951
…………………..
1952 (le
halfjaar)
………..
9654
79,2
93,6
115,8 108,3
Niet onverwacht is de relatieve recessie van de uitvoer
naar Noord-Amerika, waar tegenover een opmerkelijke
gestadige verbetering van de positie van Oost-Europa
(vooral Finland) en, in mindere mate, van de Overige
Restlanden staat. De ernstige financiële zorgen van zekere
Latijnsamerikaanse landen verklaren het verloop in de
desbetreffende kolom. Over het geheel blijkt evenwel uit de eerste tabel, dat de
E.B.U.-invloed en de exportspreiding elkaar in de gehele periode van vergelijking vrijwel in balans hebben gehou-
den, mede onder de werking van de eerder genoemde
,,derde krachten”, die in het algemeen ten gunste van de
exportspreiding hebben gewerkt. Het lichte voordeel, dat
deze uiteindelijk boekte, is dan ook niet verwonderlijk..
Tegenover deze betrekkelijke evenwichtigheid geeft een
analyse van de mate waarin de afzonderlijke Leden Lan-
den hebben bijgedragen tot de in vorenstaande tabellen vervatte synthese van de exportspreiding een uitermate
gevarieerd beeld. In onderstaande tabel, die beknopt-
heidshalve is beperkt tot de meest recente periode, het
eerste semester van 1952 en, teneinde sei2oensinvloeden
zoveel mogelijk uit te schakelen, het overeenkomstige
tijdvak van het vorige jaar, springen de sterk uiteenlopende
resultaten in het oog.
Export naar ,,Overige Wereld” (dus alle export behalve
die naar de Leden Landen zelf) en totale export van de
Leden Landen in het le halfjaar 1952 in procenten van die
van het le halfjaar 1951.
Overige
Wereld
Totale
uitvoer
162,9 139,2
127,0
118,4
Nederland
…………………………..
123,9
118,9
Ierland
……………………………….
Duitsland
………………………. ….
121,4
123,8
Oostenrijk
…………………………….
120,3
.
103
Denemarken
………………………….
116,5
.
109,8
Engeland
…………………………….
Portugal
…………………………….
112,8
94,4
Gezamenlijke Leden Landen
……………..
112,6
108
111,2
98,4
110,5 109,9
108,6 106,7
104,1
105,9
Frankrijk
…………………………..
98,9 87,0
Noorwegen
………………………….
Zweden
……………………………..
97,2
99,5
B.L.E.U. (eerste 5 maanden)
……………
Ijsland
………………………………
Zwitserland
…………………………..
96,4
116,2
Griekenland
………………………….
Italië
……………………………….
95,9 92,0
Turkije
…………………………….
76,9
115,1
Triëst (1952 niet bekend)
Even grote variatie, naast een geheel andere volgorde,
verschaft het volgende overzicht van de
relatieve
stijging
van de ,,gespreide” uitvoer, verkregen door de kolom
,,Overige wereld” van de vorige tabel te herleiden op
basis van kolom ,,Totale uitvoer” = 100. –
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
927
Overige
wereld
Portugal
………………………………………..
11
9,
5
Ierland
……………………………………………
117,0
Denemarken
………………………………………
117,0
IJsland
…………………………………………..
113,7
Frankrijk
……………………………………….
113,0
Oostenrijk
……………………………………….
107,3
Engeland
……………………
. ………………….
106,1
Gezamenlijke Leden
Landen
………………………….
.
104,3
Italië
…………………………………………..
104,2
Nederland
……………………………………….
10
4
,
2
Zweden
………………………………………….
10
1
,8
Noorwegen
………………………………………
1
00,
5
B.L.E.U.
(eerste
5
maanden)
………………………..
98,3
Duitsland
………………………………………..
9
8
,
1
Zwitserland
……………………………………….
97,7
Griekenland
………………………………………
83,0
Turkije
…………………………………………..
66
,
8
Bevreemdend is, dat zich in geen van beide specificaties
een duidelijke lijn aftekent. Men zou mogen hebben ver-wacht, dat belangrijke factoren zoals exportspreidingbe-
vorderende maatregelen, overwicht van agrarische of
industriële constellatie, koloniale preferentie, duidelijk in
de volgorde tot uiting zouden zijn gekomen. Dat dit niet
het geval is, betekent, dat slechts een diepgaande analyse
van alle economische omstandigheden van elk land af-
zonderlijk dienaangaande, en dan nog waarschijnlijk on-volledig, uitsluitsel zou kunnen verschaffen.
In elk geval blijkt, dat, over het geheel genomen, zowel
voor de gezamenlijke Leden Landen als voor het merendeel
der afzonderlijke Leden Landen, de gespreide export
meer dan evenredig is gestegen, d.w.z., dat de export-
spreiding de E.B.U.-invloed de bef heeft afgestoken, zij
het in bescheiden mate en niet in het minst dank zij de
eerder genoemde ,,derde krachten”.
Nu deze een duidelijke afnemende tendentie tonen, zou
men in de toekomst moeten rekenen op een dalende in-
vloed van de exportspreiding, d.w.z. dat een relatieve
toeneming van de uitvoer naar de Leden Landen onder-
ling te wachten zou staan. Weliswaar is in deze dynami-
sche tijd het maken van, een prognose een hachelijke on-
derneming; talloze eventueel zich manifesterende nieuwe
krachten – uitbreiding of slechting van bestaande of
optreding van nieuwe conflicten, betalingsmoeilijkheden in bepaalde landen, repercussies van de uitslag der Ame-
rikaanse verkiezingen, een Atlantische betalingsunie, ver-
zadiging van de Westeuropese markt enz., enz., -. kunnen
het beeld wijzigen. Dit neemt niet weg, dat, indien de
desbetreffende Leden Landen blijven bij hun opvatting,
dat exportspreiding prevaleert, een vooruitziende eco-
nomische politiek met zich brengt, dat zij zich reeds
thans beraden op nieuwe en doeltreffende middelen om de
uitvoer naar buiten West-Europa te bevorderen, een ge-
dragslijn, die overigens al door sommige Leden Landen,
hetzij aarzelend, hetzij meer doortastend, wordt gevolgd.
‘s.Gravenhage.
Drs H. L. DEKKING.
Het landbouwonderwijs in Nederland
Betekenis en ontwikkeling van het landbou,wonderwijs
inleiding.
Van vele zijden is in de na-oorlogse jaren gewezen op
de noodzaak om in alle sectoren van het bedrijfsleven de
vakbekwaamheid van onze arbeidskrachten tot een zo
hoog mogelijk peil op te voeren. Deze noodzaak vloeit
direct voort uit de sterk ingrijpende veranderingen, welke
zich in de laatste decennia tav. onze betalingsbalans
hebben voltrokken. Om de export op een – vanuit het oogpunt van de betalingsbalans gezien – bevredigend
niveau te brengen (c.q. te houden), is voor ons land met
zijn schaarste aan grondstoffen en relatieve overvloed aan
arbeid de voortbrenging van kwaliteitsproducten een ge-
biedende eis. Om aan deze eis te kunnen voldoen, is de
inzet van hoog-gekwalificeerde arbeid in het productie-proces een onmisbare voorwaarde.
Het valt niet te verwonderen, dat bij de gevoerde plei-
dooien voor een verdere uitbouw van ons onderwijsappa-
raat, het accent veelal is gelegd op het technische onder-
wijs. Niet alleen om de achterstand in te halen welke er
t.a.y. deze vorm van onderwijs reeds voor de oorlog in
ons land bestond in vergelijking met bijv. Zwitserland
– Kohnstamm toont dit in zijn prae-advies voor de Ver
–
eniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek in 1947
1)
duidelijk aan -, doch ook in-verband met het streven naar
een verdere industrialisatie van ons land, waaraan in de
na-oorlogse jaren bijzondere aandacht wordt geschonken.
Het lijkt ons hier de plaats om vast te stellen, dat ook de
landbouw een groot belang heeft bij de voorgestane en
ten dele reeds gerealiseerde uitbreiding van het nijver-
heidsonderwijs. Immers, de landbouw biedt als bron van meerdere werkgelegenheid in de toekomst weinig moge-
lijkheden meer. Integendeel, het aantal werkzamen in de
‘) Prae-adviezen over de vraag: ,,welke duurzame structuurveranderingen
hebben zich laatstelijk voorgedaan in de welvaartsbronnen van ons land,
in het bijzonder ten aanzien van landbouw en industrie? In welke richting zullen als gevolg hiervan landbouw en industrie zich moeten ontwikkelen
len einde een
zo
goot mogelijke welvaart aan onze bevolking te veregkeren?”
agrarische sector zal om de rentabiliteit van deze bedrijfs-
tak niet in gevaar te brengen in geen geval mogen toenemen.
Eerder nog zou een vermindering van het aantal agrarische
werkers gewenst zijn. Dit betekent, dat een belangrijk
deel van de agrarische jongeren – voor de periode 1947-
1962 ongeveer 63 pCt van de aankomende jongeren
2) –
een bestaan buiten de landbouw moet zoeken. Uit vele
onderzoekingen is nu gebleken, dat deze afvloeiing uit
de landbouw op sterke weerstanden stuit met als resultaat,
dat de afvloeiing veelal.op latere leeftijd plaatsvindt en de
boerenzoons voor de niet-agrarische beroepen geen en-
kele vakscholing hebben opgedaan. Neemt men aan, dat
alle uit de landbouw afvloeiende jongeren in de toekomst
een bestaan zullen moeten vinden in de nijverheid, dan
blijkt op de zandgronden de capaciteit van het nijverheids-
ondêrwijs 60 pCt van de totale noodzakelijke capaciteit
te bedragen
3
). Stelt men, dat in verband met emigratie en
opname in de verzorgende ber
9
epsgroepen slechts 2/3
deel van deze agrarische jongeren in de nijverheid terecht
komt, dan bedraagt de capaciteit 69 pCt.
Voor de landbouw is dus een voldoend- aantal nijver-
heidsscholen in de verschillende gebieden van het platte-
land van het grootste belang.Hoe belangrijk het nijverheids-
onderwijs voor de agrarische jongeren ook mag zijn, in
dit artikel zullen wij ons evenwel in de eerste plaats be-
zighouden met het landbouwonderwijs. Js met de grote
uitbreiding, welke ook aan dit soort onderwijs in de na-
oorlogse jaren werd gegeven thans een apparaat gecreëerd,
dat zowel wat de totale capaciteit, als wat de verhouding
tussen de verschillende trappen van onderwijs betreft,
voldoet aan de eisen, welke men gezien de schier onont-
koombare noodzaak van de voortbrenging van kwaliteits-
‘) Ir A. Mans en Drs M. A. J. Visser: Prognose van dë mannelijke agrari-
sche beroepsbevolking op 1 Januari 1952, 1957 en 1962. Landbouwkundig Tijdschrift, October 1949.
‘) Het kleine-boerenvraagstuk op tç zandgrortdcrt, H0fdstuk
XII, Van
Oorcuni & Cie, Assen
1951,
w
928
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
producten moet stellen? Op deze’ en enkele andere vragen
zal in dit artikel worden getracht een antwoord te geven.
Bij het onderzoek naar het kleine-boerenvraagstuk op
de zandgronden
3)
is ook reeds aandacht besteed aan vraag-
stukken, betreffende het landbouwonderwijs. Uit de, mid-
dels enquête ter beschikking gekomen cijfers kon toen een
indruk worden verkregen over de ontwikkeling van de
belangstelling voor dit onderwijs. Er kon, in de tijd gezien,
een belangrijke kwalitatieve en kwantitatieve verbetering
van de geschooldheid worden geconstateerd. De jongere
jaarklassen (boerenzoons) hadden niet alleen in grotere
getale een vakschool bezocht, doch ook een betere oplei-
ding genoten dan de oudere jaarklassen. In dit artikel
zal een moment-opname worden gegeven van de stand
van het onderwijs, in de verschillende gebieden. Voorts
was het bij genoemd onderzoek mogelijk om de verschil-len in vakopleiding na te gaan tussen de werkers op grote
en kleine bedrijven. Op de kleine bedrijven had 36 pCt
en op de grote
58
pCt van de op het ouderlijk bedrijf werk-
zame zoons agrarisch vakonderwijs gevolgd. Aangezien
uit de voor dit artikel beschikbare gegevens het maken van
een dergelijk onderscheid niet mogelijk is, dient hierop
voor de beoordeling van de verschillende conclusies de
aandacht te worden gevestigd. Waar wordt geconstateerd,
dat de belangstelling voor het onderwijs al of niet voldoende
is, bedenke men steeds, dat de situatie op de grote bedrijven
steeds gunstiger is dan op de kleine bedrijven.
Allereerst dient dan te worden vastgesteld, welke vorm
van landbouwonderwijs
4)
hier wordt bedoeld. Voor de
vakscholing van degenen, die metterdaad in de landbouw
werkzaam zijn of hierin in de naaste toekomst een werk-
kring zullen vinden – de boerenzoons dus en eventueel
de zoons van landarbeiders – zijn, hoge uitzonderingen
daargelaten, uitsluitend het lager en middelbaar onderwijs
van belang. Tot het lager landbouwonderwijs wordt ge-
rekend het onderwijs, gegeven aan de Lagere Landbouw-
scholen (opleidingsduur 4 jaar; eerste jaar 2f dag en vol-
gende jaren 1 dag per week) en dat aan de Algemene Land-
bouwcursussen (opleidingsduur: 2 winterhalfjaren met in
totaal 300 lesuren in de avonduren). De instellingen voor
middelbaar landbouwonderwijs kunnen worden onder-
scheiden in de Landbouwwinterscholen (duur der studie
2 winterhalfjaren) en de Middelbare Landbouwscholen
(totale opleidingsduur 2f jaar). Laatstgenoemde oplei-
ding is slechts in enkele gebieden van belang. Voor de opleiding van agrarische werkers vragen dus
3 vormen van onderwijs onze aandacht: de Algemene
Landbouwcursus, de Lagere Landbouwschool en de Land-
bouwwinterschool. Volledigheidshalve zullen bij de be-
rekeningen ook de 3 Middelbare Landbouwscholen, welke
ons land telt, worden betrokken. De drie laatstgenoèmde
onderwijsinstellingen geven dagonderwijs, de eerste avond-
onderwijs.
Uiteraard ziet men zich hierbij voor het onvermijdelijke
feit gesteld, een aantal onzekerheden betreffende de
toekomstige ontwikkeling, welke nu eenmaal eigen zijn
aan elke prognose, in de berekeningen in te calculeren.
•
Voor de bepaling van deze onzekerheden werden waarde-
volle aanwijzingen verkregen uit een gesprek, dat met Ir
N. van Vliet, Directeur van de Afdeling Landbouwonder-
wijs van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedsel-
voorziening, over deze materie werd gevoerd. Tevens
werden van de Afdeling Landbouwonderwijs de voor
dit artikel noodzakelijke basisgegevens verkregen.
Ten slotte zij opgemerkt, dat enkele gebieden in Neder-
land – de Noordhollandse en Friese eilanden, de kust-
strook in Noord- en Zuid-Holland en de Zuiderzeepolders
bij çle berekeningen zijn uitgesloten (zie cartogram).
In de volgende paragrafen zal achtereenvolgens een
‘)
Ter voorkoming van miserstand zij nog opgemerkt, dat in de navolgende
beschouwingen en berekeningen uitsluitend het landbouwonderwijs wordt
betrokken; het tuinbouwonderwijs wordt niet aan de orde gesteld.
overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van het
landbouwonderwijs in Nederland, de belangstelling voor
het landbouwonderwijs en de graad van geschooidheid van
de boerenzoons in de verschillende gebieden, waarna ten
slotte enkele cijfers zullen worden vermeld over capaciteit
van het onderwijsapparaat en de behoefte aan onderwijs. De laatste twee paragrafen komen in het volgend artikel.
De ontwikkeling van het landbouwonderw ijs.
Het landbouwonderwijs in Nederland is van betrek-
kelijk recente datum. Pas na 1900 en in feite eerst na de
eerste wereldoorlog wordt het landbouwonderwijsapparaat
als instelling, waar de jonge boeren de nodige theoretische
vakbekwaamheid kunnen verwerven, van grote beteke-
nis voor de landbouw.
TABEL 1.
Ontwikkeling van het landbouwonderwjjs in Nederland.
aar
Aantal
scholen
Aantal
leerlingen
Aantal
cursussen
1)
Aantal
leerlingen
1)
1900
7
310
181
2.590
1910
II
510
597
11.800
1920
24
1.060
1.041
18.690
1930
73
4.170
1.350
(582)
18.260
(
9.240)
1940
108
9.610
1.257
(590)
21.970
(10.190)
1945
148
12.780
1.127
(702)
19.050
(13.780) 1950
227
17.830
1.193
(430)
18.510
( 7.180)
‘) De cijfers tussen haaejes hebben betrekking op de Algemene Landbouw-
cursussen.
Jn de 19e eeuw heeft de Overheid zich in het algemeen
onthouden van bemoeiingen met het landbouwonderwijs
5).
Eerst toen de Landbouwcommissie van 1886 in haar rap-
port voorstellen deed om te komen tot een algemene re-geling van het landbouwonderwijs, werd door de Over-
heid meer activiteit op dit terrein ontplooid. Aanvanke-
lijk werd het landbouwonderwijs in hoofdzaak nog in de
vorm van cursussen (avondonderwijs) gegeven. Na 1920
wordt de uitbouw van het landbouwonderwijs aan scho-
len – dajonderwijs dus – krachtig ter hand genomen.
In het bijzonder na 1940 is men op dit terrein actief ge-
weest; in de laatste 10 jaar is het aantal landbouwscholen meer dan verdubbeld. Gelijktijdig met de uitbreiding van
het aantal scholen kan men een teruggang van het aantal
cursussen constateren. Deze teruggang heeft in de na-
oorlogse jaren voornamelijk betrekking op de algemene
landbouwcursussen, de meest elementaire vorm van land-
bouwonderwijs. Het aantal speciale cursussen – gericht
op een bepaald bedrjfsonderdeel of bestemd voor een
bepaalde categorie van agrarische werkers (bijv. cursussen
voor volwassenen) – is daarentegen toegenomen.
TABEL 2.
Landbouwonderivjjsinstellingen per 1 Maart 1951.
–
Aantal Aantal
Aantal
scholen of
leerlingen leerlingen cursussen
per school of
cursus
Middelbare landbouwscholen
3
239
80
Landbouwwinterscholen 401)
.
2.919
73
Lagere landbouwscholen
203
)
14.970
74
voorbereidende en algemene land-
bouwcursussen
439
6.925
16
1)
in oprichting 1 school.
‘) in oprichting 10 scholen.
Samenvattend kan men concluderen, dat de totstand-
koming van het landbouwonderwijsapparaat zijn beslag
heeft gekregen in niet meer dan 50 jaar, waarbij in de
eerste periode van de ontwikkeling het accent voornamelijk
valt op het avondonderwijs, terwijl in de laatste decennia
een grote uitbreiding is gegeven aan het dagonderwijs.
Van belang is, dat men voor de oprichting van scholen en
cursussen in het verleden in het algemeen de uit de prac-
tijk naar voren komende behoefte aan onderwijs als richt-
5) In de publicajie van het C.B.S. ,,Stâtistiek van het land- en tüinbo.u’v-
onderwijs 1940/41.1946147″ wordt een meer uitvoerig overzicht gegeven
van de historische ontwikkeling.
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
929
)
? \.
£
–
–
• 4g-.
o
L
4-i47i
Ai
S
S
S
.
.
A
–
z.
Al. ,y_,,
de.’
•
•
t
2
z.L.Jz.I/g.I/d
•
D’
A
B
,
•
0
•
•A,•
,
.
J
C
é
D-
LidesII,,
1
L
.
.-
•
.
.
S
1
/..sé,4′.,,
•
1
r
•
•
•
t
2
‘s.éc./y6
,.#
6
•
•
A
B
N0l/d
/
•
7
(
V’
–‘
t
B
B
•
2
z.i
/
t_._
…_
\.
.
•
,
/
•
t
t
.
/
1.
•
.
.
-, .
(_)
•
•
–
S
0
3
CI-./.
—
‘P-.-•
.
•
1)2
_i
–
4
z’ix€
‘-“‘
S
–
–
–
•
(•_•
D 2 A
Ln
•
• •
l.?
S
//’
/1
0
•
.1
•
1/
3
••
•
•
•
•
1
,/
J
~
•
/
0
..
•
•
•
D
•
S
•
.
.\’
y”)
•-.•
•
•
L..)
S
S
S
/
.
•
‘
0
C
_-._,
..’-••’-‘
•
•
/
L.
5
‘
S
1
S
r’
C
2
–
S
1
snoer heeft gebruikt. M.a.w. men is in de regel eerst na
een geconstateerde behoefte aan een bepaalde vorm van
onderwijs in een streek overgegaan tot de vestiging van
de verlangde onderwijsinstelling. Dit betekent, dat in de
meer ontwikkelde landbouwgebieden van ons land, waar
de behoefte aan theoretische scholing het eerst naar voren
trad, ook in een vroeger stadium onderwijsinsteilingen
zijn gevestigd dan in de minder ontwikkelde gebidlen,
waardoor uiteraard de achterstand van deze streken nog
eens werd vergroot. Deze gang van zaken is in een tijd, waar-
in het gehele onderwijsapparaat nog moest worden op-
gebouwd, ook zeer verklaarbaar. Met de ter beschikking
930
ECONOMISCH-STA T1STISCHE BERICHTEN
3
December
1952
komende middelen, welke waarlijk niet overvloedig waren,
moest zo doelmatig mogelijk worden omgesprongen. Bij
voorkeur dirigeerde men het onderwijs naar die gebieden,
waar men van een behoorlijk leerlingenaantal was verze-
ked.. Immers, in de minder ontwikkelde landbouwge-
bieden was de belangstelling voor landbouwonderwijs
dikwijls minimaal, terwijl voorts de ervaring leerde, dat
de uitbouw van het onderwijsapparaat trapsgewijze diende
te geschieden. Een lagere landbouwschool bleek slechts
dan voldoende leerlingen te trekken, indien de bevolking
zich – o.a. door de algemene landbouwcursussen – eerst een zekere ,,onderwijs-rnindednes” had eigen gemaakt.
Het is evenwel de vraag, of bovengeschetste gang van
zaken ook voor de toekomst geprolongeerd dient te wor-
den. Men zou zich kunnen voorstellen, dat, nu een zekere
consolidatie in de uitbouw van het onderwijsapparaat
blijkt te zijn bereikt, men zich voor de verdere ontwik-
keling niet alleen richt op de behoefte welke door de streek-
bewoners wordt gevoeld, doch vooral ook rekening houdt
met het niveau van de vakbekwaamheid der agrarische
bevolking in een streek.
De keuze, tussen deze alternatieven kan, indien men de
economische positie van ons land en de daaruit voort-
vloeiende eis van een zo hoog mogelijk gekwalificeerde
productie in ogenschouw neemt, o.i. niet twijfelachtig
zijn. Aan de onderontwikkelde gebieden van ôns land, waar
de agrarische productie kwantitatief en kwalitatief op een
relatief laag niveau staat, zal bijzondere aandacht moeten
worden geschonken. Bijna altijd blijkt de kwaliteit van de
,,human factor” in deze gebieden een der belangrijkste
knelpunten te zijn, welke een verhoging van productie
en welvaart belemmeren. Onderwijs en voorlichting dienen
daarom in eerste instantie in deze gebieden te worden ge-
activeerd. Gebrek aan voldoende belangstelling van de
zijde der boeren kan hierbij een moeilijkheid vormen. Om
deze reden zal het doelmatig zijn, voor deze gebieden ont-
wikkelingsplannen op te stellen, welke concreet de doel-
einden aanduiden, die in een bepaald tijdsbestek dienen te
worden verwezenlijkt en de wijze, waarop men zich voor
–
stelt dit (trapsgewijze) te bereiken. Er zal hierbij moeten
worden overwogen op welke wijze gezaghebbende personen
uit de streek bij het ontwikkelingsplan kunnen worden
ingeschakeld en welke mogelijkheden de sociale psycho-logie en paedagogie’ biedt om de, voor realisering van het
plan, onmisbare aansluiting op de bevolking te verkrijgen.
Er zijn uiteraard tal van factoren, welke het schoolbe-
zoek in een bepaalde streek beïnvloeden. In het kader
van dit artikel kan niet op al dëze. factoren uitvoerig wor-
den ingegaan. Een uitzondering dient evenwel te worden
gemaakt voor zover het schoolbezoek in relatie staat tot
de invloedssfeer van de landbouwscholen. Er bestaat ni.
een direct verband tussen de grootte van het leerlingen-
bezoek en de afstand, welke men moet overwinnen om
de school te kunnen bezoeken. Voor de lagere landbouw-
scholen, waarvan de verspreiding over ons land zodanig
is, dat men in het algemeen nergens meer dan lO’km tot
de dichtstbijzijnde school behoeft af te leggen, zal dit
verband weinig gewicht in de schaal leggen. Waar zulks
evenwel niet het geval is treedt dit verband duidelijk aan
het licht. Zo bleek op Goeree en Overflakkee en op Schou-
wen en Duiveland, waar de beide lagere landbouwscholen
moeten voorzien in de gehele behoefte aan lager landbouw-
onderwijs van deze eilanden, het aantal leerlingen per
jaarklasse uit gemeenten binnen 10 km afstand van de
vestigingsplaats der school ongeveer
2
pCt van het aantal
grondgebruikers uit deze gemeenten te bedragen, terwijl
dit percentage voor de gemeenten verder dan 10 km slechts
0,4 bedroeg.
De aard van de beschikbare gegevens liet een -meer
gedetailleerd onderzoek naar het verband leerlingenbe-zoek – afstand school niet toe. Het ligt evenwel voor de
hand, dat ook binnen de grens van 10 km nog een zekere
variatie in het leerlingenbezoek zal bestaan. Voorts is
het zeer waarschijnlijk, dat bepaalde omstandigheden –
zoals het aanwezig zijn van een goed wegennet, het even-
tueel kunnen gebruik maken van een bus, de vestiging
Ivan de school in een specifiek verzorgingscentrum,
waarop. de boerenstand reeds vanouds is georiënteerd –
van invloed zijn op de grootte van het leerlingenbezoek.
Voor de landbouwwmterscholen, waarvan het net be-
langrijk minder dicht is dan van de lagere landbouwscho-
len, blijkt het bovengenoemde verband van zeer grote
betekenis te zijn, zoals met enkele cijfers kan worden ge-
illustreerd. Voor de L.W.S. te Boxtel, waarvan de afstand
tot de winterschool in ‘Breda, Cuyk en Roermond resp.
45,
55 en
75
km is, bedroeg het aantal leerlingen per jaar-
klasse uitgedrukt in procenten van het aantal grondge-
bruikers in de gemeente van vestiging 1,0 pCt, in de ge-
meenten binnen een straal van 10km 0,8 pCt, van 10-15km
0,6 pCt, van
15-20
km
0,3
pCt, terwijl in de verderaf
liggende gemeenten dit percentage nog kleiner wordt.
In de provincies Gelderland en Overijsel ten Oosten van
de IJsel bleken voornoemde cijfers voor de gemeente van
vestiging 1,1 pCt, gemeenten binnen 10 km 0,8 pCt en
in gemeenten van 10-15 km
0,5
pCt te bedragen.
Bovenaangeduide tendenties zijn vooral voor de ruim-telijke verspreiding van de onderwijsinstellingen van be-
lang.
Ten slotte worden, nog enkele cijfers gegeven van de
provincie van herkomst van de studenten aan de Land-
bouwhogeschool te Wâgeningen.
TABEL 3.
Herkomst mannelijke studenten aan de Landbouw-
hogeschool
1
).
Provincie
Totaal
aantal
studenten
Aantal
studenten
uit de
boerenstand
Aantal grondgebruikers
met meer dan 1 ha cul-
tuurgrond per student
uit de boerenstand
Groningen
63 33
322
Frieslaqd
85
53
373
31 13
1.253
Overijsel
55
16
1.550
Gelderland
132
13
2.832
Utrecht
74
.
10
662
Drente
………….
Noord-1-4olland
127
26
424
Zuid-}lolland
148
25
530
Zeeland
24
15
658
Noord-Brabant
..
63
29
1.119
Limburg
50
16
1.003
Totaal
852′)
1
249
.
794
‘) Bron: Administratie L.H. – 195111952.
5)
Exclusief 44 buitenlandse studenten.
In de zandprovincies Drente, Overijsel, Gelderland,
Noord-Brabant en Limburg blijkt het aantal grondgebrui-
kers per student belangrijk hoger te liggen dan het landr-
gemiddelde. Het laagst zijn deze cijfers in de provincies
Groningen en Friesland; de grote intcllectuele activiteit
van de agrarische bevolking in deze provincies is een al-
gemeen bekend verschijnsel.
‘s-Gravenhage.
Dr Ir A. MARIS.
– R. RIJNEVELD.
ov
3 December 1952
ECONOMJ.kH-STA TISTISÇHE BERICHTEN
931
De Sowjetindustrie onder het
Vijfde
Vijfjaarsplan
De bekenlmaking van de directieven voor het Vijfde
Vijfjaarsplan, de bespreking daarvan op het )UXde con-
gres van de Communistische Partij der Sowjetunie én de
daar verder gehouden redevoeringen stellen in staat ons
althans in grote lijnen een beeld te vormen van de ontwik-keling, welke de Sowjetunie onder vigueur van het Vierde
Vijfjaarsplan, dus sedert 1946, heeft doorlopen, mede in
het licht van de nieuwe doeleinden, welke zij zich stelt. Malenkow heeft in zijn verslag omtrent de inwendige
toestand van de Sowjetunie gezegd, dat in de jaren van de
vijfjaarsplannen van voor de oorlog de socialistische in-dustrialisatie verwezenlijkt was De oorlogsjaren hadden
met bijzondere kracht de juistheid van de hierbij gevolgde
algemene lijn aangetoond. De Sowjetstaat had in de oor-
logsjaren in zich voldoende krachten en middelen gevonden
om niet alleen de geëvacueerde ondernemingen snel in
bedrijf te stellen, maar ook voor de versnelde bouw van
nieuwe ondernemingen, vooral op het gebied van de zware
industrie.
Boelganin, een ander vooraanstaand lid van het oude
Politbureau, heeft nog meegedeeld, dat de overschakeling
van de industrie op oorlogsproductie in hoofdzaak in
drie â vier maanden was voltooid en de gehele opbouw van
de oorlogseconomie ongeveer een jaar had vereist. Om
een beeld te geven van de moeilijkheden, welke daarbij
overwonnen, moesten worden, deelde hij mee, dat de in-
dustriedistricten, die tijdelijk moesten worden prijsgegeven,
in vredestijd een derde van de gehele industriële productie
van de Sowjetunie hadden opgebracht. In het Oosten des
lands werden ruim 1.300 grote ondernemingen opnieuw
gevestigd. Millioenen mensen en een ontzagwekkende have
werden daarheen geëvacueerd.
Na de oorlog had de partij de taak gesteld voor alles de
zware industrie in ruime mate tot nieuwe ontwikkeling
te brengen, met name de metaal-, brandstoffen- en elec-
triciteitsindustrie, aangezien zonder zware industrie het
vraagstuk van het herstel en de verdere ontwikkeling van
de volkshuishouding niet kon worden opgelost. Daar-
naast moest bijzondere aandacht geschonken worden aan
de uitbreiding van de productie van algemene gebruiks-
artikelen. In 1948 had de industrie over het geheel het peil
van voor de oorlog weer bereikt en overtroffen (steen-
kool 1947, staal en cement 1948, ruw ijzer en petroleum
1949, schoeisel 1950, katoenen stoffen 1951). De oorlog
had de industriële ontwikkeling 8 â 9 jaar vertraagd.
Op het eind van 1951 was de gehele industriële productie
in vergelijking met 1940 reeds verdubbeld (1948 : 118 pCt,
1951 : 202 pCt). De voortbrenging van productiemiddelen
bedroeg 239 pCt van die in 1940 (1948 : 130pCt), die van
gebruiksartikeleri 143 pCt (1948 : 99 pCt).
Voor het jaar 1952 gaf Malenkow enkele, ten dele dus
nog op ramingen berustende, absolute cijfers: 25 mln ton
ruw ijzer (170 pCt van 1940), 35 mln ton staal (190 pCt),
27 mln ton walsijzer (ruim 2 maal zoveel), 300 mln ton
kolen (ruim 180 pCt), 47 mln ton petroleum (ruim 150
pCt) en 117 mrd kWu electrische energie (240 pCt). Om-
trent de bouw van machines en installaties werd slechts meegedeeld, dat de productie ruim 3 maal die van 1940
bedroeg.
Wat de lichte industrie betreft, werden voor 1952 de
volgende cijfers gegeven: katoenen stoffen ruim
5
mrd
meter (130 pCt), wollen stoffen bijna 190 mln meter (160
pCt), zijden stoffen 218 mln meter (280 pCt), leder schoen-
werk 250 mln paar (120 pCt), rubber schoenwerk 125
mln paar (180 pCt), ruim 3,3 mln ton suiker (150 pCt),
ruim 380.000 ton roomboter, behoudens de op de boerderij
gekarnde (ruim 170 pCt).
In de jaren 1946-1951 werden ongeveer 7.000 grote staats-
ondernemingen hersteld, gebouwd en in bedrijf gesteld.
* De afgelopen periode karakteriseerde zich tevens door
een verdere technische vooruitgang van de industriële
produtie. Na de oorlog zijn alle takken van industrie
van nieuwe machines en mechanismes voorzien, er zijn
volmaakter technologische processen ingevoerd en een
rationeler Organisatie van de productie is tot stand gebracht.
Alleen in de llatste drie jaar heeft de machinebouw onge-veer 1.600 nieuwe types machines en mechanismes voort-
gebracht.
Na de oorlog zijn vele wetenschappelijke problemen
van grote betekenis voor de volkshuishouding tot oplos-
sing gebracht, waarvan het voornaamste is de voortbren-
ging van atoomenergie. Malenkow verklaarde nog eens, dat de Sowjetstaat er zeer bij geïnteresseerd is, dat deze
nieuwe energie voor vredesdoeleinden wordt aangewend,
,,want zulk een gebruik verruimt onbegrensd de macht
van de mens over de natuurelementen en opent voor de
mensheid kolossale mogelijkheden van toeneming van de
productiekrachten, technische en culturele vooruitgang
en vergroting van de maatschappelijke rijkdom”.
In snel tempo is de industrie in de Oostelijke districten
tot ontwikkeÎing gebracht. In 1951 werd in deze districten
ongeveer een derde van de gehele industriële productie
voortgebracht, meer dan de helft van alle staal en va1s-ijzer, bijna de helft van alle kolen en petroleum en ruim
40 pCt van de electrische energie.
Voor zover de plannen van het Vierde Vijfjaarsplan niet
waren verwezenlijkt, was een van de voornaamste oorzaken
het onregelmatige verloop van de productie volgens
maandgrafiek. Andere ondernemingen, die globaal het
plan vervulden, bereikten dat door, ten koste van de niet-
vervulling van de plannen voor hun voornaamste produc-ten, tweede-rangs artikelen boven het plan te produceren.
Het komt ook voor, dat aan de afnemers ondeugdelijke
artikelen en goederen worden afgeleverd. Niet zelden le-
veren de mach inebouwondernemingen constructief niet
afgewerkte machines af, die niet meteen in bedrijf genomen
kunnen worden.
Van de mogelijkheden tot verhoging van de productivi-
teit van de arbeid wordt lang niet voldoende gebruik ge-
maakt. In vele ondernemingen is dat het gevolg van een
slechte gebruikmaking van de middelen tot mechanisatie.
Het komt voor, dat bij de mechanisatie bepaalde onderdelen
van een productieproces helemaal niet of onvoldoende ge-
mechaniseerd worden. In vele ondernemingen en op vele bouwwerken gaat veel tijd verloren doordat het onbevre-
digend gesteld is met de Organisatie van de arbeid. Vooral
op de bouwwerken bestaat nog een groot verloop van werk-
krachten. Op vele ondernemingen laat de technische nor
–
malisatie te wensen over.
Met dat al deelde Koeznetsow, de leider der vakver
–
enigingen, mede, dat in vele takken van industrie de arbeids-
productiviteit in de Sowjetunie hoger was dan inde indus-
trie van de grootste kapitalistische landen. Hij. legde er
daarbij de nadruk op, dat de verhoging van de arbeids-
productiviteit niet bereikt was door physieke uitputting
van de arbeiders, maar door de invoering van zeer produc-
tieve machines, een ver doorgevoerde mechanisatie van
zware en veel arbeid vereisende werkzaamheden.
Saboerow, de voorzitter van de taatsplannencommissie,
gaf een toelichting op
dç
riçhtlijneri voor het Vijfde Vijf-
,jaarsplan, –
932
ECONOMISCH-STATISTISCHE .èERICHTEN
3 December 1952
Deze voorzien een vermeerdering van de industriële
productie van 70 pCt voor 1955 in vergelijking met 1950
(dit betekent een productie, die dan 294 pCt van die in
1940 bedraagt).
Gemiddeld zal de jaarlijkse stijging van de productie 12 pCt bedragen: voor de productiemiddelen 13 pCt en
voor de gebruiksartikeléi 11 pCt. Deze gegevens zijn inte-
ressant, omdat tot dusver, zowel voor de oorlog als onder
het Vierde Vijfjaarsplan gemiddeld een stijging van de
voortbrenging van productiemiddelen voorzien werd van
14 pCt en van gebruiksartikelen van slechts 7 pCt. Naar
verhoudmg wordt dus aan de prôductie van gebruiks-
artikelen onder het volgende vijfjaarsplan een veel grotere
plaats dan tot dusver ingeruimd.
Reeds de laatste drie jaren voor de oorlog:en ook onder
het Vierde Vijfjaarsplan is een gemiddelde stijging van de
totale industriële, productie van 13 pCt per jaar volge-
houden. Het thans geplande cijfer is 12. Ter verklaring
daarvan heeft Saboerow er op gewezen, dat thans de her-
stelwerkzaamheden in de industrie ten einde zijn, zodat
niet langer’ een snelle uitbreiding van de productie op re-
kening van de herstelde, bedrijven te verwachten valt.
Bovendien moet er onder het volgende vijfjaarsplan een
aanzienlijke verbetering komen in de kwaliteit en moet
het assortiment van de productie worden uitgebreid.
De beoordeling van de voor 1955 geraamde productie-
cijfers voor de verschillende takken van industrie wordt
bemoeilijkt doordat zij gegeven worden in percentages
van de productie in 1950, waaromtrent geen absolute
cijfers worden verstrekt. Daar het Vierde \Vijfjaarsplan
echter over het geheel binnen de gestelde tijd vervuld is,
kan men ter benadering de wel bekende plancijfers van
1950 als uitgangspunt nemen. Men komt dan in
1955
voor
ruw ijzer, met een stijging van 76 pCt, op 34,3 mln ton, voor
staal met 62 pCt op 41,15 mln ton, voor walsijzer met 64
pCt op 29,2 mln ton, voor kolen met 43 pCt op 357 mln
ton, voor petroleum met 85 pCt op 65,5 mln ton en voor
electrische energie met 80 pCt op 147,6 mrd kWu. De ab-
solute cijfers zijn dus niet officieel en waarschijnlijk aan
de lage kant.
Onder het Vierde Vijfjaarsplan moest de ontwikkeling
van de metaalindustrie worden achtergesteld bij de eisen,
die aan de machinebouwindustrie moesten worden gesteld,
met het oog op de
.
grote verliezen, die de oorlog berokkend
had. Thans is de metaalindustrie weer ,,de grondslag van
de ontwikkeling van de industrie en van de gehele volks-
huishouding”. De geraamde hogere productie zal in de
eerste plaats verkregen moeten worden door betere gebruik-
making van de bestaande capaciteit. Er is echter ook een
uitgebreid programma opgesteld voor de bou’ van nieuwe
en de uitbreiding van bestaande ondernemingen. Onder de districten, waar de, metaalindustrie tot ontwikkeling
zal worden gebracht, wordt thans ook Trans-Kaukasië
genoemd. Aanzienlijke uitbreiding is ook geraamd voor
de productie van gekleurde metalen; elders werd de aan-
dacht gevraagd voor de uitbreiding van de productie van
plastische stoffen, o.a. ter vervanging daarvan.
Omtrent de stand van de metaalindustrie deelde Te-
wosjan, de Minister voor dit ressort, nog mede, dat terwijl
in 1940 het percentage ijzergieterijen, dat per jaar een
millioen ton of meer produceerde, 39 bedroeg, het in 1951
tot 63 was gestegen; voor de staalproductie waren deze
cijfers 39 en
59.
Het percentage grote gemechaniseerde
aggregaten was sterk toegenomen. Op 1 Juli 1941 bedroeg
het percentage hoogovens met een nuttige inhoud van
1.000 m
3
31, op 1 Januari 1951 51; voor Martinovens
met een tonnage van 200 en meer bedroegen deze cijfers
28 en 36.
Om de geraamde tempi te kunnen volhouden komt het ook in hoge mate aan op de verdere electrificatie van het
land. De geraamde uitbreiding met 80 pCt maakt het
mogelijk het peil van de electrificatie van de industrie
te verhogen bij een ruime ontwikkeling van de automati-
satie van de productieprocessen en de verdere invoering
van nieuwe methoden van electrische verhitting en elec-
trolyse, aanzienlijke uitbreiding van de toepassing van elec-
trische energie in de landbouw, verdere uitbreiding van de
electrificatie van de spoorwegen en verhoogde levering van
electriciteit voor huiselijk gebruik. O.a. moet onder dit
vijfjaarsplan een hoogspanningsleiding van 400.000 volt
gereed komen van de in aanbouw zijnde hydro-electrische
centrale bij Koejbysjewsk naar Moskou, een installatie als,
naar Saboerow opmerkte, in de gehele wereld niet voor-
komt.
De geraamde productie van de petroleumindustrie kan
slechts bereikt worden, indien de ontwikkeling van de ver-
werkingsindustrie wordt geforceerd en deze zoveel mogelijk
in de buurt gebracht wordt van de districten, die de petro-leumproducten behoeven. Ter ontwikkeling van de indus-
trie van synthetische vloeibare brandstof moeten in het
Oosten des lands machtige ondernemingen verrijzen.
Volgens een der sprekers wordt deze industrie, welke die
streken, die zelf geen petroleum hebben, van benzine,
oliën en chemische producten moet voorzien, ,,nieuw opge-
zet”. Omtrent het ,,tweede Bakoe”, tussen Wolga en Oeral,
werd meegedeeld, dat daar in 1952 40 pCt van de totale petroleumproductie van de Sowjetunie gewonnen werd.
Wat de verkende aanwezige exploitabele bodëmvoorraad
betreft, staat de Sowjetunie thans ,,op een van de eerste plaatsen in de wereld”.
De steenkoolindustrie voorziet thans, volgens Saboerow,
ten volle in de behoeften van de volkshuishouding. Van een
van de andere sprekers vernam men, dat terwijl vier jaar
geleden het opladen in de steenkoolmijnen nog geheel met
de hand geschielde, dit zware werk, na de invoering van
combines, voor 25 pCt gemechaniseerd is, in het Koez-
netskbekken en in Karaganda reeds voor 50 pCt. Het
verloop onder de mijnwerkers is de laatste tijd sterk ver-
minderd. Veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling
van de gasindustrie. Het gasverbruik van Moskou is sedert
1940 vertwaalfvoudigd; 88 pCt van de inwoners gebruiken
thans gas.
Voor de machinebouw- en metaalbewerkingsindustri
is voor het
Vijfde
Vijfjaarsplan een verdubbeling van de
productie geraamd. Haar eerste taak is zorg te dragen voor de volledige uitrusting van de electrische centrales, fabrie-
ken voor zwarte en gekleurde metalen, olieraffinaderijen en fabrieken voor synthetische vloeibare brandstof. Ver-
der staat op het programma een sterke uitbreiding van de
productie van installaties voor de chemische industrie,
hef- en transportinstallaties (met name kranen voor de
metaalnijverheid en electrische brugkranen van grote
capaciteit), complexe installaties voor de productie van bouwmaterialen, automatische uitrusting voor de lichte
en levensmiddelenindustrie, met name weefstoelen, nieuwe
soorten landbouwmachines en installaties voor de hout-
en houtbewerkings-, cellulose- en papierindustrie. Ook
zal de industrie voôrzien worden van veel productievere
metaalsnijmachines en persen. In de loop van deze vijf
jaren moet de mechanisatie van de zware en veel arbeid
vragende werkzaamheden in industrie en bouwbedrijf
in hoofdzaak voltooid worden. Een der sprekers deelde
mede, dat na de oorlog jaarlijks 500-550 types nieuwe zeer
productieve machines ontworpen en in productie gebracht
waren, als gevolg waarvan de nomenclatuur van de pro-
ductie vrijwel geheel vernieuwd kon worden en de produc-
tie van veroudefde en weinig productieve machines kon
worden stopgezet. Hoog werd opgegeven van een grote
rijdende excavateur met een emmer van 14 m
3
en een vlucht
van 75 meter. Maar er zijn nog veel grotere typen in voor-•
bereiding, hetgeen uiteraard verband houdt met de enorme
bodëmwerkzaamheden, welke vereist worden voor het
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
933
graven van kanalen, voor de bouw van hydro-electrische
centrales enz. Lerjingrad beroemde zich o.a. op zijn tur
–
bines, o.a. een van 150.000 K.W., ,,de machtigste en vol-
maaktste turbine in de hele wereld”.
In de chemische industrie moeten de hoogste tempi
bereikt worden voor de productie van soda, synthetische
rubber en kunstmeststoffen. De houtindustrie is nog altijd achter bij de toenemende
behoeften. Een afgevaardigde uit Chabarowsk klaagde, dat
het desbetreffende Ministerie niet voldoende maatregelen
neemt om de bosexploitatie in verschillende streken aan te
wakkeren. Siberjë beschikt over tal van waardevolle boom-
soorten, voor de kweek waarvan men in het Europese
deel van de Sowjetunie grote sommen uitgeeft, terwijl ze
ginds bijna niet gebruikt worden. Om zoveel mogelijk pro-
fijt van de aanwezige houtvoorraad te trekken, moet in
het Verre Oosten ook een houtbewerkiiigsindustrie tot
ontwikkeling gebracht worden. Een andere spreker wees
op het belang van een compléx gebruik van de houtvoor-
raden van het land. Het gezaagde hout van een hectare
levert nog geen 10.000 roebel op, maar met behulp van
electrolyse, thermische en chemische verwerkingsmethoden
kan de productie tot een waarde van 72.000 roebel worden
opgevoerd. Als er in het gewest Swerdlowsk vijf nieuwe
fabrieken worden neergezet, die ethyl-alcohol uit hout
stoken, wordt er een millioen ton aardappelen uitgespaard.
De verspilling in de houtindustrie zat de sprers dus nog
al hoog.
Wat de productie van algemene consumptiegoéderen
betreft, zal die van katoenen stoffen, wederom in verge-
lijking met 1950, in 1955 met 61 pCt moeten zijn gestegen
(bij benadering tot 6,5 mrd meter), van wollen stoffen
met
54
pCt (tot 246 mln meter), ieder schoenwerk
55
pCt,
vlees 92 pCt, visvangst
58
pCt, roombôter 72 pCt, plantën-
boter 77 pCt en conserven 210 pCt.
Er zal op het gebied van de lichte en levensmiddelen-
industrie een groot aantai ondernemingen worden gebouwd.
Ook de productie van plaatselijke industrieën en handwer-
kerscoöperaties zal aanzienlijk worden opgevoerd. Het
assortiment vereist uitbreiding en de kwaliteit van alle ar-
tikelen behoeft ernstige verbetering.
Het was een ander lid van het Politbureau, Mikojan,
die op dit punt nadere inlichtingen vegstrekte. Hij noemde
het een karakteristieke eigenaardigheid van de ontwikkeling
van de levensmiddelenindustrie, dat naar verhouding de
productie van de meer waardevolle levensmiddelen zich
sneller was gaan ontwikkelen, in overeenstemming met de
toenemende behoefte van de bevolking aan vlees- en melk-
producten, vis, groenten, fruit, suiker enz. Dit kwam ook
tot uitdrukking in een tragere ontwikkeling van de brood-
productie. (Tevens is besloten het algemene roggebrood
meer en meer door tarwebrood te verdringen). In 1939
werden 353 steden van fabriekmatig gebakken brood voor
–
zien, in 1952 zijn het er 1.104.
Wat zout, lucifers en petroleum voor huiselijk gebruik
betreft, wordt thans volledig in de behoefte voorzien,
hoewel de voorziening van het dorp met deze artikelen
nog niet zo heel lang geleden grote zorg baarde. Er is een grote achterstand op het gebied van gedroogde
groenten en aardappelen. Thans echter zal een aantal
moderne fabrieken voor het drogen van aardappelen en
groenten worden gebouwd, met een capaciteit, welke op
het eind van het vijfjaarsplan het mogelijk zal maken
1,1 mln ton aardappelen en groenten per jaar te verwerken.
Een sterke stijging zal ook de productie van bevroren
groenten en fruit ondergaan.
Hoewel de vleesproductie aanzienlijk is toegenomen,
wordt in een aantal steden nog niet geheel in de behoeften
aan vleesproducten voorzien: de vraag neemt sneller, toe
dan de productie Nu het graanvraagstuk is opgelost,
kan en moet bijzondere nadruk gelegd worden op een snelle
ontwikkeling van de veeteelt.
Op het gebied van de visserij neemt naar verhouding de
zeevisvangst het sterkst toe en levert thans 66 pCt van de
gehele vangst, tegen 48 voor de oorlog. Een grote taak vormt
de organisatie van de productieve viskweek in de nieuwe
waterreservoirs, annex aan de bouw van hydro-electrische
centrales enz.
Ondanks de snelle ontwikkeling van de productie van
vetten, kan in een aantal rayons de behoefte nog niet ten
volle bevredigd worden. Om een eind te maken aan de sei-
zoensmoeilijkheden voor de melkvoorziening, moet alle
aandacht besteed worden aan de opvoering van de productie van ingedikte melk en melkpoeder.
Een van de takken van inustrie, welke het meest van de bezetting geleden heeft, is de suikerindustrie. Van de 211
suikerfabrieken van voor de oorlog zijn er 196 geheel of
gedeeltelijk verwoest. In 1943 bedroeg de suikerproductie
1/20 van voor de oorlog. Thans is de suikerindustrie
hersteld en tegen het einde van het vijfjaarsplan zal zij het
dubbele produceren van voor de oorlog.
,,Het hoeft niet gezegd”, aldus Mikojan, die weleens een
grapje wil maken, ,,dat met de verbetering van de voeding
van de bevolking de noodzakelijkheid verrijst van een
verhoging van de productie van allerlei dranken, die de
eetlust aanwakkeren”. Dat geldt voor wijnen, champagne,
cognac en bier. ,,De wodkaproductie bevindt zich thans
op een enigszins lager peil dan voor de oorlog en in over-
eenstemming met de vraag van ‘de bevolking stijgt zij wat langzamer, maar zij stijgt”.
Tot dusver waren geconserveerde soepen en dergelijke toebereide levensmiddelen slechts in de grote steden ver-
krijgbaar. In de loop van deze vijf jaren zal gezorgd worden,
dat zij in een groot aantal’ steden verkrijgbaar zijn, ,,niet
alleen omdat zij heel smakelijk en goed toebereid zijn,
maar ook omdat zij onze vrouwen van zwaar werk ont-slaan en in staat stellen zonder veel tijdverlies thuis een
smakelijke maaltijd gereed te maken”.
De ierklaring, dat het niet alleen zaak is levensmiddelen
in grote hoeveelheden te produceren, maar dat de levens-
middelen tevens een hoge kwaliteit, voedingswaarde, een
aantrekkelijk .uiterlijk en een aangename geur moeten
hebben, de smaak moeten ontwikkelen en de eetlust prik-kelen, zodat het eten een waar genoegen wordt, verwekte
stormachtig applaus.
4
1
Als gevolg van de opvolgende prijsverlagingen is in de
laatste vijf jaar het algemene prijspeil voor artikelen van
massagebruik tot op de helft gedaald.
Een ander vooraanstaand lid van de partijleiding, Ko-sygin, wijdde nog uit over de textielindustrie. De stoffen
waren goed en degelijk, maar het uiterlijk liet dikwijls
te wensen over. Tot voor kort was aan vele artikelen van
de lichte industrie nog gebrek, maar tegenwoordig zijn zij
in vele gevallen in voldoende hoeveelheid te koop. *aarom
zal de industrie er systematisch aan moeten werken om
de wassende behoeften van de gebruiker ten volle te bevre-
digen. De verdere verbetering van de kwaliteit en de uit-
breiding van het assortiment vereisen de productie van nieuwe, lichtechte kleurstoffen en héldere kleuren; ook
zijn er nieuwe chemische producten nodig, die de stoffen
kreukvrj, waterdicht, niet plettend maken. Voorts moet
de productie van grondstoffen voor kunstvezels aanzienlijk
worden uitgebreid. Op verschillende plaatsen zullen nieuwe
grote textielcentra worden gebouwd: ,,wat hun capaciteit
betreft, zullen de meeste van deze combinaten elke ter
wereld bestaande textielonderneming aanzienlijk over-
treffen”.
Enkele opmerkingen, die nog van belang zijn voor de
algemene richting, welke onder het Vijfde Vijfjaarsplan
wordt gegaan: naast de in bedrijfstelling van een aanzien-
lijk aantal nieuwe ondernemingen en aggregaten, moet
934
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
vooral ook gestreefd worden naar vergroting van de capa-
citeit van bestaande ondernemingen door opstelling van
nieuwe installaties, de mechanisatie van de productie en
verbetering van de technologische processen; bij de op-
richting van nieuwe ondernemingen moet er beter om ge-
dacht worden de industrieën zo dicht mogelijk bij de bron-
nen van grond- en brandstoffen te brengen; er moet naar-
stig gezocht worden naar nieuwe bodemschatten; in de
bouwnijverheid moeten in ruimere mate industriële bouw-
methoden worden ingevoerd.
Rotterdam.
Mr J. HUIJTS.
GREPEN UIT DE WETEN
–
SCHAPPELIJKE LITERATUUR
Harrod over het Pond
In Mei van dit jaar heeft de Princeton University de
belangwekkende voordrachten van de bekende monetaire
expert %Harrod gepubliceerd in een zeer lezenswaardig
boekje
1),
waaraan ditmaal enige aandacht moge wordën
besterd.
Harrod beschrijft de geschiedenis van het Pond, waarbij
hij zelfs tot in de 19e eeuw teruggrijpt en er ook bij het
begin aan herinnert hoe klein de goudreserves waren,
waarmee deze wereidvaluta in de 19e eeuw stabiel ge-
houden kon worden. Véôr 1914 was de
vrije
goudreserve
van de Bank of England gewoonlijk van de orde van grootte
van £ 20 mln, waartegenover thans een goudreserve van
£ 1 mrd onvoldoende geacht wordt.
Uiteraard zal de lezer zich het meest interesseren voor
de recente geschiedenis, laten wij zeggen van de jaren
twintig van deze eeuw af. Een der interessante beschouwin-
gen van de schrijyer daaromtrent grijpt aan bij een ver-
gelijking, die hij maakt tussen de Amerikaanse en de En-
gelse wetgeving en politiek. In 1935 werd in de Verenigde
Staten de wet aangenomen, die het goudbezit voor par-
ticulieren onmogelijk moest maken en de bedoeling had
de goudcirculatie in het binnenland definitief te elimi-
neren, teneinde het slechts zijn functie vaninternationaa1
salderingsmiddel te doen behouden. De Engelse oplossing
was. diametraal tegenovergesteld: men heeft daar het bezit
van goud door particulieren niet vérboden, maat inte-
gendeel volkomen vrijgelaten.
Nadat Harrod de terugkeer tot de oudepariteit in 1925 als een fout betiteld en hier dus de gebruikelijke mening
tot uitdrukking gebracht heeft, laat hij zich over de de-
valuatie van 1931 uit als zijnde een groot succes. De koers
hield zich, naar zijn mening, goed en men &laagde er in
tegen korte schommelingen met het egalisatiefonds te
opereren.
Omtrent de periode na de tweede wereldoorlog is Har-
rod minder goed te spreken. Men heeft veel te snel ge-
grepen naar het niiddel van de importbeperkingen en
had beter gedaan ook hier zich meer op monetaire mid-
delen te verlaten.
Zeer sterkvan de regeringsopvattingen wijkt Harrod af
in zijn oordeel over de wijze waarop het vraagstuk van de
sterlïngsaldi is behandeld. Naar Harrods oordeel heeft
men aan het einde van de oorlog een belangrijke kans ge-
mist om het grootste gedeelte van deze tijdens de oorlog
geaccumuleerde saldi ter hoogte van £ 3,7 mrd volkomen
buiten het bankwezen te plaatsen. Uiteraard zou men
ter beschikking van de verschillende crediteuren van Enge-
land voldoende liquid middelen hebben moeten laten, opdat zij niet onmiddellijk zouden vastlopen, waarbij
rekening had kunnen worden gehouden met de inmiddels
ingetreden prijsstijgingen. Maar voor de rest hadden de
‘)
Roy F. Harrod, The Pound Sterling, Princeton University, 1952.
saldi moeten worden omgezet in niet-verhandelbare schuld-
bekentenissen van de Britse Regering. Naar Harrods me-
ning zou dit in het geheel niet hebben kunnen worden
uitgelegd als een faillissement, want het alternatief dat
de Britse Regering koos was evenzeer een drastische be-
perking van de rechten ler crediteuren: zij werden nl.
gedwongen, hun saldi in het sterlinggebied te besteden. De centrale bank, aldus Harrod, heeft zich gedragen als
een handelsbank en dat is juist de vergissing geweest.
Komende tot de tegenwoordige positie, betoont hij
zich minder pessimistisch dan vele beoordelaren de laatste
tijd zijn geweest. Hijvat zijn inzichten in de volgende
vier punten samen.
De
werkelijke
betalingsbalanspositie van 1948 tot
midden 1951 was gunstig, indien men alle leningen en giften uit de
cijfers
elimineert.
De situhtie t.o.v. de gehele wereld, buiten het
engere sterling- en dollargebied, was uitermate bevredi-gend. Engeland wist de sterlingsaldi, die door de ,,outer
sterling area” en de ,,outer dollar area” werden aangehou-
den, omlaag te brengen van £ 1.269 mln in het begin van
1947 tot £ 997 mln midden 1951, dus met meer dan 115
in de korte periode van 44 jaar. Bovendien was het in
staat, bedragen â fonds perdu en credieten te verstrekken
van £ 262 mln.
De rekening vanhet Verenigd Koninkrijk met de
,,sterling aa” was eveneens gunstig gedurende de ge-
hele periode. Het hoge gunstige saldo van £ 871 mln werd
echter meer dan gecompenseerd door een kapitaalexport
van het Verenigd Koninkrijk naar de ,,outer sterling area”
van £ 979 mln. Deze laatste behoeft geen moeilijkheden
te veroorzaken, indien de monetaire machine soepel werkt.
Het enige radicale middel om deze kapitaalexport te ver-minderen, indien men hem te groot acht, is om Engeland zelf meer aantrekkelijk te maken voor het kapitaal. Maar
men moet vooral deze
cijfers
niet verkeerd interpreteren.
Als deze export niet had plaats gevonden zouden de
saldi van het sterlinggebied niet zijn gestegen met £ 681 mln, doch zijn gedaald met £ 248 mln, hetgeen 10 pCt is
van de oorspronkelijke saldi en eveneens een opmerke-
lijke bijdrage is tot het afbetalen van de uitstaande schul-
den.
Het Britse deficit t.o.v. de dollarzone is niet zo ern-
stig als vaak wordt verondersteld. Een gedeelte er van
wordt bovendien 13etaald door de export van in Zuid-
Afrika geproduceerd goud ( 344 mln). Als.de Verenigde
Staten de dollarprijs van goud hadden willen verhogen
in verhouding tot de algemene prijsindex in de Verenigde
Staten, zou dit goud zelfs de waarde gehad hebben van
£ 718 mln en het Engelse dollartekort practisch afwezig
zijn geweest.
De publicatie laat zich nog over een aantal andere pun-
ten uit, die eveneens op zeer heldere wijze worden behandeld
en vaak op originele wijze worden belicht. Bij deze voor-
beelden willen wij het echter laten.
J. T.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
Op de geldmarkt blijven verruimingen en verkrappïngen
elkaar afwisselen. Nadat de markt gedurende de eerste
vijf dagen van de verslagweek ruim was geweest, had op
de laatste dag van de week de ultimo-invioed ten gevolge,
dat de cailrente van ‘/ tot
3/4
pCt werd verhoogd, terwijl
de marktdiscontu’s voor 2-1 1 maands schatkistpapier
op 1 pCt laten kwamen.
Bij deze gang van zaken speelt waarschijnlijk de beleg-
gingspolitiek der banken nog steeds de hoofdrol. De de-
viezenaanwas vindt verdere voortgang, zij het in vertraagd
3 December
1952
ECONOMIS’H-STATISTIScHE BERICHTEN
935
tempo (van 17-24 November + fl3 mln). ‘De binnenko-
mende middelen worden echter over het algemeen liever
zo snel mogelijk in schatkistpapier belegd dan.hen in zeer
liquide, doch grotendeels renteloze vorm te houden. –
De kapitaalmarkt.
De mededelingen van de Minister van Financiën, dat
plannen zijn uitgewerkt voor een spoedige afhandeling van
het effectenrechtsherstel en dat, bij een komende herzie-
ning van de inkomstenbelasting, afschaffing van de be-
lastbaarheid van speculatiewinsten zal worden overwogen,
vonden op de aandelenmarkt een gunstige ontvangst. Het
aantal der beleggers of speculanten, die in de laatste
vier jaren van dalende aandelenkoersen aanmerkelijke
speculatiewinsten hebben behaald, zal vermoedelijk zeer
gering zijn (de Minister wees zelf op de geringe opbrengst
van de betreffende belastmg). Het gaat hier dan ook meer
om een kwestie van sentiment dan van werkelijke fiscale
verlichting.
Het bericht dat voorgesteld zal worden, de Wet op
de Herkapitalisatie te verlengen verwekte minder opti-
mistische commentaren, daar dit het uitkeren van papieren
dividenden
zal
bevorderen. Het uitkeren van dergelijke di-
videnden staat eigenlijk met emissie op één lijn en vormt
in deze tijd van schaarste aan risicodragend kapitaal meest-
al een oorzaak van koersdaling. Enige ondernemingen
gingen inmiddels reeds over tot uitkering van een interim-
dividend, grotendeels in stock, ter hoogte van het over
1952 voor te stellen totale dividend.
Op de obligatiemarkt werden gedurende de verslagweek
enige grote leningen aangekondigd op voor de beleggers
ongunstiger voorwaarden dan het rentegamma toestaat.
De Bank voor Nederlandsche Gemeenten en de Ge-
meente ‘s-Gravenhage komen met 4
1
/
4
pCt leningen (resp.
f 12 en f20 mln groot), welke tegen 101 pCt worden ge-
emitteerd; Gelderland biedt â 100 pCt een 4 pCt lening aan
groot f 3 mln. Er wordt in dergelijke gevallen wel gespro-
ken van een doorbreking van het rentegamma, hetgeen
enigszins eigenaardig aandoet, daar het rentegamma,
steeds het karakter van een plafond heeft gehad en nooit van
een dwingend voorschrift omtrent onder alle omstandig-
heden door de gemeenten en dgl. te betalen rente. Na ette-
lijke verhogingen ligt dit plafond thans blijkbaar zo hoog,
dat de geldgevers niet meer tot bukken genoopt zijn. De
aangekondigde emissie van f25 mln obligaties van de
nieuwe N.V. Verenigde Nederlandse Tankvaartrederij
(rentevoet 44pCt, gemiddelde looptijd ca 11 jaar, emissie-
koers 100 pCt) trok voorts sterk de aandacht vanwege
het bijzondere karakter van deze onderneming. –
21 Nov. 1952 28 Nov. 1952
Aand. indexeijfers.
Algemeen
……………………………..
136,9
136,8
Industrie
………… . …………………..
19.5,8
195,8
Scheepvaart
………………………..
155,1 155,3
Banken
………………..
………………
126,6 126,9
Indon.
aand .
…………………………
41,7 41,4
Aandelen.
A.K.0
.
………………………………..
152
150
1
,
1
4
Philips
………………………………..
151½
153%
Unilever
……………………………..
174%
176
3
/4
H.A.L .
………………………………..
142%
142%
Amsterd.
Rubber
………………..
75
75
H.V.A.
………………………………..
.
83% 82%
Kon.
Petroleum
…… . …………….
308%
3Q53/4
Staatsfondsen.
2
1
/5
pCt
N.W.S.
……… . ………….
77½
77%
3-3%
pCt
1947
……………………..
939/
93/8
3
pCt
Invest.
cert.
………………
94½
94
31/
2
pCt
1951
……………………..
96
97
3
pCt
Dollarlening
………………
93
7
h
93
3
/s
Diverse obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
96
96
1
/2
3½ pCt Bataafsche Petr
.
98% 98%
3½
pCt
Philips
1948
…………….
95% 96%
3% pCt Westl. Hyp. Bank
91
92%
J. C. BREZET
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in September en October 1952
De algemene toestand van de geldinarkt.
Een steeds groter wbrdende ruimte is voorzeker het
meest opvallende kenmerk van de Belgische• geldmarkt
tijdens de jongste twee maanden: Deze overvloedige Ii-
quiditeit van de markt staat in verband met een reeks
factoren, waaronder in de eerste plaats wel het op peil
blijven van de geldcirculatie moet worden vermeld. Vooral
het feit, dat de bankdeposito’s steeds een hoger niveau
bereiken, dient hierbij onderlijnd. De globale cijfers aan-gaande het bankwezen zijn evenwel pas gepubliceerd tot
einde Septeniber. Gedeeltelijke aanduidingen wijzen er
trouwens op dat de deposito’s tijdens de maand October
nog verder gestegen zijn. Aanleiding hiertoe werd niet
gegeven door de buitenlandse handel, die schier in even-wicht is, doch lijkt eerder te zoeken bij de uitvoering der
begrotingen. Meer bepaald beginnen de betalingen aan-
gaande militaire bestellingen, openbare werken enz. meer
hun invloed te laten voelen.
De ruimte op de geldmarkt werd anderdeels in grote mate veroorzaakt door het teruglopen van ¶1e krediet-
opname vanwege de private economie. Hier zien wij terdege
de weerslag van de conjunctuurterugloop, die niet alleen
een mindere lehoefte aan bedrijfskapitaal met zich brengt,
doch tevens een vèrgaande liquidatie van de voorraden.
De hersamenstelling van de grondstoffenvoorraad daaren-
tegen gebeurt met grote omzichtigheid.
Dit alles heeft voor gevolg, dat de banken gaarne be-
reid zijn hogere bedragen aan cailgeld uit te lenen. Daarbij
bestaat er wellicht ook enige aarzeling het huidige niveau
der deposito’s als enigermate bestendig te beschouwen,
zodat de banken hun beleggingen in Schatkistcertificaten
niet helemaal in overeenstemming brengen met hun de-
posito’s. Verder is ook de concurrentie bij de krediet-
verlening scherper geworden, hetgeen een lichte druk
op de rentevoeten voor gevolg had. Deze blijven voor de
gewone kaskredieten echter nog betrekkelijk hoog en
schommelen meestal van 6 tot 74 en zelfs tot 8 pCt, de
diverse, commissies inbegrepen.
Er dient evenwel genoteerd, dat alleen de geldmarkt die
haar centralisatie vindt in de Verrekenkamer te Brussel
zo ruim is. De geldmarkt buiten verrekening blijft daaren-
tegen zeer eng, vooral daar de Rijksdienst voor Maat-
schappelijke Zekerheid geen kapitalen meer te beleggen
heeft.
Niettegenstaande de overvloedige liquiditeiten op de
geldmarkt ,,in verrekening” blijft de rentevoet van het
callgeld onveranderlijk op 1,25 pCt gevestigd. Deze lage
rentevoet wijst er op dat de prijsvorming op, deze markt
artificieel is.
Aan de officiële . kredietpolitiek werd tijdens de ver-
slagperiode géen enkele grondige wijziging gebracht. Wel
kan opgemerkt, dat de kredïetpolitiek die vorige maanden
werd toegepast met het oog op het bestrijden van de in-
fiatoire gevolgen van de grote boni op’ de E.B.U., thans
nuttige’ diensten bewijst met het oog op de financiering
van de begroting. Zo blijven de afhoudmgen op de export
bestaan, alhoewel er geen boni in de E.B.U. meer te finan-
cieren valt. Deze afhoudingen komen dan ten goede aan de Schatkist, die hierdoor nog wat langer binnen de haar
bij de Nationale Bank geopende kredietljn van fr. 10
milliard kan blijven. De discontovoeten bleven eveneens
ongewijzigd, terwijl de Nationale Bank zich uitermate
streng betoont in het aanvaarden van wissels en promessen
ter herdisconto. Papier waarvan de betrokkene eenmaal zijn
handtekening heeft laten protesteren wordt zonder meer
geweigerd.
Het lijkt moeilijk uit te maken welke gebeurtenis de
936
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
Overheden afwachten om de discontovoeten te verlagen,
om zodoende de kostprijs van het krediet over het alge-
meen wat billjker te maken.
Kredietverlening van de banken aqn de private economie
(in millioenen franken)
______________________
Herdisconto van
de banken bij
de Nationale
Bank en de pa-
rastatale in-
stellingen
Portefeuille
handelspapir
van de Natio-
nale Bank
Totale kre-dietverlening
der private
banken (ac-
cepten inbe-
grepen)
1945-Dec.
……..
.4.168
5.171
23.117
1949-Dec.
……..
3.339
4.006 24.506
1950-Juni
.3.696
4.082
26.582
8.543
10.110
27.739
1951-Maart
8.781
10.567
29.592
Juni
7.707
9.511 29.921
1952-Jan
……….
7.435
7.581
33.550
Dec
……….
Maart
7.467
7.620
1
)
33.470
Juni
6.875 5.220
32.913
Aug.
…….
6.421
.
5.409
33.507
Sept
5.341
.
3.981
34.877
Oct
3.831
?) Cijfers van 3 April.
Zeer karakteristiek voor de hoger gesignaleerde geld-
ruimte is d’e afname van het herdisconto bij de Natioanle
Bank, dat op 16 October ji. een laagtestand bereikte met
fr. 3.016 millioen.
De toestand van de banken.
Wij signaleerden reeds, dat de bankdeposito’s een nieuw toppunt bereikten en tijdens de maand October waarschijn-
lijk nog verder gestegen zijn, niettegenstaande de klaar-
blijkelijke afname van de deposito’s toehorend aan bui-
tenlandse banken. Deze deposito’s zijn evenwel• in de sta-
tistiek onder de globale Post van de ,,deposito’s” opgenomen
voor hun tegenwaarde in Belgische franken. Zulks belet evenwel niet dat tegenover deposito’s in vreemde munt,
de Belgische banken niet gehouden zijn de dekkingsver-plichtingen na te leven. Voor de eerstkomende maanden
wordt een verdere gunstige evolutie van de deposito’s
verwacht.
Als karakteristiek mag eveneens gewezen worden op de
verdere toename van de termijndeposito’s.
De goud- en deviezenmarkt.
–
Tijdens de verslagperiode liepen de noteringen van het
goud aanmerkelijk terug. Deze baisse lijkt gedeeltelijk
toe te schrijven aan verkopen voor rekening van hamste-
raars uit het Verre Oosten en anderdeels aan de verdere
consolidatie van meerdere zogenaamde zwakke munten.
Noterin’en op de vrjje goud- en deviezenmarkt.
Oct.
Dec.
1
Juni
1
Oct.
1951
1951
1952
1952
74,375 72,50
67,50
63,875
675,125 657,50 622,50
598,75
126,50
130,50 137,75
130,-
12,90
12,82
13,6875 12,725
12,55
12,45
12,45
12,-
55.125
54,25
53,60
51,325
12,90
13,20
13,1875 13,175
10,45
10,80
11,70
10,875
Het papieren pond heeft opnieuw een gedeelte van het
gewonnen terrein moeten prijsgeven, terwijl ook de Franse
frank terugliep. De papieren dollar en de Zwitserse frank
hebben een gedeelte van hun premie moeten prijsgeven.
De obligatiemarkt.
De aankondiging van de emissievoorwaarden der
nieuwe Staatslening ver6orzaakte verschillende koers-
variaties. Tegenover de Staatslening van Juni ji. vertoont
deze van 20 November a.s. inderdaad verscheidene
afwijkingen; zo werd de maximumlooptijd van 10 op
12 jaar gebracht, terwijl de emissieprijs van 964 pCt in
Juni thans tot 97 pCt werd verhoogd. Als gevolg hiervan bereikt het gemiddeld rendement bij de uitgifte 5,09 pCt –
tegenover 5,26 pCt voor de voorgaande lening.
Met liet oog op arbitrageverrichtingen noteerde men
vrij aanzienlijke verkopen van langlopende Staatsfondsen
zodat de 4 pCt Geünificeerde Schuld sedert 20 October
met fr. 0,45 terugliep en de 4 pCt Bevrijdingsiening van
28 October af koersverlies leed. Daar de daggeidmarkt
buiten compenstie nogal krap was, kon het Rentenfonds
waarschijnlijk de koersen dezer leningen niet op afdoende
wijze steunen.
Tevens zette de 44 pCt Lening 1952 (+ fr. 0,60) zich in lijn met de gewijzigde voorwaarden en constateerde
men ook een lichte koerswinst bij de 44 pCt Lening 1951.
Anderdeels waren ook al de 4 pCt Schatkistcertificaten
met minder dan
5
jaar looptijd en bijzonder de certificaten
1948
(+
fr.
0,50)
koersvast, alhoewel dient vermeld, dat
de stemming ietwat zwakker werd tijdens de laatste week
van October.
In de overige rubrieken – parastatalen en steden –
was de invloed van de aangekondigde Staatslening min-
der opvallend en bemerkt men – algemeen beschouwd
– licht hogere noteringen; Dit komt trouwens tot uiting
in de hierbijgevoegde rentetabel.
Een aantal leningen van parastatale organismen, tij-
dens de maand September en October op de markt ge-
bracht, werd op vlotte wijze geplaatst.
Goud per gram
………………
Gouden pond
……………….
Officiële biljettenmarkt
Papieren pond
……………..
Franse frank (100)
…………..
Zwitserse frank
Papieren dollar
………………
Gulden
Duitse mark
…………………
Toestand van de Belgische banken.
(in millioenen franken)
Einde
1950
Aug.
1951
Oct.
1951
Dec.
1951
Maart
1952
Aug.
1952
Sept.
1952
Actief
Kas,
Nationale
Bank,
P.0.
…….. . ………………….
2.853 2.098 2.275
3.448
3.244
2.290
2.105 6.524
6.716
6.850 6.860
5.974 5.699 5.496
Kredieten
aan
priv.
econ.
………………………….
27.739
29.507
31.225
33.364 33.470
33.507
34.877
6.845 8.238
10.030
9.498
10.248
9.726
11.343
764
735
675
773 707
990
1.175
Diverse
debiteuren
………………………………..
13.996 14.170
13.964
14.958 14.412
14.647
14.160
Daggeld,
banken,
holdings
………………………………
6.134
….
6.364 6.556
8.135
.
8.103
8.144
8.199 34.856
36.475
39.431 38.951
40.165
40.066
41.087
Accepten
……………………………………………
28.340
29.680
32.318 31.957
32.943
32.507 33.336
Kredieten
aan
de
Overheid
……………………………..
Speciaal
papier
…………………………………….
Genoteerde
staatsfondsen
…………………………..
6.516
6.795
7.113 6.994 7.222 7.559
7.691
Vastgelegde
middelen
……………………………………
1.215
….
1.243 1.253 1.266 1.275 1.312
1.320
Handelawissels
……………………………………..
Totaal
actief
………………………………………..
78.085
…
80.806
87.137
90.363 91.545 93.283
93.606
Prolong. en voorschotten tegen effecten
………………….
Portef. van de N.B. en de parast. instellingen aan papier door
banken geherdisconteerd
…………………………..
….
8.543
6.749
5.767
7.526 7.467
6.421 >5.341
Passief
53.571
54.439
58.330 58.804 59.980 60.026 61.404
47.693
48.917
52.189 53.143
54.019
53.550
•54.878
Deposito’s en
crediteuren
……………………………
Zicht
…………………………………………..
5.878
5.522
6.141 5.661 5.961
6.476
6.531
Op
meer
dan
30 dagen
…………………………..
272
410
487 557
871 821
848
Oblig.
en
kasbons
…………………………………….
Eigen 4niddelen
……………………………………
5.064
5.496
5.521
1
5.629 5.447
5.713
5.718
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Rentestand op de obligat-iemarkt
1)
STATISTIEKEN
(in pCt per einde maand)
937
Ge-
‘hiiddelde
Aug.
Juni Juni
1
Sept.
1
Oct.
looptijd
1948
1950
1951
1952 1952
4,77 4,38
‘4,68
4,49 4,49
Schatkistcertiflcaten
7 h 8 j.
4,83
4,63 5,24 4,78
4,77 6 j.
5,07
4,49
5,37
5,13 5,12
Staatsobligaties
………..langi.
Kasbons parastatale instel-
Kasbons steden ………..5h
9 j.
–
–
5,41
5,03
5,01
lingen
…………….ca
Private instellingen
10 â 12 j.
6,06
5,43
6,08
5,61
5,58
‘) Reële rendementen; rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.
De aandelenmarkt.
Sedert midden 1952 hebben de beurskoersen op de
aandelenmarkt te Brussel slechts beperkte schommelingen
doorgemaakt. Een lichte hausse tekende zich af van einde
Juni tot Augustus, waarop in de loop van de maand Sep-
tember een baisse van gemiddeld 2,8 pCt volgde. Tijdens
de maand October verloor de daling aan intensiteit en
beliep nog slechts 0,7 pCt.
Beurs van Brussel.
(indices 1936138 = 100)
B d
f
k
•
e rij sta
31 Oct.
1952
30 Sept.
1952
Beweging
in pCt 31110
t.o.v.
3019
202,5
195,9
+3.4
160,3 161,7
-0,9
117,1
120,7
-3,-
Gas &
electriciteit
205,9
.
213,2
-3,4
238,1
245,-
-2,8
Scheikundige producten
174,4
176,9
-1,4
195,6
194,5
+0,6
Spiegelgias
……………….,
65,-
66,2
-1,8
Metaalnijverheid
……………
.
64,5
-3,9
Banken
……………………
Portefeuille
…………………..
Steerikolenmijnen
…………….
Bouwnijverheid
……………
174,4
172,6
+1,-
Trusts
……………………..
Glasblazerijen
………………62,-
196,3
..
199,7
-1,7
on
450,3
443,3
+1,6
99,7
-.
217,5
219,8_
-1,1
.
Textiel
……………………..
Kolialen
………………..
67,2
-1,1
Voeding
…………………..99,7
Diversen
………………….
260,3
264,6
-1,6
Brouwerijen
……………….66,5
Papiernijverheid
…………….
316,2 316,9
-0,2
warenhuizen
……………….
Algemeen
.
………………..
.
219,6
221,1
-0,7
Deze lichte afbrokkeling van de beurskoersen ging
gepaard met een duidelijk gebrek aan belangstelling
vanwege het publiek. De gemiddelde dagelijkse omzetten
bereikten tijdens de maand October amper fr. 62,4 mii-
lioen tegen fr. 69,3 millioen in September. Het gemiddeld
rendement van 75 genoteerde aandelen stond einde Oc-
tober op
5,44
pCt tegen
5,45
pCt een maand te voren
en 3,62 pCt in Januari van dit jaar.
Deze scherpe hausse van het beursrendement is vooral
toe te schrijven aan de aanmerkelijke verbetering van
de resultaten in de loop van dit jaar bekendgemaakt,
in vergelijking met het vorige jaar. Voor 563 onderne-
mingen, die in de loop van de eerste tien maanden van
dit jaar hun balansen en verlies- en winstrekeningen pu-bliceerden, bereikten de netto-winsten index 498 in ver-
gelijking met de referentiejaren 1937/39 = 100. Ander-
deels waren de jongst, gepubliceerde resultaten 35,7 pCt
hoger dan het vorige jaar. Van deze winsten werd evenwel
slechts 59,2 pCt uitgekeerd aan de aandeelhouders, tegen
76,7 pCt tijdens de vooroorlogse referentiejaren.
Anderdeels houdt de beurs bij de koersvorming van
de aandelen klaarblijkelijk reeds rekening met een ver
–
wachte terugloop van de winsten over het lopende boek-jaar.
Brussel.
Dr L. DELMOTrE.
SPECIFICATIE DER EMISSIES IN JUNI TOT EN MET SEPTEMBER
1952.
(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt).
NAAM
..E
0
‘4
u n i.
Obligaties.
Overheid:
38
100
38
3
16 ‘)
4
.
1005
4
34
46 ‘)
Gemeente wageningen
…………….
2.000
100
2.000
44
30
2
)
Gemeente ‘s-Gravenhage (premielening)
10.000
100
10.000
25 40
2.500
100
2.500
44
30
2
)
4.000
100
4.000
44
30
2
)
4.000
100
4.000
44
30
2
)
[nvesteringscertiflcaten
……………….
Gemeente Groningen
……………..
Gemeente Utrecht
…………………
4.000
100
4.000
44
30
2
)
Beleggingscertificaten
……………….
2.500
…
100
2.500 44
30
2
)
2.000
100
2.000
44
40
2
)
Gemeente Deventer
……………….
Gemeente Almelo
……………….
3.000
100
3.000
44
30
2
)
Gemeente Tilburg
…………………
Gemeente Eindhoven
…………….
100
2.500 44
30
2
)
Gemeente Harderwijk
……………..
Gemeente Bussum
…………………..
2.500
100
2.500
44
30
2
)
Gemeente
Hengelo …………………
2
..500
100
+000
44
30 ‘)
Gemeente Dordrecht
……………..3.000
Gemeente Zaandam
2.500
100
2.500
44
30 ‘)
Particulieren:
Vereniging’.
,,Groninger Christelijke Boe-
ren- en Tuindersbond”, Groningen
300
100
300
44
16
1)
Verschure
&
Co’s Scheepswerf en Machine-
fabriek NV., Amsterdam
………..1.000.
99
990
45
IS
Groninger Industrieele Crediet Bank NV.,
.
100
600
5
25 ‘)
Stichting
,,Het
Ziekenhuis
Woerden”,
Groningen
…………………….600′)
Woerden
………………………150
100
150
44
25’f,
Gereformeerde Kerk van Vorden ………35
100
35.
44
18 ‘)
J u Ii,
Obligaties.
Overheid:
22
100
22
3
16′)
6.750
100
6.750
44
30 ‘)
5.330
100
‘5.330
44
30′)
4.000
100
4.000 44
30′)
2.500
100
2.500 44
30′)
1.500
100
1.500
44
30 ‘)
1.000
100
1.000
44
30
2
)
2.000
100
2.000 44
Provincie Gelderland ………………..
Gemeente Enschede
…………………
2.000′)
100
2.000 44
30′)
Gemeente Winterswijk
……………….
Gemeente Oldenaal
…………………
Gemeente Amersfoort
……………’
5.000
100
5.000
44
30′)
Gemeente Emmen
………………….
5.000
100
5.000
44
6.000
100
6.000
44
30
2
)
2.500
100
2.500
44
Gemeente ‘s-Gravenhage
……………
30.000′)
90)
27.225
34
40
2
)
2.000
100
2.000
44
Gemeente Apeldoorn
………………
Unie van Watertchapsbonden, Utrecht
4.150
6
)
100
4.150 44
30 ‘)
1.500
100
1.500
44
30′)
Gemeente Veendam
………………..
1.500
100
1.500
44
30
2
)
Investeringscertiflcaten
………………..
Gemeente Heerlen
…………………..
3.000
100
3.000
44
30 ‘)
Gemeente Kerkrade
…………………
Gemeente Kampen
1.500
100
1.500
44
30 ‘)
Gemeente Hoogezand-Sappemeer
1.000
100
1.000
44
30 ‘)
Gemeente Nijmegen
………………
Gemeente Heemstede
……………..1.000
100
1.000
44
30
2
)
Gemeente Beverwijk
……………….1.000
100
1.000
44
30
2
)
Gemeente
Delft
…………………….
Gemeente Schiedam
………………
Gemeente Roosendaal en Nispen
2.700
100
2.700 44
30
2)
Gemeente Zwolle
………………….
500
100
500
44
30
2
)
2
.500
100
2.500
44
30
2
)
Gemeente Rijssen
………………….
Gemeente Hattem
………………….
2.500
100
2.500
44
30
2
)
Gemeente Voorburg
……………….
Gemeente
Breda …………………..
Gemeente ‘s-Hertogenbosch ………….
1.500
100
1.500
44
30
2
)
100
500
44
500
100
500
44
500
..
100
500
44
30
2
)
Gemeente Bergen op Zoom
………….
Gemeente Oosterhout
……………..500
Gemeente Gilze en Rijen …..,
500
100
500
44
Gemeente Geldrop …………………..
Gemeente Dongen
…………………
Gemeente Epe
………………….
100
1.000
44
30′)
100
1.000
34
6
Gemeente Raamsdonk
……………..1.000
Gemeente Eindhoven
…………….
.1.000
100
3.000
44
J30
1
)
Gemeente Tilburg
…………………
3
..000
5.000
100
5.000
44
Particulieren:
Gereformeerde Kerk van Dordrecht
70
100
70 44
30
2
)
Gereformeerde Kerk van Amsterdam-West
300
100
300
44
25 ‘)
Industrieele Disconto Maatschappij N.V.,
Amsterdam
……………..,..,,,
1.000
100 1.000
5
20
1
)
3.000
100
3.000
44
40
1
)
Vereniging voor Chr. Hoger en Middel-
St
Elisabeth-Ziekenhuis,
Tilburg
…….
baar Onderwijs,
Zeist
……………
100
100
100
44 20
)
Gereformeerde Kerk van Apeldoorn
175
100
175
45
23
Aandelen.
N.V. Nieuwe Afrikaansche Handels-Ven-
nootschap, Rotterdam
……………
2.317
125
2.897
‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing te allen tijde
toegestaan.
‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere
datum af toegestaan.
‘) voor
conversie is bestemd f 199.000.
‘) Waarvan reeds op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst f1.000.000; idem
5)
f9.000.000. ‘)f 1.000.000;
31
100
31
2
1004
2.
2.000
17
) 100
2.000
1.500″) 100
1.500
1.000
100
1.000
1.300
100
1.300
1.500
10
) 100
1.500
3.000
20
) 100
3.000
2.500″) 100
2.500
15.000″) 100 15.000
1.000
23
) 100
1.000
1.500
1
“) 100
1.500
2.000
100
2.000
1.000
100
1.000
10.000
26
) 100 10.000
600″) 100
600
-2.000
100
2.000
1.000
100
1.000
9.000t7)1 100
9.000
2.000 1 100
2.000
20.000″) 10020.000
4.000″) 100 4.000
1.400″) 100
1.400
850″) 100
850
1.500
100
1.500 1.000
32
) 100
1.000
1.200
100
1.200
10.000, 1 100 110.000
1.000
1
100
1
1.000
10.000 100 10.000
250 1
100
1
250
34
44 44
44
44
44
44 44
44
44
44 44 44
44
34
44
44
44 44
44 44 44
34
44 44
44
44 44 24
t
)
t
)
2)
2)
2) 2)
2)
2)
2)
2)
2)
2)
2)
2)
2) 2)
–
2)
2)
300 1 100
300
753)
100
1
75
40
1
00
40
2.000
100
1
2.000
44 0′)
44 20′)
44 20′)
44
~
20′)
938
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 December 1952
1
NAAM
.]
.
0
Au
g
U
St U
S.
Obligattes.
Overheid:
58 100
58
3
16
1)
4
1004
4
34
46 ‘)
2.500 100 2.500
44
30′)
2.500
100
2.500
44
30 ‘)
1.500
100
1.500
44
30
2
)
1.000
100
1.000
44
30′)
Gemeente Hoogezand-Sappemeer
1.000
100
1.000
44
30 )
2.500
100
2.500 44
30′)
1.000
100
1.000
44
30
2
)
5.000
100
5.000
44
2.500
100
2.500
44
30′)
Investeringscertilicaten
……………….
Beleggingscerti
fi
caten
……………….
2.500
100
2.500
44
30′)
Gemeente Enschede
…………………
Gemeente Hengelo (0.)
……………..
2.000
100
2.000
34 6
Gemeente Kampen
…………………
Gemeente Beverwijk
…………………
1.250
100
1.250
34
6
Gemeente Leidschendam
……………..
Gemeente
Gouda
………………..
3.000′)
100
3.000
44
1.000
100
1.000
44
30
2
)
1.300
100
1.300
44
3.000
100
3.000
44
1.500
100
1.500
44
30′
Gemeente
Loosdrecht
……………….
Provincie
Gelderland …………………
10.000′)
100
10.000
44
30′
Gemeente Ridderkerk
…………….
1.500′)
100
1.500
44
30′
5.000
100
5.000
44
30′
Gemeente Smallingerland
……………
Gemeente
Breda
…………………….
10.000″)
100
10.000
44
30
Gemeente Heerlen
……………………
Gemeente ‘s-Hertogenbosch ……………
2.000
100
2.000
44
30
‘)
Gemeente
Alphen a. d. Rijn
………..
Gemeente Krimpen a. d. IJssel
………..
1.000
100
1.000
44
30
2
)
Gemeente
Zeist
…………………….
Gemeente Wageningen
…………….
2
…
100
2.000
44
30
2
)
1.500
100
1.500
44
30
1
)
Gemeente Leeuwarden
……………….
Gemeente ‘s-Gravenhage
…………….
100
1.500
44
30′)
Gemeente Groningen
……………….
Gemeente Oldenzaal
.
……………..
…
100
1.000
44
30′)
Provincie Drenlhe
…………………
Gemeente
Ede
…………………..
Gemeente Weesp
………………..
l.OQO”)
100
1.000
44
30′)
Gemeente Geertruidenberg
…………..
..000
100
2.500
44
30′)
Gemeente
Edam
……………………
Gemeente Tiel
…………………..1.500″)
100
1.250
44
30
Gemeente Leeuwarden
…………….
.1.000″)
..
100
2.500
44
30
‘)
Gemeente Zaandam
……………….2.500
Gemeente Vught
…………………1.250
2.000″)
100
2.000
44
30 ‘)
Gemeente
Zevenaar
……………….
2
..500
11
)
1.50(“)
100
1.500.
44
30′)
Gemeente
Monster
……………….
Gemeente Oudewater
……………..
700
100
700
34
6
S e p
t
e m b e r
Obligaties.
Overheid:
Investeringscertificaten …………….
Beleggingscertificaten
Gemeente
Sneek ………………….
Gemeente Woerden
Gemeente Winschoten …………….
Gemeente Purmerend
Gemeente Zwolle
Gemeente Deventer Gemeente Krimpen aan den IJssel
Gemeente Rotterdam
Gemeente Noordwijk
Gemeente Waalwijk ………………
GemeenteLosser
Gemeente Druten ………………..
Unie van Groninger Gemeenten, Ulrum
Gemeente Made en Drimmelen ……..
Gemeente Groesbeek ………………
Gemeente Culemborg
Gemeente Gorinchem
Gemeente Alphen aan den Rijn NV. Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten, ‘s-Gravenhage Gemeente Roermond
Gemeente Utrecht ………………..
Gemeente Rucphen
Gemeente Lichtenvoorde …………..
Gemeente Putten
Gemeente Oudenbosch …………….
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten, ‘s-Gravenhage
Gemeente Veghel Gemeente ‘s-Gravenhage (Premielening)
Particulieren:
Gereformeerde Kerk van ‘s-Gravenhage-
Loosduinen ……………………
Vereniging voor Christelijk Middelbaar en
Voorbereidend Hoger Onderwijs te Alk-
maar
…………………………
Vereniging tot Bevordering van Christelijk
Schoolonderwijs te Alkmaar
N
.
V. Werf Gusto v/h Firma A. F. Smul-
ders, Schiedam
Aandelen.
N
.
V. Koninklijke Nederlandsche fabriek
van wollen dekens v/h J. C. Zaalberg &
Zoon, Leiden ………………….
waarvan reeds op inschrijvingsvoorwaarden geplaatst:
‘) f500.000.;
1
3 f2.000.000;
‘)f 600.000.
‘°)
f2.000.000.
1)
600.000;
11
)
f300.000;
1
13
f450.000;
“3
fl.000.000;
“)
f500.000;
11
3 f 600000;
17
)
f600.000;
2)
f400.000;
113
f600.000;
113
fl.000.000;
11
)
f250.000;
“3 f5.000.000;
“3
f200.000;
“3
f350.000;”) f2.000.000:
11
3 f300.000;
27)
173.000.000;’
11
)
f10.000.000;
11
3f
1.000.000;
10
)f 500.000;
11
)
350.000;
21)
f500.000;
‘)
f30.000.
EMISSIES IN 1952.
(‘Reële bedragen
in duizenden guldens)
Waar
–
Uit
omzettin
Maand
Obli-
Aan-
Totaal
van
v
andere
an
beleggingen en
Nieuw
gaties delen
con-
geblokkeerd
geld
versies
tegoed
Fanuari
27.686
100
27.786
–
43
27.743
Februari
47.572
6.798 54.370
–
22
54.348
!t4aart
99.878 8.192
108.070
228
107.842
pril’
43.745
1.573
45.318
–
25
45.293
–
66.288
–
88
66.200
Funi
46.617
. 13.822
–
46.617
199
42
t
4637f
!vlei
…….66.288
Fuli
……
2.897
116.719
–
22
1.116.693
ugustus
82.062
.
–
82.062
–
62
82.000
ieptember
111.298
250
111.548
–
33
111.51
RECENTE ECONOMISCHE
PUBLICATIES
Industrial was te treatment,
door E. B. BesselieVre. The
problem of treating liquid industrial
Waste
to do away
with health hazards and the pollutions of shreams,
analyzed with regard to the different methods of
treatment available, the legal requirements and
financial factors. N. Y. McGraw-Hill., f 30,80.
Accounting procedure for standard costs,
door C. M.
Gillespie, reV. ed. N. Y. Ronals Press, 491 blz., f33,00.
Reading in economics,
door P. A. Samuelson and others. N. Y. McGraw-Hill, 496 blz.. f 13,50.
The development of economic thought, great economists in
perspective, door H. W. Spiegel. Wiley & Sons. A
selection of articles by economists, from many coun-
DE WESTER. BOEKHANDEL
Algemene Binnen- en
Buitenlandse Boekhandel
Nieuwe Binnenweg 331
ROTTERDAM
Telefoon 32076
Postgiro 18961
GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEB1D
HOOFDLIJNEN DER
ECONOMISCHE EN
SOCIALE GESCHIEDENIS
DOOR D. C.
VAN
DER POEL
INGELEID DOOR PROF. DR. 1. J. BRIJGMANS
Uit het voorwoord
van
Prof. Brugmans:
,,It
de Nederlandse taal bestaat een algemene synthese,
als dit
werk, biedt, in
het geheel niet. Is dus om deze
reden het boek reeds
als iets nieuws
te
beschouwen, de
door
de
schrijver gevolgde
sociologische behandelings-
wijze
geeft
te
meer aanleiding te constateren, dat zijn
boek
inderdaad in een leemte voorziet. Ik aarzel niet
te verklaren,
dat de
schrijver
zijn taak 01) uitnemende
wijze heeft
voibracht.”
Deel 1 behandelt de
véôr-
kapitalistische
periode tot
het einde
des’
Middel-
eeusven ;
…….
.
..
INt N
Deel II
de
periode daarna
ECOMt$tlt(JtF. IN Nt)CIALIt
tot heden.
Het le deel verschijnt dezer
dagen, het 2e deel voorjaar
1953.
De totale omvang bedraagt
± 800 pag. en 150 illustra-
ties.
.
Prijs per deel
f
19.50.
EEN HOOGST
INTERESSANT EN
BELANGRIJK
‘
..
NIEUW WERK!
Maak voor 11w bestelling
. , ……….
gebruik van onze antwoord-
kaart.
W. de
Haan
N.V., utrecht
3 December 1952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
939
• tries, dealing with â group of economists répresenta-
tive of the whole field of Western economic thought.
Sample selections are Aristotle on Plato, Miii on
Benthem, Veblen on Marx, Samuelson, on Keynes.
f 28,60.
A theory
of
price control,
door John Kenneth Galbraith.
Harvard Univ. Press 1952, f 7,05.
The effect
of
taxation on industrial location,
door J. S.
Floyd. Oxford Univ. Press
1952,
f 15,10.
Selected readings in accounting and auditingprinciples and
problems,
door Mary E. Murphy. Prentice-Hall 1952,
f23,60.
Conference sketch book.
Moscow 1952, door Joan Robm-
son. f 1,75.
The theory
of
capitalist development,
door P. M. Sweezy.
Dobson 1952, 398 blz., f
13,25.
The sterling area for A,nerican analysis,
prepared under the
direction of John M. Cassels. Director; Research and
Statistics. Division, economic co-operation, admini-
stration.
6
Special missions to the United Kingdom.
H. M. Stationery Office 1952, f 13,25.
Stalin versus Marx,
door Klaus Mehnert. A most important
and radical contribution to the understanding of Sta-
linist imperialism, more sharply illuminating than
volumes of devit political analysis. Unwin, London
1952, f
5,95.
Les aspects financiers, fiscaux et budgétaires du dévelop-
pement des pays sous-développés,
publiés sous la direc-
tion de A. Michelson et M. Masoin. Londres 1951,
274 blz., f 12,50.
Méthode
scientiflque
et science économique.
Tome
1,
door
Marchal André. T Le conflict traditionnel des mé-
thodes et son renourallement. Librairie de Médicie,
Paris 1952.
– La structure sociale et politique de 1. U.R.S.S.,
door C.
Karpinski. Coil. ,,Documents sur 1’U.R.S.S.” 1952,
174 blz., f2,85.
9e Congrès internationale de psychotechnique, Berne 12-17
Sept. 1949. F. Baumgarten, Paris 1952, f25,60.
Das Monopolverbot im – Schumanplan,
door Dr Robert
Krawielicki. J. C. B. Mohr, Tübingen
1952,
122 blz., f 12,20.
Theorie der natürlichen Wirtschaftsordnung.
Die 3 Gesetze
des wirtschaftlichen Gleichgewichts und die nattir-
liche Wirtschaftsentwicldung, door Ernst Winkler.
Vita Verlag, Bern 1952, f 19,—.
Advertentie.
tarieven
worden U
op aanvraag
gaarne
verstrekt.
Ondernemingen, dle het beste leidende personeel
zoeken, speciaal met eco-
nomische scholing, roepen
sollicitanten op door mid-
del van een annonce in de
rubriek ,,Vacaturas”. Het
aantal reacties, dat deze
annonces .tengevolge heb-
ben, is doorgaans uitermate
bevredigend: begrijpelijk,
omdat er bijna geen grote
instelling is, die dit blad
niet regelmatig ontvangt
en waar het niet circuleert.
Opdrachten voor het vol-
gend nummer dienen Dins-
dag a.s. in ons bezit te zijn
pm
Koninklijke
Nedericindsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
$ PHS. VAN OMMEREN N.V.
gevestigd te Rotterdam
Uitgifte van
1 6.600.000.- niet-royeerbare certificaten
aan toonder van gewone aandelen
J
in stukken van
f
1000—
ten volle delende in de resultaten van 1 Januari
1953
af.
Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op boven-
genoemde uitgifte, uitsluitend voor houders van aandelen en
certificaten Phs. van Ommeren
N.V.
en van certificaten
N.V. Stoomvaart-Maatschappij ,,De Maas”, zal zijn opengesteld
bij hare kantoren te
ROTTERDAM,
AMSTERDAM en
‘s-GRAVENHAGE op
VRIJDAG 12 DECEMBER 1952
$
van des voormiddags
9
tot des namiddags 4 uur,
tot de koers van
1 3 2
1
/
2
0
/0
op de
voorwaarden yan
het prospectus dd.
2
December
1952.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede afdrukken van
de
voorwaarden van administratie en – in beperkt aantal – van
het jaarverslag over
1951
en van de statuten zijn
bij voor-
melde
kantoren verkrijgbaar.
Rotterdamsche Bank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V
Kortgeleden afgestudeerd
ECONOMISCH DOCTORANDUS
zoekt passende werkkring. Br. onder no. E.S.B. 49-2, Bur.
v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.
Serie Bedrijfskunde, Staatsrecht en Sociale Wetgeving
PRACTISCHE BEDRIJFSKUNDE
door H. J. NIER 31E VER
84
pag. 16 X 24 cm, met figuren en schema’s.
Prijs 1 4.25.
Een beknojt en op de practijk gericht werkje over de
moderne bedriifskunde. Werkvoorbereiding, grondstof-
fenmagaziin, contrôle-afdeling, gereedschapsvoorziening,
planning en routing worden aan de hand van vele sche-
ma’s en figuren duidelijk behandeld.
Verkrijgbaar bij:.
N.V. De Technische en Wetenschappelijke Boekhandel
H. STAM,
Rochussenstr. 213. Tel. 34692. Rotterdam
INTERNATIONAAL
SOCIAAL-ECONOMISCH BUREAU
vraagt:
Directie-Secretaris
econ. of jur. gevormd, Engels of Frans
beheersend, representatief en van goeden
huize, leeftijd 26-30 j. Aantr. vooruitz.,
t.z.t. voll. premievrije soc. verz. Br. onder
no. E.S.B. 49-3, Bur. v. d. blad, Postbus
42,
Schiedam.
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam
–
‘e-Cravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
0
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
Uitgave van het Nderlandteh
Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter
de Hoochweg 122, Rotterdam
(West)
Telefoon Redactie en Admini-
stratie 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees enZoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseer-
de Ekonomie, 14, Universiteit
–
straat, Oent. –
Abonnementen: Pieter de –
Hoochweg 122f Rotterdam.
Abonnementsprijs, franco per
post. voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese
Rijksdelen (Ver zeepost)
f
26.-,
overige landen
f
28,- per jaar.
Abonnementen – kunnen ingaan
met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo
van het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Ne-
derland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam (W.)
Losse.nummers 75
cts.
.
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betre 1/en-
de advertenties te richten aan
de Koninklijke Nederl. Boek-
drukkerij H. A.
M.
Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam
(Telefoon 69300, toestel 1 of 3)
Advertentietarie’Y4 f 0,80 per
mm. Contract -t arie’én op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures”
en ,,Beschikbare krachten”
f
0.60 per mm (dubbele ko-
lom). De administratie behoudt
zich het recht voor om adver
–
tenties zonder oppaaf van
redenen te weigeren.
-N.V. VERENIGDE NEDERLANDSE
TANK VAARTREDERIJ
–
gevestigd te ‘s-Uravenhage.
Uitgifte
van
f. 2501000.000.- 4′
1
2
pOt. obligatiën,
waarvan
f.
12.000.000.— obligatiën
op inschrjvingsvoorwaarden zijn geplaatst,
In stukken van nominaal 1.
.00O.—
aan toonder,
tot de koers van 100 pCt.
Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op de resterende
t. 13.000.000- 4
’12
pCt. obligatiën
is opengesteld op
Maandag, 8 December 1952,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hare kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
en ‘s-Gravenhage, op de voorwa,rden”
van het prospectus van uitgifte dd. 27 November 1952.
Exemplaren van het prospectus, inschrijvingsbiljetten en afdrukken der Trustacte,
alsmede – tot een beperkt aantal – exemplaren der statuten zijn bij bovengenoemde
kantoren verkrijgbaar.
Amsterdam,
Rotterdam, 27 Iovember 1952.
Amsterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Nationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Rotterdamsche Bank N.V.