17 JANUARI 1940
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economi*sch~Stati*sti*sche
Beri*chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 17 JANUARI 1940
No. 1255
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. E. A. van der Valk; F. de Vries.
1f. F. J. tJool – Secretaris van de Redactee.
Redactie-adres: Pieter de Iloochweq 122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & een Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Are-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
• Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. A bonnements prijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f5,- per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. / 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maaizdbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD
BIz.
Nikkelen pasmuni door
Prof. Dr. C. A. Verrijn Stuart 40
De ontwikkeling der Engelsche kunstzijde-industrie in
1939 door Dr. H. C. Stek ……………………41
Woniugvraagstukken door
F. Weinreb …………..42
De verdeeling van de kosten van den stadsaanleg door
Dr. ir. H.
G.
van Beusekom …………………..44
Suikervoorziening van Nederland door
Dr. P. J. H. van
(Jinneken
………………………………..46
Werkloosheidsverzekeriug in België door
Mr. H. J.
Morren
………………………………….46
Rotterdam in het derde kwartaal van
1939
door
Mr.
W
. F. Lichtenauer …………………………47
AANTEEKENINGEN:
Winstbelasting
1940
……………………….48
De Italiaansche havenpolitiek ………………
49
De bedrijfsresultaten van de Amerikaansche Instal-
ment Finance and Personal Loan Companies in
den laatsten tijd ………………………..50
Toenemende Nederlandsche activiteit op Nieuw-
Guinea………………………………..
51
ONTVANGEN
BOEKEN
………………………….
52
MAANDCIJFERS:
Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche
en Nederlandsch-Indische Grootbanken ……..
52
Emissies in December
1939 ………………….52
Statistieken:
Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….
52
Ueiukoersen- Wissekoersen-Bankstaten ……………..53, 54
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
Op de wisselmarkt waren de omzetten in de verslaigweek
niet groot. Wat niet wegneemt, dart wel interessante koers-
bewegingen geregistreerd konden worden, dia over het
algemeen een accentueeriag beteckenden van de tanden-zeir, reeds in de vorigc periode aan het iiuht getreden.
Eensdee.ls was de Gulden bij voortduring vast gestemd.
Tegen het einde van de week was de Dollar i:iagenoeg tot
1.87
gedaald, een peil, dat sedert het uitbreken van den
oorlog niet meer was genoteerd. Deontspanning hier te
lande, waarvan dit koersverloop een m ni
syptoo was, demon-
streerde zich nog duidelijker in de koersen van Dollar-
bank.pa.pier en gouden munt. De meest gezochte oppot-
munten, nl. Eagles en Sovereigus moe€ten zich een vrij
r°vvoeiig •koersverlies getroosten, ook tientjes waren lager,
rwijl tenslotte ook baargoud eerder aangeboden was. In
de tweede helft van de week kwamen enkele onisnaiigrijke
zendingen, die arbitragohuizen per Clipper uit Amerika
hadden doen aanvoeren, aan de markt, en het gevolg was
een gevoelige inzinking. Het agio, dat nog niet laag ge-
leden tot 10 pOt. van den cable-koers beliep, is daardoor
op het laagste punt ingekrompen tot ruim 3 pOt., welke
marge vrijwel geheel ,,opgaat” aan kosten, ook wanneer,
zooads meestal geschiedt, de zendingen per Clipper niet
tegen molest worden verzekerd, althans niet voor het
gedeelte verzending over land.
De Sterlingkoers heeft de daling van do Doliarnoteering
niet weerspiegeld, omdat tegelijk met de vaste stemming
voor den Gulden ook een betere ondertoon voor het Pond
baan brak, die de noteering van deze valuta te New-
York belangrijk omhoog deed komen. Het écart tussehen
,,ibinuen”- en ,,buiten”-uotecriaig van het Pond is thans
tot een fractie ingekrompen. Het • net van de deviezen-
contrôle wordt steeds nauwer aangetrokken en daardoor is
het aanbod van ,,.vogelvrije” Ponden steeds kleiner gewor-
den, met als gevolg een verbeterde stemming op de con-
tante niai-kt. Ook de terniijamarkt weerspiegelt de ge-
ringere animo van de speculanten voor aanvallen op de
Ster[ingvaiuta.
De minder gunstige bnricjhtet:i ten aanzien van de poli-
tieke situatie, die Nederland en i3eigië orver de weekend
aanlei’di lig gaven tot verscherping van de militaire voor-
zorgsmaatregelen, doden op dan earsten dag van dc nieuwe
week de ontspanning weer verkeeien in een nieuwe span-
ning. De Dollar steeg snel rtot 1.88, terwijl i’ouden tot
boven de
7.45
oplieien. In het verdere verloop van de
markt kwam er, evenals op de effectenbeurs, weer naaige
verbetering in de stemming voor ons land, zoodat Dollars
weer iets beneden de 1.88 kwamen.
De geldmarkt had in de vorige week ook teekenen van
verdere ontspaunin.g gegeven, waarbij de noteeringen vrij
algemeen te rugli apen, voor Mei -sch atkistpapie r werd
011)
1% pOt. gehandeld, Juli-papier op
2
pOt., terwijl jaars-
laspier op
3
pOt. ging. Ook op de geldniarkt was de stem-
Ining in het begin van de nieuwe week minder gunstig.
Op de heleggingsmarkt waren de omzetten niet groot,
maar de markt kenmerkte zich over het algemeen door
een vaste stemming voor Staatsfondsen, die merkwaardi-
gerwrijze gelijk op ging met een eveneens zeer vaste hou-
ding van Staartapapieren te Londen. Wellicht speelde bij
souirinige beleggers de overweging een rol, dat, indien het
tot een gedwongen Staatsleenliog zou komen, hij, die een
relatief groote portie van zijn vernogin in Staatsieeningen
heeft belegd, gunstigei- af zal zijn, hetzij in verband met
(le basis der ,,gechvongei:i toewijzing”, hetzij, omdat ivan-
neer ter voldoening aan den dwang houders geforceerd tot
verkoop -van andere beleggingswaarden moeten o vergaan,
Staatsfondsen de meeste kans hebben op steun.
40
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Januari 1940
NIKKELEN PASMUNT.
Men zal zich wellicht herinneren, dat te dezer
plaatse, in het nummer van
22
Augustus 1928, het
denkbeeld werd ter sprake gebracht en verdedigd, om
het zilveren teeken- en pasgeld, zoowel in het moe-
derland als in de overzeesche gewesten, te vervangen
door nikkelgeld, met gelijktijdige verandering van
het teekengeld in pasgeld. Nadat dit denkbeeld van
verschillende kanten instemming had gevonden en anderzijds bestrijding, werd het ter fine van onder-
zoek in handen gesteld van een voor dit doel be-
noemde ministerieele commissie. 11e1 verloop der
zaak werd in De Economist (1932 bl. 538 v.v.) uitvoe-
rig vermeld. Het afwijzend verslag dezer commissie,
d.d. 15 Juli 1932 aan de betrokken ministers uitge-bracht, werd tot dusver niet gepubliceerd. De meer-
derheid stond afwijzend tegenover het voorstel. De
uitvoerige minderheidsnota, waarin de zeer beknopt
door de commissie weergegeven motieven voor haar afwijzing alle met eenige uitvoerigheid op hun waar-
de werden getoetst, is echter in De Economist te
bovengenoemder plaatse afgedrukt.
Het denkbe1d beoogde, zonder eenige principieele
wijziging te brengen in ons geldstelsel, en zonder de
eenheid tusschen moederland en koloniën op dit ge-
bied ook maar in het minste aan te tasten, een econo-
misch-rationeele verandering in de uitwerking van
dit stelsel. Een einde zou worden gemaakt aan den
zonderlingen toestand, dat, terwijl alle betalingen van
eenig belang geschieden met, of op, papier (bank-
biljetten, overschrijving van banksaldi, giro, chèques)
voor kleine betalingen, resp. de saldeering van groo-
tere, gebruik moet worden gemaakt van geidstukken
uit het betrekkelijk kostbare zilver vervaardigd. Te-
vens zou dan de mogelijkheid zijn gegeven een einde
te maken aan de haifsiachtige positie door de grove
zilveren munten in ons geidsteisel bekleed, die als
,,teekengeld” tot onbeperkte bedragen kwijtingskracht
bezitten. Herhaaldelijk was op het abnormale karak-
ter van zoodanige geldsoort gewezen, maar tot af-
schaffing van het teelcengeld was het nog steeds niet
gekomen.
De tegenwoordige omsfrmcligheclen rnotiv eeren her-
nieuwde overweging.
Ik zal overigens op de zaak niet opnieuw in bij-
zonderheden ingaan, en meen, voor wie daarvan ken-
nis wenscht te nemen, te mogen volstaan met de
verwijzing naar de bovenvermelde litteratuur ‘). De
verwezenlijking van het denkbeeld zou aan de schat-
kist een netto-bate opleveren, die destijds werd be-
cijferd op
f 70 millioen, welk bedrag dan naar nader
vast te stellen regels tusschen moederland en Oost-
Indië zou moeten worden verdeeld. Het
cijfer
was
gebaseerd op een prijs van het zilver van
17
d. per
ounce troy, een Sterlingkoers van
f
9 per Pond Ster-
ling en prijzen van
f
0.55 per kg koper en
f
2.25
per kg nikkel, welke beide metalen in een verhou-
ding van % koper en X nikkel in het nieuwe geld
zouden worden verwerkt. De winstbecijfering voor dc
schatkist zou thans allicht een eeuigszins ander
resultaat opleveren ingevoige sedert ingetreden ver-
anderingen in den omvang der zilvercirculatie; wijzi-
ging in den prijs der genoemde metalen en verdere
daling van den Sterlingkoers. Maar vast staat, dat de
verwezenlijking van het plan ook thans een bate voor
de schatkist van eenige tientallen millioenen zou op-
leveren.
Nu de openbare financiën, zoowel hier als in Indië,
in uiterst zorgeljken toestand verkeeren, en de om-
standigheden in de naaste toekomst eer slechter dan
beter zullen worden, lijkt het mij inderdaad een niet
te verantwoorden verzuim, indien men, in het wezen
der zaak enkel uit sleur en traditie, zou blijven vast-
t)
Zie
ook De Economist 1936, blz. Z24 v.v. en 307 v.v.
houden aan de dwaze practijk hierboven aangeduid.
Verschillende landen hebben reeds daarmede gebro-
ken, zonder dat van de afschaffing van het zilver-
geld eenig bezwaar werd ondervonden. Niemand zal
ook willen beweren, dat het aanzien in economisch
of cultureel opzicht van bijv. de Scaudinavische lan-
den, door deze wijziging van hun geldregeling, ook
maar in het minst zou hebben geleden.
Sedert de ministerieele commissie in 1932 haar
rapport uitbracht hebben er twee veranderingen
plaats gegrepen, die in dit verband even moeten wor-
den onder de oogen gezien.
De eerste is de loslating op 26 September 1936 van
den gouden standaard in ons land. Men zou misschien
kunnen meenen, dat veranderingen te brengen in de
geldregeling van een land, waar de waarde van de
geldeenheid ,,zwevende” is, onraadzaam zou zijn, en
de taak van het Egalisatiefonds om de zweviug bin-
nen enge grenzen te houden, slechts zou kunnen ver-
zwaren. Deze meening zou echter niet wel te hand-
haven zijn. Immers houdt de regeling van het pas-
geld geenerlei verband met de waarde der geldeen-
heid. En wat de vervanging van het teekengeld door pasgeld aangaat, daarvan geldt volkomen hetzelfde.
Zooals ik in bovengenoemde minderheidsnota, en
nader in
mijn
gedachtenwisseling met Mr. Denijs in
De Economist van 1936 meen te hebben duidelijk ge:
maakt, zou de verandering van het karakter der rijks-
daalders, guldens en halve guldens de bankbiljetten
niet langer in metaalgeld voor het binnenlandsch
verkeer inwisselbaar maken. Maar op de internatio-nale waarde van den Gulden, zich in de wisselkoer-
sen uitsprekende, heeft zulks geenerlei invloed. Wie
hieraan mocht twijfelen, ‘zij verwezen naar de erva-
ring met den ,,gold-bullion-standard” in Engeland
opgedaan in de jaren na 1925, toen daar de gouden
standaard werd hersteld. De loslating van dien stan-
daard in 1931 had geheel andere oorzaken, in wezen
het feit, dat de goudwaarde van het Pond in 1925
te hoog was vastgesteld. Het goud dient, ook indien
men mogeljkerwijze tot den gouden standaard mocht
willen terugkeeren, niet voor het binnenlandsch be-talingsverkeer. Pogingen om het daaraan dienstbaar
te maken zijn ten onzent steeds op mislukking uit-
geloopen. De goudaanmuntingen tot aanzienlijke be-
dragen
destijds
door De Nederlandsche Bank, tijdens het presidiaat van Mr. Vissering, uitgevoerd, hebben
het gouden tientje niet in het verkeer gebracht en
enkel aan De Bank een aanzienlijk offer, in den
vorm van muntloon, gekost. De goudvoorraad
bij
De
Bank heeft geen ander doel dan te worden gebruikt
tot saldeering van de betalingsbalans en handhaving
van de wisselkoersen binnen zekere grenzen, welke
slechts zouden worden gewijzigd, ingeval hier te
lande een geidpolitiek van inflationistischen of defla-tionistischen aard zou worden gevolgd, resp. iii ster-
ker mate dan zulks in het land, waarop of waaruit
wissels in het verkeer zijn, tezelfdertijd geschiedt.
De Munfondsen.
Het tweede punt, waarop ik kort wil wijzen, betreft
de kwestie der Muntfondsen. Deze fondsen werden,
zooais men weet, voor Nederland en Nederlandsch-
Indië in 1912 in het leven geroepen, toen de moge-
lijkheid werd geschapen om zilvergeld aan te maken,
niet slechts als tot dusver uit het metaal van wegens
slijtage uit het verkeer genomen zilvergeld, maar
daarnaast ook uit in de open markt aangekocht me-
taal. Gegeven de zeer lage zilverprjs in die dagen,
werd nu, om te verhinderen dat tot den aanmaak
van zilvergeld door den Staat zou worden overgegaan
om daarmede winst voor de schatkist te behalen, voor-geschreven, dat de baten van zoodanige aanmuntingen
niet in de schatkist, maar in Muntfondsen zouden
moeten worden gestort. Ik laat de waarde van dezen
maatregel nu onbesproken en wil er slechts op wijzen, dat, indien het teekengeld in pasgeld wordt veranderd,
17 Januari 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
41
de mogelijkheid van aanmunting uit winstbejag door
den Staat volkomen is uitgesloten. Pasgeld toch
heeft slechts een beperkte kwijtingskracht, en een
teveel ervan, in verhouding tot de per hoofd der be-
volking vrijwel constante behoefte, vloeit automatisch
in ‘s Rijks schatkist terug (art. 12 van de Muntwet-
ten voor Nederland en Nederlandsch-Indië). Voor in-
standhouding dezer fondsen zou dus, bij toepassing
der hierbesproken hervorming van onze geldregelin-gen, geen redelijke grond zijn aan te wijzen. Maar in
de Muutfoncisen is laatsteljk verandering gekomen
in dezen zin, dat in Nederland’sch-Indië sedert 1933
en hier te lande 3 jaar later de rente, door de fond-
sen gekweekt, niet langer ten gunste van de fondsen
wordt bijgeschreven, maar een
bijdrage
levert tot de
gewone inkomsten der Overheid. De desbetreffende
wet
voor ons land geldt slechts voor de jaren 1936-40,
maar het lijdt niet den minsten twijfel, dat zij eer-
lang zal worden verlengd. De Muntfondsen zijn dien-
tengevolge thans, kan men zeggen, een financieel
curiosum geworden. Hun vermogen, ten bedrage van
resp.
f
70.7 en
f
77.6 millioen, is geheel belegd in
Staatsschuld van Nederland en van Nederlandsch-
Indië. De rente over deze bedragen betaalt de schatkist dus
aan zichzelf. Een, men kan zeggen, curieus voorbeeld
van de bekende verhouding tusschen den rechter- en
den linker-broekzak! Handhaving dezer fondsen heeft
dus inderdaad niet het minste belang meer.
Conclusie.
Saenvattend zou ik willen zeggen, dat het een
volkomen onbegrijpelijk beleid zou zijn, indien de Re-
geering zich, in deze financieel zoo uiterst zorgelijke
tijden, de belangrijke bate van ettelijke tientallen
millioenen Guldens, welke zij zich, zonder eenig offer van wezenlijke beteekenis te brengen, kan verzekeren,
door de vervanging van ons zilvergeld door het,
bovendien om technische redenen stellig verkieselijker,
nikkelgeld, zou laten ontgaan. De aanschaffing van
een ,,zilveren vloot” zal er weliswaar niet ten volle
door kunnen worden bekostigd. Maar de offers, voor
de zoo noodige versterking van onze maritieme defen-
sie te brengen, zullen er toch in belangrijke mate
door worden verminderd.
C. A. VERRIJN STUART.
DE ONTWIKKELING DER ENGELSCHE
KUNSTZIJDE-INDUSTRIE IN 1939.
Inleiding.
In een artikel in dit weekblad van 22 Maart 1939
heb ik getracht een beschrijving en tevens verklaring
te geven van de weinig benijdenswaardige positie,
waarin de kuastzijde-industrie in Engeland geleidelijk was komen te verkeeren.
Aan het einde van dat artikel vermeldde ik, dat
de Engelsche kunstzijdeprodueeiiten tenslotte tot de
conclusie gekomen waren, dat aan een vorm van vrij-
willige ,,ordening” een kans gegeven moest worden.
Deze regeling werd effectief op 1 Januari 1939. liet staat mij niet vrij, bijzonderheden hieromtrent
mede te deden. Wel kan ik- zeggen, dat zij betrekking
had op:
productie,
afzet.
Aan het treffen van deze overeenkomst was voor-
afgegaan de oprichting van de British Viscose Asso-
ciation, bestaande uit al die ondernemingen, buiten
Courtaulds Ltd., die zich met het produceeren van
Viscose kunstzijde in Engeland bezighouden. Het was
dit lichaam (B.V.A.), dat met Courtaulds Ltd. de
zooeven gemelde regeling trof. Hiermede ging ge-
paard een ,,gentlemen’s agreement” op prjsgebied,
d.w.z. een geiijkluidende minimum prijslijst werd door
de leden der B.V.A. en Courtaulds Ltd. gepubliceerd.
On.twilckeling van, het prijsniveau.
De stabiliseering der prijzen met eenige meiden-
teele kleine verhoogingen voor bepaalde kwaliteiten
had plaats gevonden op een zoodanig laag niveau,
dat zelfs voor efficiënte fabrieken bij volle benutting
der productiecapaciteit de netto winstmarge zoo klein
was, dat van een eenigszins redelijk rendement geen
sprake kon zijn.
Dientengevolge werden de prijzen in de tweede
helft van Februari 1939 over de geheele linie met
1 á 2 d. per lb. verhoogd, of met ongeveer 3 â 10 pCt.,
na aftrek van den
accijns
ad 6 d. per lb. Daar deze
pl.m. 17i6: á 27Ym pOt. van den verkoopsprijs verte-
genwoordigde, is het duidelijk, dat de procentueele
prijsverhooging voor de afnemers evenredig geringer
was.
Verdere prjsverhoogingen vonden gedurende voor-
jaar en zomer niet plaats, zoodat niet gezegd kan wor-
den, dat de producenten misbruik gemaakt hebben
van de door de getroffen regelingen geopende moge-
lijkheden.
Kort na het uitbreken van den oorlog in September
begon het duidelijk te worden, dat het prijsniveau
niet voldoende was om de plaatsgevonden verhoogin-
gen van grondstoffenprijzen e.d. op te vangen. Om
slechts één voorbeeld te noemen:
Oellulose steeg onmiddellijk pIm. 50 pOt. in prijs,
in hoofdzaak als gevolg van gestegen vraehtprijzen,
assurantie en daling van het Pond Sterling. De pro-
ducenten waren echter niet meer vrij hun prijzen
te herzien, daar op 1 September de ,,Control of Rayon Order” gepubliceerd werd, die om. inhield maximum-
prijzen voor kunstzijden garens, geproduceerd volgens
het viscoseproces. Deze maximumprjzen waren ge-
baseerd op de miuimumprijzen voor Standaard garens,
zooals genoteerd door de producenten véér het uit-
breken van den oorlog. Verder werd een ,,Oontroller”
voor de kunstzijde-industrie aangevezen, waarmede
tegelijkertijd door de Regeering erkend werd, dat de
kunstzijde-industrie van essentieele beteekenis is voor
het economische leven van Engeland. In de woorden
van de eonsiderans:
,,Whereas it appears to the Minister of Supply to
be neeessary for maintaining supplies and services
essential to the life of the community and expedient
that this Order should be made ete.”
1-let duurde tot 31 October, alvorens een prjsver-
hooging gesanctionneerd werd door de Regeering ten bedrage van 1Y2 d. per lb. voor alle deniers, een zeer
geringe verhooging dus, gezien de geweldige stijging
in andere textielgarens. Aan het einde van het jaar
waren de prijzen nog op hetzelfde niveau.
Ontwikkeling van den afzet en de productie.
Zooals vermeld in het artikel in het nummer van
22 Maart 1939, daalde de Engelsehe productie in 1938
tot pl.rn. 106.500.000 lbs. (1937 pl.m. 119.500.000 lbs.).
Tegelijkertijd waren de voorraden toegenomen met
pl.m. 6.000.000 lbs. Deze
cijfers
hebben betrekking,
niet alleen op viseose-kunstzijde, doch ook op acetaat-
en cuprammonium-kunstzijde.
In 1939 kvam aan dit ongunstig verloop van zaken
een einde. De prijzen van kunstzijde waren laag, ver-
geleken met die van andere garens en dit, gepaard
met de natuurlijke reactie op den uitermate gedruk-ten toestand van 1938, deed de vraag zoodanig toe-nemen, dat voorraden bij de producenten begonnen
af te nemen, waardoor de mogelijkheid tot productie-
uitbreiding gecreëerd werd.
Alhoewel sinds het uitbreken van den oorlog de
publicatie der productie- en consumptiecijfers opge-
schort is, kan veilig gezegd worden, dat de productie
over 1939 niet achter zal blijven
bij
die van 1937,
terwijl de consumptiecjfers vermoedelijk nog gun-
stiger zijn (in 1937 namen de voorraden met pl.m.
3.000.000 lbs. af
).
42
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Januari 1940
De gesignaleerde toeneming der vraag werd ster-
ker, naarmate het jaar voortschreed en werd nog ge-
accentueerd door de bekende psychologische invloe-
den tengevolge van den oorlog, zoodat
01)
het oogen-
blik schaarschteverschijnselen te bespeuren zijn. De mogelijkheid om wederom op volle capaciteit te
werken beteekent, dat de financieele resultaten der
Engelsche kunstzijde-industrie over 1939 aanzienlijk
beter zullen zijn dan de zeer slechte resultaten over
1938.
Het is misschien niet overbodig er op te wijzen, dat
de oorlog geen aandeel heeft gehad in het veroor-
zaken van die betere resultaten, behalve wellicht in
zooverre, dat het thans mogelijk is incourante en
oude voorraden tegen voor den producent redelijke
prijzen te verkoopen.
Het is buitengewoon moeilijk een voorspelling te
doen omtrent de vooruitzichten van het zoo juist aan-
gevangen jaar. Het zal geheel afhangen van de grond-
stoffenvoorziening en de mogelijkheid de noodige
arbeidskrachten te krijgen, of de industrie op dezelf-
de capaciteit zal kunnen werken als in 1939. Op een
verdere uitbreiding der productie bestaat m.i. al zeer
weinig kans.
Zooals bekend, is, behalve een sterke verhooging van het standaardtarief der inkomstenbelasting, een
,,excess profits tax” van 60 püt. ingevoerd, die ge-
heven zal worden van de extra-winst boven die van
de standaardperiode, tenzij aangetoond kan worden,
dat tengevolge van speciale omstandigheden een meer
liberale behandeling gerechtvaardigd is. Zelfs indien
mocht blijken, dat de kuustzijde-industrie in aanmer-
king komt voor een speciale behandeling, zoo zal wel
uit het bovenstaande duidelijk zijn geworden, dat
,,00rlogswinst” in dezen tak van bedrijf niet gemaakt
wordt, noch gemaakt zal worden.
Slotopmerki’ngen.
In het bovenstaande heb ik mij uitsluitend bezig gehouden met kunstzijden garens, zooals zij direct
gesponnen worden en wel in hoofdzaak met viscose-
kunstzijde, die in Engeland 65
it
70 pOt. der totale
kunstzijdeproductie bedraagt. De stapelvezel (staple
fibre), die op katoen- en wolmachines versponnen
wordt en evenals kunstzijde uit geregenereerde cel-
lulose bestaat, heeft als massaproduct veel later vasten voet in Engeland gekregen dan in min of
meer autoritair geregeerde landen, zooals Duitsch-
land, Italië en Japan. De reden hiervoor was in de
eerste plaats de drang tot besparing op vreemde valuta
in de laatstgenoemde landen. Bedraagt het element
cellulose 10 â 15 pOt. van den kostprijs van direct
gesponnen kunstzijden garens en 20 5. 25 pCt. van
staple fibre, voor katoenen garens maakt de grond-
stof katoen ongeveer 50 pOt. van den kostprijs uit.
Het is dus duidelijk, dat in landen van het type
Duitschland, Italië en Japan de neiging zal bestaan
het binnenlandsche verbruik van de goedkoopere
staple fibre garens te bevorderen (al of niet met
dwangmaatregelen) en te trachten de duurdere kunst-
zijden garens (of producten hiervan vervaardigd) te
exporteeren.
Het resultaat hiervan is geweest, dat in Engeland
cle productie van staple fibre in 1937 en 1938 (prac-tisch 100 pCt. Courtaulds) nog slechts pl.m. 35 pOt.
bedroeg van die van kunstzijden garens (waarvan
bovendien nog pl.m. 40 püt. geëxporteerd werd naar
de Vereenigde Staten), terwijl in de genoemde autar-
kische landen de productie van staple fibre die van kunstzijden garens overtreft, vooral in Duitschland
en Italië.
Dr. H. C.
STEK.
WONINGVRAAGSTUKKEN.
De sanienstellencie factoren van de vraag nanr
woningen.
De belangstelling voor de volkshuisvesting dateert
reeds uit de laatste decennia der negentiende eeuw.
in het eene land na het andere kwam, geheel in de
lijn der maatschappelijke stroomin.gen in deze jaren,
vooral de sociale kant der volkshuisvesting in de
aandacht der publieke opinie en daardoor in die der
overheid te staan. In de inderdaad soms zeer slechte
woningtoestanden der minst gegoede bevolkingslagcn
kwam zoodoende geleidelijke verbetering.
Een geheel ander aspect kreeg het woningprobleem
echter in de jaren na den vorigen oorlog. Ten deele,
in het begin zelfs voor een groot deel, was de veran-
dering voornamelijk toe te schrijven aan de on.rnid-
delli.jke gevolgen van den oorlog. Op den duur bleken
evenwel krachten werkzaam te zijn, die haar oor-
sprong zeker niet alleen in den oorlog, doch veeleer
in de geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling
der negentiende en twintigste eeuw vonden. De
meest zichtbare uitwerking dezer krachten concen-
treerde zich tot op heden in de afgeloopen twintig
jaren. De vraagstukken, welke zoodoende werden ge-
schapen, uitten zich in een tekort aan woningen van
een bepaalde soort of op een bepaalde plaats naast
een overschot van woningen van een zekere hoeda-
nigheid of op andere plaatsen gelegen. Men kan een
dergelijke situatie een overgangstoestand noemen,
voor de subjeeten, die op de een of andere wijze bij het bouwbedrijf als vragers of als aanbieders waren
betrokken, beteekende dit verschijnsel veelal een out.-
wrichting van den normalen gang van zaken.
Een centrale plaats in de reeks van oorzaken moet
worden toegekend aan het, in het kader van denk-
beelden en idealen van onzen tijd vallende, streven naar verhooging van den levensstandaard. Dit stre-
ven kan zich op verschillende wijzen in het leven
uiten. Een der verschijnselen hiervan is het voortdu-
rend afnemen der gezinsgrootte, ter wille van het
maatschappelijk peil der gezinsleden.
Uit deze verkleining van den gezinsomvang volgt
zelfs bij gelijkblijvende totale bevolking, reeds een
vermeerdering van woningbehoefte.
De verlenging van den levensduur aan den eenen kant en de relatieve daling van de bevolkingstoene-
ming anderzijds hebben eveneens verkleining van ge-
zinnen en toeneming van het aantal alleenwonende
personen tot gevolg, en versterken de tendens, voort-
vloeiend uit den eerstgenoemden factor.
Naast de toeneming van de vraag uit hoofde van
bovenstaande oorzaken, komt dan nog een verschijn-
sel, dat gewoonlijk als toeneming der woonbeschaving
wordt betiteld. Dit komt voor een deel neer op meer
woonruimte per gezinslid, voor de rest op kwalita-
tieve verbetering der woning. Aangezien de eisch naar
betere woningtoestanden uit alle klassen der bevol-
king voortkomt, is de vermeerdering der vraag als
gevolg hiervan eveneens zeer belangrijk te achten.
Men krijg-t nu het volgende beeld. De kleinere ge-
zinsomvang vereiseht meer woningen op eenzelfde be-
volking dan voorheen; de toenemende woonbescha-
ving vraagt naast meer woonruimte vooral ook an-
dere hoedanigheid der woonruimte. Resultaat van
deze tenclenties is o.a. het verschijnsal van ontvolking der oudere woningen en trek naar moderne huizen. Op
zichzelf vormt deze loop der gebeurtenissen reeds vol-
doende aanleiding tot moeilijkheden op het gebied
van den woningbouw.
Er bestaat evenwel nog een andere tendens, waar-
door het karakter der vraagstukken nog meer wordt
gecompliceerd.
De indusf,rieele ontwikkeling in de negentiende en
in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw
bracht een sterke concentratie der bevolking in de
grootste steden met zich. Het spreekt vanzelf, dat
17 Januari 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
43
het zwaartepunt van het bouwbedrijf daardoor in de
groote stad kwam te liggen. De ontwikkeling in de
laatste tien of twintig jaren – de oorsprong ligt na-
tuurlijk verder terug – is evenwel een andere. Het
doordringen van den electrischen motor in de indus-
trie maakt kleinere productie-eenheden mogelijk, die
bovendien in tegenstelling tot de productie met be-
hulp van stoom kracht minder aan de plaats van aan-
voer der brandstof
zijn
geboden. De verbetering van
het vorkeerswezen (bijv. auto-snelwegen en toeneming
van de dichtheid van het telefoonnet) werkte de de-
centralisatie der industrie in de hand. De lagere
grondprijzen en lagere bonen op het platteland of in
de kleinere gemeenten werden factoren, waartegenover
weinig of geen tegenwichten der groote stad meer
stonden. Tenslotte werd ook het wonen in kleinere ge-
meen.ten door de decentralisatie van de ontspanning
en de ontwikkeling (radio, bioscoop) minder gevreesd,
waarbij een zekere propaganda voor het wonen bui-
ten een en ander aanlokkelijk trachtte te maken.
In ieder geval kan men in de meeste landen een
ophouden van den trek naar de groote stad en in vele
gevallen zelfs een omkeer van deze beweging ten
gunste der kleinere gemeenten constateeren. Deze ten-
dens is, indien men de hierhovengenoemde oorzaken
nagaat, zeker meer dan alleen een crisisverschijnsel
en verdient derhalve een zeer bepaalde wijze van
beschouwen.
De vraag naar woonruimte presenteert zich dus
als volgt:
lo. toeneming door gezinsverkleining en verander-
den leeftijdsopbouw der bevolking;
2o. toeneming door streven naar meer woonruimte
per gezinseenheid;
3o. verandering van vraag-object door verhoogde
kwalitatieve eischen;
4o. grooter wordende decentralisatie als gevolg van
bevolkingstoeneming in kleinere gemeenten.
Hel aanbod van woningen.
Het aanbod van woonruimte zou, wil het een zon-
der veel wrijvingen verloopende aanpassing aan de
vraag bewerkstelligen, met deze factoren aan de vraag-
zijde rekening moeten houden. Op welke wijze heeft
het aanbod evenwel gewoonlijk plaats? Het is wel-
licht slechts weinig overdreven, indien men zegt, dat
het aanbod van woonruimte, bij de tegenwoordige pro-
ductie voor de markt, in hoofdzaak wordt bepaald
door de rentabiliteitsoverwegingen van die subjecten, die voor verkoop of voor verhuur bouwen.
Nu heeft deze stimulans tot bouwen zich vriji goed
kunnen aanpassen aan de vraag, zoolang de aard der
woning en de plaatsen, waar gebouwd werd, weinig
varieerden. De evenwichtsverstoringen bleken meestal
slechts van korten duur te zijn.
Het aspect verandert echter in
belangrijke
mate,
zoodra woningen mede mode-goed worden en tevens
de traditioneele bouw-centra relatief aan waarde gaan
verliezen. In dit stadium wreken fouten zich vaak op
harde wijze. Dat het particuliere initiatief zich tot
de meest gewilde soorten op de het meest in trek zijn-
de plaatsen ging beperken, valt dan ook te begrijpen.
De meest gewilde soorten woningen waren die,
welke aan de voornaamste eischen der vragers vol-
deden en bovendien eeh redelijke kans op winst voor
de bouwers opleverden. Dit waren echter zeer spe-
ciale woningen. De tendens tot gezinsverkleining had
nl. tot gevolg, dat per woning minder personen kwa-
men, terwijl anderzijds woonruimte per persoon
werd gevraagd. Mede door de verhoogde kwalitatieve
eischen stegen de bouwkosten en kv.’ain een belang-
rijker deel van het huishoudbudget op de uitga-
ven voor huur. Deze stijging van het aandeel voor
huur, welke in vele landen voorkomt, is op zich-
zelf reeds een belangrijk verschijnsel, daar zij op de
verdeeling der overige uitgaven zichtbaren invloed
uitoefent. Het vraagstuk is hiermede echter nog niet
afgedaan. De huur van woningen, welke aan bepaalde
gangbare begrippen van stand voldoen, is voor een
belangrijke bevoikingscategorie zelfs zoo hoog, dat be-
taling hiervan door de hoogte van het inkomen geens-
zins kan worden gerechtvaardigd. Bouw van goed-
koope woningen, die echter aan voor deze groepen ge-
stelde eischen voldoen, is voor particuliere onderre-
mers, geleid door streven naar een – zij het zelfs
geringe – winst, meestal ondoenlijk. De winstmoge-
lijkheid begint eerst bij een feitelijk te hooge huur-
opbrengst voor de laagste inkomensklasse, die een
zeer groot deel der bevolking bevat.
0v erheidsin grijpen.
Gedurende en na den oorlog van 1914-1918, toen
in de meeste landen een groot voningtekort optrad,
greep •de overheid in om aan dit euvel een einde te
maken. Het hu.urniveau werd 6f vastgelegd 6f aan
bepaalde maximurng-renzeu gebonden, de bouw van
woningen werd met overheidshulp ter hand genomen.
Het spreekt vanzelf, dat deze politiek in vele landen
groote lasten voor de overheid meebracht.
Nadat de ergste woning-nood was geweken en de
bouwkosten tot een meer normaal peil waren gedaald,
trok de overheid zich van dit gebied terug in ver-
schillende landen. In andere landen bepaalde zij zich
tot toezicht op het bouwbedrijf, terwijl zij in sommige
gevallen haar activiteit in meerdere of mindere mate
handhaafde.
In Nederland bleef de overheid door bouw van
goedkoope gemeentewoningen of via de woningbouw-
vereenigingen ook na de jaren van woningnood eenig
aandeel in het aanbod behouden. Stelt men dit aan-bod echter tegenover de vraag naar woningen in de
lagere huurklassen, dan krijgt men een aanzienlijk
tekort.
Het overheidsapparaat bleef tot nog toe echtei’
grootendeels ook buiten de overige hier besproken
vraagstukken op dit gebied. De ,,aan het vrije spel
der krachten” overgelaten particuliere bouwonderne-
mers konden,
bij
gebrek aan overzicht en door vaak te
laat verkregen inzicht in den loop der gebeurtenissen, fouten moeilijk voorkomen, waardoor zij vaak als re-
actie weer een ver doorgedreven voorzichtigheid aan
den dag legden. Dat door dit alles aanpassing van
het aanbod aan de vraag zonder wrijvingen verliep,
kan dan ook niet worden verwacht.
De nieuwe oorlog heeft het bouwbedrijf een reeks
nieuwe vraagstukken voorgelegd. Men mag niet ver-
wachten, dat hierdoor de reeds aanwezige problemen
uit den weg zijn geruimd; integendeel, er is een nog
sterkere gecompliceerdheid op dit gebied zeer wel mo-
gelijk. Logisch geredeneerd, bevat deze situatie een
groot aantal foutenbronnen. Gezien de economische
en sociale heteekenis der volkshuisvesting, is het aan
te bevelen nieuwe fouten op dit gebied, vooral i.n
dezen tijd, door een ernstige bestudeering der vraag-
stukken en, waar noodig, door actief deelnemen door
de overheid aan de productie, zooveel doenlijk te voor-
komen.
Een publicatie van de ,,Economic Intelligence
Service” van den Volkenbond, getiteld ,,Urban and
Rural Housing”, die een overzicht geeft van de
ontwikkeling in het bouwbedrijf in een aantal lan-
den, en welke studie aanleiding tot bovenstaande
beschouwingen vormde, laat zien, dat zich in de mees-
te landen soortgelijke vraagstukken voordoen. Men
krijgt tevens den indruk, dat men zich in ver-
schillende gevallen van het bestaan der moeilijkheden
bewust is en soms ook maatregelen op dit gebied heeft
genomen. Dat Nederland voor zijn volkshuisvesting
in een juiste aanpassing van het aanbod aan de vraag
vooral in deze tijden, waarbij naast moeilijkheden
van structureelen aard de problemen van den oorlog
zijn gekomen, niet achterhlijft, is zoowel voor de
economische als voor de moreele weerstaudskracht
van ons land een vereischte.
F.
WEINREB.
44
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Januari 1940
DE VERDEELING VAN DE KOSTEN VAN
DEN STADSAANLEG.
In het artikel ,,Het uitbreidingsplan en de grond-
eigenaren”
1)
werd een uiteenzetting gegeven van de
wijze, waarop onder de tegenwoordige wettelijke rege-
ling de kosten van verwezenlijking van een uitbrei-
dingsplan door de eigenaren van de in het plan be-
grepen gronden worden gedragen. In het bijzonder
kwam daarbij aan het licht, dat de tegenwoordige wet
het standpunt inneemt, dat slechts de kosten van
straten (openbare verkeerswegen) ten laste van den
eigenaar der te exploiteeren gronden mogen, komen
en dat de gronden voor andere doeleinden slechts
door onteigening mogen worden verkregen, waarbij
de op het uitbreidingsplan gegeven bestemming bui-
ten beschouwing blijft. Zulks heeft tengevolge, dat
de gemeente de voor ,,groen” bestemde terreinen tegen
den gemiddelden prijs van voor bebouwing bestemde
gronden moet aankoopen en dat veelal getracht wordt
langs den omweg van een bijzondere heffing deze
kosten geheel of grootendeels ton laste van de grond-exploitanten te brengen.
Wettelijke regeling zou hier verre cle voorkeur
verdienen. Alvorens echter een zoodanige regeling
kan worden ontworpen, dient vast te staan, welke
kosten ten laste van den grondexploitant behooren
te komen.
Normen voor cle lcosten,v erdeeling.
De stelling, dat alle aan den aanleg van een nieu-
we stadswijk verbonden kosten door die wijk hehooren
te worden gedragen, vertolkt wel een, op zichzelf juist
beginsel, maar is toch in haar algemeenheid niet
bruikbaar als uitgangspunt voor een wettelijke rege-
ling. Daarvoor is een meer gedetailleerde omschrij-
ving noodig.
Een behoorlijk uitbreidingsplan bevat, zooals reeds
eerder gezegd, niet alleen de gronden, aangewezen
voor wegen en voor bouwterrein, maar ook grond,
bestemd voor parken, groenstrooken, sport.terreinen,
speelvelden, volkstuinen, begraafplaatsen, en nog ver-
schillende andere voorzieningen.
Zoo bevat het onlangs vastgestelde uitbreidings-
plan voor westelijk ‘s-Gravenhage – Ockenburg, Es-
camppolder en Maepolder – voor zooveel het in on-
derdeelen vastgestelde gedeelte betreft, de volgende
bestemmingen met de daarbij vermelde percentages:
straat met daarin opgenomen plantsoenstrooken
29.80
pOt.
water ………………………………..
4.72
bouwterrein (industrie en bijzondere gebouwen
inbegrepen) ………………………..
36.96
strand en duinpai’ken ………………….
8.28
groots rparken, begraafplaatsen, om’. ………
14.11
sportiterre’inen en speelvelden …………….
6.13
T’&taal …. loO pOt.
Zooals uit deze percentages blijkt, bevat dit uit-
breidingsplan tamelijk groote gebieden, welke voor de geheele stadsgemeenschap dienen en dus billijk-heidshalve niet op de beschouwde stadswijk mogen
drukken, nl. strand en duinparken, begraafplaatsen
en parken. Schakelt men deze, zoomede de ontworpen
kanalen uit, dan krijgt men het volgende beeld:
in pOt. van het in pCt. van het
geheele plan
overblijvende
straat met plantsoen ………
29.80
pOt.
40.9
pOt.
bouwterrein ……………..
36.96 ,,
50.7
sportdoeloinden …………..
6.13 ,,
8.4
Totaal ….
72.89
pOt.
100 pCt.
De percentages van laatstbedoelde kolom vormen
een bruikbaren maatstaf van hetgeen door de grond-
eigenaren behoort te worden gedragen.
Het zal immers geen betoog behoeven, dat voor-
zieningen, welke in geen direct verband staan met de stadswijk, waarvoor het plan is vastgesteld, niet uit-
sluitend ten laste van die wijk mogen worden ge-
‘) E.-S.B. van
10
Januari ji.
blz.
21.
bracht. Gedacht moet hier’ worden aan inrichtingen,
welke bestemd zijn voor de geheele gemeente of al-
thans een groot deel daarvan, zooals hijv. een stadion
of een groot sportcomplex, een complex begraafplaat-
sen, zoornedè aan intercommunale verkeerswegen,
welke de betrokken wijk doorsnijden. Deze voorzie-
ningen mogen niet op de exploitatie van de gronden
van één enkele wijk komen te drukken, maar moeten
op andere wijze worden betaald.
Anderzijds echter zijn voorzieningen noodzakelijk,
welke in andere staclsdeeien zijn gelegen en toch voor
de nieuwe wijk van belang zijn. Als voorbeeld hier-
van kan worden genoemd een inrichting tot zuive-
ring van rioolwater met de daarbij behoorende trans-
portriolen. Een dergelijke inrichting dient voor de
geheele gemeente, zoodat het billijk moet worden ge-
acht, dat iedere wijk daaraan haar evenredig deel
betaalt.
Samengevat, zou de regeling dus deze moeten zijn,
dat door de gezamenlijke eigenaren van cle in een uit-
breidingsplan begrepen gronden moeten worden ge-
leverd de gronden voor den aanleg van straten, plei-
nen, plantsoenen, sportterreinen, speelvelden en an-
dere doeleinden, welke in het belang van de bewoon-baarheid van een nieuwe stadswijk noodzakelijk moe-
ten worden geacht. Als norm voor deze noodzakelijk-
heid zou een bepaald percentage van de in het plan
begrepen grondeil voor elk, dezer doeleinden kunnen
worden aangegeven.
Met den afstand van de :iaoodige gronden aan de
gemeente kan intusschen niet worden volstaan. De
werken moeten ook worden aangelegd. Dat de kosten
van bestrating, rioleering, straatverlichting, leidingen
en kabels door het bouwterrein moeten worden gedra-
gen, wordt ook nu reeds algemeen aanvaard. Het zal
ook moeten geschieden met de plantsoenen, sport-
terreinen, speelvelden, enz., terwijl ook van de wer-
ken, behoorende tot den algemeenen stadsaanleg, wel-
ke boven reeds werden vermeld, een evenredig deel
op de nieuw aan te leggen stadswijk behoort te
drukken.
Op deze wijze kan aan het o.i. juiste beginsel wor-
den voldaan, dat iedere nieuwe stadswijk behoort te
dragen de kosten, welke noodig zijn om de wijk aan de hedendaagsche eischen van stedebouw en volks-
huisvesting te doen voldoen, zoomede een evenredig
deel van de kosten van algemeenen stadsaanleg.
Verdeeling over cle eigenaren.
Met het bovenstaande is intusschen nog geen ge-
lijke behandeling van de verschillende eigenaren ver-
kregen. Daarvoor zijn nog speciale regelingen noodig.
Deze zullen op geen ander beginsel mogen berusten dan dit, dat de lasten van het uitbreidingsplan even-
eclig, dat wil zeggen in verhouding tot de waarde
van hun grondbezit, over de eigenaren worden ver-
deeld. Of met andere woorden, iedere eigenaar staat een percentage van zijn grond voor de verschillende
doeleinden af, gelijk aan het percentage, dat in het
uitbreidingsplan of in een bepaald deel daarvan, dat
als een afgerond geheel kan worden beschouwd, daar-
voor is aangewezen. Bevat een plan 35 pCt. straat en
10 pOt. plantsoen, dan behoort iedere eigenaar 35 pOt.
van zijn grond voor straat en 10 pOt. voor plantsoen
af te staan en de aanlegkosten daarvan te betalen.
In de tegenwoordige vet is dit beginsel onbekend.
Slechts in een uitzonderingsgeval zal het percentage,
dat een eigenaar van zijn grond moet afstaan, over-
eenkomen met het algemeene percentage van het uit-
breidingsplan. In den regel zal het grooter of kleine.r
zijn. Is het kleiner, dan geniet de eigenaar voordeel
en heeft hij wat men noemt een voordeelige exploita-
tie. Is het grooter, dan kan hij zich door het uitbrei-
dingsplan benadeeld achten en staat hem beroep op
Ged. Staten en op de Kroon open. Wordt dit gegrond
bevonden, dan moet een bijzondere maatregel worden
getroffen om hem schadeloos te stellen, waarvan de
gemeente de kosten moet dragen.
17 Januari 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
45
Doorvoering van het beginsel van even.redigheid
zal aan dit alles een einde maken. Alle eigenaren zui-
len gelijk worden bèhandeid. Niemand zal benadeeld
worden of voordeel genieten. Indien een eigenaar
niet meer behoeft te letten
01)
het percentage van zijn
grond, dat voor openbare doeleinden is bestemd, doch
te voren weet, dat hij een percentage gelijk aan dat
van het geheele plan moet afstaan en daarvan de aan-
legkosten betalen, worden alle ongelijkheden tenge-
volge van grootere of kleinere straatoppervlakken
uitgeschakeld en zullen de bij hooger gezag tegen het
plan in te brengen bezwaren grootendeels worden
ondervangen, waardoor de behandeling van uitbrei-
dingsplannen aanmerkelijk zal worden bespoedigd.
Immers, wanneer tegen een eenigszins omvangrijk uit-
breidingsplan door een groot aantal eigenaren beroep
wordt ingesteld, duurt de behandeling tot in hoogste instantie thans soms twee jaar of langer.
Toepassing bij onteigening.
Dit beginsel van evenredigheid zou kunnen worden
toegepast hij onteigening in het belang van de volks-
huisvesting door bij de waardebepaling van in een
uitbreidingsplan begrepen gronden niet slechts een
bestemming voor doeleinden van openbaar nut, doch
alle bestemmingen buiten beschouwing te laten en van
ieder terrein een percentage voor straat en voor an-
dere doeleinden van openbaar nut af te trekken, over-
eenkomende met het percentage, dat in het uitbrei-
dingsplan of in een afgerond gedeelte daarvan voor
dergelijke doeleinden is bestemd; het restant ware
als bouwterrein te beschouwen. Voorts zou bij de
waardebepaling rekening moeten worden gehouden
met de lasten en verplichtingen, welke volgens de
wet, eventueel nader uitgewerkt in een door Gedepu-
teerde Staten goed te keuren verordening, ten laste
van den grondexploitant komen.
Laatstbedoelde lasten zouden moeten zijn evenre-
dige gedeelten – naar denzelfden maatstaf als boven
– van de kosten van aanleg van de straten, riolee-
ring, beplanting, plantsoenaanleg, aanleg van sport-terreinen en speelvelden, en andere tot de uitrusting
van een stadswijk behoorende werken, zoomede een
billijk aandeel in de kosten van den algemeenen stads-
aanleg.
regeling als hierbedoeld, opgenomen in de Ont-
eigeningswet, zou buiten twijfel stellen, dat iedere
stadswijk, voor zoover de billijkheid meebrengt, haar eigen kosten draagt, en dat iedere eigenaar zijn even-
redig deel daarvan betaalt.
Toepassing bij particuliere exploitatie.
Ook wanneer niet wordt onteigend, zou een derge-
lijke bepaling haar uitwerking doen gevoelen. Ont-
eigening tuch is geenszins noodzakelijk te achten. Ook
particuliere exploitatie kan bij de tegenwoordige uit-
gebreide publiekrechtelijke bevoegdheden van de ge-
meente, waardoor deze de geheele bebouwing in de had heeft, zeer zeker tot een goed resultaat leiden.
De gemeente kan dan met iederen eigenaar een
overeenkomst betreffende den afstand van grond en
de betaling van de aanlegkosten treffen. Het schijnt
het meest aanbevelenswaardig een dergelijke overeen-
komst collectief te treffen met de gezamenlijke
eigenaren in een afgerond deel van het uitbreidings-
plan. Immers dan is het mogelijk terstond de ver-
schillen te vereffenen.
De eene eigenaar toch zal, door de toevallige lig-
ging van zijn bezit in het plan, minder grond moeten
afstaan dan het algemeene percentage. Deze zal het
ontbrekende moeten bijleveren in geld. De andere
moet meer afstaan dan het percentage. Aan dezen zal
het verschil in geld moeten worden vergoed. Zoo
wordt het verlies van hem, die schadelijk wordt ge-
troffen, vergoed door hem, die een voordeelige ver-
kaveling heeft ontvangen, en wordt de uitvoering
van het plan door de gezamenlijke eigenaren naar
billijkheid gedragen.
In verschillende gemeenten wordt reeds nu ge-
tracht, een dergelijke overeenkomst krachtens een
gemeentelijke exploitatie- of vereffeningsverordening
te verwezenlijken. Voor zoover dit mogelijk is geble-
ken, worden de resultaten alleszins bevredigend
geacht.
Wettelijke regeling zou echter zeer verre de voor-
keur verdienen, omdat deze dwingende kracht zou
bezitten en voorts omdat dan voor het geheele land
uniformiteit zou worden verkregen, waardoor waar-borgen zouden bestaan zoowel tegen te groote tege-
moetkoming aan grondexploitanten als tegen onrede-
lijke eischen van de zijde der gemeente.
Ruilverkaveling.
Een regeling als hier bedoeld zou wellicht kunnen
worden gecombineerd met een ruilverkaveling, waar-
bij het bouwterrein, dat de eigenaren overhouden,
wordt samengevoegd en opnieuw ingedeeld in per-
ceelen van voor bebouwing doelmatigen vorm.
Iedere eigenaar brengt een stuk cultuurgrond van
willekeurigen vorm in. Hij betaalt het aangegeven
percentage van de totale kosten van aanleg van de
betrokken stadswijk en ontvangt een stuk bouwter-
rein terug – ter grootte van zijn oorspronkelijke
terrein, verminderd met het aangegeven percentage
– welk bouwterrein gelegen is aan een straat en
regelmatig van vorm is.
Op deze wijze kan ook volledig rekening worden
gehouden met de oorspronkelijke cultuurwaarde van
den grond en met de toekomstige bouwterreinwaarcie,
welke in voorname mate afhangt van de door het uit-
breidingsplan gegeven bestemming in verband met de
bebouwingsvoorschriften.
Men kan zich dan feitelijk geheel losmaken van de
grootte der terreinen en zich uitsluitend baseeren op
de waarde. Iedere grondeigenaar brengt een bepaalde
waarde aan ruwen grond in. Na de verkaveling en
den aanleg van de straten en andere werken ontstaan
stukken bouwterrein, vaaivan de waarde per m
2
zeer
verschillend kan zijn in verband met ligging en be-
stemming.
Iedere eigenaar, die zijn aandeel in de aanlegkosten
heeft betaald, heeft recht op een evenredig deel van dat bouwterrein, namelijk een zoodanig deel van de
waarde als overeenkomt met zijn aandeel in de waarde
van den ruwen grond.
Bij dit systeem is men afhankelijk van verschillen-
de schattingen, namelijk van de waardeverhouding van de oorspronkelijke terreinen en van de waarde
der gevormde bouwterreinen. Voorts moeten de door
de eigenaren te betalen kosten zoowel voor het bouw-
rijp maken als het aandeel in den algemeenen stads-
aanleg aan de hand van de betreffende voorschriften
naar billijkheid worden bepaald.
Zou men tegen deze moeilijkheden niet opzien, dan
zou door een dergelijke ruilverkaveling het beginsel
van de gelijke behandeling van de grondeigenaren
wel het meest volkomen worden bereikt. Wellicht ech-
ter zal men het een bezwaar achten, dat hier alle
verschillen in opbrengst van den grond, ook die ten-
gevolge van een meer of minder dichte bebouwing,
worden uitgeschakeld, zoodat iedere kans op voor- en
tegenvallers verdwenen is en het exploiteeren van
gronden wel een zeer eentonig werk wordt.
Slot beschouwing.
liet omslaan van de kosten van den stadsaanleg over
de betrokken eigenaren blijkt niet eenvoudig te zijn.
Er zullen nog vele moeilijkheden moeten worden over-
wonnen om tot een zoo billijk en rechtvaardig moge-
lijke regeling te komen.
Toch schijnt het a priori niet uitgesloten, dat een
regeling zal worden gevonden, die meer dan de hui-
clige rekening houdt met de eischen van een moder-
nen stadsaanleg.
Dr.
Ir. II. G. VAN BEUSEKOM.
46
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Januari 1940
SUIKERVOORZIENING VAN NEDERLAND.
Nog is de inkt niet droog der mededeeli ug, dat de
Regeering tot zekerheid der voedselvoorziening Van
Nederland de bietenteelt wenscht uitgebreid te zien,
of de belanghebbenden hij de Java-suikerindustrie
verheffen hun stem tot protest. De productie voor
1941 op Java is vastgesteld
01)
1.750.000 ton. Welke
is cle bestemming van deze suiker? Rekent men met
een handhaving van de bepalingen der Londensche
Suikereonventie.? Zoo ja, moet dan hetgeen hoven
het Londensche quotum geproduceerd wordt, in Java
of in Nederland verbruikt worden? Wij zien nu al
de argurneutaties tegemoet, die over een jaar zullen
loskomen over de noodzakelijkheid, dat de Neder-
landsche Regeering mede zal helpen cle suikervoor-
raden op Java te doen slinken. De Nederlandsche
bietsuikerproducenten gevoelen geen neiging, zich
met de zakeu van Indië te bemoeien. Maar als tel-
kens zoozeer de nooden van Indië in het debat wor-
den gebracht met de bedoelin.g den moederlandschen
producent in een hoek te dringen, dan kan de nood-
zakelijkheid eigen redelijke en gerechtvaardigde be-langen te verdedigen tot verweer nopen.
lIet is toch voor iedereen weder duidelijk, nu wij
opnieuw in oorlogsomstandigheden, iii min of meer
geblokkeerden toestand en in steeds dreigend gevaar
van verscherping daarvan verkeeren, dat het bezit
van een eigen hinnenlandsehe suikerproductie voor
Nederland van het grootste belang is. Het is bekend,
hoe men in Engeland tracht de binnenlandsche pro-
ductie uit te breiden. Moet de Regeering onder deze
omstandigheden. terwijl cle suikervoorziening uit
bieten zekerheid geeft, aan de toch altijd onzekere
voorziening uit Indië de voorkeur geven? Het is toch
wel zeer begrijpelijk, dat de Regeering hier den zeker-
sten weg kiest.
Tenslotte het vraagstuk van den prijs. Is het zoo
zeker, dat de prijs der Java-suiker, hier in Nederland
in Nederlandsche qualiteit en hier gangbare verpak-
king in den handel gebracht, dus met inbegrip van
vracht en kosten, lager zal zijn dan de kostprijs der
Nederlandsche bietsuiker? Als de suiker in Java
wordt afgescheept tegen den prijs, welke nu in het
Oosten geldt, en daarbij geteld vorden de kosten van
vracht, verzekering, quaiiteitsverschil, verpakking,
enz., dan zal de prijs der Java-suiker hooger zijn dan
die der Nederlandsche bietsuiker. Wordt echter tegen een lageren
prijs,
dan den gangbaren in den mdi-
schen Oceaan, naar Nederland geleverd, dan
rijst
de
vraag, om welke motieven dit dumpingsaanbod aan
Nederland geschiedt. De Nederlandsche productie
uit bieten is indertijd ingekrompen, mede om het
motief, dat men niet door den uitvoer van overschot-
ten den prijs der suiker op de wereldmarkt zou be-
derven, wat een ongunstigen invloed zou kunnen hebben voor Java. Het argument had geen groote
heteekenis, daar het betreffende quanturn gering was
en de Nederlandsche producenten geen reden hadden
tot aanbieding tegen lage prijzen wegens practisch ver-
zekerde afzetmogelijkheid. Maar in principe kon men
het argument begrijpen en in ieder geval is het ge-
bruikt. Wij vragen n.u: geschiedt nu het omgekeerde binnen het Nederlandsche wereldrijk, en tracht Java,
dat nog tot voor kort met steun der Nederlandsche
Regeering suiker in Nederland invoerde, nu de Ne-
derlandsche markt te veroveren door een aanbod van
suiker beneden de marktprijzen, die het in het Oosten
voor een uitgezette productie maken kan? Men kan
ook te veel willen. De 80.000 ton jaarlijksche invoer
is, vooral in verband met de bepalingen der Lon-
densche Conventie, voor Java een prachtige afzet-
mogelijkheid. Het is volstrekt geen wet van Meden
en Perzen, dat die steeds moet gehandhaafd blijven.
De Nederlandsche Regeering heslisse daarover van
jaar tot jaar, evenals clie zal bepalen, welke uitzaai
van bieten in ‘s lands belang wenschelijk geacht wordt.
P. J. H. VAN
GINNEKEN.
WERKLOOSHEIDS VERZEKERING
IN BELGIE.
In ]3elgië werd op 8 Juli 1.938 door de Kamer van
Volksvertegenwoordigers een wetsontwerp inzake de
werkloosheidsverzekering aangenomen, dat daarna
naar den Senaat ging. Tegen het wetsontwerp werden
inmiddels tal van bezwaren geopperd; voorts kwam
er een kamerontbinding tusschen, zoodat de zaak
bleef liggen.
Van die gelegenheid heeft de Belgische Regeering
gebruik geniaalct om een geheel nieuw wetsontwerp
in te dienen.
Dit nieuwe ontwerp bevat in hoofdtrekken het vol-
gende.
Ingevoerd wordt een verplichte verzekering. Uit-
gezonderd worden landarbeiders, huispersoneel, sei-
zoen.arbeiders, personen met oncontroleerbare werk-
loosheid en eenige andere categorieën. Deze uitge-
sloten groepen kunnen zich vrijwillig verzekeren met
overheidshulp.
De inkomsten der verzekering bestaan uit bijdra-
gen van werkgevers, arbeiders, Rijk, previnciën en
gemeenten. Het Rijk betaalt evenveel als de werk-
gevers en arbeiders tezamen. De werkgevers betalen evenveel aJs de arbeiders. De bijdrage van de arbei-ders bestaat uit een verplicht en een facultatief deel. 1-lIet eerste houdt de werkgever van het loon af, het
tweede betaalt de arbeider rechtstreeks aan de kas,
waarvan, hij lid is.
De opbrengst wordt als volgt geschat:
Bijdragen der werkgevers ……frs.
209.150.000
Idem der arbeiders ………….
,
219.850.000
Idem van het rijk …………
437.250.000
Idem van de provinciën ……..
..
60.000.000
Idem van de gemeenten ……..
40.000.000
Totaal
frs.’
966.250.000
Voor den arbeider is de aansluitin.g bij een werk-loozen.kas vrij. Er zullen zijn erkende kassen en een
hulpkas van overheidswege. Is men bijeen werkloo-
zenkas aangesloten, dan krijgt men gedurende 60
dagen verzekeringsuitkeering en daarna, ingeval van
behoefte, over een onbeperkt aantal dagen uitkeering
krachtens sociale hulpverleening. Is men niet bij een
werkloozenkas aangesloten, dan krijgt men, doch eerst
na 60 dagen werkloosheid en ingeval van behoefte,
uitkeering krachtens sociale hulpverleening. Deze
laatste uitkeering wordt slechts verstrekt, als men
zich tijdens zijn werkloosheid bij een werkloozenkas
aansluit en de facultatieve bijdrage betaalt. Bij het
einde der werkloosheid mag men die aansluiting weer
beëindigen.
De erkende werkloozenkassen en de hulpkas innen
de facultatieve bijdragen en betalen aan de leden de
dezen toekomende uitkeeringen.
De bedragen der bijdragen in F’ranes zijn als volgt:
p. dag p. week p. maand
Werkgevers voor arb. v.
18
j. en ouder
0.50
12.50
11
,, beneden
18
jaar
0.40
10.-
Arbeiders
18
jaar en ouder (verplicht)
0.35
8.75
(facultatief)
1.—
4.25
beneden
18
jaar (verplicht) 0.25
6.25
(facultatief)
0.75
3.25
De bijdrage der arbeiders is door deze ook hij
werkloosheid verschuldigd. Zij moeten de verplichte
en de facultatieve bijdrage dan betalen aan de werk-
loozenkas, waarbij zij zijn aangesloten.
Heeft de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling
en Werkloosheidsverzekering, die deze verzekering
financiert, een reserve van
vijftienhonderd
millioen
Francs, dan kan de bijdrage bij Kon. Besluit verlaagd
worden. Daarentegen kan zij verhoogd worden, als de
gezamenlijke opbrengst van bijdragen van werkgevers
en arbeiders gedurende twee opeenvolgende dienst-
jaren minder clan een derde van de totale lasten ge-
dekt zal hebben.
Uitkeering wordt gegeven na een stage van een
jaar, waarin men tenminste 150 dagen (6 maanden)
moet hebben gewerkt.
17 Januari19 10
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
47
Men krijgt gelurende 60 dagen verzekeringsuitkee-
ring en wel tot bedragen, bij Koninklijk Besluit vast
te stellen. Men vond het noodig de bedragen der uit-
keeringen en andere regelen, die met het recht op
uitkeoring samenhangen, niet volledig in de wet op
te nemen, maar een en ander aan uitvoeringsmaat-
regelen over te laten.
De wt stelt een openbaren dienst van arbeidsbe-
middeling in, maar vrije, Icostelooze, werkheurzen kun-
nen door den Koning worden erkend.
De Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en
Werkloosheidsverzekering wordt, behalve met de werk-
loosheidsverzekering en de arbeidsbemiddeling, ook
met herscholing en beroepskeuze belast.
Mr. H.
J. MORREN.
ROTTERDAM IN HET DERDE KWARTAAL
VAN
1939.
De statistiek van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Rotterdam over het derde kwartaal
van 1939 is enigszins later verschenen dan de ge-
woonte is en zij toont ook in haar inhoud de sporen
van de grote internationale gebeurtenissen. Verschil-
lende staten zijn weggevallen en de gehandhaafde be-
vatten hiaten. Blijkens de inleiding is de oorzaak
hiervan gelegen in het feit, dat als gevolg van den
oorlogstoestand bepaalde gegevens niet konden worden
verkregen. De cijfers over het scheepvaartverkeer van
en de goedereuheweging over Hamburg ôntbreken bij-
voorbeeld reeds sinds Juli.
Voor het overige spreekt het vanzelf, dat gegevens
over het derde kwartaal nog slechts zeer ten dele als
oorlogsmateriaal kunnen gelden. In West Europa
brak de oorlog eerst op 3 September uit en zijn in-
vloed op liet economische leven heeft zich slechts ge-
leidelijk doen gelden. Paniekverschijnselen, welke niet
zelden de eerste oorlogsdagen plegen te kenmerken,
hebben zich ditmaal in veel mindere mate voorgedaan,
waardoor de statistieken over de eerste oorlogsweken
evenzeer minder van de normale afwijken dan men
allicht zou hebben vermoed.
Het meest treft natuurlijk de inzinking van het
scheepvaartverkeer. In Juli was er, vergeleken bij de-
zelfde maand van 1938, nog een winst van 105.370 tons netto, in Augustus reeds een achteruitgang van
10.111 tons en in September een inzinking van
2.191.249 tot 610.018, dus niet 1.581.231 tons. Uiter-
aard ondervond vooral de Duitse vlag den terugslag.
Het best hield zich – voor zover de landen van be-
tekenis betreft – de Italiaanse scheepvaart.
In Antwerpen was in September de inzinking van
liet scheepvaartverkeer nog iets scherper. Daar werd
één vierde van de scheepvaartbeweging uit die maand
van 1938, welke verhouding hier nog enigszins werd
overtroffen, niet meer ten volle gehaald.
Daarentegen hield het goederenvervoer over Ant-
werpen zich een heel klein beetje beter danlangs dcii
Nieuwen Waterweg. Daalde het aan de’ Schelde tot
58.8 pOt. van dat in September 1938, hier bedroeg
dezelfde verhouding 56.2 pOt. Zdwel in Antwerpen
als aan den Nieuwen Waterweg daalde liet inkomende vervoer het meest.
Van den ineenschrompelenden aanvoer te Antwer-
pen was liet vooral weder de invoer (in tegenstelling
tot doorvoer genomen), welke de klappen kreeg. De
invoer van erts viel zo goed als weg, die van graan
en van ,,andere goederen” (d.w.z. alle goederen, be-
halve dc zes grote groepen massa-goederen) daalde
tot 40 pOt. Aan den Nieuwen Waterweg hielden deze invoeren zich in September 1939 wat beter, terwijl de
invoeren van erts en steenkool zelfs nog wat stegen.
De inkomende doorvoer daalde in de beide grote
havens in de lage landen aan de Noordzee tot onge-
veer 40 pOt.
De uitvoer zakte relatief langs den Nieuwen Wa-
terweg meer in dan in de Scheldehaven, waar hij
zich boven dq 80 pOt. handhaafde, tegn hier slechts
0
1) 75 pOt. De minder vaste houding van den uitvoer
van steenkool was hier overwegend.
Tenslotte zakte de uitgevoerde doorvoer over beide
havens tot ongever twee derden in.
Vergelijking tussen beide havens levert dus liet
beeld op van einstige verstoring van de vervoeren,
binnen welk kader de afwijkingen vrijwel zonder be-
tekenis zijn. De beide West-Europese havensteden,
welke liet best vergelijkbaar zijn, hebben vrijwel ge-
lijkelijk geleden onder den eersten schok van den
oorlog.
Als wij nu nog de aandacht vestigen op enkele an-dere verschijnselen, dan zij het in de eerste plaats op
het betreurenswaardige feit, dat de mobilisatie een
einde heeft gemaakt aan liet burgerlijk luchtverkeer
op Waalhaen. Dit is wel bijzonder onaangenaam voor
onze stad, waar de accommodatie door allerlei omstan-
digheden toch al niet gunstig was voor den groei
van het luchtverkeer, in de mate, waarin zij dit zou
kunnen opleveren en waarin zij recht erop heeft.
Het vervoer van passagiers in de korte vaart heeft
in het derde kwartaal van 1939 evenzeer onder de
omstandigheden geleden. Daarentegen waren er meer
uitgaande reizigers met Aziatische bestemming en
was het personenvervoer van en naar Noord-Amerika
ongewoon druk.
In de binnenvaart kwam de ongewone toestand tot
uitdrukking in de gegevens over de werkzaamheid
van de Bevrachtingscommissie. Reeds in Augustus
steeg het aantal der nieuw ingeschreven schippers.
In September was het ten minste 20 pOt. hoger clan
normaal. De belading was daarentegen niet abnor-
niaal groot. Het aantal dor naar liet buitenland ver-
trokken schepen vertoonde een daling, terwijl in Sep-
tember mede de slapte in de zeehaven zich deed ge-
voelen, doordat veel minder schepen voor het verricli-
ten van vletwerk werden afgeschreven.
De vèrbreking van vele internationale verbindin-
gen spreekt ook duidelijk uit het overzicht van het
internationale telefoonverkeer. Met Duitsland en
Frankrijk, maar vooral met Engeland is dit zeer
sterk verminderd. Daartegenover is het vermeerderd
met België, welk land daardoor thans aan de spits
staat in het internationale telefoonverkeer met Rot-
terdam. Niet minder dan 36 pOt. van alle interna-
tionale telefoongesprekken te Rotterdam is het derde kwartaal van 1939 met België gevoerd (een jaar ge-leden ruim 32 pOt.).
Op financiëel gebied treffen de cijfers van de
spaarbanken. In het eerste halfjaar van 1938 en 1939
werd onderscheidenlijk
f
3.314.583 meer en.
f
1.680.182
minder ingelegd dan terugbetaald. Nu is het derde
kwartaal (vacantietijd) in den regel een tijdvak, waar-
in een zekere neiging tot opnemen van spaargelden
bestaat, doch liet is niet normaal, dat het saldo der
onttrekkingeu van
f
1.994.344 in het derde kwartaal
van 1938 is gestegen, tot
f
5.604.368 in 1939. Ook liet
aantal der spaarders, dat anders een welhaast onwaar-
schijnlijke perpetuïteit in elasticiteit pleegt te ver-
tonen, is wat gedaald. Gelukkig bleven er nog 360.703
over!
Ook de werkzaamheid van de Bijbank van De Ne-
derlandsche Bank vertoonde zekere spasmodische trek-
ken: hogere disconteringen en voorschotten, zeer ster-
ke toeneming van de verzonden en zeer sterke daling
van de ontvangen reniisen ter incassering, ongewone
uitzetting van liet giroverkeer met andere plaatsen.
Bij den postcheque- en girodienst daalde het over-
schot van de stortirigeji boven do. uitbetalingen slechts
zeer weinig.
Al deze verschijnselen wezen op iets bijzonders, doch
betekenden geenszins een paniek. Vrijwel hetzelfde
kan worden gezegd van de grootliandelsprijzen in
September. Het record is de verdubbeling van de prij-
zen van zware balen. Voor vele landbouwartikelen
ontbreken de noteringen over die maand. Vooral on-der de overzeese goederen waren er natuurlijk reeds
48
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
17
Januari 1940
verschillende in prijs gestegen. Doch ook zulk een
verschijnsel behoeft men niet te dramatiseren. In
verschillende gevallen was ook het verhoogde peil wel op enig vroeger tijdstip in
1938 of 1939 geheel
of vrijwel bereikt of zelfs overtroffen. Merkwaardig
oorlogsverschijnsel w’as de vervanging van bepaalde
Sterlingnoteringen door prijzen in Guldens of zelfs
in Pesos.
De ontwikkeling van de arbeidsmarkt was niet on-
bevredigend. Dit wil zeggen, dat het aantal als werk-
loos ingeschreven werkzoekenden op de arbeidsbeurs
geen invloed van beteekenis heeft ondervonden.
Wel is het aantal taken, dat door de havenarbeiders
is verricht, terstond sterk afgenomen, doch door de
voor deze categorie getroffen bijzondere regeling zal
de vermindering van de drukte in de haven zich niet in dezelfde mate op de algemene arbeidsmarkt doen
gevoelen.
Zo biedt het overzicht van de reactie van de Rotter
–
damse bedrijvigheid in het begin van den oorlog het
beeld van een sterk getroffen primaire welvaartsbron,
doch van zeer matige secundaire reacties.
Intussen was dit slechts de proloog, welks vertol-
ker ditmaal zeker niet zal durven verzekeren, dat
nostre lagrime sono false. Incominciamo!
Mr. W.
F. LICHTENAVER.
AANTEEKENINGEN.
Winstbelasting 1940.
Even voor het ter perse gaan van deze aflevering
bereikte ons het ontwerp-winstbelasting, dat op 13
dezer bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd
ingediend.
Het leek ons nuttig hieronder de voornaamste arti-kelen van dit wetsontwerp af te drukken.
Artikel 1.
(1) Onder den naam van ,,win.stbelasting” wordt een
directe belaa’ting geheven, waaraan onderworpen zijn:
de binnen het Rijk gevestigde naa.mlooje vennootschap-
pen, com,manditaire vennootschappen op aaiidcaleu, coöpe-
ratieve vereelrigiregen en onderlinge vcrzckei’ingrnaat-
schappijen;
de binnen het Rj’k gevestigde vereenigiugen die een
bcdrij’f of beroep uitoefenen.
(2) Of een ‘veniiootsohaip, vereeniging of maatschappij
binnen het Rijk is gevestigd, wordt naar de omstandig-
heden ‘beoordeeld.
Artikel 3.
De in artikel 1 bedoelde vertnootschrupïen, vereenigingen
en maatschappijen zijn belastingplichtig naar Mar belast-
bare winst.
Artikel 5.
Onder winst over cenig jaar wordt verstaan het ver-
schil tussohen het zuivere vermogen ‘van dle vennootsdhap,
vereenigin.g of maaitschappij bij heit einde van ‘hot jaar en
het zuivere venmogen bij het begin van dat jaar, vermeer-
derd met de geidwaarde van hetgeen in don loop van het
jaar als teru.gbetaling van kalitaal, als uitdeeliug aan
deelgerccihtigden in de winst en, in het algemeen, anders
dan voor hedrijfsdoeleinden aan het vermogen is onttrokkon
en ‘verminderd met de in den loop van liet jaar ontvangen
stortingen van kapitaal.
Bij het vaststellen van het zuivere vermogen van dc
vennootschap, vereeniging of maatschappij worden de ba-
ten en lasten geschat overeenkosnsti g goed koo’prnansgc-
bruik.
Voor de toepassing van ht eerste lid wordt •nit als nitdeeling aan deelgerechtigden in de winst aangemerkt
het bedrag waarmede de betaling, door een vennootschap
of vercen’iginig, aan haar aandeelbouders of leden, naar
‘den maatstaf van geleverde goederen of verrichten aiibeid,
de marktwaarde van die goedcreii of van dien arbeid te
boven gaat.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt een
reseiwcfends ‘tot dekking van risico’s die plegen te worden
verzekerd, doch die niet verzekerd zijzi, tot de lasten ge-
rekend, voor zoover dat fonds niet grooter is dan hetgeen,
sedert zijn ontstaan, tot verzekering ‘van die risico’s bij derden had moeten worden betaald, verminderd met de
geleden schade.
Ten aanzien van de in artikel 1, eerste lid, letter
b,
bedoelde vereonigingen kntit bij het vaststellen van de
winst uitsluitend het bedrijfsvermogen in aanmerking.
Artikel 6.
(1) Hei overeenkomstig het vorige artikel berekeude
bedrag wordt, ter berekening van de belastbare winst:
verminderd met het gedeelte van de w’inst dat toe-
komt aan: to. den Staat als zoodanig;
2o. anderen dan eo’nzniissai-isseil, gecoiuni’tteerden of
bestuurders, ter zake van verrichten arbeid;
3o. de voor het geheel aans’prakelijke vennooten van
coimuanditaire vennootschappen op aauleclen als zoo-
danig;
vermeerderd met de over liet desbetreffende jaar
aan commissarissen, geeommi tteerden en bestuurders uit-
betaalde salarissen, indien en voorzoever ‘liet jaarlijkscih
bedrag van deze salarissen de som te boven gaat die –
‘in verband mat het maatschappelijk kapitaal bij het einde
van het boekjaar – ‘hierna wordt. bepaald, ‘te weten:
Belastingvrije som
Maatschappelijk
a. voor commis-
kapitaal
sarissen en
b.
voor bcstuurders
geeommitteerden
1500.000 of minder
f 200, vermeerderd
met
1
1
10
pet. van het
bedrag
waarmede
het maatschappelijk
kapitaal
f 200.000
te boven gaat.
Meer dan f 500.000,
f 500, vermeerderd
doch niet meer dan
met
1
1
pet. van het
fl.000.000 bedrag
waarmede
hetmaatschappelijk
kapitaal
f 500.000
te boven gaat.
Meer dan fl.000.000,
f 750, vermeerderd doch niet meer dan
met
1
1
pet. van het
3.500.000
bedrag
waarmede
hetmaatsehappelijk
kapitaal fl.000000
te boven gaat.
Meer dan 13.500.000
1 1.250.
Onder salaris wordt verstaan elke belooning, oujver-
sch’illig onder welken naam en in welken vorm zij wordt
genoten en of zij bedongen is of niet, met uitzondering
slechts van .winstaaudcelen.
Onder mnaa,tschappelijk kapitaal wordt verstaan bij
commanditaire vennootschappen op ¼andeelen ‘het kapitaal
‘der voor het geheel aanspra.keljke vennooten, vermeer-
de id met het geplaatst aandeelen±kapitaal, bij coöperatieve
vereenigingen het bedrag der i’nieggelden, en overigens het geplaatst aandeelenkapitaal.
Personen aan wie tezamen één bedrag als salaris
wordt toegekend, worden, ‘tenzij ftit tegendeel blijkt, geacht
gelijkelijk •daarin te doelen.
Voor de toepassing van het eerste lid, letter 5, ivor
–
den onder bestuurders de ‘voor dit geheel aansprakelijke
vennooton eener commanditaire vennootschap op aandeelen niet begrepen.
Artikel 7.
Indien de vennootschap, vereeniging of maatschappij
tevens in Nederlandseh-Indiö, in Surinaime, ii Curaçao of
in liet buitenland aan een landsbelaating is onderworpen,
die in ceuige.n vorm, naar de wint wordt geheven, wordt
haar belastbare winst, alvorens het tarief van artikel 0
wordt toegepast, ve nh ndi’d met iweederdon van de sein,
welke tot deze belastbare winst in dezelfde verhouding
staat als het gedeelte van de winst, dat geacht kan worden
in Nederlandsoh-Indië, Suriname, Curaçao of het buiten-
land te zijn verkregen, tot de geheele winst.
………………………………………….
Ind.in een vennootschap, vereeniging of maatschap-
pij, in het bezit zijnde van aan’deeien, uitinakende ten min-
ste ccii vierde van het uitgegeven kapitaal ee ner andere ven-. nootsch ap, vereonigi ng of maatschappij, uitdeoli.ngen ‘heeft
genoten op haar aandeelen in zoodanige an’dere ven.noot-
schap, verceniging of maatschappij, wrordt. alvorens het
tarief van artikel 0 wordt tooege’past, ‘haar belastbare winst
verminderd of verder verminderd niet:
a. het volle bedrag ‘van dc genoten (lividen’den, indien de
andere vennootschap, vereeniging of maatsehaippij binnen
,ht Rijk ‘was gevestigd;
5. ‘tw’eederden van het bedrag van de genoten div’iden-
f10.000
17 Januari 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
49
den, indien de andere i’ennootsdliap, vereenig’ing of
maat-
scihappij niet binnen het Rijk was gevestigd en ter plaatse van haar vestiging onderworpen was aan een ianclsbe’las-
ting die’ ‘in een.igen vorm naar cle winst iverci geheven.
(4) Do vermindering naar het derde lid wordt niet ver-
leend, voor zoover de divideaclen reeds begrepen zijn in een
‘aftrek, verleend kracihte’ics ‘het eerste of het tweede lid.
Artikel 8.
Indien bij de toepassing van de artikelen 5 tot en niet 7
een negatief ‘bedrag wordt verkregen, wordt dit in miii-
dering gebracht van de’ overeenkomstig die artikelen be-
paalde som over de volgende vijf jaren, te ‘beginnen mot
‘het eerste van die jaren.
Artikel 9.
De wins’tbelasting bedraagt 10 ten ‘honderd van cle be-
l’astbare som.
Artikel 37.
De Wet op de Dividend- en Taiitièinebelaating 1917 ver-
valt, behalwe ten aanzien van iboekjaren, welke eindigen
vÔdr 31 December 1939.
Artikel 38.
De ‘bestuurders van een vennootschap, vereeniging
of maatschappij, als bedoeld ‘is iii artikel 1, zijn gehouden,
binnen drie niawiden na het in werking treden van deze ivet, aangifte te doen van het ‘zuivere vermogen van de
vennootschap, vereen i:giag of inaaitscihappij op het over-
gan’gstijclstip, alsmede van ‘liet bed lag van dc winst welke
01)
‘dat tijdstip in cle vennootschap, vereenigin’g of maat-
sOhappij aanwezig vas.
…………………………………………. …………………………………………. ………………………………………….
Waar in ‘dit artikel en in ‘de -volgende’ artikelen ge-
spreken wordt van .,ovcrgaiigstijdstip”, wordt daaronder
verstaan het tijdstip waarop het eerste boek- of kalender-
jaar, dat eindigt niet cl na 31 December 1939, is aange-
vangen.
Artikel 39.
Bij het vaststellen van ‘het zuivere vermogen van
‘de vennootsohap, vn’reen’iging of niaa:tse’happij
Oh
het over-
gangs’tijdstip worden cle ‘baten en lasten gesvaardeerd op cle
bedragen waarop zij voor de heffing van de w’instbelasting
worden gesteld.
De winst, welke op ‘het overgangstijdstip in de ven-
ii ootsohap, vereenigi lig of maatschappij aanwezig was,
wordt gesteld op het bedrag waaimede het overeenkomstig
hot vorige lid
helnalde
‘vermogen liet gestorte kapitaal
overtrof, verminderd niet liet bedrag der u’itdeelingon in
den zin van artikel 2 der Wet op de i)ividond- en Tan-
‘tiëmebelaaiting 1917, welke na het overgangstijdpork wor-
den gedaan over boekjarca, welke met of vSSr dat tijdstip
zijn geëindigd en met het bedrag van de over zoodanige
uitdeelingen verschuld’igde dividend- en tan’tièmehelasting.
Als gestort kapitaal wordt ‘beschouwd nog niet
terugbetaald kapitaal, dat als zoodanig bij voortgezette toe-
passiag van ‘artikel 6 der ‘Wet op cle Dividend- en Tan-
tiemebelasting 1917 ‘in aanmerking genomen zon zijn, in-‘dien de vennootschap, ‘vereeniging of maatschappij op het
ovengangstijdatip was geliqaideerd.
Het volgens het derde lid berekende bedrag wordt,
te•’r berekening van ‘het gestorte ‘kapitaal op het overgangs-
tijdstip, vermeerderd met de ‘bedragen, welke v66r dat tijd-
stip tot dekking van een geleden verlies op de aandeelen
zijn al-geschreven, vooi-
50e
–
ver zij overtreffen de som van
de ui’tdeelin-gen van wi.nt, gedaan na de afselirijiving docih
vOör 1 Fcibruari 1931 en ‘van de u’itdeelinge’n van winst
gedaan op of na 1 Februari 1931, waarvan heffing van
‘dividend- en taii’tiCmebelasti.ng .i’n,ge’volge het derde lid,
letter e, slot, van artikel 5 der Wet op de Dividend- en
Tan’bimehelasting 191.7 adhte’nwege is gebleven.
Indien bij de toepassing van dc vorige leden een overschot wordt verkregen, wordt dit slechts als winst
aanigemerlet tot het bedrag, waarmede liet de nog niet over
vroegere jaren ‘verrokencle aanspraak op aftrek die de
vennootschap, vereenigi iig of maatschappij bij voortgezette
toepasselijkheid van de Wet op de Dividend- en TantiCine-belasting 1917 zou iheibben kunnen ‘doen gelden krachtens
d’e artikelen 3 en 29 d’ier wet, overtreft.
Indien bij de toepassing van de eertc vier leden
een negatief bedrag wordt ‘verkregen, wordt dit voor de
heffing van cle wiiistbelasting in mindering gebracht van
de belastbarc som over de op het over’gangstijdsbi’i vol-
gende ‘drie jaren, te beginnen met het eerste van die jaren.
Artikel 40.
(1) Artikel 8 blijf-t buiten ‘toepassing, zoolang een nega-
tief bedrag als daar is bedoeld, kan worden gedekt uit de
op het o’vergangstijdstip in de vennootschap, vereeniging of maatschappij aanwezige winst, verminderd niet de uit-
‘dee1ingen -ten aanzien waarvan het volgende lid over vroe-
gere jaren -toepassing theef.t gevonden.
(2) IJitdeeiinjgen, ‘welke na het ovei
–
gangstijdstip worden
gedaan ton laste van de op het overgangstijdstip in de
vennootschap, vereeniging of maatschappij aanwezige
winst, worden gevoegd bij, en vervolgens gerekend tot,
d’e winst over het jaar waarin ‘de uitdeeling plaats’ vindt.
De Italiaansche havenpolitiek.
Aan de ,,Neue Zürcher Zeitung” van
24
November
1939, ontieenen wij het volgende:
In den huidigen oorlog is Italië neutraal gebleven,
liet wil van dezen toestand gebruik maken om zijn
welvaart te verhoogen. Italië kan dit bereiken met
twee hulpmiddelen.
Ten eerste door gebruik te maken van het indus-
trieele productie-apparaat. Hierin heeft het in de
laatste jaren veel kapitaal gestoken. liet gebrek aan
grondstoffen echter maakt liet onmogelijk hiervan ten
volle profijt te trekken.
In de tweede plaats door voordeel te trekken uit
zijn gunstige ligging en zijn middelen van verkeer.
Zoolang Italië en de omringende staten neutraal blij-
ven, kan het als doorvoerland fungeeren.
Hiervoor is het goed uitgerust met zijn uitstekende
havens, spoorwegen en voortreffelijke autosnelwegen.
Het feit, dat de Noordzeehavens en het binneuscheep-
vaartverkeer via den Rijn naar Zwitserland door den oorlogstoestand als concurrenten zijn uitgeschakeld,
vergroot het voordeel voor Italië in bijzondere mate.
De belangrijke havens, die voor den doorvoer in
aanmerking komen, zijn Genua en Triëst. De andere
Italiaansche havens hebben geen heteekenis voor liet
doorvoerverkeer. Venetië is meer een verzorgings-
haven voor de Noord-Italiaansche industrie. Napels is niet geschikt als deorveerbaven. Het legt zich toe
op het onderhouden van het verkeer niet de koloniën.
Het is echter niet uitgesloten, dat de andere havens,
zooals bijv. Fiume, hoe langer hoe meer in het Euro-
peesche vericeer betrokken zullen worden.
Onderstaande cijfers geven ons een iudrulc van de bedrijvigheid in de vier greote havens:
ln 1000 tons
Genua Venetië Triëst Napels
mv.
J
Uitv. mv.
J
Uitv.
mv.
1
Uitv.
mv.
1
Uitv.
1935 ……….. 6949 1141 3737 580 1859 692 2103 586
1936 ………….4965 1170 2886 723 1453 792 1855 655
1937 …………6047 1345 3466 717 2113 1041 2048 601
1938 ………….5903 1235 3321 650 2497 867 1970 469
1939 (7 inncl.) 4358 728 2125 452 1355 563 1349 352
In Genua is sinds het uitbreken van den oorlog
een sterke opleving te constateeren. De moeilijkheden
van de Noordzeehavens zijn deze havenplaats ten goede
gekomen. Volgens de ,,Stampa” kan men deze op-
leving grooteudeels toeschrijven aan het feit, dat
G’enua met lage havenkosten en vrachttarieven kan
werken, die eigenlijk onder het internationale niveau
liggen. Dit kan het doen, omdat de verzekeringspre-
mies voor reizen naar Italiaansche havens veel lager
zijn dan die voor reizen naar Noordzeehavens; vooral
is dit het geval met de premies voer de La Plata-
verschepingen van graan.
Ook is Genua in staat om het tekort aan seheeps-
ruimte, dat voor een deel de oorzaak is van de stij-
ging der vrachtprijzen, aan te vullen. Genua heeft
nl. de beschikking over een groot aantal schepen met
een totale tonnage van ongeveer 1 millioen. ton, die
gewoonlijk voor de wilde vaart bestemd zij ii. Verder
is Genua thans uiterst belaugri;jk als natuurlijke
haven voor Zwitserland, daar dit land niet meer ge-
bruik kan maken van de goedkoope Rijnvaart. Ten-
slotte is het de belangrijkste Italiaansche haven voor
50
ECONOMISCH-STATISTISCHEtBERICHTEN
1:7
Januari 1940
den kolenimport. Tengevolge van den oorlogstoestand
zal Italië waarschijnlijk gedwongen worden steeds
meer kolen uit Engeland te betrekken. Triëst heeft tot dusver door de politieke toestanden
in cle omringende landen een kwijnend bestaan geleid.
Belangrijke resultaten hebben de overeenkomsten om-
trent de tariefpolitiek met Duitschiand niet opgele-
verd. De blokkade van de Noordzeehavens door de
Geallierden heeft den toestand voor Triëst echter
ten goede gekeerd. Door zijn gunstige ligging t.o.v.
den Levant en Azië, zijn goede verbindingen met het
achterland en zijn uitstekende haveninrichting, kan
Triëst een belangrijke schakel worden in het Euro-
peesche doorvoerverkeer.
* *
*
Italië heeft met vele moeilijkheden te kampen om
een belangrijke plaats in het Europeesche verkeerswe-
zen te veroveren. Hiervan is het gebrek aan scheeps-
ruimte wel de belangrijkste. Weliswaar neemt Genua
hierin een uitzonderingspositie in, doch door de ster-
ke toeneming van de vraag, zal zijn reserve wel spoe-
dig uitgeput raken. Italië probeert aan dit tonnage-
tekort het hoofd te bieden door scheepvaartverdragen
met andere Middellandsche Zeelanden te sluiten om
zoodoende de beschikking te krijgen over de handels-
vloot van deze landen. Met Griekenland heeft het
reeds een handels- en scheepvaartverdrag gesloten.
In dit opzicht is het verder van belang, dat de Bal-
kan- en Zwarte Zeelanden buiten den oorlog blijven.
Een tweede moeilijkheid is de volgende: Zullen dc
Italiaansche spoorwegen wel berekend blijken voor
hun taak? De politiek van autarkie heeft geleid tot
een opleving in het binnenland, waardoor de spoor-
wegen op voile capaciteit hebben moeten werken.
Eet is niet met zekerheid te zeggen, of de aangren-
zende landen, die er belang hij hebben, goederenwa-
gens ter beschikking van Italië kunnen stellen, want
tot nog toe heeft de binnenscheepvaart, om. via den Rijn, het grootste gedeelte van dit, thans voor Italië
additioneele, goederenverkeer op zich genomen. Italië
is dus wel genoodzaakt zijn eigen varend en rollend materiaal uit te breiden. Het gevaar hieraan verbon-
den is, dat Italië de kans loopt om met een over-
schot van transportmateriaal te blijven zitten, wan-
neer de Noordzeehavens weer als concurrenten kun-
nen optreden.
De bedrijfsresultaten van de Amerikaansche In-
stalment Finance and Personal Loan in den laat-
sten tijd.
In ,,The Annalist” van 5 October 1939 worden
onder den titel ,,Recent trend of carnings of Instal-
ment Finance and Personal Loan Oompanies” de be-
drijfsresultaten ovei de laatste jaren van de zes groot-
ste financieringsi ri stellingen voor consumptief ere-
diet in de Vereenigde Staten door Winthrop W. Oase
aan een beschouwing onderworpen.
Over 1938 vertoonen de inkomsten van de 4 groot-
ste Instalment Finance Oompanies – die den afbe-
talingshandel financieren door het in disconto nemen
van afhetalingscontracten, de zoogenaainde ,,notes” –
en van de twee voornaamste Personal Loan Oompa-
nies – welke consumptieve credieten verstrekken
tegen duurzame gebruiksgoederen, die echter in de
macht van den dehiteur blijven, als ,,onderpand” –
een sterke daling t.o.v. het economisch veel gunstiger
jaar 1937. Van 51.272.000 Dollar in 1937 liepen de
ontvangsten dezer zes maatschappijen terug tot
39.399.000 Dollar in 1938.
Bij nadere beschouwing blijkt, dat de I.F.C. het
zwaarst geleden hebben onder dezen achteruitgang der
inkomsten; er werd in 1938 slechts 27.052.000 Dollar ontvangen tegen 37.785.000 in het voorafgaande jaar.
De Personal Loan Oompanies ontvingen ook minder,
doch uit de cijfers blijkt wel, dat het vrschil niet
zoo groot was: 13.487.000 Dollar in 1937 en 12.347.000
in 1938.
De eerste zes maanden van 1939 brachten voor de
P.L.C. een lichte verbetering met zich, voor de
I.F.C. een verdere daling van ontvangsten.
De ,,In.stalrnen.t Finnnce Compa.nies”.
Nu bestrijkt de afhetalingshandel bijna uitsluitend
het terrein van den verkoop van duurzame gebruiks-
goederen, zooals meubels, die voor ongeveer 80 pOt.
op afbetaling worden verkocht, ijskasten, voor bijna
70 pOt., juweelen, voor 40 pOt., automobielen, even-
eens voor ruim 40 pOt. enz. In de waarde van de
totale omzetten van den afbetalingshandel beloopt het
aandeel van de verkoopen van auto’s ongeveer 60 pOt.
– 2 milliard Dollar tegenover een totaal van 3.3 mii-
hard. Dit hooge percentage valt te verklaren uit het
feit, dat cle voornaamste Instalment Finance Oom-
panies zeer nauw verbonden zijn met de auto-indus-
trie, onder vier contrôle verschillende ervan staan.
Specialisatie in de financiering en stirnuleering van
den. afbetalingshandel in auto’s waren daarvan het
gevolg.
Zoo wordt in de cijfers van de bedrijfsresultaten
der I.F.O. zeer sterk de gang van zaken in de auto-
mobielindustrieën weerspiegeld, waaraan nog moet
worden toegevoegd, dat cle vraag naar duurzame ge-
bruiksgoederen, dus ook naar auto’s, snel toe- of af-
neemt naar gelang de economische toestand gunstiger
of ongunstiger wordt. Dit laatste komt ook tot uiting
in de gemiddelde bedragen, waarover wordt afbetaald, de zgn. ,,average note”.
In 1928, een gunstig jaar voor den verkoop van
auto’s, bedroeg het aantal nieuwe en tweedehandsche
wagens, die op afbetaling verkocht werden, 2.466.000.
Het deel van de koopsom, dat in termijnen voldaan
werd, bedroeg toen gemiddeld 485 Dollar. In vol-
gende jaren liep de verkoop achteruit en in 1933
namen de I.F.O. nog slechts 1.828.000 ,,notes” in
disconto. Het gemiddelde bedrag, waarover afbetaald
werd, bedroeg in dat jaar 343 Dollar. Daarna ging
het weer beter en in 1937 werden er 4.200.000 auto’s
op afbetaling verkocht en steeg de ,,average note” tot
410 Dollar.
Sedert 1934 viel echter ook een ander verschijnsel
te constateeren; de tijdsduur, waarover de afbetalin-gen plaats vonden, werd voor een toenemend aantal
contracten langer dan 12 maanden. In 1934 werd
slechts bij 38 pOt. van alle verkoopen op afbetaling van nieuwe auto’s bedongen, dat de termijnhetaling
zich zou uitstrekken over een periode langer dan 12
maanden. In 1937 was dat cijfer echter 78 pOt. ge-
worden. Pogingen om door krachtige bepalingen
in de contracten dit percentage te verkleinen, had-
den in zooverre succes, dat in 1938 een vermindering
van het aantal der contracten, dat voor langer dan
12 maanden gesloten was, intrad tot 72 pOt.
liet wel en wee der Instalment Finance Compa-
nies hangt in hooge mate af van de vraag naar auto’s. Op dezen belangrijken factor kunnen zij vrijwel geen
invloed uitoefenen.
01)
het percentage verkoopen, dat
op afbetaling geschiedt, kunen zij ongetwijfeld meer invloed hebben, doch zij zijn er nog niet in geslaagd
dit belangrijk boven de 60 pOt. op te voeren.
.Naast de financiering van de verkoopen van auto’s
is een tweede bron van inkomsten voor de I.F.O., de
financiering van cle aankoopen der automobielhande-
laren. Deze is eveneens sterk afhankelijk van de al-geneene vraag naar auto’s.
Naast de reeds genoemde mogelijkheid, om door
stimuleering van den verkoop op afbetaling, de ont-
vangsten der I.F.O. te doen stijgen, is er nog een
tweede factor, welke van invloed is op de grootte der
inkomsten en die tot op zekere hoogte ook door haar
heheerscht wordt, te weten de voorwaarden, die de
financieringsmaatschappij in de afbetalingscontrac-
ten stelt. De recente verscherping van de voorwaar-
den heeft inderdaad een invloed ten goede op de ver-
hooging der inkomsten, doch men mag nooit verge-
17 Januari 1940
‘ECONOMISCH!STATISTISCHE BERICHTEN
51
ten, dat diezelfde verscherping het aantal contrac-
ten in omgekeerde richting beïnvloedt.
Aan den anderen kant staat het stijgen van de
rente op de geidmarkt, waar cle I.F.C., tot liet vier-
en vjfvoudige van haar eigen kapitaal, de voor haar
bedrijf benoodigde middelen opnemen. Dit heeft tot
gevolg, dat zij zelf gedwori gen zijn een lioogere rente
in rekening te brengen, waardoor de ontvangsten
weer dreigen te dalen.
Eenige gunstige perspectieven voor de I.F.C. schui-
len nog in haar werkzaamheid als agent van ver-
zekeringsmaatschappijen, vooral nu in den afgeioo-
pen tijd de vraag naar nieuwe auto’s meer is toegeno-
men en deze diensten betrekkelijk goed beloond
worden.
De algemeene vooruitzichten voor de I.F.C. zijn
echter zoodanig, dat voor de naaste toekomst waar-
schijnlijk nog op een lichte daling der ontvangsten
moet worden gerekend.
De Personal Loan Compar&ies.
De resultaten van de Personal Loan Companies
vertoonen een veel stabieler beeld, dan hij de Instal-
ment Finance Companies het geval is. De P.L.C.
verdienen aan een verstrekt crediet in den regel meer
dan de I.F.C. Dit vindt
zijn
oorzaak in het grootere risico, dat de P.L.C. loopen door de omstandigheid,
dat het ,,on.derpand” in den regel niet samenvalt met
het met behulp van het verstrekte crediet gekochte
goed, waardoor de waarde bij eventueelen wederver-
koop kan tegenvallen.
De prijs, die voor het verstrekte consumptieve cre-
diet gevraagd mag worden, is in de meeste staten
gebonden aan maximurngrenzen, die van 23-5
pCt. per maand varieeren, doch de onderlinge con-
currentie maakt, dat een dergelijke prijs veelal niet
bedongen kan worden.
Voor de Personal Loan Companies bestaan nog
tal van kansen om het terrein der consumptieve af-
hetalingscredieten belangrijk uit te breiden, doch zij
hebben een steeds sterker wordende concurrentie van
banken en andere instellingen, welke zich ook met
dezen tak van credietgeving gaan bezighouden, te
duchten, waardoor te groote winstverwachtingen weer
getemperd worden.
Toenemende Nederlandsche activiteit op Nieuw-
Guinea.
In de ,,Far Eastern Survey” van 8 Nov. 1939 komt
een beschouwing over bovenstaand onderwerp voor.
Wij ontleenen daaraan liet volgende.
De eerste permanente nederzetting van Hollanders
øp Nieuw-Guinea werd pas in 1898 gesticht. Eerst in
1907 werd niet de exploratie en de openlegging van
dit eiland aangevangen. Een Duitsche Maatschappi.j
begon, nog v66r het uitbreken van den’oorlog 1914-
1918, met de ontginning van de aanwezige rijkdom-
men. In de nabijheid van de Geelvinck-Baai verkreeg
zij een hout-concessie. Econoniisch mislukte zij ech-
ter, tengevolge van de hooge kosten.
In 1932 werd haar concessie door de Japansehe
,,South Sea Development Co.” overgenomen. Deze
ging voort met de boschexploitatie en de verzame-
ling van damar;verder ving zij aan niet de aaiiplan-
ting van katoen, waarvoor reeds spoedig 1000 Japan-
sche koelies gebruikt werden. T-let ongunstige kliniaat
deed deze proefneming met den katoenverhouw ech-
ter mislukken.
De Japan.sche activiteit op Nieuw-Guinea deed de
Nederlandêrs ontwaken en stimuleerde heel sterk cle belangstelling in het zoo lang verwaarloosde gebied.
In de laatste vijf jaren is het aantal regeerings-
ambtenaren – in den. ruimsten zin des woords – op
Nieuw-Guinea verviervoudigd. Exploratie-patrouilles
worden meermalen, uitgezonden. De regeering heeft
bodem-, agrarische en boschdeskundigen benoemd, die
op deze gebieden onderzoekingen uitvoeren en aan
particuliere ondernemers adviezen geven. Op regee-
ringsplantages zijn experimenten uitgevoerd in de
cultuur van rubber, kapok, koffie en katoen. Het
experiment met rubber heeft tot zeer bevredigende
resultaten geleid: op een der grootste regeerings-
rubberplantages te Ranski werken ongeveer 1200 Pa-
poea’s en 250 Javanen.
Ook van particuliere zijde heef t men intussohen
niet stilgezeten. De Nederlandsche Nieuw-Guinea
Petroleum Maatschappij, een Engelsch-Hollandsch-
Amerikaansch concern heeft een concessie van onge-
veer 10 millioen hectaren hij de Humboldt-Baai. Dit
gebied is reeds bijna geheel uit de lucht gefotogra-
feerd, einde 1938 was aan de exploratie ervan onge-
veer 10 millioen Gulden besteed. In dat jaar werkten
er 150 Europeanen, 4100 Aziaten en ongeveer 1000
Papoea’s.
Ook de Nieuw-Guinea Mijnbouw Maatschappij
heeft in liet Zuiden, op haar concessie aa de Loreuz-
Rivier, reeds veel gedaan aan exploratie en ontgin-
ning. De exploitatie der aanwezige rijkdommen door
deze Maatschappij wordt echter ernstig belemmerd
door een gebrek aan arbeiders, daar de Papoea’s phy-siek niet geschikt
zijn
voor dit soort werk.
Op het gebied van den landbouw is de N.V. Neder-
landsche Maatschappij voor Nieuw-Guinea de belang-
rijkste particuliere onderneming
1).
Zij heeft optie
gekregen op de bovenvermelde Ranski-rubberplantage
van de regeering.
In Mei 1939 heeft de wetenschappelijke Archbold-
expeditie naar het Centraal-gebergte haar werk vol-
tooid. Zij werd vanuit Anierika gefinancierd en
werkte nauw samen met de Nederlandsch-Indische Overheid. De resultaten van haar werk vormen een
belangrijke bijdrage in de openlegging van het tot
dusver onbekende binnenland.
Tenslotte zij vermeld, dat de kolonisatie van Euro-
peanen en Indo-Europeanen op Nieuw-Guinea mis-
lukt is. De uitgezondenen waren veelal niet geschikt
voor kolonist en konden niet tegen het klimaat. Wel-
licht zal het tekort aan arbeiders in de toekomst van-
uit Java worden aangevuld.
1)
Zie: M. F. J. Cool: ,,Nederla.nd Ontwaakt”, E.-S.B.
8 Juni
1938, ‘blz. 429.
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
6-I3Jan.
Sedert
Overeenk.
6-13 Jan.
Sedert
Overeenk.
1940
1940
1Jan. 1940
tijdvak 1939
1940
1Jan. 1240
tijdvak 1939
Tarwe
……….
4.500
9.450
16.137
–
10.985
1.200
20.435
17.337
–
–
3.765
–
–
–
–
3.765
–
–
450
–
–
–
–
450
35.1 00
39.900 20.594
–
7.164 8.844
47.064 29.438
Rogge
………………….
Boekweit
……………….
Gerst
……. …. …
4.300
13.300 5.428
.
–
–
–
13.300
5.428
Maïs …………
…….
Haver
…………..
–
–
1.305
–
–
860
–
2.165
Lijnzaad
..
………..
– .
3.990
–
3.000
12.441
3.000
16.431
Lijnkoek
………….
–
8.269
4.232
–
–
._
8.269
4.232
– –
1.977
–
–
172
–
,
2.149
Tarwemeel
……
…….
Andere meelsoorten
–
–
405
–
–
45
–
450
52
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Januari 1940
–
ONTVANGEN BOEKEN.
Grondbeginselen der economie, voornamelijk ten dien-
ste van hogere burgerscholen, lycea en handels-
scholen
door Mr. Dr.
H. W. 0.
Bordewijk, be-
werkt door Dr.
J. H.
Bast. (Groningen-Batavia
1939; J. B. Wolters’ Uitg. Mij.
N.V.
Prijs irigen.
f
3.10; geb.
f
3.50).
Science and social change,
verzameld door Jesse
E.
Thorn ton. (Washington 1939; The Brookings In-
stitution. Prijs $ 3.-).
Bedrijfseconomische opstellen.
Aangeboden aan Prof.
Th. Limperg Jr. door den Amsterdamscheu kring
van economen ter gelegenheid van
zijn
60en ver-
jaardag, 21 December 1939. (Groningen-Bata-
via 1939;
P.
Noordhoff N.V. Prijs ingen.
f
4.90;
geb.
f
5.90).
MAANDCIJFERS.
Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche en Nederlandsch.Indische Grootbanken.
(In millioenenu1densij
::
1ed.-Inc1.
Totaal
31 Oct.I30Nov.
31 Oct.I30Nov.13I Oct.130Nov.
.&otiva:
122
84
91
80 213
164
Nederl. en Ned.-Indisch
170
218
72
77
242 295
292
302
163
157
455
459
Ander overheidspapier
24
21 10
10 34
31
28 56 55 87 83
Kas, kassiers en
dag-
Wissels ……………31
Bankiers in binnen- en
73 47
50
121
123
Prolongaties en
voor
geldieeningen
……..
schatkistpapier ……..
schotten op effecten
.00
100
79 75
179 175
229 222
192
190 421
412
buitenland ………..74
265 272
166 165
431 437
Effecten en Syndicaten
48
43 36 35
84
78
Deeln. (incl.voorschott.)
12 12
30
31
42
43
Debiteuren
…………
325
327
232
231
557
558
Gebouwen …………
.16
16
14
14
30
30
Diverse rekeningen
(mci.
overl. posten)
– –
–
1
–
1
Belegde bestemmings-
2
–
–
2
2
Effecten leendepot
.6
16
–
–
16
16
880 885
601
593
1481
1478
Passiva:
540 544 362
355
902
899
reserve
………….2
Wissels
–
eigen accept.
11 11
10
12
21
23
3
3
1
–
4
3
Crediteuren …………
14 14
11
12
25
26
Deposito’s op termijn..
41
42 96 94
137
136
Diverse rekeningen
. .
14
15
17
17 31
32
Bestemmingsreserve ..
2
2
–
–
2
2
Effecten leendepot ….
17
16
–
–
17
16
628 633 486 478
1114
1111
Werkzaam kapitaal
252
252
115
115
367 367
Aandeelenkapitaal
170
170
87 87
257 257
Reserve …………..
82
82 28
28
110 110
/
..
252
1
252
115 115
367 367
EMISSIES
IN
DECEMBER 1939. Staatsleeningen
………………… f
240.000.000
zijnde:
Nederland
Obligatiën:
Staa.tsleeuing 1940
f
240.000.000 4% 40-j.
b1. ‘)
a
100% ……..
f
249.00G.000
Scheepvaartmaatschappijen ……….,,
416.000
zijnde:
Nederland Aandeelen:
N.V. Stoomboot Mantsohap-
pij ,,EEillegersberg”
f260.000 aand.
2)
hlGO%
f
416.000
Totaal ….
f
240.416.000
Van de totale lecuing, •groot
f
300.000.000, is reeds
geplaatst, i.ngevolge (le Belegginigswnt,
f
60.000.000. Bij de
opeirbare inschrijvIng werd slechts fiOO.000.000 geplaatst.
Voorkeursreoht voor aandeelhouders in de verhou-
ding 1 : 1.
Emissies in 1939.
(In Guldens)
Nieuw kapitaal :
Conversie:
Obligatiën
Aandeelen
Totaal
Jan……101.981.175,-
3.100.000,-
105.081.175,-
70.650.000,-
Febr
153.800,-
8.750.000,-
8.903.800,-
1.174.200,-
Maart
8.220.350,-
–
8.220.350,-
1.131.400,-
April
–
–
–
–
Mei
1.075.000,-
1.732.605,-
2.807.605,-
–
Juni…..24.725.000,-
–
24.725.000,-
–
Juli
5.850.000,-
2.062.500,-
7.912.500,-
–
Aug
–
–
–
–
Sept
–
–
–
–
Oct
–
4.000.000,-
4.000.000,-
–
Nov.
–
–
–
–
Dec.. … 240.000.000,-
416.000,- 240.416.000,-
–
382.005.325,-
20.061.105,-
402.066.430,-
72.955.600,-
STATISTIEKEN.
Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (9-16 Jan. 1940).
A r t
i
k e
–
Vreemde
Prijs in
llndex-
munt
Guldens
cijfer
Gerst…………………………
–
Maïs,
termijn
………………….
–
.
Maïs,
La
Plata ………………….
–
.
Rogge
………………………….
..
–
.
Tarwe
termijn
………………..
–
_*
–
Tarwe,
Roemeenache
…
………
–
–
Rijst
…..
……….
…. ………..
sh. 713
2,70
41,3
Boter
…………………………..
Kaas
……………………………
t 0,8u’)
0,82 39,8
i
Eieren
…………..
……………
–
–
23,75
4,25
52,1
530
10
–
..
..
74,30
78,5
–
..
..
..
76,
–
89,1
sh.
51-
..
..
..
1,85
62,5
Bacon
…………………………
sh. 1251-
..
46,34
69,6
C
Geal.
runderen
…………………..
–
14,-
40,6
Geel,
varkens
……………………
o
Bevr.
Arg.
rundvleeach
………….
–
0,17
34,6
Cacao
…………
………………..
w
Koffie,
Robusta
:……………………..
0
Koffie,
Sup.
Santos
……………
–
.
0,18
30,4
–
..
_*)
–
>
Suiker
…………………………..
Thee
……………. ……. ………
.-
0,6175 81,5
‘
Jute
……………………
£
47.-t-
2
)
348,98 81,6
n,
$cts 11,31
0,212
45,0
penc.8,44
0,261
72,6
..
………..
‘
Auatr.
Wol,
Croasbr.
Col.
Carded
0
Katoe
MId. Upland ………….
Katoen,
Sup,
Fine Oomra
……….
Austr.
Wol,
Merino
…………….
Jap. Zijde
–
–
………………………..
Rubber
.
…………….
………..
4,262)
….*)
$
.nc. 11,75
pe
8,01
0,36 62,5 54,3
Grenenbout
… …………………
.£25.2/6
186,30
81,0
*)
–
Z
O
Koehuiden
….
. ………………..
–
20,-
‘J)
49,9
vurenhout
………………………-
Copra
…………………………
–
12,-
39,2
Grondnoten
……………………
£15.51-
.
..
113,61
45,4
Lijozaad
……..
………………..
.
.-
Goud
… ………………………..
.
sh. 1681-
62,60
121,7
Koper
…..
…………………….
-)
–
–
0Lood
……..
……………………
_*)
–
–
£
242.1716
1809,40
62,3
sh.
1
081-
4
)
39,85 94,6
0
Tin
…………………………….
sh. 149/-
4
)
..
..
55,-
139,2
01
Gieterij-ijzer
……………………..
?Zink
…………………………..
_s)
–
..
penc. 2114
0,68
52,3
IJzer,
Cleveland
…………………
–
14,50
132,8
$
1,02
1,92
62,2
Sets 5,75
0,1079 37,3
Zilver
………………………….
–
605
54,1
t
Steenkolen
…………………………
Petroleum
………………………..
>
Benzine
………………………..
–
5,65 50,8
.
Kalkaalpeter
…………………….
–
13,35
73,4
.
Zwaveiz.
ammoniak
……………..
Cemen’.
…
……………………..
Steenen,
binnenmuur
…………..
.-.
9,50
72,6
o
Steenen,
buitenmuur
…………..
.-
12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering van 28 December.
Noteering van September. Noteering van 8 Januari.
t) In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels.
prijzen.)
17 Januari 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
53
BANKDISCONTO’S.
Ned (Disc.Wissels.
3
28Aug.’39
Lissabon
…. 4
11Aug.’37
Bk
Bel.Binn.Eff.
34
28Aug.’39
Londen ……
2
26 Oct.’39
Vrsch.inR.C.
34
28Aug.’39
Madrid ……
5 15
Juli’35
Athene
……….
6
4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia
……..
3
14Jan.’37
Oslo ……..
44 21 Sept.’39
Belgrado ……..
5
1 Febr.’35
Parijs
……
2
3 Jan.’39
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag
……
3,
1Jan.’36
Boekarest
……
34
5Mei’38
Pretoria
…. 34
15Mei’33
Brussel
……..
24
1
)6
Juli’39
Rome ……..
44
18Mei’36
Boedapest
……
4
28Aug.’35
Stockholm
.. 3
14Dec.’39
Calcutta ……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11 Mrt.’38
Dantzig
……..
4
2Jan.’37
Warschau….
44 18Dec.’37
Helsingfors ……
4
3Dec.’34
Zwits. Nat.
Bk. 14
25Nov.’36
Kopenhagen …. 54
9
Oct.’39
1
)1
1
12% bankwissels t. z. verk. Belgische prod. in het buitenland
OPEN MARKT.
193911940
—
1939
1938 1939
13
8113
2j6
2713Ô
9114
10115
14119
Jan. Jan. Jan.
Dec.
Jan.
Jan.
Aug.
4msterdam
F’artic. disc.
2
1
7
1s-2
1
I8
211
4
2j4
11
4
114
111
‘rolong.
2
3
14
2
3
14
2
3
14
2
1
1-
3
/ j2
1
12
3/
4
londen
Daggeld.
. .
‘(g
1)
3/_ 11/4 4)
3
14-1
5
14
3
(42
1
)5
1
(i-I
11.4
11.311
Partic. disc.
11/9_3/62)
1
/s-li
1
1
7
1312-
1
14
11618
1132116
1
116315
8cri(fn
Daggeld…
–
3)
171’52
1
/45
2-
7
18
6)
211-112
7)
2
1
12-3
231
4
-31/
5
211
4
_515
taande1d
2/-
3
1
8)
2’/-1/
5)
21/41/
5
6)
21/
4
_ij
S
7)
231
4
-3
2314-3
231-51
Part, disc.
2112 3)
2
1
/25)
2
1
/,-5/
6)
251
8
7)
271s 271s
234
Warenw…
4.
1
123)
41
1
,5)
4-12
6)
4-112
7)
4_h/
2
4 ’12
4_
1
/2
r’Jew York
Daggeld
1)
1 1
1
1 1 1
1
Partic.disc.
’12
1
12
1
12
‘Ii
1
/2
/2
5
/2
Koers van 12Jan. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
6 Jan.l) 12Jan.
4)
216 Jan.
5)
6112 Jan.
6)
30 Dec.15 Jan.
7)
27129 Dec.
WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel Batavla
York
)
*)
e
)
*)
4)
1)
9 Jan. 1940
1.87%
7.41%
75.25
4.20%
31.52
100%
10
,,
1940
1.87%
7.41%
75.20
4.20%
31.52
100%
11
,,
1940
1.87%
7.40%
75.20 4.20 31.52
100%
12
,,
1940
1.87%
7.40%
75.20
4.20
31.54
100
13
,,
1940
1.87
7.41
75-
4.20
31.50
100%
15
,,
1940
1.87% 7.45
75.30
4.22%
31.57
100H
Laagste d.w’)
1.86%
7.3934
74.90
4.18%
31.40
100
Lloogsted.w’)
1.88 7.46
75.50
4.23
31.624
101
kluntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
serland
zwit
f
Praa
Boeka-
M1kan
1
Madrid
9 Jan. 1940
42.11
–
–
–
–
10
1940
42.07
–
–
– –
11
,,
1940
42.04
– – –
–
12
1940
42.02%
–
–
–
–
13
1940
41.94
–
–
– –
15
1940
42.10
–
–
–
–
Laagste d.w’)
418734
–
–
9.52%
–
Hoogste d.wl)
42,20
– –
9.60
–
Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
–
13.094
48.52
Dat a
Stock- Kopen-
°
•
1/el-
‘
Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
lor!’)
Aires’)
freal’)
9 Jan. 1940
44.75
36.25 42.65
–
42%
165%
10
,,
1940
44.724 36.25
42.65
–
42%
165%
11
,,
1940
44.674 36.224
42.60
–
4214
165%
12
,,
1940
44.674 36.224
42.60
–
42%
165%
13
,,
1940
44.574 36.15
42.524
–
42%
165
15
,,
1940
44.724 36.274
42.70
–
43 166
Laagste d.w
1
)
44.40
36.024 42.424
321
41%
164
Hoogste d.wi)
44 80
36
324
42.774
3.40
43%
167
Muntpariteit
166.671
.
66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
4)
Noteering te Amsterdam.
*4)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t iste of Zde No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal siet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a
Londen
($ per £)
Parijs
($ p. 100 fr.)
Berlijn
($ p. 100 Mk.)
Amster,lam
($ p. 100 gid.)
9 Jan.
1940
3,96%
2,24%
40,20
53,30
10
,,
1940
3,95% 2,24% 40,20
53,34
11
,,
1940
3,95%
2,24%
40,20
53,38
12
,,
1940
3,96%
2,24%
40,20
53,50
13
1940
3,97%
2,25%
40,20
53,54
15
1940
3,97%
2,25%
40,20
53,28′
16 Jan.
1939
4.67′,
2,64
40,15
54,354
Huntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
403/„
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en Noteerings- 23Dec.
1
30
Dec.
1
116
Jan.
1940
1
6Jan.
Landen
eenheden
1939 1
1939
1LaagstelHoogstel
1940
Alexanclrië.. L’iast. p.
97%
%
97
97% 97% 97%
Athene …. Dr.
p. £
535 535 535 535 535
Bangkok…. Sh.p.tical 22.15 22.15 22.15 22.18 22.18
Budapest .. Pen. p. £ 22% 22 22 22 22
BuenosAires’ p. pesop.0 17.75 17.75 17,50 18.- 17.75
Calcutta…. Sh. p. rup. – ._ –
– – –
Hongkong
..
5h.
p.
$
1/3 112
31
1
32
112% 1
1
3% 112%
Istanbul …. Piast.p.
510
510
510
510
510
Kobe …….5h. p. yen 112% 1j2% 11231 1/2% 112%
Lissabon…. Escu. p. £ 108
108 107% 108
108
Montevideo . d.perC 21%
22
21
23% 22%
Montreal .. $ per £
4.45
4.45
4.43
4.47 4.45
Rio d. Janeiro d. per Mii.
33133
3 5i3235132 311/64 3111
Shanghai .. d. p. $
4% 4%
4%
5%
4%
Singapore .. Sh. p. $ 2
1
1
4% 214% 214
2/4% 214%
Valparaiso
2
). $per
110
110
110
110
110
Warschau .. Zl. P. £
‘)Offic. not. 15 laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
1)90
dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’) N.York2)
A’daml) Londen
4
)
9 Jan. 1940.. 21% 34%
9 Jan. 1940.. 2070 168/_
10 ,,
1940.. 22
34% 10 ,, 1940.. 2065 1681_
11 ,,
1940.. 22%
34% 11 ,,
1940.. 2065 1681_
12 ,, 1940.. 22%
34% 12 ,, 1940.. 2065 1681_
13 ,, 1940.. 22%
–
13 ,, 1940., 2065 1681_
15 ,,
1940.. 21%
34% 15 ,,
1940.. 2065 168/_
16 Jan. 1939.. 20% 42% 16 Jan. 1939.. 2075 148184
23 Aug. 1939.. 20% 137y
4
23 Aug. 1939,, 2110 1 148
1
64
1) In pence p. oz. stand.
3)
Foreign silver in $c. p. oz. line.
3
) In guldens
per Kg. 100011000.
4)
In sh. p. oz. line.
STAND_VAN_’s_RIJKS_KAS.
Vorderingen
1 30Dec. 1939 1 6Jan. 1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij de Ne
derlandsche Bank ………………….-
/ 15.072.032,38
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten / ..
1.159.351,70
19.245,32
Voorschotten op ultinio November1939
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uitte
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem. fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
–
–
Voorschotten aan Ned.-Indië ……….72.637.227,36 • 79.148.854,19
Idem aan Suriname ……………… …11.682.956,33
11.737.248,88
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buiteni.
87.556.379,44 ,, 88.512.092,38
DaggeIdleeningen tegen onderpand
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen • 56.023.644,27
68.198.190,88
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)..
–
–
Vord. op andere Staatsbedrijven 1)…. ,, 24.639.876,73 ,. 27.160.208,98
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt
/’ 6.631.239,41
–
Voorschot door de Ned. Bank in
rekening-courant verstrekt
–
–
Schatkistbiljetten in omloop ………..,, 99.214.000,- / 79.189.000,-
Schatkistpromessen in omloop …….,, 402.800.000,
22
) ,,379.800.000,- 3)
Daggeldieeningen ………………..
.,,-10000.000,-
,. 10.000.000,-
Zilverbons in Omloop ……………..,,’ 1.066.204,50
,,
1.066.179,50
Schuld op ultimo November 1939 a/d.
gem.weg.a.h.uit te keerenhoofds.d.
pers. bel., aand. t. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc.
op
die
bel, en op de vermogensbelasting.. .
1
10.190.414,68
10.190.414,68
Schuld aan Curaçao’) …………….,, ,,,j,,666.689,09
1.627.185,49
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’) ,, 39.637.169,20 ,, 22.657.645,61
Id. a. h. Staadsbedr. der P. T. en T.’)
184 566.425,63
187.792.945,42
Id. aan andere Staatsbedrijven 1) …….20.000.000,-
20.000.000,-
Id. aan diverse instellingen’) …….. 302.780.838,48 ,. 125.695.915,74
1) In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
2)
Rechtstreeks bij de Nederland-
sche Bank geplaatst / 76.000.000,-.
3)
Idem / 5.000.000-.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
Vorderingen:
1)
/
1.064.000
Saldo Javasche Bank
………………-
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
/
209.000
.
,,
186.000
Saldo Indisch Muntfonds
…………
3.823.000
Verplichtingen:
Voorschot
‘s
Rijks kas e.a. Rijksinstell
79.149.000
•
82.984.000
Voorschot van de Javasche Bank
637.000
–
Schatkistpromessen in omloop…. …
..3.823.000
,,
36.000.000
36.000.000
Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
,,
9.353.000
,,
9.353.000
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
.
–
–
Idem aan de Ned.-Ind Postspaarbank.,
196.000
•
196.000
Belegde kasmiddelen Zeltbesturen
1.030.000
,,
1.030.000
1)
Betaalmiddelen in de Landskassen
/
34.424.000,-.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten In duizenden guldens.
Data
Metaal
Circa-
Voor-
schotten
Dis-
Diverse
reke-
Diverse
reke-
latie
aan de
contos
ningenl ningen’
kolonie
1
November 1939
9.821
8.358
168
110
2.005
141
1
October
1939
9.828 7.952
327
113
1.817
127
1
Septemb. 1939
9.826
7.777 280
116
1.739
127
1Augustus 1939
9.829
7.815
176
118
1.789
141
1
November 1938
8.786 8.222
325 108
1.451
133
.,uiip, uer activa. ; oiuiep. oer passiva.
54
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17
Januari
1940
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 15 Januari 1940.
Activa.
Binnenl.Wis-(Hfdbk.
f
6.932.859,88
sels,1’rom., Bijbnk.
,,
275.916,90
enz.inaisc.ag
.scn._,,
f
9.443.374,88
Papier o. h. Buiten!.
f
1.575.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.
–
Beleeningen
)Hfdbk.
f
208.094.048,991)
mcl. vrsch.,Bijbnk
,,
5.381.443,45
in rek..crt.tAgsch.
op onderp.J
,,
40.981.412,87
f
254.456.905,31
Op Effecten euz.
..
f
250.079.544,471)
Op Goederen en Ceel.
,,
4.377.360,84
254.456.905,311)
Voorschotten a. h. Rijk
…………..
,,
1.456.194,27
Munt, Goud ……
f
105.307.605,-
Muntmat., Goud..
,,
908.241.359,69
fl.Ol
3
.
548
.
964,69
Munt, Zilver, enz.
,,
11.449.767,53
Muntmat., Zilver..
,,
1.024.998.732,22
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………………
,,
43.797.934,90
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,
29.717.339,52
Staatd. Nederi. (Wetv. 27/5J’32, S. No. 221)
,,
7.629.955,16
Paesiva
–
f
1.377.655.436,26
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-.
Reservefonds ……………………
,,
4.277.243,54
Bijzondere reserve
………………
,,
7.756.940,37
Pensioenfonds
………………….
,,
11.934.692,53
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
1.099.866.405,-
Bankassignatiën in omloop
……….
,,
57.824,32
Rek.-Cour.
J
Het Rijk
f
–
saldo’s:
‘k
Anderen
,,
226.934.805,_
226.934.805,
Diverse rekeningen ………………
,,
6.827.525,50
f
1.377.655.436,26
Beschikbaar metaalsaldo
…………
f
494.275.646,88
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.235.689.115,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht
………………..
,,
–
t)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart
1933,
Staatsbiad No. 99)………..
f
60.612.475,-
Voornaamste posten in duiizenden guldens.
–
Goud
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
i
Circulatie
Iopeischb.I
Metaal-
J
kings
Munt
1
Muntmat.j
1
sclzuldenl
saldo
1
perc.
15 Jan. ’40I105308I
90.241I1.099.866l226.992
494.276
1
77
8
,,
’40
11
05308
908.240l.1l6.9l6I195.130
1
499.4261
78
21Aug.’39
10595811.023.46711.01
1.58240l.626
590.049_79.9
1
Totaal
Schatkist-
1
Belee-
1
Papier
Diverse
Data
1
bedrag
_
1
promessen
ningen
op
het
reke-
Idisconto
slrechtstreeks
_
_buitenl.
ningen
1
)
15 Jan. 1940
9.443
1
–
1
254.457
1
1.575
29.717
8
,,
1940
9.225
–
243.243
1
1.575
28.373
21 Aug.1939
21.297
–
j
214.812
1.575 11.581
‘)
unuer ae
activa.
JAVASCHE BANK.
Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden
saldo
13 Jan.’40
2
)
148.670
202.300
89.680
31.878
6
,,
’40
2
)
149.470
201.790 85.900
34.394
9 Dec.’39
2
) ‘128.676
1
17.677
200.077
89.646 30.464
2
,,
1393)
128.676 17.594
194.880
89.879
32.367
19Aug.’39
128.676
19.235
198.914 72.384 39.392
Data
Wissels,
buiten
Dis-
Belee-
Diverse
reke-
Dek-
klngs-
N..-Jnd.
conto’s
ningen
ningen’)
percen-
betaalb.
tage
13 Jan. ’40’)
15.160
85.’070
57.570
51
6
,,
’40
2
)
15.270
86.140 50.740
52
9 Dec.
‘398)
15.903
15.458156.837
55.050
51
2
,,
‘393) 15.732 15.035
56.498 53.612
51
19Aug. 1939
9.300 13.890
48.920
51.942
55
1)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.
3)
De
cijfers
van
de
weekbalansen
op 4 en II Nov. hebben wij
nog niet ontvangen.
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilj.
1
Bankbilj.
I
OtherSecurities
Disc.and
Securities
Data
Metaal
in
in Bankingl
circulatie
1
Departm.
1
Advances
10 Jan. 1940
1
1.146
1
536.132
1
44.087
1
6.305
25.352
3
,,
1940
1.128
547.4271
32.793
4.557
t
25.058
23Aug.1939
_
247
.
263
1
5
08.0
64
1
38.353
1
5.711
_
24.334
1
Gov.
Public
1
OtherDeposits
1
1
1
Dek-
1
Bankers
1
__
Other
Data
1
Sec.
1
Depos.
Reservel
JIJ Jan.’40
127.356
27.853 115.719
42.500 45.013
24,1
3
,,
’40
153.136
17.193
128.637
52.694
3 3.70
16,9
23 Aug.’39 1 99666
22.371
92.132
36.229 39.199 26,0 t)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
BANK VAN
FRANKRIJK.
Te goed
Wis-
Waarv.
Belee-
Renteloos
Data
Goud
Zilver
in het
se
op het
ningen
voorschot
buitenl.
buiteni.
a. d. Staat
4 Jan.’40
891
41
71
3.945
30.473
28 Dec.’39
97.267
902
43
~
12.803
13.381
69
3.656
30.473
17Aug.’39
97.266
663
14
9.617
705
3.825 30.577
Bons v. d.
Rekg.Courant
Data
zelfst.
amort. k.
Circulatie
Staat
ZeIjst.
Parti
–
a
culieren
4 Jan.’401
5.455 4.203 152.969
145
1.766
12.949
28 Dec.’39 1
5.455 4.409 151.322
82
1.833 14.751 17 Aug.’391
5.466
1
3.051
123.135
3.013
2.104
20.538
1)
Sluitpost activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Goud
Andere wis-
Data
en
Rentebank-
sels,chèques
Belee-
deviezen scheine
en schat-
ningen
kistpapier
7 Jan. 1940..
t
77,3
147,4
11.219,8 27,0
30 Dec.
1939..
1
77,5
115,4
11.392,2
30,0
3Aug.1939.
.
77,0
27,2
8.140,0
–
22,2
Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Activa
latie
Crt.
Passiva
7 Jan. 1940
653,7 1.518,5 11.413,6
1.617,1
–
30 Dec.
1939
803,7
2.032,9
11.797,9
2.018,2
–
23 Aug. 1939
982,6
1.380,5
8.709,8
1.195,4
454,8
NATIONALE BANK VAN BELGIË (in Belga’s).
Goud
4Jj
.l
O1L
.
,
o
‘-
Rekg.Crt.
Data
1939/40
____
en
4/1.. 13.5961
37
1
63011.0691 179
Ii
T
8/12.
41
j
631
9811 228
142
294
j
30
190
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
Wissels
Data
,,Other
cash”
2
Totaal
1
Goud-
certifi
–
In her-
1
disc. v. d.
1
In de
open
bedrag
caten
i)
member
1
markt
banks
1
gekocht
13 Dec.’391
15.035,0
115.024,6
302,7
8,1
1
–
6
,,
‘
1
15
.
008
,
2
114.998,3
290,7
8,1
_
–
Belegd
F. R.
1
Totaal
1
1
Goud-
1
1
Algem.
Data
in
u. s.
Notes
_
1
Depo-
1
Gestort
Dek-
t
Dek-
Gov.Sec.
1
incircu-I
sito’s
Kapitaall
kings-
1
kings-
latie
1 _ 1
perc.3)
)
perc.4)
13 Dec.’391
2.512,2
1
4.905,4
112.758,91
135,4
1
86,8
1
–
6
,,
‘I
2.512,2
4.899,5
112.747,61
135,3
86,7
–
)
IJCLC
ccl LIIIÇdLCII WClUcll uuu, uc OclidiKidt da.1
uc
flcbcrvc DUIIKVII
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.’34 van
100
op 59.06 cents werd gedevalueerd.
1)
Other Cash’ does not Include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Dis.
1
1
servel
Totaal
I
Waarvan
Data
1
Aantal
conto’s
1
Beleg.
ij
de
~’b
1
depo-
time
ieening.
en
beleen.
1
gingen
1
F. R.
banks
I
sito’s
1
1
deposits
6 Dec.’391
1
1
8.646
114.516
1
9.748
1 33267
1
5 237
9 Nov.’39
1
8.656
1
14
.
503
1
9.792
1
33.364 5.232
De posten van uo Ned. Bank, ee Javascne Bank en ee BanK on
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van de betreffende valuta.