S APRIL 1940
A tJl’ËU J?SRËC ff1′ VOÔRËËffOtTDËÂl.
Economi*sch~Statistische
‘
Bencht’en
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER
UITGAVÉ VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 3 APRIL 1940
No. 1266
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P. Lieftinek; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries.
11. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.
Redactie-adres: Pieter de floochweg 122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaotweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,5″) per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & ‘aan Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Oravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145792.
4bonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f5,— per- jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD
BIz.
Engelands monetaire politiek door
C. A. Klaasse …. 252
De Hanze en Antwerpen door
Prof. Dr. Z. W. Sneller 253
De personeelfondsenwet door
Dr. U. E. Huffuagel …. 251
Contrabande-contrôle in Nederland III (Slot) door
Mr.
H. Fortuin …………………………………25
Tweede hypotheken voor particulieren woningbouw
door Dr. Ir. H.
G.
van Beusekom ………………259
AANTEEKENINGEN:
De Britsche belangen in China aan den vooravond
van den oorlog in Europa ………………..
261
Nieuwe waterwegen in het gebied van Silezië en
Moravië………………………………
262
ENOEZONDEN STUKKEN:
Centrale organisatie van exporteurs in Nederlandsch-
Indië door Mr. F. W. A. de Kook van Leeuwen
met Naschrift van
M. P. Tielens …………..263
MAANDCIJFERS:
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……..
263
STATISTIEKEN:
Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ——————-
264
Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten …………
264, 265, 266
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
• In de verslagweek was de Pondenkoers wederom
aan zeer scherpe fluctuaties ten prooi. Na de Paasch-
dagen kwam al daclelijk een reactie op de vaste stem-
ming, die daaraan was voorafgegaan. Dinsdag kwam
aan het slot reeds een koers tot stand van 6.80. Daar-
na trad intusschen nog een verdere reactie in, waar-
bij New-York voornamelijk de leiding had. Na wijde
koerssehommeling kwam de noteering tenslotte op
6.65, nadat een laagterecord was geregistreerd van
6.60, een koers, die echter nog een fractie hooger
lag dan het laagste in New-York behaalde punt. Aan het begin van de nieuwe week was de stemming iets
beter. Een herstel volgde tot 6.69, waarna echter
weer een kleine daling intrad. Ondanks het lichte
herstel boven het laagste niveau is toch de daling van
het ,,vrije Pond” in de laatste weken zeer belangrijk,
en verreweg het grootste deel van de koersdaling is per saldo gehandhaafd gebleven. In vergelijking tot
den Londenschen officieelen koers vertoont het ,,vrje
Pond” nu een écart van niet minder dan 12 pOt.!
Het spreekt wel vanzelf, dat, sedert door de recente
nieuwe bepalingen het ,,vrije Pond” in principe is
iosgemaakt van het officieele Pond, de speculatie zich
in sterke mate niet deze valuta heeft geoccupeerd.
Vandaar ook de vaak sprongsgewijze schommelingen,
die duidelijk wijzen op speculatieve engagementen.
Een vaste stemming bestond deze week voor Bel-ga’s; de koers ging geleidelijk omhoog, ondanks het
feit, dat deze beweging nog werd geremd door de
Belgiche monetaire autoriteiten. De vraag naar Bel-
ga’s stond voornamelijk tegenover een aanbod van
Sterling uit dit land.
De Gulden was uiterst weinig veranderd, de Dol-
larnoteering bleef steeds in de onmiddellijke nabij-
heid van den afgifteprijs van het Egalisatiefonds. In-
terventie van dit fonds kwam intusschen nauwelijks
voor.
De markt voor Dollarhankpapier was zeer lauw ge-
stemd; de koers ligt nog niet één procent boven den
cable-koers, hetgeen erop duidt, dat van een vraag
van eenige beteekenis geen sprake kan zijn. In ver-
gelijking tot de situatie van enkele maanden geleden,
toen een disagio van
–
10 pOt. geen uitzondering was,
is dit wel een belangrijke wijziging. Hetzelfde gold
voor gouden munten; ook daarnaar was de vraag
minimaal.
De discontomarkt blijft ruim. Driemaands-schat-
kistpapier gaat op 7/8 pOt., jaarspapier op 2 pOt. De
goudherwaardeering wordt nu van kracht. Hoewel de
markt reeds geruimen tijd onder den invloed stond
van de wetenschap, dat uit dezen hoofde een verrui-
ming van het geldaanbod zal intreden, is het toch
alleszins denkbaar, dat, nu het feit zich in werkelijk-
heid zal doen gevoelen, een geleidelijke verdere af-
brokkeling van de geldrente intreedt.
De beleggingsmarkt was in de verslagweek heel
weinig veranderd. Aanbod van beteekenis is er niet,
de koersen schijnen bodem te voelen, en schuchter
ontstaat hier en daar wat vraag.
252
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
ENGELANDS MONETAIRE POLITIEK.
De recente daling van den koers van het Pond
Sterling is niet in de eerste plaats daarom van zoo
groote beteekenis, wijl hiermede het vorige laagte-
record van September jl. gebroken is, maar omdat
deze daling dit keer gepaard is gegaan met het schep-
pen van een blijvende basis voor een dermate groot
écart tusschen de Londensche officieele wisselkoersen
en den Sterlingkoers buiten de Londensche markt.
Wij hebben destijds uitvoerig betoogd, dat van een
duurzame, belangrijke, marge tusschen interne en
externe Pondeunoteering geen sprake kon zijn, zoo-lang de besteding van z.g. ,,vrje Pouden” geheel vrij
was, en met name deze saldi onbeperkt konden wor-
den aangewend voor de betaling van in Engeland en het overige deel van de ,,Sterling-area” aangekochte
goederen. Door den Order in Council van 8 Maart
ji. is aan die onbeperkte koopkrachtsaanwending der
vrije Ponden inderdaad een eind gekomen. Het vrije
Pond is niet meer geheel vrij, is een semi-geblok-
keerde valuta geworden, waarvan dus het koersver-
loop de karakteristiek gaat vertoonen van alle ge-
blokkeerde valuta’s, ni. dat het zich losmaakt van de
koopkrachtspariteit van de munt als zoodanig.
Semi-vrije Ponden en. Sperrmarken.
In dit verband is er overigens op het moment al-
thans nog een zeer belangrijk verschil tusschen het semi-vrije Pond en de verschillende soorten Sperr-
marken. Deze laatste zijn alle uitsluitend afkomstig
uit in Duitschland bevroren vermogensbestanddeelen,
en de saldi kunnen practisch slechts worden aange-
wend om weer op langen termijn aldaar te worden
herbelegd. De noteering voor Sperrmarken heeft dus
niets meer uit te staan met de Mark als koopkracht-
uitoefenend betaalmiddel, doch is een waardeering
van Duitsche beleggingen. Het Pond ktn ook af-
komstig zijn uit realisatie van buitenlandsch bezit
in Engeland, maar kan 66k ontstaan uit leveranties
aan Engelsche koopers.
Anderzijds kan de Sperrmark niet worden aan-
gewend voor aankoop van goederen in Duitschland;
het vrije Pond kan dat wel, maar toch weer met zekere restricties, zooals die sedert den bovengenoemden Or-
der in Council gelden. Uit dien hoofde zou men geneigd
zijn de huidige positie van het Pond te vergelijken
met die van de z.g. Aski-Mark, maar ook die verge-
lijking gaat mank, want deze soort Marken ontstaat
uitsluitend uit leveringen van goederen en nimmer
door realisatie van vermogensbestanddeelen. Genoeg
om duidelijk te maken, dat uit een oogpunt van
koersvorming het vrije Pond een wonderlijk mengel-
moes is geworden, dat het stempelt tot een unicum,
dat zijns gelijke nauwelijks heeft.
De Engelsche monetaire politie1.
Heeft aldus de markt voor vrije Ponden een zeer
eigenaardige positie gekregen, hetzelfde kan men
zeggen van de basis van de Engelsche externe mone-
taire politiek als zoodanig.
Reeds onmiddellijk bij de invoering van de devie-
zencontrôle
heeft men een weg gekozen, die in prin-
cipe afwijkt van de meeste andere systemen, waar-
voor men het Duitsche als prototype mag stellen.
Terwijl in het algemeen de markt voor de eigen valuta
in het buitenland even scherp onder de contrôle werd
gevat als de markt voor vreemde valuta in het eigen
land, werd in Engeland een groot verschil gemaakt
tusschen de contrôlemaatregelen, die beide markten
betroffen. In groote trekken kan men zelfs constatee-
ren, dat de Pondenmarkt in het buitenland aanvan-
kelijk practisch geheel werd verwaarloosd: Men stond
buitenlanders niet toe het provenu van realisatie van
Engelsche beleggingen in Londen in deviezen om te
zetten, maar liet hen overigens geheel vrij over het
Pondenprovenu te beschikken zooals hun goeddacht.
Tot 8 Januari was in het algemeen trouwens de
contrôle op overdracht van. Ponden door Engelschon
aan buitenlanders -uitermate summier en gebrekkig.
Of deze lacune toe te schrijven was aan den schroom
om eenigerlei restricties aan te brengen met betrek-king tot het Sterlingdevies, dan wel of men zich niet
heeft gerealiseerd, dat het vrijlaten van de beschik-
king over Pondensaldi niet alleen een lekkage in de
constructie der deviezencontrôle beteekende, maar
deze volkomen moest ondermijnen en tot een aanflui-
ting maken, kunnen wij in dit verband in het mid-
den laten. Een feit is, dat op deze wijze de contrôle
verre van effectief was, en dat het doel, dat men
met het voor bepaalde doeleinden niet beschikbaar
stellen van deviezen beoogde, ten eenen male tot een
mislukking was gedoemd, omdat men de Ponden-markt in feite niet controleerde, waardoor indirect
toch deviezen verloren gingen voor objecten, waar-voor men rechtstreeks de deviezen niet ter beschik-
king wilde stellen. Zoolang dit het geval was kon de
deviezencontrôle niet effectief
zijn,
en kon er ook
geen blijvend écart bestaan tusschen den ,,officieelen”
Londenschen Pondenkoers en de noteering elders.
Zooals gezegd heeft de Order in Coun.cil van &
Maart
een principieele ommekeer gebracht in de
externe monetaire politiek. In deze voorschriften ligt
het begin van een beperking der aanwendingsmoge-ljkheid van Pondensaldi. Voor enkele met name ge-
noemde typische exportproducten uit Engeland en de
Sterling-area is imperatief betaling in deviezen –
hetzij direct, of indirect via betaling met Ponden, die
verworven zijn met deviezen – voorgeschreven. Dit
beteekent dus een ruimer vloeien van deviezen naar
de Engelsche monetaire autoriteiten. En het betee-kent tevens een geringere vraag naar vrije Ponden,
hetgeen
bij
overigens gelijkblijvende vraag- en aan-bodsverhoudingen moet leiden tot een koersdaling,
die dan ook prompt gekomen is. Kon men voorheen
zeggen, dat, zoodra er een noemenswaard écart kwam
tusschen interne en externe Pondennoteering, de En-
gelsche exporten-in-deviezen de tendens moesten heb-
ben om geheel op te houden, dat is nu niet meer het
geval. Of de koersdaling van het Pond, die het ge-
volg was van den evengenoemden maatregel – en iiie,
zooals uiteengezet, op zichzelf volkomen rationeel is –
al dan niet als overdreven kan worden aangemerkt
– hetgeen in de Engelsche vakpers nogal ostentatief
geschiedde -, is een vraag, die niet zonder meer kan
worden beantwoord. Wanneer de marginale vraag
wegvalt kan een prijsdaling plaats vinden, die oogen-
schijnlijk buiten proportie staat tot den omvang der
weggevallen vraag.
Gissinger& naar de redenen.
Nu zou het beeld van de situatie betrekkelijk sim-
pel zijn, wanneer vrije Ponden alleen of in hoofd-
zaak hun bron van aanbod vinden in realisatie van
vermogensbestanddeelen. De beperking van de be-
steding zou dan beteekend hebben, dat de facto repa-trieering aan buitenlandsche beleggers wel bleef toe-
gestaan, alleen met beperking van de soort goederen,
die voor dat doel moeten worden gekocht. Dit is
echter niet het geval. Nog steeds leveren immers
invoeren in Engeland en de betaling daarvan een be-
langrijk deel van het aanbod van vrije Ponden.
In dit licht bezien beteekent de beperking van de
bestedingsmogelijkheden van deze Ponden wel een
zeer bijzondere zwenking in de externe monetaire po-
litiek. Men heeft op deze wijze twee soorten Ponden
geschapen, waarvan het ééne: het officieele Pond, uitsluitend een functie vervult in het betalingsver-
keer, voor zoover dat samenhangt met een deel van
het goederenverkeer, terwijl het vrije Pond deels
samenhangt met kapitaalbeweging en loopende posten
van de betalingsbalans, die niets met het goederen-
verkeer hebben uit te staan, en anderzijds met een
bepaald naar den aard der goederen afgebakend deel
van im- en export. Daarbij wordt de koers vn het
officieele Pond geheel door de autoriteitdij gecontro-
leerd, een surplus-aanbod wordt door deze opgeno-
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
253
men, terwijl het vrije Pond ook een vrije koersont-wikkeling heeft, zonder interventie om spitsen van
vraag of aanbod af te bijten.
Hoe is nu deze merkwaardige dualistische politiek
ten aanzien van het buitenlandsche betalingsverkeer
gegroeid? Is zij het result.at
van haifsiachtige maat-
regelen op het gebied van de kapitaalrepatriatie door
buitenlanders? Inderdaad was die beweging één der
voornaamste oorzaken van den Order in Council van
8 Maart; door het op ruime schaal verkoopen van
Engelsche en dominion-fondsen op de Londensche
markt door buitenlanders verloren de monetaire auto-
riteiten veel meer deviezen dan men zich kon per-
mitteeren; maar
anderzijds
heeft men toch nog weer
niet de consequentie aanvaard van een blokkade van
het bezit, zooals buy. Canada dat van den beginne
af aan deed.
Mogelijke redenen, resp. in de goederen- en in de
kapitaalbeweging gelegen.
Wanneer men de bovengeschetste ontwikkeling
evenwel beziet, dan blijkt, dat hier toch niet de eenige
oorzaak kan liggen. Vrije Poiiden ontstaan ook, zoo-
als gezegd, door betaling van importen in Engeland.
De Engelsche autoriteiten maken een zeer principieel
onderscheid tusschen het toelaten van Pondentransfer
voor importen of het vergunnen van deviezen voor datzelfde doel. Deviezen krijgen importeurs alleen
voor noodzakelijke invoergoederen toegewezen, ver-
gunning om in Ponden te betalen krijgen zij vlot;
voor goederen, waarvoor importlicentie is vereischt,
is het bezit van die licentie voldoende om automatisch
vergunning tot Pondenbetaling te verkrijgen. Is geen
importvergunning noodig, dan is het
bewijs
van den
import zelve reeds voldoende om de genoemde ver-
gunning te krijgen. Nog steeds maakt men dus een
principieel onderscheid tusschen de Londensche
markt in deviezen en de markt in Ponden elders. Dit
nu kan onmogelijk meer berusten op onjuiste analyse
van den samenhang tusschen die markten, zooals dat
wellicht zes maanden geleden het geval was.
Indien er nu wel een systeem achter dit stelsel
schuilt, wat zou dan daarvan de opzet kunnen zijn?
Wat kan het nut wezen van twee valuta’s in één land
met gescheiden koersontwikkeling en toch beide toe-
gelaten als koopkrachtuitoefenend betaalmiddel – zij het verschillend t.a.v. resp. invoer- en uitvoergoede-
ren – waarop de huidige situatie toch neerkomt?
In dit verband zij in herinnering gebracht, dat de
Engelsche autoriteiten geruirnen tijd voor dit dilem-
na hebben gezeten: moet de Pondenkoers gehandhaafd
worden op het niveau van rond 4 Dollar, of moet
men trachten door verlaging van den koers den uit-
voer te stimuleeren? De moeilijkheid in die gevallen
is
altijd
het feit, dat verlaging van den koers eo ipso
verslechtering van den ruilvoet voor de bestaande
haudelsbeweging brengt. En men moet maar afwach-
ten, of de
exportstijging
dien achteruitgang goed-maakt. In dat licht bezien heeft natuurlijk het cre-
eeren van meerdere Ponden, die elk een eigen terrein
bestrijken, en met een eigen koersverloop, een zekere
attractie. Het zou op die basis rationeel
zijn
om be-
paalde importen, waarvan men prijsstijging zooveel
mogelijk wil tegengaan – levensmiddelen, noodzake-
lijke grondstoffen -, zoowel als uitvoeren, waarvoor aan te nemen is, dat de hoogte van den prijs in Pon-
den min of meer los staat van den koers van die
valuta, beide af te wikkelen tegen de hooggeprjsde
,,officieele Ponden”, en daarnaast het Vrije Pond ge-
legenheid te laten door koersdaling den export te
bevorderen, ook al worden daardoor de importen
duurder; de importen, die tegen vrije Ponden ver-
effend worden, kiest men immers onder de minder
noodzakelijke goederen.
Nu p.st de huidige politiek niet geheel in dit
bee1d.,Vui dQ exporten, die in den gewraakten Order
in Council zijn vermeld, kan men geens,ins zeggen,
dat
bij
daling van het Pond de Pondenjrjs gelijk zal
blijven, zoodat een verslechtering van den ruilvoet
zou intreden. Wèl betreft het echter goederen, waar-
van de omvang van den export niet door daling van
den Pondenkoers gunstig zou worden beïnvloed.
De reden is niet in den ruilvoet, maar in de absolute
hoogte van bepaalde invoerprijzen te zoeken.
Men moet dan ook aannemen, dat niet zoozeer
de ruilvoet, als wel de absolute hoogte van de prijzen
voor bepaalde invoergoederen een rol heeft gespeeld
bij dezen opzet. Men, heeft nu in het bestaande sys-
teem de mogelijkheid geschapen, dat de industrie
waarvan de productiekosten zeer belangrijk zijn ge-
stegen, mede omdat men in Engeland zeer royaal is geweest met loonsverhoogingen – de kans krijgt om
via een belangrijk gedaald vrij Pond concurreerender
te worden, zonder dat men de consequentie behoeft
te aanvaarden van een evenredige stijging van het
prijspeil van noodzakelijke invoergoederen.
De slag zal hier worden opgevangen door die im-
portgoederen, waarvoor men geen deviezen verstrekt,
maar wel vergunning tot betaling in Ponden. Voor
zoover de gebruikers dier goederen door de stijgende prijzen worden afgeschrikt, heeft men dan tevens een
automatische vermindering bewerkt van den import van minder noodige artikelen; terwijl men tenslotte,
door de kapitaalrepatriatie van buitenlanders ook
over de vrije Pondenmarkt te leiden, kan bereiken,
dat daartegen niet goederen kunnen worden aange-
kocht, die voor de Engelsche volkshuishouding gelijk
zijn aan goud, in den zin van deviezenbrengend, zon-
der dat prjscoucurrentie bij den afzet een rol speelt.
Men is, bij de interpretatie en motiveering. der
Engelsche externe monetaire politiek van den laat-
sten tijd, aangewezen op gissingen; officieel commen-
taar en toelichting ontbreken ten eenen male. Het is
daardoor mogelijk, dat men meer achter den opzet
zoekt dan gerechtvaardigd is, waarbij nog komt, dat
vaak intuïtie in de Engelsche economische politiek
een grooter rol speelt dan analytisch denken, hetgeen een beoordeelixig van den achtergrond der maatrege-
Jeu nog moeilijker maakt. In elk geval mag men con-
stateeren, dat de huidige situatie van Engeland’s
buitenlandsche betalingsverkeer een uiterst merk-
waardig novum vormt, een soort van dubbel-valuta-
systeem (nog gecompliceerd bovendien door clearing-
regelingen als bijv. die met Zweden, waarbij ,,spe-
cial pounds” gecreëerd worden), waarvan de ver-
dere ontwikkeling alleszins de moeite van bestudee
ring waardis. C.A.KJ.
DE HANZE EN ANTWERPEN.
Mogelijk herinnert men zich uit den zomer van
1938 nog de Hanzedagen te Antwerpen, die een ver-
steviging bedoelden van de betrekkingen tusschen Antwerpen en het West-Duitsche achterland; Ant-
werpen zou in vroeger eeuwen een Hanze-stad ge-
weest zijn, en in de huidige toenadering en verster-
king van betrekkingen zou herleven de oude Haaze-
geest. In de Econ.-Stat. Ber. van 22 Juni 1938 we-
zen wij op deze poging tot toenadering en op den wrakken historischen grondslag van de ,,Hanze”-
dagen in de Scheldestad ‘).
De archivaris van Antwerpen, Dr. F. Prims, schreef
sedert in het Zuid-Nederlandsch tijdschrift ,,Bijdra-
gen tot de Geschiedenis” Jaargang XXIX, een
breedvoerige studie over: D
,
e vestiging van het Han-
zekantoor te Antwerpen, 1468-1553, waardoor de
historische uiteenzettingen, destijds door ons ge-
leverd, worden versterkt.
,,Antwerpen en Brugge”, aldus de geleerde schrij-
ver – het kantoor der Hanze werd in 1553 van Brug-
ge naar Antwerpen overgebracht – ,,zijn het tegen-
overgestelde van een Hanzestad. Elke Hanzestad is
een stad van reizende kooplieden. Brugge en Ant-
1)
Pag. 466 ,,De Hauze en Antwerpen”.
254
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
werpen zijn steden, die de reizende koopliedenont-
vangen. De Hahzesteden kennen te hunnent geen
jaarmarkten; hun kooplieden reizen naar de fooren.
Antwerpen is de typische stad der 16e-eeuwsche
markten, waar dan de kooplieden der Hanzesteden
naar toe reizen. Antwerpen heeft dan ook nooit ge-
vraagd of gewenscht, om deel uit te maken van de
Hanse…. En de Hanzesteden zouden het vanwege
deze jaarmarktenplaats ook niet hebben verstaan. In
knapperen stijl gezegd – en ietwat te absoluut ge-
sproken misschien – een Hanzestad is geen markt-
stad, een marktstad is geen Hanzestad”.
Dit laatste is wel heel ,,knap” en wel heel abso-
luut gezegd. Deventer was een Hanzestad met actie-
ven handel, welke bijv. door de leden van het koop-
liedengilde der Bergenvaarders op Bergen in Noor-
wegen gedreven werd, maar desniettemin was ze in de
15e eeuw de beroemde stad der drukbezochte jaar-
markten. De uiterst actieve stad Keulen was een der
hoofdsteden van de Ilanze, maar tevens was zij markt-
stad, blijkens het stapelrecht, d.w.z. het recht van ge-,
dwongen markt. En omgekeerd was Antwerpen met
zijn ,,fooren” niet louter passief-recipieerend, maar
was het tevens actief, door de bemoeiingen van een
inheemschen koopmansstand.
Het heeft veel moeite gekost het kantoor der Han-
ze, d.w.z. het agentschap der Hanze in de Neder-
landen, dat door zijn principalen met het stapelrecht
voor de Hanzegoederen, die naar de Nederlanden ge-
voerd werden, begiftigd was – te doen verplaatsen
van Brugge naar Antwerpen. Dr. Prims vertelt om-
standig van al deze moeite, van het tijdelijk verblijf
– 1488 tot 1493 – der Hanze te Antwerpen, van det
verwijdering daarna en van de pogingen tot toenade-
ring, welke eerst in 1553 tot een goed einde hebben
geleid. Het Hanzekantoor was sedert ,,het Brugsclij
kantoor, resideerend in Antwerpen”.
Antwerpen, door zijn relaties met Engeland, met•
Portugal, met het Rijngebied en Zuid-Duitschland,
was toen uitgegroeid tot een generale stapelmarkt
van internationale beteekenis. De Duitsche Hanze
daaréntegen was reeds in verval. Voor den groei van
,
Antwerpen in de 16e eeuw tot wereld-emporium be-
zat de Hanze slechts secundaire beteekenis.
Z. W. SNELLER.
DE PERSONEELFONDSENWET
Het nieuwe ontwerp ,,Personeelfondsenwet” is
dezer dagen veischenen. Het is nu alweer vier jaar.
geleden, dat deze materie door de verschijning ‘van
een voor-ontwerp van wet werd aanhangig gemaakt..
Op dit ontwerp volgde in 1937 een advies van den
Iloogen Raad van Arbeid en thans is dan een ont-
werp van wet tèr overweging hij de Staten-Generaal.
ingediend.
Bedoeling van het wetsontwerp.
Het onderwerp heeft in deze jaren reeds veel aan-dacht tot zich getrokken en daarbij heb ik geconsta-
teerd, dat er nog in vele gevallen verkeerde indruk-
ken bestaan. Zoo schept, om te beginnen, de regeling
niet een verplichting tot het toekennen van pensioen.,
Verplichte pensioenverzekering bestaat alleen uit
hoofde van de Invaliditeitswet; maar daar een arbei-
der met deze wet slechts op een laag pensioen komt
en zij bovendien slechts tot een bepaald loon van toe-
passing is, bleef er voor ondernemers aanleiding be-staan eigen pensioenregeliugen in te voeren of voort te zetten, waarvan de uitbreiding vooral in de laatste
jaren zeer opvallend is geweest.
De motiveering van, een wettelijke regeling voor
iets, dat de werkgever ouverplicht ter hand neemt,
kan worden gezien in het volgende. Een loon zal –
althans na eenigeu tijd – steeds onder den invloed
staan van daarmee verbonden kosten. Betaalt een
arbeider een bijdrage voor pensioen, dan behoort er uit den aard ook zekerheid van het pensioen te zijn.
Betaalt
hij
niet mee, maar wordt er toch pensioen
in uitzicht gesteld, dan zal ook dan de weerslag hier-
van in het loonniveau tot uitdrukking komen; dus
moet de verkrjging van het pensioen niet minder
zeker voor hem zijn. Aan het mee betalen wordt veel
al een psychologisch belang toegekend op grond van
de meening, dat de mensch meer waarde hecht aan
datgene, waarvoor hij zichzelf een kleine opoffering
getroost; in econ.omischen zin is het verschil, of mee
wordt betaald of niet, zonder beteekenis.
De regeling der materie in het ontwerp.
Hoe is nu de verplichting, die het ontwerp oplegt
en de regeling, die het ontwerp zich ter uitvoering
daarvan denkt? Om met de wet in aanraking te ko-men, moet de pensioentoerzegging schriftelijk zijn
gedaan. De kern van de wet vindt men in art. 10
van het nieuwe ontwerp, inhoudende, dat het een
ondernemer verboden is aan arbeiders omtrent pen-
sioenen schriftelijke toezeggingen te doen, zonder dat aan de onderneming een personeelpensioenfonds ver-
bonden is, dat beantwoordt aan de voorschriften der
wet. Arbeider is ieder, die in dienst is van een par-
ticuliere instelling van welken aard ook.
Wiji beginnen dus met het instituut ,,het personeel-
pensioenfonds”, maar zullen zoo aanstonds zien, dat
men het desgeweuscht ook zonder een zoodanig
lichaam kan doen. Biji het personeelpensioenfonds –
verder gemakshalve als pensioenfonds aangeduid –
verdienen verschillende punten de aandacht, te weten
de vorm, het bestuur en de beleggingen.
Het pensioenfonds moet eigen rechtspersoonlijk-
heid hebben en er zal een reglement van het pen-
sioenfonds moeten bestaan. Bij een algemeenen maat-
regel van bestuur, zullen voorschriften worden ge-
geven voor de samenstelling van het bestuur en ook
andere onderwerpen worden genoemd, waaromtrent
het reglement bepalingen moet bevatten. De Memorie
van Toelichting stelt in uitzicht, dat een pa.ritaire
samenstelling van het bestuur zal worden voorge-
schreven. De Memorie van Toelichting zegt, dat de
arbeiders, indien zij bijdragen, ten minste de helft
der zetels in het bestuur moeten bezetten.
Ik wil hier even inlasschen, dat in een Koninklijk
Besluit van 1908 (berustende op hetgeen in het Bur-gerlijk Wetboek in artikel 1631s wordt bepaald voor een loonbeding, verband houdende met bij arbeids-
overeenkomst verplichte deelneming aan een fonds) is
vastgesteld, dat het daar geregelde fonds moet wor-
den beheerd door een bestuur, dat uitsluitend, of
voor de meerderheid, bestaat uit vertegenwoordigers
der deelnemende arbeiders, door en uit deze, bij
vrije keuze, aangewezen. Daar vele werkgevers van
gevoelen zijn, dat de zeggenschap niet aldus uit han-
den kan worden gegeven, is het thans gebruikelijk
regelingen te maken, waarop het voornoemde Konink-
lijk Besluit niet van toepassing is. Bij de nieuwe wet
zal het echter niet meer mogelijk zijn cle bedoelde
bestuurssarnenstelliug te ontgaan bij een fonds, waar-
aan (zooals veelal gebruikelijk is) de arbeiders mee-
betalen, zij het dan vaak niet meer dan slechts een
klein deel van de totale kosten.
De werking der fondsen.
Het fonds zal de taak natuurlijk niet kunnen ver-
vullen zonder dat er middelen zijn. De door het fonds
ten doel gestelde regeling impliceert dus het aanleg-
gen van een belegging. De wet legt daartoe de ver-
plichting op en onderscheidt twee gevallen. Ten eer
–
ste risico-overdracht hetzij
door het afsluiten van verzekeringsovereenkorn-
sten ingevolge de Ouderdomswet 1919 (het bedrijf
van de z.g. V.O.V.), hetzij
door het afsluiten van overeenkomsten van pen-
sioenverzekering en andere overeenkomsten van le-
vensverzekering niet een onderneming tot het uitoefe-
nen van het levensverzekeringbedrijf.
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
255
Het wetsontwerp maakt in principe tusschen de
mogelijkheid ad
a.
en ad
b.
geen verschil. In. de M.
v. T. is even een verrassende vergelijking te vinden,
waar het heet, dat de V.O.V. ,,zonder vrees voor
tegenspraak de veiligste belgging genoemd (mag)
worden”, terwijl de belegging inpolissen van levens-
verzekeringovereenkomsten het er mee moeten doen
,,dat zij een zeer veilige methode is”.
Verzekering bij de V.O.V.
Verderop leest men in de M.v.T., dat ,,een onder-
nemer – gelijk bij werkgevers met een niet talrijk
personeel nogal eens schijnt voor te komen – ter
waarborging van de door hem aan zijn arbeiders toe-
gezegde pensioenuitkeeringen polissen V. O.V. neemt”.
Zoo is inderdaad de practijk. Voor de risicodekking
van bij ondernemingen van eenige beteekenis inge-
voerde pensioenregelingen heeft de V.O.V. geen op-
gang gemaakt. Bij verzekering op grond van de
Ouderdoinswet zijn slechts partijen: de Staat als ver-
zekeraar en de staatsburgeF in kwaliteit van verze-
kerde of begunstigde. De werkgever, die ter dekking
van het risico voor aan zijn personeel toegezegde pen-
sioenen, polissen V.O.V. zou doen sluiten, vervult
alleen de rol van hetalend toeschouwer, maar komt overigens in het stuk niet voor.
Verzekering bij een 1ev en.sv erzekeringrnaa.tschap pij
De contracten van verzekering ten behoeve van
personeel, door werkgevers afgesloten, vindt men dan
ook vriiwel algemeen aangegaan met levensverzeke-
ringmaatschappijen, die meer variatie in de vormen
van verzekering aanbieden dan het bedrijf der V.O.V.
en die ook in de premie-concurrentie niet achter staan.
De wet maakt voor de overeenkomsten van een
pensioenfonds met levensverzekeringmaatschappijeu
het beding, dat de verzekering afgekocht noch heleend
kan worden, behoudens het geval, dat de arbeider
zijn medewerking verleent, of dat hij, overeenkom-stig het reglement, van zijn aanspraken is vervallen
verklaard. Onder afkoop wordt, zooads bekend, ver-
staan beëindiging van het verzekeringscontract door
uitbetaling van de reeds gevormde waarde der ver-
zekering. Voor de polissen-V.O.V. behoefde dit voor-
behoud niet te worden gemaakt, aangezien
bij
deze
polissen de afkoop-faciliteit niet bestaat.
Verzekering in eigen risico.
liet ontwerp voorziet gevallen, waarin het blijft
toegestaan, dat een pensioenfonds voor de aanvaarde
verplichtingen eigen risico loopt. Het fonds moet
dan evenwel voldoen aan voorwaarden bij of krach-
tens algemeenen maatregel van bestuur gesteld. De
wet zegt, dat de algemeene maatregel in elk geval
voorwaarden stelt omtrent het aantal personen, dat
ten minste bij het fonds betrokken moet zijn. Ter-
zake vermeldt de M.v.T. nader, dat gedacht wordt om
hij’oorheeld vast te stellen, dat het fonds niet min-
der dan 50 deelnemers mag hebben, te verhoogen op
125, indien 65k uitkecringen aan nagelaten betrek-
kingen worden verricht, en tot 250, indien all6bn zoo-
danige uitkeeringen worden gedaan.. Het lijkt mij,
dat de bepaling dezer aantallen nogal willekeurig is.
De risico-omva.ng, en in verband daarmee de vraag,
welke dekking daar tegenover moet staan, is niet
alleen af te leiden uit het aantal deelnemers.
Kapitaaldekking en onmslogstelsel.
In dit verband moge er aandacht aan geschonken
zijn, dat de wet niet a priori voorschriften geeft voor
het door een pensioenfonds, dat eigen risico kan toe-
passen, te volgen dekkingssysteem. De M.v.T. vestigt
de aandacht op feiten, die ik in aansluiting hiermee
no’vil vermelden. Er zijn nog talrijke particuliere
pensioenfondsen – aldus de
M.v.T.
-, die niet ge-
heel zijn opgezet volgens het stelsel van kapitaal-dekking van verzekeringsaanspraken, doch tot op
zekere hoogte werken volgens een stelsel, dat men
veelal pleegt aan te duiden als omslagstelsel. Bij
deze fondsen worden de jaarlijks
bijeen
gebrachte
gelden vaak voor een groot deel besteed tot uitbe-
taling der loopende pensioenen, terwijl slechts een
gedeelte daarvan voor fondsvorming aangewend
wordt Tot zoover het citaat; fondsen van dit karak-ter zijn uit de practijk bekend en het zijn juist vaak
deze fondsen, die, na zekeren bestaanstijd, om ge-
nezing komen aankloppen bij levensverzekeringmaat-
sohappijen, die zich voor risico-overdracht speciali-
seeren. Heel vaak doet zich namelijk voor, dat het
nalaten van fondsvorming reeds wordt toegepast,
wanneer er hij het betreffende fonds nog een aan-
zienlijke uitbreiding van het aantal gepensionneerden
te wachten is of m.a.w. nog geen evenwicht is be-
reikt. Het oogenblik daarvan en dus het stabiel wor-
den van den uitkeeringslast volgt eerst vele tiental-
len jaren na het tijdstip waarop de eerste pensioenen
zijn verschenen.
De wettelijke waarborgen.
hoe wil de wet nu waarborgen, dat de belangheb-
benden bij pensioenfondsen, die eigen risico zijn blij-
ven dragen, achteraf toch niet bedrogen uitkomen? Een artikel in het wetsontwerp legt het bestuur van
een pensioenfonds de plicht op periodiek aan den
Minister van Sociale Zaken een verslag uit te bren-
gen, waaruit tot diens genoegen kan blijken, dat
aan het hij of krachtens deze wet bepaalde wordt voldaan en dat de belangen der bij; het fonds be-
trokken arbeiders, gezien den aard der gedane toe-
zeggingen en het gevolgde financierihgsstelsei, vol-
doende behartigd geacht kunnen worden. Er ziji hier
terloops op gewezen, dat dit verslag ook moet wor-den uitgebracht door fondsen, die risico-overdracht
hebben toegepast. In dit laatste gevel zal het met de
belangen der betrokken arbeiders wel niet haperen,
gezien het feit, dat de levensverzekeringmaatschap-pijen, waarmee eventueel overeenkomsten zijn aan-
gegaan, onder wettelijk toezicht staan.
De M.v.T. maakt nader bekend, hoe het met de
periodiek uit te brengen verslagen zal gaan. Door
met de fondsen in contact te komen, zégt de M.v.T.,
kan de Overheid, doot het geven van
leiding,
de be-
langstellig stimuleeren. Dit – aldus gaat de M.v.T.
verder -‘ gepaard aan het bijbrengen van meer ken-
nis omtrent de technische mogelijkheden nopens de
structuur der fondsen, zal ten zeerste aan de bescher-
ming der arbeidsbelangen ten goede komen. Ten
einde hierto aan de Overheid gegevens te, verschaf-
fen is in de wet de verplichting tot het uitbrengen
van verslagen opgelegd. Bij algemeenen maatregel
van bestuur zal de verslaggeving nader worden uit-
gewerkt. Als regel zal ieder jaar een rapport moeten
worden uitgebracht en eenmaal in de drie á vijf jaren
een wetenschappelijke balans. Natuurlijk zullen die verslagen – aldus zegt de M.v.T. – deskundig moe-
ten
zijn
opgemaakt. De Overheid zal de leiding niet
om niet geven en daarom is in de wet een artikel
opgenomen, dat hij de inzending van de verslagen
eeh bedrag moet worden gestort ten bate van ‘s Rijks
kas, te regelen bij algemeenen maatregel van bestuur.
Het eerste ontwerp uit 1036 had een andere rege-
ling willen maken, in het algemeen zou het pesioen-
fonds verzekeringen moeten sluiten doch er was in
voorzien, dat het bestuur van het fonds tegenover
de Verzekerinskamer zou kunnen verklaren te wnn-
schen, dat het fonds onder de wet tot regeling van
het Levensverzekeringbedrijf zou vallen, waarvan
dus het door d& Verzekeringska.mer uitgeoefende toe-
zicht het gevdlg zou zijn. De toelichting, behoorende
hij dit voorontwerp, liet uitkomen, dat deze uiton-
256
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
(lering slechts werd geacht in aanmerking te komen
voor de pensioenfondsen bestaande bij eenige groote
ondernemingen. Volgende het reeds eerder genoemde
Advies van den Hoogen Raad van Arbeid is in het
nieuwe ontwerp, blijkens het reeds medegedeelde, een
veel ruimere plaats aan eigen risico ingeruimd. De
werking van eigen-risico
bij
een pensioenfonds zal
blijkens het nieuwe wetsontwerp echter gecontr”-
leerd worden door departementaal toezicht. Deze taak
is nieuw en de ontwikkeling ligt derhalve nog geheel
in de toekomst. Over het verder verloop, buy, in een
geval waarin de Minister het met het ,,deskundig” opgemaakt verslag niet eens is, geeft het wetsont-
werp nog geen aanwijzingen.
Beleggingsvoorschriften.
De wet bevat ook voorschriften voor de wijze waar-
op de belegging van een pensioenfonds dat eigen
risico draagt moet plaatsvinden. Het fonds zal zich
daarbij in het algemeen hebben te houden aan de
voorschriften van de Beleggingswet, die, zooals be-
kend, aanwijzingen geeft voor de belegging van de
Overheidsfondsen.
Verzekering zonder fonds.
Er is hiervoren reeds op gewezen, dat van het
voorschrift, dat het den ondernemer verboden is om
aan arbeiders, in dienst van zijn onderneming, om-
trent pensioenen
schriftelijke
toezeggingen te doen, zonder dat aan de ondeimeming een pensioenfonds
verbonden is, heantwoordende aan de voorschriften
van de wet, kan worden afgeweken op voorwaarden
door de wet bepaald. De oprichting van een pensioen-
fonds kan namelijk worden nagelaten indien, ter
waarborging van de toegezegde uitkeeringen, worden
gesloten hetzij
a.
verzekeringsovereenkomsten inge-
volge de Ouderdomswet 1919, hetzij
b.
overeenkomsten
van pensioenverzekering of andere overeenkomsten
van levensverzekering, te sluiten met een onderne-
mmc’ tot het uitoefenen van het levensverzekering-
bed rijf.
Het verschil met het hier voorafgaand behandelde
geval, dat er een pensioenfonds bestaat, is dus alleen,
dat de regeling der pensioenen niet wordt onderge-
bracht in een tot dat doel gecreëerde rechtspersoon.
Er vervalt dus het aanwijzen van een pensioenfonds-
bestuur; in het algemeen zal ook het opstellen van
een reglement wel achterwege blijven, en er behoeven
ook geen periodieke verslagen te zijn.
In de practijk is thans reeds zeer veel gebruikelijk,
dat een werkgever de voorziening in pensioenen of
andere uitkeeringen beperkt tot het afsluiten van
polissen, staande ten name van hemzelf of den
werknemer, waarop zoo’noodg diverse bijzondere clau-
sules worden geplaatst, die de rechtsverhoudinc’ be-
palen. Het ontwerp handhaaft dus de mogelijkheid
deze doelmatige regeling te volgen.
Bepalingen over af koop.
Teneinde ook hier te voorkomen, dat de gedane
toezegging haar stelligheid verliest, wordt in de wet evenals bij risico-overdracht door een pensioen-
fonds aan een maatschappij van levensverzekering –
de mogelijkheid tot afkoop van de verzekering be-
perkt. Het ontwerp regelt namelijk, dat de betrok-
ken arbeider als begunstigde tot de uitkeering zal
worden aangewezen en de begunstiging aanvaardt.
Daarbij bepaalt het ontwerp wel dat, ingeval de ar-
beider om een dringende reden ontslagen wordt,
(1639
o
en
p
B.W.) afkoop kan geschieden zonder
medewerkinc’ van den arbeider. Deze bepaling wordt.
nu
reeds bij pensioenvoorziening door middel van
polissen, zonder inschakeling van een fonds, veelvou-
clig
toegepast. Heeft de begunstigde met toestemming
van den polis-contractant aanvaard – begunstigde
wil zeggen: degeen aan wien de uitkeering van het
verzekerde bedrag moet geschieden -, dan kan de
contractant, resp. wie in zijn plaats treedt, volgens
polisgebruik de rechten van de verzekeringsovereen-
komst slechts uitoefenen met medewerking van den
begunstigde, die aanvaard heeft.
Het wetsontwerp maakt deze gewoonte dus tot een
bepaling van dwingend recht.
Het komt thans evenwel zeer veel voor, idat een
minder ruime begunstiging wordt verleend. Bijvoor-
beeld, dat het recht op uitkeering voor den begun-
stigde niet alleen te niet gaat bij ontslag om drin-
gende reden, maar ook ingeval van genomen ontslag,
eventueel behoudens een gedeelte van de verzekering,
evenrédig met hetgeen door den begunstigde aan de
premie is bijgedragen. Een wetsvoorschrift, dat één
uniforme regeling bepaalt, heeft derhalve bezwaren.
Bedrijf spensioen fondsen..
Volledigheidshalve worde nog vermeld, dat ook
de toetreding tot een bedrijfspensioenfonds – zoo-
als bv. het bekende Penïioenfonds voor de Grafische
Vakken – er van vrijstelt, dat aan de onderneming
een pensioenfonds, in den zin van de wet moet wor-
den verbonden. Het bedrjfspensioenfonds zal even-
wel aan voorwaarden, bij algemeenen maatregel van
bestuur te stellen, hebben te voldoen.
Toezicht op de naleving.
Uit verschillende vermeldingen in de M.v.T. blijkt,
dat voor den ondernemer, die eenmaal op grond van
een toezegging begonnen is stortingen in een pen-
sioenfonds te doen, resp. premiën van verzekerings-
overeenkomsten te betalen, de verplichting wordt
aangenomen, dat hij daarmee moet voortgaan. Ik
lees o.m. in de M.v.T., dat door een regeling, als het
wetsontwerp beoogt, kan bevorderd worden, dat de
werkgever, die op zich genomen heeft om aan een fonds bij te dragen, dit niet zonder gegronde reden
nalaat. Verder, dat het Overheidstoezicht zal moe-
ten bevorderen, dat gedane toezeggingen – met name
die betreffende de jaarlijks door den ondernemer in
het fonds te storten bijdragen – worden nagekomen.
En voorts nog, dat de periodieke verslagen, door het
pensioenfonds aan den Minister van Sociale Zaken
uit te brengen, mede van waarde zijn
bij
fondsen, die
hun gelden in polissen beleggen. ,,Het blijft. bv
.
mogelijk aldus de M.v.T. – dat de werkgever na-
latig is zijn deel der verschuldigde premie te stor-
ten. Het Overheidstoezicht zal er nu tegen waken,
dat dit zonder reden zou geschieden.” Tot zoover de
citaten uit de M.v.T.
Het lijkt mij, dat hierbij heel wat bedoelingen zijn
gepubliceerd, die waard zijn nader te worden over-
wogen. Bij de invoering van een pensioenregeling
plegen werkgevers zich thans meestal voor te behou-
den dat, indien de omstandigheden van het bedrijf daartoe onverhoopt aanleiding geven, met het be-
talen aan deze regeling niet zal worden voortgegaan.
TJit de aangehaalde vermeldingen uit de M.v.T. zou
zijn op te maken, dat het voortaan de Minister is, die
bepaalt of de ondernemer reden heeft op zijn kosten
te bezuinigen. Er is nergens in het ontwerp van
wet aangegeven volgens welke maatstaven de Minis-ter zijn oordeel zal bepalen en evenmin, welke sanctie
tegen den ondernemer zal genomen worden, die meent
van het inzicht van den Minister te moeten ver-
schillen.
Persov..eelspaar fondsen.;
De wet geeft ook voorschriften voor aan onderne-
iningen verbonden spaarfondsen. De beleggingen moe-
ten geschieden op de wijze, die bij de belegging van
pensioenfondsen zonder risico-overdracht reeds ter sprake kwam. De eigen spaarfondsen van onderue mingen zijn veel geringer in aantal dan de voorzie-
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
257
ningen voor pensioenen. De behoefte aan onderne-
mings-spaarfondsen is niet meer groot, daar vrijwel
overal goede plaatselijke spaarbanken aanwezig zijn.
Als verzorgingsmaatregel voor nabestaanden van ar-beiders of van henzelven bij pensionneering verdient
verzekering van pensioenen verre de voorkeur boven
een spaarfonds.
0v ergan.gsbepalingen.
Tenslotte nog iets over hetgeen volgens het be-
paalde in dit wetsontwerp moet gebeuren met de
fondsen en regelingen die er nu al bestaan. In het Advies van den Hoogen Raad van Arbeid
werden hiervoor op een ruime wijze faciliteiten ge-opend; er was daartoe voorgesteld, dat bij de op het
tijdstip van afkondiging der wettelijke regeling be-
staande pensioenfondsen voor dan reeds in dienst
zijnd personeel, ouder dan 30 jaar, van de door de
wet voorgeschreven beleggings-wijzen zou mogen af-
geweken worden. Hierdoor behoefde dus voor het
meerendeel van degenen, met wie alreeds pensioen-
regelingen gemaakt waren, geen ingrijpende aanpas-
sing aan de wet plaats te vinden.
Deze bepaling is in het nieuwe wetsontwerp niet
overgenomen. Aldaar is voorgeschreven, dat de on-
dernemer, die v66r de inwerkingtreding van de wet
toezeggingen heeft gedaan, verplicht is binnen twee
jaar na deze inwerkingtreding ervoor te zorgen, dat
aan de voorschriften van de wet wordt voldaan. Er
bestaat bij dit voorschrift, evenals bij verschillende
andere punten, dispensatiebevoegdheid door den Mi-
nister van Sociale Zaken.
Het wil mij lijken, dat er heel wat dispensaties zul-
len moeten gegeven worden wil in practijk worden gebracht wat de drie ministers, die dit ontwerp van
wet hebben doen uitgaan – te weten, de Minister
van Sociale Zaken, de Minister van Tustitie en de
Minister van Economische Zaken – in den aanhef
van de Memorie van Toelichting verklaren: zich be-
wust te zijn, dat op dit terrein, waar verschillende
werkgevers, door breede sociale opvattingen gedreven,
de zorgen voor den ouden dag van hun personeel
hebben willen wegnemen, niet clan met groote om-
zichtigheid van Overheidswege mag worden opge-
treden.
Slotopmericingert..
Het ontwerp zal den weg naar het Staatsblad wel
weten te vinden. De Memorie van Toelichting wijst
ook nu nog – vijf jaar na dato – een ongelukkige
gebeurtenis bij een bekende scheepvaartmaatschappij
hier te lande als de directe aanleiding aan, waarom
dit stuk van wetgeving moest worden ter hand ge-
nomen. Het lijkt mij wat onheusch te zijn, indien de
naam van deze onderneming bij voortduring met de
beoogde regeling verbonden wordt, zulks temeer,
waar, zooals de insiders weten, van het aldaar voor-gevallene nog het een en a.nder geredderd kon wor-
den. De bedoelingen van de wettelijke regeling in dit
ontwerp neergelegd, volgen geheel de ontwikkeling,
die pensioenvoorzieningen al sedert jaren vertoonen.
De ondernemer is er zich van bewust, dat het be-
drijf het niet buiten een pensioenregeling kan stel-
len, dat de daarbij gemoeide verplichtingen en rech-ten duidelijk moeten worden vastgelegd en dat in de
meeste gevallen de verplichtingen bij risico-over-
dracht door middel van verzekering econornischer
worden gedragen dan wanneer pensioenen, volgens
den ouden trant, als onkosten, of via een eigen re-
serve of fonds, worden betaald. Deze emancipatie vol-
trekt zich verder, onverschillig of de ,,toezeggingen
omtrent pensioenen of andere uitkeeringen van soort-
gelijke strekking” tot wettelijke materie worden ver-
heven of niet. Dr. G.
E. HUFFNAGEL.
CONTRABANDE-CONTRÔLE IN
NEDERLAND.
III
(Slot).
1)
In mijn beide vorige artikelen
2)
werden de moei-
lijkheden, die de Nederlandsche importhandel in de
jaren 1914—’18 ondervond en thans weer ontmoet,
aan een beschouwing onderworpen. In dit laatste arti-
kel stel ik mij voor de belemmeringen te bespreken,
welke onze exporthandel in de beide oorlogsperioden
tegemoet treden.
Inbeslagneming van vijandelijk goed in neutrale
schepen in 1915 en, volgende jaren.
Bij wijze van represaille tegen de aangekondigde
Duitsche duikbootpolitiek werd in Engeland op 11
Maart 1915 een Order in Council uitgevaardigd, de
z.g. Reprisals-order, bepalende, dat vijandelijk goed
in onzijdige schepen zou worden in beslag genomen
3)
Indien er al een geoorloofde aanleiding geweest moge
zijn om tegen den tegenstander represaille-maatrege-
len te nemen, dan mochten daarbij toch geen rechten
worden geschonden, die de neutralen toekomen.
De als algemeen volkenrecht aanvaarde Declaratie
van Parijs van 16 April 1856 verklaarde uitdrukke-
lijk, dat de onzijdige vlag de
vijandelijke
lading dekt
behalve de contrabande, en de neutrale mogendheden hebben dan ook met kracht tegen den Reprisals-order
geprotesteerd
4)•
Daarmede raakten de besluiten niet
van de baan. Van de verschillende bepalingen zij hier
slechts vermeld, dat ieder haudelsschip, na 1 Maart
1915 uit een niet-Duitsche haven vertrekkend, met Duitsch eigendom of met goed van Duitschen oor-
sprong aan boord, gedwongen zou kunnen worden in
een Britsche haven te ontladen, waar deze goederen
in bewaring genomen, gerequireerd of teruggegeven
zouden worden
2).
Allereerst nu zorgde de N.O.T., zulks in overleg
met de buitenlandsche Regeeringen, voor het ver-
strekken aan de uitvarende schepen van ,,declara-
tiën”, houdende het bewijs, dat de vervoerde goederen
van vreemden oorsprong v66r 1 Maart 1915 in het
bezit van Nederlanders waren overgegaan, waardoor
deze goederen niet onder den reprisals-order vielen.
Bij de uitvoeringsregelen was voorts bepaald, dat goe-
deren niet geacht zouden worden van Duitschen oor-
sprong te zijn, indien zij voor 25 pOt. of minder
uit Duitsche bestanddeelen of arbeid zouden zijn
samengesteld. Te dezer zake nu werden door een
door de N.O.T. ingestelde Commissie certificaten van oorsprong afgegeven. Om zulk een certificaat
te verkrijgen moest de fabrikant bij iedere aanvrage
een berekening voegen, waaruit de grondstoffen, her-
komst en waarde van het goed zouden blijken, zoo-
mede o.a. de facturen betreffende de daarin ver-
werkte grondstoffen. Natuurlijk geschiedde de af-
gifte niet dan na een nauwgezet, veel zorg ver-
eischend, onderzoek.
l’Histoire se répète.
De geschiedenis herhaalt zich. Op 27 November
1939 werden door de Engelsche Regeering, eveneens
trouwens door de Fransche, maatregelen afgekon-digd, bedoeld als represaille tegen het, naar zij be-
weerden, door Duitschland schenden van de rege-
t)
Hoewel het volgende voor het hier behandelde van be-
lang is, zoo moet er toch op worden gewezen, dat dit niet betrekking heeft op goederen, die geacht kunnen worden
coutirajbande te zijn.
Zie E.-S.B. d.d. 20 en 27 Maart jI., blz. 217 en 238.
Aldus ook een Fransch Decreet van 13 Maart; Zie
Van Manen a.w. Zevende Deel, bijlagen 122 en 125.
Zie Verziji, De Britsch-Fransche repesa.il1es, Neder-
Iandseh Juristenblad van 2 December1939.
Zie Van Manen a.w. Tweede Deel blz. 35 vig.
258
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
len, vervat in het duikbootprotocol van 1936, en van
de bepalingen van de Haagsche mijnenconventie van
1907
0).
Volgens deze maatregelen kunnen koopvaar-
dijschepen, vertrokken na 4 December uit een niet-
vijandelijke haven, die goederen aan boord hebben,
afkomstig van den vijand of diens eigendom
7),
ver-
plicht worden deze goederen in een Britsche of een
geallieerde haven te lossen. Hoewel men kan aan-
nemen, dat door Duitschiand althans het duikboot-
protodol van 1936 is overtreden, en Engeland en
Frankrijk derhalve uit dien hoofde tot tegenmaat-
regelen konden overgaan, zoo kunnen deze toch al-
weer nimmer gelden tegenover handelingen van neu-
tralen. De Order is dan ook naar onze meening in
strijd met het volkenrecht en onze Regeering heeft
dan ook niet nagelaten daartegen te protesteeren.
Krachtens artikel 3 van dezen Order zullen de in
een Britsche haven o.ntladen goederen gesteld worden
onder de hoede van het prjshof. Tenzij het hof ge-
last, dat de goederen worden opgevorderd voor ge-bruik, zullen zij worden vastgehouden of onder lei-
ding van het hof verkocht. Het bewijs, dat een koop-
vaardijschip v66r 4 December uit een niet-vijandelijke
haven was vertrokken, zal waarschijnlijk niet in vele
gevallen moeilijkheden hebben opgeleverd. Het hof
mag echter ook betalingen verrichten uit de op-
brengst of goederen vrij geven, o.a. indien aan het
hof op bevredigende wijze zou worden aangetoond,
dat de goederen neutraal bezit waren geworden vôôr
den datum van dezen ,,Order”. Op welke wijze kan
dit nu aan den prijsrechter worden aangetoond? Met
een verklaring, afgegeven door een autoriteit in
Nederland. De N.O.T. gaf, zooals hierboven reeds
werd opgemerkt, zulke verklaringen af, doch deze is
er thans niet. –
De A.N.I.O. kan zulke verklaringen niet afgeven,
daar deze ingevolge de invoernoodwet slechts te ma-
ken heeft met den invoer van goederen. Bovendien
kan moeilijk door een orgaan van de Nederlandsche
Regeering worden medegewerkt aan de uitvoering
van een Engeisch besluit, dat in strijd met het vol-
kenrecht wordt geacht. In dit geval zou de moge-
lijkheici bestaan, dat een Kamer van Koophandel een
desbetreffende verklaring gaf. Zij kan nl. desnoods
een algemeene verklaring ten dienste van den handel
verstrekken zonder zich in te laten met de vraag,
0])
grond waarvan deze wordt verlangd, mits zij van de
goede trouw van den aanvrager overtuigd is. Het is
echter niet onmogelijk, dat de Britsche en Fransche’
consulaire ambtenaren zich met de afgifte van deze
bewijzen hebben belast.
Certificaten van oorsprong voor den invoer in
Engeland.
Daarnaast nu zullen wel alle goederen aan boord
van koopvaardijschepen, die vertrekken uit een Ne-
derlandsche haven, certificaten van oorsprong moe-
ten hebben, opdat vast komt te staan, dat de goederen
niet onder den Reprisals-order vallen.
De regelen van Engelsche zijde zijn te vinden in
de voorschriften voor de goederen, bestemd voor den invoer in Engeland, liet laatste der drie onderwerpen, die hier zouden worden behandeld. De kern van deze
regeling is vastgelegd in den ,,Import (certificates
of origin and interest) Order 1939″
8).
Alle goederen – met uitzondering van die, ge-
noemd in de lijst van vrijstellingen -, die uit een
neutraal land worden uitgevoerd naar het Vereeiiigd
Zie
Order
in
Council fraaning .reiprisais for rosti’iet-
ing fur.th&r -the c.ornmerce
of
G-ernuvny, in: Butterwortihs
Enieigdncy Lcgislation Scnvkv, Rgu’1atio-uv and Service,
Volume II (34)
bis. 89..
Hieronder vallen niet, aJs in de O.i.C. van
11
Maait
1915,
alle goederen, beatenid voor Duih1and.
Te ‘vinden in Buttcnworth, Re-guJ-ations -and’ Scrvice,
Volume
‘II. (9) blrz. 19.
Koninkrijk, moeten vergezeld gaan van een certifi-
caat van oorsprong en belangen, in den vorm als
goedgekeurd door het Britsche Ministerie van Handel
en de handteekening dragend van een Britsch consu-
lair ambtenaar. 1-let certificaat moet aangeven, dat
van den
kostprijs
der daarin beschreven goederen niet
meer dan 25 pOt. is terug te voeren tot de waarde
der grondstoffen, die zijn gegroeid of vervaardigd
of bewerkt op vijandelijk gebied, zoomede dat geen
vijand eenig belang heeft bij de aangegeven goede-
ren. Wat onder vijand is te verstaan, leert artikel 2
van de ,,Trading w’ith the enemy Act 1939″
0)•
De certificaten worden verstrekt door een Brit-
schen consulairen ambtenaar. Nornia,al is ten aan
zien van certificaten, dat deze worden verstrekt door
een Nederlandsche autoriteit . en dan gelegaliseerd
door den. in aanmerking komenden consulairen amb-
tenaar. In ieder geval kan, zooals reeds werd opge-
merkt, de A.N.I.C. hiermede geenerlei bemoeienis
hebben.
Men zal wel den Engelschen consul certificaten,
afgegeven door een Kamer van Koophandel, kunnen voorleggen. De Kamers zijn wettelijk bevoegd tot de
afgifte van certificaten. 1-let schijnt echter, dat de
E.ngelsche consulaire ambtenaren geheel vrij zijn in
(Ie heoorcleeling. van de waarde van deze certificaten,
die als officieele Nederlandsche documenten moeten
worden beschouwd.
Wat zal de Kamer moeten verklaren, indien een
exporteur haar om een certificaat vraagt? De Kamer
kan het goed een bepaalden oorsprong toeschrijven
en zal daarbij de normen toepassen, die gebruikelijk
zijn. Die zijn niet in overeenstemming. me.t de bo-
vengenoemde bepaling, dat. in geen geval meer dan
25 percen.t van den kostprijs mag betreffen de waarde
der grondstoffen van ,,vijandelijk gebied”
10)
Uiter-
aard is het echter mogelijk, dat hij de afgifte, van cer-
tificaten voor een bepaald land met de normen, .door
dit land gesteld, wordt rekening gehouden. Natuurlijk
levert de term ,,vijandelijk gebied” bezwaren op, doch
er schijnt weinig tegen om op neutraal gebied den
term ,,vijandelijk” te vertalen door ,,helligerent”.
Certificaten van oorsprong voor export naar andere
landen.
Door den Reprisals-order van 27 November zullen
deze certificaten ook noodig zijn voor goederen, die
vanuit Nederland naar andere landen dan Groot-
Brittannië worden gezonden. Het spreekt wei van-
zelf, dat een Nederlandsche Kamer’ van Koophandel
voor goederen, die naar Nederlandsch-I’ndië of ander
onzijdig gebied gaan, geen certificaten kan afgeven
naar normen, door Engeland
01)
onrechtmatige wijze
voorgeschreven.
Wat wel’ kan worden verklaard is de oorsprong
van de grondstoffen, waaruit een goed is samenge-steld, en de percentages, die deze grondstoffen uit-
maken van den totalen kostprijs.
In ieder geval is ‘de Brtsche consulaire ambtenaar
Vrij in de afgifte ‘en in liet bewijs, dat hij verlangt.
De N.O.T. had voor zulke verklaringen een omvang-
rijk apparaat noodig en cle consul zal het den handel stellig niet gemakkelijk maken. Dat hij hiervoor den
exporteur zal laten verklaren, zich te verbinden tot
toezicht op zijn bedrijf, als bedoeld in het in den aan-
i’ang vermelde ontwerp van wet, is toch zeker niet
geheel onmogelijk. Daar komt nog bij,, dat tevens
blijken moet, dat geen vijan.d eenig belang heeft bij
de gQederen. .
Hiermede schijnt te zijn bedoeld, dat niet een zoo-danige directe of indirecte relatie van een vijand van
Groot-Brittannië met het goed- mag bestaan, dat de voorgenomen transactie hem voordeel of winst kan
0)
Zie’ Butterworth bis.
560.
9 Ter zijde gelaten is hier nog de vraag, op welke wijze
cie
25
pOt. van dan kostprije wordt berekend.
3 April
1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
259
brengen. Een Duitsche aandeelhouder van, een in
Nederland gevestigde, naar Nederlandsch recht op-gerichte naamlooze vennootschap met een bepaling
in de statuten, dat slechts Nederlanders, of zelfs
alleen Nederlanders door geboorte, tot commissaris
of directeur benoembaar zijn, kan voordeel hebben
van een transactie betreffende goederen van Neder-
landschen oorsprong, door deze maatschappij aange-
gaan “). Op welke wijze nu een naamlooze vennoot-
schap kan bewijzen, dat zij geen aandeelhouders heeft,
die onder het begrip ,,vijand” (hiertoe behooren bijv.
ook in Nederland wonende personen, die op de zwar-
te lijst staan) vallen, is niet goed aan te geven. Ook
dit zou tot een bijzondere contrôle kunnen leiden.
Het ontwerp van wei tot aanvulling van de wet
medewericing verdedigingsvoorbereiding 1939.
Het hij de Tweede Kamer op 1 Februari ingedien-de wetsontwerp verdient instemming, omdat een ver
gaande contrôle strijdig kan zijn met zuiver Neder-
landsche belangen
12).
Met onze buitenlandsche politiek
en wel met de handhaving van onze neutraliteit heeft
dit echter niets te maken. De reeder en handelaar
zijn, voor zoover niet in conflict komende met Ne-
derlandsche wettelijke voorschriften, vrij in het drij-
ven van 11andel en vrij in het afleggen van verkla-
ringen betreffende de over zee te verschepen goederen.
Indien hem bepaalde verklaringen zullen worden
verboden, dan zal dit voor zijn bedrijf schade hetee-kenen. Toen handel
en
scheepvaart nog vrij uitge-
breid waren, vervulde (in de jaren 1914-.–1917) de
N.O.T. een taak, die door de A.N.I.O. niet geheel
kan
worden vervuld. Het zal dan ook dringend nood-
zakelijk zijn, dat wegen worden gezocht, waarlangs
het bedrijfsleven, zoo goed dit in de huidige omstan-
digheden mogelijk is, den overzeeschen handel kan
blijven voeren
).
Daartoe zal het bedrijfsleven zelf
moeten medewerken.
Inmiddels heeft de pers
4)
medegedeeld, (lat bin-
nenkort de bekendmaking te wachten is van de lijst
van goederen, waarvan de invoer, behoudens vergun-ning, ingevolge de Invoernooclwet 1939, verboden is.
Zulks houdt verband met de ter zake met Engeland
verkregen overeenstemming. Daar hierover verder
niets is gepubliceerd, is een bespreking van hetgeen
zal gaan gebeuren voorbarig.
Wel
ken nog op een
markant verschil met de N.O.T. worden gewezen.
Consigatie van goederen aan de N.O.T. had betrek-
king op goederen, die per zeeschip werden aange-
voerd. Artikel 2 der Iuvoernooclwet 1939 kent in het
algemeen een verbod van invoer, zoodat wel ook voor
aanvoer over land een vergunning vereischt zal.zijn,
waarvoor consentgelden zullen moeten worden betaald.
Mr. R.
F0RTUIN.
11)
In het eerste ontwerp van wet tot regeling van het zelfstandig u.irtofenen valt beroepen en bedrijven door
vreemdelingen (bijl. ‘Dweede Kamer
1935-1936
no.
343)
werden o.a. naamlooze vennootschappen als vreemde on-
clernemingen beschouwd, indien een of meer bestuurders of
een of meer emnmissarissesi vi’cemdeling was. Dit b1eek
niet te handhaven. Volgens de wt is de NV. sle(ihts
vreemdeling, indien zij buiten het Koninkrijk is gevestigd.
) Behnlve Beig:iiï (cie E.-S.13. van 20
Maart (1. bie.
217)
kont
ook Zwitserland zulk een regeling. Artikel
2 van een
be’sdhi:kk ing van hef. Zwitsersche Vol
kawi rtsoh aftadeparte-
meet van
2
November
1939
(Recuell des bis blddraies van
S November
1039,
No.
46)
bepaalt: ,,Es wf.i’.d den im
suhweizerisuhe.n Zoilgobiet niedergelassenen Personen uncl
Finnien unrtersagt, ]ôrtkbitrnngou abzugeben,
nut
denen sie
siah verpfliehten oder sonst ingeiidwie bereit er.kliiren, sioh
einer Konîbrolle .duroh auslil.ndiohe Stellen oder durok
deren Beauftr.agte in u ntecz’iohen.”
Ii)
Voor zeer vele goederen gelden uitvoerverboden
krachtens de Uitvoorverbodenwet
1935
(Staat.sblad no.
599),
terwijl ook krachtens de Landbouwei-iaiswet
1933
(Staatsbiad
1934
no.
518)
cle uitvoer van bepaalde goederen
kan worden verboden, terwijl dan door het Crisis Uitvoer
Bureau dispensatie kan ‘wrdn verleend.
14)
Zie N.R.Ct.. van
29
Maart
1940,
Avondblad A.
TWEEDE HYPOTHEKEN VOOR PARTICU-
LIEREN WONINGBOUW.
De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van
Financiën hebben bij gemeenschappelijke beschikking
van 5/12 Maart 1940 No. 2451 M./Hyp. Alg. afdee-
ling Volkshuisvesting en No. 165 Generale Thesaurie
afdeeling A.Z., eenige wijzigingen gebracht in de
tweede-hypotheek-regeling voor dien particulieren
bouw. Deze wijzigingen hebben ten doel, de bestaande
regeling, die onder de huidige omstandigheden niet meer aan haar doel beantwoordde, te gebruiken om
tegemoet te komen aan den particulieren bouw.
De Regeering, die zich op het standpunt stelt, dat
het van het grootste belang is, dat het particuliere
bouwbedrijf zich van zijn taak ten aanzien van de
onmisbare aanvulling van den woningvoorraad blijft
kwijten, heeft ook nu weer gegrepen naar het middel
van hypotheekverleening van Overheidswege om de
bestaande credietmoeilijkheden te ondervangen.
i-Iypotheekve?leening na den oorlog 1914—’18.
De eerste-hypotheek-verleening uit cle openbare
middelen ten behoeve van den woningbouw door. par-
ticulieren dateert uit de jaren onmiddellijk na den
oorlog 1914-1918, toen cle bouwkosten tot een fan-
tastische hoogte waren opgeloopen en de bouw . door
particulieren voorgoed tot stilstand gekomen scheen
te zijn.
Het Koninklijk Nationaal Steuncomité heeft toen getracht, het particuliere bouwbedrijf weer op gang
te brengen door het verstrekken van bijdragen ‘ineens
voor den bouw van middenstandswoningen; de bouw
van hrbeiderswoningen werd destijds vrijwel geheel
door de woningbouwvereenigingen en de gemeenten
hehartigd. Deze bijdrage beliep ten hoogste. 25 pOt.
van de bouwkosten. Ter voorkoming van huuropdrij-
ving of andere ongewenschte practijken werd deze
bijdrage verleend in den vorm van een rentelooze
tweede hypotheek, welke na 10 jaar, wanneer de bou-
wer aan al zijn verplichtingen had voldaan, werd
geroyeerd.
In totaal is op deze wijze een bedrag van
f
4.800.000
verstrekt, met behulp waarvan 3070 woningen zijn
gebouwd. Deze steunverleening was dus feitelijk een
regeling tot het verleenen van bijdragen ineens, waar-
aan bij wijze van sanctie den vorm van een tweede
hypotheek was gegeven.
In December 1920 kwam de bekende premierege-
ling tot stand, krachtens welke aan ieder, die voor
eigen rekening een woning zou bouwen, een vast be-
drag zou worden toegekend, afhankelijk van de groot-
te van de woning. Dit bedrag was te beschouwen als
een tegemoetkoming van het Rijk in een te verwach-
ten waardedaling. Naast deze premie kon een hypo-
theek uit ‘s Rijks kas worden verstrekt, onder ga-
rantie van de gemeente, tot een bedrag van 90. pOt.
van het restant van cle stichtingskosten.
In den 1001) der jaren 1921 tqt en met 1923 werden
premies verleend voor ruim 90.000 woningen. Aan
hypotheken werd een bedrag van circa
f 77 millioen
beschikbaar gesteld, waarvan echter, doordat velen
van de toezegging geen gebruik hehoefden te maken,
slechts
f
52 millioen als hypotheek werd gevestigd. In 1930 was dit bedrag bij het Rijk nagenoeg geheel
afgelost.
De tweede-hypotheek-regeling van 1924.
Na 1923 werden geen premies en derhalve oôk
geen Rijkshypotheken meer verleend. Intusscheu bleek
de volledige herleving van den particulieren bouw in
ernstige mate door credietmoeilijkheden te worden
belemmerd. Eerste hypotheek was in voldoende mate
te
verkrijgen.
Tweede hypotheek, die niet door de
hypotheekbminken wordt verstrekt, doch
OP
andere
wijze moet worden verkregen, was echter slechts onder
hezvarende voorwaarden en tegen hooge rente be-
schikbaar. Om deze reden besloot de Regeering, ovei
260
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
te gaan tot het verstrekken van
tweede
hypotheken
uit ‘s Rijks kas.
Volgens de regeling van 1 Augustus 1924 konden tweede hypotheken uit ‘s Rijks kas worden verstrekt
naast een op de vrije markt verkregen eerste hypo-
theek. De tweede hypotheek zou ten hoogste 20 pOt.
van de bouwkosten en uiterlijk
f
600 mogen bedra-
gen. Eerste en tweede hypotheek samen zouden 85
pOt. der geschatte kosten niet mogen overschrijden.
De benoodigde gelden werden uit ‘s Rijks kas ver-
strekt, terwijl de gemeente als intermediair optrad. Eventueele risico’s tengevolge van het niet betalen van rente en aflossing werden door het
Rijk
en de
betrokken gemeente ieder voor de helft gedragen.
De rente bedroeg aanvankelijk 6 pOt., vermeerderd
met een risicopremie van 1 pOt. voor het vormen van
een fonds ter dekking van verliezen. Op het geza-
menlijke bedrag der eerste en tweede hypotheek moest
per jaar ten minste 2 pOt. worden afgelost.
In 1925 werd een bedrag van ruim
f 3
millioen
aan tweede hypotheek verleend voor circa 5400 wo-
ningen. In de volgende jaren bleef het totaal tot en-
kele honderdduizenden guldens beperkt. Van 1924 tot
1933 werd in het geheel aan tweede hypotheek ver-
leend een bedrag van ruim
f 7
millioen voor onge-
veer 11.000 woningen.
De toepassing van deze regeling nam in den loop
der jaren geleidelijk af, totdat zij in 1933 werd in-
getrokken. Aanstonds echter werd een nieuwe rege-
ling in voorbereiding genomen.
De tweede-hypotheek-regeling van. 1934.
De tweede-hypotheek-regeling, die in November
1934 is tot stand gekomen, had een geheel ander doel
dan die van 1924. De toestanden, ook op het terrein
der woningvoorziening, waren immers geheel en al
veranderd.
In September 1931 was het Engelsche Pond los-
gemaakt van het goud, welk voorbeeld in Nederland
niet werd gevolgd. De prijsdaling ten opzichte van
het goud, die op de wereldmarkt ontstond, had in-
tusschen ook voor ons land belangrijke gevolgen. De daling van de groothandeisprijzen werkte door op tal
van prijzen op de binnenlandsche markt, waardoor
tal van verhoudingen werden verstoord. Hierdoor
werd het noodzakelijk de
prijsdaling,
die elders door
devaluatie van het ruilmiddel was verkregen, in Ne-
derland langs den weg der aanpassing te verwezen-
lijken. Van officieele
zijde
werd een sterke druk uit-
geoefend op verschillende kosten en prijzen, een druk,
die elders een tegendruk in het leven riep en nieu-
we evenwichtsverstoringen teweeg bracht.
Op het terrein der woningvoorziening viel ten-
gevolge van de sterke daling van de
prijzen
der ma-
terialen van buitenlandschen oorsprong een sterke
daling der bouwkosten te coustateeren. Ook de bonen
ontkwamen niet aan den druk van hooger hand. In
1932 geschiedde het voordien ongekende, dat de col-
lectieve arbeidsovereenkomst in de bouwbedrijven op
aandrang’ van de Regeering
tusschentijds
werd her-
zien.
In de jaren na 1931 daalden de bouwkosten van
woningen met tientallen procenten. Het doel, dat met
de deflatiepolitiek werd nagestreefd, was een alge-
meene verlaging van het kostenpeil, zoo mogelijk –
dit werd althans herhaaldelijk uitgesproken – tot
het niveau van 1914.
Eén van de weinige objecten, ten aanzien waarvan
dit doel volledig werd bereikt, was de woning, al-
thans voor wat de bouwkosten betreft. Deze bereikten
inderdaad midden 1936 het peil van 1914. Met de
huren was dit echter niet het geval. Deze toch worden
niet uitsluitend door de bouwkosten en den rentevoet
bepaald, maar voor een belangrijk deel door de zoo-
genaamde vaste lasten. En juist deze
zijn
het, die
door hun starheid de aanpassing hebben doen mis-
lukken.
De nieuwgebouwde woningen konden jzoedkooper.
worden verhuurd dan de vroeger gebouwde, zulks
tengevolge van de gedaalde bouwkosten. Er was ech-
ter geen sprake van een daling van het huurpeil tot
het niveau van 1914, omdat de vaste lasten, die op
de nieuwe woningen evenzeer drukten als op de oude,
aan den greep van de aanpassing wisten te ont-
snappen.
Teneinde deze daling te stimuleeren werden door
de toenmalige Regeering verschillende middelen be-
raamd. Eén van deze was een drastische verlaging
van de rente van alle woningwetvoorschotten, welke
verlaging, zelfs indien groote exploitatietekorten aan-
wezig waren, geheel voor huurverlaging moest wor-
den aangewend.
Een ander middel was het in uitzicht stellen van
tweede
hypotheken voor den bouw van – zooals de
regeling het noemt – arbeiderswoningen van pas-
senden huurprijs door particulieren. De Regeering stelde hierbij op den voorgrond, dat
de huren der te bouwen woningen aan bepaalde gren-
zen zouden moeten worden gebonden. Te dien einde
zou voor iedere gemeente in overleg met het Rijk
een bepaalde limiet worden vastgesteld, waarmede
bij het opmaken der bouwplannen zou zijn te reke-
nen. Met inachtneming van deze limiet zou dan voor
elk bouwplan in concreto de huur moeten worden
gebonden aan een vooraf te bepalen bedrag. De ver-huurder zou deze huur slechts mogen verhoogen met
toestemming van Burgemeester en Wethouders, met
dien verstande, dat hij in beroep zou kunnen komen van deze beslissing bij een door de Regeering in het
leven te roepen instantie.
De tweede hypotheken zouden worden verleend
voor den bouw van
arbeiderswoningen.
Het bedrag
zou niet meer bedragen dan
30
pOt. van de geschatte
verkoopwaarde van het voltooide gebouw, met dien
verstande, dat het gezamenlijk met de op andere wij’,e
verkregen eerste hypotheek niet meer zou bedragen dan 90 pOt. van de bovenbedoelde waarde. Het be-
drag zou voorts niet meer mogen bedragen dan
f 700
per woning op erfpachtsgrond en
f
900 bij bouw op
eigen grond. De duur der hypotheken werd vastge-
steld op 10 jaar, de rente op 4 pOt., de totale aflos-
sing op 2 pOt. van de oorspronkelijke hoofdsom van
de eerste hypotheek.
Het bij de toezegging van het voorschot overeen-
gekomen maximum-huurbedrag zou slechts mogen
worden verhoogd, indien:
lo. de rentevoet van de eerste hypotheek zou wor-
den verhoogd;
2o. nieuwe lasten op het onroerend goed zouden
worden vastgesteld;
3o.
bestaande lasten zouden worden verhoogd, of
4o. zich andere omstandigheden zouden voördoen,
welke huurverhooging wettigen.
Voorts werd bepaald, dat deze huurprijsverhoo-
ging slechts effectief kon worden, indien deze ver-
hooging niet door verlaging van andere exploitatie-
kosten kon worden gecompenseerd.
Een groote vlucht heeft deze hypotheekverleening
nooit genomen. De verlangde aanpassing is ook door
dit middel niet bereikt. De toenmalige Minister van
Economische Zaken, Dr. Ir. Gelissen heeft meer dan
eens verklaard, dat de bouw op groote schaal van wo-
ningen van lage huur één van de voorwaarden was
om te komen tot een verlaging van de bonen tot het peil van 1914, welke verlaging voor het herstel van
het bedrijfsleven noodzakelijk werd geacht. Deze ver-
laging is evenwel niet bereikt.
Van de tweede hypotheekregeling is slechts zeer
weinig gebruik gemaakt. Wel hebben particuliere
bouwers in verschillende gemeenten op groote schaal
woningen gebouwd, doch door de ruime geldinarkt
hadden
zij
geen behoefte aan tweede hypotheek van
het Rijk met de daaraan verbonden bepalingen.
Het aantal verleende tweede hypotheken was:
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
261
1935 …………f52.200 voor 58
woningen
1936 …………..29.440
,,
58
1937 …………,, 11.100
,,
13
1938 …………..7.560
12
1939 …………,, 15.100
,,
20
Dit totaal van nog geen 200 woningen is wel een
bewijs, dat het beoogde doel – bouw van goedkoope
woningen teneinde loonsverlaging te kunnen forcee-
ren – niet is bereikt.
De regeling is intusschen blijven bestaan en dit
feit was van groot belang. Daardoor was het mogelijk
door een betrekkelijk kleine aanvulling een regeling
in het leven te roepen, waaraan het particuliere be-
drijf juist nu, door de oorlogsomstandigheden, be-
hoefte had.
De gewijzigde
tweede-hypotheek-regeling va.’n 1940.
De thans in het leven geroepen uitbreiding van de
gelegenheid tot het verkrijgen van hypotheken uit ‘s Rijks kas, houdt verband met de moeilijkheden,
welke tengevolge van den oorlogstoestand in West-
Europa aan den voortgang van de particuliere wo-
ningvoorziening in den weg staan.
De bouwkosten van woningen zijn
vrijwel
terstond
na het uitbreken van den oorlog met een kleine 20
pOt. gestegen, zulks als gevolg van de moeilijkheden
bij den aanvoer van verschillende materialen. Aan het
einde van het jaar 1939 kwam hierbij de verhooging van de bonen der bouwvakarbeiders met een duurte-
toeslag, die volgens een ,,sliding scale” met de bewe-
ging van het indexcijfer van de kosten van het levens-
onderhoud te Amsterdam mede varieert. Voorts ver-
toonden de prijzen van enkele materialen in Januari
en Februari weer een nieuwe stijging, zoodat de ver-
meerdering der bouwkosten boven het peil van mid-
den 1939 de 25 pOt. gaat naderen.
Deze
stijging
behoeft nog niet verontrustend te
worden geacht. Immers, het bouwen was in ons land
de laatste jaren abnormaal goedkoop. Na de thans
ingetreden stijging kan nog niet worden gezegd, dat
het bouwen van een huis duur is geworden.
Een groot bouwondernemer, dien wij over deze
kwestie raadpieegden, verklaarde dan ook uitdrukke-
lijk, dat het bouwen van woningen onder de huidige
omstandigheden zeker nog wel rendabel moet wor-
den geacht. Ook bij het tegenwoordige huurpeil kan
een thans gebouwd woningcomplex bij voorzichtig be-
leid nog wel zonder schade worden geëxploiteerd. De moeilijkheden liggen dan ook ergens anders.
In de eerste plaats weet
hij,
die thans een complex
in uitvoering brengt, niet hoe de bouwkosten zich
tijdens den bouw zullen ontwikkelen. De bonen der
bouwvakarbeiders gaan met de kosten van het levens-
onderhoud naar boven. De prijzen van de bouwmate-
rialen
zijn
afhankelijk van de verhouding van vraag
en aanbod, terwijl de geregelde aanvoer van een be-
langrijk materiaal als hout geenszins verzekerd is.
Hierdoor is aan het bouwen van woningen door par-
ticulieren een groot risico verbonden.
In de tweede plaats is het veel moeilijker, de ge-
bouwde woningen van de hand te doen. Velen, die tot
heden gaarne wcningblokken voor geldbelegging koch-
ten, particulieren zoo wel als maatschappijen, zijn
thans voorzichtiger geworden. Vele woningen zijn
onverkoopbaar en dat is voor die groep van bouwon-
dernemers, die alleen bij geregelden verkoop hun be-drijf kunnen voortzetten, een ernstige handicap.
In de derde plaats ondervinden de particuliere
bouwers moeilijkheden
bij
het verkrijgen van hypo-
theken. De hypotheekbanken beschikken over vol-
doende geld en zij zijn bereid, dit onder niet-onrede-
lijke voorwaarden te verstrekken. De algemeene klacht
van de particuliere bouwondernemers is echter, dat
het bedrag, hetwelk bij nieuwbouw als eerste hypo-
theek kan worden verkregen, tengevolge van de stij-
ging der bouwkosten niet meer in een goede verhou-
ding staat tot de werkelijke kosten. Met andere woor-
den: men
krijgt
niet voldoende eerste hypotheek en
moet dus meer eigen geld in den bouw steken. Dit
laatste nu ontbreekt in den regel en daardoor ver-
keert het particuliere bouwbedrijf thans in moeilijk-
heden.
De gewijzigde tweede hypotheek-regeling bedoelt
hieraan tegemoet te komen. Het percentage der twee-
de hypotheek is van 30 op 35 pOt. gebracht. Eer-
ste en tweede hypotheek samen blijven op ten hoogste 90 pCt. bepaald, zoodat met een eerste hypotheek van
55 pCt. kan worden volstaan. Het bedrag der tweede
hypotheek is in verband met het verhoogde percen-
tage en de gestegen bouwkosten verhoogd van
f 700
per woning op erfpachtsgrond en
f
900 op eigen
grond tot onderscheidenlijk
f 1000
en
f
1250. De ren-
te blijft 4 pCt.
Tenslotte is een belangrijke wijziging gebracht in
de verdeeling van het risico. Werd dit voorheen door Rijk en gemeente ieder voor de helft gedragen, thans
is de verhouding 3 : 1 geworden, waardoor het voor
dc gemeenten aantrekkelijker wordt gemaakt, deze
regeling toe te passen.
Uit deze nieuwe regeling spreekt een krachtig ver-
langen om de particuliere woningvoorziening ondanks
de moeilijker geworden verhoudingen aan den gang
te houden. De circulaire waarschuwt uitdrukkelijk
tegen het gevaar, dat de Overheid weer, als na den
vorigen oorlog, gedwongen zou zijn, de geheele
Wo-
ningvoorziening zelf ter hand te nemen.
De Regeering vraagt aan het slot met nadruk de
medewerking van de gemeenten voor de uitvoering
van de gewijzigde regeling. Inderdaad zal het van
deze medewerking afhangen, of het gewenschte doel
werkelijk zal worden bereikt.
Dr. ir.
H. G. VAN BEU51oM.
AANTEEKENINGEN.
De Britsche belangen in China aan den voor-
avond van den oorlog in Europa.
De .,Far Eastern Survey” van 27 September 1939
wijdt aan bovengenoemd onderwerp een artikel, waar-aan het volgende is ontleend.
Wil men zich een beeld vormen van den invloed,
welken de oorlog in Europa waarschijnlijk op de be-
langen van Engeland in China zal hebben, dan moet
men niet uitgaan van den toestand, zooals deze be-
stond v66r het uitbreken van het conflict tusschen
Japan en China in 1937, maar moet men mede reke-
ning houden met de veranderingen, die inmiddels in
de Engelsche positie in China zijn opgetreden.
Daar van de Westersche mogendheden Engeland de
grootste economische belangen in China had, zal dit
land waarschijnlijk ook het meest onder den Japan-
schen inval in China hebben geleden. Die belangen
van Engeland lagen in den handel met het binnen-
land, de kustplaatsen deden als entrepôt dienst en
waren door water- of landwegen met het achterland
verbonden. In deze situatie is nu een belangrijke ver-
andering ingetreden, omdat deze vitale verbindings-
wegen door de Japanners afgesneden zijn. Engeland
heeft daarom eerst zijn toevlucht gezocht tot tweede-
rangswegen en toen ook deze versperd werden, verwis-
selde het de havenplaatsen aan de Chineesche kust
voor Rangoon in Birma, als toegangspoort tot het
binnenland van China.
In Noord-China, dat het eerst aangevallen werd,
was Tientsin de voornaamste handeisplaats, waar En-
geland groote belangen had, o.a. bij de spoorwegen,
de kolenmijnen en den wolhandel met Mongolië. En-
geland had waarschijiljk nog een belangrijk aandeel
kunnen hebben in de ontwikkeling van Tientsin en
omgeving, wanneer de Japansche inval iedere verdere
economische penetratie niet had belemmerd.
De deur is nu gesloten. De Japanners hebben de
voornaamste spoorwegverbindingen in handen en pas-
sen hier discriminatie ten nadeele van Engeland toe.
Bovendien vestigen de Japanners hier monopolies,
vaardigen uitvoerverboden uit, controleeren de bui-
262
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
tenlandsche betalingen en herzien de handelstarieven
in voor hen gunstigen zin. De Japanners zijn dus
hard bezig de Britsche economische macht in Noord-
China te ondermijnen.
Weliswaar is de Engelsche scheepvaart op Tientsin
toegenomen, niaar die van Japan in veel sterker ma-te. Bovendien vindt de toeneming van de Engelsche
scheepvaart p Tientsin haar oorzaak voor een belang-
rijk deel in een verandering van de route van het
handeisverkeer. Zoo ging bijv. vroeger een groot deel
van den Chineeschen katoenuitvoer via Sjanghai,
thans over Tientsin.
In Sjanghai en het Jangtsegebied varen de Brit-
sche economische belangen veel grooter dan in Noord-
China. Alleen al in Sjanghai bedroegen de Britsche
investeeringen 60 pOt. van de totale Engelsche inves-
teeringen in China. Ook hier verbraken de Japanners de verbindingen met het binnenland. De scheepvaart op de Jangtse was tot 1937 practisch een Chineesch-
Britsch monopolie geweest. Japan maakte zich er
echter meester van uit overwegingen van militaire
noodzakelijkheid en uit bezorgdheid voor het welzijn
van de scheepvaart der buitenlanders. Spoedig bleek
echter, dat Japansche schepen deden, wat aan Brit-
sche verboden was, want zij vervoerden niet alleen
oorlogsmateriaal, maar ook handelsartikelen. De Ja-
panners controleeren dus nu het transport te water
en kunnen discrimineerende maatregelen nemen, wat
een inbreuk vormt
01)
verschillende rechten, die En-
geland volgens vroegere verdragen heeft. Wellicht
zal, volgens verklaringen, onlangs afgelegd door een
woordvoerder van de Japansche leger- en vlootauto-
riteiten, de Jangtse weer voor het buitenlandsche
scheepvaartverkeer worden opengesteld. Tot dusver
is dit evenwel nog niet geschied.
Ook in verband met de spoorweg-verbindingen ont-
stonden moeilijkheden. De Sjanghai’—Nanking eu
de Sjanghai—Hank-ou spoorweg kwamen onder Ja-
pansche contrôle, waardoor zij op alle mogelijke wij-zen de Engelsche belangen konden schaden.
De nadeelen van den Japanschen inval werden
slechts voor een klein deel gecompenseerd door ecn
opleving van plaatselijke bedrijvigheid in Sjanghai,
die profiteerdç van den grooten toevloed van vluch-
telingen en van de muntdepreciatie. Maar dit kon
geen blijvende opleving zijn, daar het karakter van
den handel veranderd was. Er kwamen geen grond-
stoffen meer uit het Chinecsche binnenland, integen-
deel, zij moesten er worden ingevoerd, terwijl zij voor-
dien juist een winstgevenden uitvoer in het leven
riepen.
Niet alleen het karakter, maar ook het volume van
den handel van Sjanghai heeft een wijziging onder-
gaan. In 1938 ging slechts 30 pOt. van den totalen
Chineeschen handel via Sjanghai, tegen 50 pCt. on-
der normale omstandigheden. De totale buitenland-
sche handel van Sjanghai daalde in dat jaar met 46
pCt. ten opzichte van 1937 en 1936.
De achteruitgang van de kustvaart van Sjanghai
illustreert eveneens dc isoleering van deze plaats. De
invoer van Chineesclie waren via de kustvaart bedroeg
237.700.000 Chineesche Dollar in 1938, tegen
436.500.000 in 1937. Voor den uitvoer waren de cijfers
voor dezelfde jaren resp. 319.000.000 en 434.000.000
Chineesche Dollar. Producten uit het buitenland van
China kwamen dus via deze kustvaart nog in Sjang-
hai, maar deze handel wordt thans ook bedreigd door
de sindsdien ingevoerde blokkade van de havens aan
de Chineesche kust.
Ook IIankou heeft zijn verbindingswegen moeten
verliezen; eerst de scheepvaart langs de Jangtse en
vervolgens ook de ervoor in de plaats gekomen spoor-
wegverhinding Kantdn—Hankou. Levensvoorwaarde
is eveneens voor Hankou de wederopenstelling van de
Jangtse.
Tenslotte zullen wij nog eenige aandacht schenken
aan de positie van Hongkong. Van oudsher heeft
deze plaats een entrepôt-functie gehad. Het uitbreken
van de vijandelijkheden bracht een deel van den han-
del van Sjanghai nitar Honkong, daar Sjanghai reeds
spoedig van zijn achterland werd afgesneden. Ron-
kong profiteerde bovendien van een toeloop van wel-
gestelde Chineezen en de vestiging van verschillende
bedrijven, die vroeger in Sjanghai. gevestigd waren.
In tegenstelling met de algemeene economische op-
leving in Hongkong ging de scheepvaart van deze
haven sterk achteruit. De totale tonnage der binnen-
komende en uitgaande schepen daalde van 37.830.736
ton in 1937 tot 30.962.756 ton in 1938. Alleen de ri-
viervaart ging vooruit door den toegenomen handel
met de havens in Zuid-China, zooals Macao.
De inval van Japan in Zuid-China en de daarop
volgende verovering van Kanton belemmerden even-
wel de verdere opleving in Hongkong. Ook hier wer-
den de verbindingen met het achterland, namelijk de
Parelrivier en de spoorweg Kanton—Hankou, ver-
broken. Ohlangs werd de Parelrivier evenwel voor
het handelsverkeer weer opengesteld.
Na Engeland langs de Chineesche kust overal de
pas afgesneden is, tracht het zijn economische pene-
tratie in China via Rangoon voort te zetten, niet
alleen om de reeds vroeger gexploiteerde gebieden
te bereiken, maar ook die streken, welke de nationale
Chineesche regeering wil openleggen. Hiervoor is
reeds een straatweg van Yunan naar Birina aange-
legd, tervs’ijl men aan het onderhandelen is over een
spoorwegverhinding tusschen Yunan en Rangoon. De
Chineesche regeering ondervindt verder ook finan-
cieelen steun om dit gebied tot ontwikkeling te brengen.
Nieuwe waterwegen in het gebied van Silezië
en Moravië.
Het ,,Wocheubericht” van het ,,Institut für Kon-
junkturforschung” van 30 December 1939, wijdt
naar aanleiding van de openstelling van het Adolf
hitler-kanaal eenige beschouwingen aan de verbin-
dingen te water in en met het industriegebied van
Silezië.
De grenswijziging, die als gevolg van het Verdrag
van Versailles in het gebied van Opper-Silezië plaats
vond, beteckende voor deze industriestreek een sterke
cconoinische achteruitgang, want zij werd daardoor
van haar natuurlijke afzetmarkten in Z.O. Europa
afgesneden. Het gevolg hiervan was, dat bovenge-
noemde streek zich met haar producten moest rich-
ten op de binneniandsche markten. Voor het verove-
ren van de markten van Midden- en Oost-Duitsch-
land, was Opper-Silezië echter voornamelijk aange-
wezen op spoorwegvei-voer, hetgeen door de hooge vrachten een remmendefactor vormde.
Weliswaar kwamen de spoorwegen hieraan tegemoet
door differentieele en bijzondere vrachttarieven aan
de industrie toe te staan, doch tot bevredigende re-
sultaten leidde dit niet.
Alleen een behoorlijke waterweg zou hier uitkomst
hebben kunnen geven. Men beschikte echter slechts
over het veel te kleine Klodnitzkanaal.
Groote verbetering in dezen toestand brengt nu het op 8 December 1939 geopende Adolf 1-litler-kanaal.
Dit loopt van de overslaghaven van Silezië, Cozel aan
den Odr, over een lengte van ongeveer 45 km in
Oostelijke richting, naar Gieiwitz.
Daar Opper-Silezis voornamelijk mnassaproducten als steenkool, cokes, zinkerts, ijzer- en staalproducten
voortbrengt, tèrwijil het als grond- en hulpstoffen voor zijn steenkolenmijnen en hoog-ovens eveneens massa-
goederen als ruw ijzer, schroot en mijuhout noodig
heeft, is de mogè]ijkheid van goedkoop scheepvaart-
verkeer van groots economische heteekenis. De voort-
brengselen van de Opper-Silezische industrie- en
mijnbouw zullen nu door de belangrijke daling der
vrachten in verhouding tot de vroegere kosten van
het spoorweg-vervoer, met meer succes kunnen con-
curreeren op de binnenlandsche markten.
Verder heeft de openstelling van dezen waterweg
invloed op de dichtheid ven het spoorwegverkeer.
101.9
94.2
73.6 48.3 51.5
47.1
50.-.
56.8 73.3
67.-
54.6
61.3
59.6 59.5
55.-
57.6 57.9
56.4
56.-.
51.4 47.9
47.5
44.9
73.1
34.1
22.7
13.6
10.7
16.7
14.1
139
26.2
17.7
14.8
16.1
15.3
16.4 14.7 15.8
15.7
15.4 15.1 12.9 12.4 12.8 14.3
119.-
90.1 60.7
45.6
48.7 48.1
52.1
7.6
77.8 75.3
64.4
70.3
69.2
70.3 65.1
67.9
69.7
67.6
67.3
58.4
55.9 56.2 54.6
114.4 100.4
83._
70.7
80.7
77.-
69.9
78.2
108.5
123.7
116.4
124.8
122.8
121.2 108.7
116.7
120.8
121.1
120.9 115.3 107.7
108.3
108.-
71.6 52.2
38.4
41.-
37.7 39.7
50.2
78.-
70.7
62.6
68.-
65.8
66.1 61.9
65.4
63.8
62.3
62.1
63.4
58.5 57.9 56.7
63.9
45.9 33.4
40.-
47.3
49.4
58.2
77.- 72.-
64.4
71.6
67.2
66.1 60.1
85.-
64.9 63.5 62.7 64.7 60.7
62.4
64.3
99.1 93.1
52.3 34.1
41.-
39.-
43.8
73.1
99.-
82.7
73.-
77.3
76.6
77..-
71.2
74.5
76.4
74.6 73.2 79.7 69.4
64.6
62.8
52.1
48.2
17.6
26.7
40.6
43.2
58.7
101.1
71.5
63.5
67.9
64.9 65.4
57.6 59.7
60.8
58.6 59.4
71.7
66.7 65.2
65.5
71.-
47.1
29.3
28.2
22.2 23.7 34.8
73.6
65.4 62.3
63.4 60.9 60.9
57.2
60.6
59.-
56.9 58.9
72.6
69.2
66.5
64.7
76.2
46.3
27._
27.4
23.2
24.4
37.1
60.4
53.9
52.3
53.9
51.4
52.2 49.7
53.9
54.-
51.6 50.6
54.-
51.-. 52.1
53.3
65.5 45.5 25.8 25.4
26.2
29.3
44.8
59.-
51.8 34.5
44.8
43.
40.9 34.6
34.4 36.2
33.1
32.-
29.5 28.4
28.7
29.2
92.7
74.5
46.3
30.8 39.5
50.2
47.1
51.5 76.4
67.4 61.4
66.4
63.9 64.5
61.3
61.4
62.-
60.1
59.3
61._
58.-
59.1
60.4
84.3
55.1
37.-
40.5 39.4
42._
55.2 77.7
69.-
59.9
64.8
63.3
63.7
58.8 61.6 62.6
60.8
60.1
60.2 55.5
54.3
53.2
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
263
Deze zal hierdoor ni. belangrijk afnernen, zoodat ver-
voermogelijkheid voor andere doeleinden vrijkomt.
Hei Oder-Dona’ukanaal.
Reeds vroeger heeft men voor een dergelijk kanaal
plannen. ontworpen. Het bleef echter bij ontwerpen.
De bezetting van Bohemen en Moravië door
Duitscliland gaf de mogelijkheid van een snelle door-
voeri]3g der vroegere plannen, daar in dit geheele
gebied de grenzen zijn.weggevallen.
Men heeft thans het Oder-Donaukanaal geprojec-
teerd van Oderberg via de March naar den Donau.
Men schat, dat de bouw zes jaar zal vergen.
Deze waterweg is vooral van beteekenis voor de
bu:itenlandsche markten van het Noordelijke Donau-
gebied, daar het een snellere en dus goedkoopere ver-
binding mogelijk maakt met Zuid-Europa. Ook het
Zuid-Oosten van Europa zal zijn Midden- en Noord-
Europeesche afzetmarkten snel1e. kunnen bereiken.
wat van belang is voor den verkoop van zijn agrari-
sche producten. Het Silezisch-Moravisch industrie-
gebied komt door het Oder-Donaukanaal weer in
verbinding te staan met zijn Zuid-Europeesche mark-
ten,. welke het weer zal kunnen heroveren.
Men heeft berekend, in aanmerking nemende de
autarkische tendenzen in de verschillende staten, en
den invloed van de wereldcrisis, welke beide factoren het internationale goederenverkeer doen afnemen, dat
ongeveer 4 tot 6 mili. ton goederen langs dezen wa-
terweg per jaar zullen worden vervoerd.
INGEZONDEN STUKKEN.
CENTRALE ORGANISATIE VAN EXPORTEURS IN
NVDVRI.ANDSCH-INDW.
hoogingen door de Batavia/Deli Vrachten-Conieren-
ties feitelijk ongegrond was en dat de exporteurs dit
aan zichzelf te wijten hadden, omdat zij geen centrale
Organisatie hadden.
Het lijkt mij dienstig er de aandacht op te vestigen,
dat deze bewering, althans wat de thee betreft, niet
geheel juist is. Imfuers daarvoor bestaat in Neder-
land reeds meer dan 25 jaren een centrale organisa-
tie, de Vereeniging van Thee-Importeurs, welke zich
voortdurend met de thee-vrachten van Nederlandsch-
Indië naar Europa heeft bezig gehouden en van tijd
tot tijd ernstige bezwaren inbracht tegen haars in-
ziens onredelijke vrachtverhoogingen of onvoldoende
verlaging daarvan.
Genoemde organisatie heeft eenige jaren geleden
aan de betrokken Vrachten-Conferenties verzocht om,
alvorens tot wijziging der thee-vrachttarieven over te
gaan, overleg te willen plegen met de afiaders-organi-
satie, in casu de Vereeniging van Thee-Importeurs.
(Zulk overleg vond bijv. geregeld in Engeland plaats met de Britsche Thee-Vereenigingen in Londen voor
het vervoer van Britsch-Indische thee naar Europa).
Dit verzoek werd toen door onze Indische Vrachten-
Conferenties van de hand gewezen, omdat men aan
die zijde het nut daarvan niet inzag. Alleen voor thee
overleg plegen ging niet
en om in het algemeen met
belan.ghebben.den te praten alvorens vrachttariev en
werden gewijzigd, achtte men aan die zijde uitgesloten.
Wat de thee betreft hebben de Indische exporteurs
d.z. de Nederlandsche importeurs zich derhalve niets
te verwijten. De hunnerzijds gedane pogingen tot sa-
menwerking stuitten uitsluitend af op den onwil
der betrokken reederijen.
Mr. F. W. A. de Koek van Leeuwen schrijft ons:
N a s c h r i f t. Mr. F. W. A. de Koek van Leeuwen
– In het artikel ,,Oentrale Organisatie van Expor- haalt uit mijn algemeen overzicht over het ontstaan
teurs in Nederlandsch-Iudië” van de hand van den van de C.E.C. een onderdeel aan, zij het ook, naar ik
heer M. P. Tielens en voorkomende in het nummer gaarne toestem, een zeer belangrijk onderdeel, ni. de
van 28 Februari 11, staat geschreven, dat de klacht vrachtenpolitiek der Batavia/Deli Vracht-Conferen-
tegen het ,,eigenrnachtig” vaststellen van vrachtver- tie. Dit is mi. een kwestie op zichzelf, die tot uit-
MAANDCIJFERS. Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen.
1)
Indexcijfers van
12
aandeelengroepen der Amsterdamsche effectenbeurs. Basis
2
Januari
1929 = 100.
De Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam zendt ons onderstaand overzicht:
1
otale
Electri-
1
Handels-
Banken
zijde
Kunst- Industrie
citeit
ondern.Mljnbouw
Olie
Rubber Scheep-
Suiker
Tabak
Thee
beurs-
vaart
waarde
Gem.
’29 ’30
’31 ’32
’33 ’34
,, ’35
’36 ’37
’38
’39
Jan.
’39
Feb.
Mrt.,,
Apr.
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
Dec.
,n.
’40
46.1
14.5
1
54.9
108.2
58
br.
46.1
14.7
53.5
107.4
57
rt.
45.8
15.1
54.-
107.9
58
.lndexcijfer der totale beurswaarde
2
Januari
Jan.
100.- 24
Jan.
98.2
7
Feb.
97.5 21
Feb.
100.5 31
Jan.
98.3 14
,,
96.4 28
98.3
1)
Men aie voor de toelichting op dit overzicht het nummer
66.8
53.5
30.3
60.9
54._
67.1
51.7
31.6
60.2
52.6
67.8
51.3
31.-
59.9
52.-
95.2
Nadruk verboden.
94.3
van E.-S.B. van
12
Febr.
1936, blz. 120.
Ja
Fe
3
10
17
65.4
64.3
65.1
.2
62.5
61.1
62.4
62.1 58.3 60.8
1940 1 3.086.051.000 = 100.
95.2 6
Mrt.
95.5 20
Mrt.
96.8 13 ,, 96.2 27
264
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
3
April 1940
voerige beschouwingen aanleiding zou kunnen geven.
In het kort meen ik die als volgt te kunnen stellen, daarbij vooral het hoofdpunt,
C.E.C.,
in het oog
houdend:
De reederijen handelen in scheepsruimte, evenals
exporteurs in producten. Zij trachten evenals produ-
centen (Ned.-Indische Cultures) den hoogsten prijs
thuis te krijgen. Ter bepaling van hun vrachten, heb-
ben zij in de eerste plaats rekening te houden met
hun exploitatiekosten, die door outsiders in het
scheepvaartbedrijf uiteraard niet te beoordeelen zijn;
ten tweede met de concurrentie, zooals de Straits
Homeward Conference (zij dit dan ook een vriend-
schappelijke concurrentie); ten derde….met de
concurrentie op productengebied van buiten Ned.-
Indië optredende tropische productielanden.
Op
basis
van deze factoren – en een scheepvaartexpert zal mij
hier ongetwijfeld nog kunnen aanvullen — worden
de vrachten zoodanig vastgesteld, dat de Reederj een
goede bestaansmogelijkheid heeft zonder haar klanten
door een verkeerde vrachtenpolitiek te belemmeren,
anders verliest zij haai- lading. Nu verandert de con-
junctuur zoowel van de vrachtenmarkt als van de
productenmarkt geregeld, doch niet in gelijke mate
voor elk product, resp. voor alle soorten lading.
Uiteraard is de Conferentie er geregeld op attent
haar vrachten aan te passen en mocht zij hierop al
eens niet tijdig bedacht
zijn,
dan zuilen belangheb-
benden er wel voor zorgen, dat de betreffende (te
hooge) vracht onder de aandacht wordt gebracht. De
ervaring, die ik daarbij heb opgedaan, is, dat de Con-
ferentie steeds open is voor krachtige argumenten
en in vele gevallen tegemoet komt aan goed gemoti-
veerde verzoeken om vrachtverlaging van belangheb-
benden. In dit verband vind ik het woord ,,onwil”
der betrokken reederijen, zooals gebruikt door Mr.
De Kock van Leeuwen onjui$t, doch wel onderschrijf
ik, dat het overleg tusschen afsehepers en Conferen-
tie in het verleden zeer gebrekkig, soms zelfs nihil
is geweest.
Doch ziet, juist om hierin o.a. verbetering mogelijk
te maken, is de
C.E.C.
opgericht en ik meen, dat
deze verbetering spoedig bereikt zal worden, indien
zulke gemeenschappelijke belangen niet i’ndividueel
dan wel afzonderlijk door speciale organisaties behan-
deld worden, doch via de
C.E.C.,
die
bij
goede samen-
werking een grondig inzicht zal verkrijgen in al der-
gelijke kwesties. Het kan echter nimmer in de bedoe-
ling liggen, dat de
C.E.C.
zich gaat bemoeien met
interne aangelegenheden, noch op het gebied der
reederjen, noch op dat van afschepers.
M. P. TIELENS.
STATISTIÈKEN.
Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en Rotterdam op
1 April 1939 voor
telegrafiache
uitbetaling op:
Gulden per
Pari
Koers
disconto
Europa.
Londen
)
£
–
6.701
2
Mark
59.26
8
75.60
4
Parijs
5)
100 Franc
–
3.80
2
100 Belga
24.90
6
32.17
2
Brussel
5)
..
100 Franc
6.22
6
804
Luxemburg
……..
Zürich
5)
,,
.100
–
42.24
4
100 Kronen
–
6.45
100 Pengö
43.51
33.25
4
100 Lei
1.48
8
0.90
3
Leva
1.79e
2.25
6
Berlijn) …….
….100
Belgrado ……….
100 Dinar
–
4.30
5
Turksch
£
.
–
1.30
Drachme
–
1.281
6
Praag ………….
Boedapest
………
100 Lira
9.52
4
Boekarest
………
Sofia
………….100
Athene …………100
Madrid
5)
100 Peseta
.
48.—
181
5
Istanbul ………..
Lissabon……….
–
0.0645
4
Milaan
.
………..
Kopenhagen
)
100 Kronen
–
36.40
5
E
.scudo
100
.
–
42.821
4
Oslo
)
………….
100
,,
–
44.921
Stockholm
)
…….
Reickjavick
…….
100 IJs!. Kr.
–
29.-
Gulden per
Pan
Koers
auk-
disconto
Kovno (Litauen)
100 Lita
24.88
34
5
Riga (Letland)
100 Lat
48.—
35.25
raninn (Estland)
100 Estl. Kr.
–
44.95
100 Finnmrk.
–
3.50
4
flelsingki
.
………
Tjerwonets
–
–
)4oskou
………..
(100 Roebel)
100 Gulden
27.90
9
–
Danzig
…………
m
Aerika.
‘1ew-York’)
……
$
1.46
9
1.88
Canad.
$
–
1.531
kl exico
……….
Mex. Dollar
–
0.32
6)
Peso (papier)
–
0.44
La Paz (Bolivia)
8)
Boliviano
–
–
Rio de Janeiro….
Milreis (pap.)
–
0.09
Buenos Aires……..
Valparaiso ……..
Peso (papier)
0.15
0.07
Bogota (Columbia)
8)
Peso
–
1.10
uito (Ecuador)
..
Sucre
–
0.12
,’1ontreal
……….
Lima (Peru)
……
Sol
..
–
0.331
Mntevideo (Urug.)
Peso
..
–
0.75
Jaracas (Venezuela)
Bolivar
–
0.60
5)
Paramaribo
……
Gulden
..
–
1.00
San José (C. Rica)
Colon
—
–
uatemala ……..
Quetzal
..
–
–
Willemstad (Curaç.)
Gulden
–
1.00
Ianagua (Nicar.)
8)
Cordoba
–
–
San Salvador
8)….
Colon
–
0.75
Azië.
Rupee
..
–
0.53
3
Batavia
……….
Gulden I.G.
–
1.00e obe
…………
..
–
0.441
3.285
..
Dollar
–
–
0.42
Dollar
–
0.12
Singapore
……..
Straits Doll.
1.41
0.87
Jalcutta ………..
Ianilla
………..
Phil. Peso
–
0.94
[‘eheran
4)
(Perzië).. Pablavi
—
11.20
Y
.en
Baht
—
0.69
Elongkong ………
Shanghai
………
Afrika.
3angkok ………..
..
£
–
6.681
iJexandrië……..
–
6.88
Austratië.
aapstad
………….
Ilelbourne, Sidney
Egyp
.t.
£
en Brisbane
….
£
–
5.361
ieuw Zeeland
….
£
–
5.40
1)
0ff. 0.36 vrije markt 0.09.
2
) Milreis Goud.
3)
Goudpeso.
4)
Munteenheid =
Rail (=een Kran.)
5)
Nom.
)Not, te A’dam.
0v.
not, part. opg.
Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en genotmiddelen en grondstoffen.’
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (26 Ivlrt.-2 April 1940).
A r t
i
k e
i
Vreemde
munt
Prijs in
Guldens
Index-
cijfer
Gerst
……………………… …
—
_S)
—
Mate,
termIjn
… ……………….
—
.
Maïs,
La
Plata …. . ……………..
—
.
…
–
…
Rijst
…………………………..
sh. 619
…
2,26 34,6
f0,80′)
0,81
39,3
Kaas ……… . …………………..
–
‘
19.25
4232
c
Eieren
……………..
. …………
—
3,30)
41,1
—
….
74,70 78,9
Rogge
……………………………..
.
Tarwe,
termijn
……………………
St
GesI.
varkens
………………….
70,50
82,6
‘
Tarwe
Roemeeneclie
…………….
o
Ooter
…………………………….
sh.
5143)
..
1,90
64.2
flacon
……..
…………………….
….
sh.
113/63)
40,38
60,6
C
GesI
runderen
…………………….
‘
—
17,—
49,2
,e
Ilevr.
Arg.
rundvleesch………….
……
—
0,175
35,7
–
Cucao
…………………………
..
0,18 30,4
Koffie,
Robusta
…………………
o
Koffie,
Sup.
Santos
…………….-
—)
–
>
Suiker
………………………….—
Thee
……………………………
–
0,605
79,9
‘
Jute
……………………………£37.10!-
4
)
264,19
61,7
Katoen,
Mid.
Upland
……………$ctS
10,74
0,202 42,9
Katoen,
Sup.
Fine
Oomra
……..
penc.6,67
0,179 49,8
i
Austr.
Wol,
Crosabr.
Col.
Carded
.
—•)
–
—
Jap.
Zijde
…………
. ….. ………
$
2,71
5
)
5,10 39,8
pnc.l1,125
–
0,31
46,7
Greoenbout
………… …………
£25.2J6i)
178,76
77,7
Austr.
Wol.
Merino
… …….. ……..
Vurenhout
………………….. . …
,-
170,—
.111,3
C
Rubber
………………………..
Koehuiden
…………. . …………
.
–
—
21,-6)
52,4
Copra
……… . ………………..
.
0
Grondnoten
……………………
..
_*)
12,—
–
39,2
—
Lljnzaad
………………………..
.
.
5) Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
3) Kleine eieren. Voor groote geen noteering bekend.
Noteering van 18 Maart.
Noteering van 21 Maart.
Notrering van 14 Februari.
8) Noteering van Januari.
-.
.
5) In ‘verband met den internatlonalen toestand geen not. ten ge-
volge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet blijven.
/
18.358.953,44
f
17.876.293,18
141.795,25
,,
57.136,10
70.342.188,75
,,
64523.89456
12.408.443,89
,,
12.408.431 62
85.172.338,0
84.610.146,58
45.863.203,17
66.825.006,79
14.959.789,85
.
16.69805,57
f
79.164.000,-
f
79.164.000,-
367.800.000,- 2) ,, 367.800.000,- 3)
1.064.573,50 ,, 1.064.278,-
•
9.069.774,43
•
9.069.774.43
o
1.001.823,78 1.001.823,78
9.962.394,69
•
9.971.739,86
148.986.045,72
,,
184.784.653,92
20.000.000.-
,,
21.000.000,-
–
149.245.209,88
.150.177.056.54
Rechtstreeks bij
de Nederland-
uh.
VLOTTENDE SCHULD.
3 April 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
265
A r t i k e i
Vreemde
1
Prijs in Index..
munt 1 Guldens 1 cijfer
Goud ………………………….. .sh. 1681-
1
56,30
1109,4
‘5Koper
…. ……………………..
_*)
–
_S)
–
–
£
246.-!-
1649,45
56,8
Lood
…………………………….
sh. uh-
..
37,20 88,3
5h.177j2
59,40
150,3
?
zink
…………………. . ………
….
Tin
……………………………..
Zilver
…………………. . …….
penc.20
7
/,6
0,57
43,8
,
IJzer,
Cleveland
…………………
5
Gleterij-ijzer
……………………..
–
16,50
151,1
$1,02
1,92
62,2
acts 5,63
0,1061
36,7
–
.
6,05
54,1
Steenkolen
………………………..
Petroleum
………………………..
–
5,80
52,0
>
Benzine
………………………..
Kalkaalpeter
…
…………………
–
13,35
73,4
.
Zwavelz.
ammoniak
……………..
Cement………………………..
Steenen,
binnenmuur
…………..
9,50
72,6
O
Steenen,
buitenmuur
…………..
12,-
64,3
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels
prijzen.)
GELD- EN
WISSELKOERSEN.
OPEN MARKT,
1940
II 1939 II 1938 II 1939
30
26130
18123
11116 27Mrt.1
1128 Mrt/” 14119
Maart Maart Maart Maart 1 April 2 April Aug.
Amsterdam
Partjc,dlsc,
1
1_1
1
1
1114-318
6)
1
1
14
5
19
1j,…sje
114
112
Prolong.
211
4
2114115
211
6)
2112
2
12
1
12
31
4
Londen
Daggeld
– . .
31111
2)
2141114
4)
8141114
31
4
..
111
4
h!-j
‘la-1
1
I2-3
1
I4
Partic.disc.
l’ju
3)
1
1
I32
4
)
11133
1113
2
3
141
3
19
171
33
131371
Berlijn
Daggeld ..
21/.1
3)
2
1
1-
3
1
5)
1
7
18-2
1
1s
7
2-112 8)
2
3
14..3
1
/
27I-3
3
/s
211
4
51
5
Maandgeld
21j9-
8
19 3)
211e-3jg
5)
21183(9 7)
2
1
1-j
81
2314-3
2
,1
4-3
2
3
j8-5j9
Part, disc.
21(
3
5)
2113 5)
2112 7)
2
5
13
8)
27j
q
27(g
2
3
14
Warenw. ..
4..1/
8)
411
5)
411
3
7)
411
8)
4_1/,
4_11
iqew York
Daggeld
1)
1 1
1
1
1 1
1
Partic.di8c.
11,
11
5)
1
1,
1/3
1
12
1
1j
1)
Koers van
29 Mrt.
en daaraan voorafgaande
weken
tlm. Vrijdag.
2
)23 Mrt.
3)
28 Mrt.
4
)16123 Mrt.
5)
2628
Mrt.
6)
18121
Mrt. 7)15121
Mrt.
8) 8114 Mrt.
WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.
D
a a
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Bafavia
York
)
5)
)
)
5)
1)
26 Mrt. 1940
1.88%
6.86
7555
3.88
32.04
100k
27
,,
1940 1.88%
6.71%
75.60 3.81% 32.14
100%
28
,,
1940 1.88%
6.621i
75.60 3.76% 32.16
100%
29
,,
1940 1.88%
6.72w
75.571 3.82
32.19
100%
30
,,
1940
1.88%
6.65%
75.60 3.77% 32.15
100%
6
1 April 1940
1.88%
6.70%
75.60
3.80 32.17
100%
Laagste d.wl)
1.88
6.59 75.35
3.73
32.-
100%
Hoogste d.w’)
1.88%
6.93
75.75 3.94 32.20
101
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
serland
Pra
Boeka-
M
il
aan
Madrid
26 Mrt. 1940
42.23%
–
–
–
–
27
1940
42.24
– – – –
28
1940
42.24
–
–
–
–
29
1940
42.24%
–
– –
–
30
1940
42.24%
–
–
–
–
1 April 1940
42.24
–
–
–
–
Laagste d.wl)
4220
6.45
–
9.52
–
Hoogste d.wl)
42.30
6.47
1.-
9.57%
19
Muntpariteit
48.003
7.371 1.488
13.094
48.52
Data
Stock-
1
Kopen-
Oslo
sTn-
Buenos-
Mon-
holm) hagen8)
for!’)
Aires’)
treali)
26 Mrt. 1940
44.95
36.40 42.821
–
44%
153
27
,,
1940
44.90
36.40
42 82
–
44%
153
28
,,
1940
44.90
36.40
42821
–
44%
153%
29
,,
1940
44.95
36.421
42.821
3.35
44%
154
30
,,
1940
44.90
36.40
42.821
–
44
154
1 April 1940
44.921 36.40
42.821
–
44
154
Laagste d.w’)
44.82k 36.27k
42 72
3.25
43%
150
Hoogste d.w1)
44 97
3845
42.871
3.50
44%
155
Muntpariteit
66.671
66.671
66.671
8.266
95%
2.1878
8)
Noteering te Amsterdam.
*8)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
Data
Londen
($
per
£)
Parijs
($
p. 100
Ir.)
Berlijn
($ p.lOO Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gid.)
26
Mrt.
1940
3,54%
2,01
40,20
53,09
27
,,
1940
3,48%
1,97%
40,20
53,10
28
,,
1940
3,59%
2,03%
40,20
53,11
29
,,
1940
3,53%
2,00% 40,20 53,10
30
,,
1940
3,53%
2,00%
40,20 53,10
1
April
1940
3,55%
2,01%
40,20 53,10
3 April
1939
4.68%
2.65
40.12
,,,
53.13%
Muutpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%
9
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Nofeerings-
eenheden
9
Mrt.
1940
16
Mrt.
1940 18(33
Mrt.
1940
LaagsteHoogsfe
23
Mrt.
1940
Alexandrië..
Piast.
p..
97%
97%
97%
97% 97%
Athene
….
Dr.
p. £
535 535
535
535
.
535
Bangkok….
Sh.p.tical
22.18 22.18 22.18 22.18 22.18
Budapest
..
Pen.
p. £
22
20% 20%
20%
20%
BuenosAires
1
p.pesop..f
17.071
17.071
16.95
17.20
17.07
Calcutta….
Sh.
p.
rup.
–
–
– – –
Hongkong
..
5h. p.
$
1/2%
112
28
/
32
112%
113
1
1
229
1
1
Istanbul
….
Piast.p..
5.10 5.10
5.10 5.10
5.10
Sh. p.
yen
112%
113%
1/2%
113,,
113%
Lissabon….
Escu. p. £
108
107%
106% 108%
107%
Montevideo
.
d. per
£
24
25
24
26%
25
Kobe
…….
Montreal
. .
$
per
£
4.45
4.45 4.43
4.47
4,45
Rio
d.Janeiro
d. per
Mil.
36/
311135
3%
311.52
3111
Shanghai
..
d.
p. $
4
y
1
,
4
y
l
,
3%
4%
4y,
Singapore
..
Sh.
p. $
214%
2
1
‘4%
9
214%
214%
21
1
4%
Valparaiso
2
).
$perC
110
105 105 105
105
Warschau
..
Zi. p.
£
– – –
– –
‘)Offic. not.
IS
laten, gem. not..welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2)90
dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’)
N.Yorka)
A’dam3)
Londen4)
26 Mrt. 1940.. 20%
34%
26 Mrt. 1940.. 2090
1681_
’27
,,
1940..
20% 34%
27
,,
1940.. 2090
1681..
28
,,
1940..
2071
34%
28
,,
1940.. 2090
1681_
29
,,
1940..
2034′
e
34%
29
,,
1940.. 2090
1681_
’30
,,
1940..
–
–
30
,,
1940. • 2090
1681_
1
April 1940.. 20X
6
34%
1
April 1940- 2090
1681_
3 April 1939.. 19%
42%
3April1939.. 2120
148,5
23 Aug. 1939..
20)4e
1
37)4
23 Aug. 1939.
.
2110
1
148/61
1)
In pence
p. oz.
stand.
2)
Foreign silver in
$c. p. oz.
line.
3)
In
guldens
per Kg.
100011000.
4)
In sh.
p. oz.
line.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
1
IS
Mrt. 1940
121 Mrt. 1940
Saldo van ‘5 Rijks Schatkist hij 0e INe-
derlandsche Bank ………………
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
Voorsèhotten op uit. Feb. resp. Jan. 1940
ajd. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
Voorschotten aan Ned.-lndif’)……..
Idem aan Suriname 1) ……………..
Kasvord.weg. credietverst.ajh.buitenl. Daggeldieeningen tegen onderpand
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)..
Vord.op andere Staatsbedr. en instehl.’)
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt..
Voorschot door de Ned. Bank in
rekening-courant verstrekt………
Schatkistbiljetten in Omloop ……… chatkistpromessen in omloop ……
Daggeldieeningen ………………..
Zilverbons in omloop …………….
Schuld op uit. Feb. resp.Jan. 1940 a(d.
gem.weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. id
. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting..
Schuld aan Curaçao 1) ……………
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf. 1)
Id. a. h. Staadsbedr. der P.T. en T.’)
Id. aan andere Staatsbedrijven 1)
Id. aan diverse instellingen 1) ……..
1) In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist. 1
sche Bank geplaatst Nihil.
5)
Idem N
NEDERLANDSCH-INDISCHE
Vorderingen:’)
f
616.000
–
Saldo Javasche
Bank
……………..
SaldQ
b.
d. Postchèque- en Girodienst
235.000
t
224.000
,,
3.648.000
•
3.648.000
Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell
,,
64.524.000
,,
62.071.000
Voorschot van de Javasche Bank
–
4.323.000
Saldo Indisch Muntfonde
………….
,,
40.000.000
,,
40.000.000
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds.
–
Schatkistpromessen in omloop……..
Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
9.353.000
,,
9.353.000
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
,,
1.416.000
,,
1.337.000
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen …
..
1.030.000
,,
1.030.000
1)
Betaaimiddelen in de Landskassen.f
33.358.000.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
C
lDadelijk opelschb.I
1
schulden
Div. reke-
Data
Metaal
/6Çf/1_
Discont.
ningen
1)
1
Gouvern.j
Ander.
27 Jan.’4011.005
1.232
305
523 1.188
20
,,
’40
989
1.213
471
648
521
1.188
13
’40
978
1.231
487 679
520
1.224
6
,,
’40
945
1.297 407 695
520
1.258
19Aug.’39
886
1.176
757
586
1
552
1
1.373
1) Sluitp. der activa.
266
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 April 1940
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 1 April 1940.
Activa.
Binnenl.Wis-(Hfdbk.
f
6.702.514,71
se1s,Prom., Bijbnk.
,,
499.185,12
enz.indisc4Ag.sch.
,,
2.235.301,84
9.437.001,67
Papier o. h. Buitenl.
f
750.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.
–
750.000,-.
BeleeningenHfdbk.
f
149.955.428,391)
mcl.
vrsch.
Bijbnk.
,,
6786.294,37
in rek.-crt. Ag.sch.
,,
58.800.682,71
op onderp.
f
215.542.405,47
Op Effecten enz.
..
f
210.963.177,361)
OpGoederenenCeel.
4.579.228,11
215.542.405,471)
Voorschotten a. h. Rijk …………..
Munt en muntmateriaal:
2)
Gouden munt en gou-
den muntmateriaal fl.235.293.964,97 Zilveren munt, enz.
,,
9.378.413,61
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
1.244.672.378,58
sioenfonds ……………………
,,
42.420.342,70
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
24.419.729,97
f
Passiva.
1.541.821.858,39
-.
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,
7.579.898,11
Bijzondere reserve ………………
,,
10.756.940,37
Pensioenfonds ……….
…………
11.972.755,76
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
1.128.316.105,.-
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
9.159,50
Rek..Cour.
5
Het Rijk
f
70.782.379,51
saldo’s:
Anderen
,,
283.446.099,94
35422847945
Diverse rekeningen
3) …………….
,,
8.958.520,20
f
1.541.821.858,39
Beschikbaar metaalsaldo ……. …..
f
651.822.662,48
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.629.556.650,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..
,,
–
‘i
Waarvan aan Nederlandsch-lndië (Wet van 15Maart
1933,
Staatsblad No. 99)………..
f
60.612.475,-
Voornaamste posten in duIzenden guldens.
Goud
2)
Andere Beschikb. Dek-
Data
Circulatie opeischb. Metaal- kings
Munt
1
Muntmat.
schulden saldo
perc.
1 Apr. ‘401
1.235.294
1.128.316 354.238
65 1.8
–
23 84
26 Mrt.’40 105138 908 417 1.100.434 233.093 489.681 77
21 Aug.’39 105958 1.023.467 1.011.582 401.626 590.049 7
9.
9
Totaal
1
Schatkist-
Belee-
Papier Diverse
Data
bedrag promessen
1
op het
reke-
disconto’s rechlstreeks n ngen
bulteni. ningen
2)
1 Apr. 1940
9.437
–
215.542
750 24.420
26 Mrt. 1940
9 470
–
270.993
1.350 24.306
21 Aug. 1939 21.297
–
214.812
1.575 11.581
1)
Onder de activa.
2)
Per 1
April
1940 herwaardeering van den
goud.
voorraad op basis van
een
depreciatie-percentage
van
18
pCt.
2)
De
post
Staat d.
Nederl.”
(Wet
v.
27(5)’32 S.
No. 221) wordt met ingang
van l April 1940
niet meer vermeld.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
Zilver
1
Circulatie
opeischb.
schulden
1
metaal-
saldo
3OMrt.’40
2
)
153.20
198.920
109.080
30.720
23
,,
1
402)
153.870
194.560
110.000 32.046
24 Feb. ’40
‘132.697
19.63
193.917
102.628
33.715
17
,,
’40
132.697
19.208 198.301
97.814 33.459
19
Aug.
‘391
128.676
19.235
–
198.914 72.384 39.392
Wissels,
1
……….
1
Dek-
BANK VAN ENGELAND.
1
Bankbilf. Bankbilf.
1-
Other Securities
Data
Metaal
1
in
in Bankingl
Disc.and Securities
1
circulatie
Departm.
1
Advances
17 Mrt. 1940
1
1.298
1
543.106
1
37.131
6.094
1
23.026
10
,,
1940 1.323
540.640
39.597 7.218
26.004
13 Aug. 1939
247.263 508.064
38.353
5.711
24.334
1
Other Deposits
Dek
Data
Gov.
Sec.
Public
Depos.
.Reservel
kings-
Bankers
1
Other
Accounts
perc.
1)
17 Mrt.’40
1
43.143
97.967
1
42.187
1
38.1921
20,8
10
,,
’40
~
134.189
133.639
49A84
98.118
1
41.756
40.6841
21,4
13 Aug.’39
99.666
22.371
1
92.132
36.229
39.19
9
1
26,0
1)
Verhouding tusschen l
BANK VAN FRANKRIJK.
goed
Wis-
Waarv.
I
Beee-
1
Data
Goud
Zilver
1
Te
in he
buitenl.
sels
op het
buitenl.1
.
ningen
voorschot
a
d. Staat
21 Mrt.’40
84.614
1
52
91
70
1
3.598
1
10.000
14
’40
84.614
9031
46
~13
.
62
13668
1
70
1
3.617
10.000
17Aug.’39
97.266
1
6631
14
9.6171
705
1
3.825
1
30.577
Bons v. d.
1
Diver-
Rekg. Courant
Data
schatk. en
1
sen
1).
Circulatie
–
1
Zelfst.
Parti-
Staat
amort. k.
Iamort.k.l culieren
21 Mrt.’4035.396
4.021
154.943
811
1.082
114.479
14
’40
35.396
3.624
155.448
77
1
1095
13.898
17Aug.’39
5.466
3.051
123.135
3.013
1
2.104
1
20.538
‘)
Sluitpost activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Goud
Rentebank-Isels,chèques
IAndere ivis-1 Belee-
Data
en
deviezen
1
scheine
en schat-
1
ningen
kistpapier
1
13 Mrt. 1940..
t
77,4
227,7 11.555,1
27,7
15
,,
1940..
1
201,7 11.621,0
40,5
13 Aug.
1
939.
.
77,0
27,2
8.140,01
–
22,2
Data
Effec-
1
Diverse
Circu-
Rekg.-
1
Diverse
ten
1
Activa
latie
Cr1.
Passiva
13 Mrt. 1940
1
128,1
1.698,3
11.526,2
1.648,9
1
758,7
15
,,
1940
1
119,7
1.589,9
11.555,7′
1.554,4
1
742,8
13 Aug. 1939
1
982,6
1.380,5
8.709,8
1.195,4
454,8
NATTÔNALE BANK VAN BELGIE (in Belea’s).
i
1
1
Rekg.Crt.
Data
1940
.5
0
.
°
CQ
In
4.469
1
37
L045
1
1
1
62 139
298
1
5.770
0/3..
4.430
1.063
65
139
299
5.749
09
189
14/3..
4.395
34
1.096
1
71
139
300
5.763
0,8
1
180
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
Wissels
Of her
In her-
In de
Data
1
Goud-
ta
cert iii-
1sh’
2)
disc. v. d.
1
open
bedrag
member
markt
caten’)
banks
1
gekocht
21 Feb.’401 15.748,6 115.739,1
369,5
6,1
1
–
14
,,
’40 15.684,7
115.67
4
,6
384,8
1
6,6
–
Belegd
JJ
Totaal
1
Goud-
1
Algem.
Gestort
1
Dek-
Dek-
Data
in U. S.
circuj
Kapitüal kings-
kings-
Gov.Sec.
1
latie
1
i
1
perc.3)
1
perc.4)
21 Feb.’40 2.477,3
1
4.860,8 1
13.552,91
136,1 1 87,5
1
–
14
,,
‘°I
2.477,3 14.846,5 113.526,11 136,187,5
–
t)
Deze certificaten werden door de Schatkist aaa de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.’34 van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
3)
Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
5)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmaterlaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. BES. STELSEL.
1
Dis-
I
Reserve
Totaal
Waarvan
Data
1
Aantal
conto’s
Beleg.
depo-
1
time
lleeninz.l
en
1
gingen
1
sitos
deposits
beleen.
1
banks
I
14Feb.’40’
1
1
8.516
114.686
110.2141
33,843
1
5.260
7
,,
’40
1
1
8.507
1
14.692
10
.
181
1
33.799
1
5.256
Iie pOBIefl Van 110 hOU.
DUflR UD IUVU5hflO
DUUR
D
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen
van
de betreffende
valuta.
Data
buiten
N.-Ind.
betaalb.
Dis-
conto’s
Belee-
ningen
1
“‘
reke-
ningen’)
kings-
percen-
tage
30 Mrt.
’40)
21.500
7510
72.570
50
23
,,
’40
2
)
19.870
68.280
78.050
51
24 Febr. ’40
19.099
‘15.542
1
53.868 57.675
51
17
’40
16.218
15.389
1
52.636 63.954
51
19 Aug. 1939
9.300 13.890
48.920
51.942
55
1)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.