Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1800

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 14 1951

/ ECONOMISCH.0-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HE1 NEDERL’ANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 14 NOVEMBER 1951

No 1800
COMMISSIE VAN REDACTIE

Cl,. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-redacteur: .J., H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË

J. E. Merfens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.

S

INHOUD
Blz.

O.E.E.C. en N.A.T.O. ……………….. 840

Het Nederlandse motorrijtuigenpark
door A. L.

Roscarn Abbing

. ……………………
841

Centraal Economisch Plan
1951 door Drs J. W.

de Potis …………………………..
844

Mededelingen voor economisten …………848

Geld- en kapitaalmarkt ………………..849

/

Dezer dagen

aanvaardde de Tweede Kamer het wetsontwerp betreffende

het toezicht op het credietwezen. De Minister hèeft de

noodzakelijk geachte bevoegdheid tot regeling verkrègen,

zij het ook, op verkorte termijn. Wat is de lange termijn

echter anders dan een vlechtsel van korte eindjes?

Op de korte baan gaat het Nederland ‘nog goed: het

inlopen op de aanzienlijk meer dan’ verwachte tekorten

op de betalingsbalans blijft voortgaan, de valutapositie

verbeterde weer iets. Maar lieveneffecten zijn evenzeer

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

merkbaar; de industriële productie komt de laatste maan-

den niet meer omhoog, het derde kwartaal van 1951 ligt

ongeveer 4 pCt onder de vergelijkbare periode van 1950.
De druk op consumptie en investeringen wo’dt merkbaar;

is de vermindering van de import een vermindering van de

zo belangrijk gewdrden investeringspost der voorraden?

De nieuwe Britse economische mahthebbe heeft cijfers

genoemd over het vr1ies aah valu t a reserves’ door Groot-

Brittannië geleden: $ 320 mïllioen in October alleen: de
positie in de E.P.U. wordt moeilijk. De remedie is weer

gezocht in het snelle hakmes: stilzetten van bepaalde irn-

porten en een dunnr slijpen van het houtje, waarop de

Engelse toerist naar het buitenland, naar eigen inzicht,

‘reeds moest bijten. Hierin speelt evenveel psychologie als

economie, redding zal het niet brengen. Dat zal evenmin

komen, van de verhoging van het dis’conto met een half

procent; al evenzeer niet van de voorgenomen reis van de

Premiernaarde Verenigde Staten om nog eens de noodklok

te luiden. Het nationale product van Groot-Brittannië zal

omhoog moeten, wil men de dubbele belofte vanverdedr-

ging faar buiten en behoud van verzorgingstoestand naar

binnen kunnen waar maken. /

Renteverhoging komt ook elders in aanzien; de ,,Banque

de France” heeft het disconto’ van 3 op 4 pCt gebracht,

de poging om de particuliere credietvraag af te schrikken

wordt dus versterkt. Intussen zijnde 1aatste gegevens over de

Joop van het Franse prijspeil niet rustgevend. De index van

de groothandelsprijzen
is
in de maand October opge-

lopen met 6,3 pCt, de kosten van levensonderhoud gingen,

zoals kan worden verwacht, langzamer, ni. met 2 pCt,

omhoog.

Met gelijk gerichte, doch minder steil verlopende, be-

weging kampt de Deense Regering. Daar is de index van de

kosten van levensonderhoud in het laatstè kwartaal door-

gaand gestegen; één punt meer en een nieuwe ronde van

duurtetoeslagen gaat in. Prijzen, hef centrum van de

economie: de Oostenrijkse Regering heeff zich fel gezet

tot een actie van prijsdruk; ‘op korte termijn worden

tekenen van welslagen gemeld.
Moet men zich neerleggen bij een in de lange lijn voort-

gaande stijging van het prijsniveau? De overkoepelende

Organisatie van de Zweedse coöperaties schijnt er zo over

te denken: een lening is uitgegeven, waarbij de koers op

de vervaldag – in 1972 – en compensatie zal ondergaan,

indien een daling in de geidwaarde heeft plaatsgevonden.

Als criterium zal de officiële index van de Zweedse kosten

van levensonderhoud worden aangenomen. Zijn het op-

timistische of pessiniistische toekomstverwachtingen van

de introducenten dezer emissi’e, op grond waarvan werd
gesteld, dat de compensatie niet meer dan 50 pCt van de

nominale waarde kan bedragen?

IM

R. MEES & ZOOMEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie- Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam; Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op het Leven ën tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing
van ondernemingspensioen. en

spaarfondsen aande (komende)

nieuwe
wettelijke bepalingen

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 5346

lloofdboelchouder confectiefabrjek

ZOEKT PASSENDE WERKKRING,

35 j., 19ITJLO B, M.O.

Boekh., bekendmet M.B.A. en Moderne
talen. Gevorderde studie Belastingcons. Prima ret. Vrij van
militaire dienst. Er. onder no.
E:S.B. 46-8,
Bur.
v.
d. BI.,
Postbus
42.
Schiedam.

/

ASSOCHTIE CISSA

KASSIERSINSTEUJNO

OPGERICHT IN 1806

1

IIEERENGRACHT 179 • AMSTERDÂM-C

11

EFFECTEN

Alles wat met fondsen verband

houdt – en dat
is
tegenwoordig niet

gering – kunt
U
rustig aan

ons overlaten.

*

Wij saarborgen een nauwgezette

behurtiging der belangen van elke cliëni

individueel.

*

AMSTERDAMSCHE BANK

INCASSFBAHK

Vestigingen alom in den lande.

DE TWENTSCHE BANK
N.I/.

Maandstaat ‘op 31 October
191

Kas, Kassiers en Dag-

Kapitaal .. . . . . . . . . f.45000000 –

geldieningen . –
f
51.465.333.96

Reserve ………..16000000.-
Nederlands

Bouwteserve

1 000 000 –
Schatkistpapier .

470350.000.-

Deposito’s op Termijn

152 533 329 21
Ander Overheidspapier

34.935.600.-

Crediteuren ………542 269 495 79

Wissels ………..339.449.55

Geaccepteerde Wissels

12.040 181 47
Bankiers in Binnen- en ‘

Door Derden

Buitenland – – – – — , 20.690.641.27

Geaccepteerd . .

..
I
479 877 59
Effecten en Syndicaten – ,,

2.072.151.60

Kassiers en Genomen
Prolongatiën en Voor-

.

Daggeldleningen ,, 36 552 059 /8

schotten tegen Effecten ,, 14917.339.18

Overlopende Saldi en

Debiteuren ………211.342.142.53

Andere Rekeningen

14 389 94494
Deelnemingen (mcl.

Reserve voor Verleende

Voorschotten)..,, 11.632 230.19

Pensioenen . . .

693 48o 50
Gebouwen……….3.500000.:
Belegde Reserve voor
Verleende Pensioenen ,,

693 486 50

f. 821 956 974.78

f. 821 958 974 78

Fo. A. 0. Béuth vn

Wickevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.
– Tel. 25410

Onafh. Verzekeringsudv.

LOD. S. BEUTH

deskundige ier zake van:

Pens’oen-voorzieningen
voör staf en personeel
Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarlondsen

Adverteer in de E.S.B.

838
1′

14 Novembei’ 1951

ECONOMIScH-STA TJSTISCIIE BERICHTEN

839

-.

DE’ ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

‘O.E.E.C. en N.A.T.O.

-.

Dé functionele betekenis van O.E.E.C. en N.A.T,O.

wordt materieel bepaald door vier grote problemen, waar–

voor West-Europa zich ziet gesteld: 1. het probleem der
defensie-inspanning, 2. het exportprobleem, 3. het probleem

van het peil der particuliere consumptie en 4. het probleem

der investeringen.’De economische reconstructie van West-,
Europa was een der primaire objectieven der Amerikaanse

buitenlandse politiek. Thans is deze politiek in de eerste

plaats gericht op de herbewapening, met name ook op de
rol, die de Westeuropese landen in het Atlantisch verdedi-. gingsstelsel kunnen spelen. Door deze accentverlegging is

het de N.A.T.O. en niet de O.E.E,C., die nu de eerste viool

speelt. Op basis van de hypothese, dat voorshands een derde

wereldoorlog uitblijft, mag worden gesteld, dat ook in de
huidige periode van concentratie op militaire zaken de,. –
O.E.E.C. nog een belangrijke functie kan vervullen. De
O.E.E.C. is nl. in meerdere mate typisch Europees dan de

N.Ar.T.o. Die Europese landen, die lid van beide organi-

saties zijn, vormen als het ware een brug tussen de Amen-
– kaanse militaire krachtsinspanning en de Europese belang-
stelling voor de economische, financiële en sociale conse-
quenties hiervan in eign huis. Deze landen kunnen, in
N.A.T.O.-verband geplaatst voor de noodzaak van con-

centratie van krachten op herbewapening, de O.E.E.C.
benutten om duidelijk te maken, dat genoemde vier pro-
blemen slechts één probleem yormen en stellen, dat defen-
sievoorbereiding weliswaar belangrijk, maai niet het enig

essentiële is.

A. L. .ROSCAM ABBING, Het Nederlandse motorrjjtui-

genpark.

-. Het gemotoriseerde deel, van heTt verkeersapparaat, dat ten dienste staat van het verkeer en vervoer op het Neder-
landse’wegenriet, heeft zowel wat zijn omvang alwat zijn
sjructuur betreft belangrijke wijzigingen ondergaan sinds
de normale ontwikkeling in 1940 door de oorlog werd
onderbroken. Uitvoerig wordt nagegaan, hoe ons motor-
rijtuigenpark (rijwielen met hulpmotor, motorrijwielen,
personenauto’s, autobussen en vrachtauto’s worden af-,
zonderlijk bezien) zich zowel kwantitatief als kwalitatief

heeft ontwikkeld. Vervolgens wordt ingegaan op de facto-
ren, die de autohandel beheersen c.q. daarop een zeer grote
invloed uitoefenen, teneinde enig inzicht te verkrijgen in
wat, Aa de snelle opleving in de na-oorlogse periode, thans
redelijkerwijze mag worden verwaht. Wat de service door
de garagebedrijven betreft wordt geconstateerd, dat deze
in het ‘algemeen slecht is. Slechts een klein percentage van
de bedrijven is in staat onderhouds- ën herstelwerk te
leveren, dat op een kwaliteitspeil staat, dat de personen-autogebruiker tot volle tevredenheid stemt; deze slechte
service is te wijten aan het gebrek aan apparatuur en vooral
aan het gebrek aan goede werkkrachten. ,Het huidige
systeem vân vaste lonen zou aanzienlijk verbeterd kunnen
worden, indien de Regering ook voor de garages, die onder
de klein-metaalindustrie vallen, een productiepremie zou
invoeren, zoals terecht bij de groot-industrie is toegestaan.

Drs J. W. DE POUS, Centraal Econonisch Plan 1951.

In dit artikel wordt de publicatie ,,Centraal Economisch

– Plan 1951″ van het Centraal Planbureau besproken. De
plancijfers wijzen een tekort ôp de betalingsbalans voor
1951 aan van f700 mln. Schr. verwacht, dat het betalings-

balanstekort voor 1951 het plancijfer van f700 mln (op

transactiebasis) zal overtreffen, terwijl ‘het tekort op kas-

basis, dat bepalend is voor de omvang van – de’ deviezen-
reserve, een nog ongunstiger beeld kan vertonen. Een zekere
reserve ten aanzien van de plancijfers acht schr. gewenst.
-Z.i. vormen de door het Centraal Planbureau verrichte

onderzoekingen een onmisbare schakel in het kader van

een verantwoorde economische, financiële en sociale
‘politiek.

‘t

-‘

SOMMAIRE

L’O.C.E.E. et la N.A.T.O.

• La signification fonctionnelle. de 1’O.C.E.E. et de la N.A.T.O. est maténiellement déterminée par les quatre

problèmes considérables avec lesquels 1’Europe occiden-
tale est con.frontée: 1) l’effort â fournir pour sa défense; 2)1e problème de l’exportation; 3)1e problème relatif au

niveau de la consommation civile; 4) le’problème des in-
vestissements. La reconstruction économique de 1’Europe

occidentale constituait un des principâux ‘objets de la
politique étrangère des Etats Unis. Cette politique vise
actuellement en premier lieu le réarmement et notamment
le rôle â jouer par les pays de 1′ Europe occidentale dans
le système défensif de l’Atlantique du Nord. Depuis ce
changement dans la politique la N.A.T.O. a substitué
•l’O.C.E.E. au premier plan. Se’basant sur 1′ hypothèse

que la troisième guerre mondiale n’aura pas lieu dans un
proche avenir on ‘préconise dans cet article que, même

pendant cette période de concentration en matière mili-
taire, l’O.C.E.E. peut encore remplir une fonction impor-
tante.

A. L. ROSCAM ABBING, Le parc de véhicules
et
mofeur
aux Pays-Bas. –

La partie motorisée de l’appareil de communication
au service du trafic et du traniport a subi des changements
irnportants, tant en ce qui concerne le nombre que la
structure, depuis la rupture, en 1940, de son développement
normal. On examne d’une manière détaillée comment
l’évolution quantitative et qualitative du parc de véhicules
â moteur s’est effectuée. On traite ensuite des facteurs,
propres âu commere d’automobiles – et qui ont eu une
grande iniluence sur ce développement -, afin de savoir

quoi on peut s’attendre normalement après ‘la reprise
rapide dans la période d’après .guerre.

,Drs J. W. DE P0 US, Le plan économique centrai pour 1951.

Cet article traite de la publication ,,Centraal Economisch
Plan 1951″ du Bureau Central du plan. Les chiffres du pin accusent un déficit de 700 millions de Ilorins en ce
qui concerne la balance des paiements. L’auteur est
d’avis que le déficit pour 1951 dépassera le chiffre du plan
(700 millions sur base de transaction), tandis que le déficit
des moyens liquides, qui détermine l’im5ortance de la
réserve en devises, sera encore plus grave. L’ auteur.
formule des réserves quant aux chiffres du plan. II confirme
que les recherches effectuées par le Centraal Planbureau
constituent des travaux indispensables dans le cadre d’une
politique économique financière et sociale justifiée.

840

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIcHTEN

14 November 1951

O.E.E.C. en N.A.T.O.

Men schrijft ons:

Uit Westeuropees gezichtspunt zijn de ,,North Atlantic

Treaty Organisation” en de ,,Orgrnisation for European

Economic Cooperation” ongetwijfeld de belangrijkste, de

actueelste van de vele internationale organisaties, die

tijdens en sinds de laatste wereldoorlog zijn gecreëerd.

immers, de O.E.E.C. vormt het Europese uiteinde van het

,,Marshall-plan”, weliswaar enigszins historie geworden,

maar in zijn nuttige werking nog dagelijks waar te nemen;

de functie van de N.A.T.O. houdt wel zeer diret verband

met de juist in Europa zo voelbare politieke spanning
tussen West en Oost.

Tussen de twee organisaties bestaan verschillen in lid-

maatschap – welke hieronder nog ter sprake komen -,

doch de meeste Westeuropese landen zijn, zoals Nederland,

lid van beide. Het is daarom wellicht nuttig; ook inhet licht
van de actuele internationale toestand, om na te gaan,

welk verband er tussen N.A.T.O. en O.E.E.C. te leggen is

en welke gevolgtrekkingen daaruit kunnen worden gemaakt.

West-Europa’s vier grote problemen.

Formeel is een direct verband tussen O.E.E.C. en
N.A.T.O. gelegen in het feit, dat beide een ruime mate van

internationale economische samenwerking beogen. Bij de
O.E.E.C. ligt deze doelstelling, behalve in de naam zelf,

verankerd in de Conventie, welke de deelnemende landen
in 1948 hebben ondertekend. Bij de N.A.T.O., weliswaar

primair gericht op militaire doeleinden, is het besef, dat
deze doeleinden zonder voldoende economische fundering
niet kunnen worden verwerkelijkt, tot uitdrukking gebracht

in een speciaal op economische samenwerking afgéstemd

artikel van het oprichtingsverdrag.
Internationale econoniische samenwerking zou echter

een phrase zijn, wanneer niet tevens aan deze doelstelling
inhoud werd gegeven. Materieel nu wordt de werkings-

sfeerde functionele betekenis van O.E.E.C. en N.A.T.O.

bepaald door vier grote problemen, waarvoor West-Europa
zich momenteel ziet gesteld:

Het probleem der defensie-inspanning.
Uiteraard moet
de militaire prestatie, die ieder land zal leveren, nationaal
en internationaal (,,burden sharing”) worden afgewogen

in het licht van enerzijds militair- strategische en -tactische

eisen, anderzijds economisch-financiële mogelijkheden;
zeker is echter, dat de defensie-inspanning in belangrijke
mate een beroep op de nationale hulpbronnen zal doen.
Het exportprobleemn.
Wanneer bij opnieuw precaire
betalingsbalanssituaties een militaire krachtsinspanning de

nationale hulpbronnen verder gaat belasten, wordt de
handhaving – of zelfs opvoering – van de export met
name naar landen met sterke valuta een zaak van groot

gewicht. Temeer nu het Amerikaanse Congress bij het
verlenen van hulp aan het buitenland de grootste zuinig-
heid wil betrachten.

Het probleem van liet peil der particuliere consumptie.
De eisen, welke beide voorgaande factoren aan de nationale
hulpbronnen zullen stellen, wettigen de vraag of de diverse
landen zullen kunnen verhinderen, dat het peil der par
;

ticuliere cohsumptie terugvalt tot een niveau, dat – juist
in het licht van de te nemen nationale veiligheidsmaat-
regelen – politiek onacceptabel moet worden geacht.
Het problee,n der investeringen.
Voorkomen moet
worden, dat een op zichzelf bevredigende hantering der drie voorgaande factoren zou gaan uitgroeien tot een te
zware hypotheek op de toekomst, die de continijïteit in
de ontwikkeling der nationale productie-apparaten in ge-

vaar zou brengen. Het zou onverantwoord zijn, indien
herbewapening, export en particuliere consumptie een zo
grote hap uit de nationale hulpbronnen zouden nemen,

dat zelfs een minimaal te achten peil van investeringen in
het gedrang zou komen.
Van O,E.E.C. naar N.A.T.O.

• Deze vier problemen doen zich aan iedere regering vo6r als in wezen één vraagstuk, nI. het bekende vraagstuk van

de omvang en de verdeling van het maatschappelijk product,
het laatste op zo billijk en zo efficiënt mogelijke wijze, mede
in het belang van het eerste. Voor het ogenblik echter is

het wellicht nuttig, de vier facetten separaat te houden,
omdat dit de
mogelijkheid
geeft, op de functies van
O.E.EC. en N.A.T.O. het juiste accent te leggen.

Op het gebied der drie laatstgenoemde problemen heeft

de O.E.E.C: haar sporen ongetwijfeld verdiend. De
,,success Story” van het economisch herstel der deelnemende

landen over de jaren 1948, 1949 en 1950 behoeft geen

nadere toelichting. Belangrijk is echter, dat deze successen

slechts konden worden geboekt dank zij het feit, dat de
O.E.E.C. bepaalde voorwaarden vervuld zag. De eerste

was uiteraard de stroom van Amerikaanse dollars, die uit

de Marshall-pot naar West-Europa vloeide.

Een verdere voorwaarde was gelegen in het feit, dat de

politieke spanning tussen West en Oost zich binnen be-trekkelijk rustige banen bleef bewegen, zodat de
econo-
mische
ieconstructie van West-Europa een der primaire
objectieven der Amerikaanse buitenlandse politiek was.

Een derde belangrijke factor – samenhangend met de

vorige – was de betrekkelijke geleideljkheid, die de ont-
wikkeling der wereldeconomie kenmerkte; met name de
voor West-Europa zo belangrijke grondstoffenprijzen ver-
toonden slechts bescheiden, min of meer normaal te
noemen fluctuaties.

De vredigheid van deze O.E.E.C,-zomer, die optimis-
tische commentatoreri reeds bracht tot beschouwingen

over en plannen voor het herstel van multilateralisme,
vrijheid en non!discriminatie in het wereldhandels- en

-betalingsverkeer, werd echter verstoord door de Korea-
affaire, waarvan de gevolgen op politiek, militair en

economisch gebied voldoende bekend zijn. Hier moge

wôrden volstaan met de constatering, dat de Amerikaanse
buitenlandse politiek thans primair op de herbewapening
is gericht, met name ook op de rol,- die de Westeuropese
landen in het Atlantisch verdedigingsstelsel kunnen spelen.

Kenmerkend voor deze accentverlegging zijn de onlangs
in de pers verschenen berichten, dat dollarhulp door de

Verenigde Staten voortaan in de eerste plaats zal worden
verleend voor de verwerkelijking van militaire doeleinden.
In Amerikaanse ogen heeft West-Europa’s economisch
herstel als zodanig opgehouden een preponderant probleem

te zijn. In de semi-oorlogseconomie van heden kan het vrjhandelsideaal voorshands naar de theoretici worden
terugverwezen. Het is de N.A.T.O. en niet de O.E.E.C.,
die thans de eerste viool speelt.

Europees denken in O.E.E.C.-verband.

De vraag is nu gewettigd, welke functionele betekenis
onder de gegeven omstandigheden aan de O.E.E.C. nog kan worden toegekend, d.w.z. een betekenis, die uitgaat

boven die van een simpel statistisch informatiebureau. Eng nadenken over deze vraag brengt aan het licht, dat
antwoord slechts mogelijk is, indien men een belangrijke
hypothese wil aanvaarden, nI. het voorshands uitblijven
van de derde wereldoorlog.

Op basis van deze hypothese nu mag worden gesteld,
dat ook in de huidige periode van concentratie op militaire
zaken de O.E.E.C. een belangrijke functie kan vervullen.
Deze is niet gemakkelijk exact te definiëren, maar kan als
volgt worden omschreven. –
De O.E,E.C. is in meerdere mate typisch Europees dan

de N.A.T.O.: zij telt nI. onder haar volledige leden ener-
zijds
niet
de Verenigde Staten en Canada, die slechts
,,working members” zijn, anderzijds
wel
de traditionele
neutralen Zweden en Zwitserland, alsmede de Duitse

14 November 1951

ECÖNOMISCH-STAT!STISCHE BERICHTEN

841

Bondsrepubliek. Tussen deze beide uitersten (in zuiver

arithmetische
zin)
bevinderizich de Europese landen; die

lid van beide organisaties zijn. Zij vormen, door deze
,,overlapping”, als het ware een brug tussen de Ameri-
kaanse militaire krachtsinspanning en de Europese be-

langstelling voor de economische, financiële en sociale

consequenties hiervan in eigen huis:.

In dit licht gezien kunnen de landen van deze midden-

1
groep, in N.A.T.O.-verband geplaatst voor de noodzaak
van concentratie van krachten op herbewapening, de
O.E.E.C. benutten om ieder, die het aangaat, duidelijk te
maken, dat de vier hierboven genoemde problemen inder-

daad slechts één probleem vormen. Zij kunnen aldus

stellen; dat defensievoorbereiding weliswaar belangrijk is,
maar niet het enig essentiële, in die zin, dat opvoering van
het militair potentieel ten detrimente van de civiele facetten

der nationale economïeën – wellicht een der doelstellingen

van de koude oorlog! – zinloos zou zijn; dit zou immers
juist de verwerkelijking van de doelstelling van nationale

en collectieve veiligheid der Westerse landen illusoir maken.

Hier ligt de ‘fundamentele betekenis van het onlangs

bekend gemaakte plan der O.E.E.C. om de productie der
deelnemende landen ovér een periode van 5 jaren met 25 pCt

te verhogen. Hier dient echter ook te worden erkend, dat

een dergelijk plan slechts kans van slagen heeft, wanneer

het door iedere deelnemer wordt gezien als een uiting van
Europees denken, in het licht der geschetste problematiek.

Op deze wijze kan West-Europa een constructieve, een
Europese bijdrage leveren tot de verdere ontwikkeling der
tlantische gemeenschap. Toegegeven zij, dat deze mo-
gelijkheid, zoals gezegd, op een belangrijke hypothese

berust. Twee, wereldoorlogen echter hebben bewezen, dat
zij in wezen door alle betrokken partijen zijn verloren.
Een zelfs oppervlakkige véér-calculatie van de kosten van

de eventuele derde leert,,dat de cijfers van 1914-1918 en

1940-1945 in ruime mate zouden worden overtroffen.
Hopelijk komen de Grote Twee, mede dank zij een Euro-

pese bijdrage tot de berekening, tpt de conclusie, dat het
waar maken van de gebruikte hypothese toch voordeliger is.

I1et Nederlandse motorrijtuigenpark

Het gemotoriseerde deel van het verkeersapparaat, dat
ten dienste staat van het verkeer en vervoer op ll’et Neder

landse wegennet, heeft zowel wat zijn omvang als wat
zijn structuur betreft belangrijke wijzigingen ondergaan
sinds de normale ontwikkeling in 1940 door de oorlog

werd onderbroken.

Kwantitatief en kwalitatief.

Wat dekwantiteit van het motorrijtuigenpark aangaat,

blijkt uit de onderstaande tabel hoe in vergelijking met 1939
direct na de oorlog weinig van Hollands rijdende glorie
over was. De cijfers tonen tevens aan, dat het gemotori-

seerde deel van het verkeer, behoudens enkele onderdelen,
niet alleen op vooroorlogse sterkte, maar zelfs verre daar

boven uit is. Opgemerkt dient nog te worden, dat de cijfers
over het jaar 1945 de per 1 October van dat jaar uitgereikte
vergunningen weergeven. De cijfers over 1951 zijn de on-

langs door de K.N.A.C. met medewerking van het Direc
;

toraat Generaal van het Verkeer berekende en gepubli-
ceerde aantallen van de op 1 Augustus ji. in gebruik zijnde

motorrijtuigen.

R. m.
hulp’
motor

I

Motor rij-
wielen

Motor-
drie-
wielen

Per-
tonen-
auto’s
A.
bussen

1
Vracht-

1
1
auto’s
t

Speciale
voer-
tuigen

1939

65.804
5.269
99:986
4.518
44.762 2.216
1945

19.423

27.148
508
26.460

1946

60.211
3.424
47.059
2.023 37.470 2.217
1947.

72.338
3.553
68.294 3.310
52.726
2.484
1948

74.445
3.740
86.365 4.897
58.321
2.727
1949
4.499
82.139
4.046
113.477
5.653
64.901
2.852
1950
55.239
.
95.299
4.755
138.625 5.973
71.416
2.636
1951
170.000
109.300′)
3.600
9
)
160.000
5.900 84.500

‘) Exclusief 900 Scooters; ‘) Exclusief 160 Scooters.

Rijwielen met luilpmnolor.

Uit bovenstaande gegevens blijkt in de eerste plaats,
dat na de oorlog een geheel nieuwe tak van motorrijtuigen
zijn intrede heeft gedaan en, wat meer is, dat deze fabel-
achtig snel groeit. Deze snelle toeneming, die naar men ver-
wacht voorshands, zij het wellicht in een iets minder hoog
tempo, zal aanhouden is niet zo verwonderlijk wanneer
men bedenkt, dat de remmende factoren zoals hoge be-.
lastingen, invoerrechten, hoge aanschaffingsprijs etc., die
bij de handel in personenauto’s en motorrijwielen hun
invloed in meerdere of mindere mate doen gelden, bij de
bromfietsenhandel verhoudingsgewijs van geen of weinig
belang zijn. Bovendien zijn de bromfietsen voor meer

dan 90 pCt in handen van het, tot de ,,ontdekking” van
de bromfiets, niet gemotoriseerde deel van het publiek.

De.productie c.q. assemblage van de rijwielen met hulp-
motor geschiedt practisch geheel in ons eigen land, waar-door aan ongeveer 1.500 arbeiders werk wordt verschaft.

Motorrjwielen.

Ook in de fabricage van ,,echte” motoren krijgt onze

industrie een steeds groter aandeel. In de achtereenvolgende
jaren werden, beginnende met 1946, geproduceerd: 96;

616; 974; 3.173;
4.583
en in de eerste negen maanden van

dit jaar 4.290 motorfietsen. In totaal werden sinds de be-
vrijding tot 1 Augustus 1950 aan ons motorpark 30.405

stuks toegevoegd.
De lezer, die nu snel een rekensommetje maakt en de op

1 Augustus 1950 volgens hét
CBS.
in-gebruik zijnde

motorrijwielen vermindert met de zoëven genoemde 30.405,
zal opmerkeri, dat het verkregen verschil niet gelijk is
aan het aantal vergunningen, dat op 1 October 1945’was
uitgereikt. Wat hier tot uiting komt is het feit, dat onmid-

dellijk na de bevrijding veel motorrijwielen aanwezig wa-
ren, die de bezetting weliswaar doorstaan hadden, maar
die nog niet in gebruik waren genomen. Eenzelfde ver-
schijnsel deed zich voor bij de personenauto’s doch in
mindere mate. Ongeveer een kwart van de motorfietsen

is van na-oorlogs maaksel.

Bussen.

De bussen vormen kwalitatief het glanspunt van ons
wagenpark. Sinds geruime’ tijd worden weliswaar nieuwe
bussen toegevoegd maar deze dienen practisch alle voor
vervanging van oudere bussen. De bussen staan er in ons
‘wagenpark, wat de ouderdom aangaat, dan ook het gun-
stigst voor met ruim 76 pCt van na-oorlogsie constructie.
Van de 5.185 bussen, die tot en met September jI. werden
toegevoegd, werd ca 8 pCt door de Nederlandse industrie
vervaardigd, nl. 417 van de 5.185. En hoewel,de import
in dit jaaçeen kleiné opleving vertoont t.o.v. 1950 behoeft

op

een uitbreiding yan enige betekenis in deze sector niet
te worden gerekend.

Vrachtauto’s.

De vrachtwagenimport vertoont t.o.v. voorgaande jaren
een teruggang. Met name decontingentimport, waardoor
het vrachtwagenpark zijn zo brood nodige vernieuwing

842

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14
November
1951

in hoofdzaak moet bewerkstelligen, beliep in de eerste
negen maanden’van
1951. 2.169
stuks tegenover
3.509
in het gehele jaar
1950.
De Nederlandse industriè,’ die in
1948
slechts 1, in
1949 122
en in
1950988
wagens produ-
ceerde, zal dit aantal dit jaar vermoedelijk overtreffen!
aangezien er per 1 October ji. reeds
898
waren vervaardigd

Zoals wij hierboven reeds opmerkten heeft het vracht
wagenpark een vernieuving dringend nodig. We1iwaar
werden in Mei
1945 31.227
bestelauto’s en
48.133
vracht
auto’s toegevoegd, maar het merendeel daarvân was af

komstig uit dumps, regeringsaankopen, krijgsbuit en over

tollige legergoederen, – die geheel of gedeeltelijk oud en
gebruikt materieel opleverden. Het resultaat is, dat mo±

menteel slechts
50
pCt van na de oorlog dateert en de an
dere helft althans gedeeltelijk uit wagens bestaat, die wij

uit een oogpunt van veiligheid liever niet op de weg zouden

zien: Bovendien loopt er nog steeds eengroot aantal vracht-
wagens, die in feite onbruikbaar zijn voor het doel waarvoor

ze gebruikt moeten worden en die derhalve elke efficiency

in ons vervoer tarten. En nog steeds leveren de dumps

materieel, waarmee ons vrachtwagenpark – wordt aange-
vuld, al is er een verschuiving van de binnenlandse dumps,

die wat dat betreft uitgeput schijnen te zijn, naar de bui-

tenlandse dumps merkbaar. Bovendien nemen de aan-

kopen uit de buitenlandse dumps de laatste jaren gestadig
toe.

Ook d& productie van bestelwagens, hoewél nog slechts

enkele tientallen per jaar, neemt gestadig toe. Van de be-
• vrjding tot 1 October ji. werden
182
bestelauto’s gefabri-
ceerd, terwijl in dezelfde periode
22.622
bestelauto’s op
deviezencontingenten werden geïmporteerd. Vooral bij

de bestelwagens valt een aanzienlijke importbeperking
• waar te nemen. Van Januari t/m September van dit jaar
bedroeg de import
3.621
tegen
7.955
in
1950.

Ten besluite van dit overzicht over de vrachtwagens
zij nog meegedeeld, dat slechts
26
pCt van de vrachtwagens
aan .beroepsgoederenvervoerders behoort en
74
pCt aan
het eigen vervoer. Van de bij het beroepsvervoer in gebruik

zijnde wagens heeft
85
pCt een laadvermogen van
2
ton
en meer. De verdeling tussen wagens van
0-2
ton en
2 –
ton en meer laadvermogen bij het eigen vervoer is resp.
58
en
42
pCt. Men krijgt een totaal andere kijk op de si-
tuatie, indien men niet van het aantal maar yan het be-schikbare laadvermogen uitgaat. Het blijkt dan, dat de

beroepsvervoerders
39
pCt van de capaciteit van het vracht-
autopark tot hun beschikking hebben.

Personenauto’s.

Bij het beschouwen van het in het begin gegeven over-

zicht blijkt, dat behalve bij de rijwielen met hulpmotor
ook de curve van het aantal personenauto’s na de oorlog
vrij scherp omhoog loopt. De vraag is nu: zal dit zo blijven
of zal de curve binnenkort vlakker verlopen? Met andere
woorden zal de uitbreiding van ons autopark meer langs
lijnen van geleidelijkheid verlopen dan tot nu’ toe het ge-val was? Op de factoren,die deze groei beheersen, zullen
wij wat’ dieper ingaan, na eerst een kort overzicht gegeven
te hebben zoals voor de andere categorieën motorrijtuigen
is gedaan.

‘Sinds de bevrijding tot 1 Augustus
1950
zijn aan de op
1 October
1945
op een vergunning rijdende
27.148
auto’s
92.326
stuks toegevoegd. Het leeuwenaandeel in deze
toevoegingen komt op rekening van de contingentin

iport
met ruim
86.139
stuks. Aangezien dit alle nieuwe auto’s
betrof zal het geen verwondering wekken, dat
63
pCt
van het personehautopark in de ,na-oorlogse jaren werd

gefabriceerd, waarmee we er ten deze beter voorstaan
dan in
1939
toen
48
pCt van de auto’s een ouderdom van
0-5
jaar had.

De Nederlandse industrie was wat de fabricage van auto’s
betreft in de periode
1945-1950
van geen prâctische be

tekenis. De totale productie bedroeg nI.
2
stuks. Het assem-
bleren van auto’s daarentegen is wel degelijk van belang,
hetgeen moge
blijken
uit de
17.570
auto’s, die in die peri-
ode door Nederlandse Tabrieken op de -markt werden ge-
bracht.

De verschuiving van de Amerikaanse naar de in Europa
geconstrueerde auto, die in
1939
reeds aan de gang was,
heeft zich door de moeilijke dollarsituâtie waarin ons

land’ verkeert in versneld tempo voortgezet, hetgeen dui-.

delijk in onderstaande tabel tot ‘uiting komt. De tabel

heeft alleen betrekking op de normale contingentimport.

Land van herkomst
1946
1947
1

1948
1

1949 1950
Totaal in 5 jaar
geimporteerd

in pCt
aantal
I
in pCt

34,0
54,0
20,0
12,i
4,6
19.112
19,7
41,5 24,0
33,0
28,1
28,0
28.120
29,0
21,5
11,0
25,8 30,0
12,5
‘19.101
19,6
w.-Duitsland

03
14,0
12,5
40,0
18.250
18,8

Amerika

………..
Engeland

………..

– – – –
2,5
.

862
0,9

Frankrijk

………..

0,6
2,7 2,7
3,8
2,7
2.769
2,9
België’)

………..
Italië

…………….
– ‘

0,3
0,1
0,2
169
0,2 Zweden

………….
Tsjechoslowakije

. . .
2,4
.
8,0 4,2
13,0
9,2 8.566
8,8
0.-Duitsland
……….




0,3
94
0,1
Tolaal

…………
1100

1100

1100

1100

1100

1
97.043 1
100
‘) De Belgische import bestaat uit Amerikaanse auto’s.

Een soortgelijk beeld wordt verkregen door de met
name in de statistische overzichten van het motorrijtuigen-

park genoemde merken naar origine bijeen te voegen.

Deze cijfers geven een overzicht over de verdeling van de

in gebruik zijnde personenauto’s per 1 Augustus.

Jaar

.
1939

iial
1
pCt

1948

aantal

pCt
I

1949
1950
Origine
aantal

1
pCt
aantal
1

Amerikaans
67.276
67.2
48.322
55,0
53.020 46,5
54.143
39,0
Duits
19.000
19,0
14.186
17,6
17.795
15,8
26.562
19,0
Engels


2.510
2,5
9.595
11,0
16.392
14,5
24.448
17,6
Frans
6.866
6,8
7.620
8,8
15.309
13,6
19.518 14,0
Tsjechisch


568
0,6
1.903

2,2 5.597 4,9
7.930
5,7
Italiaans
2.848
2,8
3.459
4,0
4.375
3,8
5.005 3,6
Overige
918
0,9
1.266
1,4
982
09
1

1
Onbekend


145
75

65Ç
Totaal

1
99.9861100
1
86.3651100
1113.4771100 1138.6251100

De autohandel.

Thans zullen wij wat dieper ingaan op de factoren,
die de autohandel beheersen c.q. daarop een zeer grote
invloed uitoefenen, teneinde enig inzicht te verkrijgen in

wat, na de snelle opleving in de afgelopen na-oorlose
periode, thans redelijkerwijze mag worden ven’,5acht. Wij
zouden daarom de autohandel willen splitsen ‘in twee
hoofdgroepen, nl.. het verzorgende gedeelte, de service
door de garagebedrijven, en de eigenlijke autohandel.

De service.

Daar de bussen

en vrachtwagens practisch alle in eigen
beheer worden verzorgd heëft de service voornamelijk

betrekking op personenauto’s en motorrijwielen, waarbij
dan de personenauto’s -verreweg het belangrijkste onder-
deel zijn. Bij de ca
3.500
garagebedrijven, waarvan een
7 â 800 zich met de motoren belastën, is de opleving na
de oorlog stellig niet parallel gegaan met de opbouw van
het motorrijtuigenpark. Zonder de goede te na-te willen
spreken kan worden gezegd, dat in het algemeen de ser-
vice slecht is. Slechts een klein percentage van de bedrijven
is in staat bnderhouds- en herstelwerk te leveren, dat op
een kwaliteitspeil staat, dat de personenautogebruiker
tot volle tevredenheid stemt.

Gedeeltelijk is – dit wellicht te wijten aan het gebrek
aan apparatuur. De vergoeding voor in de oorlog te niet
gegane machines geschiedde op basis van de prijzen in

1940,
hetgeen het voor velen onmogelijk maakte tegen de -zeer sterk gestegen na-oorlogse prijzen soortgelijke appa-
raten te kopen als voorheen bij het onderhoudswerk wer-
den gehanteerd. – –

14 November 1951

ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

,

843

Het gebrek aan aj,paraten is evenwel in genen dele

zo bèlangrijk als het gebrek aan goède werl&rachten.
Gebrek aan monteurs met vakkennis, die, het zij uitdruk-
kelijk vermeld, de technisch aanzienlijk ingewikkelder auto

van thans met de nodige iorg en ernst behandelen, is

en blijft voorshands de grote handicap.
De B.O.V.A.G., de Bond van Automobielhandelaren en
Garagehouders, heeft dit ook zeer wel ingezien en ten koste

van grote offers’een veel.belovende vakopleiding voor mon-
teurs in het leven geroepen; zij, die deze scholing hebben

doorlopen zullen.ongetwijfeld in staat zijn het van hen ver-
langde werk op de juiste wijze te verrichten mits er maar

genoeg monteurs de opleiding volgen. Want, en dit
is

een van de grote problemen, waarmede de garagehouders
worstelen, het is onder het huidige loonstelsel niet in het

minst aanlokkelijk de vele moeite te doen zolang een

verschil in verdienste van 6-8 cent per uur
4
tussen de wel

en niet gediplomeerde monteurs de beloning is voor al

het gezwoeg in de avonduren. Het huidige systeem van

vaste lonen zou aanzienlijk verbeterd kunnen worden,
indien de Regering ook voor de garages, die onder de
klein-metaal-industrie vallen, een productiepremie zou
invoeren, zoals terecht bij de groot-industrie is toegestaan.

De handel.

Hoewel bij vrijwel geen onderwerp het generaliseren
zo moeilijk is als bij de handel in personenauto’s (een bij
uitstek klasse- en kwaliteitsproduct), kan in het al-

gemeen worden gezegd, dat de toestand van nu vergeleken
met die van 2 A 3 jaar geleden radicaal is veranderd. De
lange levertijden zijn, behoudens voor enkele zeer popu-

laire merken, verdwenen en in plaats van: ,,Hoe krijg ik

wagens?” is het nu voor de handel een kwestie van: ,,Hoe
raak ik ze kwijt?” De sterke prijsverlagingen door Ford
onlangs geannonceerd en de mededeling in de dagbladen
van nog recenter datum van een andere grote autofabri-
kant, die de (door Ford) toegeworpen handschoen opnam
en ook drastisch in prijs verlaagde, spreken ten deze dui-

delijke taal!
De auto’s, die op contingenten worden ingevoerd, zijn
/ niet zozeer het resultaat van een bepaalde vraag maar
van met andere landen gesloten handelsverdragen. Hier-

van is dus weinig met zekerheid te zeggen. Evenmin troii-
wens van de factor materiaalschaarste; die in West-Duits-land en Engeland ter dege de productie en daardoor mede

de afzet aan ons land beïnvloedt. Dit nog afgezien van het
feit, dat deze (verminderde) productie van enkele bij ons
zeer gewilde merken bij voorkeur van de hand zal worden

gedaan aan landen, die met harde valuta betalen. De
enkele auto, die kant en klaar uit Amerika wordt in-

gevoerd (in 1950 waren dit er 10!), zullen onder het ook
daar merkbare plaatstaaltekort niet te lijden hebben

De alles overheersende factor is echter de verminderde
coopkracht. Steed duidelijker blijkt, dat de vraag van
het publiek uitgaat naar kleinere en steeds zuiniger auto’s.
De zeer hoge belastingen, die op het motorwegverkeer
drukken, linten, die telkenmale weer worden• verhoogd..

– de onlangs van kracht geworden verhoging van de mo-‘
torrijtuigenbelasting is gemiddeld 72 pCt! en de belasting
bij aankoop bedraagt maar liefst 46 pCt van dewaarde -‘
maken het voor degenen, die zich moeten verplaatsen,
practisch onmogelijk in de behoefte aan een eigen auto te voorzien. In dit verband is het ook wel een
teken des tijds, dat een Nederlandse rijwielfabriek met
de productie van een personenautotje gaat beginnen,

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HEI

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

waarvan de prijs beneden de f3.000 zal komen te liggen, terwijl deze zelfde fabriek twee â drie jaar geleden daar-
voor met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
zou hebben bedankt, omdat men toen nog wel in

staat was f 5.000 in een auto te investeren. Een ander
symptoom, dat op de verminderde koopkracht wijst, is
de aankoop van scooters door hen, die normaliter stellig
een auto zouden hebben gekocht. Dat in ons land scooters
slechts bij honderden (per 1 October jI.:
915)
rondrijden,
terwijl dezelfde soort scooters in Italië en Duitsland al
bij duizenden op de wegen te vinden zijn, wordt eveneens
veroorzaakt door de belastingen, waardor de scooter,
die in de genoemde, landen slechts f 800
t
f 900 kost,
bij ons f 1.500 – f 1.700 moet opbrengen. Toch worden er nog duurdere auto’s gekocht, waarbij

met duurdere auto’s voornamelijk de Amerikaanse auto’s worden bedoeld, die slechts zo sporadisch worden inge-
voerd, dat voor hen, die een dergelijke wagen, om repre-
sentatieve of andere redenen nodig hebben, niet veel anders

overblijft dan gebruik te maken van de mogelijkheid met
zgn. exportbonus-dollars deze aankopen te doen. In de
statistiek zijn deze toevoégingen aangeduid met ,,eigen
import”; waarbij inderdaad blijkt, dat 91 pCt van deze
import uit Amerika afkomstig is. Tot 1 October 1951
werden sinds de bevrijding 4.234 auto’s op deze wijze
gekocht. Het valt op, dat deze eigen import de laatste
negen maanden een stijging vertoont t.o.v. vroeger jaren.
Tegenover de grotere aanschaffingskosten staat ongetwij-
• feld het voordeel; dat de zwaardere wagen langer meegaat.
Gemiddeld zal echter ongeveer een zesde deel van de im-
– port voor vervanging van oudes auto’s moeten dienen.

Tenslotte zij nog meegedeeld, dat emigranten er hoe langer
hoe meer toe overgaan een vervoermiddel mee te nemen.
In 1951 verlieten op deze wijze 224 personenauto’s, 87
motorrijwielen, waaronder 4 motorscooters, 19 jeeps, 10
stationcars, 14 vrachtauto’s en 9 bestelauto’s ons land.
‘s-Gravenhage.

A. L. ROSCAM ABBING.

844

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN-

14 November 1951

Centraal Economisch Plan 1951

Als een vân de door het Centraal Planbureau gevestigde

tradities kan worden aangemerkt de publicatie van het

,,Centraal Economisch Plan” op een vergevorderd tijdstip

in het jaar, waarop het plan betrekking heeft. Inzoverre

de late verschijning tot traditie is geworden, werd het
blijkbaar niet nodig geoordeeld de gebruikelijke veront-

schuld iging – gelegen in de onbekendheid van de bijdrage

waarop Nederland in het kader van het Europees Herste

Programma kon rekenen – in het voorwoord op te nemen.

Niettemin is het tpe te juichen, dat de directie van het

Centraal Planbureau heeft besloten tot het in druk doen
verschijnen van het plan voor 1951 terverheldering van

het inzicht in onze economische situatie en ter vergelijking

met het beeld in voorgaande jaren.

De Directeur van het Planbureau, Prof. Dr J. Tinbergen,

heeFt ditmaal het voorwoord gebezigd om gerezen misver-t

stand ten aanzien van de betekenis en het karakter der
cijferopstellingen in het Centraal Economisch Plan uit

de weg te ruimen. In dit verband wordt onder andere

gewezen op het verschil tussen de prognose, gebaseerd
op de vermoedelijke stand van onbeïnvioedbare grootheden
en een ongewijzigd regeringsbeleid en de plancijfers,

waarin de taakstelling ligt opgesloten, die de Regering
zichzelf en de volkshuishouding stelt en waarin de hier-

op gebaseerde wijzigingen in de beleidsmaatregelen zijn ver-

werkt.

De ontwikkeling in 1950.

Het eerste hoofdstuk schetst de ontwikkeling in 1950
en haar gevolgen voor de Nederlandse betalingsbalans.

Het betalingsbalanstekort, dat mede ten gevolge van en-

k’ele bijzonder gunstige factoren in 1949 tot rond f 300 mln

was gedaald, bedroeg in 1950 op transactiebasis niet min-

der dan roid f 900 mln. Ondanks dit tekort is de deviezen-
reserve door een bedrag uit Marshall-hulp, trekkings-

rechten en ,,initial aid” ter grootte van f 1.375 mln, nog

iets toegenomen in de loop van 1950. Het ware gewenst
ten aanzien van de verschillende posten van de deviezen-
balans een grotere detaillering te geven.

Als belangrijkste oorzaken van deze toeneming van het

betalingsbalanstekort worden genoemd:
de uit de vergrote internationale politieke spanning
voortspruitende neiging tot ‘het aanhouden van grotere
voorraden (het nadelig effect hiervan op de betalingsbalans
wordt begroot op f
250
mln),;

de sterke uitbreiding der handelsvoorraden door de
liberalisatie van het Europese handelsverkeer (het nadelig effect op de betalingsbalans wordt geschat op f 200 mln);
het slechter worden van de ruilvoet (het nadelig effect
van het Korea-conflict op de betalingsbalans wordt ge-
steld op f 200 mln)’);
de devaluatie, die in guldens uitgedrukt de waarde van

in- en uitvoer heeft verhoogd – en bovendien de invoer
sterker dan de uitvoer (nadelig effect rond f 350 mln).
De .quantiflcering van de oorzaken berust waarschijnlijk
op uiterst ruwe schattingen en kan slechts bedoeld zijn
als een zekere indicatie vân de orde van grootte van
deze posten.

De verwachtingen t en aanzien van 1951.

In het tweede hoofdstuk worden de factoren genoemd,
die het economisch leven in 1951 vermoedelijk zullen be-
invloeden. De in dit hoofdstuk uitgesproken verwachtingen

zijn van beslissende betekenis, daar op deze veronderstel-
lingen zowel de prognose als het plan voor 1951 zijn ge-

‘)
Het cijfer 103 in de laatste kolom van tabel 2 op bis. 13 kan niet juist
zijn; dit moet waarschijnlijk 72 zijn.

baseerd. (Bij de plancijfers worden daarenboven bepaalde

wijziginjen in het regeringsbeleid verondersteld).

De voornaamste factoren, die het economisch leven in
dit jaar naar alle waarschijnlijkheid zullen beïnvloeden,

worden onderverdeeld naar internationale factoren, fac-
toren van algemeen regeringsbeleid en overige binnenlandse
factoren.

De
internationale factoren
worden weer onderscheiden in:

verschuiving van de vraag in de richting van militaire
goederen;

toeneming van de vraag, met name in landen met werk-

loosheid en in grondstoffenproducerende landen;
vermindering wan de uitvoer naar Duitsland;

verderê achteruitgang van de ruilvoet;
vermindering van de dollarhulp.

Voor het opstellen van het nationaal budget is het nodig

tot een quantificering van de opgesomde veronderstellingen

te komen, hoe belangrijk overigens ook de hieraan ver-
bonden onzekerheidsmarges mogen zijn. Het wekt be-

vreemding, dat in tegenstelling tot het eerste hoofdstuk

bij deze praemissen – een quantitatieve benadering ônt-

breekt. Ook het volgetd hoofdstuk verschaft in de orde
van grootte van genoemde factoren – met uitzondering

van de verwachtingen ten aanzien van de ruilvoet –
geen inzicht. Een beoordeling ,van de uitgangspunten is
moeilijk, indien niet bekend is, welke vermindering van

de dollarhulp, welke afneming van de uitvoer naar

Duitsland etc. in concreto is verondersteld.

Onder de
punten van alge,neen beleid
wordt een opsom-
ming gegeven van de doeleinden der economische politiek,
tërwijt tenslotte bij de
binnenlandse ontivikkelingstenden-

ties
de geschatte toeneming van de beroepsbevolking

(60.000) en van de arbeidsproductiviteit
(5
pCt) in het
jaar 1951 zijn vermeld.
*Ong
e
t
w
ijf
e
ld hebben deze praemissen een belangrijk

onderwerp van bespreking gevormd in de Centrale Plan-
commissie, waarin ook vertegenwoordigers van het be-drijfsleven zitting hebben. In hoeverre deze commissie,

welke een adviserende taak heeft, zich heeft kunnen sier-
enigen met deze verwachtingen en dè daarop gebaseerde
prognose en plancijfers – welke bij het vaststellen van de economische, financiële en sociale politiek van de Over-
heid van groot gewicht zijn geweest – wordt niet vermeld.
Het voorwoord beperkt zich tot de mededeling, dat het
plan met genoemde commissie is besproken.

Prognose voor 1951.

Op grond van deze uitgangspunten wordt in het volgende
hoofdstuk een prognose voor 1951 gemaakt, waarbij wordt
uitgegaan van een voortzetting van het in 1950 gevoerde
economische, financiële en sociale beleid.

Deze ‘ongewijzigde politiek wordt in een vijftal punten
als volgt samengevat:

handhaving van de civiele overheidsuitgaven overeen-
komstig de begroting 1951 (de militaire uitgaven worden
op rond f 1 mrd gesteld);
handhaving van de belasting- en subsidiepolitiek in
de begroting 1951 uitgestippeld;
handhaving van de reële consumptie per hoofd op het
niveau van September 1949;
verdere uitvoering van de in’de Tweede Industrialisatie-
nota aangeduide industriële investeringen;

aanpassing van de financiële en monetaire politiek aan
de. credietbehoefte van het bedrijfsleven.

Ten aanzien va?r de econimische ontwikkeling wordt

o.a. verondersteld:
een voorraadtoe.nerning van f 1.300 mln, waarvan ca

z

CL

to

—J

Lfl
0i

c


o

0
-c

0

6

0

a
c
cc


u
0

z

E

LO

i-

.

b

-u
3

0
E
0
1

W -.

1

14 November 1951

ÉCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

845

4-

-*

1

Lu

e
ll

u
b


qj

.
•:

flF

1

1

n
Z

W
E’,
W
W
1 in

0w
09

1
W
.
z

LLI

t
ttt

CC
-)
C\j

W
7

fi

q
H
b
Iz

S
S
S
wz
LU
LLI

1-
‘IJ


IUjZ
.I&IuJ
<

IUIIJW
LII

1-
Iu
=
1-
UJ<

g
Z
w
LU

ad

Lu cc
>

846

.

ECONOMISCH.STA TISTISCHE BERICHTEN


14 November 1951
S

S

f1.000 mln noodzakelijk is-in verband met de productie-

vergroting;

.

een toeneming’ ,van het vo1um. van de goedereninvoer

en goederenuitvoer met resp. ‘9 pCt en 22 pCt;
verdere
stijging
van de invoer- en uitvoerprijzen met resp.

21 pCt en 14 pCt ten bzichte. van 1950.
”- Op grond van deze veronderstellingen wordt door het

C. P. B. een tekort op de betalingsbalans (lopende rekening

optransactiebasis) van f1,05 mrd berekend. Teneinde tot
het ongedekte tekort op de beta1ingsbalans te komen dient

nog met een aantal posten rekening te worden gehouden.

Helaas worden deze posten niet nader gespecificeerd. In

dit verband rijst de vraag, of de grootte van deze posten

nauwkeurig kon worden vastgesteld.’ Voorts is het niet

duidelijk, of hierbij ook rekening is gehouden met amor-,

tisatieverplichtingen in het kader van de E.P.U. en het.

kapitaalverkeer met Indonesië. Tenslotte zou het• zeer in-

teressant zijn te vernemen, welke hulp is verondersteld

in het kader van het Economisch Herstel Programma

en het ,,Mutual Defense Assistance Program”. Vermeld
wordt slechts, dat het ongedekt tekort wordt geschat op
f
950
mln.

.

.

Ter overbrugging van dit tekort zôu ca f1.400 mln aan

de binnenlandse besteding moeten worden onttrôkken.

Neemt men voorts in acht de vergroting van de militaire

uitgaven met f500 mln, dan blijkt, dat in totaal een ver-

mindering van de nationale uitgaven voor civiele doel-

eindn met f 1900 mln noodzakelijk is. D.w.z. een daling
van de netto-investeringen van bedrijfsleven en Overheid
met bijna 50 pCt of een verlaging van de consumptie van

particulieren en civiele Overheid met ca 11 pCt. De Re-
gering heeft in Maart ji. besloten hier een middenweg te’

volgen door een verlaging van de cons’ijmptie met
5
pCt,.

ziji\de ruim f0,8 mrd, en een verlaging van de investerin8en

met 25 pCt, zijnde ruim f1 mrd.

Het economisch beleid voor 1951.

In het vierde hoofdstuk wordt het economisch beleid
voor 1951 geschetst: Voor het voeren van dit beleid staat
– de Overheid een aantal
instrumentei
ter beschikking. In
• dit verband worden genoemd de politiek der openbare

uitgaven en de belasting- en leningpolitiek, de loon- en

prijspolitiek en de handelspolitiek. Voorts kan de Över- –
heid in bepaalde sectoren mede’. beslissen inzake de om-
vang van de bedrijvigheid en de prijsvorming, terwijl zij
in een aantal gevallen; zoals bij ‘vestiging of uitbreiding van bedrijven, bepaalde voorwaarden kan stellen en toe
;

zicht kan uitoefenen.

Bij de keuze der instrumenten zal in de

eerste plaats
de doelmatigheid ,een maatstaf zijn. Daarnaast zal getracht
worden de bereikte gra’ad van internationale saménwerking
te behouden. Aan het maatschappelijk, leven in het alge-
meen en aan productie en verdeling in het bijzonder zullen
zo min mogelijk belemmeringen in de weg worden gelegd.
_Tenslotte zullen de van de bevolking gevraagde offers op
een har-monische wijze worden
5
verdeeld.

Onder de
maatregelen,
die in gegeven omstatdigheden de
– voorkeur verdienen, worden de financiële de meest aange wezene geacht. Hierbij wordt met name gedacht aan con-
trôle op de geldschepping. Door te strevem naar een slui-
tende overheidsbegroting en een zo beperkt mogelijke
geldcreatie ten behöeve van het bedrijfsleven is het moge-
lijk infiatoire tendenties in belangrijke mate aan banden

te leggen. De nationale’uitgaven en daarmede het beta-
lingsbalanstekort kunnen aldus in’belangrijke mate worden
beheerst (indien althans geen belangrijke veranderingen
in de omloopssnelheid van het geld optreden en geen om-
vangrijke omzettingen .yan ,,near money” in geld plaats-
vinden).

Aân het toepassen van quantitatieve restnicties d.w.z.
distrLbutie, allocati of invoerbeperking wordt een meer
secundaire rol toégekend.’ ..

Voorts wordt in het kader van de loon- en prijspolitiek

nog herinnerd aan de verlaging van het reële loon met
5
pCt ten opzichte van September. 1949, aartoe de Re-
gering in Maart ji. besloot. –

Ter beperking van, het betalingsbalanstekort en tot

dekking der verhoogde defensie-uitgaven is een aantal
wijzigingen in het tot nu toe gevolgde beleid gebracht,

welke op blz. 31 nader worden omschreven.

De
plancjjfers
voor 1951.
1

Op basis van deze wijzigingen in het beleid worden ver-

volgens in hoofdstuk V de plancijfers voor 1951 opgesomd,

welke zijn gebaseerd op de praemisse, dat’de,in Maartjl.

door de Regering aangekondigde maatregelen op de

veronderstelde tijdstippen tot uitvoering komen, en dat

met de wenseh van de’ Regering betreffende lonen, prijzen

en credietpolitiek wordt rekening gehouden.

In verband met de gelijktijdigheid van de causale samen-

hang der cijfers en de interdependentie der verschijnselen

wordt een verbale uiteenzetting van de berekeningen niet
mogelijk geacht. Deze berekeningen en de daarbij gebruik-

te’modellën behoren tot de know-how van ht Planbureau
en onttrekken ,zich aan een beoordeling van de lezer. De

publicatie beperkt zich tot een bespreking van de hoofd-

trekken van het plan.

Onderstaande tabel verschaft een samenvattend over-
ziëht van de belangrijkste cijfers in het plan 1951 tegen de
achtergrond van de voorlopige realisatiecijfers voor 1950

en de prognose voor 1951.

TABEL 1.

Confrontatie van middelen en bestedingen voor 1950
1
)

en 1951 (prognose en plan)
2
).

Stijging
(+)
resp. daling

1951

i
1

(-) plan 1951 1.0v.

1

1950

prognose’S!
1950


vo

‘..

vo-
Omschrijving

prog- plan

prijs
lume
I
prijs
nose

lunie
“I

mrd gld.

I

pCt

I

pCt

1. Nationaal product te-


gen ,,factorkosten” af-
komstig van:
13,83
15,67
15,00 +
6
+
3

1
1,43
1,37

2
7
c.

buitenland
0,31
0,32 0,32

bedrijven

………
Overheid

………1,30

2. Kostprijsverhâgende
belastingen minus sub-
sidies

………….2,13
2,17 2,49
3. Netto-kapitaalimport’)
0,90
1,05
0,70

Totaal middelen

18,47 j 20,64 19,88

Bestedingen:
Consumptie van:
a.gezinnen –

12,35 13,77 13,30 -, 1

+ 9 – 4
b. Overheid
……..

2,52

2,81

3,17

+15

+ 9

+16
Netto-investeringen ‘)
van:
a. bedrijven:
vaste activa
……

1,90

2,17

2,01 –
5

+11

– 6
voorraadvorming.. 1,52
1,56
1,20 -27
5
) +
11 -21
b. Overheid
……..

0,18

0,33

0,20

0

+11

37

Totaal bestedingen

18,47 120,64 119,88

‘) Voorlopige realisatiecijfers. ‘) in het bijzonder bij deze tabel moge heriiinerd worden aan hetgeen wordt
opgemerkt t.a.v. de’onzekerheidsmarge en de reserves, nodig bij het gebruik
van deze cijfers.
3)
Saldo van leningen en schenkingen van en aan het buitenland, liquidatie
van activa en intering van reserves (= saldo lopende rekening van de be-
talingsbalans).
‘) De afschrijvingen van bedrijven bedragen in 1950 en 1951 prognose en
plan resp. f1,66, 1,93 en 1,88 mrd en de bruto-investeringen van bedrijven
inclusief voorraadvorming derhalve resp. f5,08, 5,66 en 5,09 mrd. Voor de
Overheid zijn de’overeenkomstige
cijfers
resp. f0,34, 0,39 en 0,39 mrd en reap.
– f0,52, 0.72 en 0.59 mrd.

,
5)
Dit moet 29 zijn – de P.

-3

S

.5

14 November 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

847

De reële beperkingen in de binnenlandse bestedingen

door de .getroffen regeringsmaatregelen zouden voor 1951

blijkens een vergelijking tussen prognose en plancijfers

rond f1.100 mln beloQen. Hiermede wordt de reeds eerder

genoemde noodzakelijke beperking van de nationale be-
steding ad f1.900 mln niet bereikt, zodat ook in het plan

een tekort op de bétalingsbalans blijft bestaan. Wel
‘wordt volgens de plancijfers h’et tekort op lopende rekening

gereduceerd van f1.050 mln tot f 700 mln.

Vervolgens worden nog enige nadere gegevens vermeld
betreffende de vorming en besteding van het nationale

inkomen. Wat betreft de bestedingen ‘wordt ingegaan op

de ‘overheidsbestedingen, het gezinsverbruik en het in-

vesteringsvolume. Geraamd wordt, dat de verlaging van
het bouwplan, de credietbeperking en de belastingverho-
ging de investeringen in 1951 ten opzichte van het voor

gaande jaar met 15 pCt zullen beperken.
In verband met’de noodzaak van beperking van de in-
vesteringen enerzijds, en de opvoering van het nationale

product anderzijds wordt het opstellen van sociaal-eco-

nomische rentabiliteitsbereken ingen bepleit. Een nadere
toelichting van laatstgenoemd begrip zou hierbij. niet over-
bodig zijn. Baseert men zich hierbij op bestaande prijzen,

of acht men bijv. in de huidige rentestand de schaarste aan
kapitaal onvoldoende tot uitdrukking gebracht? Is het

prijsmechanisme misschien niet beter in staat de inves-

teringen te selecteren met het oog op een zo groot moge-
lijke b2jdrage tot het nationale product dan bedoelde ren-
tabiliteitsberekeni ngen, aannemende, dat’ de bepaling van
de relevante groothederi (zoals de rente) inderdaad aan
de werking van het prijsmechanisme kan worden overge-

laten?

Monetair nationaal budget.

Een nieuw element in deze jaarlijkse publicatie is het
monetair nationaal budget en de daaraan verbonden be-schouwingen, welke een antwoord trachten te geven op
de vraag, hoe de geschatte productie, de consumptie, de
investeringen enz., die in de reële sfeer plaatsvinden, zullen

worden gefinancierd. Dit budget, dat dus de monetaire achtergrond van de verwachte ontwikkeling schetst, is
er ôp gericht inzicht te verschaffen in de monetaire situatie
van ons land.

Uiteraard rijzen hier vele viagen van theoretische aard.
Zo wordt bijv. gesteld, dat er monetair evenwicht in een
yolkshuishouding zal heersen, wanneer het totale beroep
, op financieringsmiddelen, welke niet uit het lopende in-

komen worden gedekt, van alle binnenlandse huishou-
dingen tezamen niet groter er( niet kleiner is dan de for-
.male wijziging in de transactiegeldbehoefte: Indien echter daarenboen dergelijke financieringsmiddelen worden aan-getrokken om een toegenomen liquiditeitsbehoefte te be–
vredigen, dan behoeft dit geen doorbreking van het-mo-
netaire evenwicht te betekenen. Met name indien deze behoéfte een meer permanent karakter draagt, kan hier
immers niet worden gesproken van een toeneming van de
zwevende koopkracht. –

Ongetwijfeld betekent de zeer kundige opstelling van
het monetair nationaal budget een belangrijke aanwinst.
Een verdieping van het, inzicht in vele sociaal-economische
problemen wordt hierdoor aanzienlijk vergemakkelijkt.
Men zie de grafische voorstelling van dit budget op blz. 845.
Een beoordeling van de theoretische achtergronden moge aan meer ter zake kundigen worden overgelaten.

De verdeling van het nationale inko,nen.

Het zal mede in verband met de recente discussies over
dit vraagstuk geen bevreemding wekken, dat een afzon-

derlijke paragraaf is gewijd ‘aan de verdeling van het na-
tionalé inkomen
2
). Dit betreft met name de funcfionele

verdeling van het inkomen tussen loontrekkers en zelf-

standigen. De stelling (op blz. 45), dat men onder de hui-
dige omstandigheden bij benadering mag aannemen, dat

de functionele verdeling niet belangrijk van de personele

afwijkt, heeft tot op heden geen voldoende’bewijs gevonden.
Wanneer de cijfers van de functionele verdeling worden

gecorrigeerd vbör de invloed van de herverdeling (directe
belastingen en sociale voorzieningen) en wanneer voorts

rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat de
inkomens van zelfstandigen ten dele worden gebruikt voor
de financiering der investeringen, dan verkrijgt men de

verdeling van het totale inkomen, dat voor particuliere

consumptie beschikbaar is. Men zie tabel 2, waarbij even-

wel geen rekening is gehouden met de heffingen ineens.

TABEL 2.

Procentuele verdeling van het voor consumptie
‘beschikbare inkome’n.

Categorie
1938 1947 1948
1949
1950
1951

58 68
65
63
65 65
Loontrekkers

……………
Zelfstandigen

……………
42
32
35
37 35 35

Aan de conclusies, welke uit verschuivingen in de ver-
deling.van het nationale inkomen zouden kunnen worden

getrokken, is de laatste tijd veel aandacht geschonken.
Vôlgens ,,De Linie” van 14 September jl. is Dr Ph.
J.

Idenburg van mening, dat de cijfers niet gebruikt kunnen
worden om inzicht te verkrijgen in de relatieve inkomens-
verdeling over bepaalde groepen van de bevolking. Voorts
mag verwezen worden naar de artikelen van Drs J. Goed-
hart e Drs J. H. van Holthe tot Echten in ,,E.-S.B.”
van 1 Augustus en 3 October ji. en naar de intreerede van
Dr J. Ch. W. Verstege, uitgesproken bij de aanvaarding
van het ambt van . bijzonder hoogleraar aan de Rijks-

universiteit te Leiden.
In het laatste hoofdstuk worden tenslotte nog enige

alternatievefl genoemd.

Conclusies.’

Onze eerste conclusie heeft betrekking op de vooruit-
zichten voor de Nederlandse volkshuishouding, welke
niet onverdeeld gunstig zijn te noemen, inzoverre de. po-
sitie van de betalingsbalans als maatstaf wordt genomen. De plancijfers wijzen een tekort van f 700 mln aan. Ver- –
wacht mag worden, dat het eerste halfjaar 1951 reeds een tekort van f 800 mln zal aanwijzen. Dit betekent, dat over
het gehele jaar 1951 slechts overeenstemming zal bestaan tussen plancijfers en .nacalculatie, indien het tweede half- –
jaar een overschot op de betalingsbalans van f 100 mln
zou opleveren, hetgeen een verschil van f 900 mln ten op-
zichte van het eerste halfjaar betekent. Door seizoenin-
vloeden vertoont de betalingsbalans over het tweede half- –
jaar steeds een gunstiger beeld dan het eerste halfjaar. Vol-
gens cijfers van De Nederlandsche Bank bedroegen deze ver-
schillen (op kasbasis) in 1948, 1949 en 1950 resp. f 60 mln,
f 400 mln en f 300 mln. Hieruit zou men kunnen conclu-
deren, dat het betalingsbalanstekort voor 1951 het plan
cijfer van f 700 mln (op transactiebasis) aanmerkelijk zal overtreffen. (Het tekort op kasbasis, dat bepalend is voor
de omvang van de deviezenreserve, kan een nog ongunstiger
beeldvertonen). Verwacht mag echter worden, dat het
prijsverloop en de doorwerking van bovengenoemde re-
geringsmaatregelen in het tweede halfjaar een gunstig effect
zullen hebben. Of de seizoensinvloeden en laatstgenoemde
factoren een overschot van f100 mln in het tweede half-
jaar zullen bewerkstelligen, mag echter worden betwijfeld.
De raming van het totale tekort voor 1951 ad’ f 700 mln

‘)
Is het wel juitt om onder d totale nationale middelen (= de totale
waarde van de in Nederland voortgebrachte goederen en diensten) naast het nationale inkomen en de invoer ook de afschrijvingen te rekenen?

848

ECONOMiSCH-STATISTiSCHE BERICII TEN

14 November 1951′

is dus stellig aan de lage kant. De aeviezenreserve, welke
eind Juli was gedaald tot f900 mln, zal waârschijnlijk in

het tweede halfjaar een verdere daling te zien geven en daar-

mede volkomen ontoereikend zijn om schokken in onze
economie van enige omvang op te vangen.

De tweede conclusie betreft de onderhavige publicatie.
Prof. Tinbergen merkt in zijn voorwoord op, dat het doen

van economische voorspellingen steeds een hachelijke

onderneming is, en dat aan de resultaten daarvan immer

belangrijke onzekerheidsmarges kleven. De aangeboden cijfers moesten ten gevolge van de snelle wijziging in de

toestand van de wereldmarkt herhaaldelijk worden aan-

gepast.

Misschien zijn in het verleden de mogelijkheden op
dit gebied overschat, zoals in 1947 bij het opstellen van

een raamplan voor niet minder dan vijf jaar, waarbij o:a.

een constant prijspeil- op de wereldmarkt werd veronder-
steld, omdat bij een eventuele afwijking vn het werkelijke

prijspeil deze prijswijziging waarschijnlijk een invloed
in dezelfde richting zal hebben op de lopende posten

aan beide zijden der betalingsbalâns, zodat ,,de wijziging
in het absolute bedrag vn het saldo niet zo groot zal zijn”
(nota 1947, blz. 14). Werden niet in een van de latere nota’s

van het C.P.B. de nadelige gevolgen van het slechter wor-

den van de ruilvoet voor de betalingsbalans op f J mrd
geraamd? Een zekere reserve ten aanzien van de plancijfers,

ook wanneer deze op een kortere periode betrekking heb-

ben, is dus stellig gewenst.

Dit neèmt niet weg, dat wij volledig met Prof. Tinbergen

instemmen, dat deze noodzakelijke resérve ons niet ont-
slaat van de taak ons een zo goed mogelijke voorstelling
te vormen van de toekomstige ontwikkeling, aangezien
ëlke rationele- handeling ten minste gebaseerd moet zijn

op de best mogelijke inzichten omtrent de toekomst.

Hierbij heeft het Planbureau baanbrekend werk verricht,
waarbij snelle vorderingen zijn gemâakt. In het kader
van een verantwoorde economische, financiële en sociale

politiek vormen de door deze instelling verrichte onder-

zoekingen een onmisbare schakel.

‘s-Gravenhage.

Drs J. W. DE POUS.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Economisten-enquête

De ontvangst van antwoorden op de op 11 October jl.
door het Nederlandsch Economisch Instituut verzonden
enquête, welke een onderdeel vormt van het onderzoek,
dat in overleg met de Stichting voor Economisch Onder-
zoek der Universiteit van Amsterdam en.het Economisch-
Sociologisch Instituut der Katholieke Economische Hooge-

school wordt ingesteld naar de positie van de economist
in Nederland en de- doelmatigheid van zijn opleiding,

had tot
8
November het in de grafiek afgebeelde verloop.

Op 8 November, ongeveer 4 weken na het verzenden van-
de enquête, had 38,9 pCt van de geënquêteerden geant-
woord. Nemen wij het percentage van elk van de drie inrichtingen van Hoger Economisch Onderwijs apart,

dan krijgen we de volgende cijfers:

Amsterdam 46,0 pCt

Rotterdam 38,6 pCt
Tilburg

– 35,4 pCt

Over het algemeen zijn de formu1ieen zeer uitvoerig ingevuld en is er een druk gebruik gemaakt van het bij-
gevoegde blad ,,Bijzondere Opmerkingen”. Hierdoor is
een vrij volledig beeld van al de meningen over de verschil-

lende in de enquête opgeworpen problemen vkregen.
/
Bij een eerste globale beschouwing van de antwoorden

blijkt, dat
het in afdeling 1- gestelde problem van al of niet lid
zijn van een studentenorganisatie vrij gunstig voor deze

organisaties is uitgevallen. Vele-niet-leden denken veelal
zeer gunstig over het nut van een dergelijk lidmaatschap.

De salarisvraag is voor meer dan 90 pCt beantwoord,

zodat hierover te iijner tijd belangrijke gegevens kunnen
worden tegemoet gezien.

dat

de vraagstelling in afdeling II door velen niet zo gelukkig

gekozen werd geacht dooi de eenzijdige concentratie

op de factor conjunctuur. Naast de conjunctuur spelen

vele andere factoren, zoals vervanging van meesters in

de rechten door economisten, het al of -niet doorgang

vinden van de P.B.O., en het al of niet slagen van de

economist in het kleine bedrijf, een zeer belangrijke rol.

dat
de in de afdeling 111 gevraagde beoordeling van de stu-

die, vooral voor de v66r de oorlog afgestudeerden

moeilijk is, doordat zij niet op de hoogte zijn van het

huidige studieplan. Toch is waardevol materiaal over

dit vraagstuk verkregen.

25

‘IS

lot

90

Be

65

200

‘loo

000

quo

900
700

600

500

£1
00

300

0O

loo

12 13 15 16 17 18 1920 22 2329552677293031
t
1
3
1 6 7
October

November

Aantal per dag binnengekomen antwoorden.

Totaal aantal binnengekomen antwoorden.
Totaal aantal verzonden formulieren 2060.

‘Aan het eind willen wij diegenen, die het antwoord nog
niet hebben ingestuurd dringend verzoeken, zich alsnog
de moeite te willen getroosten het formulier in te vullen.

Een percentage van 38,9 is voor een handelsfirma, die naar
zijn product enquêteert, zeer gunstig te noemen. Hier be-
treft het echter een heel ander geval. Het is namelijk voor
de geënquêteerden zelf van zeer veel belang, dat een ant-
woord op bovengenoemde problemen-wordt gegeven. Hoe
mer antwoorden binnenkomen, hoe groter de steekproef
wordt, en met des -te meer betrouwbaarheid kunnen de
uitkomsten worden gegeven. Hieruit moge het belang

van ook
Uw
antwoord voor het onderzoek blijken. De-genen, die nog jeen formulier hebben ontvangen of wier formulier in het ongerede mocht zijn geraakt, verzoeken

wij dit aan ons op te geven, opdat alsnog een formulier
kan wôrden toegezonden.
‘- –

Nederlandsch Economisch Instituut,

Pieter de Hoochstraat 5,
Rotterdam-W.

LUNTEREN

Te koop mooie vrijstaande
buitenh,iizen met tuiii, md.
5 k., kkn, dc., we., en
schuur. Vestigingsvergunning
gegarandeerd. Br.
ond. no.
E.-S.B. 46-4, hur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.

1
Adverteerin

deze rubriek.

Te koop aang. Chevrolet
1960, 41.000 km gel. Mulder,
Chasséstraat 60, Amsterdam,
Tel. 87922.

Te koop aan de Veluwe-
zoOm Fabrieksterrein met
opstallen.
ml.
bij v. Beuke-
ring, Renkum.

– Wegens aanschaffing gro-
tere wagen, te koop aangeb.
Fiat 1100
1
48, prima staat,
met Imperial prima banden.
V.
d. Knuijff’s Slagerij,
Schietbaanlaan 78, Rotterdam

14 November 1951

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN


849

GELD- EN KAPITAALIVIIARKT
maar dit neemt niet weg, dat ook hier een te grote concen-

tratie van kapitaalvraag vermoedelijk niet zonder verdere

De
geidmarkt.
repercussie op het koerspeil i.c. van
obligaties zou blijven.

De geidmarkt bleef de afgelopen week zeer ruim. De
2 Nov.
9 Nov.

disconto’s voor de zeer korte termijnen daalden zelfs nog
1951

,
1951

enigszins verder;

Decemberpapier noteerde

1-1
1
/

pCt,
Aand. indexcijfers.
Januari
l’/16’/8
pCt. Caligeld bleef 1 pCt, maar de Agent
Algemeen

…………………
150,6
145,9
van het Ministerie van Financiën gaf nogal wat cail terug

aan de banken, die daardoor genoopt waren hetzij dit geld
Industrie

……………….
214,8
208,0

renteloos te laten, hetzij er nieuw papier voor te kopen
Scheepvaart

……………..
181;4 174,9

bij de Agent, daarop de markt practisch niets te krijgen is.
Banken
……………………
121,4
119,6

Indon.

aandelen

…………..
49,9 47,2
De
kapitaalmarkt.

Dat de stabiliteit van het koersniveau op de aandelen-

Aandelen.

markt slechts zo lang blijft gehandhaafd als er geen be-

roep van enigszins noemenswaardige omvang op deze
A.K.0
…………………..
164
151
1
14

markt voor de verkrijging van nieuwe middelen’ wordt
Philips

………………….
175
164/
4

*

gedaan, werd gedurende de verslagweek weer eens op
Unilever

…………… …..
2l8/
4

199
1
/
2

treffende wijze gedemonstreerd. De aankondiging van een
H.A.L
……………………
186
1
/
2

176
A.K.U.-aandelenemissie ter grootte van f26 mln reëel en
het vermoeden, dat voorts nog een grote Unilever-emissie Amsterdam Rubber
………..
98/
4

951
/4

te verwachten is

een reëel bedrag van f57 mln werd
H.V.A.

…………………
108’/
103
1
/
2

genoemd

hadden tezamen, zoals uit onderstaande index-
Kon. Petroleum

………….
303’/
4

289
1
/
2

cijfers
blijkt,
een aanzienlijke algemene koersval ten gevolge.
.

Op dezelfde wijze als indertijd bij cle Philips-emissie deed-
Staatsobllgaties.
gebrek aan liquiditeitsreserves een overail-verkoopdruk
ontstaan, doordat men de t.z.t. voor de inschrijving be-
24 pCt N.W.S
……………..
721/jf
7113/16

nodigde geldsommen tracht vrij te maken. Dit geld moet
3-34 pCt 1947

………….
86’/16
86/
8

thans, mede met behulp van koersdaling, dls het wâre uit
pCt Invest.

certif

………..
89


89
hoekjes en gaatjes worden bijeengegaard.
34pCt

1951

…………….
94
/
94
De obligatiemarkt hield zich de afgelopen week goed.
3 pCt Dollarlening
101

.
Weliswaar is de elâsticiteit van deze markt onder de huidige
…………

omstandigheden groter dan die voor risicodragend kapitaal,
J.
C.
B.

N.V. PROVINCIALE GELDERSCHE

ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ

Gevestigd te Arnhem

UITGWTE
VAN f 10,000,000.-

4½ pCt. 15-jarige Obligatiën,

in stukken van nom.f 1000.—aan toonder,

waarvan reeds nom. f 2,500000.— op emissie-
voorwaarden geplaatst.

Ondergetekenden berichten, dat zij de in-
schrijving op de resterende f 7,500,000.-
obligatiën van bovengenoemde uitgifte open-
stellen op

VRIJDAG 16 NOVEMBER 1951,

van des voormiddags 9 uur tot des na-
middags 4 uur,

bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotter-
dam, ‘s-Gravenhage
en
Arnhem,

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus
d.d. 8 November 1951.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn
verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.

Nederlandsché Handel-Maatschappij, N.V.

De Twentsche, Bank N.V.

INDONESISCH CONCERN TE flJAKARTA
vraagt voor zijn
INTERNE CONTROLE-AFDLIN&

ADMINISTRATIEVE KRACHT

die t.z.t. in staat is de leiding van deze afdeling op
zich tenemen. Minimum-vereisten: M.O., S.P.D. of ver-
gevorderde accountantsstudie, enkele jaren practijk als
assistent op een accountantskantoor. In verband met
de woningsehaarste genieten ongehuwden de voorkeur.
Brieven met uitvoerige inliôhtingen onder no. E.S.B.
46-9, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

1

vacatures
(

II
DE IVESTER ROÈIiHANDEL

Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel

Nienwe Bionenweg 331

– ROTTERDAM

Teleroon 32076

Postgiro 18961

GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED

o juist verschenen:

Prof. Dr F. de Roos:

DE BETREKKINGEN TUSSEN SPAREN,EN

INVESTEREN.

2e vermeerderde druk.

Deze tweede druk, welke enigsziizs onder gewijzigde omstandigheden verschijnt, verschilt aanmerkelijk
met de
eerste. Nieuwe literatuur en wijiging van
enkele in-
zichten maaktesi een geheel nieuwe bewerking nood-

zakelijk.

Prijs
f
3.50

Prof. Dr H. J. Witteveen:

DE CRISES DER CONJUNCTUUR.

Rede uitgesproken ter gelegenheid van de 38e herden-
king
van de stichting der N.E.H. te Rotterdam op
8
November 1951.
± f2.—.

Binnenkoi’t verschijnt:

Prof. Dr K. J. Wittcveen:

CONJUNCTUURTHEORIE EN CONJUNCTUUR-

POLITIEK.

In dit boekje is verwerkt De huidige stand tOer
con
junctuurt heorie”.
Prijs ± S 4.-
Erven F. Bohn – Haarlem.

N.V. KLEEDERI’IIAGAZIJNEN

,%Fz,d.BRts&

vraagt voor haar hoofdkantoor

KEIZERSGRACHT
247,
AMSTERDAM-C..
-.


BOEKHOUDSTER

/
Candidaten voor deze functie moeten:

le. Een goede opleiding hebben genoten;

2e. Enkele jaren als zodanig werkzaam zijn
geweest;


3e. In staat zijn de hoofdboekhouding zelf-
standig te voeren.

Geboden wordt een aantrekkelijke, goed ge.
salariëerde functie.

Leeftijd: ca. 30 jaar.

Schriftelijke sollicitaties, ondèr inzending van
copie.getuigschriften, aan bovengenoemd adres.

GROTE FINANCIËLE INSTELLING

(institutionele belegger)

zoekt

CHEF

VAN DE BELEGGINGSAFDEUNG

in staat de directie te adviseren over
de samenstellitig van de effectenporte-
feuille. Candidaten zullen eventueel wor-
den uitgenodigd voor een psychologisch
onderzoek door de Nederlandsche
Stichting voor Psychotechniek,. Witte- vrouwenkade 6, Utrecht.

Eigenhandig
(niet met ballpoint)
geschreven
brieven met
volledige
inlichtingen over
leeftijd, opleiding en practijk en ver-
– gezeld van twee recente pasfoto’s (van
voren en opzij) v66r 24 November a.s.
richten aan de Nederlandsche Stichting
voor Psychocechniek onder nummer

E.C.S. 40051.

De sollicitâties zullen strikt vertrouwe-
lijk worden behandeld, terwijl brieven
van candidaten uit het betreffende be-
drijf niet zullen worden doorgezonden.

Begin December zal verschijnen:

Prof. Dr Ir J. Goudriaan:

ECONOMIE IN ZESTIEN BLADZIJDEN.

De
bekende oud-hoogleraar aan de N.E.H., thans
hoogleraar in Pretoria,
heeft
met dit boek een oude be-

lofte
ingelost. Hèt boek krijgt echter een omvang van
271
pagina’s.

Is,
zestien pagina’s
heeft de schrijver al wat er z.i. aan
werkelijk exacte wetenschappelijke waarheid op econo-
misch gebied bestaat, samengevat. De rest van het werk
bestaat uit een uitvoerige toelichting en uitwerking hier-
van.

Dit boek beteként een zeer belangrijke bijdrage voor
hetgeen v66r alles nodig is: de economische wetenschap
geschikt te maken voor practische toepassing.

Prijs gebonden S
15.-
J. H. de Bussy – Amsterdam

Gebruikt voo,’ Uw bestellingen bijgevoegde

bestelkaart.

/

850

ALGEMENE KUNSTZIJDE, UNIE N.V.

gevestigd te Arnhem

*

AANBOD
van nominaal f 20,000,000.— gewone aandelen,

in stukken groot
nominaal f 1000.—aan
toonder,
(desgewenst in onderacmdelen)

gerechtigd tot het halve dividend ovr 1951 en tot het volle dividend over volgende jaren,

TOT DE KOERS VAN 132+ pct.,

uits1uitend voor houders’ van gewone aandelen.

S


S.

UITGIFTE
van notninaal f 20,000,000.—
4’/2
0/0
in gewone aandeleit

converteerbare obligatiën,

in
stukken groot
f1000.—
aan toonder,

TOT DE KOERS VAN. 101pCt. .

Ondergetekenden berichten, dat aandeelhouders, die van het aanbod van gewone aandelen gebruil wensen
te maken, hun aanvragen dienen in te leveren op

WOENSDAG 21 NOVÉMBER 1951,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

te AMSTERDAM ten kantore vm de

te ROTTERDAM ten kantoren van de

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

Heren PIERSON
&
Co.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

Heren HOPE & Co.

INCASSO-BANK N.V.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
INCASSO-BANK N.V.

te ‘s-GRAVENHAGE ten kantore van de

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.ij.
Heren HELDRING
&
PIERSON

N.V. Bankierskantoor van LISSA & KANN

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.


S

INCASSO-BANK N.V.

S

alwaar tevens de inschrijving op bovengenoemde obligatiën op gelijke datum wordt opengesteld,

een en ander op de voorwaarden .van het pr9spectus dd. 12 November 1951.

Prospectussen en aanmeldingsförmulieren respectievelijk inschrjvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij
de inschrjvingskantoren.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

PIERSON & Co.

HOPE&Co.

.

AMSTERDAMSCHE BANÏN.V.
Amsterdam, 12 Novémber 1951.

INCASSO-BANK N.V.

t

ALLE
voordelen

1′

AMAIN[

ØB(

van een

PENSIOENREGELING

voor Uw personeel

verkrijgt U

bij

£

snel en gratis

gedegen adviezen

en

doorlopend
EEN GOEDE SERVICE
N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING

Nieuwe Spiegelstraat 17. . Amsterdam •
Telefoon 63272

Besloten familie-vennootschap

(ongeveer 1000 man)

in m:dden-Nederla,d vraagt

Economisch Drs,
Accountant

of
Assistent-Accountant

die in staat
is,
in nauwe samenwerking
met de Directie, de
bedrijfieconoinirehe
bewaking en analyse
van het gehele
bedrijf te verzorgen.

Candidaten moeten, behalve over
een economische opleiding, over ruime
administratieve scholing en
ervaring beschikken.
Leeftijd 30 – 40 jaar.
De directie acht deze functie van
vitale betekenis e.n biedt daarom
aan de juiste man een levenspositie.
Discretle verzekerd.

••.•

Sollijitat:ee, mee de pen geschreves en met
vermelding van volledige antecedenten,
odet hivoeg:ng van recente pasfoto, re rfthsen ee H 12 Reclame en


Ildvereentiehe,reau Van Maanen,
O
Z. Voorburgwal 225-227, Amsterdam-C.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonsn, RoUerdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
r, Universiteitstraat, Cent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per poot, voor Nederland f
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Ban que de Commerce te
Brussel of op haar Belgische ,postgirorekening no
260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/26,—,
overige
ianden
/o8,—
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

u

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

AIWERTENTIES.

Alle
correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven zz, Schiedam (Telefoon
69300
toestel
6).
Advertentie-tarief /
0,43
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” /
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administroiié behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs,

Auteur