Ga direct naar de content

Jrg. 37, editie 1809

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 23 1952

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

37E
JAARGANG

WOENSDAG 23 JANUARI 1952

No 1809

Dezer dagen

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

INHOUD

Blz.

Particuliere organisatievormen voor de opbouw
van minder ontwikkelde gebieden
door Prof.

Dr C. H. Ede/man ……………………60

De macht van de koper
door Dr J. P. Duyver-

man…………………………….
61

De Amerikaanse conjunctuui in
1952 door Drs

W. C. M. Mutsaers ………………….63

Law no
63
en de merkenprocessen
door Dr C.

Schouten

…………………………65

Ingezonden stukken:

Koop van aandelen met dividend door J. Kraa

en
Drs F. L. G. Slooff
met naschrift van

Mr Dr H. D. M. Knol …………….66

B o e k bespreking:

Actieve ambachtspolitiek,
bespr. door Dr E.

J. Tobi …………………………68

Aantekening:

De wereld-petroleurnproductie …………
69

Mededelingen voor economisten …………
69

Geld- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet . . 69

Statistieken:

Overzicht van de opbrengst der Rijksmid-
delen……………………………..70

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

vriendelijk en beleefd, voor zover mogelijk. Het bezoek
van de Eerste Minister van Groot-Brittannië aan de Ver

enigde Staten en Canada is voorbij. In het laatste land
heeft hij hoffelijk aangedrongen op een grote bereidheid
tot bijstand aan de Atlantische organisatie. En in het
eerste land?
Een ,,courtesy-call” – zoals de ,,New York Herald
Tribune” het bezoek van Dr Drees aan President Truman
noemt -. is het niet geweest, al vreest thans een deel
van de Britse pers, dat de Premier zelfs te beleefd zou zijn
geweest. Dit in tegenstelling tot de Amerikaanse ver-wachting v&r de aankomst, waarbij een deel der pu-
blicaties aandrong op geestelijke weerbaarheid, alsof men
de attenties van een bulldozer tegemoet moest zien.
Courtoisie bevordert de handel. Amerikaans staal zal
aan Groot-Brittannië ter beschikking worden gesteld
in ruil voor, Canadees, aluminium en tin, uit Malakka. Het systeem van voorkoop op lange termijn binnen de
Empire-landen heeft Engeland goede dienst bewezen bij
deze transactie.
De ministersconferentie van het Gemenebest ging in-
tussen voort; de aanbevelingen, die daaruit voortkwamen,
waren meer dringend dan minzaam: versoberen. Het
gebaar naar de zachte fauteuil der devaluatie werd niet
gemaakt: eventueel geknapte veren in de Empire-econo-
mie mogen niet door een infiatoir luchtkussen worden
bedekt.
De President der Verenigde Staten heeft het Congres
de begroting voorgelegd, zoals een leraar aan de klas het
proefwerk voorlegt: lange ervaring heeft hem geleerd,
dat de aanmoediging: het is voor jullie bestwil, toch niet wordt gewaardeerd. Zestig pCt is voor defensie-iitgaven
uitgetrokken, een begrotingstekort van $ 14,4 mrd bij
inkomsten van $
71
mrd, de nodige machtigingen voor
hulp aan het buitenland belopen $
7,9
mrd. Men kan het
even onnozel achter elkaar schrijven, alsof men voetbal-
uitslagen noteert. De economische consequenties gaan het
voorstellingsvermogen in één blik te ver te boven.
Zal het Amerikaanse parlement het geduld opbrengen
om zich althans meer dan de routinehandelingen van
aanval en verdediging op grond van partijpolitieke begin-
selen te getroosten? De neiging tot onderzoeken is zeker
over deze groep vaardig geworden, nog geen zitting heeft
zoveel spectaculaire onderzoekingen opgelverd. Wat
men echter van de economie als een schone zaak mag
zeggen, niet, dat zij het mensdom veel vermaak schenkt.
,,Een vriend, die mij mijn feilen toont”. De nieuwe
Franse Premier heeft reeds bij de eerste ontmoeting vele
van zulke vrienden getroffen; op dit ogenblik heeft Frank-
rijk echter nog een Regering. En ook België heeft een
nieuw kabinet,. dat positief ten opzichte van de Benelux
zou willen optreden; uit’ recente publicaties bleek, dat de
Nederlandse Regering dat bepaald wil. Het motto van de hoogste courtoisie ook voor de Benelux: ,,Honi soyt, qui
mal y pense”?

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij.
op
het Leven
en
tegen Invaliditeit
N.V.

Aanpassing
van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen
S

Kantoor: Bellevuestraat
2,
Dordrecht, Telefoon
01850

5346

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdlantoor: Amsterdam, Vijzelstraat
32

Meer dan
100
kantoren in

Nederland, Azië en Oost-Afrika
New ‘York

.

Londen

Geaffilieerde

banken

Suriname:

De Surinaamsche Bank NV., Paramaribo
Tanger:

Société

Hollandaise de

Banque et de Gestion

Gelieerde bank:
Uruguay:

Banco de

Montevideo,

Montevideo

ALLE BANKZAKEN

-.
– –

çT

tiw eq.ae4 Kaae

Bij
voldoende belangsteling van handel en industrie
organiseert het CiHAN wederom

Nederlandse deelneming aan

TORONTO-FAIR

(_2-1 3 Juni1952_)
(Cenadian International Trede Fair)

Q Samenwerking met Ned.- Canadese Kamer
v.
Kooph.
• Nederland was vorig jaar – na Canada en Engeland –
present met de meeste deelnemers.
• Indelings’an deelnemers in artikelengroep temidden
vamf collega’s uit andere landen.
• Het CIHAN zorgt voor huur en inrichting van de stand,
regelt het transport van expositie-goederen v.v., In-
clusiet in-, uit- en doorvoerdocumenten.
• Verblijfsdevïezen voor 2 personen gedurende 4 weken.
(Het C1HAN zorgt voor de alwikkeling en eventuele
terugzending van expositiegoederen.)
• Knsten voor transport, inrichting, afwikkeling etc.
worden verrekend in Nederlandse valuta.

Overheid betaalt 75
0
/o
van de standhuur.

X

Aanmelding zo spoedig mogelijk

doch uiterlijk op 15 Februari as.

CENTRAAL INSTITUUT TER BEVORDERING

VAN DE BUITENLANDSE HANDEL (CIHAN)

Afd. Buiteni. Jaarbeurzen: tel. K 1700-771958

BEZUIDENHOUTSEWEG 64, DEN HAAG

58

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720


Bankiers
&
Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaard ingen,

Amsterdam (alléen Assurantie)

JURIST
(26 jaar), veelvuldig gepubliceerd hebbende, met we-
tenschappelijke instelling, beschikkende over kantoor-
ervaring, goed op de hoogte van de moderne talen, zoekt
een hem passende betrekking
in het bedrijfsleven,
waarbij goede vooruitzichten van meer betekenis zijn
dan het aanvangssalaris.
Br. onder no. E.S.B. 4-1, bur. v. d. bi., Postbus’ 42,
Schiedam.

11

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

59

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Prof. Dr C. H. EDELMAN, Particuliere organisatie vormen
voor de opbouw van minder ontwikkelde gebieden.

Eéri der modewoorden van de 1atste twee jaar is ge-
weest ,,technical assistance”. De gedachte aan technische
hulp is echter geenszins nieuw. Veranderd is slechts de omvang en voor zover de Verenigde Staten betreft, het
duidelijk uitgesproken politieke doel van de technical
assistance. Tegen de technical assistance in de huidige
vorm bestaan verschillende bezwaren. .Een ervan is,
dat zij een sterk ambtelijk karakter draagt. Dit is de
hoofdzaak van het falen van de technical assistance. In-
ternationale adviezen in de ambtelijke sfeer leggen teveel de nadruk op de taak van de Overheid en geven te weinig
aandacht aan de uitvoerende, veelal particuliere activiteit.
Naar schrijvers mening moet het eerste advies aan de rege-
ringen van minder ontwikkelde landen zijn het creëren
van een instantie, die voldoende standing heeft om tech-
nical assistance in ontvangst te kunnen nemen. Parti-
culiere lichamen met een pioniersmentaliteit zullen de
beste ,,receptors” zijn voor de van buiten komende tech-
nical assistance. Ook komen zij eerder in aanmerking
voor cred ietvèrlen ing dan onbetrouwbare regeringsin-
stanties. Deze naar particulier voorbeeld georganiseerde
lichamen zouden zeer wel een nauwe samenwerking met
buitenlandse zusterinstellingen kunnen aangaan, Daar-
door zou de technical assistarice ook in de nioderne we-
reld enigermate uit de ambtelijke sfeer geraken. Dan zou
de hulpverlening ook een normale zakelijke basis verkrij-
gen en het karakter van internationale philantropie ver-
liezen.

Dr J. P. DUYJ’ERMAN, De ,nacht van de koper.

De Vereniging ,,Nederlands Fabrikaat” is tot de over-
tuiging gekomen, dat de positie van het Nederlandse
product voor verbetering vatbaar is. Zij heeft een enquête
op beperkte schaar naar de oorzaken hiervan gehouden.
Het oordeel der geënquêteerden luidt in korte samenvat-
ting: aan de gezindheid van de koper ontbreekt teveel, de
middenstand en de industrie zijn er te weinig op bedacht
die koper te vangen, de Overheid zou hier en daar anders
kunnen handelen om de jacht op de koper te steunen.
De grote vraag achter de schermen is: hoe boeien en
,,boeien” wij de krant. De geënquêteerden blijken terecht
onder de indruk van de macht van de koper. Nederland
liberaliseert mee, zich er overigens van bewust, dat daaruit
een mededinging ontspringt tussen concurrenten, die in
zeer ongelijke omstandigheden verkeren. Alleen
bij
de
gratie van de koper, die zich, van zijn macht bewust,
realiseert hoezeer zijn vrije inkomstenbesteding het wel-
vaartspeil beïnvloedt, kan de Regering liberaliseren. De
politiek van liberalisatiè verlaat zich op het inzicht van
allen die kopen, van de consument-koper, de producent-
koper, de Overheid-koper. Zij kunnen verhinderen, dat
de liberalisatie als ,,tweesnijdend zwaard” wondt wie
haar hanteert. Nederland liberaliseert, doch weet zich
afhankelijk van de macht van de koper.

Drs W. C. M. MUTSAERS, De Amerikaanse conjunctuur
in 1952.

Schrijver tracht in dit artikel te benaderen wat in 1952
voor de Amerikaanse conjunctuur redelijkerwijze kan wor-
den verwacht. Zijn uiteindelijk streven is een benadering
van de winst. Schrijver komt tot de volgende opstelling
van de posten van het bruto nationaalproduct voor 1951
en
1952,
in mrd $ (zie staatje rechter kolom).
Schrijver is geneigd het winstvermogen van het Ameri-
kaanse bedrijfsleven voor dit jaar iets lager te taxeren
dan voor 1951. Om de gedachten te bepalen vermeldt hij
een vermindering van nog geen
5
pCt, waarbij hij er op

1951

1952
Consumentenuitgaven

202

205

-j– 3

Investeringen:
mach. en fabrieken 39

39
voorraden

12

—12
woningen

11

62

10

49

– 1

Overheidsuitgaven

63

78

+15

327

332

+5

wijst, dat de tweede helft van 1951 reeds een grote daling
vertoonde t.o.v. de eerste helft van die periode.

Dr C. SCHO UTEN, Law no 63 en di inerkenprocessen.
Er bestaat alle reden om aan te nemen, datde mening
zou kunnen postvatten, als zou law no 63 van 28 Augustus
1951 van de Allied High Commission voor goed een ab-
rupt einde aan de processen inzake Duitse merken maken.
Schrijver is van mening, dat deze law de door sommigen gewenste onnatuurlijke afloop der processen in deze ma-terie niet kan brengen. In het licht van art. 10 bis van het
Unieverdrag en zijn geschiedenis zullen, zo betoogt schrij-
ver, niet slechts E 133 en K 217 moeten wijken, doch zou
ook de toepasselijkverklaring van law no 63 op de Duitse
merken eerder als het jagen op een booswillige spits-
vondigheid dan als ernstige rechtspraak’ moèten worden

gekwalificeerd.

– SOMMAIRE –

Prof Dr C. H. EDELMAN, Les forines d’organisation
privées en javeur du développement des territoires
sous-développés.
On formule différentes objections contre la forme ac-
tuelle qu’ â prise l’aide technique accordée aux pays sous-développés. On est d’avis qu’on lui a donné e.a. un carac-
tère trop officiel. Les rapports internationaux des instan-
ces officielles attirent trop l’attention sur la tâche de l’auto-
rité et consacrent trop peu d’importance â l’exécution des
travaux qui se trouve souvent entre les mains des particu-liers. Le premier conseil â donner aux gouvernements des pays sous-développés, doit être de créer un organisme qui
dispose de suffisamment de compétence pour prendre
réception de l’aide technique. Des organisations privées
douées d’un esprit de pionnier entrent surtout en ligne
de compte.

Dr J. P. DUYVERIVL4N, Le pouvoir de l’acheteur.
Les Pays-Bas ne peuvent suiv’re une politique de libé-
ralisation que grâce â l’acheteur, qui, imbu de son pou-
voir, se réalise combien ii peut influencer par la libre
déternination de ses dépenses le niveau du bien-être.

Drs W. C. M. MUTSAERS, La conjoncture américaine
pendant 1952.
,L’auteur essaie -dans cet article de donner une idee de
ce qu’on peut raisonnablement attendre de la conjoncture
américaine en 1952. En fin de compte ii fait un effort
pour déterminer les bénéfices. L’auteur est prêt á taxer
la capacité en 1952 du secteur Privé américairi en matière
de bénéfice â un niveau un peu plus bas qu’en 1951. Pour
s’exprimer en chiffres ii cite une diminution de
5
p.c. et
souligne que le deuxième semestre de 1951 accusait déjâ
un déclin important par rapport au premier semestre de
cette année.

Dr C. SCHO UTEN, Law no 63 et les procès de inarques.
Tout porte â croire que la bi no 63 du 28 aoQt 1951 dé-
cretée par la Haute Commission des Alliés donnerait lieu
â supposer que cette disposition mettrait une fin abrupte
aux procès relatifs aux marques allemandes. L’auteur
expose cependant que cette bi ne peut provoquer la fin
artificielle des procès, tant désirée par certaines personnes.

60

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

23
Januari
1952

Particuliere organisatievormen voor de opbouw van minder

ontwikkelde gebieden
l)

Eén der modewoorden van de laatste twee jaar is ge-
weest ,,technical assistance – technische hulp”. Nadat
President Truman het begrip als onderdeel van zijn buiten-
landse politiek had gelanceerd is er zelfs een wedloop in
,,technical assistance” ontstaan. De grootste activiteit is
ontwikkeld door het State Department te Washington,
dat honderden experts op alle mogelijke gebieden op zijn
betaalrol heeft staan, die in vele van de in aanmerking
komende landen tewerk zijn gesteld. Dezé activiteit wordt
gewoonlijk genoemd in verband met ,,point 4″. Hiernaast hebben de United Nations een omvangrijke administratie opgezet om technical assistance in internationaal verband
te organiseren. Deze machine is traag in beweging gekomen,
maar werkt thans op volle toeren. Een aantal landen valt
voorts onder de bepalingen van het Colombo-plan, een
plan tot technische hulpverlening, voornamelijk binnen het sterlingbiok. Het is ons tot nu toe niet gebleken, dat veel experts onder het Colombo-plan zijn uitgezonden,
maar het is in ieder geval wel de bedoeling.
Voorts zijn er particuliere organisaties, zoals de Rocke-
feller-foundation, de Ford-foundation en verscheidene
andere, die belangrijke taken in minder ontwikkelde landen
op zich hebben genomen.
Allereerst moet worden opgemerkt, dat de gedachte
aan technical assistance niet nieuw is. Het State Depart-
ment had ook vroeger reeds talrijke experts in dienst, die
voornamelijk in Midden- en Zuid-Amerika werkzaam
waren. De gespecialiseerde organen van de United Nations,
waarvan de Food and Agriculture Organization (FAO) de belangrijkste is, hebben van hun oprichting af op beschei-
den schaal hetzelfde gedaan en in die kringen spreekt men
dan ook thans van het ,,expanded programme of technical
assistance”. Het Colombo-plan wil in een .wijdse vorm,
wat kleinere diensten, zoals het Middle East Office, reeds
langer hebben, gedaan. Verscheidene particuliere organi-
saties zijn ook reeds geruime tijd in het veld.
Veranderd is dus slechts de omvang en voor zover de
Verenigde Staten betreft, het duidelijk uitgesproken poli-tieke doel van de technical assistance.
Wanneer men thans in binnen- en buitenland stemmen

verneemt, die duidelijk blijk geven van teleurstelling over
de met technical assistance bereikte resultaten, zo slaan
die niet op de ervaring van de beide laatste jaren, maar
op een veel langere periode.
Alvorens deze teleurstelling te kunnen verklaren moeten wij even stilstaan bij de activiteit van de Verenigde Staten.
Deze leveren het grootste gedeelte van de experts en van
de benodigde fondsen. Dit betreft uiteraard allereerst de
activiteit van het State Department, ,,point 4″ in engere
zin. Amerika dringt bij vele landen aan, een beroep te
doen op dit ,,point 4″-programma. Hoewel de uitgezonden
Amerikaanse experts veelal bekwaam en actief zijn, voelen
de minder ontwikkelde landen hun optreden vaak als een
ongewenste inmenging in hun eigen zaken. De experts
zijn in dienst van het State Department en daardoor zeer
nauw verbonden met de Amerikaanse legaties. De schijn
van economische en politieke penetratie kan daardoor
moeilijk worden vermeden. De technical assistance-politiek
heeft in verscheidene landen het wantrouwen tegen de

Verenigde Staten doen toenemen en het is dan ook geen
wonder, dat er in Amerika kritiek op de uitvoering van
deze politiek wordt vernomen.

‘) Rede, uitgesproken op de jaarvergadering van Plan Export, 17 De-
cember 1951.

Maar er bestaan meer oorzaken voor de teleurstellende
resultaten van de technical assistance. Velé zeer goede
expert hebben zeer goede rapporten geleverd over wat in
bepaalde landen nodig is. De moeilijkheid is, dat in deze
landen nog zoveel moet gebeuren, dat een volledige ,,ver-
langljst” weinig verlichting in de toestand brengt. Nodig
is.te denken in prioriteiten en het doen van aanbevelingen, die uitvoerbaar zijn. Het blijkt, dat er maar weinig experts
zijn, die dat kunnen. Overdrijving schaadt, ook in het
internationale advieswerk. Meer dan ooit is in dit geval
eenvoud het kenmerk van het ware.

Er bestaan echter nog andere bezwaren tegen de technical
assistance in de huidige vorm. De technical assistance
draagt een sterk
ambtelijk
karakter. Het State Department
is een ambtelijke instantie, die zich richt tot regeringen.
De United Nations vormen een Organisatie .van regeringen,
hun experts werken ten behoeve van regeringen en zij
ontwerpen programma’s ten behoeve van de werkzaamheid
van regeringsapparaten. Dit alles is zeer begrijpelijk maar
niettemin toch ook wel bedenkelijk. De meeste experts
komen uit landen met krachtig ontwikkelde regerings-
apparaten, maar beseffen niet altijd, dat deze apparaten
zonder uitzondering van ‘recente.datum zijn en dat onze
Westerse wereld zich ontwikkeld heeft, voordat en zonder
dat de regeringen deze omvangrijke apparaten in het leven hadden geroepen.
Ondanks de recente uitzetting van de regeringsmachines
worden nog zeer belangrijke taken vervuld door particuliere
organen en slechts weinigen zouden daar verandering in
willen brengen. Wij denken daarbij in het bijzonder aan
uitvoerende taken. Laat ons de landbouwwereld in Neder

land als voorbeeld nemen. Het overgrote gedeelte van
het omvangrijke ambtelijke apparaat werkt aan de tradi-
tionele onderwerpen: onderzoek, voorlichting, onderwijs;
een kleiner gedeelte heeft te maken met steunverlening,
productieregelingen, de buitenlandse handel en ten slotte
met zuivere beleidszaken. Grote bedragen zijn beschikbaar
voor de verhoging van de productiviteit van de Neder-
landse bodem, maar de Staat verwerkt deze bedragen
niet zelf. Er bestaat geen uitvoerend staatsapparaat voor
dit werk
2)
en de Staat verlaat zich hierbij geheel op een
instelling als de Nederlandsche Heidemaatschappij te
Arnhem, voorts op enkele particuliere firma’s, zoals de
Grontmij te Zwolle. Hoeveel de Staat ook doet, nog veel
meer laat de Staat aan anderen over en bijna niemand
denkt er aan, daarin verandering te brengen. internationale
adviezen in de ambtelijke sfeer geven dan ook vaak een
onzuivere projectie van wat in moderne landen gaande is.
Zij leggen teveel de nadruk op de taak van de Overheid
en geven te weinig aandacht aan de uitvoerende, veelal
particuliere activiteit. Deze omstandigheid is daarom zo
bedenkelijk, omdat de ambtelijke loopbaan in weinig
ontwikkelde landen zo verleidelijk is. Wel zijn de salarissen
gewoonlijk zeer laag, maar een ambtelijke functie is onder
de gegeven omstandigheden toch niet vrij van allerlei
vordelen. Wat kan men verwachten van een op deze
wijze werkend ambtenarencorps? En toch komen de meeste
internationale adviezen neer op een uitbreiding van de
omvang en taak van de’regeringsapparaten. Dit is de hoofd-
zaak van het falen van de technical assistance.
Men kan het ook zo zeggen, dat vele landen niet rijp

‘)Tot op zekere hoogte vormen zuiderzee-werken een uitzondering op
deze regel. Ook Landbouwherstel heeft tijdens een noodtoestand zelf allerlei
dringend nodige werkzaamheden uitgevoerd.

23 Januari 1952

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

61

zijn voor liet ontvangen van technicâl assistance. In deze
vorm komt de conclusie echter neer op een gevaarlijke
vicieuze cirkel. De landen hebben hulp nodig omdat de
toestanden zo slecht zijn en hulp zou alleen kunnen worden
geboden, als de toestanden verbeterd zouden zijn. Deze
cirkel moet doorbroken kunnen worden.
Naar onze mening moet het eerste advies aan de re-
geringen van minder ontwikkelde landen zijn het creëren van een instantie, die voldoende standing heeft, om tech-
nical assistance in ontvangst te kunnen nemen. Wij hebben ons met deze kwestie uitvoerig bezig gehouden in verband
met het vraagstuk van een verhoogde landbouwproductie
in India. India beschikt over talrijke uitstekende deskun-
digen, maar deze houden zich weinig of niet met de eigen-
lijke bodemproductie bezig. IDe Regering geeft sinds jaren
grote bedragen uit ten behoeve van de verhoging van de
landbouwproductie, maar er bestaat geen aanvaardbaar
apparaat, dat belast is met wat thans ,,land development”
wordt genoemd. De regeringsinstanties, die over de aan-
zienlijke credieten gaan, hebben er niet veel mee bereikt.
Op deze wijze is geen behoorlijk resultaat te verkrijgen.
Vandaar, dat wij de Regering van lindia hebben aange-
raden, een autonome ,,Land Development Corporation”
te doen oprichten naar het voorbeeld van de Nederlandsche
Heidemaatschappij, die belast kan worden met de uit-
voering van allerlei taken, die belangrijk geacht worden
en die zich zal organiseren op de wijze van een particuliere
ondernemer. Het ziet er thans naar uit, dat de Regering
van• India deze raad zal opvolgen.
De particuliere bedrijfsvorm heeft allereerst het voordeel van de grotere efficiency. Dit geldt reeds voor ontwikkelde
landen, maar wie de overige wereld niet kent, heeft geen
voorstelling van de lijntrekkerij, die in het ambtelijke
mogelijk is. Er zijn echter meer voordelen. Een particuliere
onderneming kan desgewenst door de Staat worden ge-
controleerd, maar regeringen zijn niet erg goed in het con-
troleren van zichzelf. Voorts is er het voordeel van het
particulier initiatief. Wij schrijven dit niet in de geest van het doctrinaire liberalisme, maar willen, ons beroepen op
de langdurige ervaringen, zoals die opgedaan zijn in goed
geregeerde landen. Regeringen zijn gewoonlijk traditioneel
in hun opvattingen en handelingen, zij nemen zelden
initiatief en verdragen moeilijk kritiek. Het is het goede
recht van een regering om traditioneel te zijn, maar deze
sfeer is niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van iets nieuws. Men ziet dan ook algemeen, dat nieuwe denk-
beelden buiten de officiële instanties om en vaak in op-positie tegen de bestaande orde moeten doorbreken. De geschiedenis van de Nederlandsche Heidemaatschappij
levert vele voorbeelden van dit verschijnsel. Telkens weer
verrichtte deze onderneming pioniersarbeid. Steeds duurde
het geruime tijd voor een bepaald initiatief belangstelling
trok, maar nadat eenmaal successen waren verkregen, zag

de Nederlandsche Heidemaatschappij haar werk herhaal-
delijk overgenomen door staatsorganen. Particuliere licha-
men met een pioniersmentaliteit kunnen in minder ont-
wikkelde landen een grootse taak vervullen. Beter dan welke
staatsmstelling ook zullen zij tradities kunnen scheppen,
die de moderne wereld normaal vindt, maar die in minder ontwikkelde landen nog geen ingang vonden.
Dergelijke particuliere lichamen met voldoende standing
zullen de beste ,,receptors” zijn voor de van buiten komende
technical assistance. Ook komen zij eerder in aanmerking
voor credietverlening dan onbetrouwbare regeringsin-
stanties.

Aangezien landbouw nooit zo hoge rendementen op-
levert als handel en industrie zal een groot gedeelte vaji
het kapitaal van een Land Development Corporation in
minder ontwikkelde landen

door de Overheid moeten
worden verschaft. Dit betekent uiteraard bemoeienis van
de Overheid, maar dit behoeft geen groot bezwaar te zijn,
want ook in moderne landen houden regeringen zich in
hoge mate met het landbouwbedrijf bezig.
Het zou te ver voeren, in te gaan op het werkprogramma
van een dergelijke Land Development Corporation en
wij willen daarom dit gedeelte van ons betoog beëindigen
met de conclusie, dat particuliere ôragnisatievormen op
het gebied van de bodemproductie in minder ontwikkelde
landen bepaaldelijk te prefereren iijn boven staatsapparaten en dat dit een zeer belangrijk punt voor technical assistance
kan worden.
De vraag rijst, of hetzelfde beginsel ook iets belooft in
de overige sectoren van het economisch leven: handel,
industrie en transport. Het ligt niet op onze weg, daar-
omtrent een bepaald oordeel uit te spreken, maar het komt
ons voor, dat de meeste argumenten uit het voorgaande
in even sterke of in nog sterkere mate voor de niet-land-
bouwsectoren gelden. Gedachtenwisseling met allerlei des-
kundigen heeft ons in deze mening versterkt.
In het algemeen zou de verlening van technical assistance
dus moeten beginnen met het creëren van een goed ont-
vangapparaat in de betreffende landen. De particuliere
bedrjfsvorm, eventueel berustend op een financiering door
de Overheid, is daarvoor aangewezen. Deze particuliere
lichamen moeten streven naar een hoge standing en voorts een pioniersmentaliteit ontwikkelen.

Gesteld, dat deze gedachten werkelijkheid zouden wor-
den, zo zouden de door ons bedoelde naar particulier
voorbeeld georganiseerde lichamen zeer wel een nauwe
samenwerking met buitenlandse zusteri nstellingen kunnen
aangaan. Daardoor zou de technical assistance ook in de
moderne wereld enigermate uit de ambtelijke sfeer geraken.
Dan zou de hulpverlening ook een normale zakelijke basis
verkrijgen en het karakter van internationale philantropie
verliezen. –

wageningen.

Prof. Dr C. H. EDELMAN.

De macht van de koper

September 1950.
– Minister Van den Brink
schrijft in het Maandblad ,,Nederlands Fabrikaat” over de mogelijke
gevolgen van de liberalisatiepolitiek. De ontwikkeling
noemt Z. Exc. voor ons land met zijn – in vergelijking
met andere landen – zeer laag tarief van invoerrechten,
niet geheel vrij van risico’s. Het is wel een gelukkige om-
standigheid, dat de Nederlandse industrie noch kwalita-
tief, noch wat de kostprijs betreft, in het algemeen bij de
buitenlandse nijverheid ten achter staat, maar.., gaat de

schrijver voort:

,,Tn dit verband moet (echter) worden gewezen op een factor van psycholo-
gische aard, die, indien zijn invloed zou toenemen, een ernstig gevaar kan
vormen voor het welvaartspeil van de Nederlandse vokshuishouding. Het is
in de achter ons liggende maanden gebleken, dat er bij het Nederlandse publiek

een in zakelijk opzicht ongemotiveerde voorkeur dreigt te ontstaan voor het
buitenlands product. Hierbij moet ongetwijfeld worden bedacht, dat vele van
deze producten in de afgelopen tien jaar niet in Nedèrlsnd konden worden
ingevoerd en dat derhalve van de terugkeer van deze artikelen een zekere aantrekkelijkheid op het kopend publiek uitgaat, dat zeer wel een tijdelijk karakter kan hebben. Ernstiger zou dit verschijnsel worden, indien mocht
blijken, dat deze voorkeur zich handhaaft, ook wanneer het Nederlandse
product gelijkwaardig is aan, of zelfs beter is dan het buitenlandse”.

De Minister had deze passage de ondertitel kunnen ge-,
ven:
,,de macht van de koper”.
De Regering liberaliseert

doch kan dat alleen doen bij de gratie van de koper, die
zich, van zijn macht bewust, realiseert hoezeer zijn vrije
inkomensbesteding het welvaartspeil beïnvloedt.

October 1951. – De Vereniging ,,Nederlands Fabrikaat”
bezint zich op de positie van het Nederlandse product en

62

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

23 Januari
195

komt tot de overtuiging, dat deze voor verbetering vatbaar
is. In stede van de oorzaken uit eigen wetenschap op te
sommen, om dan, die oorzaken ,onderkennend, de strijd
voor verbetering aan te vangen, houdt zij
een enquête op beperkte schaal. Die kleine enquête bracht een grote oogst.
Zij formuleert als volgt: ,,Vindt de voor verbetering
vatbare positie van het Nederlandse product naar uw oor

deel haar oorzaken

èèk in de houding van de kopers? waardoor?
èèk in de houding van de ,,winkelende” middenstand?
waardoor?
ôèk in de houding van de industrie? waardoor?
òòk in de houding van de Overheid? waardoor?”.
Welnu, hoe luidt het oordeel der geënquêteerden
in korte
– samenvatting?

1.
De koper.
Hij heeft een uitgesproken nationaal min-
derwaardigheidsgevoel waar het onze industriële prestaties
betreft. Menigeen denkt, dat het eigene niet mee kan of
beoordeelt het product van eigen bodem naar hardere
maatstaven. Tot nationaal-gezind denken komt hij minder,
m.a.w. van’een zekere indifferentie is hij niet Vrij te pleiten.
En welke invloeden – ten ongunste – werken op hem,
welke invloeden – ten gunste – moet hij ontberen? De
winkelier, op wiens kompas zo menig koper vaart, heeft vaak allerminst reden, een goed woord te doen voor wat
Nederlands is. Van de importeur is een aandrang, voorbij
te zien aan wat hij importeert, moeilijk te verwachten! De pers zou ten deze opvoedend kunnen werken en op
aequivalente Nederlandse producten wijzen, wanneer nieu-
we buitenlandse artikelen wor4en gesignaleerd. De in-
dustrie zelf zou het eigen product met grootser, eventueel
gemeenschappelijke, reclamecampagnes kunnen , ,backen”.

– 2.
De ,,winkelende “middenstand.
De gedachte: het goede
komt van ver, is ook de detaillist niet vreemd. Moet hij het stellen zonder voldoende voorlichting, dan doet hij
wat des koopmans is, laat zich lokken door de weg van de
minste weerstand, verkoopt wat de klant prefereert en is
licht gewenkt door de grootste winstkansen, die niet steeds
bij het inheemse liggen. Terwijl sommigen bedenken, dat
de traditie velen gevangen houdt, waarschuwen anderen,
dat de industrie niet rechtstreeks aan het publiek moet
gaan leveren, omdat dit het pousseren van het buitenlandse
fabrikaat bevordert.

De industrie.
Deze niet in de laatste plaats belang-hebbende ontleent aan de enquête ook meer dan één ad-
vies. De Nederlandse industriëlen kunnen nog enige
sporten klimmen op de ladder der samenwerking. Nu
zijn de fabricageprogramma’s van branchegenoten on-
nodig groot, waardoor de Series klein blijven. Men kan
dus beproeven te komen tot een meer fabriekmatig ge-
fabriceerd product. Bepaalde speciale producten blijven
nog ontbreken. Uit de eigen – industriële – boezem komt
ook de raad: ,,zoek het vooral in de kwaliteit, produceer
modern en stijlvol en denk aan uw ,,vormgeving”. Is dan
het product eenmaal gereed, dan moet het artikel worden
,,gebracht” door een grote campagne, eventueel in samen-
werking met anderen. Men denkt aan het succes van ,,het
weer beste bier” en dringt er op aan, meer aan de weg
te timmeren. Daarbij vermijde men evenwel het kiezen
van buitenlandse, meestal Anglo-Amerikaanse, benamingen
waarvan ergerlijke stalen worden genoemd. Ten slotte
zegt men: Gij wenst in Nederland te verkopen, koopt dan zelf ook waar mogelijk in het eigen land!

De Overheid.
Het zal niet verwonderen, dat van de
Overheid zo het een en ander wordt verwacht ten bate van
de positie van het Nederlandse product. In tal van toonaar-
den zingt men het lied onder het motto: beperk de invoer.
Men ziet ongaarne deviezen beschikbaar gesteld voor

zgn. onnodige invoer, waaronder men verstaat invoer van
producten, die hier in genoegzame hoeveelheid en in be-

hoorlijke kwaliteit worden gefabriceerd. Liberaliseert
niet overhaast en waakt toch vooral tegen dumping. Nauw
verwant daarmee is het geluid van de critici, welke oor-delen, dat de Overheid, en daarbij wordt gedacht aan de
regelende èn aan de kopende Overheid, te weinig bekend
is met de binnen onze grenzen voortgebrachte kwaliteiten
en soorten en zelfs te weinig voorkeur voor het product
van Nederlandse huize zou tonen.
Aan de prijsvormingsvoorschriften van de Overheid,
de margebeschikking van April
1951,
wordt een min gun-
stige werking toegeschreven. De inmenging in de handels-

marges brengt de detaillist, de steeds in percentages den-
kende detaillist, niet op het goede pad. Ook meent men wel,
dat de industrie vaak zo zwaar wordt belast, dat zij geen
risico meer kan nemen. Van andere zijde komt tenslotte het
advies, nieuwe bedrijven gedurende een aanloopperiode te beschermen, ,,totdat ze op een punt gekonien zijn, waarop
de moeilijkheden overwonnen zijn”. De goede, oude ,,Er-
ziehungsrechte”.

Wie de vier paragrafen, waarin het resultaat der enquête
is neergelegd in korte samenvatting perst, vindt: aan de
gezindheid van de
koper
ontbreekt teveel, de
middenstand
en de
industrie
zijn er te weinig op bedacht die koper te
vangen, de
Overheid
zou hier en daar anders kunnen han-
delen omde jacht op de koper te steunen. In kortste samen-
vatting zien wij dus allerwegen de grote vraag achter de

schermen: hoe boeien en hoe ,,boeien” wij de klant. ‘De
geënquêteerden blijken terecht onder de indruk van
de
macht van de koper.
**
*

8 October 1951. – De Minister zonder Portefeuille en de
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid a.i. yol-tooien hun
Nota
aangeboden aan de Staten-Generaal over
,,De productiviteit in Nederland”.
Wat mag het bedrijfs-
leven krachtens deze Nota van het overheidsbeleid ver

wachten?

Hoofdstuk II ,,Het productiviteitsbeleid” wijdt para-
graaf
5
aan ,,Het economische klimaat”: De ondernemer.
moet een zo groot mogelijke ontplooiingskans worden
geboden, maar alles wat leidt tot onnodige bescherming
en tot verzwakking moet worden vermeden. Véér alles
dient een gezonde concurrentie te worden bevorderd. De
opheffing van het grootste deel van het directe overheids-
ingrijpen heeft het economische klimaat, mede wat de con-
currentie betreft, verbeterd. De liberalisatie heeft de. invoer
vergroot en daardoor op de bmnenlandse markt de con-
currentie bevorderd, maar de uitvoermogelijkheden voor
ons land vergroot, Het beleid is er op gericht de export
te bevorderen. De nadelen, die kunnen optreden als gevolg
van een relatieve verkleining van de binnenlandse markt

zullen over het algemeen ruimschoots kunnen worden
gecompenseerd door een verruiming van de exportmarkt.
Op den duur is de ontplooiing van de industrie van een
klein land als het onze afhankelijk van de vergroting van
het afzetgebied.

Eerder en elders (in de Nota n.a.v. het. Verslag over de
Tweede Nota inzake de Industrialisatie van Nederland,
no 23, 151z. 7) oordeelde de eerste ondergetekende, Minister
Albregts, het noodzakelijk, dat met name de lagere pu-

bliekrechtelijke lichamen, indien enigszins mogelijk, hun
bestellingen in het binnenland plaatsen. Z.i. behoort het
voeren van propaganda voor het Nederlands fabrikaat
niet in de eerste plaats tot de taak van de Overheid,
welke
deze actie waar mogelijk echter gaarne steunt.
Wij zien hier de Overheid
gezonde concurrentie
in ronde
woorden voorstaan. Ten deze staat het overgrote deel van
het bedrijfsleven wel aan de zijde van de Regering, maar.
wat noemt men gezond? Ziedaar het punt van strijd.
Beperken wij ons

hier tot do concurrentie met het buiten-

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

63

land. Het is immers de liberalisatie, die deze mededinging
bevordert. Liberaliseert het buitenland dan stijgen onze
kansen elders, als de blijvende muur van invoerbeperkingen
geen te hoge sprong eist. Liberaliseren wij, dan biedt dit
de buitenlandse producent mogelijkheden, maar matig
getemperd door onze lage tarieven. Beperken wij ons we-derom, en wel tot de gestegen concurrentie van de
buiten-

landse
producenten op onze binnenlandse markt. Is tegen-
spraak te wachten als wij stellen, dat
gezonde
concurrentie

is: concurrentie tussen lieden die niet op te al te ongelijke
basis staan? En hier ligt dan voor het beleid een schier

niet te ontwarren puzzle.
In goed overleg liberaliseert Nederland mee, zich er
overigens van bewust, dat daaruit een mededinging ont-
springt tussen concurrenten die in zeer ongelijke omstan-
digheden verkeren. Ten overvloede, zeker in deze dagen
van de tweede ontdekking van Am’erika, één enkel voor-
beeld. Team na team bezoekt en ontdekt de nieuwe wereld
en wat stelt bijv. het rapport der lithografische studiegroep
vast? Een verbod van kartelering, geen collectieve arbeids-
overeenkomsten, onbeperkte mogelijkheid tot overwerk, meer ploegenarbeid, minder progressie in de belastingta-

neven. Dit uit een rapport, letrekking hebbende op slechts
één der concurrerende naties!

Nu staat o.i. drieërlei vast:

Vast staat, dat ook bij matiging van het tempo,
er op de weg van liberalisatie nauwelijks een ,,terug”
denkbaar is, zeker niet voor een land, zozeer ,,aangewezen

op de internationale vervlechtingen”.
Vast staat ook, dat zelfs wanneer de Nederlandse
Overheid in details op de hoogte is met de verschillende om-
standigheden elders, van haar moeilijk discriminatie op
die gronden is te wachten; notoire gevallen van dumping

blijven hier terzijde.
Vast staat eveneens, dat Nedenlaqd historisch ge-
groeide zekerheden niet gaat loslaten.

En dus wat? Dus verlaat de politiek van liberalisatie zich

op het inzicht van
allen
die kopen, van de consument-

koper, de producent-koper, de Overheid-koper. Zij kunnen
verhinderen, dat de liberalisatie als ,,tweesnijdend zwaard”
wondt wie haar hanteert. Nederland liberaliseert, doch

weet zich afhankelijk van
de macht van de koper.

Leiden.

Dr J. P. DUYVERMAN.

De Amerikaanse conjunctuur in 1952

De hoogconjunctuur in de Verenigde .taten wordt
geenszins als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Hoe
sterk het streven ook moge zijn om depressies te voorko-
men, de vrees dat het economisch getij eenmaal zal keren
houdt velen gevangen. Voor sommigen schijnt een omme-
keer in het economisch perspectief van het land der Qnge-
kende mogelijkheden zelfs een ,elkome ontwikkeling op

het internationaal-politieke schaakbord.
Wij willen in dit artikel trachten te benaderen wat in
1952 voor de Amerikaanse conjunctuur redelijkerwijze

kan worden verwacht. Ondanks de grote uitbreiding van
de statistiek en de, overigens veel beperktere, verbetering
van de economische theorie, is het enige wat een dergelijke
prognose kan bieden slechts een zekere graad van waar-
schijnlijkheid, zodat alleen kan worden aangegeven welke ontwikkeling op grond van hetgeen nu bekend is de meest
waarschijnlijke moet worden geacht. Dat daarbij politieke
factoren, met name van internationale aard als spelbreker
kunnen optreden, behoeft minder betoog dan de omstan-
digheid, dat ook de sterk door economische motieven
rechtstreeks beheerste relaties minder bekend en stningent

zijn dan soms wordt gesuggereerd.
Wij willen in dit opstel uiteindelijk streven naar een be-nadering van de winst. En wel omdat gebleken is dat deze
de strategische factor bij uitstek van het conjunctuurverloop
mag worden genoemd en ook omdat een winstprognose
voor de belegger niet oninteressant zal zijn.
Dit kan het best geschieden door de factoren, waaruit
men de winst kan afleiden, afzonderlijk te bespreken,
waarbij uiteraard de onderlinge wisselwerking tussen de
verschillende componenten niet uit het oog mag worden
verloren. De lezer krijgt zo een stelselmatig overzicht van
de wijze waarop de winst tot stand komt en naar wij menen
wordt aldus een zelfstandige bepaling van de waarde zowel
van de onderhavige als van andere soortgelijke prognoses

vergemakkelijkt.
Ruw genomen kan men stellen dat de winst van het
bedrijfsleven tot stand komt als product van een tweetal
factoren, namelijk de omvang van de productie en de winst

per eenheid product. –
Wanneer we nu als indicatie voor de omzetten het bruto
nationaal product
1)
nemen, dan is het mogelijk, de factoren

‘) Tot het bruto nationaal product behoort ook de netto buitenlandse
investering, welke wij vanwege haar relatief geringe omvang kortheidshalve
buiten beschouwing zullen laten.

w’elke de omzetten bepalen, in een drietal groepen in te
delen, namelijk de consumptie van de particulieren, de
investeringen van het bediijfsleven in ruime zin en de door
de Overheid gekochte goederen en diensten.
Verreweg de grootste post, waarmede wij te rekenen
hebben, is de particuliere consumptie. Deze is af te leiden
uit het particuliere inkomen, door dit te verminderen met
de er op drukkende belastingen en met de particuliere be-
sparingen. Voor 1951 bedroegen deze postennaar schatting

respectievelijk $ 250, $ 29 en $ 19 mrd
2).
In de loop van

een conjunctuurcyclus is’de consumptie de meest stabiele
component, althans wanneer men de procentuele fluctuatie
bedoelt, want absoluut telt ook een relatief beperkte uitslag
hiervan sterk mee. Het particuliere inkomen zal dit jaar
niet veel afwijken van hetgeen het vorige jaar werd ont-vangen. De werkgelegenheid kan in de meeste branches
niet veel toenemen, tenzij algemeen tot overwerk zou wor-
den overgegaan, wat, behoudens oorlog of zeer acute
dreiging daarvan, niet waarschijnlijk is. In sommige bran-
ches zou de werkgçlegenheid evenwel kunnen toenemen,
bijvoorbeeld in de textielindustnie. Het arbeidsloon zal
wat verder aantrekken, waarbij het conflict in de staal-
industrie de gangmaker kan vormen. Wij achten een
geringe stijging van het consumenteninkomen aldus niet
onwaarschijnlijk. De te betalen belasting is onlangs ver-
hoogd en dit zal zich dit jaar ongetwijfeld doen gevoelen.
De grootste onzekerheid in deze sector vormen de particu-
lierè besparingen. -Deze waren in het afgelopen jaar bij-
zonder hoog, symptoom van de geluwde vrees voor een
goederenschaarste en een prijsstijging. Vermoedelijk blijft

de spaargraad vooralsnog op dit niveau, waarbij de aan-kopen van duurzame consumptiegoederen op grond van hun schaarste wat zullen dalen, ondanks verruiming van
het afbetalingscrediet, terwijl de bestedingen aan diensten
en niet-duurzame consumptiegoederen wat zullen stijgen.
Samenvattend zouden wij een consumptie van $ 205 mrd

willen projecteren.
Vanouds zijn de investeringen grillig in hun gedrag.
Ze zijn sterk afhankelijk van de winstverwachtingen en
ook wel van de liquiditeit van het bedrijfsleven. Wij willen

‘)
Teneinde de lezer een zo pverzichtelijk mogelijk beeld te verschaffen,
werken wij met cijfers welke kalenderjaren betreffen. Dit impliceert, dat ook
de voor 1951 te geven cijfers op schattingen berusten, welke uiteraard niet
nauwkeurig kunnen zijn. In nog mindere mate is dit het geval voor de cijfers
van 1952, welke dan ook slechts dienen om de concrete gedachtengang le
bepalen.

fr

64

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Januari 1952

ze splitsen in een drietal groepen, ni. machines en fabrieken,
voorraden en woningen. Voor 1951 waren deze posten
respectievelijk $ 39 mrd, $ 12 mrd en $ 11 mrd.
Wij verwachten, dat de uitgaven van het bedrijfsleven
aan fabrieken en machines niet lager zullen zijn dan het
afgelopen jaar. In verschillende branches is van een haast
koortsachtige expansie sprake. Het komt ons voor, dat
de wil van grote bedrijven om niet in hun taak bij de
defensie tekort te schieten, daarbij van niet te onderschatten
betekenis is. Zoals vanzelf spreekt wordt aan investerings-
projecten welke niet essentieel zijn voor de defensie een
lagere prioriteit toegekend dan aan voor de verdediging
essentiële investeringen, maar een ernstige bedreiging van
de totale investeringsactiviteit zal de materiaalschaarste

in 1952 niet vormen. Evenmin zal dit het geval zijn met de
zich hier en daar voelbaar makende liquiditeitsverkrapping.
Hoewel een iiterst belangwekkende teridentie, zouden wij
haar in dit opzicht vooralsnog geen grote betekenis willen
toekennen. Integendeel, de door verschillende economisten
geuite opvatting als zouden de uitgaven voor fabrieken
en machines dit jaar op een lager niveau belanden schijnt
in het eerste kwartaal van1952 dan ook sterk gelogenstraft
te zullen worden.

Een epineuse kwestie vormen de voorraden. Hun verloop

in de laatste tijd moge uit de volgende cijfers blijken (in
miljarden $):

industrie groothandel kleinlzandel

Juni 1950

30

9,5

11,7
top 1951

41

10,3

20,6
Sept. 1951

41

10,0

18,8

Zoals bekend zal zijn, liggen deze voorraden op een hoog
niveau. Bij de beoordeling hiervan houde men echter in
het oog, dat de top reeds schijnt te zijn overschreden, dat
de koopkracht lichtelijk zal toenemen en dat in de voorra-
den een grote post aan militaire goederen schuilgaat. Het
ernstigst is de situatie bij de industrie, waar de voorraden
op grond van historische correlaties $ 4 nird of 10 pCt te
hoog schijnen te liggen. Het ligt dan ook niet voor de
hand om dit jaar een verdere accumulatie van voorraden
aan te nemen.

Tenslotte de woningbouw. Deze is in 1951 tegen alle ver-
wachting in niet veel lager geweest dan in 1950. In 1951
bedroeg zij rond $ 11 mrd. Het laat zich aanzien, dat dit
jaar de woningbouw verder zal teruglopen, zowel op grond
van materiaalschaarste, inzonderheid staal, als op grond
van een strengere contrôle op de nieuwbouw.
De door de Overheid te spenderen gelden vertonen op
grond van de defensievoorbereiding de tendentie om sterk
op te lopen. Voor dit jaar is dan ook op een aanzienlijke
stijging te rekenen. Bedroegen zij in 1951 reeds $ 63 mrd,
zo lijkt het verantwoord hen voor dit jaar op rond $ 78
mrd te stellen. Het defensieprogramma zal echter ook dit
jaar zijn top nog niet bereiken en een wapenstilstand op
Korea zou geen ingrijpende veranderingen in de totale
bewapeningsplannen kunnen bewerkstelligen. Hoogstens
zou zij tot een verlangzaming van de stijging van deze

uitgavenstroom leiden. De onzekerheden zijn hier dan ook
niet zo groot als men geneigd zou zijn aan te nemen. Dat
financieringsmoeiljkheden bij de Overheid geen beletsel
vormen, zal in de tweede helft van dit jaar wel blijken,
wanneer vermoedelijk een groot kastekort zal ontstaan.
Wanneer wij nu de posten van het bruto nationaal
product voor 1951 en 1952 naast elkaar zetten en de ver-
schillen salderen, komen wij tot de volgende opstelling:
(zie rechterkolom, bovenaan):

Over deze koopkrachtstroom houdt de Overheid nu een
wakend oog. Credietcreatie beperkt zij zoveel mogelijk,
maar indien werkloosheid zou ontstaan, zou zij niet aarze-
len, de credietmogeljkheden te vergroten, temeer daar
met presidentsverkiezingen in November in het vooruit-

zicht een dergelijke ontwikkeling niet welkom zou zijn
S

Het ziet er echter zoals gebleken moge zijn niet naar uit
dat deze vorm van ingrijpen dit jaar noodzakelijk za
worden.

(in rnrd

$)

1951
1952
Consumentenuitgaven
202
205
+
3
Tnvesteringen:
machines en fabrieken
39
39
voorraden

……..
12

—12
woningen

……..
11

62
10

49

1

Overheidsuitgaven

..

63
– –

78
+15

327
332
+5

Nu betekent
1
een hoge omzet nog niet een hoge winst
en de hypothese van de ,,profitless prosperity” kan in een
oorlogseconomie dichter benaderd worden dan in een nor

male hausse. In dit verband verdient een aantal factoren
de aandacht.

Vooreerst kan de winstmarge benadeeld ‘worden door
een schaarbeweging tussen kosten en prijs van het product.
De tegenwoordige prjscontrôle heeft het accent gelegd op
fixering van de productprijs, terwijl de kostenfactoren,
lonen en grondstofprijzen, veel minder star worden ge-
regeld. Bij de grondstoffen is men in dit opzicht huiverig
omdat men de productie en de invoer niet wil remmen en
bij de lonen speelt het argument van de arbeidscontinuïteit
een grote rol. Dit leidt er toe, dat bij stijgende prijzen wel-iswaar de spiraalbeweging wordt afgeremd, maar dat deze
stabilisatie ten nadele van de winsten komt. Deze verlaging
van de winstmarge loopt bij de verschillende bedrijfstakken
uiteen. Zou zich echter een verdere prijsstijging vordoen,
dan zou zij zich nog sterker over de gehele lijn doen ge-
voelen, tenzij de prijs- en looncontrôle zou worden gewij-
zigd. Het ziet er echter op grond van het te verwachten
nationaal product en de beschikbare productiecapaciteit
niet naar uit, dat een aanzienlijke prijsstijging zal optreden.
En daarom ligt ook een verder uitwringen van de winst
uit dezen hoofde niet voor de hand.
Wel dient men zich te realiseren, dat naarmate het be-
drijfsleven zich meer op defensieorders oriënteert, zijn
winstmarge zal dalen. Zoals uit de analyse van het nationaal
product reeds blijkt, is een verdere verschuiving te ver-
wachten in de richting van de defensieproductie. De hierop
te maken winstmarge is normaliter lager dan op civiele
producten. Bovendien volgt het bedrijfsleven hierbij zelf
reeds e:n voorzichtige calculatiepolitiek, omdat het uit
ervaring heeft geleerd, dat zo de Overheid achteraf tot
,,renegotiation” overgaat, de winsten wel eens erg teleur-
stellend zouden kunnen worden.

Bij het benaderèn van de winst van dit jaar dient men
verder nog te letten op de mogelijke verliezen door afschrij-
vingen op de voorraden. In de loop van het vorige jaar
beliepen deze gemiddeld $ 1,3 mrd, maar in 1950 was het
aldus ten laste van de winst komende bedrag aanzienlijk
hoger, namelijk $
5,1
mrd. Het lijkt echter niet waarschijn-
lijk, dat dit jaar zulke grote verliezen op voorraden zullen
behoeven te worden geboekt.

Een verdere druk op de winst, althans voor zover deze
in de boeken tot uiting komt en ook door de fiscus in aan-
merking wordt genomen, vormen de extra-afschrijvingen
op investeringen, waarvoor in verband met hun betekenis
voor de defensie zogenaamde ,,certificates of necessity”
zijn afgegeven. Deze leiden tot een versnelde afschrjving
en drukken aldus de nominale winst. Anderzijds zijn zij
een voordeel voor het bedrijfsleven, aangezien een deel van
de winst aldus wordt onttrokken aan de momenteel bijzon-der hoge belastingen.
Dit brengt ons op de in 1951 tot stand gebrachte be-
lastingverhogingen. Globaal gezegd bedraagt de vennoot-

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

65

schapsbelasting 52 pCt in plaats van vroeger 47 pCt, terwijl
de belasting op de overwinst van 77 pCt tot 82 pCt is ver-
hoogd. Het maximum belastingpercentage is bovendien
verhoogd van 62 pCt tot 70 pCt. Dit alles heeft zich voor
het eerst geuit in de winsten voor het derde kwartaal van
1951. Hoewel daarbij ook andere factoren werkzaam waren,
zoals reserveringen in verband met de terugwerkende
kracht van de belastingverhoging, is wel gebleken, dat deze
fiscale maatregelen een vèrgaande invloed uitoefenen.
Instructief vöor de op de winstvorming relevante factoren
is het volgende staatje, dat de winst voor de eerste drie
kwartalen van 1950 en 1951 voor 305 industriële onder

nemingen analyseert.

Wanneer wij op grond van bovenstaande beschouwingen het winstvermogen van het Amerikaanse bedrijfsleven voor
dit jaar zouden moeten ramen, zijn wij geneigd het iets lager
te taxeren dan voor 1951. Het noemen van een cijfer is
in dit verband ook daarom een hachelijke onderneming,

1950

1951
procentuele verandering

ornzét

…………….
37

44,2

+ 20

kosten

…………….
30,8

35,8

-1– 16

winst véôr belasting . . .

6,2

8,4

+ 37
belasting
……………
2,7

5,3

+ 95

nettowinst

…………
3,5

3,2

– 9
belastingpercentage
….

4 pCt 62 pCt
nettowinstper $ 1 omzet:

$ 0,094 $ 0,072

omdat men de sector ,,bedrijfsleven” in onderling zo uiteen-
lopende groepen kan verdelen. Om echter de gedachten
te bepalen zij vermeld, dat het voor het geheel vermoedelijk
nog geen
5
pCt lager zal liggen, dan in het afgelopen jaar,
waarbij er echter op zij gewezen, dat de tweede helft van
1951 reeds een grote daling vertoonde ten opzichte van de
eerste helft van die periode.

Amsterdam.

Drs W. C. M. MUTSAERS.

Law no 63 en de merkenprocessen

Er bestaat alle reden om aan te nemen, dat de mening
zou kunnen postvatten, als zou law no 63 van 31 Augus-
tus 1951 van de Allied High Commission voor goed een
abrupt einde aan de processen inzake Duitse merken
maken. De tekst, welke geacht zou kunnen worden dit
einde ten gevolge te hebben, luidt verkort (ik trek samen uit
considerans, art. 1, 2, 3 en 4):

,,Whereas international agreements have been entered into by the Allied
Pgwers with respect to the liquidation of German external assets and the
removal of property from Germany for the purpose of reparation, whereas
property has been or may be transferred, liquidated or delivered in accordance
with the aforesaid agreement and whereas it appears expedient to give recog-
nition by legislation to and to define certain legal consequences of the divesting
of title to the aforesaid property, the Council of the Allied High Consmission
enacts as follows: the provisions of this law extend to the following property:
any property which was located in any foreign country and german-owned
and which, after September 1, 1939, has been transferred or liquidated under
the law of such country pursuant to measures taken in satisfaction of claims
against Germany;all rights, title or inlerests of former owners to or in pro-
perty to which this law extends shatl be deemed to be extinguished; no claim
or action based on or arising Out of the tranafer, liquidation or delivery of
property to which this law estends shall be admissible; the term properly
includes all tangible or intangible, movable or immovable property”.

In de processen betreffende de Duitse merken meent de
Staat der Nederlanden op grond van E 133 eigendomsrecht
op de Duitse merken te hebben, terwijl de tegenpartij
dit recht meent te mogen betwisten, omdat met de handels-
naam in art. 1 sub 8 slechts de firmanaam, bedoeld subsi-
diair de Duitse merken overeenkomstig het beginsel van
art. 20 Merkenwet, aan het bedrijf in Duitsland accessoir
zouden zijn.
Ongetwijfeld is de bepaling van law no 63 op grond van
haar ruime bewoordingen koren op de molen van de Staat
resp. de Stichting Beheer Vijandelijke Octrooien & Merken;
bovendien dient de tegenpartij te bedenken, dat, zo er
al enige twijfel tav. de bedoeling van het woord ,,handels-
naam” in E 133 moge rijzen, deze twijfel toch zeker door
K 217 wordt weggenomen, de wet, welke niet slechts de
bedoeling van

E 133 onderstreept, doch bovendien –
het is nu eenmaal niet anders – het beginsel van art. 20
Merkenwet op zij zet.

Afgezien echter van het feit, dat law no 63 – evenmin
als zulks noodzakelijk in de bedoeling van art. 6 van het
Herstelverdrag van Parijs moet hebben gelegen, en blijkens
II1-6-A van de Rules of Accounting achteraf is gebleken
zelfs niet te hebben gelegen – ongetwijfeld allerminst be-
doelt met andere rechtsbeginselen, hier (internationale
strijd tegen de oneerlijke concurrentie) zelfs van interna-
tionale rangorde, in strijd te willen komen, en het dus be-
paald onjuist zou zijn de merken onder de ruime omschrij-

ving van het woord ,property” te begrijpen, ben ik nog
op andere gronden van mening, dat deze law de door som-
migen gewenste onnatuurlijke afloop der processen in
deze materie niet kan brengen. Onafhankelijk van het
aspect (hetzij de vraag gaat over het heffen van de royalty
resp. het verstrekken van opgave van invoer van merkarti-
kelen, hetzij dat een origineel Duits merkartikel, ten
gevolge van verkoop of verpachting door de Stichting,
dan wel doorhaling gevolgd door hernieuwde inschrijving,
op de Nederlandse markt tegenover het namaak-Neder-
landse is komen te staan), vormt immers het (vermeende)
eigendomsrecht van de Staat’ steeds, weer de achtergrond
in deze processen.

De grondslag voor de uiteindelijke beslissing in deze
materiiligt echter niet in de geschetste sfeer van het natio-
nale recht zoals dat in E 133, K 217 en de Merkenwet ligt
verankerd, noch, zoals
bij
law no 63, in de sfeer der ver-
houding tussen Duitsland en enkele van zijn voormalige vijanden, doch op het hoge niveau van het algemene in-
ternationale recht. Zo in enige materie, dan is het zeker
hier geboden het volkenrecht te raadplegen, daar zij inter-
nationaal zo belangrijk werd geacht, dat de betreffende
regeling, het Unjeverdrag van Parijs, reeds in 1883 (nog
vôér onze Merkenwet van 1893 bestond) werd getroffen
en bovendien in overeenstemming met het groeiende inter-
nationale rechtsbewustzijn herhaaldelijk werd uitgebreid.
Zou de rechter het nationale recht niet aan het volken-
recht toetsen, dan zou hij in strijd handelen met de meest
recente Nederlandse rechtspraak, met name met de des-
betreffende overwegingen van de Bijzondere Raad van Cassatie (N.J. 1949-87) in het proces Rauter, eveneens
in het proces Röhrig c.s. (N.J. 1950-504), waarin hetzelfde
beginsel is uitgedrukt, dat de adv. gen. Hooykaas in zijn
volgende conclusie (v66r H.R. 5-1-1951 N.J. 1951-69)
op zulk een kernachtige en ondubbelzinnige wijze heeft
uitgedrukt:

,,Oordeelt men anders over de verhouding van internationaal tot nationaal
recht, zo wordt de tot standkoming van een waarlijk internationale rechtt-
gemeenschap belemmerd. Dan komen ook de arresten van Neurenberg en
Tokio op losse schroeven te staan, daar het werkelijke verwijt aan de Duitse
en Japanse’ ministers en generaals is, dat zij hun nationale organen hebben gesteld boven het internationale recht en de internationale zedelijke orde”.

Vervolgens rijst de vraag, of E 133 resp. K 217 in strijd
zijn met enige bepaling van het Unieverdrag. Dit is on-
getwijfeld het geval, wanneer men art. 10 bis beziet. Daar-
uit blijkt dan tevens de overbodigheid elk ander artikel,
bijv. art. 2, in ogenschouw te nemen, hetgeen het voordeel

66

.

ECONOMiSCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

23 Januari 1952

biedt, dat men de (overigens ongetwijfeld in bevestigende zin te beantwoorden) vraag niet behoeft te beantwoorden,
of het Unieverdrag tegenover Duitsland nog wel van kracht
is. De inhoud van art. 10 bis raakt immers de materie
van de strijd tegen de oneerlijke mdedingiug in de ruimst
mogelijke zin tegenover alle verdragsstaten en hun onder

danen. De betekenis van art. 10 bis kan daarom niet hoog
genoeg worden aangeslagen; uit de geschiedenis blijkt
dan ook de vooropgezette wil tot ondubbelzinnige bestrij-ding van elke daad van oneerlijke concurrentie.
De geschiedenis vn dit artikel is als volgt. Het Unie-
verdrag van 1883 nam pas in de Brusselse tekst van 1900
het art. 10 bis op met de bepaling:

,,De onderhorigen
(=
onderdanen) van de contracterende landen genieten
in alle vrdragsstaten dezelfde bescherming tegen oneerlijke concurrentie,
welke aan de eigen onderdanen wordt verleend”.

Deze bescherming achtte men blijkbaar nog niet effec-
tief genoeg, weshalve bij de revisie van Washington (1911)
de tekst aldus werd gewijzigd:

,,Alle contracterende landen verbin1en zich aan hen, die tot de Unie, be-horen, een werkelijke bescherming te verzekeren tegen de oneerlijke mede-
dinging”.

Van toen af was derhalve een verdragsstaat, die geen ei-
gen wet tegen de oneerlijke concurrentie kende, verplicht
er. een uit te vaardigen, althans voor een efficiënte bescher-
ming te zorgen. Doch men achtte het noodzakelijk, ook
het begrip ,,oneerlijke concurrentie” nader te omschrijven.
Om dit doel te bereiken, werd de tekst op het congres van
‘s-Gravenhage
(1925)
al weer aangevuld; deze luidde sinds-
dien: –

,,De landen der Unie zijn gehouden aan hen, die tot de Unie behoren, een
daadwerkelijke bescherming tegen de oneerlijke mededinging te verlepen.
Elke daad van mededinging, strijdig
met
de eerlijke gebruiken in nijverheid
en handel, levert een daad van oneerlijke mededinging op. Met name zullen
moeten worden verboden:
Alle daden, welke ook, die verwarring zouden kunnen vervkken door
onverschillig welk middel, ten opzichte van de waren van een Concurrent.
Valse beweringen bij het handeldrijven, die de waren van een concurrent
in discrediet zouden kunnen brengen”.

Bij het kennisnemen,van deze .tekst vat
bij
de lezer on-
getwijfeld de zekerheid van een voldoende, zelfs allesom-
vattende, bescherming post. Niettemin gaat de Londense
tekstvan 1934 nog verder en vult punt 1 en 2, opdat voort-
aan niet slechts de producenten, doch ook de onder

neming zelve en de actie van producent en handelaar
worden beschermd, aldus aan: .

Alle daden, welke ook, die verwarring zouden kunnen verwekken door
onverschillig welk middel ten opzichte van die van de inrichting, de waren
of de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een
Concurrent.
Valse beweringen bij het handeldrijven, die de inrichting, de waren of
de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een Con-
current in discrediet zouden kunnen brengen”.

In het licht van art. 10 bis en zijn geschiedenis zullen
niet slechts E 133 en K 217 moeten wijken, doch zou ook
de toepasselijkverklaring van law no 63 op de Duitse mer-
ken eerder als het jagen op een booswillige spitsvondig-
heid dan als ernstige rechtspraak moeten worden- gekwali-
ficeerd, afgezien daarvan, dat het niet duidelijk is, op
welke grond men een wet van de bezettingsautoriteiten
van Duitsland op Nederlands grondgebied toepasselijk
zou kunnen verklaren. Daarbij komt nog, dat law no
63 (althans t.o.v. Nederland) dient ter vervanging van
de art. 2 en 3 van de law rio
5
(welke hierbij dus tevens
worden ingetrokken), welke laatste ten doel had de Duitse
buitenlandse eigendom, in het bijzonder in de neutrale
landen ten behoeve van de – betrekkelijke Commissie uit
de bezettingsmachten in beslag te nemen, resp. ter auto-
risatie van de krachtens dit beslag plaats gehad hebbende
eigendomsovergang diende. Er is dus in wezen door law
no 63 in dit opzicht niets veranderd; zij stelt de overdracht
slechts vast, indien en voor zover deze krachtens law no
5
was geschied. Wèl moet-worden toegegeven, dat law

no
5
in art Xb, onder de. omschrijving van
,,
p
ro
per
t
y

zelfs de warenmerken noemt, doch dit besluit, gedateerd
10 November
1945,
is slechts door de vier bezettende
machten genomen en kan çlus moeilijk op één
lijn
gesteld
worden met het Unieverdrag, daarenboven in een pefiode,
waarin de bezetters zich zeker geen rekenschap gaven
van het wezen der mefken, noch van de onderlinge ver

plichtingen, welke de verdragsstaten van het Unieverdrag
in art. 10 bis
otyzich
hebben genomen, iets, wat zelfs de
gezamenlijke Geallieerden. bij de opstelling van het Herstel-
verdrag van Parijs niet hebben gedaan.

Doch, afgezien daarvan betekent de door de Stichting
ongetwijfeld als deus ex machina aangegrepen law no 63
in vergelijking met law no 5 zelfs een beperking en is dus
nog veel minder geschikt om daaruit tot rechtmatige
overgang op de Staat en particuliëren te mogen conclu-
deren van de Duitse merken, welke, in het licht van het
Unieverdrag, zelfs als een instrument van internationale’
rangorde kunnen worden beschouwd.

Scheveningen.

C. SCHOUTEN.

INGEZONDEN STUKKEN

Koop van aandelen met dividend

De heer J. Kraa te Haarlem schrijft ons:

Naar aanleiding van het in uw blad van
5
December 1951 verschenen artikel ,,Koop van aandelen met dividend”
van de hand van Mr Dr Knol, zou ik willen opmerken,
dat naar mijn mening de conclusie, •waartoe schrijver
komt, nl. ,,de koper van een aandeel moet het (evenredige)
dividend, in de koers onder normale omstandigheden tot
stand gekomen, begrepen, niet als vrucht, maar als ver-
mindering van de betaalde prijs beschouwen”, slechts
onder beperking en tegenover de fiscus in het geheel niet
houdbaar is.

Immers, vast staat, dat dit dividend, als vrucht’ van
vermogen, fiscaal ergens moet worden belast. Geen enkele
koper zal nu, wetende, dat hij over het door hem binnen
enkele dagen te incasseren dividend belasting zal moeten
betalen, meer voor dit dividend willen geven dan de no-
minale waarde onder aftrek van die t.z.t. door hem ver-
schuldigde belasting. Hieruit vloeit automatisch een lagere
biedprjs, dus koerscorrectie voor het betreffende aandeel
ter beurze, voort, waardoor elke correctie van de koper
tegenover de fiscus onnodig wordt. Bovendien wordt door
deze koerscorrectie eveneens automatisch deze te betalen
belasting verhaald Op de verkoper, die ook in feite de
vrucht heeft genoten. Zonder enige administratieve romp-
slomp, waar schrijver toch wel Vrij gemakkelijk overheen
stapt, wordt dus de vrucht via degeen die haar incasseert,
belast bij degeen die Mar geniet. Bedrjfseconomisch bezien is de conclusie eerder aan-
vaardbaar, zij het dan onder de beperking, dat niet het
gehele dividend van de aankoopprjs moet worden af-getrokken, doch slechts het dividend verminderd met
het door de koper aan de fiscus toegedachte deel daarvan,
waarmede hij bij zijn biedplijs rekening heeft gehouden.
Iets anders is, dat door de belasting op de speculatie-
winst, het na aftrek van belasting overschietende deel van
de vrucht, dat door de verkoper wordt ontvangen als deel

van de verkoopprijs van zijn aandeel, onder bepaalde
omstandigheden nog eens als zodanig bij hem kan worden
belast. Daar deze onistandigheden echter slechts een
deel der verkopers zullen betreffen, vormen zij in dit op
zicht de zwakke partij ter beurze, zodat het mi. eerder
voor de hand ligt, afgezien van de wenselijkheid om de
belasting op de speculatiewinst geheel op te heffen, hun
in deze fiscaal de hand boven liet hoofd te houden. —

-.

1

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

67

Dit kan gebeuren door bijv. te bepalen, dat voor zover
kan worden aangetoond, dat in de speculatiewinst een
met de verkoopprijs genoten dividend (zij het dan eigenlijk
gedeeltelijk) is begrepen, dit dividend voor (bijv.) 50 pCt
in mindering van de speculatiewinst mag worden ge-
bracht.
Hierdoor wordt dan bereikt, dat dubbele betaling van
belasting over een deel van dezelfde vrucht wordt voor-
komen, dat de fiscus krijgt, wat des fiscus is, en dat ieder
der partijen daarvan zijn rechtvaardig deel betaalt.
Drs F. L. G. Slooif te Amsterdam schrijft ons:

Met instemming las ik in het artikel van Mr Dr H. D.
M. Knol in ,,E.-S.B.”van
5
December ji., dat het beslist
noodzakelijk is, aivörens een bepaald waardepapier te
kopen, eerst de statuten van het lichaam, hetwelk de aan-
delen heeft uitgegeven, nauwkeurig te bestuderen. Niet ge-
heel ten onrechte wijst schrijver er voorts op, dat sommigen
al te gemakkelijk adviezen op beleggingsgebied geven.
In het bijzonder heeft het schrijver getroffen, dat bepaalde
beleggingsadviseurs zich hebben schuldig gemaakt aan een
foutieve voorlichting bij het aanbevelen van gewone aan-
delen Van den Bergh & Jurgens ,,A”.
Een ieder, die zich dagelijks beweegt op het gebied van
het geven van beleggingsadviezen, weet, dat inderdaad
betreffende dit aandeel vele foutieve opvattingen bestaan.
Dat zelfs bij deskundigen op dit gebied misvattingen
voorkomen, blijkt onder andere uit het artikel van Mr Dr

Knol.
Schrijver vindt de aanduiding ,,gewone aandelen” voor
de gewone aandelen Van den Bergh & Jurgens ,,A” mis-
leidend. Dit kunnen wij begrijpen. Even misleidend zou
evenwel de benaming
curnulatiej
preferente aandelen zijn.
Omtrent een cumulatierecht voor deze waarden is immers
in de statuten van Van den Bergh niets te vinden, terwijl
deze aandelen in het per 24 Mei 1937 verschenen pros-
pectus van de betreffende maatschâppij duidelijk als
niet-
cumulatief worden aangeduid.
Wij kunnen wel begrijpen hoe Mr Dr Knol tot deze
misvatting is gekomen: –

In het verleden werd nimmer het dividend op de
gewone aandelen ,,A” gepasseerd. Toen de maatschappij
gedurende de oorlogsjaren niet in staat was het dividend
uit de winst te betalen, sloot zij een lening bij Lever
Brothers & Unilever N.V. om het dividend te kunnen uit-
keren. In het midden werd gelaten in hoeverre dit al of
niet verband hield met de hieronder volgende garantie-
verklaring.
Lever Brothers & Unilever N.V. heeft zich verplicht
om, indien de voor Van den Bergh’s & Jurgens’ Fabrieken
N.V. uit de Scandinavische belangen voortvloeiende win-
sten enig jaar niet mochten opwegen tegen het dividend

op de
54
pCt cumulatief preferente aandelen van Van den
Bergh, het verschil te zuilen aanzuiveren, indien en voor
zover de winst der vennootschap in het betrokken jaar niet
voldoende mocht zijn tot uitkering van het dividend op
alle categorieën van preferente aandelen en op de gewone
aandelen ,,A”.

Alhoewel de practijk heeft uitgewezen,’ dat de gewone
aandelen Van den Bergh & Jurgens ,,A” als een goed
gesecureerde en als een veiliger belegging dan vele
wel
cumulatief preferente aandelen beschouwd mogen worden,
zijn zij dus in geen geval
cumularief
preferent.
De mededeling van schrijver, dat in geval van liquidatie
van de vennootschap de houders van gewone aandelen ,,A”
geen ander recht hebben dan op een uitkering â pan, is
wel overeenkomstig de statuten, doch deze bepaling mag
onzes inziens niet los gelezen worden van artikel 29; 2e lid,

waarin staat, dat, ,,alvorens op enige Algemene Vergade-ring omtrent een voorstel tot ontbinding van de Vennoot-
schap kan worden besloten, dat voorstel aan een tot dat
doel bijzonderlijk bijeengeroepen vergadering van de hou-
ders der gewone aandelen ,,A” zal moeten zijn voorgelegd.
Indien op laatstbedoelde vergadering houders van gewone
aandelen ,,A”, vertegenwoordigend de meerderheid der
uitstaande aandelen van die soort, zich tegen het voorstel
verklaren, dan zal omtrent dat voorstel ter Algemene
Vergadering niet rechtsgeldig kunnen worden besloten”. De zinsnede in het artikel van Mr Dr Knol: ,,Daardoor
wordt dit aandeel geklassificeerd als niet meer dati een
obligatie van duizend gulden”, is dus wel geschikt om
aanleiding te geven tot misvattingen bij de lezers, die niet
op de hoogte -zijn van d statuten van Van den Bergh.
Normaler wijze mag men immers toch wel aannemen,
dat houders van gewbne aandelen ,,A” zich zullen verzetten
tegen elk liquidatievoorstel, waarbij zij niet ten minste de
beurswaarde van hun aandelen als vergoeding krijgen.
Een andere beslissing zou alleen kunnen vallen, wanneer
de houders (in feite Lever Brothers & Unilever) van de
gewone aandelen ,,B” – die
als
de werkelijke gewone
aandeelhouders
bij
Van den Bergh te beschouwen zijn en
die het restant ontvangen, dat bij liquidatie overschiet,
nadat de houders van preferente aandelen en van gewone
aandelen ,,A” het hun statutair toekomende hebben ont-
vangen – de meerderheid van de gewone aandelen ,,A”
zouden weten te verwerven en dan van hun machtspositie
misbruik zouden gaan maken om een beslissing te forceren,
die tegen de belangen van de overige houders van gewone
aandelen ,,A” zou indruisen. Wij geloven niet, dat van
de Unilever een dergelijke handelwijze te vrezen is; temeer
niet daar de aandeelhouders in dochtermaatschappijen van de Unilever in het verleden steeds zeer schappelijk behan-
deld zijn (men denke aan de liquidatie van de Hovenia
en aan de wijze, waarop over de achter ons liggende
oorlogsjaren het dividend op de gewone aandelen ,,A”
van Van den Bergh werd betaald). Verder kan ik Mr Dr Knol uit ervaring verzekeren, dat
er heus wel beleggingsadviseurs zijn, die
bij
het laten kopen
van gewone aandelen Van den Bergh & Jurgens ,,A”, al-
vorens de ,,Iiquidatierekening” tot uitkering kwam, reke:
ning hielden met de fiscale zijde van dit probleem. Zij lieten
de betreffende aandelen dan ook alleen kopen door per-sonen of instellingen, die niet belastingplichtig waren of
die in een laag tarief vielen. Voor deze categorie kon aan-
koop van deze waarden zeer aantrekkelijk zijn. Einde
1950 kon zelfs een -koper, die van de uitkering van ca
48 pCt één derde aan de fiscus moest afstaan, een rende-
ment maken van bijna 5 pCt, terwijl toen het rendement
op 6 pCt cumulatief preferente aandelen van Lever Brothers
& Unilever – de toen waarschijnlijk wel het hoogste
renderende goede cum. prefs. hier te lande – ca 4,3 pCt
bedroeg.
Ik hoop, dat Mr -Dr Knol het mij niet euvel duidt, dat
ik met het bovenstaande heb gepoogd mogelijke misver-
standen uit de weg te ruimen.

Naschrift.

Naar aanleiding van het stuk van de heer- Kraa het
volgende.

Dat de vrucht fiscaal ergens moet worden belast, doet
mi. weinig ter zake; het gaat er om, of men deze de facto
heeft genoten. Bovendien hield ik in mijn artikel wel
degelijk rekening met1het feit, dat deze ergens geheel of
ten dele moet worden belast. –
De biedprijs zou inderdaad lager
moeten
zijn en wel
zoals schr. aangeeft. Echter, ik geloof niet, dat dit plaats
heeft; in de meeste gevallen ziet men de koers met het
gehele dividend dalen. Trouwens, niet-weinige kopers be-
talen immers in het geheel geen belasting enkunnen zelfs

68

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Januari 1952

de betaalde dividendbelasting terugontvangen. Ook het
aandeel, waarvan in mijn artikel sprake was, daalde wel
met iets minder dan het gehele dividend, maar dat mindere
was slechts een fractie van de inkomstenbelasting; het
verschil is thans geheel verdwenen.

**
*

Het stuk van Drs Slooif geeft mij eigenlijk weinig stof
er nader op in te gaan. Schr. is het grotendeels met mij
eens en wijst nog op een ander artikel in de statuten van
bedoelde N.V., waardoor mijn bezwaar
kan
worden onder-
vangen. Aan het slot van zijn stuk geeft schr. echter toch
ook te kennen mijn bezwaar min of meer te onderschrijven.
Ten slotte, ik mag mij slechts houden aan hetgeen de
jure in feite het karakter van een waardepapier is. Vooral
omdat zo dikwijls
aandelen
worden gekocht om zich te
dekken tegen inflatie – ik laat nu in het midden of dit
het gewenste gevolg zal hebben – is het nodig het karakter
van een waardepapier nauwkeurig te onderkennen.
Over verschillende door schr. aangestipte punten zou
nog wel het een en ander te zeggen zijn. Gaarne zou ik
met hem daarover debatteren. Maar zulk een debat is
niet de stof voor een tijdschriftartikel.
Leiden.

Mr Dr H. D. M. KNOL.

BOEKBESPREKING

,,Actieve anibachtspoliliek”,
Schets van een beleids- en
werkprogram voor het Nederlandse ambacht, no 3
in de serie ,,Ambachtsvraagstukken in kort bestek”,
uitgave van de Hoofdgroep Ambacht te ‘s-Gravenhage
1951, 88 blz.

De zeer actieve Hoofdgroep Ambacht poogt met dit
nieuwe geschrift èn in de eigen kring èn op ruimer terrein
de aandacht te vestigen op het belang van een weloverwogen
eigen politiek voor het ambacht als belangrijk onderdeel
van onze samenleving. Het ambacht is, gelijk uit een
recent onderzoek nog eens overtuigend is gebleken, de ei-
genlijke kern van de middenstand, maar terecht merkt
deze publicatie op, dat merkwaardigerwijze onze midden-
standspolitiek nochtans in overwegende mate winkel-
standspolitiek is geweest. Mede hierom is het van belang,
dat juist de ambachtspolitiek eens op de voorgrond wordt
geplaatst.
In een inleidende beschouwing over de grondslagen van
een te voeren ambachtsbeleid wordt er dan ook op gewezen,
dat het huidige middenstandsbeleid hier te lande niet-functioneel is en daartegenover wordt dan bepleit een
functioneel beleid voor elk der vier grote groepen, welke
men in de middenstand kan onderscheiden enwel ambacht, detailhandel, het zgn. horecabedrijf en het vervoersbedrijf.
In de daaropvolgende hoofdstukken wordt dan een proeve
gegeven van een beleids- en werkprogramma voor het am-
bacht, waarbij achtereenvolgens tal van vraagstukken aan de orde komen zoals versterking van het ambachtelijk be-
wustzijn, vakopleiding, vestigingsbeleid, bedrijfseconomi-
sche en technologische ambachtsbevordering, sanering,
coöperatie, exportbevordering, kadervorming enz.
Op al deze punten doet het geschrift niet méér dan de
verschillende vraagstukken, welke ôp al deze terreinen lig-
gen, aanstippen. Voor de buitenstaander is dit zeker vol-
doende, deze zal zich getroffen voelen door de omvangrijk-
heid en ook door de belangrijkheid van de problemen,
welke zich hier voordoen. Per 1 Januari 1949 waren bij deze
hoofdgroep meer dan 130.000 ambachtsondernemingen
ingeschreven met een totaal van daarin werkzame personen,
inclusief de patroons, van ruim 370.000. Voor menigeen
zal het een openbaring zijn, dat de omzet van het Neder-
landse ambacht in 1947 kon worden gesteld op rond 2
milliard gulden, d.w.z. ongeveer hetzelfde bedrag waarop
de waarde van de productie van de landbouw in 1947148
werd aangenomen! Bij de gelijkheid van deze beide bedra-
gen steekt wel schril af de ongelijke belangstelling, welke
deze beide bevolkingsgroepen bij pers en publiek genieten
en het is daarom zeker juist gezien op dit punt eens de
aandacht te vestigen.

De publicatie stelt zich verder op het standpunt, dat
deze summiere opsomming van de vraagstukken ook vol-
doende is voor de eigen kring van het ambacht zelf, omdat
de geg&ven schets door de samenstellers wordt gezien
als werkbasis en uitgangspunt voor een verdere discussie.
Al aanvaardt men nu met de samenstellers dit uitgangs-
punt, dan mag zulks toch niet beletten de opmerking te
plaatsen, dat men toch op verschillende punten een wat
bredere uiteenzetting slechts node mist, juist voor intern
gebruik. Het is toch helaas zo, dat in de middenstand in
het algemeen’en dus ook in het ambacht een algemene.
discussie moeilijk op gang te brengen is. De belangstelling
voor en het medeleven van grote groepen in dergelijke
vraagstukken is gering, veelal rust de taak van het uitstip-
pelen van het toekomstig beleid op de schouders van enke-
len, die dan nog vaak te kampen hebben met wanbegrip
en achterdocht in eigen kring. Aanvaardt men nu dit ge-
schrift als – naast het zich richten tot de buitenstaander –
in hoofdzaak bedoeld voor die enkelingen, dan kan men
beter vrede hebben met de beknopte weergave; maar wan-
neer men denkt aan de grote noodzaak van popularisering
van de uitgebreide stof juist in eigen kring, dan dringt
zich toch de vraag naar voren of bredere en vooral meer
populaire uiteenzetting niet meer wenselijk zou zijn
geweest.

Enkele voorbeelden mogen onze bedoeling verduidelij-
ken. Aan de economische concentratie, het streven om door
gehële of gedeeltelijke samenvoeging van ambachtsbedrj-
ven een beter economisch resultaat te bereiken, worden
nog geen volle tien regels gewijd, waarvan een groot ge-
deelte dan nog wordt gebruikt om de noodzaak van een uitvoeriger beschouwing van dit ,,boeiend probleem” te bepleiten! Aan de hiermede samenhangende coöperatie
in het ambacht wordt aandacht besteed in nog geen volle bladzijde druks. Het randbedrijf, een geweldig probleem ook in het ambacht, moet het vrijwel doen met een blote vermelding in het kader van een beschouwing van het in
het ambacht sterk verbreide éénmansbedrijf.
Met het bovenstaande willen wij niets afdoen aan de
waarde van deze schets van een te voeren ambachtelijk
beleid. Integendeel, het is een voortreffelijk en voor zover
wij kunnen zien volledig overzicht van het zéér vele, dat op
dit terrein nog te doen valt. Voor de buitenstaander,
wij zeiden het reeds, waarschijnlijk een openbaring. Voor
de insider, voor de vooruitziende organisatiebestuurder,
een uitmuntende gids en een ongeëvenaarde samenvatting
van de voor hem liggende taak. Voor de grote massa der
bedrjfsgenoten echter te geserreerd en vooral te weinig populair om waarlijk gelezen te worden. Maar wellicht
lag dit laatste ook niet zozeer in de bedoeling, al hoopt
de inleiding op een vruchtdragende discussie. Wellicht is
het de bedoeling geweest dit geschrift als grondslag te
doen dienen voor een gedachtenwisseling op bestuurs-
vergaderingen, kaderbijeenkomsten e.d. Daarvoor kan het
zeker dienen, al blijft dan het bezwaar gelden, dat ook hier-
voor verschillende zaken al te beknopt zijn behandeld.
Maar misschien mogen wij van de Hoofdgroep Ambacht
in verdere publicaties uitwerkingen van diverse thans nog
te zeer in de grondverf gebleven gedeelten verwachten ter popularisering in eigen kring. Het in deze schets uitgestip-
pelde belangwekkende programma verdient zulk een nadere
uitwerking ten volle.
‘s-Gravenhage.

Dr E. J. TOBI.

I946SSSS

meae

S.

`
2
_

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

69

AANTEKENING
De Wereld-petroleumproductie.

De wereldproductie van ruwe olie, gestimuleerd door de
herbewapening in het Westen en met het vooruitzicht op
een sterke toeneming van de vraag over de gehele wereld,
is de laatste twee jaren voortdurend gestegen. Het afgelopen
jaar beliep zij bijna
594
mln ton, tegen resp. 523 mln en
469 mln ton in 1950 en 1949. De huidige productie be-
draagt op jaarbasis reeds meer dan 600 mln ton.

Geschatte wereldproductie van ruwe olie.
(in duizenden metrieke tonnen)

.1

1951

Aandeel in
1950

1951

in pCt van

de wereld-
1950

productie
in pCt

Noord-Amerika

..
274.819

315.500
114,8
53,2
wo.: Ver. 5taten
271.081

309.000
1

114,0
52,1
Canada
3.738

6.500
174,0
1,1
Latijns-Amerika

.
102.361

114.575
111,9
19,3
wo.: Venezuela
78.240

89.000
113,8
15,0
Midden-Oosten
87.727

97.467
111,1
16,4
wo.: Perzië
32.258

16.700
51,8
2,8
5aoudië-Arabië
26.197

38.000
145,1
6,4
Verre Oosten

. . .
11.908

f

13.820 116,0
2,3
wo.: Jndonesië
6.415

7.600
118,5
1,3
Brits-Borneo
4.346

5.000
115,0
0,8
Ned. Nieuw-
Guinea
250

250 100,0
0,0
West-Europa
2.053

2.520
122,8
0,4
wo.: Nederland
707

710
100,4
0,1
Duitsland
. . .
1.118

1.370 122,5
0,2
Oost-Europa
44.719

49.815
111,4
8,4
wo.: Sovjet-Unie
37.900

42.400
111,9
7,1
Roemenië
4.300

4.300
100,0
0,7.

Totaal
…………
j

523.587

1

593.697

1

113,4

1

100

Zoals bovenstaand staatje, dat is bewerkt aan de hand
van gegevens uit ,,Petroleum Press Service” van deze
maand, doet zien, hebben vrijwel alle belangrijke productie-
gebieden het afgelopen jaar meer geproduceerd dan in 1950.
Zelfs in het Midden-Oosten, waar de Perzische olieproduc-
tie sedert Juli jI. practisch heeft stilgelegen, werd, dank zij
een aanzienlijk Verhoogde productie in Saoudië-Arabië,
Koeweit en Irak, het productieniveau van 1950 niet ruim
11 pCt overschreden.

Wereld-petrôleumproductie

1938,1946 en 1951

1938

g

•si

Voor 1952 wordt een toeneming van de wereldproductie
verwacht van 35 mln metrieke tonnen of ongeveer 6 pCt.
De productie van de Verenigde Staten zal volgens een
prognose van het ,,U.S. Bureau of Mines” met meer dan
9 mln ton of met ca 3 pCt toenemen, terwijl de productie-
stijging in Oost-Europa vermoedelijk ongeveer
5
mln ton
zal bedragen. De toeneming van de productie in alle overige
landen tezamen wordt geraamd op 21 mln ton of onge-
veer 9 pCt.

De grafiek in de linker kolom geeft een indruk Van de buiten-
gewoon grote stijging der petroleumproductie gedurende
de laatste dertien jaren. De grootste absolute stijging deed
zich voor in de Verenigde Staten, waar in 1951 145 mln
ton ruwe olie meer werd voortgebracht dan in 1938. De
procentuele productiestijging in genoemd land was even-wel iets geringer dan in de overige landen en het aandeel
van de Verenigde Staten in de wereldproductie daalde
van 60 pCt in 1938 ei 1946 tot 52 pCt in het afgelopen jaar.
in het Caraïbische gebied en in het Midden-Oosten is de productie sedert 1938 tot het drie-, resp. vijfvoudige ge-
stegen.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Op Donderdag, 6 Maart
1952,
zal door de Vereniging
voor Statistiek – secretariaat: Postbus 4027 Rijswijk (Z.H.)
– de ,,Statistische Dag 1952″ worden georganiseerd in
hotel Kurhaus te Scheveningen.

Het programma is als volgt:

Z. Exc. Prof. A. H. M. Albregts, de Minister van
productieverhoging, is uitgenodigd om een openings-
woord te spreken.

De ochtend van dit congres zal gewijd zijn aan
problemen van de productiviteitsverhoging, waarbij als
sprekers optreden:

Prof. Dr 0. Bakker: ,,De meting van de productiviteit”;

de heer J. H. Enters: ,,Kwaliteitsbeheersing; een geval
uit de praktijk”;

Prof. Dr S. T. Bok: ,,Ziekteverzuim en productiviteit”;
Ir J. van Ettinger: ,,Statistiek en productiviteit”.

De namiddag is gewijd aan nieuwere ontwikkelingen
in de statistiek, waarbij als sprekers optreden:

Dr H.
C.
Harnaker: ,,Statistische ervaringen in New
Delhi”;

Prof. Dr D. van Dantzig en Dr J. Hemelrijk: ,,Nieuwe
ontwikkelingen in de statistiek”.

GELD- EN KAPITAALMARKT

Ieder teken Vertegen-

l

Venezuela
woordigt 20 mln me-
trieke tonnen

Midden Oosten

5
V.er. Staten

Overige tanden

De geldmarkt.

De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek zeer
ruim, met t.o.v. de vorige week geheel onveranderde
marktdisconto’s. Cailgeld noteerde ongewijzigd 1 pCt.
Terwijl het aanbod van daggeld nog steeds aanzienlijk
is, vnl. in verband met het feit, dat de banken een ruime
liquiditeitspositie nastreven, bestaat de indruk, dat de
vraag naar dit crediet enigszins vermindert. De laatste
tijd geeft de Bank voor Nederlandsche Gemeenten telkens
opgenomen cailgeld aan de geidgevers terug. Het Rijk
neemt in verband met zijn verbeterde kaspositie uiteraard
geen nieuw meer op; per 31 Januari
1951,
7 Januari 1952
en 15 Januari 1952 had ‘s Rijks Kas resp. f55 mln, f49
mlnen f494 mln aan cali o/g uitstaan. De discontohande-
laars nemen reeds maandenlang relatief weinig callgeld op,
daar er weinig lonend emplooi voor een hiermede te finan-
cieren portefeuille schatkistpapier bestaat. Voor zover
gemeenten met cailgeld financieren, is bij hen de laatste
tijd van zekere verzadiging van de vraag sprake.

70

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23
Januari 1952
De kapitaJmarkt.
leningen met attracties. Deze laatste bestond in dit geval

Het koersniveau op de aandelenmarkt vertoont nog
uit het toekennen van het recht van vervroegde opeisbaar-

stéeds weinig fluctuaties. Reeds sinds medio November
heid aan de
geldevt’rs,
gepaard met een verbod van

1951 beweegt de algemene index zich thans practisch op
vervroegde

aflosbaarstelling

door

de

gêldneemster. Bij
hetzelfde niveau van
143 â 144.
Tegenover de kans op een
gebruikmaking van dit recht moet door- de obligatiehou-
technisch herstel

wanneer de invloed van de grote
der echter een zodanig rentebedrag worden gerestitueerd,

aandelenemissies van eind vorig jaar verwerkt is

staat
dat het per saldo genoten rendement overeenstemt met

de mogelijkheid van de weerslag op het aandelenkoers-
het maximum rentepercentage, dat door het rentegamma

niveau van een economische teruggang in ons land. En voor de betreffende tijdsduur wordt toegestaan (oplo-

restnictieve monetaire politiek, die nodig is met het oog
pend van
2
pCt voor één jaar tot
4
pCt voor 15 jaar).

op de Nederlandse betalingsbalanspositie, kan tot defla-
11 Jan.
’52

18 Jan. ’52

toire effecten leiden, waaronder een vermindering van 1e
A

seccufers.
148,6

143,2
winstcapacitelt van delen van het bednijfsieveti.
Industrie

…………………………………
204,7

.

202,4
Op de obligatiemarkt blijkt bij de huidige rentestand
Scheepvaart
::::::::::::::::::::::::::::::
173,0

nog steeds geld beschikbaar te zijn voor intekening op
lndoit.

aand.

…………………………

454

453

nieuwe

emissies.

De

P.E.G.E.M.,

het No
6
rdhollandse
tandeIen.


electriciteitsbednijf, deed op grond hiervan ten derde male
A.K.0 .

……………………………………

1581,f
,

een beroep op de obligatiemarkt met een

0-jarige
44
pCt
Eo

185
7

lening, ditmaal
f 5
mln groot.
H.A.L.

……………………………………

l81

180

Merkwaardig was de aankondiging van een tweetal
m
y
trd.R….
.::::
::
…………
.:::::
4 pCt gemeente-emissies beneden pan, nI. van de gemeen-
Kon.

Petroleum

……….
285

286

ten Emmen (f3 mln) en Zutphen (f1,9 mln). Bij deze
Staatsfondsen.

leningen, welke tegen

een koers van
993/4
pCt worden
.84151,6
aangeboden, is zowel voldaan aan de eisen van het rente-
3

PCt

Invest.

cert
………………….
’38

881/
8

gamma (ernissiekoers 100 pCt bij een gemiddelde loop- p&
.
ig

..::::::::::::::::::::

9
tijd van 15 jaar en een rente van
4
pÇt)
als aan die van de
fliv(trse

obligaties.


beleggers
(44
pCt rendement). Door derden is nI. het koers-
3′{

PCt

Gern. R’dam 1937 VI

91

9
0
11
116

verschil bijgepast De Gemeente Tilburg voegde de afge
PpCctt

e
1
e
1
ti

lopen week een nieuw type toe aan de
4
pCt gemeente-
-3i

PCt

Westl.

I-Is’p.

Bank

………
86

85
J. C. BREZET..


OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RIJXSMIDDELEN
STÂ AT T

1051

Benaming der middelen Januari

1951

Februari

1951

Maart

April

1951

1951

Mei

1951

Juni

1951

Juli

Aug.
1951 1951

Sept.

1951

Oct.

1951

Nov.

1951

0

Z

t2

1 –

95,9
42,6
60,5

55,1
35,8
/
68,4
53,7
37,9
68,1
50,9
653,1
635,0
Dividendbelasting
2,2
8,9 2,8 2,8

3,1
4,2
17,6
5,8
4,5 2,9
1,9
56,6
55.0
Commissarissenbelasting

;
0,7
1,0
0,3
1,1

0,5
0,4
1,9
0,7
0,3
1,2
0,5
8,7 7,0

Loonbelasting

………….84,2

Vereveningsheffing
.27,8
34,5
15,2
27,7

25,7
13,8
30,1
23,4
14,6
30,3
22,9 265,9
250,0
Rechten op de invoer
34,1
37,8
44,0
44,2

52,9

44,7 43,8
37,6 32,6
36,7
33,4 441,8
450,0
Bijzondere wijnbelasting

.

.-
0,0 0,0 0,0

0,0 0,0
0,0

0,0 0,0 0.0 0,0

0,0
Accijns op zout
2,2 0,2
0,3
0,2

0,2 0,2 0,2

0,5
0,0
2,5
.2,6
8.2

3,5
Accijns op gedistilleerd
8,4
7,6
8,8 8,8

8,5
8,9
10,3
10,2
9,4
8,5 10,0
99,3 100,0
Accijns op bier
1;0
1,2
15
1,4

2,3
2,1
0,8 0,6
1,4 1,6 1,4

15,3
16,0
Accijns op suiker
6,9
8,3
6,6
6,5

10,1
7,1
7,2 7,2 6,7
7,2
6,6
80,5
75,0
Accijns op tabak
……….,
27,7
25,4 20,4
23,2

24,7 26,2
22,1
28,7
28,2
-24,0
26,6
277,1
270,0
Belasting op gouden en zil-

Omzetbelasting
0,1
110,6
0,1
120,6
o;t
0,3

0,1 0,1 0,1 0,1
0,1
0,1
1 l8’l
0,1
0,7 0,8

Rechten van zegel
1)
6,1
2,8
82,3
2,5


118,0
125,5
2,5

2,5
83,8
2,3
114,0
3,1
101,8
3,1
73,2
2,4 3,0
100,5
2,8

1148,4
33,0
1.185,9.
30,0

veren

werken
……………
………….

Rechten van registratie

. . .
4,0
3.1 5,1
4,4

4,4
3,6
3,6 2,9
5,1
3,8
4,4
44,4 42,0
Rechten van successie, enz
8,9
8.6
8,1
8,5

6,8 6,7 6,8
9,3
7,6 8,5
7,0
86,8


80,0
Motorrijtuigenbelasting
3,7
3,2 3,4
9,6

6,8
3,8
4,5
4,3 4,5
7,1
5,8
56,6
54,0

Totalen

……………
328,5


359,3
243,9

319,5
329,1
243,6

334,6 288,8
228,6

323,4
277,2
3.276,5
3.253,3
‘) Hieronder begrepen zegel-



recht nota’s van makelaars
en commiasionnairs

in
effecten

., …………….
0,5
0,4

0,4

0,3 0,3
‘-
0,4

0,5
0,4 0,4

,

0,4 0,4

4,4

‘) Ten gevolge van afrondingen behoeven de totalen niet met de som der posten overeen te stemmen.



STAAT II.

.
.
Ontvangsten op kohierbelastingen
x f 1 mln

Benaming der middelen Januari
Februari
Maart
April

1
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.


Nov.
0.
1951
1951,
1951
1951 1951
1951 1951 1951
1951
1951

1
.1951

Inkomstenbelasting
93,0
92,2
103,6
100,4
107,7
95,2
81,0
67,3
65,4
73,9
78,2
958,0
937,5
Vermogensbelasting
8,6
8,6
9,6
9,5
10,7
9,3 8,0 6,6
1,0
2,0
4,7 78,4
79,5
Vennootschapsbelasting
49.0 28,9 26,4
29,4
21,7
7,5
66,9
211,4 74,2 42,9 25,4
583.6
445,0
Grondbelasting
1)
7,9 4,8
3,1
1,5
3,0 6,6
11,7
14,6 13,0
12,1
9,6
87,8
28,0
Personele belasting ‘)
3,7
..
4,1
5,5
6,2
8,1
7,9 6,7
5,1
4,5 4,0
3,5
59,3
25,7
Ondernemingsbelasting’)
28,8
26,9
28,9
27,5
29,3
25,2
20,3
17,8
9,8
5,1
6,3
226,0

Totalen

.
…………..
191,0

165,6

177,0
174,5 180,5
151,6
194,6
322,7
168,0
139,9
127,6
1*93,1

1.515,7

1)
IncI. gemeenteljkeen provinciale opcenten, resp. vermenngsvuldigingfactor.

S

23 Januari 1952

ECONOMISCH-STA TISTISGHE BÈRJCH TEN

71

STAAT iTt

Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1951.

v Ci
…r…

Benaming der middelen Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Aug
Sept.

Oct.
Nov.

1951
=
1951
1951 1951 1951 1951 1951
1951
1951

195l
1951
Z
te

6
‘5

‘/erniogensaanwasbelasting
5,0
2,3
2,3


4.4
6,9
4,0 7,9
5,3 7,8
7,1
5,6
58,5
50,0
‘/ermogenshefling ineens
1,7,
1,4

0,7 0,9
1,0
1,9
0,6
1,9 1,7
1,6 1,0 14,5
20,0

Totalen

………..
….
6,7

1
3,7
3,0
5,3
7,9
5,9 8,5
7,2 9,5
1

8,7

6,6 73,0

,

70 0

STAAT IV.
Aanslagregeling der kohierbelastingen en buitengewone heffingen
1).
x f1 mln

Nog te ontvangen op
In

Jan.

t/m Nov. ’51
In Jan.

tfrirNov. ’51
Totaal
ontvangen

in
Nog te .ontvaftgen op alle t/rn uit.

1950 op-
opgelegde

aanslagen
opgelegde

aanslagen
Jan.
t/m

Nov.

1951
alle

opgelegde

aan-
Benaming
dér middelen
gelegde

aanslagen

per
31 Dec.

1950
boekingstijdvak
195011951
boekingstijdvak
op
alle opgelegde
slagen

per uIt. Novt.
195111952
aanslagen
1951

2
3

.
.
4
5

Inkomstenbelasting
895,0

522,8
460,6


958,0

.
920,3
Vermogensbelasting
75,5
48,3
19,4

78,4
64,9
Vennootschapsbelasting..:
161,4

14,3
645,9
583,6
209,4
Grondbelasting
)
18,7
0,2 90,9
87,8
22,0
Personele belasting
1)
Ondernemingtbelasting
1)
17,6
43,2
14,2 59,3
15,8
251,7 68,9

226,0
94,4

Totalen
1.419,9
669,1
1.231,0
1.993,1
1.326,9
1)
Bij deze staat geldt: kolom 1
+
2
+
3

4
5.
‘) mcl

gemeentelijke en provinciale opcenten, resp.
vermenigvuldigingsfactor.

STAAT V. Vergelijking tu’tren de ramingen en de aanslagen der kohierbélastineen.

v f 1

Benaming der middelen
Raming jaar 1950
Opgelegd

t/m

uIt.
Nov. 1951 boekings-
tijdvak 195011951
Raming jaar 1951
Opelegd

t/m
Nov. 1951 boekings-]
.

tijdvak 195111952

InkomstenbelastGig

…………….. … ……..
740,0
792,5
74,1
937,5
165,9
Vennootschapsbelasting

………. . ……………
250,0


478,8
79,5
445,0
14,9


92,5

Vermogensbetasting

………………………
60,0
.

27,3
28,0
0,2
Grondbelasting
1)

..
30,0
Personele belasting
1)

.
.

21,3
25,7
.
1,6
Ondernemingsbelasting
1)

………………….
.24,0
.
00,0

2,1

Totalen


………………………….
.1.204,0
1.396,2
1.515,7
275,1

…. …………

p.
•c&…cIl.3vului5IIl5sIdLwr.

Abonneert [J op
de E.-S.B.

Bij de Vervoer- en Motordienst, ‘Reinigingsdienst- en
Ontsmettingsdienst kan een

bedrijf seconoom

worden geplaatst.
Vereisten: grondige bedrij fseconomische en adininistra-
tieve,opleiding (econ. drs. of daarmede gelijk te stellen
opleiding) alsmede ruime ervaling op het gebied van toe
gepaste bedrij seconomie. Leetijd
bij
voorkeur 30-40 jaar.
Indeling geschiedt, naar gelang van leeftijd en ervaring,
in de rang van (a) hoodeommies of (b) administratief
hooldambtenaar.
Salarisgrenzen: a. f. 5.492, – t. 6.’i15, –

vaste bel. inbegr.
b. f. 6.815, – t. 8.468,72
5
bruto per jaar,
SolI, op zegel, onder opgave vén uitvoerige gegevens
omtreit opleiding en ervaring, te richten tot
B.
en W. n in te zenden aan het Bur. Personeelvoorz,. kamer 331,
– Raadhuis, binnen 14 dagen na deze oproep, onder No. 731.
DYNAMOS MOTOREN INSTALLArIEs
0

INTRODUCTIE

TER BEURZE VAN AMSTERDAM EN ROTTERDAM VAN

f 3.000.000,- 4
0/
30-jarige obligaties
GEMEENTE
EMMEN

waarvan op inschrijvingsvoorwaarden reeds geplaatst zijn f 1.500.000.- obligaties

f1.900.000.-
40/s
30-jarige obligaties
GEMEENTE ZUTPHEN

waarvan op inschrijvingsvoorwaarden reeds geplaatst zijn f 900.000.- obligaties:

Ondergètekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde obligaties openstellen op

MAANDAG 28 JANUARI 1952

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur

te ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHA&E bij:
de Heren R. MEES & ZOONEN

DE TWENTSCHE BANK N.V.
te AMSTERDAM bij:

DE TWENTSCHE BANK N.V.

TOT DE KOERS VAN 94
3/40/

Prospectussen en insclirijvingsformulierefl zijn bij cle kantoren van inschrijving verkrijgbaar,

R. 1EEES & ZOONEN

DE TWENTSCHE BANK
N
.
V.

Rotterdam/Amsterdam, 18 lanuari 1992

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

Ook voor Beschikbare
Krachten is een annonce
in ,,Economisch-Statisti-
sche Berichten” de aan-
gewezen. weg. Annon-
ces, waarvan de tekst
‘s Maandags in ons be-
zit is, kunnen, plaats-
ruimte voorbehouden, in
het nummer van dezelfde
week worden opgeno-
men.

.
(

div

i,i

APPARATENFABRIEK

van middelbare grootte (plm. 1000 man personeel) in
het Westen des lar.ds, roept sollicanten op voor dc
functie van

ASSISTENT VAN DE DIRECTIE

Gezocht wordt een icpresentatieve figuur met alge-
mene ontwikkeling, juridisch
en/of
economisch georiën-
teerd. Aanleg voor en zo mogelijk ervaring in bedrijfs-
organisatorische en bedrijfsadministratie-vraagstukken.
Kennis van, althans aanleg voor, talen gewenst.
De bedoeling is hem geleidelijk te belasten met de be-
handeling van de algemene zaken als Directie-Secre-
taris. Bij voldoende geschiktheid is de positie van ad-
ministrateur niet uitgesloten.
Eigenhandig geschreven brieven met levensloop, op-
leidiig, grvaring, t.a. waarvan discretie wordt ver-
zekerd, onder no. 1058 te richten aan: Boekhandel
W. P. van Stockum & En NV., Buitenhof 36, Den
Haag.

m

.

M

lig
0
VE-5
,

LEVER BROTHERS

&

UNILEVER N.V.

zoekt voor haar afdeling

MARKTONDERZOEK

EEN

Wetenschappèlijk Assistent

bij voorkeur

DOCTORANDUS IN DE ECONOMIE

leeftijd tot 35 jaar

Schriftelijke sollicitaties te richten – aan de
2entrale Personeelafdeling, Muscumpark 1, Rot-
terdam, onder no. 264.

1950
JOWETT-.JAVELIN,
type
»
De Luxe”, kleur zwart, niet beige lederen be-
kleding en verwarming. N. pr. f9260.— nu
f
4500.—.
Lange Weg 16, Apeldoorn.

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN
MET NEDERLANDSCH ECONO ISCI{ INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administralie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko,,omie
14, Universiteitstraat, Gent.

Abo,znementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).

0

Abonnementsprfjs, franco per post, voor Nederland en de Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,—, overige landen f28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk ,zummer en slechts worden beëindigd per
nitimo ,’a,z het kalenderjaar.

0

Aangelekende stukke,, in Nederland aan het Bijkantoor West zeedfjk,
Rotterdam (W.).

0

ADVERTENÏLES.

Alle correspondentie betreffende adilertenties te richten aa,, de Fir,na H. A. M
Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 6). Advertentie-
tarief f 0,43 per mm Contract-iarieven op aanvraag. Rubrieken Vacatures”
en ,,Beschikbare krachten” f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie
behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf ran redenen le wei-
geren.

Losse nummers
.75
cents

Auteur