ECONOMISCH
7
STATISTISCfIE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
36E
JAARGANG
WOENSDAG 3 OCÏOBER 1951
No 1794
1
COMMISSIE VAN REDACTIE
Cli. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris. A. de Wit.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Dezer dagen
,,oleamet opera perdidi”, ‘t is olie en moeite verspeeld,
zoals de papegaai zei, die in zijn sØreken Caesar niet genoeg
behaagde. Men kani het hem in Groot-Brittannië voorals-
nog nazeggen, al is thans de Veiligheidsraad als arbitrage-
commissie genodigd.
Desondanks zou de Perzische Premier met vrucht zijn
klassieken kunnen nazien. Er staat in Herodotus een be- –
langwekkend verhaal over koning Croesus, die door
een misverstand de zelfstandigheid van zijn rijk verloor.
Een orakel had hem verkondigd, dat zijn aanvallen een
groot rijk ten gronde zouden richten; hij vergiste zich in
de interpretatie: Op wat langere termijn kan men over
Perzië dezelfde afloop bevroederi.
De orakels.-werken voort; thans zijn de nieuwe loons-
verhogingen in Frankrijk, en de aansluitende prijsver-
hogingen een bron tvan mededelingen over devaluatie.
Ontkend als deze geruchten zijn, blijven zij een aanwijzing
voor de nervositeit over de labiliteit van de wereld economie.
Begint de hoogconjunctuur te vertragen?De indexcijfers
–
van dé industriële productie in Nederland zijn de laatste
maanden meer teruggelopen dan alleen op grond van het seizoen was te verwachten; de werkgelegenheidscijfers –
die niet tot dezelfde datum reiken – liggen nog steeds zeer
,
gunstig. Het proces van de druk der militaire uitgaven en
hun dekking, waarover zoveel wordt gesproken, begint
aan de consurnptiezijde te werken; het zou belangwekkend
zijn te weten, hoever aan de productiezijde reeds com-
•
pensatie door militaire opdrachten is gevonden.
Zoals men ook gaarne zou weten, hoe men zich voelt
op het Internationale Monetaire Fonds, nu na lange terug-
houding de verhoging van de prijs voof bewerkt goud is
toegestaan’ Begrijpt men de berichten goed, dan zal de
bewerking, die het daarvoor in aanmerking komende goud
ondergaat, niet veel werkgelegenheid scheppen. Degenen
• die de hoge prijzen voor goud over hebben, zullen het waar-
schijnlijk ook niet om redenen van kunstnijverheid ver-
zamelen. Het Internationale Monetaire Fonds echter is weer
een stap dichter bij de rol van Cassandra, de niet gehoorde
profetes. –
Gaarne .zou men weten, hoe te denken over de Oost-
Duitse voorstellen aan West-Duitsland, over de plotse- –
linge opruiming van versperringen aan de grens van Oost-Berlijn en het ophouden der wapenstilstandsbesprekingen op Korea. Zelfs de hogepriester van het orakel van Delphi
zou zich waarschijnlijk op ‘t ogenblik incompetent ver-
klaren als redacteur buitenland op te treden. Zeker als
hem tezelfdertijd opdracht werd gegeven, af te wegen, hoe de reactie in Duitsland op de voorstellen der Grote
Drie zal zijn en om te peilen, wat de toegezegde herziening
van het vredesverdrag met Italië voor de gsteshouding
van dat land kan betekenen.
Er wordt druk met olie gewerkt; of het olie op het
vuur of olie op de golven zal blijken, blijft raadselspel.
Het ,,Festiyal of Britain” is voorbij.
Assistent-redacteur
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË
J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. – Vandeput’te; F. Versichelen.
Recente ontwikkeling en perspectief van Indo-
nesië’s buitenlandse handel
door Dr J. H.
Spiegelenberg ………………………732
1
.
Beperkte toepassingsmogelijkheden van de be-
rekeningen van het nationaal inkomen
door
Drs J. H. van Holihe tot Echten ……….735
De nationale rekeningen van Nederland
door
Dr Ph. J. Idenburg ………………….738
London Letter
door Henry Hake …………740
Boekbespreking:
Dr H. C. Wallick: Monetary problems of an
export economy, bespr. door Prof Dr H. M..
H. A. van dr Valk …………………741
Aantekening:
–
De Amerikaanse betalingsbalans na Korea
742
Geld- en kapitaalmarkt ………………..
743
Statistieken:
Bankstaten ………………………….
744
1
IS SO C11T I E’ CASS A.!
KASSIERSINSTEILING
OPGERICHT IN 1806
111
R.
MEES & ZOONEN.
ANNO 1720
HEERENGRACHT 179 1 AMSTERDAM.0
MIT
SLIKKER VEER
DYNAMOS MOTOREN INSTALLATIES
1
824.
Nederlandsche
Handel-Maatschappij, N.V.
DEV!EZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
Meer dan 100 kantoren
in
•
Nederland, Azië en Oost-Afrika
•
ALLE
BANK-,
EFFEÇTËN-
EN, ASSURANTIEZAKEN
Ook voor Beschikbare’ Krachten Is eei annonce In
,,Economisch-Statlstlsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst
‘S
Maandags in ons
bezit
Is, kunnen, plaatsruimte voorbehoudeû, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
730
‘S
•
Bankiers
&
Assu’rantie-Makelaars
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
EERSTE’ NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen invaliditeit ,N.V.
Aanpassing
van ondernemingspensioen- en
spaarfondsen aan de (komende)
nieuwe wettelijke bepalingen
•
Kantoor:- Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 – 5346
Fa. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
,Corns. v. d. Llndenstraat 22
Koninklijke
Amsterdam-Z.
– Tel.
25410
Nederlandsche
Onufli. Verzekeringsndv.
LOD. S. BEUTII
BoekdrukkeriJ
H. A. N. Roelunts
deskundige Ier zake van:
Pensioen-voorzieningen
Schiedam
voor staf en personeel
Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondsen
AD VER TEER
INDE
Öoh voor U van Beland!
Het ,,Netherlands Trade Bulletin”
verschijnt vanaf October met 26
nummers,
afwisselend een Franse en een Engelse
uitgave, welke op efficiënte wijze in het
buitenland zullen worden verspreid. much-
tingen betreffende het jaarprogranima,
tarieven enz., worden U gaarne verstrekt.
Wend U tot:
KON: NED. BOEKDR. H.A.M. ROELANTS
Postbus 42 – Schiedam.
1
3 October.1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
731
‘
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Dr J. H. SPIEGELENBERG, Recente ontwikkeling en
perspectief van Indonesië’s buitenlandse handel.
De zeer grote eenzijdigheid van Indonesië’s huidige
export of m.a.w. het feit, dat, met uitzondering slechts van de
rubber (en meer in het
bijzonder
van de vôor prijs-
fluctuaties zo gevoelige bevolkingsrubber), de export van
Indonesië tot dusver kwantitatief nog maar zeer ten dele
en
1
zeer moeizaam op gang kwam – zodanig zelfs, dat
(exclusièf aardolie) thans, zes jaar na het einde van de
Japanse overheersing, de totale geëxporteerde hoeveelheid
nog niet eens de helft van de vooroorlogse heeft bereikt
moet tot grote bez7orgdheid
1
t.a.v. de verdere ontwikkeling
nopen. Een meer
blijvende
omkeer in de thans voor een land als Indonesië op zichzelf nog steeds uitzonderlijk
gunstige wereldprijsconstellatie zou dit land in
•
wel zeer
gevoelige mate treffen op een van zijn meest kwetsbare
en essentiële punten: zijn exportpositie. Daar komt nog
bij, dat die positie door de heersende kostprijsinflatie
(waarvoor het gestegen wereldprijspeil slechts een ge-
deeltelijke en in verschillende gevallén reeds niet meer
toereikende coipensatie biedt), waarvan men het eind•
moeilijk op korte termijn kan verwachten, ook van binnen-uit in ernstige en voorshands slechts nog toenemende mate
wordt bedreigd. Ook d& invoer bleef naar gewicht tot
dusverre nog aanzienlijk bij de vooroorlogse ten achter.
Er is evenwel sedert begin van dit jaar een opwaartse
tendentie waarneembaar. Het lijkt niet onaannemelijk,
dat de import als totaliteit reeds veel dichter tot de voor
–
oorlogse zou zijn genaderd, ware het niet, dat dé door-
stroming” van de aangevoerde goederen in zeer aanzien-
lijke mate had gçstagneerd. Sédert enige tijd legt de import-
handel een zekere aarzeling (en daarnaast ook een apert
onvermogen) aan de dag om grote bestelposities in te
nemen. Schr. verwacht, dat de (statistische) export-
opbrengst over het tweede halfjaar 1951 (aanmerkelijk)
bij die over het eerste halfjaar ten achter zal blijven.
Drs J. H.. VAN HOL fHE TOT ECHTEN, Beperkte toe-
passingsrnogeljkheden van de berekeningen van het
nationaal inkomen.
De veronderstelling, dat de uitkomsten van de bereke-ningen omtrent de verdeling
van
het nationaal inkomen
aanwijzingen zouden kunnen opleveren voor het bepalen
van de grote lijnen der loonpolitiek, is op het eerste gezicht
niet verwerpelijk. Er zijn echter bedenkingen. Deze be-
treffen niet zozeer deberekeningen zelve, doch het gebruik,
dat er van wordt gemaakt. In tweeërlei opzicht behoort
met deze berekeningen voorzichtigheid te worden be-
tracht. In de eerste plaats bestaat twijfel, of de berekende
quantitatieve verschuivingen wel een juist beeld geven van
de werkelijke verschuivingen tussen de inkomensgroepen.
In de tweede plaats moet het voorbehoud worden gemaakt,
dat cijfers en verhoudingsgetallenniet voldoende zijn voor
de beoordeling van de berekende verschuivingen. Poogt
men te komen tot een beoordeling van de bruikbaarheid
van de berekende verschuivingen tussen de collectieve
groepsinkomens voor doeleinden van economische en
sociale politiek, dan stuit men op enige moeilijkheden.
Deze moeilijkheden licht schr. toe aan de hand van een
berekening van de heer J. C. Wijnmaalen, gepubliceerd
in ,,E,-S.B.” van 25 Juli jl.
Dr Ph. J. IDENBURG, De nati,nale rekeningen van Neder-
land.
In ,,E.-S.B.” van 1 Augustus 1951 heeft Prof. Dr J.
B. D. Derksen de theoretische grondslagen en de gevolgde
berekeningsmethoden van de onderzoekingen over de
nationale jaarrekeningen van Nederland (C.B.S.-publicatie:
,De nationale jaarrekeningen: doeleinden, problemen,
resultaten” – no 8 der Monografieën van De Neder-
landse Conjunctuur) aan een critische bespreking onder-
worpen. In dit artikel gaat Drldenburg in op de beschou-
wingen van Prof. Derksen.
SOMMAIRE –
Dr J. H. SPIEGELENBERG, Le développement récent et
les perspectives du commerce extérieur de l’Indonésie.
Le développement ducommerce extérieur de l’Indonésie
inspire toujours des soucis â cause de la limitation de la
gamme actuelle de ses produits d’exportation; en effet, A l’exception du caoutcffouc, l’exportation indonésienne ne
s’est rétablie qüe partiellemént, maigré les efforts énormes.
Ceci est tellement .vrai, qu’après les six années écoulées
depuis la fin de l’occupatibn japonaise, le total de l’expor-tation n’a même pas encore atteint la moitié de la quantité
d’avant guerre, sauf en ce qui coricerjie l’industrie pétrolière.
Un renversement plus définitif de la constellation mondiale
des prix, actuellement toujours bien en faveur de l’Indoné-
sie compromettrait gravement le secteur exportation de ce pays. En outre l’inflation que subissent actuellement
-les prix de revient et dont on nepeut pas prévoir la fin
dans un proche avenir, constitue une autremenace grave et qui réside â l’intérieur.
Drs J. H. VAN HOLTHE TOT ECHTEN, Les possibilités
restreintes pour utiliser les calculs du revenu national.
L’hypothèse que les résultats des calculs concernant la
répartition du revenu national fourniraient des indications
pour déterminer les grandes lignes de la politique des salai-
res n’est pas sans mérite. Toutefois ii y a des objections.
Celles-ci ne visent pas les calculs mais plûtot les applica-tions. 11 faut agir avec prudence et cda pôur deux causes. Premièrement on doute si les glissements quantitatifs cal-
culés donnent ijne in)age nettè des glissements réels qui se sont produits entre les groupes de revenus. Deuxièmement
il faut formuler des réserves quant â la valeur des chiffres
et des indices pour juger des glissements calculés. Lorsqu’on
essaie de juger de la pössibilïté d’utiliser les calculs des
glissements entre les groupes de revenus par rapport â la
politique économique et sociale, on éprouve des diffictiltés
qui sont traitées par l’auteur â l’aide des calculs établis
par mr J. C. Wijnmaalen et publiés dans l’.,E.-S.B.” du
25 juillet dernier.
Dr Ph. J. IDENBURG, Les comptes nationauxdes PaysBas.
Dans l’,,E-S.B.” du Ier août dernier le Prof. Dr J. B.
D. Derksena examiné les bases théoriques et les méthodes
de calcul appliqués par le ,,Centraal Bureau voor de
Statistiek” pour établir les comptes annuels nationaux des
Pays-Bas. Dans cet article l’auteur trait de 1′ étude du
–
Prof. Derksen. – –
732
‘
ECONOMIScH-STA ISTIScHE BERICHTEN
3 October 1951
Recente gntwikkeling en perspectief van Indonesië’s
buitenlandse handel
Onlangs publiceerde de heer Mr G. P. A. Gussenhôven
in dit blad’)een belangwekkend artikel nopens de waar-
.schijnlijké ontwikkeling van de hardelsbalans van Indo-.
nesië in het lopende jaar. Hij baseerde zich daarbij o.a.
op de feitelijke ontwikkeling van de in- en ‘uitvoer in de
eerste vier maanden van dit jaâr. Nu inmiddels ook de
gegevens over de maanden Mei en Juni bekend zijn gewor-
den, lijkt het dienstig om, in aansluiting op het betoog,
van Mr Gussenhoven, de feitelijke ontwikkeling van
Indonesië’s in- en uitvoer wat nader te analyseren. Daarbij
zullen speciaal de exportcijfers nader in beschouwing wor-
den genomen; als voor andere typische grondstoffen-
producerende en -exporterende gebieden geldt voor Indo-
nesië, dat zijn export beslissend is voor zijn welvaart.
De export.
Gaf de Indonesische export in het eerste kwartaal van
dit jaar reeds een recordopbrengst- ad R- 722 mln te zien –
(als alle liierna volgende bedragen exclusief aardolie en producten daarvai’ en exclucief deviezencertificaten), in
het tweede kwartaal werd deze ‘nog aanmerkelijk overtrof-
fen; toen bedroeg de opbrengst nl. R 1.280 mln. Totaal
eerste halfjaar 1951 derhalve rond R 2 mrd, waardoor het
totaal voor het gehele jaar 1950 – iets meer dan R 2,2
mrd – reeds tot op minder dan 10 pCt werd bereikt
(vgl. onderstaande tabel). –
Uitvoer cxci. aardiiemaatschappjjen.
waarde in mln gld/ru,p.
gewicht x, 1.000 ton
1
totaal , maandgem.
totaal
maan dgem
1938
……………
P524
4.927
411
1947 ……………277
23
.
442
37
1948
………………
780
65
1.336
III
1949
…………..
..
..1.065
89
1.957
163
1950
……………
2.203
184
2.306
192
Ie halfj,1951
. .
2.002
334
1.220
203
Het is dan ook nu wel’reeds zeker, dat het thans kpende
jaar een nog aanzienlijk grotere totale uitvoerwaarde te
zien zal geven dan
1950,
zulks temeer nog omdat het tweede
halfjaar voor verschillende exportproducten (o.a. palmolie,
koffie, tapioca, kapok) .seizoenrhatig gunstiger pleegt te
zijn dan het eerste halfjaar. –
Deze stelling is geoorloofd ondanks het feit, dat in-
middels ook enkele factoren zich in toenemende mate
(zijn) gaan doen gelden, die een niet geringe bedreiging
inhouden zowel voor Indonesië’s actuele als voor zijn
potentiële exportvermogen. Op deze factoren komen wij
hieronder nog nader terug. Desondanks echter mag thans
wel reeds worden gesteld, dat een totale (statistische)
exportopbrengst van op zijn minst 3 milliard deviezen-
rupiahs voor dit jaar alleszins bereikbaar lijkt.
Men dient bij een beoordeling van de door het Centraal
Kantoor voor de Statistiek gepubliceerde exportcijfers en bij een vergelijking zowel van voor- en na-oorlogse
als van op verschillende perioden betrekking hebbende
na-oorlogse cijfers attent te zijn op enkele statistisch-
technische punten, die geen.algemene bekendheid genieten
en waarop hier daarom voor de. goede orde met een enkel
woord’ mogeworden ingegaan (een en ander geldt mutatis
mutandis evenzeer voor ‘de gepubliceerde invoercijfers).
– Terwijl het waarnerningsgebied van de statistiek van
Indonesië’s buitenlandse handel v65r de oorlog het gehele
‘)
,,E.-S.B.” dd. 8 Augustus 1951..
territorium van Indonesië omvatte— met uitondering
slechts van de vrijhaven – Sabang -, werd na de oorlog
en vôér de souvereiniteitsoverdracht alleen de (in- en)
uitvoer van de zgn. ,,federale gebieden” door het C.K.S.
geregistreerd. Dit bezwaar is evenwel toch weer minder
groot dan het lijkt, omdat ni. in laatstbedoelde jaren de
– niet zeer omvangrijke – uitvoer van de’toenmalige
Republiek van Djocja (evenzeer als de invoer daarheen)
in feite voor eei groot deel via de ,,federale” havens plaats-
vond.
In de tweede plaats is de waarde-statistiek van de uit-
voer voor allerlei producten niet gebaseerd op de feitelijk
gerealiseerde (fob-)prijzen, ‘maar op door de Overheia
eenzijdig gefixeerde zgn. ,,douanë- of entrepôtwaardn”.
Weliswaar wordt bij de vaststelling en periodieke her-
ziening dezer waarden enigermate (zoveel mogelijk) aan-
sluiting gezocht bij de wereldmarktprijzen, maar op een
bëpaald moment en ôp korte termijn kunnen er toch
vrij aanzienlijke, verschillen bestaan tussen beide groot-
heden. Ook dit doet een voorzichtige hantering, van de
gepubliceerde opbrengstcijfers geboden zijn. Dit geldt met
name ifi een tijd van aanzienlijke prijsfluctuaties, vermits
de douanewaarden over het algemeen eens per kwartaal
worden vastgesteld.
In de derde plaats zijn de onnauwkeurigheid (onvolle-
digheid) van de gepubliceerde cijfers en de vertraging in de
verwerking van de douanedocumenten de laatste’ tijd een
toenemend euvel gebleken. Hierdoor heeft vergelijking
van maand- of zelfs van kwartaalcijfers (die dikwijls zeer
aanzienlijke correcties op vorige maanden- resp. kwar-
talen b’ehelzen) nauwelijks nog zin. Dit bezwaar wordt
uiteraard – met name ook wat de factor van de bedoelde
vertraging betreft – kleiner, naarmate men langere peri-
oden in beschouwing neemt en vergelijkt.
Beziet men nu de door het C.K.S. gepubliceerde cijfers
wat nader, dan blijkt, dat de bijzonder fraaie exportcijfers
van het eerste halfjaar 1951 t.o.v. die van het voorgaande
halfjaar geheel te danken waren aan de bij voortduring
(althans volgens de uitvoerstatistiek) gunstige prijsont-
wikkeling voor Indonesië’s voornaamste uitvoerprqducten:
hoewel de export (excl. aardolieproducten) naar gewicht
vrijwel gelijk-bleef – of, om precies te zijn,’ zelfs ruim
34 pCt kleiner was -, nam de.totale uitvoerwaarde toe
met liefst R 488 mln of ruim 32 pCt. De gemiddelde
maandelijkse uitvoer beliep: –
Ie halfj. 1950 R 117,1 mln 173,6 mln kg
2e
1950 R 252,3
210,5
le ‘ ,, 1951 R 333,7
203,3
Ter bereiking van het hierboven genoemde jaartotaal
voor 1951 ad 3 milliard,,rupiahs zou in het tweede half-
jaar maandelijks gemiddeld voor niet meer dan R 170
mln behoeveh te worden geëxporteerd, dus slechts onge-
veer de helft van het maandgemiddelde eerste halfjaar.
Uitgedrukt in procenten van de uitvoer in het eerste
halfjaar 1950 bedroeg’de export:
–
2e halfj.
1950.
le halfj. 1951
‘naar gewicht
121 pCt
117 pCt
naar waarde
215 pCt
285 pGt
In hetgeen wrd opgemerkt nopens de mérites van
de door het C.K.S. gepubliceerde êxportcijfers vindt
men reeds de voornaamste aanknopingspunten (het in-
3October 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
733
stituut der ,,douanewaarden”, de vertraagde aanpassing
van die waarden, alsmede de vertraagde verwerking der
douanegegevens) voor de verklaring van de schijnbare
–
tegenspraak tussen deze divergente ontwikkeling van uit-
voergewicht en uitvoerwaarde en het feit, dat de wereld-
marktprijzen voor enkele van Indonesië’s voornaamste
exportproducten in het eerstè halfjaar 1951 een zeer
gévoelige daling ondergingen. Hoewel dit laatste van alge-
mene bekendheid is, moge toch een enkel cijfer ter.’ïllus-
tratie worden gegeven:
Rubber
c
opra
Tin
The
.Sheets
T
1
Londen
r-
./IO
ton
MediumBOl
Singapore
£Ilt
,,
ong
Colombo
Str.$cts/lb
(maandgem.)
Rps/lb’
1951
uit. Januari
213,
1275
1.230
2,35
Februari
226
1424
1.470
2,20
•Maart
2144
1245
1.318
–
April
894
117
1.207
1,92
149
95
1.136
1,78
Mei
…………
145
92
983
1,70
Juni
…………
Juli
……….
143J
92
874
1,75
Blijkens onderstaande cijfers spelen de ondérhavige vier
produ6ten momenteel wel een zeer voorname rol in de
export van Indonesië (waarde in mln guldens resp. dcvie-
zenrupiahs):
1938
Ie.halfj.
2e halfj.
le halfj.
1950
1950
1951
Rubber ……….
155,6
278,2
8746
1.287,1
Copra ………..
.
.
…39,2
94,0
115,3
188,4
Tin (erts)
34;4
98,5
83,5
133,5
Thee
…..
.
……
..56,9
35,3
66,8
71,2
Totaal dezer
4 pro-
ducten
286,1
506,0
1.140,2
1.680,2
Id. in pCI van totale
export cxci aard-
–
olie
, …… . …..
.
54,6
72,0
75,3
83,9
Uit bovenstaand staatje blijkt derhalve, dat indonesië
in zijn export
–
en daafmede dus voor zijn deviezen-
inkomsten
–
langzamerhand in beangstigende mate af-
hankelijk is geworden van de vier belangrijkste producten:
in het laatste halfjaar leverden zij tezamen liefst 84 pCt
van de totaleexportopbrengst (minus de aardolie, die,
zoals bekend, momenteel nog steeds geen deviezen aan
het.land geeft).
Uit de.ondervolgende tabel blijkt voorts, dat van dèze
vier producten er nog weer één
–
t.w. de rubber
–
in
het bijzonder bepalend is vo’br deze eenzijdigheid van de
export: dit product leverde het laatste halfjaar bijna
2/3
van de totale exportopbrengst! Zijn aandeel is daarmede
meer dan verdubbeld in vergelijking met 1938.
–
Procentueel aandeel in
totale
uit voerwaarde
(cxci. aardolie).
–
1
Rubber
Copra
Tin (erts)
1
Thee
1938
….. .
……
.29,7
7,5
6,6
10,9
le halfj. 1950
….
39,6
13,4
14,0
–
5,0
2e halfj. 1950
….
57,8
–
7,6
5,5
‘
4,4
Ie halfj. 1951
….
643
9,4
6,7
3,6
–
Copra en tin(erts) bevinden zich relajief weer ongeveer
op het vooroorlogse peil, terwijl de thee nog steeds ver
daaronder blijft. Minder dan enig ander product (met uit-
zondering slechts van kinabast/kinine en aanvankelijk ook
van bevolkingsrubber) blijkt de thee (dan) ook te hebben geprofiteerd van de stijging van het wereldprijspeil t.o.v.
1938. De grootste ,,profiteurs” waren ten deze pepér,
koffie, vezels, palmolie en copra.
–
Na de voorgaande meer algemene beschouwingen
thans nog een enkel woord over de voornaamste producten
afzonderlijk.
–
Reeds bleek hierboven, dat het totale uitvoerbeeld m
het eerste halfjaar 1951 in nog sterkere mate dan tevoren
werd beheerst door de
rubber.
De export van de onderne-
mingsrubber bleef weliswaar rond 12.000 ton ;onder die
van het tweede halfjaar 1950, maar die van bevolkingsrub-
ber wist zich op het recordpeil van 296.000 ton te hand-
haven. Totaal werd uitgevderd 375.000 t’on tegen 387.000
ton in het vorige ha1fjaar en 268.000 ton in de overeen-
komstige periode van 1950 (in het gehele jaar 1938 320.000
ton). Het ligt in de lijn der verwachtingen, dat de rubber-
uitvoer overhet tweede halfjaar 1951 op een (aanmerkelijk)
–
lager niveau ial komen te liggen: naar de waarde o.a.
iri
verband niet de vertraagde doorwerking van de daling
van de wereldmarktprijs in de ,,douanewaarde”; naar
hoeveelheid o.a. door het feit, dat de afvoer vah rtibber
(en andere droge producten) in verschillende havens in
toenemende mate wordt bemoeilijkt door de heersende
•
congesie, welke met name in Belawan zelfs reeds heeft
geleid tot een vrijwel volledige stopzetting van die afvoer
in de maand Augustus, hetgeen op zijn beurt uiteraard
ook weer de waarde van de rubberuitvoer nadelig be-
invloedt, ook al betreft hef-hier ten dele alleen
een
ver-
schuiving in de tijd. Niet onvermeld mag ook blijven,
dat in verschillende bevolkingsrubberstreken reeds duide-
lijk symptomen aan de dag treden van vet
–
mindering van
de tap, aangezien deze minder (exorbitant) lucratief is
geworden dan hij tot voor enkele maanden was. Niettemin
zal de ntbber voorshands nog wel bij uitstek de
–
kurk
blijven; waarop de (export)economie van dit land drijft.
De export van copra bereikte in het laatste halfjaar een
recordpeil: volgens het C.K.S. werd ruim 181.000 ton
uitgevoerd (daarin was echter voor Juni een zeer onvol-
ledig cijfer
–
ni. slechts _6.400 ton
–
begrepen), d.i.
omstreeks 40.000 ton meer dan in elk der beide vorige
halfjaren. Voor het tweede halfjaar lijkt een export van
minstens, gelijke grootte alleszins bereikbaar. Het peil van
1938 (565.000 ton) zou ookdaarmede echter nog lang niet
zijn bereikt. De waarde van de copra-export zal, ook bij
gelijke hoeveelheid, in het tweede halfjaar stellig lager
komen te liggen, al weer in verband met de verlaging van
de statistiekwaarde (de ‘Coprastichting verlaagde sedert
het begin van deze periode reeds tweemaal
–
t.w. per
‘1 Augustus en per 15 September
–
haar opkoopprijzen
/
zeer aanzienlijk).
–
De export van
liner.ts handhaafd& zich op het al sedert
enkele jaren geldende niveau van 22 â 23.000 ton per
halfjaar. Er is geen reden om
ten
deze voorde nfaste toe-
komst een belangrijke wijziging te verwachten. Zoals be-
kend is, aansluitend op de welhaast calamiteuze prijsval,
die het twëede kwartaal voor tin .te zien gaf, er sedert en-
kele weken weer een zekere kentering waar te nemen,
die wellicht
–
met name ook in verband met de moge-
lijkheid,,dat Amerika eerlang zal moeten besluiten wederom
tot aankopen over te gaan
–
een periode van hernieuwde,
hoewel rustiger prijsstijging zal inluiden. indonesië zou
hiermede uiteraard slechts gebaat zijn.
De export van
tabak
–
het naar de waarde dan volgende
product
–
bedroeg in de verslagperiode reeds weinig
minder dan in het gehele jaar 1950: uitgevoerd werd een
hoeveelheid van 10.500- ton (geheel 1950 12.400 ton) ter
waarde van R 79,7 min (geheel 1950 R’ 80,7 mln). Met
dat al bleef de tabaksuitvoer nog steeds ver beneden het
peil van 1938 (50.300 ton). Het perspectief laat zich al
–
evenmin weinig gunstig aanzien: als in verschillende an-
dere belangrijke cultures -(met naar het wil voorkomen
de rubber, tot, op zekere hoogte, nog slechts als uiton-
dering) is er volgens ondernemerskringen met name ook
in de tabak geleidelijk aan een niet geringe wanverhouding
ontstaan tussen kosten en opbrengst, welke
–
naast andere
factoren (waaronder de onzekerheid t.a.v. aard en duur
der. agrarische rechten)
–
in Dcli van de vraag, of het nog
wel verantwoord is de productie op de oude voet voort
te zetten, bereids een acuut probleem schijnt te hebben ge-
maakt. Aan de Besuki-tabakscultuur, die reeds voor de
oorlog in een moeilijke positie verkeerde, werd door het
afbranden eind vorig jaar
va
~
rl
ettelijke hangloodsen eèn
:I
734
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 October 1951
welhaast onoverkomelijke klap toegebracht. De recente,
zeer aanzienlijke grondhuurverhogingen zijn al evenmin
bevorderlijk voor een enthousiaste hervatting van een ook
overigens nauwelijks nog rendabele productie.
Opgemerkt werd reeds, dat ook de
thee-export
zijn voor-
oorlogse omvang nog bij lange na niet heeftbereikt. Toch
is het écart hier reeds aanzienlijk kleiner dan bijv. voor
tabak. Tot en met de verslagperiode gaven de exportcij-
fers bovendien een opmerkelijk en verheugend accres te
zien. Helaas lijkt de mogelijkheid niet uitgesloten, dat
deze ‘ontwikkeling op Vrij korte termijn tot een einde zal
komen of dat zij op zijn gunstigst nog slechts in verzwakte
mate voortgang zal vinden. Zoals bekend toch heeft de
zorgwekkende rendabiliteitspositie van de theecultuur
ondernemers onlangs aanleiding gegeven, zich met een ver-
zoek om steunmaatregelen tot de Regering te wenden,
welk verzoek evenwel – wat het voornaamste punt betreft
– inmiddels werd afgewezen Een. eventueel gedeeltelijke inkrimping van de theecultuur (als waartoe verschillende
maatschappijen reeds hebben besloten) zal uitraard ook
de export nadelig beïnvloeden.
De export van
suiker
heeft niets meer om het lijf en de
tekenen laten voorshands ook bij de meest optimistische.
beoordeling geen ruimte voor de veronderstèlling, dat
het Indonesië zou gelukken, zijn eertijds zo belang’rjke aan-
deel in de wereldsuikervoorziening binnen afzienbare tijd
ook fliaar fractioneel te hernemen. ‘De aanvankelijke
productierarning voor dit jaar van 550.000 ton moest reeds
aanzienlijk worden teruggebracht, o.a. in verband met de
zeer ernstige riétdiefstallen en -branden en de tot voor
kort geheerst hebbende .arbeidsmoeilijkheden (weigering
tot het verrichten van overwerk, slowdown-acties e.d.),
waaraan echter inmiddels door ingrijpen van overheidswege
een einde is gekomen.
Wat de overige, naar waarde nog steeds bçtrekkeljk
.belangrijke, producten betreft zij volstaan met de opmer-
king, dat de C.K.S.-cijfers over het eerste halfjaar een,
seizoensfactoren in aanmerking genomen, op zichzelf
niet onbevredigend beeld te zien gaven voor. tapiocapro-
ducten, koffie, vezels en kinabast/kinine. Minder bevredi-
gend
wal
het exportverloop voor palmolie, kapok en peper.
Van al deze producten blijft de export (naar hoeveelheid)
overigens nog zeer ver bij de vooroorlogse ten achter,
over het algemeen ook weer zonder dat bepaalde redenen
zijn aan tewijzen, waarom op korte termijn een keer ten
goede zou mogen worden verwacht; in algemene zin zou
men helaas eerder het tegendeel moeten verwachten.
Wanneer men uit het voorgaandé een algemene
conclusie
zou willen trekken, zou dat n.h.v. dezef moeten zijn, dat
de zeer grote eenzijdigheid van Indonesië’s huidige export
of m.a.w. het feit, dat, metuitzondering slechts van de rub-
ber (en meer in het bijzonder van de voor prjsfiuctuaties
zo gevoelige’ bevolkingsrubber), de export van Indonesië
tot dusver kwantitatief nog maar zeer ten dele en zeer
moeizaam op gang kwam – zodanig .zelfs, dat (exclusief
aardolie) thans, zes jaar na het einde van de Japanse
overheersing, de totale geëxporteerde hoeveelheid nog
niet eens de helft van de vooroorlogse heeft bereikt –
tot grote bezorgdheid t.a.v. de verdere ontwikkeling moet
nopen: een meer blijvende omkeer in de thans voor een
land als Indonesië op zichzelf nog steeds uitzonderlijk
gunstige wereldprijsconstellatie zou dit land in wel zeer gevoelige mate treffen op een van zijn meest kwetsbare j
en essentiële punten: zijn exportpositie. Daar komt nog bij, dat die positie – naar hierboven terloops reeds werd
opgemerkt – door de hier te lande heersende kostprijs-inflatie (waarvoor het gestegen wereldprijspèil slechts
een gedeeltelijke en in verschillende gevallen reeds niet
meer toereikende compensatie biedt), waarvan men het
eind moeilijk op korte termijn kan verwachten, ook van
binnenuit in ernstige en voorshands slechts nog toenemende
mate wordt bedreigd.
De import.
Na de voorgaande nogal lang uitgevallen beschouwing
nopens de recente ‘ontwikkeling en het perspectief van
Indonesië’s export moge wat de import betreft – die
als ,,afhankelijk variabele”, in dit verband minder inte-
ressant is – worden volstaan met enkele korte opmer-
kingen, waarna tenslotte nog de resultante van beide
de handelsbalans – de aandacht vraagt.
Mr. Gussenhoven wees er in zijn eerder aangehaalde
artikel reeds op, dat de autoriteiten voor 1951 aanvankelijk
uitgingen van een importprogramnia van R 3.500 mln
(deviezenrupiahs) resp. R 2.800 mln; het eerste bedrag
stelde daarbij voor hetgeen wenselijk, het tweedè bedrag
hetgeen minimaal’noodzakelijk en tegelijk in verband
met de actuele en de te verwachtèn verdere ontwikkeling
van de deviezenpositie — ook mogelijk werd geacht. Op
grond van de cijfers der door het Deviezeninstituut voor
goederenimport afgegeven deviezenvergunningen (die
helaas niet voor publicatie beschikbaar zijn, maar waarvan
genoemde auteur, die betreffende de eerste vijf mâanden
van het kalenderjaar 1951 .vermeldde), achtte Mr bussen-
hoven realisatie van een import tot het gestelde bedrag
van R 2.800 mln wel mogelijk. Om verschillende redenen
meent schrijver dezes echter, dat deze raming te hoog ge-
grepen zal blijken te zijn en dat een raming voor de wer-
kelijke invoeren in 1951 van omstreeks R 2.200 mln niet
ver bezijden de realiteit zal blijken te zijn: Hierbij wordt er dan met name van uitgegaan, dat het havencongestie-
probleem dit jaar nog niet in belangrijk meerdere mate
tot een oplossing zal komen.
Blijkens onderstaande tabel bedroeg de invoer in het
eerste halfjaar 1951 in totaal (exclusief de invoer P – consump-
tiegoederen, grondstoffen, halffabrikaten en kapitaal-
goederen – door de oliemaatschappijen) R 936 mln of
gemiddeld per maand R 156 mln.
In voer excl. – aardoliemaarschappijen
1
waarde itt mln gld./rup.
1
gewicht x 1000 ton
totaal
maandgem.
totaal
maandgem.
ge?n 1936/41
432
36
1.662
139 1948
………………
.. .881
73
722
60
1949
…………..
1.291
–
108
1.146
96
1950
……………..
1.302
109
998
83
le halfj. 1951
936
156
562
94
Evenzetr als dat bij de uitvoer het geval bleek te zijn
bleef de invoér naar gewicht tot dusverre nog aanzienlijk
bij de voorlogse teh achter. Er is evenwel sedert begin van
dit jaar een opwaartse tendentie waarneembaar. Het lijkt
niet onaannemelijk, dat de import als totaliteit (dus af-
gezien van de samenstelling, die nog steeds vrij sterk af-
wijkt van die van voor de oorlog) reeds veel dichter tot
de vooroorlogse zou zijn genaderd, ware het niet, dat de ,,doorstroming” van de aangevoerde goederen met name sedert de jongste jaarwisseling in zeer aanzienlijke mate
had gestagneerd. Ten gevolge daarvan heeft zich geleide-
lijk aan in de grote havens – en vooral in Tandjong Priok
– een zeer grote hoeveelheid goederen opgestapeld. On-
langs waagden terzake kundigen een taxatie van deze
goederen o R 12 mrd. Hoewel aan dit
cijfer
uiteraard
geen exacte betekenis mag worden gehecht, geeft ‘het niet-
temin een aanwijzing voor de orde van grootte van het probleem, waar het hier om gaat.
Ter bereiking van de hierboven op R 2,2 mrd gëstelde
totale invoer in 1951 zou in het tweede halfjaar gemiddeld
per maand voor R 210 mln moeten worden ingevoerd,
d.w.z. door de douane verwerkt, dus eigenlijk ingeklaard.
Dit lijkt, gezien het verloop van de maandcijfers van het
eerste halfjaar, geen onmogelijke taak;
3 October 1951
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
735
I’°
mln rupiahs
I
x 1.000 ton
Januari
…………..
………….
.
106,4
56,7
Februari
…………
……. …..
..124,7
55,1
.
Maart
……………………….
.
179,7
109,7
April
.
……………………..
..149,9
79,2
Mei
………………………….
.
181,7
121,0
Juni
…………………………
.
192,8
140,7
–
Gingen-de autoriteiten bij de vaststelling van het im-
portprogramma 1951 (met de afgifte van deviezenvergun-
ningen waartegen vorig jaar October een- aanvang werd
gemaakt) nog uit van een gemiddelde levertijd van om-
streeks 3 maanden, geleidelijk aan is deze opgelopen tot
gemiddeld omstreeks 5 â 6 maanden (weswege naar ver-
luidt de afgifte van deviezenvergunningen voor invoer onder
het bedoelde programma in principe reeds per ultimo Juli
ji. – dus nalO maanden – werd gestaakt). Daardoor zal
een aanzienlijk deel van de tegen het invoerplan 1951 af-
gegeven vergunningen – die met name in de eerste maan-
den van dit jaar een recordpeil bereikten – eerst in-1952
tot realisatie komen, weswege de feitelijke invoer zich
ook zeg het eerste kwartaal 1952 nog wel op een gemiddeld
maandbedrag-van omstreeks R 200 mln zal kunnen hand-
haven (nog afgezin dus van de
mogelijkheid,
dat men
tegen die tijd-het probleem van de havencongesties wat
meer onder de knie zal hebben gekregen; te dien einde werd
•juist dezer dagen besloten, de voornaamste havens onder
eenhoofdige leiding met min of meer dictatoriale bevoegd-
heden te stellen).
Niet onvermeld mag echter
blijven,
dat sedert enige
tijd de importhandel een zekere aarzeling (en daarnaast ook
een apert onvermogen) aan de dag legt om grote bestel-
posities in te nemen en dat dan ook naar verluidt het be-
drag der afgegeven deviezenvergunningen
voor
goederen-
import’inmiddels aanmerkelijk gedaald is onder het begin
van dit jaar bereikte recordniveau.
Volgens een recente verklaring van importeurszijde
zouden verschillende importfirma’s – en niet uitsluitend
kleinere ,,newcomers” – sedert enkele maanden met em
–
stige moeilijkheden te kampen hebben; vele importeurs
zouden voorts mét zorg de toekomst tegemoet zien.
Terwijl – aldus in hetkort de-toelichting op deze ver-
klaring – vroeger de importeur over het algemeen een
vrij juist inzicht haçl in hetgeen de markt nodig had en
wat zij kon opnemen, is door 1. de grote toeneming van
het aantal importeurs en 2. de omstandigheid, dat impor-
teurs geen gegevens hebben tav. de hoeveelheid goederen,
die onder vigueur van de zgn. ,,free list” worden aange-
kocht, dit inzicht thans voor een groot deel teloor gegaan.
Dientengevolge waren importeurs er in vele gevallen,
tegen wil en dank, toe gedwongen, zonder een behoorlijke
voorafgaande marktanalyse bestellingen in het buitenland te plaatsen. De con gestie in de havens en de onveiligheid
in het binnenlandleidden dikwijls tot een opeenhoping
van goederen in bepaalde plaatsen of gebieden en daardoor
locaal tot een zwaar overvoerde markt (typisch vQorbeeld:
de passer-textiel, de zgn. ,,prints”).
,Daarnaast hebben allerlei feiten en maatregelen (o.a.
de lange levertijden, de instelling van het instituut der
deviezencertificaten, het §tandpunt van de fiscus, dat de
door de herwaardering van voorraden in verband met de
feitelijke devaluatie van de – rupiah verkregen boekwinst
onderhevig moet worden geacht aan de heffing van 40
pCt vennootschapsbelasting,’ de vervroeging – in Febru-
ari ji. – van het
tijdstip
van betaling der deviezencerti-:
ficaten) geleid tot’ een ernstige ondermijning van de cre-
diet- en liquiditeitspositie van de importhai’idel. Door de
congestie in de havens is bovendien de omloopsnelheid
van de goederen en dus van het bedrijfskapitaal van de
i mporthandel aanmerkelijk .vertraagd.
Al deze omstandigheden, in combinatie -nog met de on-
zekere en veelszins onoverzichtelijke internationale poli-
tieke situatie, hebben importeurs er inmiddels zoals gezegd
toe gebracht, de omvang van
–
hun nieuwe bestellingen
aanzienlijk terug te brengen.
De handelsbalans.
Zoals op:grond van een rec’ordopbrengst van de export
in het eerste halfjaar en daartegenover de nog steeds uit-
gebleven drastische oplossing van het havencongestie- –
probleem wel reeds was te verwachten, blijkt de handels- –
balans over de eerste helft van dit jaar een zeer groot actief
saldo -te hebben gelevérd, groter zelfs dan in het gehele jaar 1950. De
cijfers
zijn als volgt (in mln rupiahs, excl. –
deviezencertificaten en excl. aardoliemaatschappijen):
1
import
Export
Saldo
432
698
+
266
654
277
–
377
881
780
–
101
gem.
1936/41
………………….
1947
……………………..
1.291
1.065
–
226
1948
……………………
1949
………………….
1.302
2.203
+
901
1950
…………………
le
halfj.
1951
……………..
936 2.002
+
1.066
De hierboven vermelde taxatie van de in de havens
opgeslagen goederen7 op R 1,2 mrd, hoezeei ook slechts
bedoeld als een grove benadering, rechtvaardigt niettemin
de stelling, dat, zou de ,,doorstroming” van de uit het bui-
tenland aangevoerde goederen niet in zo ontzaglijke mate
hebben gestagneerd, er van het actieve saldo van de han-
delsbalans in de verslagperiode, de recordopbrengst van
de export ten spijt, niet zo heel veel zou zijn overgebleven;
hetzelfde geldt,.zij het in mindere mate, trouwens ook voor
het saldo van 1950, toen er nl. oik reeds van geleidelijk
toenemende congestie sprake was, -hoewel deze factor in
effect voor de handelsbalans toen waarschijnlijk nog werd overtroffen door een andere factor, t.w. de geringere aan-
voer uit het buitenland.
Het lijkt niet verantwoord, reeds nu een verwachting uit
te spreken t,a.v. de ontwikkeling van de handelsbalans
in het lopende tweede halfjaar. Wel zijn er zoals hierboven
bleek goede gronden om te verwachten, dat de (statistische)
exportopbrengst over het tweede halfjaar (aanmerkelijk) –
bij die over het eerste halfjaar ten achter zal blijven, maar
veel meer zal het eindresultaat kunnen variëren naar ge-
lang van de mate, waarin men het congestieprobleem tot
een oplossing zal weten te brengen.
Djakarta, medio September 1951.
J. H. SPIEGELENBERG.
Beperkte toepassingsmôgelijkheden van de berekeningen
van het natiönaal inkomen
Op het eerste gezicht is de veronderstelling, dat de uit-
komsten van de berekeningen omtrent de verdeling van
het nationaal inlkomen aanwijzingen zouden kunnen op-
leveren voor het bepalen van de grotè lijnen der loon-
politiek niet verwerpelijk. De loonpolitiek is immers een
systeem van maatregelen, dat mede ‘beoogt een billijke
verdeling van de koek onzer nationale welvaart te be-
vorderen. Indien zou
blijken,
dat dit nieuwste snufje der
economische wetenschap een betrouwbaar -inzicht zou – kunnen geven in de quantitatieve verschuivingen
–
tussen
de inkomens van verschillende bevolkingsgroepen, bijv.
tussen landboiw en industrie, tussen de productieven en
improductieven of tussen de loontrekkers en zelfstandigen,
dan zou deze vinding zonder bedenking als een aanwinst
van onze economische apparatuur kunnen worden be-
schouwd. Er zijn echter bedenkingen. Deze betreffen niet
736 ‘ .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICII TEN
3 October 1951
zo zeer de berekeningen zelve, doch het gebruik, dat er
van wordt gemaakt. En tweeërlei opzicht behoort o.i.
met deze berekeningen voorzichtigheid te worden betracht.
In de eerste plaats bestaat, zoal3 nader zal worden tocge-
licht, twijfel of de berekende quantitatieve verschuivingen
wel een juist beeld geven van de werkelijke verschuivingen
tussen de inkomensgroepen. .Jn de tweede plaats moet het
voorbehoud worden gemaakt, dat cijfers en verhoudings-
getallen niet voldoende zijn voor de beoordeling van de
berekende verschuivingen.
Teneinde onze bedoeling te verduidelijken wordt er aan
herinnerd, dat het nationaal inkomen wordt gedefinieerd
als de netto waarde van alle in Nederland voortgebrachte
goederen en diensten vermeerderd met het netto bedrag
van uit het buitenland ontvangerl inkomsten (exclusief
overzeese gebiedsdelen). Dit nationaal inkomen is evenals
zijn samenstellénde delen een complex-gegeven, dat is
gebaseerd op statistische waarnemingen, welke met behulp
van vele, schattingen tot een samenhangend geheel zijn
verenigd. Het kan volgens verschillende methoden worden
berekend. De uitkomsten zijn echter niet dezelfde. Het
nationaal inkomen kan worden verkregen door toepassing
van de zgn. objectieve methode, d.w.z. door het samen-
tellen van de bijdragen der afzonderlijke bedrijfstakken
aan het nationaal inkomen. Ook kan de zgn.
•
subjectieve
methode worden gebruikt door de som van alle individuele
inkomens te vermeerderen met de collectieve inkomens,
waaronder het inkomen van de Overheid en te verminderen
met de overgedragen inkomsten (belastingen, pensioen-
premiën). Tenslotte kan het nationaal inkomen worden
gevonden door samentelling van de inkomens der’pro-
ductiefactoren: grond, kapitaal en arbeid. Vergelijkt men
de uitkomsten der berekeningen’ over verschillende jaren,
dan treden zowel in het nationaal inkomen als in de in-
komens der samenstellende groepen verschuivingen op,
die met behulp van verhoudingscijfers kunnen worden
gemeten.
Niemand behoeft zich er over te verwonderen, dat onder
de invloed van de na-oorlogse structuurwijzigingen, waarbij
de concurrentie van groepsbelangen, de individuele con-
currentie overschaduwt, grote belangstelling bestaat voor
dergelijke çij ferreeksen. Zij pretenderen immers verande-
ringen in het aandeel van de verschillende bevolkings-
groepen in het nationaal produt in exacte cijfers te kunnen
uitdrukken. Dergelijke cijfers, ontsproten aan een ‘niet
gemakkelijk te controleren wetenschappelijk onderzoek,
hebben een ongemeen suggestieve werking. Zij zullen politici
in het geweer roepen, die menen dat de belangen van be-paalde bevolkingsgroepen in het nauw dreigen te komen.
Aan deze cijfers zullen argumenten worden ontleend, waar-
mede invloed op de Regering zal worden uitgeoefend,
om maatregelen te treffen ten behoeve van de betrokken
groepen der bevolking. Indien echter de cijfers geen juist
beeld geven van de werkelijke verhoudingen of de conclusies
voorbarig worden getrokken is dit niet ongevaarlijk voor
de goede verstandhouding tussen de bevolkingsgroepen
en ruimer gezien voor het welzijn van het land.
Het gebruik, dat van deze cijfers kan worden gemaakt,
maakt het nodig er op te wijzen, dat degenen, die zich met
de onderhavige berekeningen bezig houden, een zeer ver-
antwoordelijk werk verrichten. Men kan hen onderscheiden
in twee groepen. De eerste groep omvat de statistici en eco-
nomisten die betrokken zijn bij de berekening van het natio-naal inkomen, het samenstellen der nationale jaarrekeningen
en het opmaken van het nationaal budget. Hun streven
zal in de eerste plaats gericht zijn op de wetenschappelijke
toetsing der berekeningen en pas daarna op het geschikt
maken van deze berekeningen voor doeleinden van econo-
mische en sociale politiek. De tweede groep, ni. de bedrijfs-
economen en politici, zullen uit de aard hunner meer op
de praktijk gerichte instelling de statistisch-economische
S
problemen, verbonden aan de berekening van het nationaal
inkomen, op andere wijze benaderen. Deze groep-zal, na
zo goed mogelijk kennis te hebben genomen van de statis-
tische finesses, zich vooral interesseren voor de interpretatie
dr met deze berekeningen’ verkregen uitkomsten. Zij zullen
zich afvragen, op welke wijze de door de statistici gecon-
stateerde quantitatieve verschuivingen tussen de groeps-
inkomens kunnen worden ontleed in onderdelen ten
einde na te gaan welke betekenis aan de verschuivingen
mag worden gehecht. Vo6rts zullen zij de uitkomsten
toetsen aan andere gegevens van statistische aard en aan
hun ervaringen op het terrein der economische en sociale
politiek.
Bij deze poging om te komen tot een beoordeling van
de bruikbaarheid \’an de berekende verschuivingen tussen
de collectieve groepsinkomens voor doeleinden van econo-
mische en sociale politiek doen zich enige moeilijkheden
voor, we1kekunnen worden toegelicht aan de hand van
een interessante berekening van de heer J. C. Wijnmaalen,
gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 25 Juli jl. Wijnmaalen geeft
in zijn artikel een verdere uitwerking van de in het advies
van de S-ER. inzake de in de naaste toekomst te voeren
loon- en prjspolitiek van Februari 1951, opgenomen cijfers
betreffende de verdeling van, het nationaal inkomen,
waaruit zou blijken, dat in de jaren 1947 tot en met 1950
een verschuivingten nadele van de loontrekkers zou zijn
opgetreden. De ‘schrijver geeft op deze berekening weinig
commentaar. Hij trekt echter o.i. enigszins voorbarig de
conclusie, dat de berekening gebruikt kan worden bij loon-politieke onderhandelingen. Immers – zo voegt hij daaraan
toe – indien men beschikt over quantitatieve gegevens
betreffende de verdeling van het nationaal inkomen, is
het mogelijk zich een beeld te vormen van de relatieve
inkomenspositie van de samenwerkende groepen, bijv.
loontrekkers en zelfstandigen.
De schrijver,- die reeds een zeer moeilijke en belang-
wekkende berekening heeft uitgevoerd, maakt hier ô.i.
een gedachtensprong door na te latenzich in een inter-
pretatie van zijn cijfers te verdiepen. Indien hij dit had
gedaan, zou hij misschien ook tot de conclusie zijn gekomen,
dat de berekende totale inkomens van de groep loontrek-
kers en de groep zelfstandigen in principe onvergelijkbaar
zijn, omdat de samenstelling van bedoelde inkomens-
groepen verschillend is. Terwijl het inkomen der loon-
trekkers bestaat uit arbeidsloon inclusief sociale lasten is
het’ inkomen der zelfstandigen samengesteld uit onder-
nemersloon, rente van het in de onderneming gestoken
kapitaal
;
eventuele huren en pachten en een deel, dat
dient om het ondernemersrisico te dragen. Daarbij komt,
dat het eventueel voor vergelijking met het arbeidsloon
in aanmerking komende bestanddeel – het ondernemers-
loon – niet in een individueel geval, dus zeker niet voor
de gehele groep zelfstandigen is .te berekenen. Het is dus niet juist, dat Wijnmaalen het totaal ondernemersinkomen
plus ingehouden winst vergelijkt met het groepsinkomen
van loontrekkers. Nu de schrijver dit toch doet, behoeft het niet te verwonderen, ‘dat volgens zijn gegevens, het
aandeel van de zelfstandigen in het nationaal inkomen
in de jar,en 1947-1950 groter wordt, omdat in het aan de zelfstandigen toegerekende bedrag behalve de.’ kapitaal-
rente, pachten en huren, de reserveringen zijr opgenomen,
waaruit investeringen zijn gefinancierd, die in die jaren
f1 â 1. ,,mrd per jaar bedroegen. –
– Fr zijn echter nog meer redenen tot twijfel of de onder-
havige berekeningen wel geschikt zijn voor het gestelde
doel. Aan zijn berekening wordt ten grondslag gelegd de
-verdeling van het nationaal inkonen in de productie-
factorén, grond, kapitaal en arbeid. In feite voegt hij het
inkomen uit grond en kapitaal, alsmede de bedragen,
welke dienen tot het dekken van het ondernemersrisico,
samen tot een post: het inkomen der zelfstandigen. Uit
3 October 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
737
de toelichting op de berekeningen van het nationaal in-
komen
110
7 der monografleën van de Nederlandse con-
junctuur blijkt echter, dat het niet mogelijk is de onder-
nemersinkomens direct te ramen, zodat uit deze opstelling
geen onafhankelijke schatting van het nationaal inkomen
resulteert. De ondernemersinkomens zijn gevonden als
sluitpost, door de bekende posten in mindering te brengen
op het nationaal inkomen, dat is berekend als het gemid-
delde van de uitkomst verkregen met de berekening van
het nationaal inkomen volgens de objectieve methode en
van die volgens de subjectieve methode.
Zc’nder onze lezers verder te vermoeien met de uiteenzet-
ting van statistische complicaties mag o.i. uit het voorgaan-
de de conclusie worden getrokken, dat met alle waardermg
voor verrichte arbeid de brekende verschuivingen tussen
de •groepsinkomens van zelfstandigen en loo’ntrekkers, zowel door de samenstelling van de daaraan ten grond-
slag liggende totalen, als door de beperkte mogelijkheden
der statistische methoden geen voldoe’nde exact beeld
geven van de werkelijke verhoudingen. Zij mogen darom
o.i. niet gebruikt worden bij loonpolitïeke onderhande-
lingen. Toch ‘zouden wij het artikel van Wijnmaalen
te kort doen indien wij geen uiting geven aan waardering
voor de ingenieuse wijze, waarop de schrijver door rekening
te houden metde inkomensoverdrachten uit de functionele inkomensverdeling, de secundaire inkomensverdeling, dat
is het inkomen dat voor besteding in aanmerking komt,
afleidt.
•Thans rest ons de conclusies, velke Wijnmaalen uit
zijn berekeningen meent te moeten trekken, nader te
bezien. Deze conclusies’ betreffen vooral het aandeel van
de loontrekkers in het nationaal inkomen. Zij confronteren
ons met deop grônd van het verloop van de cijfers omtrent’
het reëel arbeidsinkomen
1)
verwondering wekkende uit-
komst, dat het aandeel van de loontrekkers in het nationaal
inkom&n in 1948 lager zou zijn dan in1938 en in 1949 en•
1950 verder zou zijn gedaald. Ofschoon wij wel inzien,
dat de verhoudingscijfers van Wijnmaalen niét direct
yergelijkbaar zijn niet de indexcijfers van het reëel inkomen
van een bepaalde groep, doet het, zoals onderstaande
tabel aangeeft, toch vreemd aan, dat volgens de bereke-
ningenhet topjaar voor het aandeel der loontrekkers in
het nationaal inkomen 1947 zou zijn, terwijl verschillende
reeksen indices van het reëel arbeidsinkomen November
1948 als het hoogste punt aangeven. Voorts kan er op
worden gewezen, dat ondanks de berekende daling van
het aandeel der loontrekkers in het nationaal product,
Reëel
arbeidsinkomen
van mannelijke industrie-
Primaire
‘c
arbeiders van 21 jaar ‘en
loonquote’)
g
ouder van gezinnen met
met 2 kinderen ‘)
1938
……
1
50,4
‘ii
1
1
1946
……
t
.
Sept./Oct.
’46
114,
1
105
1
09
1947
…….
1
51,4
56,9
Sept./OcC ’47
120
110
1
115
1948
……
t
50,3
54,81
November’48
121
t
110
1
115
1949
……
1
48,5
53,21
Sept./Oct.
’49’
118
1
107
113
1950
.:…..
1
47,8
51,81
Oct.
’50,
117
1
104
1
110
prijsindex vooroorlogs levensmiddelenpakket 1938/39.
11
na-oorlogs levensmiddelenpakket 1946.
1
III
,,
combinatie van 1 en II.
het reëel nationaal inkomen, per hoofd van de bevolking
volgens ,,Statistisch Bulletin 1950″, no 37 in de jaren 1947,
1948 en 1949 steeg van 94 tot 102 tot 110.
De verklaring van het feit, dat de uitkomsten van Wijn-
maaIen slecht schijnen te passen in het kader van uit
andere bronnen bekende statistische gegevens, is, zoals
wij rèeds uiteenzetten, dat in liet inkornèn der zelfstandigen
bestanddelen zijn opgenomen, welke een juiste vergelijking
met het totaal inkomen der loontrekkers . onmogelijk
maken.
Men kan niet zeggen, dat Wijnniaalen niet inziet, dat
het groepsinkomen van arbeiders en zelfstandigen niet
zonder rekening te houden met bijzondere factoren met
elkaar mogen worden vergeleken. Integendeel.’ Hij merkt op, dat men bij de beoordeling van de cijfers er, rekening
mede dient te houden, dat- uit het ondernemersinkomén
oo’c investeringen dienen te worden gefinancierd, hetgeen
niet h& geval is voor het looninkomen. In plaats van
hieruit de juiste gevolgtrekking te maken en te bedenken,
dat, de thans geïnvesteerde bedragen aan aanmerkelijke
risico’s onderhevig zijn, zodat zij ôok om deze reden voor’
een
vergelijking
niet mee mogen tellen, constateert hij,
dat de cijfers voor de loontrekkers nog ongunstiger
zijn dan uit de berekeningen blijkt, omdat de omvang
van de groep der zelfstandigen sedert 1938 ongeveer
eljk is gebleven, terwijl het aantal loontrekkers in ver-
houding tot de gehele bevolking is toegenomen. Deze
opmerking is misschien juist voor de jaren in en kort na
de tweede-wereldoorlog, maar gaat voor de jaren na 1947
o.i. niet op.
De hierboven aangevoerde argumenten tonen o.i. aan,,
dat het verstandig is voorzichtigheid met de onderhavige
berekeningen te betrachten. Het is jammer, dat de schrijver
heeft gemeend aan zijn in vele opzichtenzo’interessante
berekening de conclusie te moeten verbinden, dat deze
geschikt zou ‘zijn om te worden gebruikt bij loonpolitieke
onderhandelingen. Voor dit doel achten wij de berekening
niet bruikbaar. Wij achten het gevaarlijk voor het land,
indien de menihg mocht post vatten, dat op grond van
een vermeende verschuiving in de verdeling van het natio-
naal product ten nadele van de loontrekkers loonpolitieke
maatregelen nodig zouden zijn om de verhoudingen ten gunste der, loonfrekkers te wijzigen.
Hoewel wij ons enige critische opmerkingen. veroor-
loofden met betrekking tot de onderhavige berekeningen
is het niet onze bedoeling de wetnschappeljke waarde
van de berekeningèn omtrent de samenstelling van het
nationaal inkomen in twijfel te trekken. Evenmin willen
wij ontkennen, dat deze berekeningen, mits voorzien van –
een deugdelijk commentaar, voor, tal ‘van doeleinden
nuttig kunnen zijn. Wij menen echter, dat naast minu-
tieuze statistische arbeid een diepgaande studie van ‘de-
interpretatie der verkregen uitkomsten no’dig is. Het is
van belang, dat aan deze studie, welke reeds van verschil-
lende zijden is aangevat
2)
een ruime bekendheid ‘wordt
gegeven, opdat worde voorkomen, dat verkeerde inzichten
postvatten, welke kunnen ontstaan bij oppervlakkige
kennisneming van de uitkomsten dezer berekeningen.
A’mslerdam,
J. H. VAN1OLTHE TOT’ECHTEN.
1
‘) wJnmaaln in ,,E.-S.B.” van 25 Juli 1951.
‘) Advies loon- en prijspolitiek van de Sociaal-Economische Raad, Fe-
bruari 1951.
‘) ,,De ontwikkling van het reële arbeidersinkomers in Nedeiland” door
Dr J. E. van Dierendonck in ,,E.-S.B.” van 20 September 1950, blz, 752.
‘),,versverving van eigendom in nieuwe investeringen door arbeiders”
door Drs J. Goedhart in ,,E.-S.B.” van 1 Augustus 1951; ,,Het delen door
werknemers in investeringen”. R.K. werkgevers van 12 Juli ‘1951 en 23
Augustus 1951; Het Rapport van de werkgroep Bestudering Agrarisch
1
Inkomen,
.
738
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 October 1951
De nationale rekeningen van Nederland
Het is zeer te waarderen, dat Dr Derksen in ,,E.-S.B.”
Van 1 Augustus ji. critische aandacht heeft willen schenken
aan de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statis-
tiek ,,De nationale jaarrekeningen, doeleinden, problemen,
resultaten’. ik stel er prijs op met een enkel woord .op zijn
beschouwingen in te gaan
‘).
De zin van eèn rekeningenstelsel:
Dr Derksen maakt vooreerst een opmerking omtren
de theoretische grondslagen van het werk, dat mijn Bureau
op dit terrein verricht. Zijn gedachtengang is: men môet
eerst korfien tot een scherpe definiëring van de begrippen,
welke men zal gaan hanteren., eerst daarna is de statistische
uitwerking aan de beurt. Wie begint met het uitvoerende
werk leidt de aandacht af van het fundamentele onderzoek,
dat prioriteit moet genieten. Daarmede formuleert Dr
Derksel) een methodisch beginsel, waarover wel geen ver-
schil van mening zal bestaan.
Wat leert nu echter de practijk? Er is over de begrippen,
welke hier in het geding zijn, in de economie veel gedacht
en geschreven. Maar hun exacte inhoud krijgen deze ber
grippen eerst in de weg der toepassing op concreet statis-
tisch materiaal. Daarbij
rijzen
de vragen, daarbij moeten
antwoorden worden beproefd.. Men komt bijv. te staan
voor de vraag, of de prestaties van de Overheid als dienst-
verlening aan consumenten moeten worden beschouwd.
Van probleem tot probleem gaande bouven de statistische
onderzoekers het begrip op. De weg van het onderzoek zal
dan ook waarschijnlijk het best als volgt worden geformu-
leerd: de onqerzoeker begint met een voorlopige, nog wei-nig omlijndê, voorstelling, hij vult deze en verfijnt haar bij
de toepassing op het statistisch materiaal ‘en draagt zo we-
zenlijk bij tot de begripsvorming. De statistiek heeft in het algemeen belangrijk bijgedragen tot de xacte omschrijving’
van de begrippen op de terreinen van .haar onderzoek.
Zij is ook op het onderhavige gebied niet ,,van weinig nut”,
ze is een zeer belangrijke stimulans. Dat de statisticus de
door hem gevonden oplossin’gen van definitorische vragen
gaarne weer aan het critisch oordeel van de economen
onderwerpt, spreekt vanzelf. ‘
Met name op het gebied van de rekeningenstelsels verke-
ren wij nog in het stadium van zulk een gedachtenwisseling.
Het werk is nog jong en er treden in de gebruikte begrippen
en indelingen nog wel eens verschuivingen op. Wil men
een .voorbeeld? De monografie onderscheidt a. lonen,
salarissen enz., b. sociale lasten, c. winsten e.d. In het ge-
bruik meende men hier een indeling van het inkomen te
vindeii over loontrekkers en ondernemers. Aan de hand
van de lessen der theoretische economie, welke de begrip-
– pn: functioneel, categoriaal en peroneel in dit verband
hanteert, werd besloten de in de nationale jaarrekening
gevolgde indeling duidelijk als een functionele te karakte-
riseren en te onderscheiden: a. beloning voor de productie-
factor ,,arbeid”
2),
b. beloning overige productiefactoren.
Wij hopen met de toetsing van de statistische resultaten
aan de theoretische eisen voort te gaan.
Het nationale inkomen’tegen marktwaarde en tegen factor-
kosten.
Hierbij ontmoeten wij de vraag, of het inderdaad be-
vreemdend is, dat er thans twee begrippen nationaal itiko-
men naast elkaar sfaan: dat ,,tegen factorkosten” en dat
,,tegen marktprijzen’, waarbij het nationale product resp.
wordt gewaardeerd tegen de, bij’ de productie gevormde,
‘) Bij de samenstelling van dit artikel ontving ik medewerking van Dr H
C. Kuiler en de heer C. A. Oomens.
‘) Öm statistische redenen voorlopig nog zonder de beloning voor de arbeid
van de zelfstandige ondernemers.
–
inkomens en tegen dé prijzen, waarvoor de producten wor-
dn verkocht. Het verschil tussen de ene en anderè bereke-
ningswijze wordt veroorzaakt door indirecte belastingen
en overheidssubsidies, welke dp de eerste calculatie niet,
op de andere wel inwerken. De eerste methode geeft het
economisch meest bevredigende inkomensbegrip. Men
kan moeilijk beweren, dat bijv. de verhoging van de omzet-
belasting het totale inkomen van ons land zou opvoëren.
Wanneer het Centraal Bureau voor de Statistiek nochtans
tevens het andere begrip..hanteert, vindt dit zijn verklaring
in het feit, dat de marktprijs zulk een belangrijke econo-
mische factor is. Hij beslist over omvang van consumptie
en productie. Vraag- en inkomeriselasticiteit kunnen slechts
met inachtneming van deze factor worden berekend. De
tweede becijferingsmethode geeft dus de beste aansluiting
– bij het economisch onderzoek.
Detailopinerkingen.
Dr Derksen maakt nu verder eeri aantal detailopmer-
kingen, welke mij noten in enkele bijzonderheden van het
gevolgde rekeningsysteem af te dalen. Order inkomens
van ,,verbruikers” worden mede gerekend dé niet-uitge-
‘.keerde winsten van naamloze vennootschappen, die dus
in de nationale rekeningen aan de aandeelhouders worden
toegedacht. In de monografie is dit gemotiveerd als volgt
(blz. 24-25).
,,De winsten,’ondernemersïnkomsten ed., omvatten oolc de reserveringen
van naamloze vennootschappen en de reserveringen van andere bedrijven.
In principe zouden deze kunnen worden beschouwd als transacties met de
•
balansmutatierekening, en de reserveringen van Nv’s zouden ook op die
•
wijze behandeld kunnen worden. Er is echter geen enkele basis te vinden voor
een splitsing van de reserveringen voor de niet-NV’s in inkomen van de
eigenaar enbesparingen van het bedrijf. In het eerste geval wordt boekhoud-
kundig de gehele winst aan de ei5enaar uitgekeerd, die daarvan het door hem
bespaarde bedrag aan de balarssrnutatierekening doorgeeft: in het tweede geval
zou de reservering direct van de exploitatierekening (van het bedrijf) naar de
balansmutatierekening moeten worden overgebracht, terwijl alleen het inkomen
dat na reservering overblijft van het bedrijf naar de eigenaar gaat. Iedere ver-
onderstelling overde omvang van deze reserveringen van niet-N.V.’s is echter
volkomen willekeurig. De oplossing van dit probleem is aldus gekozen, dat de
reserveringen, ook die van NV’s, worden geacht te zijn uitbetaald aan de ver-
bruikers, zodat alle besparingen in de bedrijven via de verbruikersrekening naar de balansmutatierekening worden geboekt”.
Hieraan behoeft weinig toegevoegd te worden; de ge-
volgde methode is m.i. consequent. Het ligt overigens wel
in het voornemen de post winsten; reserveringen, onder
–
nemersinkomens e.d. in de toekomst te splitsen.
De berekening van het nominaal ,,persoonlijk inkomen” uit het inkomen van de verbruikers is inderdaad mogelijk. Maar er zijn nog meer correcties voor nodig dan alleen de
aftrek van reserveringen van N.V.’i, bijy. wegens het in-
‘komen van stichtingen, de winstbelastingen en de ver-
traging tussen het vervallen van dividenden en de uit-
kering er van.
Aangaande de verzekeringsfondsen vraagt Dr Derksen,
of het uit economisch oogpunt wel zin heeft een sèheiding
te maken tussen de sociale verzekeringsfondsen (i.c. de
Ongevallenfondsen, het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds
en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) en de Over-
heid. Ik meen deze vraag bevestigend te kunnen beant-
woorden. De indeling van de economische subjecten in
-.
sectoren, zoals’die voor de nationale rekeningen is toege-past, is
eeri’j’unc.tionele
indeling; de lichamen, die admini-
stratief onder het begrip Overheid vallen, worden dus voor
de nationale rekeningen onderscheiden in drie groepen:
a. de lichamen, die de eigenlijke overheidstaak itvoeren;
– b. de overheidsbedrijven; .
c. de sociale fondsen.
Er zij voorts nog gewezen op het feit, dat de Ongevallen-fondsen slechts gedeeltelijk overheidsfondsen zijn, een déel
van de uitvoering ‘van de Ongevallenwetten .is immers
3 October 1951
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
739
overgelaten aan particuliere bedrijven. De sector Verzeke-
ringsfondsen, waarin naast de genoemde sociale en pen-
sioenfondsen ook de levensverzekeringmaatschappijen be-
horen, is overigens eefi sector, die in de meeste landen in het geheel niet wordt onderscheiden. Ik geloof echter, dat
het inzicht in bepaalde economische verschijnselen groten-
deels verloren gaat, indien deze sector zou verdwijnen. Men
denke bijv. aan de grote betekenis van het collectieve
sparen. /
Het standpunt, dat in de monografie is ingenomen t.o.v.
de overheidsuitgaven voor de aanleg van wegen, bruggen
e,d. wijkt zonder twijfel af van de gangbare ôpvattingen.
Dit is evenwel geschied om nationaal vermogen en natio-
naal inkomen in onderling verband te kunnen zien. De
definitie van het nationaal vermogen, zoals door het
Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt, luidt als volgt:
,,Het nationaal vermogen omvat het in geld gemeten
geheel der aan de economische subjecten van een bepaald
land op een bepaald tijdstip toebehorende goederen, welke
in geld gwaardeerd inkomen geven”
3).
Het verband is duidelijk: goederen, welke geen in geld
gewaardeerd inkomen opleveren, zijn niet tot het nationale
vermogen gerekend.
Op ‘grond hiervan is ook de waarde van duurzame
consumptiegoederen, zoals kleding, schoeisel,’ rijwielen,
auto’s (geen bedrijfsauto’s), niet in de waarde van het natio-
nale vermogen opgenomen. Het overheidsbezit – wegen,
bruggen, militaire installaties e.d. – wordt voor de bereke-
ning van het nationaal inkomen volgens internationale
afspraken niet a,ls ,,rendabel” beschouwd in die zin, •dat
een ,,toegerekende” rente als opbrengst er van in het
nationale inkomen wordt begrepen. De consequentie hier-
van is, dat de overheidsbizittingeri worden behandeld als bovengenoemde duurzame cohsumptiegoederen en geen
deel uitmaken van het nationaal vermogen.
Toeneming van dit overheidsbezit is derhalve geen in-vestering, maar oveiheidsconsumptie
4).
Hierbij moêt ik
wel opmerken, dat .00k een tegenovergestelde opvatting
zeer wel verdedigbaar is. Men kan wegen, bruggen, ijs-
kasten e.d. volgens een andere zienswijze tot het nationaal
vermogen rekenen. Een
geldinkomen
geven ze dan echter
ook niet; wel kan men – en een enkele maal zijn derge-
lijke berekeningen ook wel eens verricht – een inkomen uit dergelijk bezit calculeren. Wij komen hier echter op
een moeilijk grensgebied. De welvaart van een land wordt
immers door dit bezit vergroot; maar in het nationaal ver-
mogen, resp. in het nationaal inkomen, komen zij niet tot
uitdrukking. Dit is dan ook een reden te meer om het han-
teren van het nationaal inkomen als maatstaf voor de
welvaart met zeer grote omzichtigheid te doen gechieden.
De opmerking over de overheidsrekening vereist weinig
commentaar; de overheidsboekhouding, speciaal die van
de lagere publiekrechtelijke lichamen is in haar huidige
vorm zeer moeilijk aan te passen aan de eisen van de
nationale rekeningen; als gevolg hiervan moet voor een
aântal postenmet opgaven op kasbasis volstaan worden.
Belastingen’ met nâme de directe belastingen, kunnen op
‘vele wijzen in het systeem van de nationale rekeningen
worden opgenomen. De belangrijkste methoden worden
hieronder genoemd.
In de overheidsrekening van een bepaald jaar kunnen
worden opgénomen:
de kasontvangsten van de vershillende ‘belastingen;
het bedrag van de verschuldigd geworden belastingen,
waarbij dit weer op verschillende manieren gedefinieerd
kaniworden;
a. het belastingbedrag, dat t.z.t. verschuldigd zal wor-
‘) Statistische en Econometrische o
“””
N
P
in,,,o,n,,
September 1947.
‘) Zie ook Dr D.
S.
J. Schouten:
ding”, blz. 16.
den, berekend over het inkomen (of een andere maat-
staf) verdiend in het betroklcen jaar,
de in het betrokken kalenderjaar opgelegde aan-
slagen,
de in het betrokken kalenderjaar, of in de daaraan
voorafgaande periode, opgelegde aalislagen, voor
zover deze in het kalenderjaar betaald moeten wor-
– den. Hierbij wordt dus
bijv.
voor de inkomstenbe-
lasting rekening gehouden met de perioden van vijf
maanden, waarover de betaling verdeeld mag worden.
Aan de laatste methode geeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de”voorkeur, maar de uiteirdeIijkekeuze zal
afhangen van het internationaal overleg, dat ter zake
wordt gevoerd.
De personele belasting naar de grondslag huurwaarde
is als directe belasting beschouwd. Dr Derksen ziet deze
als een verbruiks-, .dus als een indirecte belasting. De be-
handeling als directe belasting is gebaseerd op drie over
–
wegingen:
de indirecte belastingen vormen een onderdeel van de .prjs van de producten, waarop zij drukken (accijns op
tabak, omzetbelasting). Dit géldt niet voor de personele
belasting;
de huurwaarde, basis voor de aanslag, kan beschouwd
worden als een erbruiksuitgave, maar even goed als
een gemakkelijk waarneembare maatstaf voor de wel-
stand;
–
de wijze van heffing’is, belastingtechnisch gezien, geheel
gelijk aan die van de directe belastingen
De aanbevelingen van het Internationale Monetaire
Fonds voor de samenstelling van de betalingsbalans leveren
een opstelling, die in grote trekken overeenstemt met de
rekening Buitenland van de nationale rekeningen.
Het I.M.F. beschouwt evenwel de binnenlandse goud-
beweging, in casu het beschikbaar komen van goud bij
de centrale bank, als een toeneming van de vorderingen
op, en dus als een transactie met het buitenland. Het gaat
m.i. echter niet aan het opbaggeren van goud uit de
Nieuwe Waterweg o1 de opbrengst van de goudmijnen
in Zuid-Afrika te boeken als een transactie met het bui-
tenland!
Betalingsbalanstechnisch kan men aantonen, dat door
een dergelijke goudvermerdering de positie t.o.v. het
buitenland wordt verbeterd. Er vindt echter geen transactie
met het buitenland plaats. De behandeling van deze en dergelijke posten zal dan ook geheel moeten afhangen
van het specifieke doel, dat men nastreeft. Dat dit doel in
de nationale rekeningen een ander is dan dat van het
I.M.F. is duidelijk.
Indien er in het rekeningenstelsel een onzekerheidsmarge
wordt opgegeven, ligt het gegeven, cijfer tussen de mini-
male en maximale ramingen; de foutenmarge geldt dus
naar beide zijden van de schatting. Bij de aftrek van afschrijvingen (depreciatie is mi. een americanisme) wordt gestreefd naar een raming op basis
van de vervangingswaarde. Over de waarde van de gegeveti
cijfers kan men van mening verschillen; een discussie
hierover zou echter de beschikbare ruimte in dit tijdschrift’
verre overschrijden. De vergelijking van de cijfers voor
‘de afschrijvingen op onroerende goederen (vnl. wonin-
gen) en in de nijverheid lijkt mij zeer redelijke resultaten
op te leveren:
1938
1947
–
(in mln gld.)
Afschrj ving:
onroerende goederen ……….
60
218
–
nijverheid …………………
194
485
-‘
‘
Hierbij dient bedacht te worden, at het aantal wningen
,,Overheidsfinanciën in de volkshuishou- ‘
in 1947 practisch even groot was als in 1938, niaar dat de
740
n
ECOJ\TOMIS CH-STA TISTISCHE BERICHTEN
– 3
October
1951
woningen inteisiever bewoond wdrden, zodat een grotere
afschrijving nodig is. Voorts zijn de bouwkosten van
1947
ten opzichte van
1938
ongeveer verdrievoudigd.
De afschrijvingen in de nijverheid zijn daarentegen niet
zo sterk gestegen, omdat het productie-apparaat veel ster-
ker heeft gefeden dan . de woningvoorraad (snellere slij-
tage, wegvoeringen) en dus in
1947
minder groot
was
dan in
1938.
De interest verschuldigd op de leningen aan Indonesië
is begrepen in het nationaal inkomen van Nederland. Dit
is een formeel juiste behandeling van deze post, die echter,
zoals Dr Derksen terecht opmerkt, weinig’reëel is, wanneer
de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt. Het ligt in
het voornemen deze – kleine – correctie in de berekening van het nationale inkomen aan te brengen.
De berekening van het reële nationale inkmen.
Dr Derksen’s critiek gaat voort met enkele opmerkingen
over de berekeningen van het reële nationale inkomen.
Ter voorkoming van een misverstand, dat naar mij bleek
reeds gerezen is, zij er op gewezen dat hetgeen volgt dus
geen bétrekking heeft op de nationale rekeningen als zo-
danig. Zelfs indien de hier gegeven critiek volledig zou
worden overgenomen, dan zou dit aan de berekening van
het
nominale
nationale inkomen, het geldbedrag van het
nationale inkomen, dus, niets veranderen. Enkele detailopmerkingen mogen hier voorafgitan. De
bijdrage van woningen, waarin meer dan één gezin woont,
tot het reële nationale product is gesteld op
125
pCt van die bij normale bewoning. De waarde van de productie –
de huur – is onafhankelijk’van deze veronderstelling be-
paald, en het inkomen van de huiseigenaar wordt dus door
deze keuze niet beïnvloed.
‘In de meeste woningen, waar samenwoning mogelijk
is, zijn bij normale bewoning kamers, die niet zeer
druk gebruikt worden. Bij samenwoning ‘vordt deze
reserve benut, de woning wordt intensiever bewoond.
Twee gezinnen hebben thans dus profijt van ,de wouiing;
maar ieder minder dan tevoren
rhet
ene gezin, dat
er woonde. De omvang van de dienst,, welke de beide
gezinnen van de huiseigenaar k6pen, wordt nu gesteld
op
1,25
maal de dienst die het huis leverde, toen er slechts
één gezin’ in woonde. Dit getal is ‘niet willekeurig gekozen
maar geraamd aan de hand van calculaties van de extra-
kosten voor de huiseigenaar. Met kwaliteitsvermindering
is hierbij – uiteraard globaal – rekening gëhouden.
De bijdrage van de handel tot het nominale inkomen was
aanvankelijk zeer globaal bepaald; later zijn verbeterde
berekeningen uitgevoerd, die de resultaten echter weinig
beïnvioedden. De inkrimping van de interdationale handel,
waarmede vermoedelijk bedoeld is de zgn.driehoekshandel,
is afzonderlijk in rekening gebracht. De consumptie-uit-
gaven in constante prijzen zijn berekend uit de waarde van
de consumptie en de prijsindexcijfers yan het gezinsver-
bruik. –
Ten slotte een belangrijk punt, nog steeds de berekening
van het reële nationale inkomen betreffende. Het Centraal
Burèau voor de Statistiek heeft de overheidsprestaties als
dienstverlening in de zin van bevrediging van finale behoef-
‘ten aangëmerkt. Dr Derksen acht het juister ze te behan-
delen als ,,noodzakeljke bedrijfsonkosten voor de volks-
huishouding als geheel”. Volgt men dit systeem dan huldigt’
men dus de gedachte, dat de diensten van de Overheid
slechts indirect tot de productie bijdragen, nI. door de be-
tekenis, die ze hebben voor de productie van goederen,
maar geen directe bijdrage tot de verhoging van de wel-
vaart leveren. Het verschil krijgt bijzondere betekenis in
verband met de toenemende militaire inspanning. Leveren
de militairen een bijdrage tot het nationale product? De
vraag is door het Centraal Bureau voor de Statistiek beves-
tigend beantwoord: ze zijn op dezelfde wijze behandeld, als
politie-agenten, doktoren, leraren, gevangenisbewaatders,
kunstenaars en al die anderen; die weliswaar niet recht-
streeks tot de goederenproductie bijdragen maar wier
prestaties in het grote geheel der nationale krachtsinspan-ning een plaats hebben. Indiën het Nederlândse volk deze
militairen in het belang van zijn gevoel van nationale veilig-
heid
niet
positief waardeërde, ze alleen maar als een on-
kosten- nièt als een prestatieverhogende factor aanmerkte,
waarom zou ‘het deze jongemannen dan uit hun arbeid
oproepen tot het vervullen van deze ,,dienst aan het Vader-
land”? –
Zouden de prestaties van de militairen niet als een afzon-
derlijlte bijdrage tot de productie worden beschouwd,
dan zou dit ook gelden voor’de productie van militaire
goederen; deze productie zou dan eveneens bij de bereke-
•ning van de omvang van cle nationale productie achterwege
moeten, blijven, evenals trouwens de productie van andere
door de Overheid gekochte goederen.
Wij bevinden ons, wat dit soort berekeningen aangaat,
intussen n’g geheel in het experimentele stadium. De cijfers
hebben hier nog geen betekenis gekregen voor het practi-
sche gebruik; internationale vergelijking is voorshands niet
mogelijk. –
En … : voor de gedachtenwisselihg omtrent de, lang
niet eenvoudige, problemen, welke hier aan- de orde
komen, staan wij gaarne open.
‘s-Gravenhagc.
Dr Pi. J. IDENBURG.
LONDON LETTER
Although the British are, in the main, an undemonstrative
pedple, they are not lacking in sentiment. It is this apparent
paradox which hïghlights the interest being taken here in
the course of the King’s recovery from a severe operation.
Without doubt, it is the most discussed topic of the moment,
and many families whose interest in the news concerning,
say, the output of coal or the balance of payments is non-
existent are seeking news, in the papers and by the radio,
of the King.
‘This sympathy, with the Royal family is, af the momént,
taking some of the sting out of the election campaign.
Admittedly, the ‘manifestoes have yet to be issued and
the first public meetings have n6t been held:There has
been a great deal of speculation ‘why Mr. Attlee should
choose this time to force the issue. The accusation has
been made that the Labour Party feared the outcôme of
the Droylsden by-election. At the’ last -general election,
the Labour member, who has since died, had a majority
of
4,136,
out of a total poll of
52,000.
1f this ‘is really
true, the Tories can look forward to going back with
a thumping majority. Examination of the results of
February
1950
show that
73
Labour members hold their
seats with majorities of less than
4,000
and another
21
with
majorities of under 5,000. On this showing, the Tories
can anficipate a landslide back into power.
This naive approach ignores the possibil,ity that the
holders of these seat’s might change and that the new occupiers might have even smaller majorities than at
present. Butthen the possibility of losing f ive years hence
a seat which is not yet occupied is not the normal attitude
of a po1itician.
Much depends, as 1 see it, on the attitude of the Liberals.
En Droylsden, for instance, the Liberals gained
5,483
votes.
1f the Liberals were to support the Tories, the Labour
man would be oi.t on his necic. 1f the Liberals were to
vote for the Labour man, the result would be almost
equally decisive – in favour of Labour.
In the ,,E.-S.B.” of March 8,
1950, 1
pointed out what
would have happened if the Liberals had stood down in
3 October 1951
ECONOMISCH-STA TISi’ISCHE BERICHTEN
741
thei 950 election in all theconstituencies they lost, and,
if the Liberal voters had not abstained out of apathy.
Had two-third of the Liber?l voters in each of these cons-
tituencies votd Labour,that party would have had a dear –
majority over all other parties of 65. 1f the Liberal.vote
had been split equally the result would not have been
greatly different, but if the Liberals had sided with the
/ Tories to .the. extent of giving them twothirds of their
votes, the Conservatives would have had ,a dear majority
of 21. It is worth while recalling this calculation to remind –
ourselves how much power the Liberals have. The Par
–
liamentary group is too small to be effective as a ,,balance
of power” party. It is in the constituencies that the Liberals
might very well be decisive. The present intention of the
Party isto substantially reduce the number of candidates
though the number of nominations is well over 100 and
more mïght still be made. Thus the Liberals will contest
more than onesixth of the 625 seats.
It is probably unworthy to suggest that Mr. Attlee
resined because he feared Droylsden might end the
Party’s unbroken series of by-election successes. All
kinds of gloomy forecasts concerning fuel are being made
by a wide variety of official bodies and private persons
There seems to be aSear of a fuel crisis and that the clerkof
the weather might nôt oblige with the excuse of a bad win-
ter. The overseas trade position is bad, and the dollar trade
looks pretty frightening. The need to push the dividend
limitation bill through Parliament during the winter months
has also doubtless affected the Prime Minister. The scenes
which were witnessed last winter, of MPs being literally
carried into .the House, attended by doctors and nurses,
would have been repeated with even more bitterness and pr6bably an even higher death rate. The really important
fact is that the country faces an election on October 27th.
Once aain, T suppose, 1 have to make my guess con-
cerning its result. By all the signs – public opinion polis,
canvassing and private contacts – the Labour Party is
less liked now than at the last election. And that is a bad
augury for the Labour Party, supposing, of course, 1hat it
wants to go back to power. The swïngagainstLabourseems
large enough for the Tories to prise away some of those
constituencies held with narrow margins by’ Labour
members. T look, for the Conservatives to have a working
majority; and by that T mean about 25 seats more than
all the others combined. In other words, the Tories will increase the number of seats they hold from 297 to 325
or more, assuming that the Liberals and others retain
about 13 seats. That is my main bet – 1 have to pay for
dinner for two if it’s less than 25 dear. On this occasion,
1 am willing to have â small flutter on the outside chance
of a landslide, and that means the gaining a majority of,
say, one hundred seats dear.
While 1 arn in the niood to tempt the gods by doubling
up for the Deiphic oracle, let’s have a look at what will
happen if T do not pay for that dinner 1 shall eat. Overseas,
the policy will be largely unchanged. There has been a
large measure of agreement. The Persian oil dispute will
boil up before the election and any decisions taken will
be unalterable. Russia? Rearmament? Korea? They will
look much the sanie.
Some of our supply problems might become easie(with
another Government. After all, it is not every clergyman
who will screw and scrap so that his son can sow his
wild oats, is it? Of cou(se, you can turn the characters
round and the stateTment will stili be valid.
On the industrial labour front, there will be some unrest but it will be, T think, local. Not.thatit might not have big
resuits; a strike of transport workers could, for instance,
paralyse the country almost as effectively as a general
strike. The reasons for dismissing widespread and severe
labour disputes are twofold: one, the Tories are likely to
begin by being cönciliatory, and two, the trade unions
have not, according to my reckoning, the means for any
long-sustained and drastic action.
The very fear that the Tories will quickly raise the total
number of unenipi6yed. to a couple of millions might,
quite magically, raise productivity. And if, as 1 think
likely, they will cut down the staffs in Whitehall, the job-
,,seekers will indüce the job-retainers to exert a littie more
effort. Butthereshould not be any great queue of unem-
ployed, with the present rearmament progrmme. The
Tories will probably review the arrangements of National
Service, so that key men areprevented from kicking their
heels in the Fo’rces when they are needed urgently elsewhere.
The battle will bejoined over Bevan’s programme, and
Mr. Churchill will think up some neW phrase for blood,
toil, tears and sweat. An appeal will, T think, be made
to the loyal instincts of the people, not as members of
trade unions, but as British people. With the probable
imposition of austerity – return of.rationing, a reduction
in .subsidies, an introuction of financial realism ito the
Health Service – will, or should, be joined â scheme for
increasinj incentives. The Royal Commission on Taxation
now sitting will probably be the key on which to hang
such a reform. – –
In the monetary sphere, more econômists are shaking
the cobwebs off the idea of a movable bank rate. They say, with justification, that a year is â long time to deal
,with current economie problems, and that Budgets more
frequent than one yëarare not to be desired, even if they
could be effective. At a recent meeting of the Royal Sta-
tistical Society, Mr. Dudley Seers gave the planners the
works by showing what mistakes can be made and by
listing those that have. He not only gavethem the works,
he gave a whole industrial estate. –
The postwar relaxation seems to,be coming to an end.
And even if the’Labour Party were to go back with an
increased majority, it would have to think up some scheme
to rouse the riation. And the nation has good reason to
believe that Mr. Winston Churchill, after a peribd in the
wilderness, is a very good knocker-up.
London, 5eptember 28, 1951.
HENRY HAKE.
BOEKBESPREKING
.. –
Dr H. C. WALLICK: Monetary problenis of an export
econoniy.
Harvard University Press, Cambridge,
Mass., prijs $
5.
.
Dit loek is een belangrijke bijdrage tot een goed begrip
van de speciale problemen van economisch onontwikkelde
exportlanden en van de problemen verwant met het streven
naar een differentiatie van de economische structuur. Het
raakt daarmede ônmiddellijk de vele vraagstukken, welke
verband houden met de uitvoering van het bekende punt
TV. De betekenis van dit boek ligt namelijk hierin, dat de
beschouwingen niet alleen van toepassing zijn op het land
(Cuba), dat als onderwerp van studie is gekozen
1
maar
dat de daarin – aangeroerde vraagstukken een algemene.
strekking hebben. ‘De titel wijst daarop reeds. De schrijver,
‘
die directeur is an de research -afdel i ng van de Federal
Jeserve Bank van New York en onlangs is benoemd tot
hoogleraar aan de Yale iJniversity, benadert zijn onder-
werp van een zeer breed standpunt. De eerste dertig blad-
zijden voeren tot de kern van de zaak. Daar wijst de schrij-
ver op de moeilijkheden om bij een bevolking en regering
met een ,,suikermentalitelt” die politiek te voeren, welke
noodzakelijk is voor differentiatie van de economische structuur. Bovendien heeft de te grote handelspolitieke
afhankelijkheid van de Verenigde Staten ook nadelen. Aan
de andere kant hebben juist de grote investeringen van de
\-
742
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– 3 October 1951
Verenigde Staten de enorme economische expansie ‘van
Cuba teweeggebracht’ Geen land in Latijns Amerika heeft
een zo grote voorraad kapitaalgoe’deren per hoofd van de
bevolking als Cuba. De kapitaalmarkt zelve is echter
onontwikkeld. Ten dele is dit toe te schrijven aan de be-
leggingsgewoonten van de Cubanen; men kan dit echter
veralgemenen tot vrijwel alle Latijns Amerikaanse landen.
De beleggingen van particulieren in de Latijns Amerikaanse’
landen vinden voornamelijk plaats op de grond- ‘en wo-
ningmarkt, in goud en op de Amerikaanse geld- en kapi-
taalmarkt. Voor belegging in de industrie is te’ weinig
kapitaal beschikbaar. Overigens vloeiden de beleggingen
van Cuba in de Verenigde Staten logisch voort uit de cir-
culatie van dollars in dit land en uit liet feit, dat dedollar
tot voor kort wettig betaalmiddel was, waardoor mede
de monetaire politiek van Cuba geheel was afgestemd op
die van de Verenigde Staten.
De strategische factoren van de Cubaanse economie
zijn de drie paren van variabele factoren, welke alle
,,kapitalistische ” systemen gemeen hebben: investeringen
en besparingen, invoer en uitvoer en overheidsuitgaven
en -inkomsten. In het geval van Cuba zijn de exporten
verreweg de meest ‘belangrijke van de onafhankelijk
variabele factoren. In relatieve zin spelen zij.voor Cuba
een grotere rol dan investeringen voor de Verenigde Staten.
De implicatie, dat de economische stabiliteit (full.employ-
ment) alleen gehandhaafd kan worden bij handhaving
van een hoog niveau van exporten, leidt de
schrijver
tot’
een beschouwing van de verschillende middelen om de gevolgen van schommelingen in de buitenlandse vraag
naar suiker en de enorme prjsinstabiliteit van de wereldsui-
kerprjzen”te verzachten. Daarbij bespreekt de schrijve
allereerst de monetaire middelen. Hij plaatst het vraagstuk
van devaluatie tegen de achtergrond van de elasticiteit
van’ de wereldvraag naar suiker en houdt,daarbij rekening
met de toenemende invoerrestricties in de jaren dertig.
De schrijver voert dan een na-contrôle op de economische
en monetaire politiek van Cuba uit. Zijn conclusie is,
dat, als Cuba monetair de vrije hand had gehad, het in de
depressie van 1920221 beter had kunnen devaluefén,
waardoor de ,debâcle in het bankwezen en in de suikerin-
dustrie was voorkomen. Deze conclusie is overigens in
1950 niet zo moeilijk te trekken, daar’de geschiedenis van
het bankwezen in de laatste decennia duidelijk heeft aange-
toond, dat er een graad van defiatie is, waartegen geen enkel
bankwezen is opgewassen. De noodzaak voor devaluatie
in de grote depressie (1930-1931) was niet zo duidelijk,
hoewel zij toch aan te bevelen zou zijn geweest. De de
pressie van 1938
2
39 bood minder voordelen voor deva-
luatie ten gevolge van de vele belemmeringen aangebracht
door de invoerlanden van suiker. Overigens wijst de schrij-
ver er op, dat depreciatie niet gezien moet worden als
één van de verschillende alternatieven, maar als één uit
een groep van complementaire maatregelen. – Devaluatie
zonder goede interne maatregelen is niet doeltreffend.
Bij het ,,na-kaarten” over de grote depressie in de Cu-
baanse suikerindustrie (1930
2
33) is de schrijver helaas
onvolledig door te weinig aandacht te schenken aan de
Java-suikerindustrie in verband met de monetaire politiek
van Nederland. Van de handhaving van, de goudeui stan-
daard in Nederland en daarmede. in Nederlands-Indië
heeft Cubâ vocirdeel gehad. Een depreciatie van de Neder-
lands-Indische gulden in bijv. 1931 zou de Cubaanse
suikerindustrie nog meer hebben getroffen. Dit volgt lo-
gich uit de, gevolgen van de depreciatie van de dollar
in 1933, welke gunstige gevolgen had, hoewel de schrijver
zich ioorzichtig uitdrukt: ,,the very sharp contraction
in Java’s sugar output, which continued through’ 1934,,
may in some degree ha’e been stimulated by the cheapening
of Cuban supplies’.
Behalve depreciatie ‘bespreekt de schrjvei’ ook de dcvie-
zencontrôle als een middel om de betalingsbalans te be-
veiligen. In dit hoofdstuk worden de bijzondere omstandig-
heden van een exporteconomie scherp en juist geanaly-
seerd. De verschillen tussen deze economie en een meer
economisch ontwikkeld land eisen ook een andere politiek.
De schrijver is een voorstander’ van deviezencontrôle
slechts voor het geval van bescherming van de goud- en
deviezenvoorraad om deze te gebruiken voot compen-‘
serende interne maatregelen in geval van’ depressie. Voor
anders gevallen, zoals bijv. een instrument voor econo-
mische ontwikkeling enz., is dit middel te verwerpen.
De. noodzaak van devaluatie en deviezencontrôle in
bepaalde gevallen ddet de betekenis van een zelfstandige
monetaire politiek uitkomen. Vandaar het belang van de
nieuwe centrale bank van Cuba, die in 1949, is opgericht.
Terecht wijst de schrijver op de beperktheid van een cen-
trale bank om op een rudimentaire geld- en kapitaalmarkt
die maatregelen te nemen, welke op ontwikkelde markten
mogelijk is. Er zijn echtei geen panacees voor de vermij-
ding van cyclische bewegingen. Indien Cuba door agra-
rische differentiatie of door industrialisatie – de schrijver
• bepleit zowel de oprichting van een agrarische als van een
industriebank – minder afhankelijk wordt van, invoer,
dan komt het land te staan voor de problemen van meer
economisch ontwikkelde landen, namelijk de handhaving
van een hoog niveau van ‘investeringen.
Nogmaals, het is een uitstekend boek ‘en ohontbeerlijk
voor degenen, die zich willen verdiepen in de moeilijke
problemen van de betalingsbalans en van de centrale
bankpolitiek in economisch onontwikkelde landen.
Washington.
–
v. d. V.
• AANTEKENING
,,De Amerikaanse betalingsbalans na Korea
Eerste phase.
De oorlog in Korea en het bewapeningsprogiamma
hebben een aanzienlijke invloed uitgeoefend op de buiten-
landse handel en de internationale betalingen van de
Verenigde Staten. -Iet eerste effect van de oo’rlog in Korea
was een sterke uitbreiding van de Amerikaanse aankopen
in het buitenland en een dienovereenkomstige
stijging
der
dollarinkomsten van .de -buitenlandse leveranciers. De
Amerikaanse import, die in het eerste halfjaar 1950, op
jaarbasis berekend, ongeveer $ 7,6 mrd beliep, was in het
eerste kwartaal 1951 — eveneens op jaarbasis — gestegen
tot niet minder dan $ 12 mrd, waarbij nog moeten worden geteld $ 700 mln aan militaire uitgaven in het buitenland.
Bovendien verleenden de Verenigde Staten tussen Juni
1950 en Maart 1951 militaire en economischehulp aan
het buitenland, tot een bedrag van ongeveer $ 4,5 mrd op
jaarbasis. Gedurende deze periode was er tevens sprake
van wegvloeien van kapitaal, hetzij in de vorm van directe
investeringen in het buitenland, hetzij als vluchtkapitaal,
doordat sommigen er met het oog op oorlogsgevaar de
voorkeur aan gaven hun geld buiten de Verenigde Staten
aan te houden. –
Het gevolg van een en ander was een aanzienlijk tekort
op de Amerikaanse betalingsbalans gedurende de eerste
negen maanden van de Koreaanse oorlog. Zoals onder-staand staatje doet zien, beliep het verlies aan goud ge-
durende deze periode $ 2.404 mln, terwijl de dol.lârsaldi
van het buitenland in de Verenigde Staten een toeneming
te zien gaven van $ 848 mln.
3 October 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BEPJCR TEN
743
Betalingsbalans •van de Verenigde Staten na Korea
(in millioeners dollars)
3e
4e Ie
Totaal
2e
kwar-
kwar- kwar-
9
kwar- taal
1950
taal
1950
taal
1951
maan-
den
taal
1951
Goederenexport ‘2.498
3.106
3.408
9.012
f.970
Goederenimport
2.533 2.815
3.199 8.547
2)2.817
–
35
+
155
+
291
+
342
+
209
+
361
+
465
+
858
+
1.153
Handelsbalansealdo
Saldo dienstenverkeer
Schenkingen ed.’)
–
972
—1.237
—1.150
—3.359
Leningen, kapitaal e.d.
–
692
–
359
–
165
–
1.216
/
–
1.544
–
.963
–
745
–
3.252
Betalingsbalanssaldo
771
893
2.404
l3oudverljes
………….740
roeneming, resp. afneming
uitenl.
dollarsaldi
.
..’.
. .
804
+.
192
–
148
+
848
‘)
mci.
overmakingen van immigranten.
‘)
Exci. aankopen
van militairen in het buitenland.
Ken tering.
.
Aan dit deficit op de Amerikaanse betalingsbalans schijnt
nu, aldus ,,The National City Bank of New York” in haar
,,Monthly Letter” van September ji., een einde te komen.
Sedert Maart ji. vertoont de invoer, o.a. in verband met
prijsdalingen en een meer voorzichtige aankooppolitiek,
een daling. Gedurende het tweede kwartaal van dit jaar beliep de invoer op jaarbasis ongeveer $ 11 ‘mrd, tegen
$ 12 mrd het kwartaal tevoren. In het derde kwartaal moet,
gedeeltelijk in verband niet seizoensinvloeden, een verdere
daling worden verwacht, die evenwel voor een klein deel
zal worden gecompenseerd door stijgende militaire uit-
gaven in het buitenland, aangezien meer troepen naar
Europa worden gezonden. –
De uitvoer geeft in tegenstelling tot de invoer een voort-
durende stijging te zien; véôr het uitbreken van dë oorlog
in Korea beliep hij op jaarbasis ongeveer $ 9,6 mrd, ge-durende het tweede kwartaal van dit jaar $ 16 mrd. Ver
–
moedelijk zal de uitvoer zich op hoog peil handhaven.
In de eerste plaats zullen de verschepingen in het kader
van het ,,Mutual Defense Assistance Program”, die mo-
menteel ca $ 1,25 mrd per jaar bedragen, verder toenemen.
In de tweede plaats beschikkèn de Verenigde Staten
momenteel over voldoende katoen om aan de geraamde
behoeften van tal van landen tegemoet te kunnen komen.
Tenslotte schijnt het, dat de Westeuropese landen meer
Amerikaanse steenkool en vermoedelijk – evenals de
Amerikaans gezinde Aziatische landen – meer granen
nodig zullen hebben, terwijl Canada, naar men verwacht, gedurende de komende maanden zijn grote aankopen van
industriële en militaire uitrusting zal voortzetten. Van een
besteding der geaccuniuleerde goud- en dollarreserves door
de grondstoffen en voedingsmiddelen producerende over-zeese landen van het sterlinggebied moet de Amerikaanse
exporteur, gezien het feit, dat de dollarinkomsten dezer
landen momenteel afnemen en gezien Engelands betalings-
positie, niet te veel verwachten, zegt ,The National City
Bank”.
Het, resultaat van het Amerikaanse exportsaldo, dat
gedurende het tweede kwartaal 1951 op jaarbasis $ 4,5 mrd
bedroeg, en van de grote inkomsten uit diensten en in-
vesteringen, komt tot uiting in de goudbeweging. De daling
der goudreserves van de Verenigde Staten’ beliep gedurende
het tweede .kwartaal 1951 nog maar $ 50 mln, tegen ge-
middeld $ 800 mln in de voorafgaande post – Koreaanse
kwartalen. Volgens de tot nu toe bekende gegevens was
er in het derde kwartaal van dit jaâr sprake van een geringe
toeneming.
Toekomst ver wachting.
De toekomstige ontwikkeling is, aldus genoemd blad,
moeilijk te voorspellen. Hoewel enerzijds de huidige daling
der aankopen nog niet volledig in de invoercijfers tot
uitdrukking is gekomen, nemen anderzijds de Amerikaanse
behoeften aan grondstoffen voor defensiedoeleinden toe.
Onvoorziene ontwikkelingen in de internationale situatie
voorbehôuden, ziet het er naar uit, dat – met uitzondering
van metaalproducten – aanzienlijke hoeveelheden Ame-
rikaanse exportproducten beschikbaar zullen zijn. De
periode van afneming der Amerikaanse goudreserves
schijnt achter de rug te zijn en binnen afzienbare tijd zullen,
tenzij de internationale toestand achteruitgaat of de in-flationaire krachten uit de hand lopen, de internationale
betalingefi vermoedelijk vrijwel in evenwicht zijn of een
overschot ten voordele van de Verenigde Staten te zien
geven. ,,The converse is”, besluit genoemd blad, ,,that the
accurnulation of reserves by foreign countries, which was
proceeding encouragingly and was a hopeful portent for
relaxation of trade and exchange restrictions, has been set
back at least temporarily”.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geldmarkt bleef in de verslagperiode ruim. In dè
noteringen voor schatkistpromessen kwam dan ook vrij-
wel geen verandering. Een belangrijke faôtor hierbij is
ongetwijfeld het verloop van de Nederlandse betalings-
balans, welke in September, te oordelen naar de door De
Nederlandsche Bank gepubliceerde ontwikkeling van de
deviezenvoorraad, evenals in de voorgaande maand gun-
stig was. De export van Nederland is in het najaar als regel
relatief groot, maar vermoedelijk is het ‘gunstige verloop
niet alleen hieraan toe te schrijven. Waarschijnlijk vinden
de importen voor tal van goederen op aanmerkelijk ge-
ringere schaal plaats dan enige maanden geleden, enerzijds’
uit vrees voor verdere prijsdalingen op de wereidmarkten,
anderzijds wegens de krappe liquiditeitspositie, welke zich
steeds duidelijker bij het bedrijfsleven en de consumenten
doet gevoelen. Een overschot op de betalingsbalans bete-
kent, voor zover de deviezen aan De Nederlandsche Bank
worden overgedragen, een toenemend aanbod van middelen
op de geidmarkt. Dit is waarschijnlijk de belangrijkste reden
geweest, waarom de geidmarkt, ondanks de met het nade-
ren van de maandultimo toenemende behoeften aan char-
taal geld, zo ruim bleef. October- en Novemberpromessen’
waren aangeboden tegen 1 pCt. December – t/m Maart-
papier nèteerde practisch 1
3
/
pCt, terwijl April- tot Juli-
promessen tegen pCt waren aangeboden
De kapitaalmarkt.
De aandelenmarkt liet in de afgelopen week pér saldo
voor vrijwel alle groepen van fondsen een koersdaling zien,
zij het ook, dat deze over het algemeen beperkt van aard
– bleef. Het is niet onmogelijk, dat hier een technische reactie
is ingetreden na de weken van ononderbroken lichte koers-
stijging, welke hieraan zijn voorafgegaan.
Aandelen Koninklijke maakten op dit algemene beeld
een merkbare uitzondering dotr een behoorlijke koers-
stijging, evenals aandelen Unilever. Voor Koninklijke was
in de afgelopen .week vrij veel vraag voor buitenlandse
rekening, waardoor deze koersstijging goeddeels kan wor
–
denverklaard. –
Het agio op Amerikaanse fondsen is ingekrompen tot
ongeveer 13 pCt. Het kan zijn, dat dit moet worden toege-
schreven aan de geweken devaluatievrees, maar het is ook
mogelijk, dat de constante vraag van enicele kopers, die
met bijzondere vergurming van De Nederlandsche Bank de
verkregen fondsen in dollars konden omzetten, welke dol-
lars voor hun eigen bedrijf konden worden benut, inmid-
dels is bevredigd.
Het koersverloop in de afgelopen week blijkt uit onder-
staande tabel.
•7
-.
– 21 Sept.
28 Sept.
–
mei
iÛçl
–
Aand. iiidexcijfers.
.17J1
JJJI
A1gemeen
….
…………….
151,5
150.2
Industrie..
……………….
215,2.
.1214
1
2
Scheepvaart
… …..’
………
175,8 173,0
Banken
…………………./
121,8
120,2
indon.
aandelen
……. . …….
.
51,8
50,6
–
Aandelen
–
-A.K.0
…………………..
l76/
4
‘173
Philips
…………………..
1
707
e
165
1
/
2
Unilever,
………………..
237/
4
– 237/
H:A.L
……………………
.
179
1
/
176
Amsterdani Rubber .
.. ..:
……
108/
103-
H.V:A
……
…….. …….
i5a/
.
111
Kon.
Petroleum
………….
287’/
296
Staatsobligaties
–
2
pCt
N.W.S
……………….
70/
‘
701/2
3-34 pCt
1947
………….
85
1
/
8
85
1
/
8
3 pCt Invest.
certiC.
………..
89
1
/
2
88
11
/
34pCt
1951
…………….
92/
931/2
3 pCt dollarlening
…………
100
1
/
16
100/
STATISTIEKEN
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
55,
‘0
0
•
,’2’i
2
–
0
0
.’.5
–
O
c9’0
….2-o
,33
2
2′
E
>0.0
S
>
>0
27 Aug. ’51
1.194.783
768.9633.t62
276.44!
210.700
3
Sept.’51
1.194.764 817.937 3.927
266.452
219.781
10
Sept.
‘.5!
1.194.89! 811.868
4.295
265.048
214.028
17 Sept. ’51
1.194.779
748.757
4.487
249.310
217.011
24 Sept. ’51
1.194.908
777.674
,
4.787
258.017
211.792
1
Oct.
’51
1.195.016 826.433 5.277
297.580
233.413
Saldi in rekening courant
o
E
‘2
,
ibs
0′
2’1i
s
:0′,.,
,,
•_,,•,•0
•
05
>0.00
u
‘D….o
–
VS
‘5$
‘VS”-
.s93
22
7
Aug. ‘5!….
2.762.155 2.266.345
‘
–
1.684.824 294.113
115.475
23
Sept.’51….
2.821.012
2.279.548
21.024
1.684.824
285.973
15.198
0
Sept. ’51….
2.770.855
2.272.085
31.554 1.684.824
289.460
13.798
17
Sept. ’51….
2.744.728
2.229.906
20.557
1.684.824
235.570
13.271
14
Sept. ’51….
2.754.881
2.244.515
16.705
1.722.261
242.256
114.171
21
Oct.
1
51….
2.846.829
2.292.98!
–
1.722.261
253.549
114.592
DE JAVASCHE
BANK.
Oosten
in duizenden
zuldens!
–
,’O
R’s
0
50
0-te
E
.-i%
°E2.
‘
Data
,,
u’.o°
00u
‘0-‘
‘0
.
0
0
>
‘2
o
te
.
II
Mr!
1
47
477.080
35163
542.245 348.235
255.201
29 Aug.
’51
1.059.272
332.065 698.863
500.579
1.334.393
5 Sept. ’51
.
1.059.272
328.466
709.487
520.374
1.339.047
12 Sept.
’51
1.059.274
322.163
685.197
551.526
1.393.910
19 Sept.
’51
1.059.275
289.409
,
698.887
579.363
1.375.134
Rekening courant
0
.
0
saldi
Data
3
.sso
‘2
n.
00
utso
c°>
çj3
,s
>5O!U
:osi
.0
1
31
Mrt
1
47
.
453.816
268.697
–
–
1
895.911
1
Aug.
’51
2.847.910
245.351
–
–
1
789.012
5 Sept. ’51
2.862.845
269.054
–
–
782.010
2 Sept.
’51
2.886.086
243.397
–
–
1
‘
821.265
19Sept.
’51
2.884.309
231.458
–
–
1
791.606
Lvluntozljetcencircutatie per st iviri JY’,, T
Muntbiljettencirculatie per 29 Aug. 1951 f347.002.712,50
Muntbiliettencirculatie per
5
Sept. 1951 f346.356.855
Muntbiljettencirculatie per
.
12 Sept. 1951 f345.030.314.
Muntbiljettencirculatie per 19 Sept. 1951 f344.690.225
AborineertU ôp’.
,1
DE
ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. E. Kreukniet, Prof. H. \V.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f
22.50: f. p. post
f
23.60;
voor studenten f,19.-; franco per post f20,10
Abonnementen worden – aangenomen door de
boekhaneI en door’de uitgevçrs
DE ERVEN F.BC)HN TE HAARLEM
Opdrachten, welke Dinsdagmorgen in ons
bezit zijn, worden, plaatsruimte voorbe hou-
den, in de uitgave van
dezelfde week op ge-,
nornen.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE’ BERICI-LTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres
voor
Nederland: Pieter de Hoochstraat
,s,
Rotlerdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor Bel,ië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
‘4, Universiteitstraat, Cent.
‘t
,1
Abonnes’nenten: Pieter de Iloochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
El
Ab
onnemen
t
s
p
rs
j
s
, fravco per
post,
voor Nederland
/
26,- per jaar.
voor België/Luxemburg f 28,- per jaar, te voldoen door storling van
de tegenwaarde in Belgirche francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) 126,-, overige
Landen f 28,-
p
et
:
jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
–
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
–
El
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
–
Rotterdam (W.).
El
ADVERTENTIES.
Alle correspondeniie
betrèffende
advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelahts, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300,
toestel 6), Advertentie-tarief
/
0,43 per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” / o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
–
Losse nummers 75 cents resp. 10 B. francs.
t