Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1248

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 29 1939

29 NOVEMBER 1939

AUTEURiSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economi”sth,,Statistische

Berl”chten’

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN
ENVERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E JAAROANG

WOENSDAG 29 NOVEMBER 1939

No.
1248

COMMISSIE VAN REDACTIE:

GELD-, KAPITAAL- EN V/ISSELMARKT.

P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tsnbergen;

De wisselmarkt heeft in de afgeloopen week per

H. Al. H. A. van der Valk; F. de Vries.

saldo vrijwel geen koersveranderingen gebracht. De

omzetten waren betrekkelijk gering, maar toch zijn

11. F. J. Cool – Secretaris van cle Redactie.

soms nog vrij belangrijke koersfluctuaties voorgeko-

men. Het Pond Sterling heeft daarbij de leiding ge-

w

m

m-

Redactie-adres: Pieter de Hoocheg 122, Rotterda.

had. Van een duidelijk uitgesproken tendens was ni

mei sprake, en de koersbewegingen aren dan ook

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

v

nogal onverwacht. Voortdurend bleef intusschen de
Telefoon Nr. 35000. Post rekening 8408.

koers beneden de officieele Londensche noteeringen,

hoewel het écart tot enkele percenten beperkt bleef.
Advertenties voorpagina f 0,5′) per regel. Andere pagi-
Dat de stemming voor het Engelsche devies niet gun-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bi) abonnement volgens
stig is, blijkt wei uit het termijndisagio, dat aan het
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
eind van de week voor drie maanden rond 8 cent was,
Nijgh 4 van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
een omstandigheid, die te duidelijker spreekt, omdat

sterdam, ‘s-Oravenhage. Postchèque- en giro-rekening
de Gulden op zijn beurt ook weer op termijn disagio

No. 145192.

doet ten aanzien van den Dollar. Zooals gezegd, was

per saldo de koers van het Sterlingdevies aan liet
Abonnemensprijs voor het weekblad franco P p. in
eind van de week niet noemenswaard afwijkend van

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis- dien aan het begin.

tisch Aluandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

Hetzelfde was met de andere valuta’s het geval. De

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
Belga, die tijdelijk een zeer vaste houding aan den

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do na-
dag had gelegd, was nl. later weer wt teruggeloopen,

taars en leden van het Nederlandsch Economisch Institaut
en eenzelfde goifbeweging maakte ook de Zwitsersche

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
Franc mee. De Gulden bleef, wat koers betreft, on-
ganieten ecn reductie op de verdere publicaties.
veranderd, de situatie op de wisselmarkt is nog steeds

dusdanig, dat het Egalisatiefonds vrijwel permanent

moet intervenieeren, al zijn dan ook de omzetten veel

INHOUD:

BIz.
geringer, dan in het voorgaande tijdvak het geval was.

De begrootingspolitiek van Minister De Geer door
Prof.

Voor Dollarbankpapier was de vraag weer dringen-

Mr. 0. W. de Vries …………………………876

der, zoodat, omdat tevens voor Belgische rekening

koopers aan de markt waren, de noteering weer opliep.
Monetaie problemen in Engeland door
C. A. Klaasse 877
Ook voor gouden munt was de tendens opwaarts ge-

De mogelijkheden bij Nederland’s bodemproductie en

richt, terwijl de prijs voor baren vrijwel onveranderd

het voedselrantsoen in oorlogstijd door
Dr. W. K. H.

bleef.

Feuillet6.0 de Bruyn…………………………879

De geldmarkt toonde een verkrapping, vooral toen

Statistische toetsing van conjunctuurtheorieën: De

cle toewijzing op de nieuwe schatkistemissie bekend

tweede Volkenbondspublicatie II (Slot) door
Prof.

werd. Deze toewijzing bracht belangrijk hoogere ren-

Dr. J. Tinbergen……………………………882

tehases dan bij de vorige inschrijving, en ook de reeds

Moeilijkheden der arbeidsbemiddeling door
J. B. J. Rutté 883
tevoren op de markt waargenomen verstijving van de

koersen werd door de
inschrijving
nog in de schaduw
AANTEEKENINOEN

gesteld. Sindsdien zijn dan ook de noteeringen verder

Overzicht van de gemeentefinanciën …………..
885

opgeloopen, jaarspapier kwam op 3Y4 pOt., drie-

INGEZONDEN STUKKEN:

maandspapier op
29is
pOt.

De handelspolitiek in Nederland door
Prof. J. van

De heleggingsniarkt was over het algemeen lager,

Gelderen met Naschrift door
Prof. Mr. Dr. 0. Al.

ernstig was de koersdruk niet, eu ook dit keer was

Verrjn Stuart …………………………..887

weer opvallend de parallelliteit tusschen het- verloop

op de aandeelenniarkt en de obligatiemarkt.
Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandelsprijzen ……………….
888
(leldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten ……………..
889, 890

876

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

DE BEGROOTINGSPOLITIEK VAN

MINISTER DE GEER.

Kort op elkander zijn drie gewichtige beschouwin-
gen over onze Rijksbegrooting gehouden. Op zichzelf
is dat begrijpelijk, want deze Rijksbegrooting – waar-
in de tegenwoordige Minister van Financiën ,,thuis”
‘is als géén ander – is niet meer alléén, zooals vroe-
ger, een credietwet, krachtens welke de Regeering toe-
stemming kreeg om over bepaalde gelden ten behoeve

van ‘s lands dienst te beschikken, maar daarnaast 66k
de uitdrukking van een algemeen Rijksfinancierings-
plan. Bij de nieuwste inrichting der Rijksbegrooting is dit plan thans principieel in twee deelen gesplitst.
liet Nederiandsche financieringsplan voor 1940
omvat allereerst den gewonen dienst en den kapitaal-
dienst, opgesteld met het oog op de voorziening in de
normale behoeften van het Rijk. De landbouwcrisis-
dienst is hieronder begrepen. Daarnaast is er een algemeene
crisisdiens.
Hoe de
Regeering dezen crisisdienst wil inrichten met in-
komsten en uitgaven is nog niet bekend. Wij kennen
daarvan slechts de voorziening in cle oorlogsuitgaven
en de inkomsten uit leeningen.
De hierboven genoemde beschouwingen hebben alle
drie slechts betrekking op het financieringsplan, op-
gesteld ter voorziening in de normale behoeften van

het
Rijk.
‘Uit alle beschouwingen blijkt, dat – nu
geheel afgezien van de overige kwaliteiten van den
Minister-President – onze Minister van Financiën
een uitstekende begrootingsm.inister is. Het buiten-
landsche staatsrecht kent dezen
titel
dikwijls afzonder-
lijk, maar overal is de functie van een begrootings-
minister duidelijk te onderscheiden en de wijze, waar-
op onze Minister van Financiën de Rijksbegrooting
inricht en beheerscht, verdient waarlijk in ons land
een onbeperkt vertrouwen.
Dit blijkt in de eerste plaats uit de redevoering van
oud-Minister De Wilde, die krachtigen steun biedt
aan de begrooting-De Geer 1940. Even gunstig zijn
voor den begrootingsminister de financiee]e beschou-
wingen, zeer onlangs geleverd in het Kamerversiag
det Eerste Kamer over de Rijksbegrooting. Maar het
allerbeste wordt het vertrouwen
verdiend
door de
argumenten en uitéénzettingen, welke de Regeering
thans levert o.a. in haar Memorie van Antwoord op
liet Kamerversiag over Binnenlandsche Zaken.
In deze Memorie van Antwoord wordt als het
ware een financieele slotheschouwing gehouden, welke
uitstekend past in het Rijksfinancieringsplan, dat
tegenover de gemeenten wordt gevolgd. Enkele moei-
lijkheden worden opgeheven, doordat de financieele
toestand der gemeenten over 1940 nu volkomen dui-
delijk is geworden. Alvorens hierover iets naders te
zeggen, moet dan eerst vermeld worden, dat over
1941 en volgende jaren nog niets vaststaat en de
Regeering daarvoor een nieuwe tooverformule heeft
uitgevonden, die nu in de bedoelde Memorie van Ant-
woord aldus luidt:

,,De oudergeteekende heeft iutusschen goede verwach-
ting, dat, indien in
1940
de totstandkoniiazg van liet thans
hij de Regeering in overweging zijnde rwetsoutwerp be-treffende cle gemeerutefinanciën haar beslag krijgt, vele,
zoo niet alle, van de hier beaproken bezwaren tot het
verleden zullen bahooren.”

Met gespannen aandacht zullen de gemeentebestu-ren dus een afwachtende houding moeten aannemen,
met het oog op de begrooting-1941. Kornen alle groote
moeilijkheden met de financiering van Amsterdam en
Rotterdam in 1941 terecht? Zullen de paar honderd

noodlijdende gemeenten
verdwijnen?
Angstige vragen,
met de beantwoording waarvan ook wij hebben te
wachten.
* *
*

Ondertusschen kan niet worden ontkend, dat, los
van den crisisdienst, onze begrootingsminister een

groot eind op weg is, om over 1940 toch nog bij een
sluitende begrooting te belanden. Hier is al dadeljk
toch een groot verschil,
niet
niet de
plannen
van het
vierde Ministerie-Colijn, maar met de
resultaten.
De
oud-Minister De Wilde heeft nu, sprekende geheel
voor zijn ‘eigen persoon, duidelijk gezegd, dat hij zijn
ontslag vroeg, toen een der Ministers voor het jaar
1939 tien millioen wilde uitgeven voor bestrijding van
de jeugdwerkloosheid. Maar Minister De Wilde heeft
nog iets anders moeten ervaren. Zijn nationale in-
komsten en winstbelasting kwam, hoe dan ook, niet
tot stand. Daardoor konden de plannen der Regen-
ring om over 1939 een eind weegs te gaan op den
weg naar de sluitende begrooting, niet déérgaan.
Minister De Géer heeft nu dadelijk gezorgd, over
1940, voor een zeer eenvoudige, maar flinke ver-
ho’oging der inkomsten, waardoor een sluitende be-
grooting-1940 in het zicht komt, terwijl toch nog een
groot en nieuw bedrag R.ijksgeld aan de gemeentebe-sturen wordt afgestaan.
Wat nu deze nieuwe inkomsten van het Rijk uit de
nieuwe o’pcenten, op de (Rijks) gemeentefonidshelas-
ting gelegd, betreft, zegt wel het Eerste Kamerver-
slag, dat deze maatregel niet volgt den natuurlijicen
en normailen weg – waarmede men het ééns kan zijn
-, maar het resultaat is, dat het begrootingstekort
over 1940 snel daalt en dat toch de gemeentebesturen
no’g extra zullen worden geholpen.
Dit laatste blijkt nu uit het derde stuk, waarop wij
boven doelden. In de Memorie van Antwoord van
Binnenlandsche Zaken wordt uitdrukkelijlc vermeld, dat nieuw geld, en wel uit de gewone begrooting van Bi.nneniandsche Zaken, voor de gemeenten beschik
baar komt. Tot nu toe werden aan de gemeenten uit
het Werkloosheidssubsidiefonds voorschotten gege-
Ven onder den naam ,,subjectieve bijdragen”, gefinan.-
cierd uit den kapitaaldienst van dit fonds. Deze voor

schotten moesten worden terugbetaald.
Over 1.940 zullen de gemeenten bijdragen krigen,
welke door d.e gemeenten als
gewone
ontvangsten zul-
len mogen worden geboekt. Daarnaast komen dan de
normale, ontvangsten, welke de gemeenten krijgen uit
het Gemeeentefonds en uit het, voor één jaar ver-
len.gde, Werkloosheidssubsidinfoncis. In deze fondsen
moet het Rijk betalen. Jaarlijks gaan uit de gewone
Rijksmiddelen nog tien millioen in het Gemeente-
fonds, en over 1940 nog vijf en veertig millioen in
het Werkloosheidssubsidiefonds. Mocht het Werk-
loosheidssuhsidiefonds op deze wijze toch nog te kort
komen, dan zal de kapitaalidienst te hulp komen.
Welnu hiernaast komt, behalve de post voor de
noodlijdende gemeenten, nog een extra-post op de be-
grooting voor Biminenlandsche Zaken. Deze post zal
méér dan twintig millioen Rij’ksgeld omvatten.
Opgemerkt moet worden; dat de begrootingsminis-
ter hiermede
niet
een nieuw gat in de Rijksbegroo-
ting stoot, want deze gelden worden uit de nieuwe
Rij lcsinkomsten gefinancierd.

* *
*

Onze begrootingsminister boekt nog een merkwaar-
dig succes. In de laatste jaren stonden de resultaten
van een bezuinigingspolitiek stop. En thans gelukt
het, telkens hij wijziging van reeds aangevraagde be-
grootingsposten, over 1940, groote en kleine bezuini-
gingen te ,,veroveren”. De groote persoonlijke kennis
van Minister De Geer omtrent den uitgavendienst
van den Staat en de verkregen medewerking van de
andere Ministers, helpen den begrootingsminister
aan een resultaat, dat niet onopgemerkt mag pas-
seeren.

C. W.
DE VRIES.

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

877

MONETAIRE PROBLEMEN IN ENGELAND

De organisatie van Erigelands oorlogseconomie be-
vindt zich nog steeds in een stadium van groei, het-
geen trouwens begrijpelijk is, wanneer men bedenkt,
dat dit land den oorlog inging met een nog tamelijk groote mate van vrijheid in het economische leven.
En, zooals in elk tijdvak van dynamische ontwikke-
ling, is de groei niet steeds op elk gebied evenwich-
tig, worden er voortdurend nog correcties aange-
bracht, doet men hier en daar een stap terug, waar
men wat te dogmatisch is te werk gegaan zonder vol-
doen cle oordeel des onderscheids, terwijl men ten-
slotte op vele punten nog aarzelt welken weg men zal
inslaan.

Of ficieele en of ficieuze koers.

Een van de onderdeelen der economische politiek,
waarvan men den indruk krijgt, dat men nog op een
definitieve decisie wacht, is het monetaire vraagstuk,
en wel meer in het bijzonder het externe: het pro-
bleem der wisselkoersen dus, en de daarmee samen-
hangende deviezenrestrietie. Weliswaar is men met voortvarendheid te werk gegaan om maatregelen te
treffen, teneinde het hoofd te bieden aan de door den
oorlog ingetreden bijzondere omstandigheden. De
1)efence Finance Regulations hebben een deviezen-
contrôle in het leven geroepen, die, vergeleken met
hetgeen de Engelsche monetaire autoriteiten voor-
heen ooit hebben gepresteerd, wanneer in vredestijd
zware druk op het Pond werd uitgeoefend, uitermate
streng zijn.

Maar toch heeft men er tot nu toe van afgezien
een werkelijk afdoende deviezencontrôle in te stellen
en met name de uitzettingen van buitenlanders in
Engeland daarbuiten gehouden. Den officieelen valuta-
handel, voor zoover die zich te Londen afspeelt, heeft
men volkomen in de macht, en de omzetting van
Ponden in buitenlandsche valuta door bemiddeling
der daarvoor in Engeland aangewezen banken is ge-
bonden aan een vrijwel sluitend geheel van voor-
schriften. Elke valuta echter heeft, behalve de eigen markt, ook een wereldmarkt, en zoolang de Ponden,
die op die wereldmarkt van hand tot hand gaan, vrije-
lijk in Engeland kunnen worden aangewend voor
vele doeleinden, die onder normale omstandigheden
Engeland deviezen zouden opleveren, is er in het
systeem een ernstige lacune.
De contrôle op de Londensche wisselmarkt heeft
tot gevolg gehad, (lat af en toe een niet onaanzien-lijke marge ontstaan is tusscheu de officieele Lon-
deusche koersen en de noteeringen van het Pond el-
clers. Eenigen tijd geleden is dat écart zelfs zeer’
belangrijk geweest – tot rond 10 pOt. van den offi-
cieelen koers toe -, daarna was het weer eenigen tijd
geheel verdwenen, terwijl er in de laatste weken vrij-
wel voortdurend weer ecn marge is geweest, die echter
tot enkele percenten van de Londensche noteeringe.n
beperkt bleef. Deze kwestie van de afwijking tus-
schen ,,binnenlandsche” en ,,buitenlandsche” Ponden-
noteering is aanleiding geweest tot vele discussies en
zelfs werd terzake in het Lagerhuis een vraag tot de
ltegeering gericht. Alen kan zich niet aan den indruk
onttrekken – ook door het antwoord, dat de Regee-
ring heeft gegeven op de voornoemde vraag in het
Lagerhuis -, dat de Engelsche autoriteiten zich nog
niet volkomen bewust zijn van de draagwijdte van
den huidigen stand van zaken. Op de vraag, welk
nut het heeft om den Dollar in Londen op 4.04 te
handhaven, wanneer te New-York de koers belang-
rijk lager is, heeft Minister Simon geantwoord, dat
(le Londensche koers die is, waartegen importen wor-
den betaald en dat men daling van de officieele Pon-dennoteering moest vermijden om prijsstijging tegen

te gaan.
Deze stelling is logisch, voor zoover betreft de ver-
klarmg van het handhaven van
,
de Londensche notee-

ringen op het huidige peil: elke verdere daling van het Pond beteekent verslechtering van den ruilvoet voor Engeland. Maar het is in het geheel geen ver-
klaring voor de vraag, waarom men het écart met
dezen koers elders toelaat. De ratio van de deviezen-
restrictie is geweest om te vermijden, dat de mone-
taire autoriteiten deviezen zouden moeten afgeven
voor andere doeleinden dan die, welke als Engelsch
nationaal belang konden worden aangemerkt. Maar
dat doel kan alleen maar bereikt worden, wanneer
men de omzetting van saldi, welke men daarvoor niet
in aanmerking vindt komen, in deviezen niet alleen
te Londen weigert, doch teve.ns voorkomt, dat deze
saldi kunnen worden gebruikt op’ een wijze, die indi-
rect Engeland evengoed deviezen kost als directe af-
gifte van valuta daartegen door de autoriteiten. Het
eenige, maar dan ook eenige middel daartoe is.blok-
kade, hetzij formeel of materieel van de betrokken saldi. Zooals nu de bepalingen worden uitgevoerd,
wordt het doel: reserveeren van beschikbare deviezen,
goud enz. voor gesanctionneerde doeleinden niet be-reikt, en de deviatie tusschen binnen- en buitenkoers
is een noodeloos prestige-offer. Ziedaar een van de
monetaire problemen, waarvoor men te Londen nog
geen definitieve bevredigende gedragslijn heeft ge-
vonden.

De hoogte van het koerspeil.

Er zijn echter meer punten, die nog steeds het on-
derwerp van discussie uitmaken, waaronder in de
eerste plaats de hoogte van de officieele wisselkoer-
sen. In de jaren sedert het loslaten van den gouden
standaard is dat vraagstuk permanent aan de orde
geweest en in vredestijd was de basis van de politiek
dienaangaande nogal arbitrair en incidenteel. Een
duidelijk omschreven doelstelling is er in dat op-
zicht nauwelijks geweest. Wel deed men het, wan-neer dat zoo te pas kwam, voorkomen, alsof er een
vast richtsnoer was, ni. het streven naar de hand-
having van een onveranderd inheemscli prijsniveau,
maar deze theorie was nimmer vrij te pleiten van
het karakcer van ,,achteraf-redenee.ren”, en indien
al de redeneering klopte, dan was er veeleer sprake
van parailelliteit dan van causaliteit.
De drijvende kracht tot het aanbrengen van wijzi-
ging in den Pondenkoers is als regel geweest, de
verslechtering in de positie van de betalingsbalans,
die telkens na tijdelijke onderbreking weer intrad door
het ongunstiger worden van de verhouding van ex-
porten tot importen. Stimuleering van den uitvoer
door verlaging van den Pondenkoers was bijna steeds
het doel van de externe monetaire politiek. Deze be-
vordering van den uitvoer heeft in den loop der
jaren een verschillende beteekenis gehad, waarbij
soms de ééne, soms de andere factor overheerschte.
Eenerzijds moest de uitbreiding van den uitvoer die-nen om bij te dragen tot vermindering van de werk-loosheid – en in zoover was dus de export doel zon-
der meer -, terwijl anderzijds zij moest dienen om
de verslechterde verhouding invoer-uitvoer te ver-
beteren, en aldus de betalingsbalans te verlichten. Uit
dien gezichtshoek bezien, was dus de uitvoer slechts
middel tot het doel, de noodige invoeren te kunnen
dekken door leveranties. Al naar gelang één dezer
doeleinden op een gegeven moment overheerschte, kou
de gevolgde politiek verschillen. Immers, wanneer
hoofddoel is bezetting van de voor den export wer-
kende nijverheid tot elken prijs, dan wordt dat het
best bereikt door een flinke verlaging van den wissel-
koers. De achteruitgang van den ruilvoet, die daar-
van het gevolg is, moet men dan op den koop toe
nemen. Wil men echter den uitvoer vergrooten met
het oog op de dekking van den invoer door export,
dan moet men veel voorzichtiger te werk gaan, om-
dat immers your de reeds bestaande exporten de om-
vang der daarvoor in ruil te ontvangen importwaren
vermindert. Ur-t komt in die gevallen neer op het

878

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

afwegen van de gevolgen van den minder guustigert

ruilvoet voor den bestaanden uitvoer tegen de toene-ming van den export, clie men kan verwachten.

Een dilemma.

De oorlog heeft de situatie in zooverre gewijzigd,
dat exportbevorderrng, met als doel verruiming van
de werkgelegenheid, geheel van het programma kan
worden geschrapt. Men dient er thans op bedacht
te zijn in ruil voor den export zooveel mogelijk iu-
voeren te kunnen betrekken, en tevens het niveau
van uit- en invoer aoo hoog mogelijk op te schroeven.
Deze opgaaf beteekent tegelijkertijd een dilemma.
Immers, wil men door verlaging van den w’isselkoers
den omvang van den export stimuleeren, dan heLm-
kent dat tevens voor den reeds bestaanden uitvoer
een verminderde importclekking. Vandaar dan ook,
dat de Engelsche monetaire autoriteiten al heel spoe-
dig, nadat in Augustus de valuta was losgelaten, le
teugels weer in handen namen om een te sterke Icoers-
daling tegen te gaan. De sindsdien aangehouden Dol-

larkoers van rond 4.04 is een compromis, dat eener-
zijds wel rekening houdt met de stijging van de kos-
ten der exportindustrieën, maar anderzijds een te ver
afgljden van den ruilvoet tegengaat. Daarmede is
het probleem echter niet definitief opgelost; men wil

den export verder stimuleeren,
om
de steeds toene-

mende invoeren, althans zooveel mogelijk, uit contra-
export te kunnen betalen en zoo weinig mogelijk ge-
noopt te zijn de reserves aan te spreken, die gelegen
zijn in goudvoorraad en buitenlandsche beleggingen

in Engelsch bezit.

Een radicale opzeL

Het dilemma, waarvan hiervoren sprake was, heeft
aanleiding gegeven tot min of meer fantastische
plannen terzake van de in de toekomst te volgen wis-
selkoerspolitiek, waarvan met name ,,The Economist”
(in het nummer van 4 November) zich tot spreelcbuis
heeft gemaakt. In het kort komt dit plan hierop
neer, dat voor het Pond niet één maar meer koersen
worden vastgesteld al naar het land, waarmee de be-
trokken transacties worden afgesloten. Dit project
gaat dus uit van een systeem van bilaterale overeen-
komsten in den geest van clearingverdragen, waarbij de Pondenkoeis zou worden gefixeerd op een dusda-
nige wijze, dat het doel: zoo goed mogelijke ruilver-
houding, bij zoo hoog mogelijic niveau der wederzijd-
sche handelsbeweging, het best wordt bereikt. Dit
plan klinkt, in het bijzonder met het oog op het En-
gelsche conservatisme, op het stuk van de organisatie
van het geldvezen, uitermate revolutionnair. Blijk-baar heeft de instelling van een deviezencontrôle in
dit opzicht vele remmen losgeslagen. Nu eanrnaal het
vrije verlceer op monetair gebied verbroken is, laat
ons dan de ordening oolc op de meest efficiënte ma-
nier tot stand brengen en niet schromen desnoods cle onderste steen van de bestaande organisatie boven te
keeren. Aldus schijnt ongeveer de gedachtengang

te zijn.

De ratio van één wisselkoers.

Wanneer men de ratio van het gemelde plan ana-
lyseert, dan valt niet te ontkennen, dat er een
zekere grond van, juistheid in zit. Het feit, dat voor
elke valuta slechts één koers bestaat, moet ipso facto
tot gevolg hebben, dat de ruilvoet niet de g-unstigst
bereikbare is. Die koers moet immers dusdanig zijn,
dat de export,
w
raa
r
voor het betrokken land de min-
ste mate van ,,relative advantage” heeft, toch nog mo-
gelijk wordt. Hoewel terminologisch wellicht minder
juist, zou men het aldus kunnen uitdrukken, dat de
koers van een valuta wordt bepaald door de ,,grens-
waarde”, welke dan de waarde is voor de exporten,
die nog juist hij het gegeven koerspeil kunnen plaats-vinden. Dat involveert dus, dat een groot deel van cle
uitvoeren feitelijk ,,te goedkoop” wordt geleverd, dat

de ruilvoet, die daarvoor wordt bedongen, niet de
gunstigst bereikbare is. Alleen voor landen met een
volmaakt eenzijdigen uitvoer zou men een uitzondering
kunnen maken; hoe meer de samenstelling van den
export verschillend is, hoe grooter de kans, ‘dat de
wisselkoers belangrijk lager ligt dan gemotiveerd zou
zijn voor die exporten, waarvoor het uitvoeriand de
grootste ,,relative advantage” heeft. De koopers van
die exportvaren, die niet juist aan de grens van de
uitvoermogelijkheid liggen, genieten dus een soort

,,consumers-surplus”.
Onder de werking van een metalen standaard, en in
het algemeen, zoolang het internationale betalings-
verkeer geheel wordt vrijgelaten, is er maar één wis-
selkoers mogelijk. Evenals in den goederen.han’del liet
scheppen van een monopolie differentiatie van pri
zen mogelijk maakt, is dat ook het geval, wanneer de
wisselhandel hij de monetaire autoritieten wordt ge-
centraliseerd. De vraag is slechts, of wat nu door de
gewijzigde situatie mogelijk is geworden ook wensche-
lijk is. Wanneer men toegeeft, dat het verkrijgen van
een optimalen ruilvoet doel moet zijn, en dat bij het
vasthouden aan het systeem van één wisselkoers zon-
der meer dat doel niet bereikt wordt, dan beteekent
dat nog niet, dat de therapie gezocht moet worden juist in de wijziging van dien éénen factor: d’e ‘is-

selkoers.
Er zijn om een doel te bereiken steeds vele mo-
gelijkheden, en men dient dan dat middel te kiezen,
dat de minste sehaduwzijden heeft. Het valt immers
niet te ontkennen, dat het plan van ,,The Economist”
ook ernstige bezwaren heeft. In de eerste plaats is
daar de bilaterale basis van het project, dat de goede-
renheweg.ing dwingt in het keurslijf van het evenwicht
telkens tusschen twee landen. Natuurlijk is het niet
ondenkbaar om een surplus in de clearingrelcening op
één of andere wijze te vereffenen, maar primaire op-
zet is dat toch niet. Daarbij komt, dat, zelfs indien
men voor het verkeer niet elk land een koersverhou-
ding vaststelt, die het best in overeenstemming is
met den aard van het handelsverkeer met dat land,
toch de wisselkoers als reguleerende factor niet het
beste instrument is, omdat ook daar weer de koers
moet worden ingeschoten op de ,,marginale” handels-
beweging.
Weliswaar is er een kans, dat de handelsbeweging
telkens met één land bezien wat meer homogeen is
dan de wereldhandel als geheel, zoodat er wel eenige
ratio in zit om liet wisselkoersvraagstuk per land op te lossen. Maar wanneer men toch eenmaal in
dit opzicht tot volledige ordening overgaat, dan
is het ra±ioneeler om het op de meest efficiënte wij-
ze te doen. En dat kan alleen geschieden, wanneer
de regeling niet per land wordt gemaakt doch per
product of productengroep. En dan is het ook veel
logischer om niet het fixeeren van den wisselkoers
als hulpmiddel te haat te nemen, doch een stelsel van
reguleering van exportprjzen in te voeren. Wanneer
men een systeem van exportheffingen en exportsub-
sidies deskundig leidt, dan is dat de meest efficiënte
methode om de optimale ruilverhouding te bereiken,
temeer omdat men dan een soepel stelsel heeft, dat
zich elk oogenblik kan aanpassen aan gewijzigde om-
standigheden en veranderingen in de prijsconstell a-
tie, hetgeen via wrisselkoersen, die men toch niet te
frecuent kan wijzigen, niet mogelijk is. Aldus vervalt
ook het bezwaar van de noodzakelijk bilaterale bin-
ding van het verkeer.
Het Zusatzausfuhrverfahren, dat in Duitschiand is
gevolgd, levert een duidelijk voorbeeld van wat op
dit gebied te bereiken is. Het groote voordeel van
zulk een opzet boven het te baat nemen van één of
meerdere wisselkoersen, als instrument om den ruil-
voet te beïnvloeden, is, dat het individueel en van
geval tot geval kan worden aangepast, en nimmer
over de geheele linie werkt. 1-loe breeder het terrein
is, dat een bepaald instrument moet bestrjken, hoe

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

879

meer het een bezwaar is, dat het op het ,,grensgeval”
moet zijn ingeschoten, dat geldt voor één. wisselkoers,
maar ook nog voor wisselkoersen-van-land-tot-land,

welk systeem bovendien, nog andere bezwaren heeft.
Dit neemt niet weg, dat in bepaalde gevallen wel

degelijk een soort cloaringverkeer met speciale wissel-
koersfixatie hoogst nuttig werk kan verrichten. Maar
dat geldt speciaal voor die gevallen, waar de alge-
meene wisselkoers van het land, waarmee handel ge-
dreven wordt, sterk over- of ondergewaardeerd is.
Dat heeft dan ook ,,The Economist” blijkbaar door het
hoofd gespeeld, toen het onderhavige plan werd ge-boren. Het heeft de Engelsche autoriteiten uitermate
dwars gezeten, dat Duitschiancl kans heeft gezien in
de laatste jaren een overheerschende positie te ver-werven in den handel met verschillende Balkanlan-
den. De sleutel tot het verkrijgen van die voorkeurs-
positie lag inderdaad voor een belangrijk deel in de wijze, waarop de clearingverdragen met clie landen
door Duitschiand waren afgesloten, waarbij de over-waardeering van de munt der betrokken landen werd gehandhaafd, en wei wederzijds, zoodat het voor an-
dere landen steeds moeilijker werd met deze landen
handel te drijven. Op basis van de wisselkoersen
dezer Balkanlanden waren aankoopen in Engeland
voor hun importeurs weliswaar uitermate voordeelig,
maar Engeland kon vrijwel niets in deze landen koo-
pen door de overwaardeering van hun valuta.
Deze ongunstige ruilvoet, van Engelschen gezichts-
hoek bekeken, resulteerde practisch in het vrijwel
stopzetten van het ruilverkeer, want de Baakanlanden
konden slechts deviezen beschikbaar stellen voor aan-
koopen in Engeland, wanneer dit land, op zijn beurt,
stapelartikelen daar aankocht, wat om de genoemde
reden juist niet mogelijk was. Deze ,,deadlock” in het
woderzijdsche verkeer zou inderdaad zijn op te lossen
door een clearing, waarbij het Engelsche Pond veel
hooger wordt gewaardeerd clan thans. De ruilvoet
zou daardoor voor Engeland beter worden, maar wat l)elangr]Jker is: het handeisverkeer, dat nu dood ligt,
zou hersteld kunnen worden.
hier ligt echter de ratio van het vaststellen van
een specialen Pondenkoers niet bij een thans onjuiste
of ongunstige waardeering van het Pond, maar bij
een veel te hoogen koers van de valuta der aspirant
hari.dels-part,ners. Maar wanneer men tot de conclusie
komt, dat hier een speciale wisselkoers een nuttig in-
struinent is om tot verbetering van de situatie te
geraken, dan bewijst dat nog niet, dat in het alge-
ineen dit middel ook het beste is, wanneer geen wan-
verhoudingen bij den valutakoers der partners be-

staat.
1-let lijkt dan ook niet waarschijnlijk, dat de revo-
lutionnaire opzet van het Economist-pian een basis
kan zijn voor de toekomstige Engelsche monetaire
politiek. Dat men alles wil doen om tot een optima]en
ruilvoet voor de heele internationale handelshewe-
ging te geraken is zeer logisch, maar men zal de op-
lossing daarvoor niet bij de wisselkoersen moeten
zoeken, doch bij een prijsreguleering der exporten,
waarbij mede rekening wordt gehouden met het land
van bestemming, en met de machtspositie, die Enge-
land voor de betrokken producten op de hestem-
mingsmarkt inneemt. Een soort staatshandejlsmono-
polie, of althans effectieve contrôle, is daarvoor uoo-
dig. Maar dat past geheel in een stelsel van oorlogs-economie, zooals men bezig is dat op te bouwen. En
het is tevens een oplossing voor het algemeene wis-
selkoersprobleem, waarvan in het eerste deel van
deze beschouwing sprake was. Onder een stelsel als
hier bedoeld is namelijk de hoogte van den wisselkoers
betrekkelijk irrelevant, omdat de koers geen assen-
tieele functie meer vervult als invloedsfactor op den
internationalen handel. Het aangehaalde artikel van
,,The Economist” heeft in elk geval de verdienste van
de probleemstelling in dit verband gehad, dat als
uitgangspunt voor verder onderzoek kan dienen.
C. A. Ki.

DE MOGELIJKHEDEN BIJ NEDERLAND’S

BODEMPRODUCTIE EN HET VOEDSEL-

RANTSOEN IN OORLOGSTIJD.
1)

De vleeschproductie uit den runderstapel.

De rundvleeschproductie kan berekend worden door
het aantal runderen van den veestapel eerst te ver-
menigvuldigen met den ornslagcoëffieiënt, die van 16
tot 20 pOt. bedraagt. Dit cijfer moet dan weer ver-
menigvuldigd worden met het gemiddelde slachtge-
wicht van een koe. Blijft men aan den veiligen kant
en neemt men aan, dat de ornslagcoëfficiënt voor Ne-derland 16 pOt. bedraagt en dat het slachtgewicht per
koe 290 kg bedraagt, dan zou de rundveestapel van
2.733.000 beesten in een jaar 126.800 ton vleesch pro-
duceeren.

De kalfsvleeschproductie kan berekend worden door
den ornslagcoëffic.iënt te stellen op 40 pCt. van het aantal melkkoeien. In oorlogstijd zal men een groot
aantal nuchtere kalveren slachten, daar een kalf ‘ 13
pOt. van de melkproductie van de koe opeischt en
het kalf in oorlogstijd als vleQschproducent te dure
eiwitten oplevert. Neemt men voor een nuchter kalf
een slachtgewicht van ongeveer 25 kg aan, terwijl in verband met min of meer toevallige slachtingen
van jong vee, die onvermijdelijk zijn, het gemiddelde
slachtgewicht van kalveren en jong vee op ongeveer
30 kg wordt geschat, dan is de kalfsvleeschproductie
hij een meikveestapel van 1.563.000 koeien ongeveer
18.700 ton. De totale rund- en kalfsvleeschproductie
zou dan ongeveer 146.000 ton vleesch per jaar bedra-
gen of 16.4 kg per hoofd. In de jaren 1935-1937
heeft het rund- en kalfsvleeschverbruik per jaar en
per hoofd respectievelijk 18.9 kg, 16.3 kg en 14.3 kg
bedragen en men Ican dus vaststellen, dat wij, zoolaug
wij zelve nog niet in oorlog zijn, zelf in onze rund-
en kalfsvleeschbehoef te kunnen voorzien ).

Niet bekend is echter, hoe groot het varkensvleesch-
verbruik in de laatste jaren is gew’eest en hoeveel
het is toe- dan wel afgenomen. Omtrent de
totale
vleeschvoorzienin.g
van ons land, kan echter wel wor-den vastgesteld, dat wij in onze eigen behoefte icun-
nen voorzien. Want onze import bedroeg in de drie
jaren 1936 tot 1938 respectievelijk 6.300 ton vleesch
(4.600 ton koel- en bevroren vleesch), 25.200 (24.800) en 19.400 (18.200).

De export was echter veel grooter en bedroeg resp.
36.200 ton (voornamelijk baconvarkens en koelvleesch),
37.000 ton en 33200 ton, zoodat er dus nog een be-
langrijk exportoverschot aan vleesch was.

In de jaren 1915-1918 daalde de geschatte waarde
van het slachtgewicht der koeien in ons land van 290
kg op 240 kg. In hoeverre deze schattingen betrouw-baar zijn, is niet na te gaan. De Duitsche cijfers voor de slachtgewichten van koeien varieerden van 90 tot
110 kg, liggen gemiddeld echter boven de 100 kg.
Het Duitsche vee was echter veel meer aangewezen
op het schaarsche veevoeder, dat van den akkerbouw
afkomstig was, dan het Nederlandsche, waarbij de wei-
deproductie een veel voornamer rol speelde. Dat zal ook nu nog zoo zijn. Wel zal het bij een langen duur
van den oorlog tot het scheuren van weiland moe-
ten komen. Maar daarvoor komt maar een deel in
aanmerking en het verdient uit een landbouwtech-
nisch oogpunt zeker geen aanbeveling om het scheu-
ren van weiland te forceeren. De ervaringen, tijdens
den vorigen oorlog met scheuren van weiland opge-
daan, zijn lang niet altijd gunstig geweest. Het is niet
te zeggen, hoeveel de slachtgewichten van het rund-
vee zullen terugloopen. Neemt men een geleidelijke
daling aan tot op 200 kg slachtgewicht, dan zal de

1)
Zie ,,De aanpassing van het voedsedranrtsoen aan de
mogelijkheden van de bodeniproductiiein oorlogstijd” in
E.-S.B. van S Nov. 1939, blz. 825.
) Het rantisoen per hoofd zal dan echter kleiner zijn
clan
16.4
kg, daar het rantsoen per soldaat die gemobili-
seerd is 73 kg per jaar bedraagt inclusief varkansvieesch.

880

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

vleeschproductie van rund- en kalfsvleesch ruim
106.000 ton bedragen. Men moet er intussehen reke-
ning mee houden, dat een vermindering van het
slachtgewicht van het vee zich,
bij een sterke vern?in.-

dering van het veevoeder,
vrij snel zal voltrekken, zooals de oorlogservaring in Duitschiand heeft ge-
leerd en binnen 1 h i3 jaar een feit kan zijn ge-

worden.

De vleeschproductie van den paardenstapel.

Onze paardenstapel bedroeg in 1938 ongeveer
311.600 dieren. Neemt men aan, dat gemiddeld 7 pOt.
van de paarden per jaar geslacht moet worden, dan
zouden er per jaar 22.000 dieren geslacht worden.
Het slachtgewicht van een zwaar paard varieert
van 400 tot 450 kg, terwijl sommige dieren zelfs
boven de 500 kg wegen. Het slachtgewicht van een
licht paard bedraagt maar 200 h 250 kg. Neemt men
per paard een gemiddeld slachtgewicht van 300 kg
aan, dan bedraagt de paardenvleeschproductie per
jaar dus ongeveer 6.500 ton.

De vleeschproductie uit den varkensstapel.

Onze varkensstapel van 1.832.000 dieren kan bij
een omslagcoëfficiënt van 100 pOt. en een vleesch- en
vetrendement per varken van 100 kg
levend
gewicht
van 65 kg vleesch en 15 kg vet, ongeveer 120.000 ton
vleesch en 27.500 ton vet opleveren. Gaat men over tot het afslachten van alle varkens boven de 100 kg,
dan zal er echter in het eerste jaar meer vleesch en
vet beschikbaar komen.

Onze scha,penvleeschproductie.

Onze schapenstapel bestond in 1938 uit 654.000
dieren. De omslagcoëfficiënt bedraagt voor schapen
45 pOt. Het slachtgewicht van een schaap bedraagt
45 kg, dat van een lam ongeveer 23 kg en daar er
ongeveer evenveel lammeren als schapen zijn, kan men
het gemiddelde slachtgewicht op ongeveer 34 kg
schatten. De vleeschproductie aan schapen- en lams-
vieesch zou dan ongeveer 10.000 ton per jaar kunnen
bedragen. Het schapenvieesch is echter bij ons niet
gewild. In andere landen behoort het juist tot de zeer
gewaardeerde vleesehsoorten. Voor een deel is dit een
gevolg van het feit, dat men het vleesch niet op sma-
kelijke wijze weet te bereiden.

Ook als wolproducent bleek onze schapenstapel in
oorlogstijd van groote beteekenis te
zijn.
De Nederland-
sche wol werd voornamelijk gebezigd voor het maken
van sajet. Ook bleek deze wol goed gebruikt te kun-
nen worden om met wol, afkomstig van afgedragen
wollen kleedingstukken en andere vezels, tot wollen garens te worden verwerkt, die echter niet te gebrui-
ken waren voor wollen dekens. Al in 1915 moest alle
wol gerequireerd worden in ons land. Toen in 1916
Engeland bovendien allen wolexport verbood, ont-
stond spoedig schaarschte. Wij hebben toen nog veel
ongekaarde wol uit Zuid-Amerika kunnen betrek-
ken. Maar in 1918 otitstond groot gebrek aan wollen
kleeding, moesten zelfs de lompen gerequireerd wor-den en moest distributie worden ingesteld.

Maatregelen dienen clan ook in overweging genomen
te worden om onzen schapensta pel, die nog in 1985
ongeveer 680.200 dieren telde, in het eerste oorlogs-jaar, als wij nog over voldoende vleesch beschikken,
uit te breiden.

De vleeschproductie van het pluimvee

Onze pluimveestapel bestond in 1938 uit 29.600.000
kippen en 875.000 eenden. Naar schatting kan de
kippen- en eendenstapel per jaar ongeveer 28.000 h
30.000 ton opleveren aan vieesch. Bij halveering van het aantal kippen, wat, zooals nader zal worden aan-
getoond, onvermijdelijk is, zal men op niet meer dan
14.000 ton vleesch mogen rekenen.

De totale vleeschproductie.

Uit de voorgaande berekeningen blijkt, dat men in
het eerste oorlogsjaar ongeveer zal kunnen beschik-
ken over 297.000 ton vieesch en 27.500 ton varkens-
vet, wat dus neerkomt op 33 kg vleesch per hoofd. De vleeschproductie kan echter snel terugloopen,
als er gebrek aan veevoeder is. De oorlogservci,ring
van 1914—’18
heeft
afdoende aangetoond, dat het
vleeschrantsoen dan sterk daalt.

Afvalprodu.cten der slachterijen.

Amerika voert veel gestandaardiseerde afvalproduc-
ten uit naar Duitschiand, die aldaar mde chemische
industrie verwerkt worden.
Voor oorlogstijd is belangrijk, dat verschillende
speciale pharmaceutische praeparaten, zooals insu-line, thyreodin, enz. uit onze siachtafvallen kunnen
worden gemaakt, terwijl uit den schaapsda.rm catgat
wordt gemaakt voor het hechten van wonden. Voorts
kunnen de afvalstoffen verwerkt worden op diermeel,
dat voor veevoeder gebruikt kan worden. Voorafgaan-
de ontvetting is dan noodig.
Uit
versche
beenderen wordt door koken onder 5 â
6 atmosferen druk uit 1 ton beenderen een hoeveel-
heid van 120 kg vet, 150 kg bouillon en 450 kg voe-
dermeel gewonnen. Van de 128.000 ton rundvleesch
met 25.600 ton beenderen zou dus ruim 3000 ton vet,
3800 ton bouillon en 11.500 ton beendervoedermeel ge-
wonnen kunnen worden.
Langs dezen weg is ook uit varkensbeenderen een bruikbaar bakvet te verkrijgen. Uit
oude
ruuderbeen-
deren worden lijm en beendermeel gemaakt.
Groote hoeveelheden bloed gaan jaarlijks verloren.
Het bloedserum kan industrieel verbruikt worden in
de textiel-, zeep-, ieder- en lijmindustrie. Voorts kan
uit het bloed in speciaal geconstrueerde separators
het bloedplasma (bloedserum en fibrine) met een ei-
witgehalte van 12 pOt., worden afgescheiden
3).
Aan
het bloed wordt dan tevoren natriumcitraat toege-
voegd om stolling tegen te gaan. Uit dit plasma kan
een geel Ersatz-eivitpoeder worden gemaakt, dat ge-
bruikt kan worden in plaats van gedroogde eierdooier
en dat onder den naam ,,Hiimalb” in Duitschland in
den handel wordt gebracht.
Bij Regeeringsverordening werd in 1937 in Duitsch.
land toegestaan, dat het plasma tot maximum 10 pOt.
in worst werd verwerkt. Het is een groot deel van
den onaangenamen bloedsmaak kwijt.
In Duitschland werd tot voor korten tijd maar 10
pOt. van het bloed verwerkt. Ook bij ons gaat veel
bloed verloren. Aan rundveebloed wordt per jaar on-
geveer 8.400 ton geproduceerd (15 kg per koe
en 3.5 kg per kalf); aan varkensbloed ongeveer 5.400
ton (3 kg per varken), in totaal 13.800 ton, dus een
niet onbelangrijke hoeveelheid.
Mager vleesch heeft tot 20 pOt.. eiwit, runderbloed
17 pOt. eiwit. Bloedeiwit wordt echter voor 96 pOt.
geresorbeerd en is beter verteerhaar dan vleescheiwit.
Bloed kan het beste verwerkt worden in worsten,
waarvoor dan vooral varkenshloed wordt gebruikt. In Zweden en Neder-Duitschland werd runderbloed
vroeger tot 5 h 10 pOt. gemengd met roggemeel en
in het roggebrood verwerkt.
In den oorlog
zijn
ook proeven met het mengen
van bloed door het oorlogsbrood genomen, echter met
niet al te gunstig resultaat.
Tijdens den oorlog 1914-1918 is veel bloed verwerkt
tot bloedmeel (gedroogd bloed), dat gebleekt werd en
een groot deel van zijn onaangenamen smaak verloren
had. Dit bloedmeel, dat 82.1 pOt. eiwit bevat en 6.7 pOt.
mineralen, is veel gebruikt in Ersatz-worst, Ersatz-
gehakt, enz. naar recepten, die door de Duitsche Re-

3)
Deze separators worden in verschillende typen ge-
maakt, zoowel voor ha.ndhedrijf, als voor een bedrijf met
electrische kracht. Zij kunnen in de kleinste slachterijen
in gebruik worden genomen. In ons land worden meestal
Duitsohe merken te koop aangeboden.

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

011

geeringscommissie voor

Ersatz-voedingsmiddelen

goedgekeurd waren.
Uit bloed kan 16 â 17 pOt. poeder gewonnen wor-
den. Indrogen tot 10 pOt. watergehalte geeft een goed
houdbaar product, maar is te duur. Er is echter geen
bezwaar tegen in oorlogstijd een hooger watergehalte
toe tê staan, daar het bloedpoeder dan vanzelf door
de voedselschaarschte sneller geconsumeerd wordt.
Bloedpoeder kan men met zemelen vermengen, en
dan tot een goed veevoeder verwerken. Varkens kun-
nen ook met versch bloed worden gemest, dat op 95
graden wordt verhit om alle ziektekiemen te dooden.
Dit geleiachtige bloed wordt dan met aardappelen,
vischmeel, enz. gemengd.
In.tusschen is het succes met bloedpraepa.raten die
in men.schelijk voedsel werden verwekt, tijdens den
wereldoorlog niet groot geweest.
Er schijnt een na-
tuurlijke afkeer tegen het bloedgebruik te bestaan,
dien zeer velen, ondanks den honger, moeilijk kunnen
overwinnen. Maar enkele praeparaten bleken bruik-

baar.
l
7
erwerkt tot veevoeder is bloed echter in oor-
logstijd een afvalproduct van beteekenis.

Onze eieren als voedselbron.

De jaarlijksche productie aan eieren bedraagt in Ne-
derland ongeveer 2.050 millioen stuks, terwijl het jaar-verbruik ongeveer 1.2 milliard of 1401160 stuks eieren
per persoon bedraagt. Het graanverbruik per jaar der
pluiniveebedrijven bedraagt echter 850.000 ton graan
en is dus bijna net zoo groot als de menschelijke
hroodgraanconsumptie, die ongeveer 960.000 ton be-draagt. Daar kippeneiwit bovendien het duurste eiwit is, zal men een groot deel van den kippenstapel moe-
ten afslachten. Hierdoor zal een groot deel der pluim-
veebedrjven moeten worden ingekrompen en zullen
sommige zelfs moeten verdwijnen. Wil men zooveel
kippen behouden als noodig zijn om in het eigen eierenverbruik in Nederland te voorzien, dan zal
men de eierenproductie der pluimveebedrijven met
1 milliard moeten verminderen. Men zal daardoor
ongeveer 425.000 ton kunnen uitsparen aan graan,
daar men aan de eigen koppels kippen op de boerde-
rijen alleen ochtendvoer zal behoeven te verstrekken.
Intussehen kan nog meer op het voedergraan wor-
den bezuinigd, indien men de kippen met gestoomde
en daarna ingekuilde aardappelen voedert. Waarde-

volle voedermiddelen zijn voorts vischmeel, krabben
en garnalen. Het pufverbod is dan ook te betreuren,
vooral omdat de Duitschers zich daaraan niet storen
en hun puf niet in zee gooien, maar tot vischmeel
verwerken. Ook bloedpoeder is een waardevol kippen-
voeder.

Onze vischprodv.cten..

De uitkomsten der zeevisscherij vertoonen van jaar
tot jaar aanzienlijke verschillen. De opbrengst van de
trawlvisscherij varieerde in de laatste 10 jaren van
25.300 ton tot 54.400 ton, die van de drijfnetvissche-
rij, voor het grootste deel haring, van 55.100 ton tot
79.600 ton, die van de beugvisscherj van 223.600 tot
1.300 ton, en de totale opbrengst der zeevisscherj
schommelt van 93.900 ton tot 147.700 ton, dus met
een gemiddelde opbrengst van 115.000 l 120.000 ton.
Hieronder zijn echter ook de vangsten van buiten-
landsche visschers begrepen, die hun visch in Neder-
land aanbrachten. De Nederlandsche vangst varieerde
echter van 87.600 tot 120.400 ton. Maar in oorlogs-
tijd zal de opbrengst der zeevisscherij voortdurend
terugloopen, naarmate de mijnenvelden zich meer en

meer uitbreiden in de Noordzee.
De opbrengst van de kustvisscherij bedraagt maar
10.000 ton, terwijl die van de binnenwateren, Wadden-
zee, Zeeuwsche stroomen en de Zuiderzee in de laat-
ste 10 jaren van 100.500 ton tot 128.600 ton bedroeg,
waarvan 3 . 4.000 ton garnalen en 70 â 75.000 ton
mosselen en andere weekdieren.

De zoetwatervisscherij is van betrekkelijk geringe
beteekenis, indien men het IJselmeer voorloopig tot
het gebied der kustvisscherij blijft rekenen, zooals dat
in de ,,Jaarcijfers voor Nederland” geschiedt. Voorts
is er een invoer van visch en vischconserven van
10 5. 12.000 ton. Een zeer groot deel van de gevangen visch wordt echter uitgevoerd.
De mosselen vormen het voornaamste product der
kustvisscherj. De in de oorlogsjaren gedane pogingen om het Nederlandsche mosselenverbruik op te voeren
zijn geen onverdeeld succes geweest. Ook hier moet
dit voor een groot deel gezocht worden in het feit,
dat de huisvrouw geen smakelijke mosselgerechten

weet te bereiden.
De vette visschen, zooals haring, makreel, paling,
enz. zijn ook als vetbrori van beteekenis voor de volks-
voeding, terwijl haring bovendien rijk is aan vitamine D. Zeevisscherij, kustvisscherj en zoetwatervisscherij
leveren samen 150.000 5. 165.000 ton visch op en on-
geveer 70 5. 75.000 ton aan mosselen en veekdieren.

De vischafval.

Ook de vischafvallen
zijn
van beteekenis. Uit ha-
ringafval maakt men voedermeel, traan voor techni-
sche doeleinden, en mest. Honderd kg vischafval van
magere vischsoorten, zooals schelvisch, knorhaan, plat-
visch, enz. leveren 25 kg meel met 75 pOt. eiwit op en
bij verwerking op vischljm ongeveer 15 kg vischrneel
en 30 5. 35 kg vischljm van 30
5.
35 pOt.
Verder kan men van de vischafvallen een extract
maken, dat op vieeschextract lijkt. De afvallen wor-
den dan eerst ontvet, met alkali behandeld en ver-
volgens met zoutzuur geneutraliseerd.
Van gemalen gestoomde visch, vischextract, aard-
appel,meel, kruiden, enz. maakt men thans in Duitsch-
land vischsoepblokken. De Duitsch chemische indus-
trie toovert voorts de vischafvallen in een reeks eiwit-

producten om.
Het uitgangspunt daarbij is albumose, eiwit in op-
gelosten vorm, ‘dat verkregen wordt door vischafval-
len onder druk uit te koken.

Uit albumose wordt daarna reukeloos eiwit in di-
verse soorten gemaakt, dat onder meer in de banket-
bakkerij en voedselindustrie wordt verbruikt. Een
reeks vleesch- en vischextracten en bepaalde amino-
zuren enz. worden eveneens daaruit vervaardigd.
Voorts wordt gerookte visch in reuzel gebakken,
waardoor het product zijn smaak en reuk voor een groot deel verliest, om daarna met 40 pCt. vleesch
tot worst te worden verwerkt. Visch kan verder in
verschillende vormen geconserveerd worden, zoodat
bij een goede organisatie van de vischverwerkingsin-
dustrie weinig verloren behoeft te gaan van de

vangst.

Het dierlijke eiwitrantsoen in oorlogstijd.

Neemt men aan, dat onze kaasproductie evenals in
den wereldoorlog tot op de helft zal terugloopen, dan
zal deze ongeveer 62.000 ton bedragen, zoodat per hoofd 7 kg kaas per jaar met 30 pOt. eiwit, dus 2.1
kg eiwit en dus per dag 5.6
gram eiwit
beschikbaar is.
Stelt men de totale vleeschproductie op 33 kg per hoofd en per jaar en het gemiddelde eiwitgehalte op
20 pOt., dan is per hoofd 6.6 kg eiwit beschikbaar en
dus per hoofd en per dag 18.1 gram eiwit en, in-
dien men met 20 pOt. been in het vleesch rekening
houdt, maar ongeveer
15 gram per dag.
Uit de 8.2 kg eieren, die per hoofd en per jaar be-

schikbaar
zijn,
komen bij een gemiddeld eiwitgehalte
van 15 pOt. 1.23 kg eiwit per jaar of ongeveer 8.4

gram per dag.
Schat men de totale opbrengst der visscherj in
volle zee op de helft van de normale, dus op 57.500 ton en die van de kust- en binnenwateren op 45.000
ton, dan is er dus 102.500 ton beschikbaar en bij een
schoonmaakverlies van ongeveer 15 pOt., dus ongeveer

882

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

87.000 ton. Dit komt neer op 9.9 kg per hoofd en per
jaar, en bij een eiwitpercentage van 15 pOt. dus op
1.4 kg eiwit per jaar of ongeveer
4 gram eiwit per
dag
en per hoofd.
En tenslotte levert
i/
liter consuinptiemelk per
dag en per hoofd 8 gram eiwitten op. In totaal be-
schikken wij dus over 36 gram dierlijk eiwit per hoofd
en per dag.
Als eiwitreserves beschikken wij dan nog over 70
ut
75.000 ton inosselen en weekdieren en over de on-
dermelkeiwitten. Neemt men aan, dat evenals in den
vorigen oorlog onze boterproductie met
Y
3
veruhiri-dert, en dat deze dus ongeveer 67.000 ton zal bedra-
gen, dan beschikken wij door de ondermelk nog over een reserve aan eiwitten van 67.000 ton
eiwit
of van ongeveer 21 gram per hoofd en per dag, dus van bijna
2
/3
van onze totale productie aan dierlijk eiwit. Intus-
schen mag niet worden vergeten, dat wij een deel van
dat dierlijke eiwit zullen moeten exporteeren om in
onze behoeften aan veevoeder en kunstmest, zij het
ook op beperkte schaal, te kunnen voorzien.
Want een
beperking van de vermindering tot op % der boter-
productie en tot op de helft van de kaasproductie was
slechts mogelijk, omdat per mei kkoe in de oorlogsjaren
400 kg graan werd verstrekt en er ongeveer 50 pCt. van de normale hoeveelheid kunstmest beschikbaar
was.
Wij zullen echter later aantoonen, dat wij er
lang niet zeker van zijn, dat w’ij op den duur dit
rantsoen van voedergranen kunnen volhouden, ook
niet als meij. een 20.000
t
30.000 tal oude, zoogenaani-
de dunne melkkoeien afslacht. Voorts is het proble-
matisch, of wij onzen varkensstapel op peil zullen kun-
nen houden. Dit alles hangt af van de beschikbare
hoeveelheid geïmporteerd veevoeder.
Niemand kan echter voorspellen, in hoeverre het in
de toekomst mogelijk zal zijn blijvend, zij het op be-
perkte schaal, veevoeder en kunstmest aan te voeren.
Is dat niet het geval, dan zal onze dierlijke eiwitpro-
ductie zeer sterk verminderen, daar men dan verplicht
zal zijn een deel van den veestapel af te slachten.
De ervaring van de oorlogsjaren geeft geen grond
tot al te groot optimisme inzake cle dierlijke eiwit-
voorziening. Die ervaring heeft geleerd, dat men het
ter beschikking stellen van de gemeenten van 2 var-kens van 100 kg per week en per duizend inwoners, zonder een hoofdelijke distributie in te voeren, (een
maatregel, die begin 1917 was ingesteld) niet kon vol-
houden en eerst moest terugbrengen tot 1 varken
op het einde van 1917 en op 25 Maart 1918 heelemaal
moest afschaffen. Op 5 September stelde men voorts
aan de gemeenten op dezelfde wijze 2 ons rundvleesch
per hoofd en per week beschikbaar. Maar ook dit
bleek op den duur niet mogelijk, evenmin als het be-
schikbaar stellen van 2 ons standaardsaucijs per hoofd
en per week. De vleeschprijzen waren zeer hoog en tot
hoofdelijke vleeschdistributie tegen billijken prijs wil-
de men niet overgaan, omdat deze
f
40 millioen zou
kosten per jaar.

Ook het boter- en kaasrantsoen was niet overda-
dig. Op 3 Juni 1918 werd dit op % kg per persoon
in de twee weken vastgesteld, terwijl het vetrantsoen
aanvankelijk Y4 kg per week bedroeg. Later werd het teruggebracht tot Y4 kg in de 10 dagen.
Met die feiten voor oogen mag men dus niet te
optimistisch zijn.. In de oorlogsjaren van 1914—’18
heeft men echter aan de ondermeikeiwitten weinig
aandacht geschonken. indien wij hiervan een goed ge-
bruik maken, zal onze voorziening in dierlijk eiwit
waarschijnlijk op bevredigende wijze kunnen ge-
schieden.
Dr. W.
K. R. FEUILLE.TAU DE BRUYN.

STATISTISCHE TOETSING VAN CONJUNC-

TUURTHEORIEËN: DE TWEEDE

VOLKENBONDSPUBLICATIE.

II
(Slot).

Verleden week gaven wij enkele voorbeelden van
de analyses, die in de in de titel genoemde Volken-
bondspublicatie worden gegeven. Door toepassing
flU
van de ,,secjuence analysis” kan men met hehui.p van

de statistisch gevonden elasticiteitscoëfficiënten, ,,pro-
pensities”, ene. het economisch gebeuren i.n grove
trekken reconstrueren. En omdat men liet kan recon-
strueren uit zijn elementaire causale schakels, kan
men ook nagaan, hoe het verloop
zou
zijn geweest, als
bepaalde schakels anders waren geweest. Bijv. ivan-
neer de ,,propensity to consume” groter of kleiner,
of wanneer de beursspeculatie niet zo hevig was ge-
weest, of wanneer er geen oppotting van geld was
opgetreden, enzovoort. Dit betekent, dat men tweeër-
lei inzicht verkregen heeft, ni. lo. hoe bepaalde vor-
men van conjunctuurpolitiek vermoedelijk zullen
werken en 2o. welke factoren bij het tot stand ko-
men van de werlcelijk opgetreden schommelingen van
doorslaggevende betekenis zijn geweest.
Zo wordt dan allereerst berekend, dat zonder de
excessieve heursspeculatie van 1929 en de na 1930
opgetreden hoarding een zeer vlakke, spoedig geheel
weggedemp te co•nj u.nctuurheweging zou zij.n opge-
treden. 1

let beeld van de scherpe omslag in 1929 is
niet te begrijpen zonder een zeer helangrijice plaats in te ruimen aan de heursspeculatie. Overprocluctie
of andere physieke verschijnselen spelen slechts een
bescheiden rol belemmeringen van de monetaire
zijde (schaarste aan kredietaanbod) vrijwel in het ge-
heel geen rol. De heurskoorts heeft echter zowel de
consumptie gestimuleerd als, door het gemak waar-
mee kapitaal kon worden opgenomen, de investering.
Het plotseling, snel omkeren van de koersbeweging,
alleen denkbaar na een op overdreven toekomstver–
wachtingen gebaseerde lcoersstijgirig, trok zowel de
Consumptie als de investeringen mee omlaag. De
hoarding, die tot een stijging van de rentestand leid-
de, versterkte de koersdaling en de daling van de
investeringen nog.
Een afzonderlijk hoofdstuk vormen nog de bewe-
gingen in de woningbouw. Daar ik daarover in dit
tijdschrift reeds eerder heb geschreven ‘), kan ik er
thans aan voorbijgaan.
Uiteraard zijn alle conclusies over het verloop der
conjunctuur en over de wijzigingen daarin hij ver-
andering van bepaalde elasticiteitscoëfficiënten met
een zekere fouteninarge hehept, omdat alle statistisch
bepaalde coëfficiënten dat zijn. Om een indruk van
de onzekerheid te verschaffen, die daarvan het ge-
volg is, worden uitgebreide berekeningen van fouten-
grenzen gegeven. Daarbij blijkt om., dat er bepaalde
elkaar compenserende fouten zijn, waardoor de on-
zekerheid in het totaal-resultaat in vele gevallen mee-
valt. Dat nog zeer veel te onderzoeken overblijft, kan
echter niet ontkend worden.
* *
*

In een slothoofdstuk wordt de vraag gesteld en
ten dele beantwoord, in hoeverre de bekende conjuuc-
tuurtheorieën tot de verklaring van de conjunctuur
in de Verenigde Staten tussen 1919 en 1932 kunnen
bijdragen. Daarbij worden de theorieën in de volg-
orde van Haberler’s boek beschouwd.
Ten aanzien van de monetaire theorieën wordt de
conclusie getrokken, dat de geld- en kredietvoorzie-
ning dermate elastisch was, dat daardoor de overige
factoren zich vrijwel ongehinderd konden doen ge-
voelen. Enige remming van betekenis door hoge
rentestanden werd nauwelijks geconstateerd. In het
bijzonder van de feiten, waarop Hawtrey in zijn ge-

1)
Bewegingen op langen termijn in dan Amerikaan-
sohen woningbouw, Eco,n.-Stat. Bar. 26 October 1938,
bie.
806.

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

883

schriften wijst (toeneming van de chartale geldeir-
culatie in het laatst van de hoogconjunctuur door
toeneming van de loonsom t.o.v. de overige inkomens),
werd weinig aangetroffen.
Wat de niet-monetaire overinvesteringstheorieën
betreft, kon in het bijzonder worden vastgesteld, dat
van het dc laatste tijd zo bekende ,,acceleration prin-
ciple”, volgen.s hetwelk de
productie
van productie-
middelen gecorreleerd is met de
toeri.einingssn.elheid
van de productie
van consumptiegoederen, geen spoor
te ontdekken viel. Integendeel is er bijna volslagen
correlatic tussen de productie van productiemidclelen
en die van consumptiegoederen. Wel werd de door
Aftalion naar voren gebrachte vertraging als gevolg
van de con structieperiode van productiemiddelen aan-
getroffen, doch in het gemiddelde op slechts 14 jaar
vastgesteld ).

Van een stijging van kosten als oorzaak van de
crisisomsiag kon evenmin veel worden teruggevonden.
In de controverse over de vraag, of er onmiddellijk
voor de crisis te veel of te weinig wordt gespaard,
spreken de cijfers – ten aanzien van het jaar 1929
in de Verenigde Staten tenminste — het meest voor
de onderconsumptieleer (d.w.z., dat er dus te veel
gespaard zou zijn). Er blijkt nl. niets van enig ge-
brek aan kapitaal – zij het in de physieke of in de
financiële zin — o.m. daar geen volle bezetting van
het productie-apparaat werd bereikt
3)

Deze conclusies schijnen alle zeer negatief. Dit is
aldus op te vatten, dat in de beschouwde periode
en het beschouwde land cle hoofdoorzaak van de con-
junctuurheweging heeft gelegen in een omstandig-
heid, die in de meeste theorieën slechts einig aan-
dacht vindt, nl. de beurspecillatie. Het is aanneme-
lijk, dat in de meeste crises van vôôr 1914 – die
tot de vorming der theorie waarschijnlijk meer heb-

ben bijgedragen – de heursspeculatie een beschei-
dener rol en enige andere verschijnselen, wo. de
kapitaalschaarste, een belangrijker rol hebben ge-
speeld. J. TINBERGEN.

9 hierbij moeten overigens enige restrictios worden ge-
forniuleerd, voor welke naar het boek zeil

r
eiveze
Ii zij. 3)
Deze conclusie stemt overeen niet do op andere wijze verkregen conclusie, waa.i’toe de Sl3rookings Ïnstitution is
gekomen in zijn bekende vier.cle•lige rapport (Ameriea’s
Capacity
to
Consume, ete.).

MOEILIJKHEDEN DER ARBEIDS-

BEMIDDELING.

Herhaaldelijk is betoogd, dat het apparaat ter be-
diening van de arbeidsmarkt in ons land: de Open-
bare arbeidsbemiddeling, tekort schiet. ilet is daarbij
opmerkelijk, dat de ,,schuldkwestie” hij dergelijke be-
schouwingen vaak met grote nadruk wordt gesteld;
het bedrijfsleven beklaagt zich over onvoldoende outil-
lage van de organen der openbare arbeidsbemiddeling
en deze organen beklagen zich erover, dat het bedrijfs-
leven een veel te gering gebruik maakt van die or-
ganen.

Zolang de organen der openbare arbeidsbemidde-
ling zich tevreden stelden met de taak van eenvoudig
en uitsluitend bemiddelingsorgaan, kon men een
eventueel verwaarlozen van deze organen met een zekere gelatenheid aanvaarden in de opvatting, dat
het bedrijfsleven waarschijnlijk geen behoefte gevoel-
de aan een intensiever gebruik dier kosteloos func-
tionnerende organen.
Men kon het betreuren en men kon de organen der
openbare arbeidsbemiddeling aansporen een steeds
groter activiteit te betonen en te zorgen voor een per-
fecte service, maar daar moest het dan ook bij blijven.
Er is intussen wat veranderd.
De steeds voortdurende massale werkloosheid heeft
cle Overheid ertoe gebracht, maatregelen te ontwerpen
en uit te voeren ter bestrijding dier werkloosheid: de
Overheid ging daarmede de arbeidsmarkt beïnvloeden.

Het valt op, dat daarbij van de organen der open-
bare arbeidsbemiddeling nauwelijks nota is genomen.
Zeker de werkloze arbeider, die hetzij uitkering
ontvangt uit de werklozenkas van zijn vakbond, hetzij
als crisis-werkloze wordt gesteund, moet zich laten
inschrijven bij de arbeidsbeurs zijner woonplaats, maar
met arbeidsbemiddeling heeft zulks bitter weinig te
maken.
De geweldige omvang van het aantal ingeschreve-
nen vooral hij de arbeidsbeurzen in de grote steden
en de uiterst krappe personeelhezetting hebben er
voorts toe geleid, dat – zelfs waar vakkundig be-
heerde afdelingen zijn – het orgaan der arbeidshe-
iniddeling er onvoldoende, kijk op heeft, van welke
kwaliteit de hij hem ingeschreven werkzoekenden zijn.
Tegenover de aantallen ingeschrevenen, welke voor
sommige afdelingen over de 10.000 gaan, staan aan-
tallen plaatsingen, welke in een geheel jaar vaak de
1000 niet overschreden en het ligt voor de hand, dat
hij zulke verhoudingen, ook een overigens vakkundig
en bekwaam personeel niet voldoende is ingelicht over
de ,,voorraad”.
Integendeel, een groot gedeelte van de dagtaak van
het personeel wordt opgevorderd ter verrichting van
administratieve arbeid, welke practisch voor de eigen-
lijke arbeidsbemiddeling nauwelijks eenig belang
heeft.

Een overzicht van de bemoeiirig van de Rotterdam-
searbeiclsbeurs met cle bemiddeling in de metaalin-
dustrie over de laatste tien jaar illustreert zulks over-
duidelijk.

Metaalbedrijf.
a.anv rageli
pla.atsingon
werkgevers werknemers

1849
1418 1658
1463
995 949 438 413
874
907 957
1012
945
1069 1513 1645
2161
2310
2626
2681

liet is voorts vrijwel zeker, (lat voor zover er plaat-
singen zijn tot stand gekomen, dan wel buiten het
orgaan der arbeidsbemiddeling om door de onderne-
mers direct arbeiders zijn aangenomen, de keuze heeft
plaats gevonden uit een beperkt deel der werkloze
arbeiders. Een zeer groot aantal der werkloze arbei-ders heeft vaak sinds langen tijd niet gewerkt en het
ligt voor de hand, dat, naar mate de werkloosheid
langer duurt, cle kans op herplaatsing om verschil-
lende redenen geringer wordt.
Dit betekent, dat een zeer groot deel van de bij de
Rotterdamse Arbeidsbeurs als werkzoekende metaal-bewerkers ingeschreven staande personen moet wor-
den beschouwd als een ,,rusteude” reserve, welke, zo-
lang de tegenwoordige hedrijfsdrukte in de metaalin-
dustrie mocht duren, niet nodig is.
Zolang een ruime selectie mogelijk is, zal het be-drijfsleven er waarschijnlijk niet toe overgaan, spe-ciale maatregelen te treffen, teneinde zich te verge-
wissen, dat voldoende aanbod van arbeidskrachten ook
hij eenige opleving aanwezig zal zijn.
Mocht echter die opleving wel komen, dan zal
menige tak van handel en nijverheid grote moeite
hebben, zich de benodigde arbeidskrachten te ver-
zekeren.
Eenigen tijd geleden is een berekening gemaakt van
de behoefte, welke de Rotterdamse metaalindustrie
aan arbeiders zou hebben, wanneer op volle capaciteit
zou worden gewerkt.
Het resultaat dier berekening is vergeleken met
de bij de Rotterdamse arbeidsbeurs ingeschreven werk-
zoekende arbeidskrachten in de melaalindustrie. Het

884

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

resultaat was voor insiders niet verrassend. Van be-
paalcie categorieën bleek ee.ti aanzienlijk overschot,
van anderé een tekort, waarbij dan een beoordeling
van de ingeschrevenen naar vakbekwaamheid, routine
en leeftijd nog niet eens had plaats gevonden.
Het onderzoek diende als voorstudie bij het toe-
passen van herscholingsmaatregelen in de metaalin-
dustrie; de daarna wederom ingetreden daling der
hedrijfsdrukte maakte verdere maatregelen op dat
ogenblik niet dringend noodzakelijk.
Een hernieuwd onderzoek zou ongetwijfeld een on-gunstiger beeld geven, vooral, wanneer daarbij tevens
betrokken werd een nadere specificatie omtrent vhk-
bekwaamheid, routine en leeftijd.

Het bouwbedrijf.

Een beeld van overvloedige ,,rustende reserve”
geeft het bouwbedrijf te zien.
Wij hebben voor de voornaamste beroepen uit de
bouwnijverheid en daarmede verwante houtbewerking,
waaronder meubelindustrie, een overzicht samenge-
steld van cle bij de Rotterdarn’se arheidsbeurs inge-
schreven werkzoekenden, de aanvragen van werkgevers
en de plaatsingen. (Zie onderstaande tabel).
Ook hier blijkt wederom. duidelijk, welk gering
percentage der ingeschrevenen voor plaatsing in aan-
merking komt en hoe gering ook verhoudingsgewijs
het beroep is, dat de ondernemers op de ingeschreve-
nen plegen te doen. Voor vele dezer beroepen geldt
niettemin, dat de ondernemers als regel gebruik ma-
ken van het orgaan der arbeidsbemiddeling, zodat het
samengestelde beeld ook vrijwel klopt met de reële
behoeften aan arbeidskrachten in het bedrijf.

Hotel-, café- en restauran.tbedrijf.

Staan de organen der openbare arbeidsbemiddeling
zowel in de metaalindustrie als in het bouwvak c.a.
vrijwel machteloos voor wat betreft het uitoefenen van
enige invloed op de arbeidsmarkt, voor andere be-
drijven is de toestand gunstiger.
Wij laten buiten beschouwing de arbeidsbemidde-ling op het terrein der huishoudelijke diensten, maar
noemen als een voorbeeld van omvangrijke bemidde-
ling en daardoor ook van regularisatie, hetgeen te
Rotterdam plaats vindt voor het hotel-, café- en res-
taurantbedrijf.

Aki. diotel,

caf
6-
en restaurnnbbedrijf.

jaar
aaiibiodimigen van aanvragen van plaatsingon
van
werkkraohten
werkgevers
personeel

1929
……..5843
4224
3843
1930
……..6056
335
3428
1931
……..5979
2879
2909
1932
……..5807
2389

.
2323
1933
……..4744
1884
1870
1934
……..3961
1607 1561 1935
……..3993
1858
1977
1936
……..4400
2454
2416
1937
……..4450
2725
2620
1938
………4282
2480
2393

Reeds dadelijk blijkt uit een overzicht van de om-
vang dezer bemiddeling gedurende de laatste tien
jaren een heel wat gunstiger verhouding tussen in-
geschrevenen, aanvragen en plaatsingen. Dit valt te-
meer op, waar het hier een bedrijf geldt met behoefte
aan een vrij omvangrijke reserve aan arbeidskrachten
in verband met de in de loop van het jaar vrij sterk
schommelende bedrijfsdrukte en het vrij vlottende ka-
rakter van een groot deel der, vaak ook vrouwelijke,
arbeidskrachten. Een niet onbeduidend percentage der
ingeschrevenen komt slechts voor plaatsing van zeer
beperkt karakter in aanmerking, zodat dc reserve
aan volledig bruikbare arbeidskrachten geringer is,
dan het verschil tussen aanbiedingen en plaatsin-
gen zou doen vermoeden.
Men bemerkt hier een gunstige verhouding tussen
het aantal plaatsirrgen en het aantal aanvragen tegen-over het- aantal ingeschrevenen. En al moge het aan-
tal plaatsirrgen, hetweik in 1929 van het aantal in-
geschrevenen 66 pOt. bedroeg, iets zijn teruggelopen,
het bedraagt toch nog 56 pOt. en dus voor een zo
langdurige tijd van crisis ook in dit bedrijf is dat
geen slecht percentage.
Sinds eenige jaren-is naast de bemiddeling ook de
herscholing of voor dit bedrijf wellicht beter: de
scholing ter hand genomen.
De gemeentelijke vakcursussen voor werkloze ar-
beiders zijn uitgebreid nie een speciale opleiding
voor dit bedrijf, welke open staat zowel voor in dit
bedrijf reeds werkzaam eest zijnde wel1clozeu als
voor jeugdige werklozen. Vooral de pe.rsoneelvoorzie-
ning op passagiersschepen vindt bij deze cursussen
baat en op de duur zal daardoor ongetwijfeld de

Eenige groepen uit het bouwbedrijf en houtbewerkers

1938

1

1937

1

1936

1

1935

1

1934
1

1933

1

1932
1931
1

1930
1

1929

Aanbiedingen van werknemers:

1387
1245
916
901
1045
1133
1056 1620
1682
1148
Grondwerkers …………….
Loodgieters ……………..
942
1901

984
887
959 979
932
943
1015 1094
887
Metselaars

……………..
1668
1523
1816 1993
1839 1712
2059 1709
1433
1175
950
1204 1274
1360
1157
1550
1541
1382
4404

.

..

4063 3792
3963
3775
3583
3548
3772
4175
3479
Opperlieden
……………..1469
Schilders ………………..
Stukadoors ……………..
1735 1381
1275
1555
1765
1621
1388
1758
1584
1010
m
Timerlieden…………….
..
5296
4555
4391 4667
4839
4736
4798
5415 5081
4469
Houtbewerkers

…………..
4798
1

4598
4605 4715 5243
4421
4503
4930
4114
2171

Aanvragen van werkgevers:

Grondwerkers ……………
166
73
66 45 27 64 112
335 561
Loodgieters ……………..
243
115
127
118
221
116 196
355
474
Metselaars.

…………….

.146

114
74 47
118
162
53 152
184
272
Opperlieden ……………..
60
58 34
38 42 28
47 94
187
Schilders ………………..

.291

. 532

723
511
527 427
363 245
440 662 905
Stukadoors ……………..

.161
.132

140
32
40 26 44 35
2
79
53
114
.884
..
644
336 381
389
475 246
541 687
1025
Timmerlieden
……………920
floutbewerkers …………..
1571
1472
1

1406 1613
979 540
660
907
962

Plaatsingen van werknemers:

Grondwerkers ……………
..161
161
144
71
58
35 98 102
253 307
196
108
105 107
204
116
180
325 372
105
72
48
121
159
51
148
154
238
Opperlieden ………………
50
58
30
31
38 29 70 166
290

Loodgieters

……………..233

Schilders ………………..

. 315

797 541 541 525
409
237
425
794
881

Metselaars

………………174

Stukadoors ……………..

.120

48
41 28
41
59
2
76
48
114
.794
.129
708
469
450
395
478
262 524 690
996
Timmerlieden
……………940
Houtbewerkers …………..
1231
1259
1187
1416
766

1
466
555
677
603

99 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

885

werkgelegenheid in. dit beroep verbeteren en cl jeu-
overeenkomstig de kwaliteit der reserve.

Handels- en 1a.ntoorpersoneel.

Wellicht het ongunstigste beeld vertoont de ar-
beidsmarkt voor het handels- en kantoorpersoneel.

Reeds moet men er rekening mede houden, dat het
hoger gekwalificeerde personeel goeddeels buiten de
arbeidsbemiddeling blijft.

Maar idan nog zijn cle gegevens wel zeer veront-
rustend.

In 1929 waren als werkzoekende op deze afdeling
ingeschreven 4052 personen, zowel manlijk als vrouw-
lijk en met inbegrip der jeugdigen. Men vond hier-
onder zowel de verschillende soorten kantoorhedien-
den als de reizigers e.d.

• In dat jaar kwamen 2108 aavragen in van onder-
nemers en vonden 1328 plaatsingen plaats. Uit dit
verschil blijkt
j
dat de arbeidsheurs slechts in 63 pOt.
der gevallen aan de aanvragen kon voldoen.

In 1938 vonden evenwel 1888 aanmeldingen van
werkzoekenden plaats; 2031 aanvragen kwamen bin-
nen en 1809 plaatsingen werden verricht. Dit is een
percentage van rond 90.

Terwijl dus in die tien jaar aanvragen van onder-
nemers ongeveer constant zijn gebleven, is het aantal
plaatsingen gestegen tot 90 pOt. van de aanvragen,
maar het aantal ingeschrevenen bijna verdubbeld.

Een nadere analyse van de bemiddeling in het bij-zonder voor kantoorbedienden en machineschrijvers
(steno) zowel maulijk als vrouwlijk personeel voert
tot een opmerkelijke conclusie, welke trouwens ‘be-
vestigt, hetgeen meermalen ten aanzien van wdrk-
kraçhten in het algemeen is opgemerkt, namelijk dat
de arbeider, die niet vaardig wordt in het bedienen
van de in zijn beroep gebezigde machines, gedoemd
wordt tot blijvende werkloosheid..

AANTEEKENINGEN.

Overzicht van de gemeentefinanciën.

In de vergadering va.n de Tweede Kamer der Sta-
ten-Generaal van 22 November ji. heeft de Minister
van Binneniandsahe Zaken enkele gegevens verstrekt
betreffende het verloop van de gemeentefinanciën in
de laatste jaren. Aan dit overzicht, opgenomen in de
Handelingen van de Tweede Kam&r hiz. 493-496,
ontieenen wij het volgende:

Overzicht van werkloze en geplaatste kantoorbedienden
en typisten (steno) 1929-1939.
Jaar

Aanbiedingen van

Aanvragen van

Plaatsingen werkzoekenden

werkgevers
kantoorbed. typisten kantoorbed. typisten kantoorbed. typ.
ouder jongste

ouder jongste

ouder jongste
1929 1606

469 275

608 977 177

542 436 116
1930 2108

762 439

662 788 203

543 492 144
1931 2753 1301 479

605 690 205

494 568 163
1932 2974 1327 359

343 456 114

326 444 102
1933 3758 1316 334

360 538 143

356 496 109
1934 2927 1598 310

386 562 194

336 532 140
1935 3339 1789 373

369 585 234

349 558 145
1936 2888 1782 305

465 669 183

446 621 136
1937 3221 2019 300

530 1042 239

523 929 122
1938 3046 1983 317

539 1002 235

528 934 147
Uit dit overzicht blijkt:
ie. een verdubbeling van het aantal geoefende
w’erkloze kantoorbedienden.
2e. een bijna verviervoudiging van het aanbod
jongste kantoorbedienden; het resultaat van het in cie
laatste tien jaar naar verhouding zo sterk uitge-
groeide U.L.O.-onderwijs.
3e. een sterk sprekend tekort aan machineschrj-
vers, die tevens stenograaf zijn, waarbij opvalt, dat
het aantal manlijke werkkrachten in dit vak zo uiterst
gering is.

Rond 5000 werkkrachten, zich aanineldend als kan-
toorhediende, waaronder 896 geoefende en 748 onge-
oefende vrouwelijke arbeidskrachten, die allen blijk-
baar niet geschikt zijn om de alom toegepaste en een-
voudige kantoorarbeid: het stenogra.fisch opnemen en
het machineschrijven te verrichten!
T:Tet zou er voor onze kantoren bij een wettelijk verbod van arbei.d door gehuwde vrouwen al reeds
heel slecht uitzien! Intussen: op dit terrein heeft hef, Gemeentebestuur
van Rotterdam sinds een viertal jaren scholing en
herscholing op ruime schaal aangepakt.
In een tweede artikel zullen wij met een schets
daarvan aanvangen.

J. B. J.
RATTÉ.

Nadat op deze wijze verzekerd was, dat de uitga-
ven en inkomsten in de rekeningen alleen betrekking
hebben op het betrokken jaar, zijn alle beschikkingen
uit reserves e.d. of stortingen daarin uit den gewo-
nen dienst geëlimineerd.
Het doel was derhalve te komen tot een tegenover-
elkaarstellin.g van de werkelijk tot een dienstjaar ho-hoorende inkomsten en de werkelijk tot dat dienatjaar
hehoorende uitgaven hij gelijkblijvende vermogenspo-
sitie. Als buitengewone inkomsten en uitgaven, die
De uitkomsten van den gewonen dienst der gemeeiterekeningen waren:

Over 1931 Over 1932 Over 1933 Over 19341 Over 1935 Over 1936 Over 1937 Over 1938

Totaal gewone inkomsten.. .
1 710,- mill.
f 735,5 miii
If756,6 miii.
f775,3 miii.
1782,1 miii. 1760,3 miii. 1788,7 miii.
f775,8 miii.
Totaal gewone uitgaven… .
696,6

.,
729,6
746,9
769,-

,,
791,4

,,
774,6

,,
805,2

,,
793,3

Batig

saldo

…………….
f

23,4 miii.
1

4,9 milI. f
9,7 miii

1
6,3 miii.
Nad. saldo
f

9,3 miii.
I
Nad. saldo
f

14,3 miii.
I
Nad. saldo
1

16,5 miii.
I
Nad. saldo
1

17,5 miii.

De gezuiverde reieningen gaven tot resultaat:

1
Over 19311 Over 1931
1
Over 1933
1
Over 1934
1
Over 1935
1
Over 1936
1
Over 1937
1
Over 1938

Totaal gewone inkomsten… f677,4 miii. 1678,9 miii. 1713,9 miii. f715,3 miii. 1741,5 miii. f710,5 miii. f722,8
mill.
f718,6 mill.
Totaal gewone uitgaven …. .697,6 ,, 733,3 ,. 757,6 ,, 751,4 ,, 776,2 ,, 750,9 ,, 763,- ,, 753,8 ,,

Nadeeiig saldo …………. .1
20,2miil.lf
54,4 mili.jf 43,7 ni{[l.Jf 36,1 inili.jf 34,7 miil.jf 40,4 miii.If
40,2
nliil.If
35,2niiil.
1)
Afronding in honderdduizenden naar boven vanaf
f50.001
en naar beneden bij
f50.000
en minder.

De in de tweede plaats vermelde cijfers zijn op cle uit den gewonen dienst geweerd
zijn
geworden, zijn
volgende wijze verkregen:

derhalve anngemerkt die, welke bij handhaving in
Uit ‘de gemeenterekeningen zijn alle inkomsten en dien dienst de vermogenspositie zouden beïnvloeden.
uitgaven, welke op een voorafgaand dienstjaar be- Buitengewone inkomsten in dozen zin, in den gewo-
trekking hadden, zooals saldi van vorige jaren, ach- nen dienst aangewend, zouden de gemeente doen ver-
terstallige inkomsten en uitgaven, geschrapt. armen; buitengewone uitgaven uit den gewonen dienst
Daartegenover zijn aan de rekeningen toegevoegd zouden de gemeente doen verrijken, haar vermogens-
de hij het sluiten van het dienstjaar verhaalbaar ge- positie versterken.
stelde inkomsten en nog verschuldigde uitgaven.

886

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29
November
1939

Er wras derhailve geen reden – en het zou boven-dien tot geen resultaat leiden – om de inkornsten en
uitgaven, ciie aan de tijclsomstandigheclen haar bui-
tengewoon karakter ontieenen, zooals kosten werk loo-
zenrorg, uit te schakelen. Integendeel zijn deze kos-
ten, welke naar hun aard tot cle gewone uitgaven he-
hoeren, in de gevallen, waarin zij buiten den gewo-
nen dienst waren gebracht, daarin ten behoeve van
dit onderzoek weer teruggeleid.
Het groote gewicht van de vergelijking tusscheu

gewone inkomsten en uitgaven, die aldus werd ver-
kregen, springt in het oog.
Overtreffen de uitgaven de inkomsten, dan moet
daaraan de beteekenis worden toegekend van absolute
verarming voor de gemeenschap; overtreffen de in-
komsten de uitgaven, dan duidt zulks op een ver-
rijking.
Na deze voorafgaande ver]larin.g omtrent het ka-
rakter der cijfers worden deze nader onbleed en aan-
gevuld. (Zie eerste staat op hldz.
885).

De nadeel.ige saldi van de gezuiverde rekeningen zijn de resultaten van twee andere cijfers, ni.:

1

1931

1

1932

1

1933

1

1934

1

1935

1

1936

1

1937

1

1938

Eet totaal van de nadeelige 537 gein. ad 790 gein. ad 597 gein. ad 473 gem. ad 642 gem. ad 666 gem. ad 719 gein. ad 698 gein. ad

sloten van …………… .1 27,5 miii. 1 55,9 miii. 1 46,9 miii.
f
41,1 will. 1 36,5 miii. f 42,_ miii. f 42,2 mili. 1 37,7 mili.
en het totaal valt de batige 527 gem. ed 267 geul. ad 455 gein. ad 562 gein. ad 400 gein. ad 366 geni. ad 336 gem. ad 346 gem. ad

sloten van …………….1

7,3 ‘nul. f

1,5 will.
if

3,2
will.
1

5

miii. f

1,8 will. 1

1,6 miii. 1

2,_miii.

2.5 will.

Nadeelige saldi ………… .ï0,2 mill.lf 54,4 mniil.f 43,7 mi1l.f 36,1 rnull.If 34,7 mill.f 40,4
mill.If
40,2 mill.lf 35,2
will.

De Rijksbijdrage in de werkloosheidsuitgaven is in
1934
pLm.
29
millioen lager geweest dan in
1933.

Aan de gemeenten, die met de lagere Rijksbijdrage
niet uitkwamen, is toegestaan de werkloosheidsait-
gaven, die niet gedekt konden worden, eerst uit de
begrooting te stooten en later naar den kapitaaldienst
over te brengen.

Bij de berekening, welke aan het cijfer van
36.1
mii-

lioen ten grondslag ligt, zijn echter deze bedragen
volledig als
gewone
uitgaven aangemerkt, terivijl de
bijdrage van den kapitaaldienst – het bijzondere dek-
kingsmiddel voor deze uitgaven in .de gemeentereke-

ning – volledig buiten beschouwing is gelaten.
Voor 1935, 1936, 1937
en
1938
zijn de extra- en
helastinghijdragen uit het Werkloosheidssubsidiefoncls
als
bijzondere delticingsmiddelen
aangemerkt.
Met de bedragen dezer bijdragen zijn hij de hier-
v66r gegeven opstelling de nadeelige sloten nog n.iet
verminderd.

In
welke mate de w’eeistancl van de gemeenten uit
dee hoofde is verminderd, kan blijken uit het .h iei
volgende overzicht van de aanwezige reserves, op ver-
schillende data.

31 Dec.
1930
31 Dec.
1931
31 Dec.
1932
31 Dec.
1933
31 Dec.
1934
31 Dec.
1935
31 Dec.
1936
31 Dec.
1937
:31

Dec.

1

1938

Algemeene reserves en
reserves

bijz.

doel-

einden …………
f29,3 miii.
1 32,4mill.
f23,5 will.
f17,2 will.
1 11,2mnill.
1

9,8mill.
1

9,7 miii.
1

8,6 will.
f

7,1 will.
Algemeene becirijis-
.

reserves

………..
39,9

,,
37,9
32,1

,,
26;1
20,2
18,7

,,
14,8
10,9 10,6

69,2mill. 1 70,3muIL 1 55,6mill.j 143,3 mull.j f
31,4mniil.I
128,5 mill.J f 2,5mi1
1
.l 1 19,5mill.1 117,7 will

Hier zijn alleen die reserves in het oog gevat,
welke ook volgens het gevoelen van de gemeentebe-
sturen voor den gewronen dienst zouden kunnen wor-
den benut, hoewel uiteraard de volledige benutting
de gemeenten van eIken weerstand zou berooven.

Bovendien mag hierbij niet voorbij worden gezien,
dat tegenover deze reserves ook wel schulden voor-
komen, welke mede in het verleden zijn gemaak t voo
t
het handhaven van het oveiivicht op den gewonen
dienst.

De verdeeling van de reserves over cle groepen van de gemeenten geeft het volgende beeld:

Groep 1 boven

100.000 mw………

2 50.001.-100.000

,………

3 20.001- 50.000

,………
4 10.001- 20.000
5 5.001- 10.000
6

2.001- 5.000

,………
7 beneden

2.001

,………

31 Dec. 1930 131 Dec. 1934
31Dec. 1935131 Dec. 1936131 Dec. 1937

31 Dec. 1938

32,9 mill.
1

8,2 miii.
1

6,3 miii.
f

4,2 miii.
1

1

1,9

will.
1

2,8 miii.
15,6

,, 8
1
1

,,
7,2
5,2
2,9
1
1
9

11
8,1

,,
4,3
4,4
4,_
412

,,
3,3
7,7

,,
5,5
4,9 5,4

4,6
4,3
2,6
3,1
2,9

,
2,6
2,8 2,5
2,_
118

,,
2,2
2,5 2,4
2,1
0,3

,,
0,4
0,6
0,6
0,7
0,8

69,2 milI.
I
1 31,4 will.
I
1 28,5 miii.
I
1 24,5 will.
I
flO,5mill.
I
f 17,7 miii.

Van de batige saldi van vorige jaren werd benut:

voor den dienst 1931 23,2 miii. wegens batige saldi over 1929
1932 18,4 ,,

,,

,,

,,

,,

1930
1933 14,9 ,,

,,

,,

,,

,,

1931
1934

7,7

,,

,,

,,

,,

,,

1932
1935 10,1

,,

,,

,,

,,

,,

1933 1936

9,03

,,

,, 1934
1937

6,_ ,,

,,

,,

,,

,,

1935
1938

5,5

,,

,,

,,

,,

,,

1936

) Bij de opstelling vain de cijfers kon, voor zoo.ver 1931
betreft, geen rekening worden gehouden niet 2 gemeenten
van 2001-5000 inwoners en 10 gemeenten van beneden
2001 inwoners; voor zoover 1932 btmef t, met 1 gemeente
van 10.001-20.000 ‘inavoners en 1 gemeente van 5000-
10.000 inwoners 5 gemeenten ‘van 2000-5000; 12 gemeen-
ten beneden 2001 inwoners; voor zoover 1933 betreft, met

2 genieenten van 10.000-20.000 inwoners; 2 gemeenten
“mijn 5009-10.000 inwoners; 8 gemeen-ten van 2000-5000
iniweners en 12 gemeenten van beneden 2000 in’w’oners;
voor zoover 1934
betreft,
met 6 gemeenten van 5001-
10.000 inwoners; 16 gemeenten van 2001-5000 Inwoners
en 19 gemeenten van beneden 2001 inwoners; voor zoover
1935 betreft, met I. gemeente van 10.001-20.000 inwoners;
5 gemeenten ‘van 5001-1.0.000 ‘inwoners; 11 igemeenten
van 2001-5000 ii -woners en 5 gemeenten van beneden 2001
Inwoners; voor zoover 1936 betreft, niet 2 gemeenten van
20.001-50.000 iinwoneimis; 7 gemeenten van 5001-10.000 inwoners; 13 gemeenten van 2001-5000 inwoners en 6 ge-
nmeenten van beneden 2001 innronem-s; voor zoover 1937 be-
treft, met 1 gemeente van 5001-10.000 ‘inwoners, en ‘our
zoover 1938 betreft, met 1 gemeente van 10.001-20.000
inwoners; 4 gemeenten van 5001-10.000 inwoners en 7 ge-
meenten van 2001-5000 inwoners.

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

887

INGEZONDEN STUKKEN.

DE HANDELSPOLITIEK IN NEDERLAND.

Pro.
T.
van Gelderen schrijft ons:

liet was Zaterdag 4 Nov. ji., toen de jaarvergade-
ring van de Vereeniging voor cle Staathuishouclkunde
en de Statistiek plaats had, voor de liberale vrijhan-
delstheorie geen goeds dag. De verdedigers van deze
leer bleven niet slechts ver in de minderheid (het-
geen overigens voor de kracht van een theorie niet
veel zegt), doch w’at erger is, zij moesten ten aanzien
van het practische vraagstuk, dat ter discussie stond,
zoo groote excepties pleiten, dat er van de ongerepte
toepassing dier leer al bitter weinig overbleef, liet
ging immers om de vraag, welke consequenties ten
aanzien van de hier te lande te voeren handelspoli-
tiek uit de factoren, welke de huidige positie van
ons land beheerschen, afgeleid dienden te worden. Noch
ten aanzien van liet verleden, noch ten aanzien van
het heden of de naaste toekomst durfde één spreker
op grond van zijn vrijhandelsovertuiging staatsont-
houding op het gebied van in- en uitvoer te beplei-
ten. Hiertoe was toch (gelukkig) de werkeljkheids-
zin van allen te groot.
Ik kan mij dus goed voorstellen, dat in het bij-
zonder mijn geachte collega, Prof. Verrijn Stuart,
die in het debat de meest principieele verdediging
van de vrijhaudeisleer leverde (de geestige boutade
van Prof. Josephus Jitta kon moeilijk als zoodanig
gelden) behoefte gevoelde om bij zijn nabetrachting
van de gevoerde debatten zijn overtuiging nog eens
met nadruk tot uiting te brengen. Dat hij daarbij
echter zijn steeds betrachte objectiviteit, welke de
lezing van zijn beschouwingen in voorafgaande jaren
even aangenaam als leerzaam maakte, eenigermate
liet varen, is te begrijpen en te verontsehuldigen.
Doch dat hij in het vuur van het door hem schrifte-
lijk voortgezette debat van het betoog van zijn tegen-
standers een zoo onvolkomen, ja verwrongen beeld
geeft als hij in zijn artikel van 8 Nov. jl. (E.-S.B.,
nummer 1245) deed, lokt tot tegenspraak uit. In het
belang allereerst van de lezers van dit weekblad, die
niet ter vergadering aanwezig waren en die van de
economische inzichten van den heer Kortenhorst en
mij, na het lezen van ‘s heeren Verrjn Stuarts betoog,
al een bijzonder lagen dunk gekregen moeten hebben.
Tandaar mijn kort wederwoord.
liet overzicht begon vrij rustig. De erkenning, dat
,,het overheidsingrijpen op het gebied van den inter-nationalen handel onvermijdelijk was” en ,,de nood-
zaak tot staatsingrijpen nog versterkt werd door het
uitbreken van den oorlog”, gaat vooraf aan de vol-
gende omschrijving van het standpunt van den heer
Verrijn Stuart en zijn medestanders: dat zij ,,aan een
vrij internationaal ruilverkeer of althans aan een
aanmerkelijke mate van economische vrijheid nog een
goede kans” gaven. Over deze
kans is
het moeilijk
twisten. Beheerscht als zij wordt door de uiteraard
speculatieve vraag, hoe de in gang zijnde oorlog af-
loopt en wat daarna van de factoren, die thans den
vrijhandel vrijwel vernietigden, duurzaam zal blijken
voort te bestaan.
Heel wat scherper wordt echter aanstonds het
conflict, wanneer de heer Verrjn Stuart nader in-gaat op wat z.i. als ,,normen der handelspolitielc”
aan discussie onderworpen werd. Hij meent, dat het
beginsel der onbeperkte handelsvrijheid als zoodanig
duidelijk en klaar is en verklaart, dat het zijn zin
hieraan ontleent ,,dat de rentabiliteit een aanwijzing
geeft ten aanzien van wat in het economische leven
van de producenten verlangd wordt en waar de grens
tusschen economische en niet-economische aanwen-
ding van productieve krachten is gelegen”. Hij meent
nu een volstrekt onbevredigend antwoord gekregen
te hebben op een door hem aan zijn tegenstanders
gestelde pertinente vraag ,,welke normen zij dan
in
cle plaats van de rentabiliteit
(cursiveeriug van mij) van het bedrijfsleven ten grondslag willen leggen aan

de door hen aanbevolen politiek van geordenden ruil”.
Tegen deze omschrijving van de vraag moet ik aan-
stonds met klem opkomen. Het spijt mij, dat ik blijk-
baar ter vergadering er niet in geslaagd ben den heer
Verrijn Stuart. duidelijk te maken, dat de door mij
voorgestane handelspolitiek allerminst de ,,rentabili-
teit van het bedrijfsleven” loslaat. Dr. Kortenhorst
betoogde dit met zooveel woorden in zijn repliek. Ik
achtte dit (blijkbaar ten onrechte) overbodig, omdat
zoowel in mijn praeadvies als in mijn betoog ter ver-
gadering voor den goeden verstaander, naar ik meen-
de, moest opgesloten liggen, dat van een eenvoudig loslaten daarvan en een vervanging door geheel an-
dere nornien geen sprake was. Wat wordt echter door
den heer Verrijn Stuart geheel voorbij gezien? Voor
wat mijn betoog aangaat tweeërlei:
lo., dat op de door mij aangevoerde gronden m.i.
de meest doelmatige aanwending der productieve
krachten in liet belang van de hoogst mogelijke be-hoeftevoorziening door het vrije bedrijf in de voort-
brenging en door den vrijen ruil tusschen de verschil-
lende volken niet meer wordt gewaarborgd;
2o., dat juist hierdoor naast de ,,privatwirtschaft-
liehe” rentabiliteit van den individueelen ondernemer
als toetssteen voor een nationale economische politiek
(waarvan de handelspolitiek een logisch onderdeel
behoort te vormen) de ,,volkswirtschaftliche” nood-
zakelijkheid om liet massaal braakliggen van kapitaal
en arbeid te keeren als aanvullende norm onafwijs-
baar is geworden.
De economische politiek kan dan ook in het hui-
dige tijdstip en in de naaste toekomst voor ons land
niet anders zijn dan een stelselmatig pogen om met
inachtneming van de onmiskenhare, ook door mij met
nadruk betoogde, voordeelen der internationale ar-
beidsverdeeling, toch het zoo goed mogelijk in stand
houden en ontplooien van het Nederlandsche pro-
ductie-apparaat te bereiken. Zonder wel overwogen
planmatige staatsbemoeiing gaat dit niet meer.
Waar is in dezen gedachtengang sprake van het los-
laten der rentabiliteit in dén zin van loslaten van
het economische criterium der meest doelmatige aan-
wending der productieve krachten in dienst der he-
hoeftenvoorziening, waarvan de rentabiliteit
eertijds
onder andere verhoudingen de duidelijke en handels-
politiek aanvaardbare indicator was? Indien dan ook
de heer Verrijn Stuart meent, dat het zwaartepunt
van mijn antwoord op zijn vraag ,,naar de norm
der handelspolitiek” gelegen was in mijn verwij-
zing naar punt 3 mijner ,,directieven”, vergist
hij zich, zooals hem bij nalezing van den tekst van
mijn repliek zal lcunnen blijken. In dit punt toch was alleen sprake van de uitwerking van een staatsingrj-
pen, dat, steunende op den boven kort aangeduiden ge-
dachtengang, stelselmatiger dient te zijn dan tot nog
toe het geval was.
Zulk een plan moet er inderdaad nog komen. Als
hier, gelijk mijn opponent schrijft, ,,den hoorder ter
vergadering de mond niet eenige verbazing openging”,
moge hem bij nader inzien blijken, dat zijn verbazing
misplaatst was en hij den mond gevoegeljk weer kan
sluiten. Immers, deze liberale hoorder had meer reden
zich te verbazen over het feit, dat onze geheele con-
tingenteeringspolitiek en de stelselmatige bescher-
ming van onzen landbouw als noodzakelijk werd aan-
vaard door dezelfde heeren, die meenen aan het be-ginsel der rentabiliteit zonder meer onder de econo-
mische verhoudingen van dezen tijd nog een bruikbaar
richtsnoer van handelen te hebben. Zou het hanteere.ii
van dit rentabiliteitsbegrip onze landbouw en in-
dustrie niet goeddeels hebben weggevaagd? Of wordt
liet complex van oorzaken, dat tot dezen vorm van
staatsingrijpen heeft geleid, door den heer Verrijn
Stuart afgedaan met de verwijzing naar ,,bepaaide uitwassen op het gebied der prijsvorming”, weilce
,,tegenrnaatregelen” vereischten?
Naar mijn overtuiging maken zij, die theoretisch
en practisch aan de vrjhandelsleer zouden willen

888

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29
November
1939

vasthouden, zich schuldig aan een schromelijke onder-
schatting van de economische structuurwijzigingen,
welke
zich
hebben voltrokken. Dit is de hoofdoorzaak
van het feit, dat zij de oorzaken bagatelliseeren, die
de ordenende werkzaamheid van den staat in het leven
riepen, waardoor zij tevens blind bleven voor de con-
structieve beteekenis daarvan bij de oplossing van de
nooden, waarmede ook ons volk worstelt. Moge de
heer Verrijn Stuart dus door het debat zijn teleurge-
steld, dan kan ik hem verzekeren, dat deze teleur-
stelling wederkeerig is.

N
a s cli r i f t. Gaarne maak ik van de mij door de
Redactie geboden gelegenheid gebruik om bij boven-,
staande beschouwingen van mijn geachten Collega
Van Gelderen een kort naschrift te plaatsen.
Dat in geval van groote en plotseling intredende
veranderingen in liet economische leven en in het bij-
zonder in de verhouding tot het buitenland, toeken-
.ning van
tijdelijken
steun aan in het gedrang geko-
men bedrijfstakken wenschelijk en zelfs noodzakelijk
kan zijn ter vermijding van ontwrichting van het
cconomische leven en ter bevordering van de sociale
rust, was, voorzoover ik weet, sinds jaar en dag
in
confesso
en werd ook door de voorstanders van de
z.g. ,,vrije” economie geenszins ontkend.
Wel echter staan de vrijhandelaren volstrekt af-
wijzend tegenover het toekennen aan den Staat van
een
duurzame
regelende functie met betrekking tot
voortbrenging en verdeeliug, zoolang hun niet is aan-
getoond, dat voor zulk een leiding duidelijke en bil-
lijke richtsnoeren kunnen wenden aangewezen.
Ook
zij zijn er ten volle van overtuigd, dat •het zeer ver-
keerd is om groote hoeveelheden mnenschelijke arbeids-
kracht en kapitaal onbenut te laten. Maar als ziji con-
stateeren, dat er groote werkloosheid en aanzienlijke
braakliggende kapitalen aanwezig zijn, dan is hun
leuze niet rechtstreeksche ,,ordening” der productie
door den Staat, doch slechts het verzoek aan dezen
Staat om door een behoorlijke
rechlsorde,
door een

goede, op stabiliteit gerichte
geldpolitielc,
door het
tegengaan van ongewenschte
‘v
erstarringsv erschijnse-

le’n.
en van verkeerde
machtsforma.lies
bij ondernemers
of arbeiders, en tenslotte door het bestrijden van zekere
uitwassen in de prijsvorming
(met name een aantal
gevallen van dumping) de voorwaarden te scheppen voor het wederom op rendabele wijze tewerkstellen
van de braakliggende productiekracht. Ook zij achten
het een groot ,,volkswirtschaftlich” belang, dat dit
braakliggen tot het geringst mogelijke minimum
wordt beperkt. Maar zoolang zij niet op duidelijke
wijze het richtsnoer eener billijke ordening voor zich
zien, geven zij er de voorkeur aan om de Staatstaak
te beperken tot het scheppen van de voorwaarden, clie
voor de ontwikkeling van een door particulier initia-
tief geleide productie noodzakelijk zijn.

Zoo
rijst dus steeds weer de vraag, waarin het
richtsnoer der door Prof. Van Gelderen c-s. begeerde ordening zou moeten bestaan.
Op
deze vraag heb ik
ook in bovenstaande beschouwing van mijn geachten
collega het antwoord noode gemist, cvenals in zijn
praeadvies. liet doet mij genoegen thans te verne-
men, dat hij het beginsel der rendahiliteit niet over
boord wil zetten. Maar welken inhoud heeft dan zijn

AANVOER VAN CRANI

hierboven sub 2o genoemde norm? ik
tast daarom-
trent nog altijd in het duister en zie nog steeds
met
belangstelling uit naar het licht, dat over dit
punt
door

Prof.

Van

Gelderen

en

zijn
medestanders

dient te worden verspreid, willen zij er
inderdaad in
slagen om de oude vrijhandeisleer door
een werlceiijk
betere theorie te vervangen. Zoolaug op dit punt de
bestaande nevelachtigheid blijft heersohen, kan
van ,,orden.ing”

niet veel an.clers

worden verwacht
dart
willekeur en opportunisme.
G. M.
V. S.

STATISTIEKEN.

Groothandeisprijzen van belangrijkevoedings.
en
genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op
1927
t/m
1929 =
100).
Laatste isoteeringen
(21-28 Nov.
1939).

A
r t

k e
1
Vreemde
Prijs in
Index
munt
Guldens
cijfer




Rijst
sh. 61-
2,21
33,8

Geret
——————————-

MaYs,

termijn

…………………….
2

Maïs, La

Plata
…………………….
.

T{ogge

…………………………….

Kaas
t 0,802)
0,80
38,8

.

Tarwe,

termijn

…………………..
Tarwe,

Roemeoneche

……………

..
……………………………..

ul

Eieren

…………………………

20,-
43,9 68,6

o

Boter

……………………………..
……………………………….


68,-
71,8
….-


74,50
87,3
ah. 51- 2)
1,87
63,2
sh. 115/-
2)

42,95
64,5

Geel,

runderen

…………………….

.
14,-
40,6

Geel,

varkens

……………………..
j,

Bevr.

Arg.

rundvleeech

…………..

!

KoffIe,

Robusta

………………..
0,175 35,7

Baeon

…………………………..
Cacao

…………………………..

o

Koffie,

Sup.

Santoe

……………
.-
..-

0,185
_*)
31,3

Thee

……………………………
..

0,57
752

90
6

Jute

…………………………..
£
40.-!-
296,70
69,4 9,89 0,186 39,5
penc.6,28
3
)
0,194 54,0
i

Auetr.

Wol,

Croeebr.

Col.

Carded

..
D

Ktoen,Mid.

Upland

……………$cta
Katoen,
Sup.
Fine Oomra

………

Auetr.

Wol,

Merino

…………….
Jap. Zijde
…………………….
Rubber

,

……………………….
3,234)
$
..
.p.nc. 11,75
..
£25216
2
)

6,09
0,36.
187,68

47,5
54,3 81,6
>

Grenenhout

……………….. …..

135,.-
88,4
Koehuiden

…………….

18.-
44,9
Vurenhout

………..
………………
…………………….

12,505)
40,8
c

Copra

…………………………..
£
14.51-
105,09
42,0
o

Grondooten

…………………….
o

Lijnzaad

………………………..

Goud

……………………………
J
sh. 1681-
61,95
120,4

Koper
………………………..

0L0d
…………………………..
..

1696,25
58,4
Ijzer,

Cleveland

……………….

sh.

108!-

39,85
94,6
n
Gieterij-ijzer

…………………….

sh.

1421-
Zink
?

…………………………..
52,35
132,5

Zilver

………………………….penc. 23
7/16
..

0,72 55,4

..

12,50 114,5

0

Tin

……………………………..£

230.-/-

Steenkolen

…………………………-
Pdti’oleuni

……………………..

$

1,02
1,92
62,2
>

Benzine

……………………….

$cts6,13′)
0,1155
39,9
.

Kalkealpeter

…………….

……


5,55
49,6


.

5,05 45,3

13,35
73,4
.

Zwavelz.

ammoniak

……………..-
Cement

………………………..-
Steenen,

blnnenmuur

……………-
9,50
72,6
m
Ø

Steenen,

buitenuur

……………-
12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale. Noteering van 14 Nov. Noteering van 15 Nov. Noteering van

9 Nov. Nominaal.
5)

In

verband met den

internationaien

toestand

geen

noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.

(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande
statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels’
prijzen.)

:N.(In
tous
van 1000
kg.)

Artikelen

Rotterdam
Amsterdam

,
Totaal

19-25
Nov.
Sedert
Overeenk.
19-25
Nov.
Sedert
Overeenk,
1939

1938
1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938

4.963
696.745
1,372.426
4.720
72.643 8.025 769.388
1.380.451

143.418
207.895
2.040 3.740

147.158
207.895

13.022
16.052
– –

13.022
16.052

Tarwe

………………

11.7 96
596.849
1.090.642
11.099
91 270
82.388 688.119
1.173.00

Rogge

…………………
Boekweit ……..
. …. ……

Gerst

…………. –
700
233.737 456.229
1.020 ‘
14.115
23.282
247.852
479.511
Mais ………… …..
..

4.653 181.588
204.759

2.360 8.462
183.948
213.221 Haver

…….

………
Lijnzaad

……………
300
133.690
147.198
1.500
230.317 202.538
364.007
349.736
Lijukoek
…………
4.030
78.768 51.578

150
225
78.918 51.803
2.832
50.792
52.805

5.446 10.005
56.238
62.810
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten
….

19.444
33.384

4.912 4.975
24.356
38.359

29 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

889

BANKDISCONTO’S.

Disc.Wissels.
Ned
3

28Aug.’39
Lissabon

…. 4
11Aug.’37

Bk

Bel.Binn.Eff.
iVrsch.inR.C.
328Aug.’39
Londen ……2
26 Oct.’39
.

28Aug.’39
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..
3
14Jan.’37
Oslo ……..
4j 21 $ept.’39
Belgrado ……..
5

1
Febr.’SS
Parijs

…… .
3

Jan.’39
Berlijn ……….
4 22 sept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
3j
5Mei’38
Pretoria

…. 3j
1531ei’33
Brussel

……..
2
1
)6Juli’39
Rome …….. 4j
1831ei’36
Boedapest

……
4 28Aug.’35
Stockholm

.. 2j

1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio….

3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Warschau….
4j 18Dec.’27
Helsingfors ……
4

3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. li
25Nov.’36
Kopenhagen

….
5j

9 Oct.’89
1)
1
1
12%

bankwissels
1. z.
verk. Belgische prod. in het buitenland.

OPEN MARKT.

1939

II 1938 II 1937 II 1939

25
Nov.
20125

1

Nov.
13118

1

Nov.
6111

1
1

Nov.
21126

11
Nov.
22127
Nov.
14119
Aug.

Amsterdam
Partic.dlsc.
211
4

2
1
1-
3
/
2-/8
1.111
4

3f
11
4

11
3

Prolong.
2
3
14
211
2
314
2j4
1
3
14
1
12
113
31
4

Londen
Daggeld.
.
3/-1114
2)

3141114 3)
31
4
111
4

3
14’1
1
/4
1
12-1
I21
12-3I4
Partic. disc.
131
16
2)
1
3
116-
7
132
1
3
/16-
7
/32
1
3
116-
1
14
3-4
h/16_
1
3I16
1
11631
Berlijn
3)

Daggeld..
2114
1)17(5.21/43)

1718_2114

1
7
8-2
1
/4
2
3
(-3
21/
4
71
5

211
4
5/
5

Maandeld
21141/3 2)
21/4_1(3
2)
2
1
1-
1
1,
2
1
M-
5
1s
2
3
14-3
2)4-
7
)8
2
3
/8-
5
18
Part, disc.
251

2)
251

3)

2
5
/8
2
3
(8-
3
(4
2
7
1
2
1
18
2
3
/4
Warenw…
4-‘),’)
41/
2
3)
4-
1
12
4.
1
/2
4.1(3
4-’12
411

New York
Daggeld
1)
1
1
1 1 1
1
1
Partic.disc.
1
12
112
11
11

11
1h
11
1
12
1)
Koers van
24 Nov.
en daaraan
voorafgaande
weken t/m. Vrijdag.
2)18 Nov.
3
)
13(18 Nov.
WISSELKOERSEN.

KOERSEN IN NEDERLAND.

Data

1
New

I

York
9
Londen
I
9
Berlijn
1
5)
Parijs
5)
Brussel
Batavia
1)

21
Nov. 1939
1.88% 7.41
75.60
tÖJ
31.19
100%
22

,,

1939 1.88% 7.40%
7560
4.20 31.12
100j.
23

,,

1939
1.88y,
7.3534
75.60
4.17
31.15
100%
24

,,

1939
1.88% 7.37
75.50
4.18
31.20
100%
25

,,

1939
1.88K5

7.40%
75.60
.
4.1934
31.26
100%
27

,,

1939
1.88%
7.37%
75.60
4.18
3 1.1 0
100%
Laagste d.w’)
1.88
7.33%
75.-
4.15
31.-
100
Hoogste d.w’)
1.88% 7.43
76.-
422
31.35
101
Muntpariteit
1.469
12.1071

1

59.263
9.747
24.906
100

Data
Zwit-
serland
1

Praag
1
Boeka-
/
Milaan

1
Madrid
1)
rest’)
1

°’)

.1
5$)

Z1

1NOV.

1’J311
‘5.1)
– – –

22

1939
42.29

– – –
23

,,

1939
42.25
– –


24

1939
42.25
– – – –
25

,,

1939
42.27


– –
27

1939
42.24%


– –
Laagste d.w’)
4222%

– –
Hoogste d.w’)
42 32%

1



9.60

Muiitpariteit
48.003

1

7.371
1.488
13.094

1

48.52

Data
Stock-
1
Kopen-
Oslo)
1

Hel-
stng
Buenos-
1

Mon-
holm)
hagen1)
fors’)
1

Aires’)
treal’)

21
Nov.
1939
44.90
36.421
42.85
3.81
44 104% 22

,,

1939
44.90
36.421
42.85
3.81
44%
164%
23

,,

1939
44.90
36.421
42.85
3.81
44%
162 24

,,

1939
44.90
36.421
42.85
3.30
44
162 25

,,

1939
44.90 36.421
42.85 3.80
44%
163 27

,,

1939
44.90
36.421
42.85

44
163
Laagste d.w’)
44.80 36.30
42.70
3.75 43%
161
Hoogste
d.w’)
44.971
3645
42.95
3.85
44%
165
Muntpariteit
1
68.671 66.671 66.671
6.266
95%
2.1878

9
Noteering te
Amsterdam.
•)
Not.
te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t lst.e of 2.de No. van iedere maand
komt een
overzioht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK.
(Cable).

Data

1
($per.)

21 Nov.

19391
3,94%
2,23%
40,20 53,10
22

1939
3,90%
2,21%
40,20
53,09
23

,,

1939
3,90k
2
3
21%
40,20
53,09
24

1939
3,92%
2,22%
40,20
53,09%
25

1939
3,92%
2,22%
40,20
53,09
27

1939
3,91%
2,21%
40,20
53,09

28 Nov.

1938
4,65% 2,60%
40,07 54,43
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen
en Noteerings- 4Nov.
Il
Nov.1
13118
Nov.’39 1
18
Nov.

Landen

eenheden

1939

1939
i
LaagstelHoogstel
1939

Alexandrië.. Piast. p.
Y,
97% 9734 97% 97% 97%
Athene …. Dr. p. £

535

535

535

535

535
Bangkok…. Sb.p.tical – – – – –
Budapest .. Pen. p. £ 22.- 21.50 21.50 21.75 21.75
BuenosAires’ p.pesop.y, 17.15 17.25 17.00 17.50 17.25
Calcutta…. Sh. p. rup. – – – – –
Hongkong .. Sh. p. $

1/3

1/3

1/2% 1/3%

1/3
Istanbul …. Piast.p.
X
510 510 505 505 505
Kobe …….Sh. p. yen 1/2% 112y, 1/2% 1
1
‘2% 1/234
Lissabon…. Escu. p. £ 110% 110% 107% 110% 107%
Montevideo . d.pery, 22% 22% 2134 23; 22%
Montreal .. $ per £

4.45

4.45

4.43

4.47

4.45
Rio d. Janeiro d. per Mii. 3%

3%

3%

3%
5

Shanghai .. d. p. $ 5% 5 4% 5% 5%
Singapore . . Sh. p. $ 2/4% 2/4% 2
1
1
4% 214% 2/4%,
Valparaiso
9
). $perc 110 110 110 110 110
Warschau .. Zl.p.
z
e –


‘) Offic. not. 15 laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13. 1)90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export’ noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS

Londen’) N.York’)

A’dam
3)
Londen 4)
21 Nov. 1939.. 23% 34% 21 Nov. 1939.. 2085 168/_
22

1939.. 23% 34% 22

1939.. 2085 168/_
23

1939.. 2334

34% 23

1939.. 2080 168/-
24

1939.. 23K
6
34% 24

1939.. 2080 168/_
25

1939.. 23Ke –

25 ,, 1939., 2080 168/_
27

1939.. 23K
6
34% 27 ,, 1939.. 2080 168/_

28 Nov. 1938.. 20%, 42% 28 Nov. 1938.. 2075 149/94
23 Aug. 1939.. 18%, 37% 23 Aug. 1939.. 2110 148/64
t) In pence p. oz. stand.
2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.
3)
rn guldens
per Kg. 100011000.
4)
In sh. p. oz. line.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

/ 15Nov.1939 1 23Nov.1939
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij de Ne-
derlandsche Bank ……………..

.

..-


Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
f

95.707,50
f

85.960,14
Voorschotten op ultimo October 1939
ajd. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting – –
Voorschotten aan Ned.-Indie ……….,, 86.986.220,62

,, 81.630.777,72
Idem aan Suriname………………..,, 11.373.071,01

,, 11.377.094,51
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buitenl • 88.962.980,23 ,, 88.407.385,85
Daggeldieeningen tegen onderpand


Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen

45.600.899,01 • 69.038.734,33
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)


Vord. op andere Staatsbedrijven’)

,, 18.103.291,59 . 19.497.318,48
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt

f
14.648.507,62
f
15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank in
rekening-courant verstrekt

1.728.485,98
Schatkistbiljetten in omloop ……….,, 99.956.000,- ,, 99.914.000,-
Schatkistpromessen in omloop …….,, 277.800.000,- 2) • 300.800.000,-
3)
Zilverbons in Omloop ………………, 1.067.443,- ,. 1.067.118,-
Daggeldieeningen …………………,,

5.000.000,-

,, 10.000.000,-
Schuld op ultimo October 1939 a/d.
gem.weg.a.h.uit te keeren hoofds.d. pers.bel., aand. id
. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die

bel, en op de vermogensbelasting

. 13.528.247,74

13.528.247.74
Schuld aan Curaçao’) …………….,,

1.764.701,85

1.764.574,96
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’) ,,

474.169,07

521.027,87
Id. a. h. Staadsbedr. der P.T. en T.’) ,, 195.041.113,11

,, 197.368.126,93
Id. aan andere Staatsbedrijven 1)

.,, 20.014.861,- ,, 20.017.397,19
Id. aan diverse instellingen’) ……..
..332.886.675,56

.330.754.695,59
1) Iii rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
2)
Rechtstreeks b j de Nederland-
sche Bank geplaatst
f
8.000.000,-.
3)
Idem
f
30.000.000,-.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
18Nov. 1939 1 25 Nov. 1939
Vorderingen:
Saldo Javasche Bank ……………..
f

549.000,-


Saldo b. d. Postchèque- en Grodienst ,,

913.001
f

945.000,-
Verplichtingen:
Voorschot ‘s Rijks kas e.a. Rijksinstell. ,, 87.821.000
1
,,
82.381.0001
Schatkistpromessen in omloop …….
.,, 30.000.000,-

,, 30.000.000,-
Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen ,, 20.000.000
1
,,
20.001
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds. • 2.824.000,- ,, 2.824.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank. ,,

50.000,- •

20.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen… ,, 1.030.001

1.030.000,-
Voorschot van de Javasche Bank….

,, 1.165.000,-
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

ci

Andere

Di ek –

Data

Metaal

– opelschb. Discont. nlgen1
latie

23


1939..
927
.–.–.–
1.156 529
1

547
1.391
16

1939..
874 1.177 546 546
1.420
9

,,

1939..
850
1.221
529 547 1.407
2

1939..
856 1.326 593
551
1.380

19 Aug.

1939.,
886
1.176
586
552
1.373
1)
Sluitp. der activa.

890

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 November 1939

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 27 November 1939.

Activa.
Binnenl.Wis-(Hfdbk.
f

72.058.387,06
sels,Prom.,

B
ij
bnk.

876.200,92
enz. in disc.
1
Ag.sch.

2.936.859,73
f

75.871.447,71
Papier o. h. Buitenl.

f

1.575.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk. nog niet afgel.

Beleeni

i
ugen

llfdbk.
f
17S.998.990,34′)
mcl.

vrscb.
Bijbnk.

,

3.032.958,37
inrek..crt.tAgsch
op onderp.J
,

40.636.228,58

f
222.668.177,29

Op Effecten enz.
..

f
220.759.255,911)
Op Goederen en Ceel.
,,

1.908.921,38
222.668.177,291)
Voorschotten a. h. Rijk

…………..

..15.000.000,-
‘slunt, Goud ……
f

105.497.605,_
Muntmat., Goud.
.,,

923.100.412,55

[1.028.598.017,55
Munt, Zilver, enz.

11.076.060,58
Muntmat., Zilver.
.


,

1.039.674.078,13
Belegging van kapitaal, reserves en pen.
sioenfonds

……………………..
43.874.676,90
Gebouwen en Meub. der Bank

……..

4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,

31.610.234,72
Staat d. Nederl. (Wetv. 27151
1
32, S. No. 221)
,,

7.629.955,16

Pagaiva

f
1.442.483.569,91

lapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds …………………….

,,

4.277.243,54
Bijzondere

reserve

………………
,,

7.756.940,37
Pensioenfonds

………………….
Bankbiljetten in omloop …………..

,,

11.964.453,79
,,

1.143.477.770,-
Bankassignatiën in omloop

……….
,,

28.969,76
Rek.-Cour.
f Het
Rijk
[


saldo’s:

Anderen
,,
250.089.699,68
,,

250.089.699,68
Diverse

rekeningen ………………

,,
4.888.492,77

f
1.442.483.569,91

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f

482.202.800,21
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,

1.205.507.000,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht

………………..

..59.000.000,-
‘)
Waarvan aan Nederlancjsch-Indig
(Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad No. 99)………..
f

60.612.475,-

Voornaamste posten in daizenden guldens.

Data
Goud
1
1
Circulatie
1
Andere
opeischb.I
1
Iieschikb.
Metaal-
1
Dek-
1
kings
1
Munt
1
Munt,nat.I
1
schuldenl
saldo
1
perc.

27 Nov. ‘
39
1
1054981

923.10011.143.4781250.118
1

482.2031
75
20

,,

‘3911054981
933.091
1.131.647
235.84S
1

502.6931
77

21Aug.’39
105958
1
1
.
023.467
1
1.011.582
1
401.626

_
590.0491
79
.
9

Totaal
1
Schatkist-
1

Belee-
Papier
Diverse
Data
___bedrag
,

__prom essen
_ningen’
1

op het reke-
disconto
sI
rechtstreeks
_buitenl.
ningen
1
)

27 Nov. 1939 1

75.871
1

59.000

1
222.668
1

1.575

31.610
20

,,

1939

37.473
1

20.000

1
225.866
1

1.575

30.514

21 Aug. 1939

21.297
1

1
214.812

1.575

11.581
1)
Onder de activa.

JAVASCHE BANK.


Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
I

schulden
saldo

25Nov.’392)I
144.700 194.560
92.850 29.736
18

,,

‘392)1
145.390
197.78

0

91.910 29.514

30 Sept. ’39
128.676

1

18
199.347
75.764
36.836
23

,,

’39
128.676
1

18.682
197.595 81.046
35.901

19Aug.’39_
128.676
1

19.235
198.914 72.384 39.392

Data
Wissels,
buiten
.
Dis-
Belee-
Diverse
reke-
Dek-kings

______________
N.-Ind.
betaalb. conto’s
ningen
ningen’)
percen-
tage

25Nov.
‘392)
18.840
83’390
54.020
50
18

,,

1392)
18.860
74.640 64.310
50

30 Sept. 1939
9.491

13.763

156.634′
50.710
50
23

,,

1939
11.070 14.079
1
55.209
53.269
53

19Aug.
1939
9.300
13.890

48.920
519.42
55
1)
Sluitpost
activa.

2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilf.
1
Bankbilj.

OtherSecurities
Data

Metaal
1

in

in Bankingl Disc.and
Securities
1
circulatie
1
Departm.
1
Advances
15 Nov. 1939
1

1.195
1
527.644

52.569 1 5,261 1 21.292
8

,,

1939
1

1.128 1 528.372
1
51.821
1
5.452
1
21.923
23Aug.1939
1
247.263
1
508.064
1
38.353
1
5.711_
1
24.334

I

Other
Gov.

Public
1
1
Depasits

1
Dek-
Data

_
Sec.
1
Depos.
1
Bankers
1_
Other _Reservelkings-

Accounfs

1
perc.
1)
15 Nov
’39
103.196
1
17.844 1107.084
1
40.580 1 53.55
II
32,3
8

’39 102.246
1
21.267 1101.859
1
41.477
1
52.7561 32,0
23 Aug.’39
1
99.666
1
22.371
1
92.132
1
36.229
1
39
.
199
1 26,0
1)
Verhouding tusschen Reserve en Deposils.

BANK VAN FRANKRIJK.

Zilverien4ieet0l
Wis-
Waarv.I
Belee-
Renteloos
Data
Goud
sets op
het
I

__
1
ningen

I
a.
voorschot
buitenl.I
buitenl.J d. Staat

9Nov.’39
97.266
11.2941
36
066
58
1

4.1561 30.473
2

’39
97.266
1.2241
33
13.416j
~13
58
1

4.306
30.473
17Aug.’39
97.266
6631
14
9
.
61
71
705
1

3.825

1

30.577

Data
Bons v. d.

aneot,c.
D

1

__

iver-
Circulatie Rekg.Courant

Staat
Zelfst.
1

Parti-
__________

1
amort.k4
culieren
9Nov.’39
5.466
4.211 146.721
97J
1.890 114.081
2

’39
5.466
5.098
146.592
121
i

1.892
14.049
[7Aug.’39
5.466
3.051
123.135 3.013
1

2.104

1
20.538
‘3
oiuiiposi activa.

DUITSCHE RIJKSBANK.

Goud
Andereivis
Data
en
Rentebank- sels,chèquesl

I

Belee- dei’iezen
scheinen
en schat-
I
ningen
kistpapier
1

23 Nov. 1939.
.
1

77,0
1

180,9
9.601,3
1
20,6
15

,,

1939..
1

76,7
1

176,1
9.886,31
22,0
23 Aug. 1939..
1

77,0
27,2
8.140,0
1
22,2

Data

Effec-
1
Diverse
I
Circu-
1
Rekg.-
I
Diverse
ten

Activa
1

latie

I

Crt.

1
Passiva

23 Nov. 1939 1.037,7 1.333,8 10.151,3 1.529,2


15

,,

1939 1.126,7 1.233,1 10.345,9 1.592,0

23 Aug. 1939

982,6 1.380,5

8.709,8

1.195,4

454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIË (in Belga’s.
Data

Goud
.
.
o
Rekg. Crt.

1939
.,
.a’

.8
o
L
L

g’

8/11.
13.6061
41
1

785 663
1152
1142
319
5.4391
1
176

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad
Wissels

Data
,,Other cash”
2)
Totaal
1

Goud-
certij’i- In her-

1
disc. v. d.
1
In de
open
bedrag
1
caten
1)
member

1
markt
banks

_
gekocht

14.813,1
25

Oct.’391
114.804,2
344,3 5,8

1

18’39
14.779,0
114.769,2

332,4
5,6

_
0,4

Belegd F. R.
1
Totaal
1
Goud-
1 Algem.
Data in
u. s.
Notes
1

_
Gestort
1

Dek-
1

Dek-
Gov.Sec.
1
incircu-I
Kapitaall
kings-
1

kings-
latie
1
perc.$)
1
perc.4)
___________
25
Oct. ‘391
2.735,8
4.743,7 112.968,21
135,6
1

85,6
1


18

,,

‘9l
2.748,3
1
4.756,5
11
2
.954,21
135,6
85,3

‘) Iieze
certincaten weraen door ae Scflatkist
as:, 0e kgegeven voor de overname van het goud, toen de
$ op 31Jan. ’34 van
100
op
59.06
cents werd gedevalueerd.
i)
Other Cash” does not Include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmaterlaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.

Data
Aantal Dis-
I

conto’s
1
1

Beleg-
Ieervel
de
1

Totaal
depo-
Waarvan
1time
leenin.
en
1

gingen
F. R.
1
sito’s
1
deposits
beleen.
1
banks
1
18 Oct.
’39J
1
1

8.423 114.140
10.028
1
33.023
1

5.239
1
1

‘l

1

8.408
1
14
.
16
0

1
1
32.833
5.242
Lou
poswn vun
Lou
ilUS. ouna, 00 javascno bSflK en ae uan OT
England zijn In duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.

Auteur