ECONOMISCH .• / –
STATISTISCHE BERICH,TEN
‘
–
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
36E
JAARGANG,
WOENSDAG 26 SEPTEMBER 1951
No 1793
/
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J.. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistentredacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË
J. E. Menens; R. Miry; J.
van
Tichelen; –
R. Vandeputte; F. Versichelen.
INHOUD
‘ Blz.’
De voorziening van de staalfabrieken met schrot
–
door J.
W.
F.
Sligring
………………
712
De
pachtprijsbeheersing
(II)
door ,Prof. Dr
Th.
L.
M.
Thurlings
……………….
714
De
evolutie
van
de
monetaire
politiek als
–
instrument
van
de
economische
politiek
door Drs H.
W. J. Bosman
…………..
716
De concurrentie tussen Italiaanse en Noord.
–
zeehavens
door A.
Giordano
…………
719
Ingezonden stuk:
Dekking van guldenrisico
door
Dr W. L.
Valk…………………………
722
Boekbespreking:
–
Drs W. J. v. d. Woestjjne: Waar blijft ons
belastinggeld?, bespr. door J. H. Zoon …
722
–
Aantekening:
Het
Russische
petroleumpotertiee1
door
F.
S.
Noordhoff
…………………
722
Internationale
notities:
Engelands handelsbalanstekort
……..
724
De ontwikkeling van het luchtverkeer ….
725
Geld- en kapitaalmarkt
……………….
725
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Augus-
tus 1951 door Dr V. van Rompuy
……….
725
Statistieken
Enige indexci.jfers van
de industriële pro-
ductie in Nederland
………………
.727
Baakstaten
……….
‘:
–
…
7
27
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
Deièr dagen
keren de Ministers geleidelijk van de mânoeuvres terug. Het
veld heeft zich uitgestrekt van San Francisco tot Ottawa.
Zo veel is tesproken, geconditionneerd en besloten, dat het
overpeinzen der consequenties waarschijnlijk nog zal duren.
Zou nog iemand een klaar overzicht hebben van de wirwar
der om elk probleem heen opgebouwde organisaties?
De Nederlandse -delegatie heeft vooral aangedrongen
op een correlatië van de militaire overeenkomsten met
politieke en economische. Het tekent de geleidelijke be-
wustwording der consequenties van de in het vorig najaar
• begonnen grote internationale samentrekking, dat een
– dergelijk ‘:overleg zal •plaâtsvinden. De- onstuiiiigheid,
waarmee in eerste aanleg het skelet der Westelijke samen-
werking werd opgetrokken, kan worden gediend door
t
thans na te gaan, wat het bouwsel in zijn onderdelen eigen-
lijk kan dragen. Met het’ maken van gaten om gaten te
stoppen vormt men geen ondoordringbare muur.
Het ondôordringbare zwijgen van de Britse Minister-
President is verbroken. Hij heeft een verkiezingsdatum
genoemd en daarmee de politieke manoeuvres aan de gang.
gebracht. -Men neemtaan, dat het centrale thema de inter-nationale politiek zal zijn, doch wat een verademing moet
het voor vele Britten wezen voor korte tijd geheel onder
te duiken in de ondiepe wateren van de nationale politiek.
Heeft de premier het woord gesproken op het moment,
dat vele muren om ,hem dreigden neer te tuimelen? De
saldering van de Europese Betalingsunie over Augustus
was niet gunstig voor Groot-Brittannië; het was de debiteur
van de maand. Men denkt reeds weer in termen van een
– betalingscrisis -en zij die zweren bij het laatstgehoorde
woord, fluisteren al: devaluatie.
Er zijn beter doeleinden om de haag der tanden in be-weging te brengen dan het voortbrengén van geruchten.
Een tevreden roker is geen onruststoker, hoeveel krachtiger’
nog geldt dit voor de tevreden eter. De Griekse
heldendichtén zijn vol toespelingen op de rust en bereid-
vaardigheid van hen, die hun deel kregen. Is het sympto-
matisch, dat eerst in Oostenrijk een verwoede strijd tussen – Regering en vleesleveranciers is uitgevochten boven de
wachtende consument, dat vervolgens de nieuwe Franse
Regering als eerste maatregel voor vehementer optreden de
vleesvoorziening heeft uitgekozen, terwijl in de Verenigde
Staten de coördinerende autoriteit met krachtdadig op-
treden heeft gedreigd tegen de wantoestanden op de
vleesmarkt? – –
Symptomatisch voor de verdeling van de aandacht
tussen het begrippenpaar bewapening en sociale rust. In
een ideale situatie zijn zij complementair; in werkelijkheid
dikwijls juist alternatieven. Degenen, die aanvaarden dat
evenwicht tussen beide een probleem is, hebben het begin –
van een oplossing. In dit opzicht is de derde industrialisatie-
nota een goed stuk.
–
.
Koninklijke
Nederlancische
BoekdrukkeriJ
H. A. M. Roelants
Schiedam
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
– Rottrdam —
‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzake
n;
R. MEES & ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
DE MAATSC1APPIJ TÖT FINANCIERING VAN’
HET NATIONAAL HERSTEL N.V.
ropt aandeelh’uders op tot het bijwonen van:
a. EEN BUITENGËWONE VERGADERING VAN
HOUDERS VAN PREFERÉNTE AA4DËLEN 6,
te houden op
4 OCTOBER
1951 te 14.15′ uur ten,
kantore an de Maatschappij, Kneuterdijk 6 te
‘s-Gravenhage.
AGENDA:
1. Opening.
2. Goedkeuring notulen, vorige vergadering
3. Benoeming. van .drie leden van de Raad
van Toezichtin verband i’net het aftreden
van drie leden
4: Rondvraag
5. Sluiting
• b.
EEN BUITENGEWONE ALGEMENE VERGADERING
VAN AANDEELHOUDERS,
te houden op 4
OCTOBER 1951
te 14.30 uur ten
kantore van de Maatschappij, Kneuterdijk 6 te
– ‘s-Gravenhage. .
t
AGENDA:
Opening
Goedkeuring notulen vorige vergadering •3 Benoeming van zeven leden van de Raad
van Toezicht inverband met het periodiek,
aftreden’ van zeven leden
4. Rondvraag
• 5. Sluiting
Houders van,, aandelen aan toonder, die deze vcrgaderingen wensen bij te wonen, dienen hun
aandelen uiterlijk 1 October 1951 tegen reçu,
dat tevens als bewijs van toegang tot de verga-
dering zal dienen, te deponeren bij een van de
volgende banken:
Amsterdansche Bank N.V.’
Iie Twentsche
Bank N.V.
‘Heldring & Pierson.
Incasso-Bank
N.V.
Lippmann, Rosenthal & Co.
R.
Mees & Zoonen.
Nationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V.
Piersosi &Co.
Rotterdamsche Bank N.V.
• t
De Nederlandsche Bank
N.V., Afd. Bewaa.r-
neming, Oude Turfmarkt 127; Amsterdam.
De President-Directeur,
• J. F. POSTHIfMA.
710
ROTTERDAM
1
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
ACCOUNTANTSDAO 1951
VAN HET,
NEDERLANDS INSTITUUT VAN ACCOUNTANTS
ZATERDAG OCTOBER
a.s..
inhet
KONINKLIJK’INSTITUTJT VOOR DE TROPEN,
Mauritskade 63, Amsterdam te 10 uur.
Sprekers:
Mr.
K. P.
van der Mandele, Voorzitter van de
Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rot-
terdam. Onderwerp: ,,Het nieuwe Nederland”.
Dr. H. J.
van der Schroef, Hoogleraar in de
Bedrijfshuishoudkunde aan de Universiteit van
Arn,sterdam, lid N.I.v.A. Onderwerp: ,,Aan welke
eisen moet de administTatie voldoen ter ver-
vulling van haar functies in het bedrijf?”
Introducties zijn in ee’n beperkt aantal verkrijg-
baar, bij het Secretariaat N.I.v.A., Herengracht
491, Amsterdam.
26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
711
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
J. W. F.- SLIGTING, De voorziening van de staalfabrieken
met schrot.
Schrot is in zoverre een eigenaardige grondstof, dat het
niet wordt gedolven, doch alom in den lande moet worden’
verzameld. De hoeveelheid, die in een bepaalde periode
kan worden verzameld, is afhankelijk van de hoeveelheid
staal, die in vorige perioden is verbruikt en als afval of
als sloopmateriaal weer beschikbaar is gekomen. In ver-
band met de grote activiteit in de staalindustrie is schrot
overal, schaars; ook in ons ‘land hebben de staalfabrieken
moeite de hoeveelheden schrot te’ verkrijgen, die met haar
behoefte overeenkomen. De aanvoer van schrot stagneerde
nl. in de loop van 1950 op ernstige
wijze.
De oorzaak dezer
stagnatie moet niet worden gezocht in een te geringe schrot-.
,,productie”; deze was groter dan het verbruik bij de staal-
fabrieken en de andere verbruikers tezamen. De voor
–
naamste oorzaak was de lage prijs in ons land, laag in
verhouding tot hetgeen op de exportmarkt werd betaald,
zodat het speculatieve element in de schrothandel werd
geprikkeld, en laag in verhouding tot de prijs van andere
afvalstoffen, waardoor dè belangstelling van de handelaren
voor schrot onvoldoende was. Voorts is de verhouding
tussen de met elkaar rivaliserende scj
–
irothandelaren ook
niet zoals die in het belang, van een goede schrotvoor-
ziening zou moeten
zijn.
Ten slotte is het nodig, dat de
bevolking begrip krijgt voor de grote waarde van dit ma-
teriaal, dat niet als’afval weggegooid mag worden, doch als
grondstof zijn bestemming moet vinden.
Prof. Dr Th. L. M. THURLINGS, De pachtprjjsbeheer-
sing (11).
Het zou onjuist
zijn,
de pachtprijsbeheersing slechts te
zien als een middel, dat een verschuiving in de verhouding
teweeg brengt tussen de inkomens der grondgebruikers
en die der grondeigenaren en voor het overige voor de
Nederlandse economie neutraal zou zijn. De verschuiving
door de pachtprijsbeheersing tot’ stand gebracht heeft
wel degelijk consequenties. Zowel wetenschappelijk als
economisch-politiek is het onjuist de pacht als een rest-
inkomen te beschouwen. Wetenschappelijk is zulks onjuist,
aangezien de pacht eenvoudig de prijs is van een der
kostencomponenten waarmede de ondernemer te rekenen
heeft, en aangezien verder tussen de wisselende opbrengst-
waarde van het product en de contractueel bepaalde be-
loningen der diverse productiefactoren de ondernemers-
winst staat, die zelf een restinkomen uitmaakt. Econo-
misch-politiek is het 6njuist de pacht als een restpost te
beschouwen, aangezien dan het gevaar groot is dat men
uit het oog verliest, dat er verband bestaat tussen de hoogte
van de pachtprijzen en het aanbod van boerderijen, het
aanbod van landbouwgrond en dd’ productiemethodes.
Ook bestaat het gevaar, dat men de invloed-van het pacht- –
prijsniveau op de bevolkingsdruk en op de richting der
investeringen uit het oog verliest. Schr. licht een en ander
nader toe en bepleit dan een aanpassing der pachtprijzen
aan wat als een evenwichtsprijsniveau zou kunnen worden
beschouwd, gepaard gaande met maatregelen om de be-
volkingsdruk in de landbouw te verminderen.
Drs H. W. J. BOSMAN, De evolutie van de monejaire
politiek als instrument van de economische politiek.
Op 8 en 9 September ii. is door de Hogeschoohaad vat
de Nederlandsche Economische Hoogeschool ten be-
hoeve van de Rotterdamse afgestudeerden een herscho-
lingsweekend georganiseerd. Als inleiders zijn opgetreden
Prof. Mr J. G. Koopmans, Prof. Dr J. Tinbergen en Prof.
S. Posthuma. In dit artikel geeft schr. een korte weergave
van hun referaten en van enkele belangrijke punten van de
discussies.
A. GIORDANO, De concurreîlie tussen Italiaanse en
Noordzeehavens.
De besprekingen tussen de Noordzeehavens inzake het
verkrijgen van een nauwe samenwerking naar de idee van
Mr J. J. Oyevaar, Directeur-Generaal van Scheepvaart,
zijn door de Italiaanse vervoerswereld met de grootste
aandacht gevolgd. In dit artikel zet schr. uiteen, dat de
oorzaak van deze belangstelling en sympathie moet worden
gezocht in het feit, dat, indien er geen overeenkomst
tusen de Noordzeehavens zou worden bereikt; de Itali-
aanse havens met een toenemende concurrentie te kampen
zullen krijgen. Bovendien zou een toenemende concurrentie
der Noordzeehavens een reorganisatie van de gehele
Italiaanse vervoerspolitiek en het gebruik maken van mo-
gelijkheden, die weliswaar ‘een zeker succes kunnen ver
–
zekeren, doch een grote last zouden leggen op de toch reeds
zwaar getroffen Italiaanse belastingbetaler, met zich
brengen.
– SOMMAIRE –
J. . W. F. SLIGTING, L’approvisionnement en mitraille des
aciéries.
La grande activité dans 1 industrie de l’acier a provo-
qué une pénurie en mitraille. Les distributions ont subi
une -stagnation en
1950,
â cause du niveau des prix, qui
était trop bas comparé vec celui du marché d’exportation
et comparé avec les prix réalisés par les autres produits
résiduaires. Les relations entre les commerçants de mitraille
ne favorisent guère une bonne organisation de distribution.
fl est nécessaire d’autre part que la population se rend
compte de la grande valeur de ce matériel qui constitue
une matière première â condition qu’elle arrive â sa des-
tination.
Prof’Dr Th. L. M. THURLINGS, Le contrôle dufèrmage(II).
‘Dans ce deuxième article l’auteur souligne le glissement
qui s’est produit entre les revenus des cultivateurs et des
propriétaires, par suite du contrôle du ferniage, et tire
l’attention sur les conséquences qui en résultent. L’auteur
examine l’infiuence exercée par le contrôle du fermage
sur l’offre des fermes et des terrains de culture; sur les
méthodes de travail; sur le développement démogra-
phique; sur les investissements. –
Drs H. W. J. BOSMAN, L’évolution de Ja politique moné-
taire comme instrument de la politique économique.
L’auteur donne un compte-rendu des introductions et
discussions qui ont eu lieu les 8 et 9 de ce mois â l’occasion
des cours complémentaires, organisé par le Collège de
l’école des Hautes Etudes de la Nederlandsche Economische
Hoogeschool en faveur des anciens étudiants rotterdamois.
A. GIORDANO, La concurrence entre les ports de mer
italiens et ceux de la Mer du Nord.
En Italie le secteur du transport a suivi avec beaucoup
d’attention les pourparlers entre les ports de la Mer du
Nord au sujet d’une collaboration plus étroite conformé-
ment aux idées de M. Oyevaar, Directeur Général de la Navigation néerlandaise. Si les entrevues n’aboutiraient
pas, les ports italiens devraient s’attendre & une concur-
rence plus aigue. Une compétition plus prononcée des ports
de la Mer du Nord impliquerait une réorganisation de la politi4ue dû transport en Italie.
712
‘
– ECONOMISCH-S T1 TISTLcJ-IE BERICHTEN
26
September 1951
De voorziening van de staalfabrieken met schrot
Schrot is, zoals men
weetl),
de belangrijkste grondstof.
voor de staalbereiding volgens het Siemens-Martin-pro-.
cédé en in electro-ovens, welke beide procédé’s in ons land
toegepast worde’n. Het is tevens een van de weinige indus-
triële grondstoffen, waarover Nederland beschikt.
Het, is in zoverre een eigenaardige grondstof, dat het
niet, zoals bijv. ijzererts of steenkool op bepaalde vind-
plaatsen wordt gedolven, doch alom in den lande moet
worden verzameld. Het gevolg hiervan is,’dat de voorzie-
ning van de verbruikers
2
) niet zozeer afhankelijk is van
de omvang der productie op zulke vindplaatsen, als van de,
activitèit, die ontwikkeld wordt door vele kleinere en gro-
tere verzamelaars (handelaren), die over het gehele land
verspreid zijn. Bovendien is aan deie âctiviteit een natuur-
lijke grens gesteld. Van een grondstof als erts of steenko&
kan men – zij het ook met enig voorbehoud – zeggen,
dat de productie er van naar willekeur kan worden ver-
hoogd. Men kan immers putten uit aanwezige vôorraden,
die wel niet onbeperkt zijn, maar toch de aanpassing van
de productie aan een
stijging
van de behoefte mogelijk
maken. Met schrot is dit niet het geval. De hoeveélheid
schrot, die in een bepaalde periode kan worden verza-
meld, is afhankelijk van de hoeveelheid staal, die in vo-
rige perioden is gebruikt en intussen als afval bij de ver-
werking of als sloopmateriaal weer beschikbaar is geko-
men. Ook de meest intensieve verzameling brengt geen
schrot te voorschijn, waar niet eerst staal is gebruikt.
Dit heeft een belangrijke consequentie voor de verhou-
ding tussen de hoeveelheid schrot, die beschikbaar is en
die, welke op een gegevn ogenblik door de staalindustrie
wordt gevraagd. In tijden van lagë’conjunctuur, wanneer
de staalproductie gering is, is de behoefte aan schrot niet
groot. Er kan dan echter naar verhouding veel schrot
beschikbaar komen, doordat in voorafgaande jaren van
grotere activiteit in het economisch leven veel staal werd
verbruikt. Omgekeerd is in tijden van hoge conjunctuur
het schrot betrekkelijk schaars, aangezien voor de staal-
productie dan veel nodig is, terwijl de beschikbare hoe-
veelheden stammen uit een periode van geringer taal-
verbruik. ‘Het zalde lezer duidelijk zijn, dat de hier geséhets-
te ontwikkeling zich niet langs gladde, rechte of kromme
curven beweegt; de tendentie is, echter duidelijk waar-
neembaar). ‘
Op het ogenblik heerst over de gehele wereld een grote
activiteit in de staalindustrie. Overal wordt veel staal ge-
produceerd; in de meeste landen meer dan Ooit te voren.
Het mag dan ook geen verwondering baren, dat schrot
overal schaars is. Men kan telkens weer vernemen, dat
maatregelen worden genoinen om de verzamelaars tot grotere activiteit te. prikkelen, opdat, aan de schaarste zoveel mogelijk het hoofd geboden wordt. Ook zijn in
Vrijwel alle staalproducerende landen maatregelen geno-men om te beletten, dat schrot vrijelijk naar andere landen
wordt uitgevoerd. De behoefte van de eigen staalindustrie
wil men zoveel mogelijk in de eerste plaats dekken.
1.
Ook in onr land hebben de staalfabrieken moeite de
hoeveelheden’ schrot te krijgen, die met haar behoefte
overeenkomt. Dit is niet altijd zo geweest. We spreken
nu niet van de jaren véér de laatste wereldoorlog; toen
1)
Zie: ,,Schrot, een Nederlandse grondstof” in ,,E.-S.B.” van 17 December
1947, no 1597. Het hier besproken materiaal wordt ook wel ,,schroot” ge-
noernd. O.i. worden met dit laatste woord o.a. metaaldeeltjes aangeduid,
waarmee vroeger vuurwapens en granaten werden geladen. ,,Schrot” is afval,
in dit geval afval van ijzer en staal, dat voor omsnelting wordt gebruikt.
‘) De verbruikers zijn iii de voornaamste plaats de staalfabrieken, die
volgens het Siemens-Martin-procédé of met electro-ovens werken,’ verder
de ijéergieterijen ende hoogovens. De ijzergieterijen gebruiken in hoofdzaak gegoten schrot, waarover in dit artikel niet gesproken wordt; over het schrot-
verbruik in de hoogovens worden enkele opmerkingen gemaakt.
‘) Met enkele cijfers wordt deze ontwikkeling aangetoond in„De inter-
nationale schrotniarkt” in ,,E.-S.B.” van 20 October- 1937, No 1138.
bestond in Nederland nog zo goed als geen staalproductie.
Het hier vallende schrot kon dan ook in grote hoeveel-
heden worden uitgevoerd. Maar ook na de oorlog, tot
in het jaar 1949, was het vrij gemakkelijk de Nederlandse
staalfabrieken te voorzien van de hoeveelheid schrot, die
” zij nodig hadden, waârtoe de handhaving van het verbod
om schrot te exporteren uiteraard belangrijk heeft bij-
gedragen. Na 1949 werd de situatie echter anders.
In de loop van’ 1950 stagneerde de aanvoer van schrot
bij de staalfabrieken op ernstige wijze. In het begin van dat
jaar beschikten deze fabrieken over een voorraad, die
overeenkwam met haar behoefte gedurende drie maanden.
De aanvoer hield echter geen gelijke tred met het stijgende
verbruik. . Integendeel, -terwijl door uitbreiding van de
taalproductie het schr’otverbruik steeg en in 1950 circa
16
pCt hoger was dan in 1949, daalde de schrotaanvoer
met ongeveer
20
pCt. Als gevolg van deze divergentie
tussen verbruik en aanvoer gingen de voorraden bij de
staalfabrieken sterk achteruit. In het eind van 1950 was
bij de fabrieken nog slechts een voorraad aanwezig, die
de behoefte van enkele dagen dekte,, hetgeen uiteraard
zeer precair was.
Wat was
–
de oorzaak van deze stagnatie in de schrotaan-
voer en welke maatregelen konden worden genomen om
verbetering in de situatie te brengen? De oorzaak van de stagnatie in de aanvoer van schrot
moet’niet gezocht worden in een te geringe schrot- ,,pro-
ductie” in ons land (het woord ,,productie” wordt hier
– gebruikt om het resultaat aan te duiden van het verza-.
nielen van het beschikbaar komende schrot). Deze pro-
ductie kan voor 1950 zeker op ruim 400.000 ton getaxeerd
-. worden en was in ieder geval groter dan het verbruik bij
de staalfabrieken en de andere verbruikers tezamen. Bij
intensiever verzameling zou waarschijnlijk nog belangrijk
meer te voorschijn gekomen zijn. Toch werd de behoefte
der staalfabrieken niet door de aanvoer gedekt.
Dit kwam in de eerste plaats, doordat in 1950 nog –
‘vrij véel schrot werd geëxporteerd. Wel was er in ons land,
evenals, in andere staalproducerende
,
landen een export-
verbod van schrot, doch er werden uitvoervergunningen
gegeven. Niet al het beschikbaar komende schrot is na-
melijk.van dezelfde kwaliteit. Er is altijd een min of meer belangrijke hoeveelheid, die zich niet zo bijster goed leent.
voor verwerking in Siemens-Martin-ovens of in electro-
ovens. In het buitenland wordt dit materiaal veelal ver-
werkt in hoogovens, maar om technische redenen gaat
dit hier te lande ook niet. Er was dâarom wel aanleiding
er uitvoervergunningen voor te geven, vooral omdat men
in het buitenland bereid was er een hoge prijs voor te beta-
len.
Dif had echter ernstige repercussies. Dat dit inferieure
schrot voor de Nedérlandse verbruikers verloren ging,
was niet zo ernstig, hoewel het met enige moeite voor een
groot gedeelte: toch wel verwerkt had kunnen worden. Ernstiger was, dat aangenomen mag worden, dat onder
de dekmantel van minderwaardig materiaal ook een hoe-
veelheid goed , schrot de grenzen overging. De contrôle
hierop is zeker niet effectief genoeg. Het ergste was echter,
dat vooral verschillende tussenhandelaren in schrot, in de vdronderstelling dat wel meer uitvoervergunningen
zouden worden gegeven, de regelmatige aflevering van
schrot aan de. staalfabrieken onderbraken en op hun
voorraden bleven zitten.
,Men kon’dan ook constateren, dat, terwijl de’staalfa-
briekert haar voorraden zagen wegsmelten als sneeuw voor
de zon, zodat zij tenslotte vah de hand in de tand moesten
leven, de voorraden bij de schrothandel in het algemeen
op peil bleven en zelfs nog toenamen.
26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
713.
Export van schrot, als men er maar de kans toe krijgt,
was en is nog zeer voordelig, d.w.z. voor de exporteur,
niet voor ons land. Voor ons land betekent deze export
verlies, tenminste wanneer de staalindustrie daard’oor
onyoldoende schrot krijgt, want dan moet
ôf
het veel
duutklere ruwijzer worden gebruikt, dat ook in het bui-
tenland gerede afzet vindt, ?f de staalproductie moet wor
–
den beperkt, hetgeen grotere invoer van staal nodig maakt.
Het aantrekkelijke van de export van schrot voor de
individuele expdrteur is uiteraard gelegen in’het prijsver-
schil.. De prijs van deze grondstof’ wordt hier te lande
van overheidswege op een betrekkelijk laag niveau ge-
houden, opdat de staalprjs niet de sterke verhogingen
van de wereldmarkt behoeft te volgen. In het bui-
tenland is een veel hogere prijs voor schrot te maken.
Wel wordt in verschillende landen de schrotprijs eveneens
van overheidswegç laag gehouden, maar me
e
n schroomt
daar niet een veel hogere prijs te betalen,- wanneer op de manier een additionelç en, in verhouding tot de behoefte,
kleine hoeveelheid
.
kan worden geïmporteerd. De schrot-
honger, die over de gehele wereld heerst, zoekt men op
alle mogelijke wijzen te stillen.
De schrothandel, ook in ons land – misschien moeten
we wel zeggen: speciaal in ons land -, kent van oudsher
het wisselend spel van schrotschaarste en -overvloed en
van hoge en lage prijzen. D&e handel was er steeds op
ingesteld het schrot, dat in
tijden
van lage prijzen inge-
zameld wordt, te laten liggen tot de prijzen gestegen zijn. Véôr de oorlog, foen ons land zelf nog weinig schrot ver-
werkte, was er dan ook een zeër grote export in de jaren
van hoge conjunctuur in de staalindustrie.
Voor dit sterk speculatieve element is feitelijk geen plaats
meet in de Nederlandse. schrothandel van nu. De ïntussn
hier te lande opgekomen staalindustrie kan de gehele
hoeveelheid schrot, die ons land oplevert, verwerken.
De taak van de schrothandel is thans het verzamelde schrot
in een regelmatige stroom naar de staalfabrieken te diri-
geren. Door het schrot goedkoop in te kopen en op ef-
ficiënte wijze de vorm te geven, waarin het voor de staal-
industrie bruikbaar is (veel van het verzamelde- schrot
moet in stukken gebrand of tot pakketten geperst worden, voordat het de oven in kan) kan deze handel een redelijke
winst maken, wanneer de prijs tenminste niet al te laag is. Daarbij wordt het accent in de schrothandel verlegd
van de speculatieve handel naar een industriële bezigheid. Vele schrothandelaren zien dit in en noemen zich dan ook
,,schro.tbereiders”; anderen zijn echter nog niet geneigd
hun rol van speculant te verwisselen voor de minder
remuneratieve rol van industrieel, die zijn winstmarge
vooral door verlaging van de kostprijs tracht te handhaven
te vergroten.
Hier ligt de voornaamste oorzaak van de stagnatie in’
de aanvoer van schrot naar de staalfabrieken. De schrot-
handel vond in de lage prijs, die in ons land was vastge-
gesteld, een reden om volgens het beproefde systeem het
schrot te laten liggen. Het spreekt vaazelf, dat daarbij
de veronderstelling, dat een economische unie met België
de schrotprijs hier te. lande op het zeer hoge Belgische
niveau zou brengen, een rol speelde. Later kwam daarbij,
dat de onderhandelingen over he,t Schuman-verdrag de
gedachte deden postvatten, dat de ,,gemeenschappelijke
markt” ook voor schrot tot stand zou komen, zodat
weer een vrij internationaal verkeer, althans in de Schuman-
landen, zou ontstaan.
Er kwam nog iets anders bij: Dé lage schrotprijs in ons
land stak niet alleen erg af bij de prijs die in het buitenland
was te maken, doch ook bij de- prijzen, die voor andere
afvalstoffen konden worden bedongen..
Vrijwel alle schrothandelaren handelen ook in oude
non-ferro metalen, in lompen, oud-papier e.d. Daarmee is over het algemeen meer, te verdienen. Het is dan ook
begrijpelijk, dat voor het verzamelen van schrot de be-
langstelling minder groot was. De schrot-,,productie”
leed hieronder, hetgeen natuurlijk ook van nadelige in-
vloed was op de afleveringen.
Om aan deze calamiteit een einde te maken is de schrot-
prijs belangrijk verhoogd. Een eerste verhoging vond plaats
in November 1950. Deze verhoging bedroeg ongeveer
20 pCt en had feitelijk geen andere betekenis dan het goed
maken van de gestegen kosten van de verwerking en het
transport van schrot. Enige verbetering in de situatie
werder niet door bereikt. Eerder was hét tegendeel het
geval. Zij, die op een stijging speculeerden, zagen er een
voorteken in van een verdere verhoging.
D,eze verdere verhoging kwam en wel in April 1951.
De nieuwe prijsverhoging bedroeg circa 50 pCt, waardoor,
een totale verhôging van het oorspronkelijke prijspeil van
80 pCt werd bereikt. De Nederlandse schrotprijs kwam
daardoor op ongeveer, hetzelfde niveau te liggen als in
de belangrijke staalproducerende landen Frankrijk en
West-Duitsland gold.
Tegelijkertijd
werden bepalingen
gepubliceerd, ten aanzièn van de voorraden die door schrot-
handelaren ten hoogste môgen worden aangehouden (t.w.
het totaal van hun afleveringen gedurende de drie laatst
afgelopen kalendermaanden). –
De prijsverhoging en de bepalingen betreffende de voor-
raad hangen uiteraard nauw samen. Blijkbaar was de
R-
gering van oordeel, dat geen dwang op de handelaren,
om hun schrot af te leveren, kon worden uitgeoefend,
zolang de Nederlandse prijs belangrijk lager was, dan die
in Frankrijk en West-Duitsland. De zeer veel hogere
prijs in België werd daarbij, volkomen terecht, buiten be-
schouwing gelaten, evenals de lagere prijs in Engeland,
die echter intussen ook verhoogd is. In België wordt het
schrot hoofdzakelijk verwerkt in de hoogovens, waar men
op deze manier duur erts spaart en vooral op cokes be-
zuinigt, die daar bijzonder duur is.- De in België heersende
omstandigheden kunnen voor geen enkel ander West-
europees land een maatstaf vormen voor de bepaling van
de schrotprijs.
De Regering hoopt door handhaving van het reeds
bestaande exportverbod, waarbij gen uitvoervergunnin-
gen meer worden gegeven, en regelmatig toezicht op de –
strikte naleving van de voorraadregeling, aan het achter-
houden van schrot met kracht een einde te maken
4
).
Voorlopig is er enige verbetering te constateren. De
schrotaanvoer bij de staalfabrieken is sedert eind April
zodanig gestegen, dat de voorraden bij deze fabrieken
weer enige omvang hebben aaigenomen. Voldoende zijn
ze echter nog lang niet. Bovendien hebben de staalfabrie-
ken door het gebruik van veel ruwijzer, dat zeer oneco-
nomisch- is, hun schrotverbruik zoveel mogelijk beperkt.
Hieraan moet zo spoedig mogelijk een einde.komen.
De vraag is nu of de verbetering zal aanhouden. We
hebben in deze beschouwing de voornaamste oorzaak
van de stagnatie in de schritaanvoer vermeld. Dit was
de lage prijs, laag in verhouding tot hetgeen op de ex-
portmarkt betaald werd, zodat het speculatieve element
in de schrothandel werd geprikkeld, en laag in verhouding
tot de prijs van andere afvalstoffen, waardoor de belang-
stelling voor schrot onvoldoende was. Er is echter meer.
De verhouding tussen de met elkaar rivaliserende schrot-
handelaren is ook niet zoals die in het belang van een goede
schrotvoorziening zou moeten zijn. Dit behoort – echter
tot de dingen, die men moeilijk kan dwingen. Ook kunnen
we in het kader van dit artikel er niet nader op ingaan.
Het is echter te wensen, dat de stromen en opderstromen,
die zich in deze handel voortdurend voordoen, spoedig
een zodanige bedding weten uit te slijpen, dat allen zich
bevredigd voelen met de plaats, die zij innemen.en met de
kansen, die zij hebben. –
Hieraan kan nog het vlgende worden toegevoegd.
/ ) Zie: ,,Berichtendienst Economische Voorlichting” van 24 April 1951,
No 16 a.
714
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26
September 1951
Schrot is een artikel, dat voor een groot gedeelte vrijwel
automatisch op de markt komt, onafhankelijk van de
prijs, die het, opbrengt. De staalverwerkende industrie
moet namelijk het afval, dat bij die verwerking ontstaat,
onder alle omstandigheden afstoten. Bij andere fabrieken,
in het ambacht en in de huishoudingen dreigt echter veel
schrot op vuilnishopen verloren te gaan, indien de prijs
geen voldoende beloning inhoudt voor het verzamelen;
het bewerken en het transport naar de staalfabrieken.
Nu de staalfabrieken ongeveer f 80 voor een ton schrot
betalen[ kunnen deze kosten stellig worden vergoed. Wat
echter nog nodig is,- is, dat de bevolking begrip krijgt
voor de grote waarde van dit materiaal, dat niet achteloos
als afval
weggegooid mag worden, doch ‘als
grçndstof
zijn bestemming moet vinden.
Tenslotte nog iets over Benelux en het Schuman-verdrag.
Dat een economische Unie met België ‘en Luxemburg tot
gevolg zou hebben, dat de Nederlandse schrotprijs tot
de hoogte van de Belgische zal stijg,en, heeft men feitelijk
nooit in ernst kunnen veronderstellen. Daarvoor neemt
België te zeer een uitzonderingspositie in onder de schrot-
verbruikende landen. Bij de onderhandelingen over het
Schuman-verdrag moet dit wel duidelijk zijn gebleken.
In dit verdrag is schrot opgenomen in de
lijst
van produc-
ten,. die er door worden beheerst. Aangezien. echter ‘dè
verzamelaars, die het schrot op de maikt brengen, hiet’
aan het verdrag onderwopen
zijn,
moesten voor schrot
enkele bijzondere bepalingen gemaakt ‘worden. Daarbij
is o.a. vastgesteld, dat de Hoge Autoriteit in geval van
schaarste het beschikbare schrot onder de deehemende
landen kan verdelen. De landen zijn echteç
,
bevoegd maat-
regelen te treffen om te voorkomen, dat’meer schrot het
land verlaat dan bij deze verdeling is voorzien. Hieruit
volgt, dat van een volkomen Vrij handelsverkeer in schrot
tussen de Schuman-landen geen sprake’ zal zijn. Boven-
dien mag voor schrot, dat op deze manier geëxporteerd
zou worden, geen hogere prijs betaald’ worden, dan in het
exporterende’ land geldt. Ook zal bij een eventuele ver-
deling rekening worden gehouden met.het meest econo-
mische gebruik van schrot, welke bepaling hoogstwaar-
schijnlijk opgenomen is met het oog op het gebruik van
schrot in België, waar men deze grondstof niet in deeerste
plaats voor de staalproductie gebruikt, doch waarhet in
hoogovens wordt omgesmolten tot ruwijzer. –
Delft.
J. W. F. SLIGTING.
Le pachtprijsbeheersing
II’)
Het zou Onjuist zijn, de pachtprjsbeheersing slechts
te zien als een middèl, dat een verschuiving ‘in de ver-
houding teweeg brengt tussen de inkomens der grond-
gebruikers en die der grondeigenaren eh voor het overige
voor de Nederlandse economie neutraal zou “zijn. De
verschuiving door de
prijsbeheersing
tot stand gebracht
heeft consequenties, die de aanpassing, welke ons voor
ogen staat, meér belemmert dan bevordert.
Consequenties van de pa’chtprjjsbeheersing.
Velen zijn geneigd de pacht slechts als een rest-inkomen
te beschouwen. De invloed van’ de bekende grondrente-
theorie van Ricardo is daaraan o.i. niet geheel vreemd.
Evenmin lijkt ons hieraan vreemd het sentiment, dat het
inkomen aan grondbezit ontleend, niet ,,verdiend” is
omdat men er niet voor heeft ,,gewerkt”.
Ook in de geldende voorschriften t.a.v. de pachtprjs
wordt deze opvatting gehuldigd. De pacht is datgene,
wat voor de dag treedt, nadat eenmaal aan de grondge-
bruiker een op buiten-economische gronden bepaald
inkomen is toegerekend. De grondgebruiker staat voorop,
de grondeigenaar ,achteraan. Ïn die zin lijkt het pacht-
prijsbeleid meer op een beleid t.a.v. het grondgebruikers-
inkomen dan op een beleid t.a.v. de pachten zelf.
Zowel wetenschappelijk als economisch-politiek is het
echter onjuist de pacht als een rest-inkomen te beschouwen.
Wetenschappelijk is zulks onjuist, aangezien de pacht
eenvoudig de prijs is van een der kostencomponenten
waarmede de ondernemer te rekenen heeft, en aangezien
verder tussen de wisselende opbrengstwaarde van het
product en de contractueel bepaalde beloningen der diverse
productiefactoren de ondernemerswinst staat, die zelf een
rest-inkomen .uitmaakt. Zodra men de aanwezigheid van
ondernemerswinst, te onderscheiden van – ondernemers-
loon, veronderstelt, is het uitgesloten de pacht als restpost
te beschouwen. Economisch-politiek ishet onjuist de pacht
als een restpost te beschouwen, aangezien dan het gevaar
groot is dat men uit het oog verliest, dat er zeker ver-band
1)
Het eerste deel van dit artikel werd gepubliceerd in ,,E.-S.B.” i’an
19 September 1951, blz. 697.
bestaat tussen de hoogte van de pachtprjzen en het aanbod
van boerderijen, het aanbod van landbouwgrond en de
productiemethodes. Ook bestaat het gevaar, dat men, de
invloed van het pachtprijsniveau op de bevolkingsdruk
en op de richting der investeringen uit het oog verliest.
De invloed van de pachtprjsbeheersing op het aanbod van
boerderjjen.
,Het zal weinig betoog behoeven, dat wanneer de pachten
niet meer toereikend zijn om naast eén levensonderhoud voor de grondeigenaar de kosten van onderhoud van het gebouwenkapitaal te dekken, gerekend moet worden’ op
een uitputting van dit kapitaal. Hier schuilt een innerlijke
tegenstiijdigheid in een politiek, die gericht is op bescher-
ming van het inkomen, der grondgebruikers, .doch tege-
lijkertijd de basis ondermijnt waarop dit inkomen berust.
De. invoed van de pachtprjjsbeheersing op het aanbod van
grond. . .
Het moge waar zijn, dat de pachtprjs geen invloed
heeft op de omvang vân het aardoppervlak, doch ht valt
anderzijds toch ook niet te ontkennen, dat het aanbod
van landbouwgrond wel degelijk voor verandering vatbaar
is, en dat hierbij de hoogte van de pachten van invloed is.
Belangrijke delen van het Nederlandse areaal kunnen
slechts ten koste van aanzienlijke bedragen Vrij gehouden
worden van wateroverlast, andere delen behoeven irrigatie.
Wanneer de pachten niet toéreikend zijn om ‘deze kosten
te dekken, dan zullen deze gebieden vroeg of laat moeten.
worden prijsgegeven. – –
Ten slotte moge de
aandacht
gevraagd worden voor
de landaanwinningen, ontginningen en herontginningen,
waarop Nederland nogal trots is. Naar onze mening ‘ijn
deze irrendabele investeringen in, het huidig tijdsbestek
allerminst verantwoord, doch dat daargelaten verdient
het toch de aandacht, dat de druk, welke deze werken
op de Schatkist uitoefenen, ernstiger is naarmate de
pachten lager zijn. Adngezien de’ belastingdruk in velerlei
opzicht ‘als een ernstig euvel moet worden beschou*d.en
als zodanig bij de bepaling van het beleid in- aanmerking
,26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
715
dient te worden genomen, kan men concluderen, dat het
fixeren der pachten op een te laag niveau de bezwaren aan
deze werken verbonden verergert en uitbreiding van het
anbod van landbouwgrond in de weg staat.
De invloed vqn de pachtprj/sbeheersing op de productie-
methodes. –
Bij de beoordeling van deze invloed dient men onder-
scheid te maken tussen de, ondernemers, die reeds rationeel
handelen en degenen, die daar nog niet aan toe zijn.
Wat deze laatste betreft, kan men opmerken, gelijk
Prof. Minderhoud deed, dat lage pachten vaak luie boeren
kweken, en dat omgekeerd een hoge pacht vaak bevor-
derlijk is voor de activiteit en, op de langere duur bezien,
vaak voor de betrokken boeren heilzamer dan een lage.
Wat de eerstbedoelden betreft, wij stellen ons bijv. een
Groningse bouwboer voor, kan men opmerken, dat ook bij hem de in het voorafgaande bedoelde stimulans niet
geheel afWezig behoeft te zijn, doch dat van meer belang
moet worden geacht de invloed welke van de hoogte van
de pachtprijs op .zijn bedrijfsmethodes wordt uitgeoefend.
Wij doelen hier op de hoeveelheden arbeid, kapitaal-
goederen en grond, welke door hem in samenwerking
zullen worden gebracht. Het lijkt ons op theoretische
gronden niet onaannemelijk, dat, gegeven de prijs van
kapitaalgoederen, een lage pachtp’rjs tot extensievere be-
bouwing aanleiding zal geven dan bij een hogere pacht-
prijs. Een lage pachtprijs zou dan bijv. een ongunstige
invloed kunnen uitoefenen op de markt voor land-
arbeid.
Men moet op dit punt niet eenvoudig de pachtprjs
tegenover het ondernemersinkomen stellen, doch hem zien in verhouding tot het totaal der kosten. Naarmate
de pachtprjs een kleiner percentage van dit totaal uit-
maakt, zullen de mogelijkheden om een eventuele ver-hoging van de pachtprijs door ‘interne aanpassingen op
te vangen talrijker zijn.
Wanneer men de in onderstaande tabel weergegeven
cijfers beziet betreffende de totale opbrengst, de totale
kosten, de pacht, het gezinsinkomen en het netto-over-
schot, die het Landbouw-Economisch Instituutpubliceerde
in de ,,Statistiek van de Bedrjfsuitkomsten ih de Landbouw
over hef jaar 1949-1950″ (L.-E.I. ‘s Gravenhage 1950),
lijkt het verinoeden gewettigd, dat do ruimte voor aan-
passingen, als door ons bedoeld, inderdaad aanwezig is.
In het totaal der kosten is het (geschatte) arbeidsloon
van dé ondernemeren diens gezinsleden voor de door dezen
verrichte handenarbeid begrepen, evenals de pacht. Het
netto-overschot vormt het’ verschil tussen de totale op-
brengst en de totale kosten.
Bedrijfsuitko,nsten voor verschillende landb’ouwgebieden in
–
194911950.
(in guldens per ha)
Landbouw-
Totale Totale
‘
Pacht-
t
Gezins-
Netto-
gebieden
bruo-
O
kosten
waarde
inkomen
over
.
schot
aeekleigronden
‘
1.243
939
–
114
394 304
Rivierkleigrondn
952
871
89
361
438
81
16
Lössgronden
1
1.035
1.019
‘
98
Weidestreken
1.180 953
99
428 227
Zandstreken
1.37
951
68
417
86
Veenkoloniën
1.104 933
92
347
171
Duingronden
1.007
871
95 324
136
ij vergelijking ‘.an de cijfers der netto-overschotten voor
het jaar 1949/1950 met die der twee voorafgaande jaren,
blijkt, dat voor alle landbouwgebieden een regelmatig
stijgende lijn is waar te nemen.
Deinv!oed van de pa
‘chtprUsbeheerstt’k op de bevolItingsdrik.
Geljk.bekend, worstelt Nederland niet het probleeh
vafrt een ‘aanmerkelijke bevolkingsd ruk. De belangstelling
voor dit vraagstuk is van vrij recente datum, de feiten
echter, met name in de agrarische sfeer, zijn van veel
vroegere datum. Alhoewel het bevolkingsaccres in deze
sfeer stellig niet geringer is dan in Nederland in het alge-
meen, blijkt het percentage van de Nederlandse beroeps-
bevolking werkzaam in,de landbouw voortdurend te dalen.
Dit betekent dus, dat voortdurend een afvloeiing van
arbeidskrachten uit de landbouw zich heeft voorgedaan.
Dit wil niet zeggen, dat deze afvloeiing zich voltrekt
zonder storingen. Pro memorie vermelden
wij
hier, dat
deze afvloeiing in de jaren tussen 1930 en 1940 ernstig
werd belemmerd door het gebrek aan werkgelegenheid
in de industrie. Zelfs echter als de
mogelijkheid
om elders
emplooi te vinden gegeven is, gaat zij gepaard mt de
overwinning van grote weerstanden, belemmerd als zij
wordt door de aangeboren en soms ook wel aangewakkerde
gehechtheid aan het boerenbedrijf, door de onbekendheid
met het andere milieu en niet in het laatst doordat vaak
pas wanneer het te laat isde vraag wordt opgeworpen,
of het niet beter ware buiten de landbouw emplooi te
zoeken.
Zodoende is het begrijpelijk, dat reeds verscheidene
jaren iq de landbouw zich het verschijnsel van de ge-
camoufleerde werkloosheid voordoet, met name op de
zandgronden. Dit is zowel sociaal âls economisch een
betreurenswaardige toestand, die slechts kan worden ver-
holpen door enerzijds mogelijkheden te openen, anderzijds
een prikkel aan te leggen, waardoor de opgroeiende jeugd
tijdig een werkkring buiten de landbouw zoekt.
Nu
wijst
de ervaring uit, dat ruime gezinsinkomens de
ouders er gemakkelijk toe verleiden om hun kinderen
thuis te houden, waardoor de jaren, waarin de keuze nog
mogelijk is vaak ongebruikt verstrijken. Het komt ons voor,
dat met name voor de zandgronden de pachtprijspolitiek
tot gevolg heeft, dat de bevolkingsdruk wordt verergerd.
Overigens dient men te bedenken, dat een groot deel,
ongeveer de helft, van het Nederlandse areaal wordt ge-
ëxploiteerd door eigen-geërfde boeren. De lage pachtprijs
nu brengt mede – gelijk Prof. Minderhoud naar voren
bracht -, dat het voor de ouder wordende boer zeer be-
zwaarlijk is zich uit de zaken terug te trekken en te gaan
leven van de opbrengsten van zijn grondbe.zit. De nood-
zakelijke doorstroming der generaties wordt daardoor
vertraagd en de bevolkingsdruk aldus verzwaard.
De invloed vân de pachtprjjsbeheersing op de investeringen.
Nederland nioet aan een groeiende bevolking onderdak
en lonende werkgelegenheid verschaffen. Daarvoor heeft
het grote investeringen van node. Anderzijds doet het vèel,
wat een normale kapitaalcreatie in de weg staat, wij ver-
tielden slechts de voortdurend tot uitdrukking komende
– geringe waardering voor de kapitaalbezitter. Voorts doet
het te weinig om het geringe, dat Nederland aan kapitaal
ter beschikking staat, een juiste aanwending te geven.
Irrendabele projecten worden uitgevôerd, overheids-
werken van dubieuze betekenis vinden vlotweg voort-
gang. Ook de pachtprjspolitiek heeft ten gevolge, dat aan’
de stroom van besparingen een aanwending wordt gegeven,
die maatschappelijk weinig waardering verdient.
Het moge duidelijk zijn, dat besparingen, welke bij de
grondgebruikers ontstaan, veelal op andere wijze worden
aangewend, dan die, welke bij de grondbezitters ontstaan.
Het ligt voor de hand, dat besparingen door de grond-
gebruiker verworven, voor een aanmerkelijk deel zullen
worden gebruikt voor de aanschaf van outillage. Nu zal
men wellicht geneigd zijn zich te verheugen over de me-
chanisatie van de landbouw, welke zich aldus voltrekt.
Men houde echter voor ogen, dat deze mechanisatie als
gevolg van de huidige inkomenspositie zich ook voordoet
bij menig gezinsbedrijf, waar de met de mechanisatie
gepaard gaande uitstoting van arbeid zich niet kan vol-
trekken. De mechanisatie bij deze bedrijven is van geheel
716
–
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26
Septe
‘
mher 1951
andere betekenis, dan bij die, welke met gehuurd personeel
werken. Eèrstbedoelde mechanisatie lijkt op die van de
consumptiehuishouding in gevallen, waar toch geen
personeel zou zijn gebruikt’ en dus ook niet kan worden
uitgespaard, doch eenvoudig wat meer gemak aan de
huismoeder wordt verschaft.
Zouden, als gevolg van een andere inkomensverdeling
deze zelfde besparingen bij de grondeigenaars zijn ont-staan, dan zou een andere investering zijn geschied, die
vermoedelijk meer in het belang der samenleving zou zijn
geweest.
I
1
Zo
niet, hoe dan wel?
Wij gaven in het voorafgaande aan, aan welke eisen
naar onze opvatting een sociale politiek moet voldoen.
Wij constateerden, dat de pachtprijspolitiek daaraan niet
voldoet, integendeel belemmeringen aan een zodanige
politiek in de weg legt. Hoe het dan wel moet?
Volledige vrijheid willen wij niet bepleiten, daarvoor is
de markt te onevenwichtig geworden, en dat zou’ook niet
verenigbaar. zijn met de pachtpolitiek in het algemeen. –
Zou men thans op slag en stoot de pachtprijsvorming
volledig vrij laten, een nutteloze verschuiving van per-
sonen zou zich voordoen, en de pachtprjzen zouden een
niveau bereiken, dat op de duur toch niet te handhaven
zou zijn. Een aanpassing der pachtprijzen aan wat, met
meer reden als een evenwichtsprijsniveau zou kunnen. wor-
den’ beschouwd, gepaard gaande met maatregelen om de
bëvolkingsdruk in de landbouw te vèrrninderen, zouden
* wij echter wel willen bepleiten.
De vraag, of een ‘verhoging der pachtprijzen, voor
• zover niet strekkende tot dekking van eigenaarslisten,
aan de grondeigei1aars ten goede moet-komen, is slechts
ten dele van economische en sociale aard. Zij raakt aan
een der grondslagen van onze samenleving, de erkenning
van het recht man de private eigendom.
Wageningen.
Prof. Dr Th. L. M. THURLINGS.
De evolutie van de monetaire politiek’ als instrument van
de econömische politiek
Enige maanden geleden heeft de Hogeschoolraad, van
de Nederlandsche Economische Hoogeschool de goede
gedachte gehad om voor diegenen, -die in Rotterdam het
candidaats- of doctoraaldiploma haddeh behaald, een zgn.
herscholingsweekend te organiseren. Dit weekend, dat
op 8 en 9 September jI. hëeft plaatsgevonden, ,was –
zoals uit de naam reeds blijkt – georganiseerd om de
Rotterdamse afgestudeerden te herscholen met betrekking
tot een bepaald onderdeel van de economie; om hun kennis
op dit gebied onder deskundige leiding weer eens op te
frissen of aan té vullen. –
Dat de leiding inderdaad deskundig was moge blijken.
uit het feit, dat als inleiders zijn opgetreden de hoog-
leraren Mr J. G. Koopnians, Dr J. Tinbergen en S.
Posthuma. In bevredigende mate is aan de oproep van de Hogeschoolraad gevolg gegeven: een 130-tal deelnemers
(w.o. enkele hoogleraren in andere vakken) had zich
opgegeven en zij behoeven daarvan geen spijt te hebben.
Ondanks de grote moeilijkheid,’ waarvoor de in1eidrs stonden, dat het jaar van afstuderen der aanwezigen van
1917 tot 1949 varieerde, zijn zij er, voor zover ik kan
beoordelen, in geslaagd – de nieuwe denkbeelden en be-
grippen op monetair gebied duidelijk te maken.
1-let navolgende beoogt geen uitvoerig verslag van de
inleidingen en van de discussies te geven, daar slechts
het bestek van een tijdschriftartikel ter beschikking staat.
De bedoeling is, dat men door enkele grepen uit de be-
sproken stof een indruk daarvan zal krijgen, waarbij men
de inleiders niet verantwoordelijk mag stellen voor mijn
weergive van hun referaten. Allereerst moge dan in het
kort worden weergegeven, welke onderwerpen de ver-schillende inleiders hebben behandeld.
Monetaire politiek.
–
Prof. Koopmans
hield na de opening een korte inlèiding,
waarin hij dit weekend niet wilde zien als ëen accentuering
van het contrast tussen de kennis van de oudere econti-misten en de huidige stand van het. inzicht doch eerdér
in het licht van de
continuiteit
in het denken. –
Evenals later Prof. Tinbergen onderscheidde Prof. Koop-
mans scherp tussen de doeleinden en de middelen van de
economische politiek. Naar doeleinden kan men buy. beta-
lingsbalanspolitiek, ,,full-employment”politiek, een poli-
tiek, gericht op een maximaal nationaal inkomen e.d. onder
–
scheiden. Onder de middelen vallen im- en exportpolitiek,
loon- en prijspolitiek, investeringspolitiek belastingpoli-
tiek, budgetaire politiek e.d. De
monetaire
politiek-behoort
‘bij de middelen; zij omvat een groot aantal onderdelen,
als discontopolitiek, open marktpolitiek, quantitatieve
en q ualitatieve credietcontrôle, eventueel blokkerings-
maatregelen enz., die alle gericht zijn op een intermediair
doel, nI. beïnvloeding van de koopkrachtstroom naar
omvang en eventueel ook naar richting, teneinde monetair
evenwicht te verkrijgen. Dit intermediaire doel ontleent
zijn waarde aan andere meer fundamentele doelstellingen.
Als belangrijk studie-object zag Prof. Koopmans de
evolutie in de verhouding tussen enerzijds de monetaire
politiek en anderzijds de economische politiek buiten de
monetaire sfeer: wordt de monetaire politiek verdrongen
door andere maatregelen of houdt zij dezelfde betekenis?
Die onderlinge verhouding wilde hij bezien naar het ge-
zichtspunt: complementariteit of alternativiteit. Bij de alter-
natieve gedachtengang kan men zich dan bijv. afvragen:
,,wôrdt de monetaire politiek minder belangrijk naarmate
andere middelen meer op de voorgrond komen?” èfwel
,,kan een juiste toepassing van de monetaire politiek andere
middelen overbodig maken?” (zoals bijv. de zuiver-moné-
taire conjunctuurtheorie stelt).
Na deze inleiding, die de deelnemers opindringende wijze
in de probleinen binnenleidde, kwam Prof. Tinbergen
aan het woord.
Nieuwe denkinstru,nenten.
Prof. Tinbergen,
stelde zich in zijn referaat ten doel het
een en ander te vertellen over de nieuwe denkinstrumenten
bij de economische politiek en over de toepassing hiervan
bij het Centraal Planbureau;
Zo zette hij uiteen, dat de macro-economische modellen, die een vereenvoudigingvan de werkelijkheid zijn, ten doêl
hebben het goed kunnen doordenken van de voornaam-
ste relaties in de volkshuishouding. Deze beschouwings-
wijze werkt daarom met globale grootheden als nationaal
inkomen, totale investeringen, totale consumptie e.d.
Tevens zette de inleider het nut van de wiskunde voor
de economie uiteen als een administratie, een lijst ‘van
de voor een probleem relevante krachten en vân hun
relaties, doch tevens als hulpmiddel bij het cijfermatig
bepalen van gevolgen. Tegen de wiskundige methode
wordt wel aangevoe’rd, dat men met een theoretische
redenering stap voor stap steeds nader tot de oplossing
t
26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
717
komt en dat de mathematische ‘methode tot een ,,nacht-
trein”-oplossing leidt. Daartegenover stelde Prof. Tin-
bergen, dat men bij simultane relaties niet tot een oplossing
kan komen door redenering doch slechts met behulp van
wiskundige bewerkingen.
Bij het uitstippelen van de economische politiek moet men
zich er van bewust zijn, dat bepaalde doeleinden met
elkaar strijdig kunnen zijn, indien men niet over vol-
doende instrumenten beschikt. Zo zullen een volledige
werkgelegenheid en een sluitende betalingsbalans
en
een
stabiel loon- en prijsniveau dikwijls onverenigbaar zijn.
Wil men de beide eerste doelstellingen, dan zal men als
instrument de loonpolitiek moeten kunnen hanteren.
Prof. Tinbergen wees ook op het meer of minder effi-
ciënte van bepaalde instrumenten, d.w.z. de meer of
minder sterke.invloed, die het gebruik van dat instrument
heeft. Zo achtte de inleider de rente als instrument niet
erg effectief (met welke mening Prof. Koopmans het,
althans wat de invloed op de investeringen betreft, niet
geheel eens bleek te zijn), evenmin buy. de wisselkoers.
Wel efficiënt is daarentegèn de prijs van onderdelen ten
opzichte van het geheel,
bijv.
de spaarbankrente, de prijs
van één aanbieder enz. Zeer sterk achtte spreker het
monetaire effeçt van de overheidshuishouding.
Na het stelsel van nationale jaarrekeningen in het kort te hebben uiteengezet gaf Prof. Tinbergen nog een voor-
beeld van de toepassing van de wiskundige methode, waar-
op ik later in dit artikel terugkom.
Monetair evenwicht.
In een boeiend betoog behandelde
Prof. Koopmans op
de avond van de eerste dg het monetair evenwicht, waar-
bij hij als uitgangspunt nam het prae-advies, dat Prof.
Hennipman in 1943 voor de Vereniging voor Staathuis-
houdkunde had uitgebracht. De vraagstelling van toen is
thans weer in hoge mate actueel; men denke slechts aan het
probleem van physieke i nvesteri ngscontrôles tegenover
credietbeperking.
Prof. Koopmans gaf (en op dit deel van zijn referaat
zou ik wat dieper willen ingaan) de volgende definities
van monetair evenwicht, die echter zijns inziens alle drie
identiek zijn.
1
1. Sparen = investeren, mits beide begrippen
ex ante
worden genomen.
Op de begrippen ex ante en ex post ging Prof. Koopmans
– zoals de jongeren uit de deelnemerskring wçl niet
anders verwacht hadden – uitvoerig in. Sparen en inves-
teren geschieden ten dele door andere subjecten en de
plannen
tot beide behoeven dus niet met elkaar overeen
te stemmen (ex ante). Doen zij dat niet, dan treden echter
bepaalde spanningen op, die maken, dat na afloop van een
bepaalde relevante periode de besparingen en investeringen
aan elkaar gelijk zijn (ex Post), waarna de spanning is
verdwenen. Deze laatste gelijkheid zegt dus niets omtrent
het monetair evenwicht, want zij is juist door een inflatoir
of deflatoir proces tot stand gekomen; slechts indien sparen en investeren ook ex ante aan elkaar gelijk zijn, is er sprake
van monetair evenwicht. De ex ante – ex post begrippen
kunnen ook op andere problemen worden toegepast: zo
behoeft de betalingsbalans ex ante niet in evenwicht te zijn; indien zich dit voordoet zal een zodanig proces in
werking treden, dat er, hoe dan ook, ex post wèl evenwicht
Is.
Als tweede definitie van monetair evenwicht stelde
Prof. Koopmans, dat de som van ‘de toe- en afnemingen
van de geldhoeveelheid overeenstemt met de som van de
toe- en afnemingen in de (gewenste) kasvodrraden. Ook
hier moet deze overeenstemming’ex ante zijn, want ex post
spreekt ook dit vanzelf!
De modernste formulering is, dat de totale actieve vraag naar gbederen en diensten gelijk moet zijn aan de
waarde van de lopende productie in dezelfde periode,
hetgeen wil zeggen, dat er noch meer, nch minder wordt
uitgegeven dan het lopende inkomen.. . –
Bij deze definitie zijn de geldhoeveelheid en de omloop-
.snelheid niet uitgeschakeld, doch zij treden slechts als
symptomen op. Essentieel is de actieve koopkrachtstroom,
die op haar beurt de resultante is van koopwilen koopkracht.
Tot de bronnen van koopkracht behoren: het lopende
inkomen, ontpotting van kasiniddelen, geldschepping, ver-
koop van beleggingswaarden. Als infiatoir is dan te beschou-
wen ontpotting, geldschepping ten behoeve van Overheid
of particuliere sector, verkoop van beleggingswaarden met
besteding van de opbrengst vöor consumptie of investering,
alles voor zover niet tegenovergestelde deflatoire krachten
werken.
Wie effecten verkoopt en de opbrengst oppot zet de
•spaarfunctie voort en in dat geval vindt er dus geen inflatie
plaats; wie daarentegen de opbrengst investeert of con-
sumeert, begaat op zichzelf een infiatoire daad. Daar kan
uiteraard een besparing (ex ante) van anderen tegenover
staan en dan blijft het monetair evenwicht gehandhaafd,
doch de koper der beleggingswaarden kan ook stilliggend
geld hiervoor mobiliseren of bankcrediet opnemen en dan
wordt de infiatoire besteding van de verkoper dus niet door
een deflatoire kracht gecompenseerd.
In dit verband bracht Prof. Koopmans ook nog de rente-voet ter sprake. Indien de verkoop van effecten een koers-
druk, dus een rentestijging, tot stand brengt, is het mogelijk
dat elders een marginale invetering wordt afgeschrikt en
dat de besteding van de verkoper dus per saldo niet infia-
toir werkt.
Bij de discussies over de .geldzuivering en de deblok-
kering is deze gehele problematiek verdiept: Prof. Koop-
mans wees er nog eens op, dat het in die tijd niet mogelijk
was om (a) een versnelde deblokkering, (b) een stabiele rentevoet en (c) het monetair evenwicht alle drie gelijk-
tijdig te verwezenlijken (vgl. het door Prof. Tinbergen
over tegenstrijdige doelstellingen opgemerkte).
Van veel belang gedurende de laatste tijd is de infiatoire
besteding, die plaatsvindt als ,,near-money”, buy. spaar-
banktegoed of schatkistpapier (niet in handen van banken)
wordt omgezet in geld; de Overheid is verplicht het schat-
kistapier na de vervaltermijn af te lossen en schept dus
geld ten behoeve van besteding door anderen. Slechts
– indien de Staat tegelijkertijd eenzelfde extra bedrag aan
besparingen kan onttrekken, wat in het algemeen niet
mogelijk zal zijn, wordt onder deze omstandighedèn het
monetair evenwicht gehandhaafd.
Het monetair evenwicht kan uiteraard aan andere doel-
stellingen worden opgeofferd, zoals aan psychologische
overwegingen, buy, aan de bereiking of handhaïng van
een bepaald nominaal loonniveau. Met name bij een toe-
stand van ,,under-employment” kan het gewenst zijn het
monetair evenwicht bewust prijs te geven om een grotere
werkgelegenheid te bereiken.
Tenslotte gaf Prof. Koopmans nog een betoog over
het monetaire evenwicht in verband mét de betalingsbalans,
doch dit zal later in dit overzicht nog ter sprake komen.
Het internationale aspect.
De derde inleider,
Prof.
Posthunia, bezag de geldproble-
men in internationaal verband.
In het bloeitijdperk van de gouden standaard gold
de stabiliteit van de wisselkoers als een axiôrna, terwijl
men het conjunctuurverloop als een gegeven beschouwde.
Verstoringen als buy, een rnisoogst of het aflossen van schul-
den konden een goudafvloed naar het buitenland veroor-
zaken en door de daarmee gepaard gaande prijsdaling
kwam er evenwicht.
Na de eerste wereldoorlog kwam men tot het inzicht;
dat de veranderingen in de productiebezetting bij een der-
gelijke verstoring dikwijls belangrijker zijn dan de prijs
718
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26
September 1951
bewegingen, niet het minst door het cumulatieve effect
er van.
Evenals in de periôde 1920-1940 zijn er thans (bijv. in
de Verenigde Staten) schrijvers, die het herstel van een vrij
handels- en betalingsverkeer voorop stellen, eventueel als tussenschakel tot• een herstel van de gouden standaard en
anderen (bijv. in Engeland), die het interne evenwiçht pri-
mair achten.
Een derde groep gaat bij voorbaat uit van de. noodzaak
tot het aanvaarden van een compromis.
De inleider gaf vervolgens een interessant overzicht
van de werkwijze van de Europese Betalingsunie, op de
details waarvan ik niet inga, aangezien Prof. Posthuma
zelf over dit onderwerp onlangs een uitvoerig artikel in
dit blad schreef:
1).
Niet onvermeld mag echter blijven wat gezegd werd om-
trent de
mogelijkheid
om de interne monetaire situatie zo
te beïnvloeden, dat er extern evenwicht uit zou resulteren.
Prof. Posthilma wees er dienaangaande op, dat de bereid-
heid tot het nemen van zulke maatregelen thans veel ‘ge-
ringer is dan onder de gouden standaard, omdat men thans
veel meer geneigd is iii plaats van een stabiele wisselkoers
het handhaven van een volledige werkgelegenheid als axioma
te .aanvaarden. Doordat bovendien de deviezenreserves
van verschillende landen zoveel lager zijn dan véôr de oor-
log is men niet gemakkelijk geneigd om de quantitatieve
invoerrestricties op te heffen. Dit heeft echter ten gevolge
dat men goederen in de geliberaliseerde sector gaat kopen
of goederen, die anders geëxporteerd hadden kunnen wor-
den,
terwijl
andere landen tegenmaatregelen gaan nemen.
Een aanmerkelijk effect op de betalingsbalans valt zodoen-
de moeilijk te verkrijgen.
Met verschillende voorbeelden toonde Prof. Posthuma
nog aan hoe door bepaalde maatregelen in sommige landen
in feite een dubbele koersvorming plaatsvindt, die formeel
niet is toegelaten. –
Automatisch is de opheffing van de betalingsbalans-
moeilijkheden niet te vérkrjgen; men moet welbewust naar
een oplossing streven en in feite zal zo’n oplossing altijd
een compromis moeten zijn. Het was Prof. Posthuma ge-
bleken, dat vele landen bereid zijn door het opgeven van
eigen verlangens naar een zodanige compromis-oplossing
ernstig te streven.
Op de inleidingen volgde een interessante discussie, waar-
van in het volgende enkele belangrijke punten zullen
worden vermeld. Tevens zal dan gelegenheid zijn enkele
kwesties, die uit het voorgaande werden gelicht, te be-
spreken.
Ex ante-ex post.
Aan Prof. Koopmans ‘werd de vraag gesteld hoe de ex
ante-grootheden meetbaar waren. Het antwoord luidde,
dat dit in beginsel niet het geval was, althans niet recht
streeks. Prof. Koopans achtte het echter beter om’ te’
erkennen, dat men geen betrouwbaar kompas heeft, dan
om ten onrechte op een onbetrouwbaar kompas te zeilen.
Het voeren van de monetaire politiek zal moeten geschie-
den, niet op basis van één of enkele cijfers of een min of meer ,,m’echanische” combinatie daarvan, doch door het
kritisch bezien van alle beschikbare statistische gegevens,
die uiteraard ex post-gegevens zijn (Prof. Tinbergen bracht
overigens nog deze correctie aan, dat men in enkele landen,
w.o. Nederland, thans gegevens inzake investéringsplannen,
dus wel ex ante-gegevens verzamelt).
Ook aan Prof. Tinbergen werden op dit terrein vragen
gesteld, al. inzake
t
het ex post-karakter der nationale jaar-
rekeningen, hetgeen hem gelegenheid gaf te verklaren, dat
hij niet dezelfde waarde aan de begrippen ex ante en ex
post hecht als Prof. Koopmans. Door een dynamische
behandeling met voldoende korte perioden konden deze
‘)
,,Een jaar Eiropes; Betalingsunie’, in ,,E.-S.B.” van 18Juli1951, blz. 528.
begrippen
zijns
inziens worden vermeden. Spreker gaf als
eenvoudig voorbeeld, dat er van een goed een aanbod
van 10 is, en dat de vraag op een bepaald ogenblik 11 is.
De voorraad, indien aanwezig, zal dan teruglopen met 1
en daaruit kan men het gebeurde aflezen.
Prof. Koopmans wees er hiertegenover echter weer op,
dat de voorraad ex Post in dat geval afweek van de voorraad
ex ante! Hij verduidelijkte de begrippen nog door er op’ te
wijzen, dat zij ook kunnen worden vertaald in andere begrip-
pen. Zo is
bijv.
bij een onafhankelijk variabele of irielas-
tische grootheid de ex ante-waarde gelijk aan de ex post-
waarde, terwijl bij een afhankelijk variabele of elastische
grootheid ex ante- en ex post-waarden veelal niet aan elkaar
gelijk zullen zijn. Alleen ex post gezien blijkt echter niet
welke factor de elastische is geweest, d.w.z. als stootkussen
heeft gediend.
Naar ik meen, is door dit weekend de grote waarde van
dit’ begrippenstelsel voor de theoretische analyse en -het
inzicht in deze vraagstukken voor de deelnemers wel dui-
delijk geworden, doch tevens is daarbij tot uiting gekomen,
dat voor het voeren van dé monetaire politiek in de praktijk
meer nodig is, waarbij het door Prof. Tinbergen naar voren
gebrachte denkapparaat, mits omzichtig gebruikt, goede
diensten kan bewijzen.
En dit brengt mij tot een tweede punt, dat enigszins uit-voerig de aandacht verdient, al. het vraagstuk van mone-
tair eyenwicht en betalingsbalans.
Monetair’ evenwicht en btalingsba1ans.
Prof. Tinbergen had in zijn referaat de volgende ver
–
gelijking gegeven:
y=x+E — I
(inkomen is gelijk aan uitgaven plus export minus import)
derhalve y – x = E –
1
•
x — y=I — E-
ofwel
S =D (1)
D is het deficit op de betalingsbalans. Wat er meer wordt
uitgegeven dan het inkomen vormt het betalingsbalans-
tekort.
Daarnaast onderscheidde Prof. Tinbergen:
a
de huishou-
dingen, die zonder beroep op bankcrediet financieren en
b
de huishoudinen, die wel op bankcrediet zijn aange
wezen. Indien M
1
en M
2
de kassen aan het begin en het
einde der periode zijn, B de betalingen, 0 de ontvangsten
en C de geldcreatie aanduiden, dan geldt voor de eerste
groep:
a
a
Ml – M 2 = Ba
Voor groep
bgeldt:
+ M
1
‘
1
— Mb
2==
Bb_
o?
S
(2)
Uit (1) en (2) volgt dan: C+ M
1
– M
2
= D. Dis bij
eerste benadering de netto-afgifte van vreemde valuta door
het bankwezen en daaruit volgt dus dat deze afgifte gelijk is
aan de geldcreatie en het beroep op kasvoorraden, ‘dus aan de ,,inflationary gap”. Tevens is op deze wijze een
illustratie gegeven van het overeenkomstige betoog in
het laatste jaarverslag van De Nederlandsche Bank, vol-
gens hetwelk men voor 1950 D op 1.100, C op 629 en
M
1
,M
2
op 471 milüen gulden moet stellen.
‘
Prof.Koopmans bléek het in dit verband met het tweede
gedeèlte van.de
stelling van Dr Holtrop: ,,Her stel van het
monetaire evenwicht ligt binnen ons bereik; herstel van
26 September
1951
ECONOMISH-STXTISTISC’H BERICHTEN
719
het betalingsbalansevenwicht zal daar met zekehefd op
volgën” niet geheel eens te zijn.
Deze stelling veronderstelt een soepele prijsvormingen
deze is er dikwijls niet. Ook indien er intern nionetair
evenwicht is kan er een betalingsbalanstekort bestaan,
doordat er nI. een-grotere. ,,propensity to import” van het
binnenland dan van de buitenwereld is. Dit zou zich kun-
nen redressere.ft door een relatieve prijsdaling der binnen-
landse oederen te verwezenlijken hetzij door een nominale
prijsdaling (die echter dikwijls door een zekere verstarring
niet mogelijk is), 6f door dévaluatie.’-In beidegevallen ge-
schiedt het herstel van het evenwicht via het zgn.
substi-
tutie
–
effect.
Wenst men geen’ van beide middelen, dan zal
men 6f de liberalisatie van het handeisverkeer, 6f de Vol-
ledige werkgelegenheid moeten opofferen. In het laatste
geval zal viâ een reële inkomensverlaging (dus via het zgn.
inkoniens-effect)
een invoervermindering en daardoor een
vermindering vai het betalingsbalanstekort kunnen worden
bereikt. Dit zou dus een verstoring van het monetair even-
wicht impliceren (deflatie). Wenst men deze consequentie
niet en wil men ook de liberalisatie”handliaven, dan is 6f
een fluctuerende wisselkoers 6f een fluctuerend binnenlands
prijs- en loonniveau noodzakelijk.
Kreeg’ men uit het betoog van Prof. Koopmans de in-
druk, dat hij in het zojuist gestelde geval een terugkeer
op de weg naar de liberalisatie niet geheel afwees, Prof.
Posthuma waarschuwde er ernstig tegen, dat juist Neder-
land met zijn veelal zwakke exportproducten dit zou pro-
pageren. Om tot een evenwicht te geraken met de E.B.U.-
landen was zijns inziens slechts een beperkte interne res-
trictie nodig, die wel op te brengen zou zijn.
Tegenover de Verenigde Staten staat het anders: in dit
opzicht dienen de Westeuropese landen een gezamenlijke
politiek te voeren. Indien de Verenigde Staten een actieve
betalingsbalans willen handhaven dienen zij daaruit de
consequentie te trekken en voor het overschot Crediet te
verlenen. Anders kan dit overschot uiteraard niet in stand
blijven.
Terugkomend op de bovengegeven vergelijkingen van
Prof. Tinbergen dient nog te worden vermeld, dat Prof.
Koopmans hiertegen en tegen de nationale jaarrekeningen dit bezwaar had, dat deze definitievergelij kin gen (dus ex
post-relaties) suggereerden, dat de verstoring van het mo-
netair evenwicht steeds zonder meer uit het tekort op de
betalingsbalans zou kunnen worden afgelezen. Dit is niet
altijd zo: de verstoring van het monetair evenwicht kan zich ook in het binnenland manifesteren
zonder
dat dit
uit de betalingsbalanscijfers blijkt.
Slot.
Tot zover de korte weergave van het besprokene. Tot
slot nog enkele opmerkingen.
De behoefte aan een
voortgezette
,,herscholing” bleek
uit een vraag aan Prof. Tinbergen gesteld; of het nietnuttig
zou zijn, indiende vakbladen of eventueel een nieuw orgaan
meer-in deze richting zouden doen. Prof. Tinbergen vond,
.dat er reeds voldoende periodieken waren doch uitte de,
sugges’tie, dat in een veel gelezen tijdschrift (de ,,E.-S.B.”
bijv.) regelmatig een soort wegwijzer door de literatuur met betrekking tot een bepâald onderdeel der economie
zou worden geplaatst. Deze wegwijzer z’ou dan door de
docenten moeten worden verzorgd.
Ik zou op deze suggestie nog eens met nadruk de aan-
dacht willen vestigen. Velen hebben maar beperkte tijd
en willen slechts globaal bij blijven; anderen willen zich
in bepaalde onderdelen van onze wetenschap wat meer
‘verdiepen. De wegwijzer zou daarom voor elk’ boek en
eventueel elk in aanmerking ‘komend tijdschriftartikel
moeten aangeven, wat er in behandeld wordt, of de inhoud
voor ,,gevorderden” of voor ,,beginners” is e.d. ik denk bijv. aan de beredeneerde literatuuropgave aan het slot
van het door de hoogleraren Korteweg en Keesing ge-
schreven boek ,,Het moderne geldwezen”.
In aansluiting hierop zou ik nog even de geschriften
willen herhalen, die gedurende het herscholingsweekend
zijn genoemd voor hen, die van de behandelde stof iets
meer zouden willen weten.
Voor een eenvoudige en heldere uiteenzetting en toe-
passing van de wiskundige methode noemde Prof. Tin-
bergen het proefschrift van Dr G. Stuvel ,,The exchange
stability problem” (1950).
De ex ante- en ex post-begrippen worden uitvoerig be-
sproken in de dissertatie van Prof. Dr J. Zijlstra ,,De
omloopssnelheid van het geld en zijn betekenis voor geld-
wadrde en monetair evenwicht” (1948), vooral de blad-
zijden 151–165.
Een korte duidelijke uiteenzetting van de verschillende
infiatoire krachten, van de rol van de rente op monetair
gebied en van het monetair evenwicht vindt men in de
bijdrage van ,Prof. Koopmans tot de bundel opstellen
,,Weerspiegelde gedachten”, aangeboden aan Prof. Dr N.
J. Polak (1948). De bijdrage, getiteld ,,Rentevoet, monetair
evenwicht en deblokkeririg” begint op blz. 82 van deze
.bundel.
Moge dit herscholingsweekend niet het laatste zijn ge-weest en moge het ook op andere wijze de ,,herscholing”
stimuleren!
‘s-Gravenhage.
Drs H. W. i. BOSMAN.
De ‘concurrentie tussnl Ïtaliaatisè en Noordzeehavens
l)
De besprekingen tussen de Noordzeehavens inzake het
verkrijgen van een nauwe samenwerking naar de idee,
geopperd door Mr J. J. Oyevaar, Directeur-Generaal
van Scheepvaart, zijn door de Italiaanse vervoerswereld
met de grootste aandacht gevolgd, in het bijzonder daar
deze besprekingen zijn gevolgd op die, welke tussen Mar-
seille, Genua en Savona-Vado Ligure in Maart ji. te
Genua plaatsvonden.
Alvorens uiteen te zetten, waatom er in Italiaanse
vervoérskringen zo’n belangstelling bestaat voor de samen-
werking tussen Noordzeehavens, dienen twee belangrijke
omstandigheden te worden bezien, t.w. 1. de huidige
verhc’nding tussen Italiaanse en Franse Middellandse
Zee-havens; 2. het feit, dat de concurrentie ‘van de Duitse
Noordzeehavens met de havens va’ Rotterdam, Amster-
‘)Dlt artilel is vertaald uit het Engels. Red.
dam en Antwerpen niet alleen Triëst en Venetië beïn-
vloedt, maar ook de Westitaliaarise havens, daar op elke
cbncessie, die Duitsland in Hamburg en Bremen doet,
onmiddellijk gereageerd wordt door de Benelux-havens,
welke rechtstreeks concurreren met Italiaanse havens,
in ‘het bijzonder met Genua, Savona-Vado Ligure en’
Livorno, wat het Zwitserse verkeer betreft.
‘Ten •aanzién van dë verhouding tussen de Italiaanse
en Franse Middellandse Zee-havens, dient te worden op-
gemerkt, dat de afspraken tussen Genua, Savona – Vado
Ligure en Marseille, de concurrentie tussen de drie betref-
fende’havens niet heeft weggenomen, hoewel bepaald is,
dat afgezien zal worden van het nemen van kunstmatige
stappen ten einde het verkeer van de natuurlijke routes
af, te’ leiden.
In deeerste plaats zij er op gewezen, dat het vervoer
in de twee havens grote verschillen vertoont.
720
* ,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 September 1951
Marseille en naDij
gelegen havens
Genua
aangevoerd
1
uitgevoerd
aangevoerd
1
uitgevoerd
1913
………….
,
5.886.217
3.052.435
6.215.306
1.211.966
1938
…………….
6.712.031
2.744.816
5.674.664
1.313.151
1949
……………
7.251.898
3.056.515
6.327.487
941.151
1950
……………
7.319.576
3.994.841 . 6.799.164
1
975.530
Ofschoon in 1950 de toeneming in Marseille vooral
het gevolg is geweest van de toegenomen bedrijvigheid
in de nabij gelegen havens (Port du Bouc, Caronte enz.),
welke het gevolg was van de ontwikkeling der petroleum-
industrie veeleer dan van een vergrote commerciële acti-
viteit, en ondanks het feit, dat het scheepvaartverkeer
van Marseille dat van Genua overtreft, moet niet uit het
oog worden verloren, dat,
terwijl
in Marseille de verhou-
ding tussen in- en uitvoer 2 :
ijs,
die in Genua 7 1 be-
draagt, waardoor de reders, die regelmatige diensten on-
derhouden op de Franse haven, lagere vrachten berekenen
dan reders, die Genua in hun vaarplan opnemen. Dit
verklaart waarom Genuese reders onlangs aandrongen
op het instellen van een ,,freight pool” voor de lijnen,
die regelmatige diensten onderhouden van Marseille naar
Levantijnse havens, naar het voorbeeld van de ,,freight
pool”, die bestaat tussen Genua en de Levantijnse havens:
In feite vinden zelfs ondernemingen te Milaan en Turijn
het voordeliger goederen, bestemd voor Griekenland,
Egypte en Turkije, te verschepen-via haar Franse dochter-
maatschappijen dan gebruik .te maken van de havens
van Genua en Savona, uitsluitend wegens de lagere vracht-
taieven bij verscheping van de Franse haven uit.
Het
is
duidelijk, dat onder deze
\
omstandigheden Mar-
seille zich ten opzichte van Italiaanse havens niet heeft.
willen verbinden Om speciale reducties voor lossen, laden
of opslag te verlenen dan wel in de noodzakelijkheid ver-
keert speciale vrachttarieven voor de Zwitserse doorvoer-
handel van de Franse spoorwegen te verkrijgen. Immers
bieden de zeevrachten op zich zelf reeds voordelen. Bo-
ventlien is de frequentie in de Franse haven groter. De
,,Orient Line”, de ,,P. & 0.”, de ,,Ellerman City Line”
evenals andere Noordzee-reders doen Marseille uitslui-
tend met de in hun expressdiensten naar en van de landen
achter het Suez-kanaal varende schepen aan, terwijl
slchts de vrachtdiensten van dezer reders Genua aan-
lopen.
Voorts steunt Marseille op de doorvoerhandel tussen
Frankrijk en zijh overzeese gebiedsdelen, waarbij speciaal
Noord-Frans-Afrika dient te worden genoemd. Op een dergelijke doorvoerhandel kunnen Genua en de andere
Italiaanse havens niet bogen. De aanvoer van steenkool
,maakte in Genua gedurende 1950 30 pCt van de totale import uit, in Savona 65 pCt van het totaal aan geloste
goederen, tèrwijl in Marseille de import van steenkool
in 1950 2 pCt van het totale vervoer bedroeg. Dit ver-
schil hangt samen met het feit, dat Frankrijk zelf over deze
grondstof beschikt, terwijl Italië geheel op import van steen-
kool is aangewezen.
‘
S
De positie van Marseille, Genua en Savona-Vado
Ligure verschilt ook ten opzichte van het vraagstuk van
de Zwitserse doorvoerhandel. Marseille is de afscheep-
haven- voor West-Zwitserland, Genua en Savona-Vado
Ligure zijn de.afscheephavens voor Centrial- en Oost-
Zwitserland.-Dit verklaart, waarom mën in Westitaliaanse
havenkringen tegen het graven van de tunnel door de
Mont Blanc is, welke de route naar Genève (gelegen in
het achterland van Marseille) korter zou maken, en waar-
om zij voorstanders zijn van het aanleggen van een weg
en het graven van een tunnel, welke de Italiaanse havens
rechtstreeks zou verbinden’ met Centraal-Zwitserland.
De Zwitserse doorvoerhandel over Genua en Savona-Vado Ligure is na de oorlog geslonken tot resp. .700.000
en 1 mln ton per jaar; over Marseille bedraagt hij nief
meer dan 100.000 ton. Terwijl in Genua 80 pCt der voor
rekening van Zwitserland uit het buitenland aankomende
goederen bestaat uit granen, oliezaden, olie en petroleum-
producten, bestaan de voor Zwitserland bestemde goederen
die
ir
Savona-Vado Ligure aankomen, practïsch uitslui-
tend uit steenkoöl en petroleumproducten. De positie
dezer twee Italiaanse havens ten opzichte van de Zwit-
serse doorvoerhandel zâl, voor zover het olie en petro-
leumproducten betreft, zonder de hulp van speciale con-
cessies met betrekking tot lostarieven, spoortarieven enz.,
ten zeerste verstevigd worden door het aanleggen van een
pijpleiding tussen Genua en Rho (Milaan) door de ,,Con-
dor Company” en een
pijpleiding
tussen Vado Ligure
en Trecate (Novara) door de ,,Petrolcaltex Co”, daar
deze twee leidingen vrijwel tot het vervoerpunt van olie
en petroleumproducten naar de Italiaans-Zwitserse grens
worden doorgetrokken, aangezien Rho
op
de route van
Milaan naar de Simplon en Trecate aan de Tieinorivier
ligt, die het Lago Maggiôre (dat gedeeltelijk Zwitsers
territoir is) voedt. .
Ten aanzien van de kolenhandel, die speciaal van de
haven van Savona gebruik maakt, dient te worden opge-
merkt, dat er een nauwe samenwerking bestaat tussen de
onderneming, die de ,,Savona- San Giuseppe Caïro
ropeway” exploiteert (waardoor hef mogelijk is een lading
steenkool in 8 â 10uur te 1oss6) en de,,Söcieüt Anonima
Commerciale Carboni”, die haar hoofdkantoren te Zürich
heeft en het vèrvoer van steenkool voor Zwitserse gas-fabrieken \’erzorgt. Dank zij de snelle lossing te Savona
worden de overladingskosten van de steenkool tot een
minimum beperkt, terwijl geen kunstmatige afleiding
van het vervoer van andere havens plaatsvindt.
Onder deze omstandigheden behoeft het geen betoog,
dat er weinig aanleiding voor Italiaanse en Franse Mid-
dellandse Zee-havens bestaat om wederkerig concessies
te doen teneinde de saiiienwerking binnen de grenzen,
die ook tijdens de onlangs te Genève gehouden bespre-
kingen werden vastgelegd, te bestendigen.
Anderzijds hebben zowel de Franse als de Westitali-
aanse havens direct belang bij de rivaliteit tussen de
Adriatische en de Duitse Noordzeehavens, daar de con-t
cessies, die Triëst en Venetië aan Oostenrijkse en Beierse
importeurs en exporteurs verlenen teneinde aan de con-
currentie van Hamburg en Bremen het hoofd te bieden,
de eigen scheepvaartbelangen beïnvloeden. Alle scheep-
vaartlijnen van de landen achter het Suezkanaal en de
Levant naar Adriatische havens berekenen lagere vracht-
tarieven dan -naar Westitaliaanse havens en Marseille,
en zelfs de Italiaanse Staatsspoorwegen zijn gedwongen
speciale tarieven te verlenen teneinde de Levantijnse door-
voerhandel via Venetië, naar Oostenrijk en – Zwitserland te bevordëren. Slechts door tussenkomst van de ,,Ameri-
can Export Lines”, die zowel bij het vervoer tussen Triëst
en Haïfa als dat tussen Genua en Haïfa zijn geïnteresseerd,
‘is het mogelijk geworden om deze concurrentie te ver-
mindéren. Wanneer men rekening houdt met het feit,
dat belanghebbenden in Triëst en in Venetië van mening
zijn, dat de nieuwe spoorwegtarieven, die op 1 Juli jl.
tussen Triëst en Oostenrijk, als gevolg van,de.Italiaans-
Duitse besprekingen in Regensburg, zijn ingegaan, on-
voldoende rekening houden mët de belangen van de
Adriatische doorvoerhandel, daar de Duitse havens de
in Regensburg’ gedane concessies neutraliserendoor mid-
del van lagere los-, laad- en opslagkosten in Hamburg
en Bremen en door de lagere zeevrachten, die door Duitse
lijnen naar de door haar aangelopen havens worden be-
rekend, dan vraagt men zich af, hoe lang dit zal duren.
Zwitserland, dat direct belang heeft bij de Rijnvaart
en derhalve ook bij de activiteit der Benelux-havens,
heeft teneinde de Duitse concurrentie het hoofd te bieden,
wn
26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICII TEN
721
naast de reds bestaande verlaagde spoorvervoertarieven
vor het gehele Zwitserse verkeer via de Rijnhaven,. bij-
zondere spoorwegtariefconcessïes gedaan ten behoeve
van Oostenrijkse goederen, die via Bazel worden doorge-
voerd, met het gevolg, dat Zwitserse expediteurs er, met
behulp van deze verlaagde tarieven, in zijn geslaagd een
groot deel van het verkeer van de Po-vallei van de West-
italiaanse naar de Noordzeehavens te leiden. Het is dui-
delijk, dat, indien er geen overeenkomst tussen de Noord-
zeehavens zou. worden bereikt, de Italiaanse havens met
een toenemende concurrentie te kampen zullen krijgen,
en er zijn dan ook vele italianen, die
liet
initiatief van
Mr Oyevaar met sympathie hebben begroet, hoewel zij
de problemen, welke aan een algemene samenwerking
tussen de Europese havens zijn verbonden,, niet onder-
schatten.
Deze sympathie wordt tevens verklaard door het feit,
dat een toenemende concurrentie der Noordzeehavens,
een reorganisatie van de gehele italiaanse vervoerspoli-
tiek en vooral het gebruik maken van nog niet benutte
mogelijkheden, die weliswaar een zeker succes kunnen
verzekeren, doch een grote last zouden leggen op de
toch reeds zeer zwaar getroffen Italiaanse belastingbe-
taler, met zich zoudèn brengen. indien het initiatief van
Mr Oyevaar geen resultaat zou opleveren, dan zou italië
de spoowegverbindingen van de Adriatische en de West-
Italiaanse havens naar Çentraal-Europa moeten verbeteren
door het aanleggen van een nieuwe lijn tussen Venetië
en Oostenrijk en het aanleggen van de zgn. Stelvio spoor-
weg, waardoor handel tussen Genua en Duitsland moge-
lijk zou’worden onafhankelijk van doorvoer door Zwit
;
serland, terwijl de afstand tussen ‘de
s
Westitaliaanse
havens en München 200 km korter zou worden. Om nog
maar niet te spreken van de door vele Ttaliaanse reders
gesteunde gedachte, om verlaagde gecombineerde spoor-
weg- en scheepvaarttarieven vast te stellen van de Zwit-
sers-Italiaanse grens via Genua en Savona-Vado Ligure
naar alle overzeese havens, die regelmatig worden aange-
daan door Italiaanse schepen, waardoor, dank zij de dor
de italiaanse Schatkist aan vele Italiaanse lijnen verleende
subsidie, grotere vrachtverlagingen kunnen worden be-reikt dan op het traject van slechts 190 km van Chiasso
naar Genua.
Afgezien van de oppositie, die dit plan voor verlaagde geombineerde scheepvaart- en spoorwegtarieven onder-
vindt van de zijde van Italiaanse industriëlen, die be-
veren, dat de Italiaanse Reering geen offers behoort
te brengen om de transportkosten van Centraaluropee
goederen, die niet Italiaanse goederen op overzeese mark-
ten concurreren, te verlagen, is het duidelijk, dat door dit
plan de exploitatiekôsten van de door de Italiaanse Staat•
beheerde lijnen, die gedurende het fiscale jaar 1951/52
reeds 7 nird lire bedroegen tegen 1 mrd lire in. 1949/50,
zouden toenemen en het is zeer de vraag, of verdere offers
in dit verband zouden kunnen worden gerechtvaardigd
door overeenkomstige voordelen uit een toenemmg van
de buitenlandse doorvoerhandel via italiaanse havens.
En zouden anderzijds verdere Italiaanse pogingen om
de Centraaleuropese doorvoerhandel via Italiaanse havens
te bevorderen de huidige samenwerking’ tussen Genua,
Savona-Vado Ligure en Marseille niet beïnvloeden? Deze
vraag dienen de Noordzeehavens ernstig te bestuderen,
daar juist door het antwoord op deze vraag Italië wellicht
de weg zou vinden om de financiële moeilijkheden, die voortvloeien uit de ontwikkeling der conurrentie tussen
de Noordeuropese havens enerzijds en de Zuideuropese
havens anderzijds, te overwinnen. In feite is een aantal Franse stoomvaartmaatschappijen, zoals de ,,Société Générale des Transports Maritimes”, de
,,Compagnie Paquet”, de ,,Nouvelle Conipagnie Havraise
Peninsulaire”, ,,Dreyfus” enz., afhankelijk van de lading
in Westitalïaanse havens, teneinde die, welke te Marseille,
Cette, Port Vendres enz. wordt geboekt, te cornpleeren.
Derhalve zou eeii toeneming van het vervoer van Genua,
Savona-Vado Ligure enz., die het gevolg zou zijn van nieuwe
spoorwegverbindingen van Genua met Zuid-Oost-Europa
en Centraal-Europa, ook ten voordeel strekken van de
Franse Mi’ddellandse Zee-havens, terwijl Genua, Savona-
Vado Ligure enz. er
belang
bij hebben, dat Marseille haar
binnenlandse ‘scheepvaartverbi nd ingen door de Rhône
en de Rijn niet Noord-West-Europa verbetert, vooral
nu deskundigen tot deconclusie zijn gekomen, dat het
technisch onmogelijk is om het’ Lago Maggiore door middel.vaneen kanaal te verbinden met de Th’reense
Zee.
Voorts schijnt de italiaanse Regering, althans vor het
ogenblik, niet bereid liet Venetiaanse project te steunen,
dat het graven van een kanaal beoogt tussen de Adriatische
Zee en Locarno aan het Lago Mâggiore en 40 â 50 mrd lire
zou kosten. Deskundigen zijn van mening, 1. ‘dat een
dergelijk kanaal geen directe verbinding.iot stand zou breng-
en tussen de waterwegen van de Po-vallei en de water-
wegen van de Rijn; 2. dat, indien men het project beziet
uit het oogpunt van de belangen der Italiaanse industriëlen,
die grondstoffen uit Westelijke landen importeren, het
voor hen niet lonend zou zijn om gebruik te maken van
havens aan de Adriatische Zee, zelfs bij het bestaan van
een kanaal tot Milaan en Turijn, daar buy. de vracht-
tarieven voor steenkool naar Venetië $ 24 â 3 per ton
hoger zijn dan de vrachttarieven naar Genua of Savona-
Vado Ligure, terwijl stookolie voor $ 2 per ton van Genua
uit direlt naar de fabrieken in Milaan en Turijn kan worden
geleverd; 3. dat de Zwitserse doorvoerhandel via het
kanaal, rekening houdend met de huidige ontwikkeling
van de Zwits&rse buitenlandse handel, de 2 mln ton per
jaar niet zou overschrijden, hetgeen onvoldoende zou zijn
om de kosten van het graven van het kanaal te dekken.
Naast het directe belang van bepaalde Franse scheep-vaartljnen bij de vaart op Geniia, is er nog een punt, dat
een Franse tussenkonist oni een reorganisatie van dejtali-
aanse vervoerspolitiek te steunen, zou kunnen begunsti-
gen, ni. het feit, dat zowel het Italiaanse als het Franse
Middellandse Zee-verkeer met de landen achter het Suez-
kanaal beïnvloed worden . door de concurrentie van de Noordzee-reders, die een stemmenmeerderheid hebben
inde’ ,,conferences”, die het vervoer tussen Middellandse
Zee-havens en Afrika en Middellandse Zee-havens en
Azië controleren.
Indien, bij het voeren van een nieuwe italiaanse ,ver-
voerspolitiek, de uitgaande lading van italiaanse havens
naar India, Indonesië, het Verre Oosten en naar Australi-,
sche havens toe zou nemen, lijdt het geen twijfel, dat de Italiaanse en Franse scheepvaart nieuwe initiatieven zou
ontwikkelen en zodoende de meerderheid der Noord-
europese scheepvaartbelangen in de Middellandse Zee-
,,conferences” zou breken. Dit verklaart, waarom tijdens
de Italiaans-Franse havenbesprekingen te Genua van Maart –
jl. de Italiaanse Minister van Scheepvaart met zijn Franse
collega & mogelijkheid heeft besproken van een Italiaans-
Franse samenwerking op scheepvaartgebied.
s
Het staat uiteraard nog te beziei, of de Franse scheep-
vaart bereid zou zijn tot samenwerking met de Italiaanse
scheejvaart op voet van gelijkheid; dit is de oorzaak,
dat in het bijzonder Adriatische havenkringen blijven wijzen
op de noodzaak van een algemene overeenkomst tussen
de Europese havens, met als doel het vervoer volgens
geografische begi.nsëlen te verdelen.
Albissola Capo (Savona).
.
ANTONIO GIORDANO.
722
‘
ECONOMISCH-STA TISTISC’HË BERICHTEN
26
September 1951
INGEZONDEN STUK
Dekking van guldenrisico
Dr W. L. Valk te Leiden schrijft o,is:
‘Over de sociale zekerheid der kleine beleggers is ‘d
laatste tijd veel gediscussieerd. Er is in die discussie veel
goeds naar voren gebracht, doch de conclusie lijkt ge-
wettigd, dat de debiteur ‘niet bereid is, de gewenste zeker-,
heid te geven, zodat er geen ,,Ersatz” is voor een stabiele
munt:
Men heeft ook voorgesteld, dat de Staat het verliês
der crediteuren zou vergoeden, doch – mi. terecht –
men is ook daar niet erg enthousiast voor geweest. Immers:
wanneer de Staat inflatie maakt, heeft hij zelf dringend geld
nodig en dan is hij niet bereid, een deel van het opgenomen,
geld weer terug te geven wegens verlies door koopkracht-
verandering van de munt. Trouwens, het zouden zo
•
dure
leningen ‘vorden.
Maar er is nog een mogelijkheid: een bepaalde groep
verzekeringmaatschappijen zou het guldenrisico kunnen’
dekken. Lloyd’s verzekerde in 1914 zelfs tegen het uit-
beken van de oorlog.
Het is niet waarschijnlijk, dat een Nederlandse ver-
zekeringrnaatschappij een dergelijk incalculabel risico zou
nemen. En indien zij het deed, zou de premie o hoog moe-
ten ,zijn, dat er van de rente niet veel meet overbleef,,
hetgeen de attractie van die verzèkering voor de geldgevers
in sterke mate zou verminderen.
Ook mijn conclusie is dus, dat er geen ,,Ersatz” is voor
munten, die een bij benadering stabiele koopkracht heb-
ben. Indien er geen oorlogen en moeilijke na-oorlogs-
perioden kwamen en indien onregelmatigheden van grote
omvang in de betalingsbalansen of drastische herwaar-
deringen van munten niet voorkwamen, zou dit ideaal
door internationaal overleg te bereiken zijn. Eerst dan
zou men gedekt zijn tegen ,,guldenrisico” en dan zou men
het ook van de staten kunnen eisen.
BOEKBESPREKING
Drs W. J. v. d. WOESTIJNE: Waar blijft ons belasling-
geld?
Publicatie van het Ministerie van Financiën,
verzorgd door de Regeringsvoorlichtingsdienst, 18 blz.
Het past in ons democratiscH bestel, dat het volk wordt
voorgelicht omtrent de inkomsten en de uitgaven van de
Staat. Daartoe kan het kennis nemen van de ,,Nota betref-
fende de toestand van ‘s Rijks Financiën”, kortweg ,,Mil-
lioenennota” genoemd. Deze Millioenennotanu, met haar
talrijke cijfergroeperingen en subgroeperingen, is voor niet-
specialisten een moeilijk doorworstelbare materie. Daarom
is •het een goede besteding van middelen geweest van het
Ministerie van Financiën omDrsW. J. v. d. Woestijne
opdracht te verlenen de Millioenennota 1952 op een voor
ieder. begrijpelijke wijze te ,,vertalen”.
Van deze taak heeft de’schrijver zich uitstekend gekweten.
De 18 bladzijden tellende brochure
iS
psychologisch van
opzet: zij gaat uit van hetverangeii van het volk naar
veiligheid en welvaart, verhaat daarna hoe de Staat deze
verlangens in concrete maatregelen omzet, wat dit alle-
maal wel kost en…. dat het volk daarvan dan ook de
rekening dient te betalen.-
Na de begroting op aantrekkelijke wijze voor onze ogen
te hebben opgebouwd, staat de schrijver een ogenblik
’til
bij de militaire offers, die we hebben te dragen en
bij de diverse vormen, waarin de Staat beslag legt op de
productieve middelen der maatschappi.i. Dankbaar wördt
in dit gedeelte van de gelegenheid gebtuik gemaakt om
de mopperaars over de sterkte van het overifeidspersoneel
en het grote aantal dienstauto’s wat wind uit de zeilei te
nemen. Zeer duidelijk wordt vervolgens uiteengezet hoe het
Rijk een deel van de bntvangen gelden weer aan anderen’
uitkeert en hoe de begroting zal worden”gedekt.
De gemoedelijkheid vanhet’geheel wordt verhoögd door
een aantal geslaagde illustraties. Wèl hebben wij ‘ons ver
–
baasd over het zichtbare ‘gemak, waarmee het uitgebeelde
echtpaar het op het Nederlandse gezin drukkende aandeel
van de staatsschuld, ad f10.000, draagt. Wellicht bedoeld
als syfrbool van onze volkskracht?
De prijs van deze brochure, die veel kan bijdragen tot
meer begrip omtrent ‘s lands financieel-economische po-
sitie, ligt —- ook nadat de belasting reeds is voldaan -.
binnèn ieders bereik; hij bedraagt nl. f 0,17.
Rotterdam.
‘
J.
H. ZOON.
AANTEKENING
Het Russische petroleumpotentieel
In ,,E.-S.B.” van 8 Maart 1950 hebben wij in’ een ar-
tikel, getiteld: ,,Russische petroleumzorgen” kunnen aan-
to?ten, dat Rusland met eën ernstig tekort aan petroleum
heeft te worstelen:. Een vergelijking tussen Amerika en Rusland doet zien,
dat de Verenigde Staten over 40′ pCt der wereldvoorradên
beschikken en Rusland over 9 pCt.
De productie van
36
mln ton voor Rusland, geraamd
voor het jaar 1950, is ongeveer
1
/
8
van die der Verenigde
Staten. Maar 10 jaren géléden was de Russische petrolêum-
productie ongeveer even hoog als thans, terwijl ze in Ame-
rika enorm gestegen is in die tijd.
Als vaststaand kan wel worden aangenomen, dat Rus-
land niet dan met de uiterste krachtsinspanning in de
ormale vredesbehoeften kan voorzien.
Naar
ook ‘niet
meer dan dat.
In oorlogstijd vragen de gemotoriseerde divisies en
legerkorpsen zulke enorme hoeveelheden petroleumpro-
ducten, dat velen op grond hiervan tot de opvatting zijn
gekomen, dat Rusland een oorlog op enigszins grote schaal
niet wenst te riskeren.
Na Maart
1950
zijn nadere gegevens omtrent de Rus-
sische petroleumpositie bekend geworden, die belangrijk
genoeg geacht mogen worden om er enige aandacht a’an
te schenken.
I
.
.
. –
Zo bracht een maand na de verschijning van ons artikel,
,,The Christian Science Monitôr” een beschouwing over
de Russisch-Ch 1 nese overeenkomst betreffende Sinkiang
onder de sterk sprekende titel: ,,Russia’s thirst for oil
spurs drilling in Sinkiang”.
Daarin werd in de aanhef gezegd, dat het allesbehalve
zekeris, of de Sowjet-Unie genoeg olie kan vinden, pro-
duceren en raffineren .voor de geprojecteerde en op olie-
verbruik gebaseerde industriëte expansie in haar onmete-
lijk gebied, dat zich uitstrekt van Berlijn tot de’Chinese
Zee. De grote behoefte aan petroleum heeft er voorna-
melijk toe geleid, dat Moskou zeer onlangs een overeen-
komst met China heeft aangegaan voor exploitatie
op
een
50-50
pCt-basis van de olierijkdommen van Sinkiang.
Wij kunnen hieraan toevoegen dat in het pasverschenen
boèk ,,Erdöl in der Sowjet-Union” van Dr’ Heinrich
Hassmann, 1951,hieromtrent enkele nadere gegevens wor-.
den gepubliceerd, die wij echter.,wel kunnen laten rusten.
Vervolgens wist inAugustus 1950 een Zwitsers blad te
melden, dat uitnodigingen tot het bezoeken v’an Russische
petroleumvelden al lang’niet mecr worden edaan.,
1
liet.
vôegde er aan toe, dat Russischd ,,Erdöl-Geo ogeii’ oessi-
26 September 1951
ECONOMIScH-STATISTIScHE BERICHTEN
72
mistisch oordelen over petroleumvond’sten in Azerbeidsjan
en zuidelijker bij de Kaspische Zee. In het Zuid-Oeralgôbied
(Emba-rivier) en, in Noord-Kaukasië (Terek-rivier) wordt
een grote krachtsinspanning aan de dag gelegd.
Bijzondere betekenis moet worden gehecht aan de mede-
deling, dat wegens begrensde investeringsmogelijkheden
de uitrusting van het Russische petroleumbedrijf achterop
geraakte en dat nieuwe boringen daaronder evenzeer leden.
Stoute dromen vervlogen.
I
–
In’de oorlog was de productie bij lange na niet vol-
doende: 1940 31 mln ton, 1949
34,5
mln ton, 1950 36
mln ton.
Vandaar de inlijving van Roemenië en de inschakeling’
van Oostenrijk. In die landen wordt roof bouw gepleegd.
Dit wijst er op, dat de ‘toegenomen behoëfte aan petro-
leum in het zich technisch steeds meer ontwikkelende
Rusland in zeer onvoldoende mate gedekt wordt door de
eigen productie. Eerst voor het jaar 1960 heeft men een
productie van 60 mln ton durven ramen.
Bakoe blijft het voornaamste productiegebied (50 pCt).
Er vertonen zich symptomen van uitputting van velden
in Noord-Kaukasië en in het Koebangebied. Diepzee-
boringen leverden bescheiden resultaten op.
Nieuwe hoop is gericht op het Ufa-Kuibyschew ‘(Sa-
mara)-gebied tussen Oeral en Wolga; het haalt echter
niet bij Bakoe. De schaal slaat, wat de productiemogelijk-
heden betreft, door ten gunste van Amerika en Canada, waar de vooruitzichten voor de naaste toekomst veel en
veel gunstiger zijn.
• Tot zoverre de ,,National Zeitung”, Bazel, waaraan
wij deze bijzonderheden hebben ontleend.
Op 10. September 1950 publiceerde Demaree Bss een
opzienbarend artikel over ,,Hetoorlogspotentieel van de
Sowjet-Unie” in de ,,Saturday Evening Post”. Hij behan-
delde daarin een studie (bewerkt door de Dr. Wiardi Beck-
man-Stichting) van de ,,braintrust” over het onderhavige
onderwerp, waarbij men ‘o.a. tot de conclusie was gekomen,
dat Rusland niet in staat is om een totale oorlog te voeren
en zelfs dat het zich niet heeft voorbereid op een totale
oorlog.
• Het’zal niet eerder dan over een tiental jaren bij machte
zijn een totale oorlog te beginnen. Het bewijs tot deze
stelling ontleent men aan een omvangrijk onderzoek van
de Russische economie, waarbij de esséntiële feitén, die
van invloed zijn in een moderne oorlog op werelaschaal, in aanmerking zijn genomen.
Mensen heeft Rusland genoeg. Zijn oorlogspotentieel
bestaat daarnaast uit staal, rubber, aluminium, electrische
energie, vakbekwaamheid en…. petroleum. (Kolen, die
over 1949 nog 50,6pCt der energiebronnen uitmaakten,
tegen 33,5 pCt in de Verenigde Staten worden niet ge-
noernd).
Wât over petroleum in het rapport van de genoemde
,,braintrust” is gezegd, wënsen wij wat nader te beschou-
wen.
In tegenstelling met e auteur in het aangehaalde Zwit-
serse blad, constateert men in het rapport van de ,,braffi-
trust”, dat de Russische productie van materiaal voor de
petroleumwinning 24 maal zo groot is als v66r de oorlog,
evenals de raffinagecapaciteit. Bovendien heeft Rusland
grote belangstelling voor de productie van synthetische
petroleum; men vond de desbetreffende fabrieken in
Oost-Duitsland en in Tsjecho-Slowakije nog geheel in
tact
‘). Dat zijn wel zeer gunstige omstandigheden voor Rus-
land!
Dit kan niet worden geconstateerd bij lezing van de
verçlere inhoud van de petroleumparagraaf uit het rap-
port, waaraan wij nu voorts het navolgende ontlenen. ‘
1)
Dr
H,ii’rihs
stelt de productii van synthetische benzine oj
, ‘
2 ‘mln
ton (1″uit Rusland zelf, 1 uit satellietstaten).
–
Voor de oorlog.had Moskou eeii militaire reserve van
7,5 mln ton, ondanks groot civiel gebrek aan petroleum.
Na de oorlog is het burgerlijke rantsoén nog meer gedaald.
De Russen beschikken momenteel over bijna 500.000
tractoren voor de boerderijen en de hieruit voortsprui-
tende behoefte aan brandstof is bijna dezelfde als voor
de oorlog. De wegen zijn nôg zeer primitief en het ver-
voer per auto is gering. De spoorwegen beginnen echter
Diesellocomotieven te gebruiken; de behoefte van de spoor-
wegen aan petroleum wordt op 3 mln ton per jaar geschat.
In 1940 wezen de Russen
114
van de petroleum aan de
landbouw toe,
1/4
aan de industrie, ‘/ aan het transport-
•
ezen en 8 pCt aan het Rode leger. Nu is de Russische
petroleumproductie bijna even hoog als voor de ôorlog,
maar de militaire toewijzing is practisch verdubbeld.
Dit laatste heeft zijn reden, die hierin is gelegen, dat
het gespecialiseerde materiaal voor de fabricage van ben-
zine met een hoog octaangehalte het schaarste is. Uit
militair standpunt is dit belangrijk, als ook dat de lucht-
strijdkrachten van het Rode leger een veel slechtere ben-
zine gebruiken dan die van het Westen.
,,Is petroleum a Sovjet weakness?”, zo luidt de titel
van een artikel van Demitri B. Shimkin en Nicholas De
Witt in ,,Oil and Gas Journal” van 21 December’ 1950,
waarin ze o.a.
cijfers
produceren betreffende uitvoer van
Amerikaanse vliegtuigbenzine etc. naar Rusland; ondanks
alle vooruitgang lijdt de Russische petrolei’improductie
aan een tekort aan vakbekwaam personeel en aan goede
transportmogelijkheden.
Hoe dit zijn moge, de Sowjet-productie heeft stellig nog
niet ‘het stadium bereikt, dat de Russen in staat stelt
de Rode luchtmacht voor meer dan de helft te voorzien
van wat zij nodig zou hebben in een belangrijke oorlog.
Dit verklaart ook waarom zij hun aandacht richten op
de straaljagers, die gemakkelijker van brandstof kunnen
worden yoorzien.
Petroleum is dus de hoofdzwakheid van de Sowjet.
Unie, zo concludeert te dezer plaatse het rapport.
In de vijf jaren na de oorlog heeft men een compen-
satie gevonden door importen in hoofdzaak uit Roe-
menië. Ze lopen sterk terug.
Bovendien eisen de industriële programma’s van de
satellietlanden verhoging van de toewijzing van petro-leum. Daarbij komt, dat
4/
van de Russische productie
komt uit de streek rondom Bakoe, die gemakkelijk ge-bombardeerd kan worden. Op de bijzondere kwetsbaar-,
heid van Rusland in het Kaspische Zee-gebied is. wel
vaker gewezen. Winston Churchill was een der eersten.
die er nadrukkelijk de aandacht op vestigde. Men behoeft
niet te geloven, dat, als er ooit een oorlog zou uitbreken,
het Bakoe-gebied gespaard zou blijven!
In Januari 1951 werd bekend, dat de doeleinden van
het vierde 5-jarenplan zijn bereikt. Voor vitale producten
als staal, kolen, olie, machinerieën en electrische energie
zijn zij zelfs overtroffen. Absolute cijfers werden echter
nog steeds niet aan de openbaarheid prijsgegeven. De
navolgende productiestijgingen werden bij deze gelegen-
heid gememoreerd: staal 17 pCt, olie 13 pCt, vracht-
wagens 30 pCt, steenkolen 11 pCt en energie 14 pCt. Ook
de productie van non-ferro-metalen was aanzienlijk toe-
genomen.
Economische waarnemers uit het Westen – aldus het
,,Algemeen Handelsblad” – zijn allerminst geneigd de
RBssische resultaten gedurende de laatste 5 jaren te onder-
schatten. De Sowjet-Unie is er in geslaagd zijn militair-
economisch potentieel enorm uit te breiden. En verder:
deze waarnemers verklaren voorts, dat Rusland aan ‘het eind van het vijfde 5-jarenplan zonder twijfel de op een
na grootste industriële macht ter wereld zal zijn geworden.
Maar twee maanden later moest worden medegedeeld,
dat de toeneming der olieproductie ver ten achter bleef
724
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIc’HTEN
26 September 1951
bij die in de andere sectoren. In een beschouwing hier-
over in het ,,Algemeen Handelsblad” werd er in dit yer-
band aan herinnerd,’ dat in een algehele planeconomie
verbruik en productie van olie woden gecontroleerd.
Ze worden aangepast aan de stand van zaken in de andere
sectoren der economie. indien nu zou worden besloten
om tot een belangrijk grotere olieproductie te komen,
zou dit in de andere sectoren zijn weerslag hebben. Daarbij
komt, dat grote uitbreiding op korte termijn zou worden
geremd wegéns gebrek aan vakkundige krachten, terwijl
voorts volgens de plan n ing-organisaties in Rusland ver-
groting van de oliëproductie boven een bepaald niveau
kostbaarder zal zijn dan expansié op het gebied van
kolen of electriciteit.
Wij achten dit – eerlijk gezegd – een vreemde rede-
nering, gelet op het feit, dat men in 1960 een totale olie
productie van omstreeks 60 mln ton hoopt te bereiken
en dit in het nieuwe 5-jarenplan als doeleinde heeft gesteld.
Wat wij te dezer zake reeds eerder hebben kunnen mede-
delen, moet – dunkt ons – geheel buiten twijfel stellen,
dat de Sowjet-Unie er alles op zal willen zetten om tot,
een ‘zodanige productie te geraken, ongeacht hetgeen
wij hierbven hebben kunnen aanhalen over de werking
ener ,,algehele planeconomie”.
Weer iets later werd er door de Esso een kaartje af
–
gedrukt van bekende oliegebieden en van vermoedelijke
vindplaatsen in West-Europa (Petroleum Magazine),
waarbij als conclusie gesteld wordt, dat het Westen dè
vergelijking met Rusland en zijn satellietstaten glansrijk
kan doorstaan, dank zij niet alleen geologische factoren
maar ook dank zij een efficiëntere economische werkWijze.
Men leide hieruit echter nief af als zou Rusland niet
op energieke wijze streven naar een verhoging van de pe-
troleuniproductie, zowel met het ,00g op het strategische
belang van deze grondstof in geval van oorlog als in ver-
band met de sterk toenemende civiele behoefte. ,,Econo-
mische Voorlichting” deelt hieromtrent in het nummer
van 8 Juni 1951 enkele belangwekkende bijzonderheden
mede, die in veel opzichten overeenstemmen met wat
het Zwitserse blad in de loop van het jaar 1950 te dezer
zake wist mede te delen.
• Daartegenover werd echter in een artikel in ,,The
Christian Science Monitor” van 28 Juni 1951, getiteld
,,Upsurge of Baku oil lifts Russian output”, gememoreerd,
dat dë productie in het Bakoe-gebied lange tijd achtereen
teleurstellende resultaten te zien heeft gegeven, doch men
heeft de hoop toch niet opgegeven, dat dit rijke oliecentrum
zich zou weten te herstellen. En voor het jaar 1950 is dat ook
inderdaad het geval geweest, hetgeen te danken was aan een
viertal factoren, t.w.: 1. de openstelling van nieuwe bron-
nen te Buzovny op het, schiereiland Apsheron ten N.W.
van de stad; 2. het aanboren van rijke oliereserves diep
onder de Kaspische Zee; 3. nieuwe bewerking van reeds
verlaten velden en 4. diepere boringen.
De bronnen bij Buzovny zijn in 1947 gaan werken. In
1950 beliep de productie 1,5 mln ton.
Het geciteerde Zwitserse blad
zal
zijn inzichten over
onbevredigende resultaten van Russische exploitatie-
– pogingen moeten herzien. Dat geldt ook wat de nieuwe
boringen betreft, waarbij men in het Bakoe-gebied de
uiterste energie aan de dag legt. Ze bedroegen vôôr de oor-
log 1.400 â 1.500 per jaar, nu is er sprake van 5.500,
met inbegrip van
3.500
in het ,,tweede Bakoe-gebied”.
Heeft men die uitkomsten wëten te bereiken?
Het rapport inzake de bereikte resultaten als ,voorzien
in het 5-jarenplan, zegt niet met zoveel woorden, dat
,,this program was fulfilled”. Deze omissie wordt door
• vele Russische experts uitgelegd als te betekenen, dat het
gestelde doel niet is bereikt.
Onze conclusie kan derhalve zijn, dat, dank zij uiterst
krachtige pogingen, die zijn ingesteld om de achterstand
in de productie’ in het Bakoe-gebied te doen inhalen,
iî
dit opzicht gunstige resultaten zijn verkregen. Dit wil
echter allerminst zeggen, dat de Russische petroleumpo-
sitie er aanmerkelijk door zou zijn verbeterd, al vormen
1,5 mln ton petroleum uit de nieuwe bronnen bij Buzovny
zekergeen te verwaarlozen quantiteit. Maar van de 60
mln ton, die voor het jaar 1960 als doel zijn gesteld, is
Rusland’ nog altijd heel ver verwijderd.
Wij zeggen niet, dat Rusland’ aan het voeren van een
totale oorlog zou denken, dat het diein zijn plannen voor
de naaste toekomst zou hebben opgenomen. Maar wel
denken wij aan de uitspraak van de Amerikaanse bram-
trust, dat de Sovjet-Unie niet in staat is om een totale oor-
log te voeren en dat het niet eerder dan over een tiental
jaren daartoe bij machte zal zijn.
Wat de zeer belangrijke grondstof petroleüm betreft,
‘schijnt de gegrondheid van deze uitspraak o.i. niet aan
•de minste
twijfel
onderhevig te zijn.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
INTERNATIONALE NOTITIES
Engelands handelsbalanstekort
Mocht er in Juli ji. enige hoop zijn gerezen, dat de En-
gelse handelsbalans weer een periode van erbetering was
ingetreden, dan hebben de cijfers over de afgelopen maand
deze hoop weer in rook doen vervliegen. Het nadelig
saldo beliep ni. in Augustus ji. £ 128,4 mln, tegen £ 126,7
mln in de maand tevoren. Het totale tekort op de handels-
balans over de eerste acht maandenvan 1951 werd daar-‘
mede gebracht op £ 807,7 mln, tegen resp. £ 270,2 mln
en £ 290 mln in de vergelijkbare perioden van 1950 en
1949. Weliswaar vertônen de cijfers, doordat de invoer c.i:f.
en de uitvoer
f.o.b.
wordt aangegeven, een neiging het de- –
ficit te overdrijven, doch de ontwikkeling is verre van be-
vredigend.
Invoer
I
Uitvoer
Saldo
(c.i.f.)
(f.o.b.)
1
‘
(in millioenen
ponden)
Gemidd.
Jan.—Mrt
1951
283,0 204,6
–
78,4
April
/
1951
311,5
241,2
–
70,3
Mei
1951
338,0
241,2
–
96,8
Juni
1951
357,5
208,6
–
148,9
Juli
1951
”
358,5 231,8
—126,7
Aug.
1951
368,2 239,8
–
128,4
In Augustus is de Engelse invoer vaak hoog en dit jaar schijnt hij te zijn gestegen door aankopen voor defensie-
doeleinden, vnl. in Westeuropese landen. In dit stadium
rst slechts de hoop, dat het handelsbalanstekort voor het
gehele jaar niet zo alarmerend groot zal zijn als de eerste
acht maanden van dit jaar suggereren, verzucht ,,The
Economist” van 15 dezer.
Wellicht kan de invoer in de resterende maanden van
het jaar worden verlaagd als gevolg van beperking van
overheidswege, maar de voornaamste tekortkoming van
de Engelse handelsbalans is het feit, dat de export onvol-
doende’is. De uitvoer van steenkolen is het meest voor de
hand liggende voorbeeld, maar de uitvoer van fabrikaten is evenmin voldoende, zegt genoemd blad. Afgezien van
de aardewerkindustrie heeft geen enkele consumptiegoe-
derenindustrie getoond, dat haar uitvoer kan worden
opgevoerd. Hier komt nog bij, dat de machine- en ver-
voermiddelenindustrie de invloed van de herbewapening
nog moet ondergaan.
/
26 September 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
725.
De ontwikkeling van het luchtverkeer
Volgens gegevens van de ,,lnternational Air Trans-
port Association” – een particuliere Organisatie van 62
luchtvaartmaatschappijen, die tezamen ca
95
pCt van de
geregelde diensten ter wereld onderhouden heeft het
vervoer door de lucht in 1950 een aanzienlijke uitbreiding
ondergaan. Zoals onderstaande tabel, die is ontleend aan
,,l’Econo’mie” van’ 20 dezer, doet zien, werden in 1950 30,3
mln passagiers, 15 pCt meer dan het jaar tevoren, door de
burgerluchtvaartondernemingen vervoerd. Het aantal pas-
sagierskilometers beliep niet minder dan26,4 mrd en het
gemiddeld aantal per passagier afgelegde kilometers
871. Sterker nog dan de stijging van het passagiersvervoer
is die van het goederenvervoer: het aantal geregistreerde
ton/kilometers bedroeg in 1950 757 mln, 33 pCt meer dan
in 1949. Hoewel het vervoer van poststukken eveneens is
toegenomen, neemt het aandeel daarvan in het totale ver
–
voer geleidelijk af.
)
‘-
.
,
.
–
‘4
-‘
–
E
.._
d’
—
o
0.-
to
>’
10
0
0
>
2′
0
in millioenen
gemiddelde
1937
269 4,1
1.425
.
.
5.3
579
1947
1.156
22,1
19.100
297
132
16,
905
1948
1.292
23,6
21.200
459
169
16,4
898
1949
1.345
26,5
23.300
569
187 17,3
879
1950
i
1.430
30,3
26.400
757 209
18,5
,
871
In verband met het belangrijke binnenlandse luchtver-
keer in de Verenigde Staten, dat o.a. kan worden.toege-
schrevên aan de aanziënlijke afstanden, die de grote steden
aldaar van elkaar scheiden, nemen.de Amerikaanse maat-schappijen,een overheersende positie in het Wereldlucht-
verkeer in. Ongeveer 60 pCt van ‘het aantal personen,
datin 1950 van de diensten van het vliegtuig gebruik maak-
te, werd door Amerikaanse maatschappijen vervoerd,
/ nI. 16,6 mln pasagiers door maatschappijen, die binnen-
lands verkeer en 1,7 mln passagiers door maatschappijen,
die internationaal verkeer onderhouden.
De gezamenlijke bruto-inkomsten van alle maatschap-
pijen ter we’reld bedragen ongeveer $
1,5
mrd per jaar;
het dienstdoend personeel omvat ongeveer 200.000 per-
sonen. Deze cijfers illustreren wel duidelijk het belang van
het luchtverkeer voor de wereldeconomie, zegt ,,l’Eco-
nomie”. –
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
Geheel overeenkomstig de verwachtingen bleef in de
afgelopen week het geldaanbod ter geldmarkt ruim.
Bij overigens geringe omzetten daalden de marktdisconto’s
enigszins. Octoberpapier was aangeboden .tegen 1 pCt,
November en Decemberpromessen tegen
1h/
pCt, Fe-
bruari t/m Meipapier was gevraagd tegen l/
J6
pCt, terwijl
de langere termijnen practisch
1/8-1
7
/j6
pCt noteerden.
In de nabije toekomst verwacht men geen belangrijke ver-
anderingen. De betrekkelijk gunstige begrotingscijfers
hebben de gedachte aan een spoedige verhoging van de
afgifteprijzen door de Agent, voor zover deze gedachte
aanwezig was, ongetwijfeld naar een verder verwijderde
toekomst verschoven.
De kapitaalmarkt.
De matige koerstijging op de aandelenmarkt, welke
nu al enige weken is waar te nemen, zette zich in de’ver-
‘slagweek vbort. DevaluaTiegeruchten speelden bij deze
koersstijging
ongetwijfeld
een rol. De categorische ont-
kenning hiervan in de afgelopen week vermocht de koers-
stijging niet te onderbreken.Overigens hangt iie koers-
ontwikkeling van vele factoren af, welke elkaar dikwijls’
over en weer beïnvloeden. Een gunstige stemming voor
Indonesische fondsen, zoals in de .verslagweek, spreidt zich
gemakkelijk uit,’bijv. doordat verkopers van deze effecten
tot aankoop van andere overgaan. Tot op zekere hoogte
‘is er ook een dergelijk verband tussen aandelen en obli-
gaties, waarvoor in de afgelopen week eveneens een goede
stemming aanwezig was.
De staatsfoiidsenmarkt toonde in -de verslagperiode
relatief niet onbelangrijke koersverbeteringen. De ge-
publiceerde begrotingscijfers voor het jaar 1952 gaven
daartoe wel aanleiding. Verwacht wordt slechts een tekort
op de totale dienst van f 267 millioen, waarbij aflossing
op staatsschuld tot een totaal van f 227 mi1lioen onder
de uitgaven is begrepen. Dit houdt in, dat de verwachte
netto-kapitaalvraag van de Overheid te verwaarlozen zal
zijn. Uiteraard betekent dit niet,dat ook de netto-kapitaal-
vraag van lagere publiekrechtelijke lichamen en het be-
drijfsleven verwaarloosd kan worden, maar de Overheid
als ‘kapitaalvrager, waaromtrent vrij hoge schattingen
circuleerden, zal dus nauwelijks een rol spelen. Overigens
geldt, zowel vôor aandelen als voor obligaties, dat het koets-
peil volstrekt niet alleen door vraag en aanbod van nieuw
kapitaal wordt beheerst; psychologische overwegingen’ omtrent de wenselijkheid van beleggen spelen een niet
minder belangrijke rol.,
De koersontwikkeling in de afgelopen week blijkt uit
onderstaande tabel.
14Sept., 21 Sept.
1951
1951
Aand. indexcijfers.
Algemeen
…..
148,7
151,5
.Jndustrie
211,7
215,2,
Scheepvaart
175,3
175,8
Banken
…….
119,7
121,8
Indon. aandelen
49,7
51,8
Aandelen.
A.K.0
……………………
175/
2
176/
4
Philips
………………….
171
1
/
z
170/
8
Unilever
………………..
237
237/
4
H.A.L
…………………….
180
1
/2
179
1
1
4
Amsterdam Rubber
…………
104
108’/
2
H.V.A.
…………… ……
109
ll5/
4
Kon. Petroleum
………….
288
287’/
4
Staatsobligaties.
2+ pCt N.W.S
……………..
69″/
7Ø3/
3-3pCt 1947
83/
4
85/
8
3 pCt Invest. certif
…………
8712/
10
89
1
/
2
31pCt 1951
92/
92/
3 pCt dollarlening
…………
100’/
4
100’/
16
.De Belgische geld- en kapitaalrnaçkt
in Augustus 1951
Geld,narkt.
In het algemeen beschouwd vertoonde de geldmarkt
tijdens ‘de maand Augustus opnieuw een tendentie naar
wat méer ruimte. De driemaandelijkse stortingen van de
bijdragen voor de Rijksdienst voor Maatschappelijke
Zekerheid waren hieraan niet vreemd. Zoals bekend, wor-den deze gelden voorlopig overgedragen aan de Nationale
Bank en door dezer bemiddeling op de callgeldmarkt
726
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 September 1951
uitgeleend. Ook de nieuwe aanroei van de “inleggingen
bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas blijkt bijgedragen
tè hebben tot de grotere ruimte op de geidmarkt. De
vermindering van de stockvdrming is tenslotte een factor,
die de uitdrukking op de geidmarkt deed afnemen. Het
beroep op herdisconto van handelspapier bij de Nationale
Bank is van einde Juli tot einde Augustus met ca fr. 1,3
mrd afgenomen.
De ruimte op de geidmarkt liet toe, dat ook niet geviseerd
papier kon worden verdisconteerd
1
-.
Crediet verlening van de banken aan de private econon
4
iie;
(in millioenen franken)
Herdisconto
van de banken
Portefeuille
Totale crediet-
bij de Nationale handelspapier
verlening der
Bank en de
van de
private banken
paraslatale
Nationale
(accepten inatellingen
Bank
inbegrepen)
1948 Dec.
………
4.168
5.171
23.117
1949 Dec.
……..
3.339
4.006
24.506
1950 Juni
3.696 4.082
26.582
1950 Dec.
……..
8.543
..
10.110
27.739
1951 Maart
8.781
..
10.567
29.592
1951 Juni
7.707
..
9.511 29.921
1951 Augustus
–
7.778
1
–
In verband met de aanmoediging van de invoer uit de
E.B.U.-landen werd in principe voorzien; dat de termijn
van deze importaccepten opnieuw met 30 dagen zou worden
verlengd. – . . /
De bankdeposito’s waren einde Juni terug licht gestegen.
Gedeeltelijke inlichtingen wijzen er op, dat ook tijdens
de maanden Juli en Augustus ‘de deposito’s vrij stabiel
gebleven zijn
De vraag naar bankcrediet, inzonderheid voorschotten,
blijft zeer sterk. Dit staat o.a. in verband met de sinds
ettelijke maanden ingevâerde beperkingen aan de her-
discontomogelijkheden bij de centrale bank (beperking
lboptijd, sommige producten of transacties uitgesloten), zodat bij het vervallen van een verdisconteerd accept of
ander handelspapier, dit crediet niet zelden door een
kasvoorschot
1
van een private bank moet worden verlengd.
De hoger gesignaleerde verruiming van de geldmarkt
ging dus gepaard met een verschuiving van de druk op
de private banken.
Toestand van de Belgische banken.
(in millioenen franken)
Einde
1950
Maart
1951
Mei
1951
Junt
‘
1951
Actief
–
Kaa, Nationale Bank, P.C.
2.853 2.907
2.455
2.693
Daggeld, banken, holdings
6.524
6.340
6.084
–
6.220
Credieten aan private eco-
29.592
29.302
29.921
handelawisselt
6.845
7.584
7.123
-7533 prolongaties
en
voor-
schotten op effecten
. 764
735 725
731
diverse debiteuren
13.996
13.905 14.500
14.500
.
4.856
7.368 6.954
7.157
Credieten aan de Overheid
36.272
35.681
35.803 29.801
29.216
29.329
geno;eerde ataatsfondsen
6.516
6.471
6465
6.474.
Vastgelegde middelen
1.215
.
1.211
1.220
1.227
nomie
…………….27.739
81.572
80.017 80.849
accepten
……………6.134
Portef. van de N.B. en de pa-
raat. instell. aan papier door
speciaal bapier
………..28.340
banken geherdisconteerd ..
8.543
8.781
8.143
7.77
rotaal actief ……………78.085
Passief
S.
Depoaito’s en crediteuren
.53.571
54.979 53.977
54.550
49.510 48.624
49.278
op meer dan 30 dagen
5.878 5.469
5.353
5.272
zicht
……………….47.693
Dbligaties en kasbons
272
307
331
348
Sigen middelen
………….
5.064
5.100
5.411
5.499
Tijdens de maand Augustus zijn de koersen van het goud
en de goudstukken met enkele fracties gestegen, doch de
belangstelling op deze markt blijft vrij gering. De lichte
koersstijging werd o.a. toegeschreven aan de hausse op
de markt te Parijs.
Op de markt van de biljetten bleven de dollar en de
Zwitserse frank ongeveer op peil. Het pond sterliiig brok-
kelde verder af, in aansluiting met de achteruitgang van
de financiële toestand in Groot-Brittannië. Bij de meer
toeristische deviezen (Franse fr., fiorijn, Duitse mark, lira,
enz.) noteert men einde Augustus een normalisatie, na
het einde van het vacaritieseizoen.
Noteringen ôp de goud- en deviezenmarkt te Brussel.
— -.
(middenkoers in franken)
Maart
1951
Juni
1951
Augustus
1951
Niet officiele markt
Goud (per gram)
73,50
70’/,
72’f,
Gouden pond.
……………
.680,41
635’/
667V
Officiële biljettenmarkt
Papieren pond .
…………
131,50
.138
130
3
/,
13.625
‘
14,425
13,70
12,35
12,30
12,30
Franse frank (100)
…………
Zwitserse frank
……………
53.375
‘
.
53
53,40
Papieren dollar
………….
12,30
13,18
1
1
13,175
Gulden
…………………
Duitae
mark
……………..
9,75
11,825 10,70
Kapitaalmarkt.
De
stijgende
beweging van de koersen op de obligatie-
iiarkt, die een aanvang nam toen de Nationale Bank op 5 Augustus jl. haar discontovoet met
1/4
pCt verlaagde,
liep tijdens de maand Augustus verder door. Over de voor-
bije maand was de koershausse het belangrijkst voor de
Schatkistcertificaten 1942 le reeks, 1944 2e reeks en 1948.
De hausse was minder sterk voor de langlopende obligaties,
evenals voor sommige kortlopende, w.o. vooral de reeks
van 1949. Karakteristiek voor de maandAugustus is even-
wel de vrij substantiële koersstijging van de private obli-
gaties, waarvan het rendement doorgaans nog op 6en
zeer hoog peil ligt. ‘
De betrekkelijk grote belangstelling voor vastrentende
waarden gaat niet alleen uit van sommige institutionele
beleggers zoals verzekeringmaatschappijen, doch even-
eens van het publiek, dat omwilie van de aarzelende
tendentie op de aandelenmarkt ondertussen in obligaties
belegt.
Op de emissiemarkt wilt er voor de maand Augustus
alleen de lening van de stad Antwerpen te vermelden.
Zoals bekend beliep deze uitgifte nominaal fr. 500 mihioen,
4,50 pCt rente, emissieprijs 97 pCt en terugbetaalbaar
â 102 pCt na
5
jaar of 105 pCt na 10 jaar, naar keuze van
de houder.
Onderstaande tabel brengt een overzicht van de evolutie
van de rentestanden op de obligatiemarkt.
Rentestand op de obligatiemarkt.
(in
pÇt
per einde maand)
1)
Looptijd
Aug.
1948
Juni
1950
Dec.
1950
Juni
1951
Juli
1951
Aug.
1951
Staatsobligatiea
langlopnde
4,77
4,38 4,53 4,68
4,66
4,65
Schatkistcertifica-
â 9 j:
4,83
4,63
4,92
5,24
5,03
4,97
Kaabons steden
5
â 6 j.
5,07
4,49
4,66
5,37
5,41
5,43
tea
………..8
Kasbons paraat.
.
0 â 12 j.
instellingen
..
ca 9 j.
–
–
–
5,41
5,36
5,33
Private obligaties
6,06
5,43
5,69
6,08
5,99
5,79
‘) Reële rendementen – rekening gehouden met agio of disagio tegenover
terugbetalingsprijs.
De koersen van de aandelen op de Brusselse beurs
stegen in de loop van de maand Augustus met gemid-
deld 4pCt.
De dagelijkse omzetten op de markt bereikten tijdens
26 September 1951:
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
727
de voorbije maand gemiddeld fr.
71
mln tegenover fr. 57
mln in Juli’ en
fr.
51 mln in Juni. De vacantiestemming
op de aandelèimarkt blijkt dit jaar van Vrij korte duur
te zijn geweet. , ”
De koershausse was over de maand Augustus het belang-
rijkst voor de koloniale aandelen (+ 68 pCt), de trusts
(+ 5,5 pCt), de steenkolenmijnen (+
4,7
pCt), de aan-
delen van de voedingsnijverheid (+
4,2
pCt); de holdings
(+ 4,1
pCt) en de papiernijveriieid (+ 4 pCt). Alleen -de
textielaandelen liepen met een kleine fractie terug, naar-
aanleiding van, de sinds enkele maanden minder vlotte
gang van zaken in dze bedrijfstak, wâaro’er de’jongste
berichten terug een lichte heropleving vermelden in dè
katoenweverjen.
Deze joigste hausse op de aandelenmarkt vordt door-
gaans toegeschreven aan gunstige dividendverwachtingen
voor het lopend boekjaar, evenals aan de lichte daling
van de rntestanden.
Koerspeil op de aandelenbeurs te Brussel.
(indicis per einde maand) (1936-’38
100)
Dec.
Maart
Juni
Augustus
1950
1951 –
1951
1951
Tndüstrile dandelen –
‘
172
194
19
‘
0
205
Openbare nutsbedrijven
146
.
168
171
187
Koloniale aandelen
325
350
349
375.
Gemiddelde van alle genot.
aandelen ……………..188
209
‘-206
222
De lichte koersstijgin’g bracht let, gemiddeld rendement
van de aandelen ter(ig van 4,03 pCt einde Juni tot 3,93 pCt
einde Juli en 3,81 pCt op 31 Augustus.
IBrussel..
.
Dr V. VAN ROMPUY.
STATISTIEKEN,
ENIGE JNDEXCIJFERS VAN DE INDUSTREËLE PRODUCTIE IN
NEDERLAND
‘).
1938
=
100
1948
1949]
1950t
1
l9Sl)L9Sl’)
Algem.
produc-
tie-index van de
industrie
113
126
139 157
148′
145
142
136
Steenkolen
82 87
91
99
91
89
93
92
Electriciteil,
af-
geleverd
aan
196
229 250
230
215
‘
202
204
124
138
163
151
142 130
132
het net
……….173
Stikstofmeststof-
88
154
194
188
206
‘
199
203
Ruwijzer
165
162
170′
203
194
188 180 199
Walsproducten,
fen
……………82
Van
ijzer
en
.
Gas
…………..120
270
302
398
366′
369 385
357
153
185
249
240
195
158
133
1
124 130 159
168
139
161′
169
staal
0
)
…….210
Metselstenen. ..
93
104
–
114
107
99
110
118
122
.109
139 167
166
157
164
121
Rijwielen
………122
Rubber (gehele
Cement ………..129
-industrietak)
288
261
330 395 365
369
323
277
Deuren
…………110
Courantenpapier
81
84
90
118
97
110
–
99
89
Katoen-
en
lin-
–
1
nenweverijen
71
79 87
96
103-
107
rricotage-indus-
trie
………107
134
167
185
184
–
162
151
Schoeisel
(excl.
pantoffels).. .
137
137 148
203
194 182 150
29
Sigaren’)
……100
114
101
99 96
–
92-
91
87
3igaretten
3
)
100
115 143 145
157′
175
177 158
oter
………70
83
92
70
84
129-
121
–
112
4argarine
.
. .
.1
149
203
–
244
283
200
235
248′
Kaas
……….77
102
97′
79
100 154
171
162
‘) Bron: C.B.S.; betekent: de gegeens ontbreken.
1 .
‘)
1940 = 100.
1
3 1948 100.
) Voorlopige gegevens.
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
0
.00
-e5
en
.E-.
.fl
–
gij
0
,
–
uu8.3
o
–
.-
8
8
>.E
27
AU.
’51
1.194.783 768.963
3162
27.441
210.700
3 Sept.
’51
1.194.764
817.937
.,.3.927
,
26.452
219.781
10 Sept. ’51
1.194.891
.811.868
–
4.295
‘
265.048
214.028
17 Sept. ’51
1.194.779
748.757 4.487 249.310
–
217.01
l
24 ,Sept. ’51
1.194.908
777.674
4.787 258.017
211.792
Saldi in rekening Courant
8
..d’
•2en
.5
E81,e
8-
fl
I1ilij
ijj
.
20 Aug. ’51…. 2.731.768 2.274.646
25.214
I.
626
.
08
61 278.287
112.089
27 Aug. ’51…. 2.762.155 2.266.345
__.
1.684.824
294.113
115.475
3
Sept.’51…. 2.821.012 2.279.548
21.024
1.64.-824
285.973
115.198
10 Sept.’51.. .. 2.770.855 2.272.085
31.554
1.684.824
289.460
113.798
17 Sept.
1
51…. 2.744.728 2.229.906
20.557
1.684.824
235.570
113.271
24 Sept. ’51…. 2.754.881
2.244.515
16.705
–
1.722.261
242.256
114.171
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste Oosten in millinenen frsn,-c
0
>
–
0
5.
n
0
.
Ao
08
t
•
0
.
–
0
.
55
.0
‘
.
–
0.ti,
8.0
5n..s
,,’sjl4
0
0
->
9 Aug.
1951
..
29.892
618
15.245 13.160
333
16 Aug.
1
951
..
30.398
1.154
13.555 12.430
594
23 Aug.
1951
..
30.399
1.037
‘
14.838 11.188
288
30 Aug.
1951
..
30.399
912
–
15.419
11.611
489
6Sept.1951
..
30.399
833
16.173 11.696 287
13 Sept.
1951
.
.
31.887
590
15.051
,
11.033
–
243
Rekening Courant saldi
•
0
a
.9
Schatkist
n
.g,
__________
0000
. .
.q
.
19
5.8
H
–
-il
–
9 Aug.
1951
213
99.108
90.626
681
–
2.313 5.385
16 Aug.
1951
218
97.877
89.951
689
–
1.272
4.848
23 Aug.
1951
235
97.475
89.673
739
–
1.269
4.724
30 Aug.
1951-
242
98.602 90.248
785
–
1.267 5.221
6 Sept.
1951
224
99.113 91.265 804
1.249
4.704
13 Sept.
1951
243
98.644
90.557 884
284 1.260
4.839
DE JAVASCHE BANK. –
(Voornaamste Oosten in rl,,i,enden o,,tden)
0
e
0
0
9
‘9
02
,
,
05i
•
ea
Data
00
0
.0
,
0
u0.0
00o
,
u’n
oe 0..
o”u
0
00
.0
.00
31 Mrt
1
47
477.080
35.363
542.245
348.235 .
255.201
22 Aug. .’5l
1.059.568 326.896
684.109
512.813
1.33I.448
29 Aug.
’51
1.059.272
1
332.065 698.863
500.579
1.334.393
5 Sept. ’51
1
.0
5
9.2721
328.466 709.487
520.374
1.339.047
12Sept. ’51
1.059.274j
322.163
685.197
551.526
1.393.910
a
Rekening Courant
saldi
8
0
00….
8′
1
0
Data
–
—
.eo
ien>
1
>i’–
‘5
31 Mrt
’47
3.8l&
268.697
–
‘ –
895.911
22 Aug. ’51
7.614
F
24
264.854
–
–
–
737.196
29 Aug.”SI
7.910
245.351
–
–
,
–
789.012
’51
5 Sept.
12 Sept. ’51
2.845
6.086
269.054
243.397
– –
–
-‘-.
782.010
821.265
UUIIIUIJJCLLCUCULUIULIC per ii ivirs lYtIf 1 o.o.aju.wy
Muntbiljettencirculatie per 22 Aug. 1951 (348.009.113
Muntbiljettencirculatie per 12 Sept. 1951 f345.030.314
Muntbiljettencirculatie per’29 Aug. 1951 f347.002.712,50
Muntbiliettencirculatie per 5 Sept. 1951 f346.356.855
–
It
1′
De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel
roepen sollicitanten op naar de in Mei 1952 open val
lende betrekking van
Hoofdingenieur-Directeur ian de,
Prôvinciale Waterstaat in Overijssel
Jaarwedde
f
9.840.— tot
f
11.040.— met 5 één-
jaarlijkse verhogingen ad
f
240.— exclusief de
bekende toelagen overeenkomstig de Rijksrege-
ling.
Vereiste: diploma van civiel-ingenieur als be-
doeld in dé Hoger-Onderwijswet.
Gezegelde sollicitatiestukken binnen veertien dagen na
de verschijning van dit blad in te zenden aan de Ge-
deputeerde Staten van de provincie Overijssel.
Persoonlijk bezoek alleen na oproeping.
ZWOLLE, 18 September 1951.
Abonneert U op
BE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof.
P. B.
Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbe’rgen,
Prof. ‘G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f 22.50;
fr.
P.
Post
f 23.60;
voor studenten /
19.—;
franco per post
f
20.10
‘Abonnemeiiten worden aangenomen door de
boekiande1 en door de ûitgevers
DE E R V E N F.BOHN TE.HAARLEM
‘
Het Landbouw-Economisch Instituut te ‘s-Gra-
venhage vraagt een
JONG :DRS ECONOMIE•
voor haar afdeling ,Algemeen-Economlsch
onderzoek.
–
Vereist: Enige ervaring op het gebied van
economisch onderzoek.
Gewenst: Kennis van de Nederlandse land-
bouw.
Salariëring
is
afhankelijk van leeftijd en ervaring;
maximum der schaal f612.— of f700.—
(mcl.
laatste alg. sal.verh.).
Brieven naar v. Stolkweg
29,
‘s-Gravenhage.
IN HET NUMMER VAN DEZE WEEK:
Nieuw maandblad
Wonderen die niet gebeuren
Plannen
Eerherstel van de consument
Ook Zweden kent zorgen
Belgische Congo vrijhandelsgbied
Betekenis van Nieuw Zeeland
It
Wereldmarkt-perspectieven
Netelige vraagstukken van de G.A.T.T.
Handelscontacten
Met Exportbijlage ,,Netherlands Trade
Bulletin”.
Abonnementspr&js f IS.— per paar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS S
‘
CHIEDAM
TE KOOP: een 7-persoons
TE KOOP:
CHEVEOLET
3940 m. stuur-
versnelling, als nieuw. Pri-
in zeer goede staat zijnde
ma voor begrafenisondern.
of voor taxi. W. Coppes,
1 ips brandkast
Horssen (Gld.), Tel. no. 288
K 8874.
tarief VI.. Brieven lett. B.
Boekh. E. Noordijk, Banka-
Adverteer in
straat 66, Den Haag.
deze rubriek.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
1
UITGAVE VAN HET NBDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R.
Mees
en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor Bel jië: Semiiarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
“4,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hooch.otraat j, Rotterdam (W.).
-Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnements
prijs, franco per poot, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,— per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brusset of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
Uniegebieden
en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—, overige
Landen
t s8,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer, en slechts worden
beëindigd per uitimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (
W.).
cl
.
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven zz, Schiedam (Telefoon 69300.
toestel 6). Advertentie-tarief
/
0,3
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrie/en
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f o,6o
per mm
,
(dubbele kolom). De administratia behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen
te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs.