31 AUGUSTUS 1938
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Econo
«
Misch-Sta.fistische
Beri*chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID FINANCIËN EN VERKEEF
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
23E JAARGANG
WOENSDAG 31 AUGUSTUS 1938
No. 1183
COMMISSIE VAN EEDACTIE:
P.
Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
R. M. H. A. van der Valk (Redacteur..Secretaris).
Al. F. J. Gooi – Adjunct-secretaris.
Redactie-adres: Pieter de floochweg 122, Rotterdam-West.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruiqeplaatw’.g.
Telefoon Nr: 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’8 f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh cG van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Oravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco P. P. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18;—.
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nu?nmers 50 cent. Dona.
teurs en leden van het Nederlandsch Econonjisch instituut
ntvan gen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
BERICHT.
In verband met den op handen
zijnde
Nationalen
feestdag zal het nummer van de volgende week op
Donderdag in plaats van op Woensdag verschijnen.
INHOUD:
BIz.
Oranje en de zorg voor de welvaart des lands door
Prof. Dr. Z. W. Sneller ……………………..642
De wijziging der.rnonopoiielieffingen op granen enz. door
J. Schiithvis . ………………………………644
liet ontwerp, van Wet op de Schijnacten door
Mr. H. A.
van Nierop ………………………………..647
Inventarisatie der werkloosheid door
Cli. Glasz ,……
649
De wereldhandelsvloot door
Mr. H. E. Scheffer……..652
Statistieken:
Oeldkoersen-Wisselkoersen-Bankstateii …………….
655, 656
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De vastere stemming van ht Pond ten opzichte
van den Dollar, die de vorige week ‘viel waar te iie-
men, heeft zich in de verslagperiode niet kunnen
handhaven. –
In het begin dezer week daalde de Pondenkoers ten
opzichte van den Dollar weder tot ‘onder 4.88, niet-
tegenstaand’e het Egalisatiefouds geen of slechts een
zeer geringe (1 d.) premie boven de shipping panty
toeliet.
Ook ten opzichte van den Gulden kon de koers van
het Pond zih niet handhaven en zakte tot 8.91’/io
in, op welk niveau het Egalisatiefonds steun aan de
ruarkt bood. Bij deze constellatie kon een stijging van
den Dollarkoers hier te lande tot boven 1.83 niet
uitblijven.
1-let spreekt vanzelf, dat als gevolg hiervan de goud-
prijs eveneens weder een neiging tot aantrekken moest
vertoonen. Zoo werden gouden baien op
f
2.048 per
kg gedaan tegen
f
2.044 in de vorige week.
‘Sedert Maandag ji. bleek de vraag naar gouden
munten, welke door de ingestelde beperkende bepa-
lingen op het gebied van den goudha.ndel door de
Fransche. autoriteiten was ‘ ingeschrompeld,’ weder
grooter geworden, getuige de hoogere prijzen voor
Sovereigns en Eagies. Het is duidelijk, dat deze stij-
ging rechtstreeks in verband moet worden gebracht
met de plotseling scherj) toegespitste situatie in Mid-
den-Europa, omdat gegeven het feit; dat deze munten
toch reeds veel boven hun goudvaarde noteeren, de
thans plaatsvindende stijging nimmer zou kunnen
worden verklaard op grond van de ontwikkeling van
den Pondenkoers.
Op de Nederlandsche geidmarkt moest de stijging
van den ‘goudpr’ijs natuurlijk een reflex vinden in
een daling van het disconto, waartegen de bekende
Fransche spoor’wegwissels worden verhandeld. Zooals
bekend heeft de houder van deze stukken het recht betaling te eischen hetzij in Guldens hetzij in goud
tegen den overeengekomen prijs van
f
2.045. Toen
nu de goudprijs enkele weken geleden tot
f
2.055 was
gestegen, was dit voor houders aanleiding om hun
optie op goud uit te oefenen, hetgeen automatisch
moest leiden tot een daling van het disconto.. Op de
daarop volgende daling ‘van den goudprijs ‘volgde we-
dei-om een stijging van het disconto en de thans op
loopende goudprijs moest dus opnieuw ,tot verlaging van het disconto leiden, zoodat het November-papier thans op
/is
wordt verhandeld.
De Belgische Franc lag wederom flauw in de markt
en de geruchten inzake een oriënteering op het Pond
duiken steeds weder op. Hoe het zij’, de goudverliezen,
welke dat land sedert het begin van het jaar heeft
geledeh, zijn indrukwekkend en het zal niet gemak-
kelijk vallen
bij
den bepaaldeljk depressieven toe-
stand, waarin het Belgische bedrijfsleven verkeert,
hieraan paal en perk te stellen. –
De Fransché Franc wist zich, dank zij de krachtige
houding, ielke de Minister-President aan den dag
ïet, eii ook voornemens shjnt té blijven leggen, bd-
hoorlijk te handhaven..
642.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Augustus 1938
ORANJE EN DE ZORG VOOR DE WEL-
VAART DES LANDS.
In de betrekkingen tusschen Oranje en de volks-
w’elvaart zijn, naar het ons wil voorkomen, drie
perioden te onderscheiden.
De eerste periode, tot in de achttiende eeuw, draagt
een nogatiof karakter. Zij is de tijd, waarin de cen-
trale overheid, en dies ook de Oranje-dynastie, zich
onthoudt van bemoeienis op nationaal welvaarts-
terrein.
Hiertoe leidde de staatsinrichting van de Repu-
bliek. De Republiek toch was een statenboud, een
federatie van souvereine provinciën, welke ieder op
haar beurt weer in deelen uiteenvielen, die fier wa-
ren op hun zelfstandigheid. Zoo ging de overheids-
bemoeiing in het bijzonder van de stedelijke overheid
uit, die soms met keuren en ordonnantiën bedrijf-
regelend optrad, als in Leiden voor de ssolnij:verheid,
die technische voorschriften ontving; als in Amster-
dam voor de wisselbtnk, wier bemiddelende functie
in het betalingsverkeer door de stedelijke overheid
geregeld werd
Een generale ,,code de la draperie”, die over het
geheele landsgehied het wolhedrijf regelde, zooais in
Frankrijk was uitgevaardigd, was ondenkbaar in de
zeven Vereenigde Nederlanden. Hier kon de hoogste
overheid, de vergadering der Generale Staten, ômdat
zij tegenover het buitenland de la.ndseenheid verte-
genwoordigde, overgaan tot het vaststellen van een
tarief van in- en iitvoerrechten, maar dieper ingrij-
pen in de economische aangelegenheden vermocht zij
niet.
Tot deze onthouding der overheid leidde ook de
economische functie der Republiek. Holland
wal
,,de
generale kasse en het generaal packhuys” van
zoo zeide men. Wij zouden zeggen: Holland was de
generale stapelmarkt. Van alle zijden stroomden de
goederen toe, om tegen elkander te worden verkocht.
En Holland was niet alleen het centrum van het
goederenverkeer, doch ook van het hetalings- en cre-
dietverkeer, waar de internationale betalingen ge-
schiedden in wissels, uitgedrukt in de waardevolle
guldens van de wisselbank; waar door accept,en dis-
conteering en door heleening van koopmansgoederen
eredieten werden verleend; en waar, voor edelmetaal-
en specieha.ndel, het zilver en het goud der Nieuwe Wereld werden aangevoerd. Zulk een internationale
geld- en goederenhandel kon slechts welig tieren,
waar de grootst-mogelijke vrijheid gewaarborgd werd.
Hier pasten geen veelomvattende reglementeeringen;
hier pasten geen beschermende rechten en geen he-
leinmering van den edelmetaaluitvoer; hier paste
onthouding door de overheid.
Was er alzoo voor de centrale overheid weinig ge-legenheid tot ontplooiing van kracht, dit moest uiter-
aard ook gelden voor de Oranjes. Ook van hen kon
en behoefde op het economisch léven geen impuls uit
te gaan. Zij bevorderden slechts datgene, waartoe de
staat in het algemeen ter wille van zijn nijvere on-
derdanen gehouden was. Zij handhaafden, naar bin
en naar buiten, orde en vrede, en voerden ook voor
hun deel de oorlogen, die hij den econornischen na-
ijver tusschen de verschillende staten zoo talrijk
waren. De oorlog van 1672 tegen Frankrijk zou men
tot zekere hoogte een economischen qorlog kunnen
noemen, waarin een Oranjevorst, stadhouder Willem
III, redding bracht.
Wij willen, gelijk gezegd, drie perioden onderschei-
den. De derde en laatste periode vangt aan in het
midden der negentiende eeuw.
De economische functie van Holland was nu een
andere dan voorheen. Verdwenen was de generale
stapelmarkt, die alleen voore koloniale producten
van het cultuurstelsel nog een kunstmatig voortbe-
staan leidde. En ook de edelmetaal- en speciehandel
was verdwenen, alsmede de algemeene credietverlee-
ning en het internationale wiselverkeer. Holland was
het economisch centrum der wereld niet meer.
,,Van stapelmarkt tot transito”, in deze formule kan men de verandering in de handelsfunctie van
Nederland samenvatten, in het midden der negen-
tiende eeuw. Nederland was nu een bescheiden
transitoland, tusschen Duitschland en Engeland ge-
legen, met nog wat kolonialen stapelhandel, met
vrijen in- en uitvoer (1862) en vrij doorvoerverkeer
(1850).
En toch heeft in dit zoo ingezonken Nederland zich
het wonder voltrokken van een nieuwe opleving, van
een ontwikkeling na 1860, na 1870, van landbouw en
‘tuinbouw en
nijverheid,
van scheepvaart eii van ko-
lonialen handel en van bankbedrijf, zoo geweldig, dat de gouden eeuw in Nederland scheen te zijn herleefd.
Deze krachtdadige ontw’ikkeling, welke de ver-
k-eerspositie en het vrije verkeer van Nederland tot
voorwaarde had, valt opnieuw in een tijd van staats-
onthouding
0
1
)
economisch terrein. Sedert 1848
heerschte het liberalisme in Nederland, dat ,,hands-
off” als hoogste
wijsheid
van economische politiek
predikte. ,,Laissez faire, laissez passer”, dit wacht-
woord belette elke actieve hemoeiing der’overheid.
Het liberalisme, dat de economische vrijheid pro-
clajneerde tot hoogste goed, bracht op staatkundig
terrein de beperkte constitutioneele monarchie. De
vorst des lands kon niet meer de publieke initiatief-
nemer wezen; niet meer naar hem, maar naar de
volksvertegenwoordiging was het aangezicht van het
verantwoordelijk ministerie gericht. De vorst ging
schuil achter parlement en ministerie; actieve ho-
rnoeiing met de volkswelvaart in grooten stijl – stel,
dat het economisch leven het aanvaard zou hebben – was niet meer te verwachten vanhem. De betrekkin-
gen tusschen Oranje en de volkswelvaart zijn in deze
derde periode nooawendig niet zeer nauw.
* *
*
De tijd tusschen de beide genoemde perioden, clie
van omstreeks 1750 tot omstreeks 1850, is een tijd
van economische inzinking. Men zou ook van een tijd
van reconstructie of van structuurverandering kan-
nen spreken, waarin oude krachten hun werking ver-
liezen en nieuwe krachten worden gevormd.
Het is niet gemakkelijk de economisché verande-
ringen te ontleden, die zich in het midden van de
achttiende eeuw en kort daarna hebben voorgedaan
in Nederland.
In den loop der achttiende eeuw openbaarde zich in de Hollandsche stapelmarkt verzwakkiug en ver
val. De staten rondom, door mercantilistischen ijver
aangevuurd, streefden naar economische zeifgenoeg-
zaamheid, die hen onafhankelijk zou maken van het
buitenland. En voorzoover zij gemeenschap met elkan-
der onderhielden, deden
zij
dit bij voorkeur recht-
streeks, met uitschakeling van de stapelmarkt. Daar-
enboven waren Londen en Hamburg machtig onihoog
gerezen; zij staken Amsterdam als rnarktplaats naar
de kroon.
Wel hield de kapitaalrijkdom van Amsterdam en
de daarmede samengaande gemakkelijke credietver-
leeuing nog veel verkeer gevangen binnen de oude
banen van de markt, maar toch kon het aan een ieder
duidelijk wezen, dat Holland niet meer als voorheen
het uitsluitend middelpunt van den Europeesehen
handel was.
• De volledige afbraak van de stapelmarkt bracht
de Fransche tijd. De afsluiting van de zee door de
oorlogen met Engeland en het stelsel van zeifhlok-
kade, dat men continentaal stelsel noemt, maakten
destijds Hollands stapelma.rkt tot een verlaten oord.
In de jaren van de volledige afbraak der stapel-
markt drukten Nederland nog andere moeilijkheden.. Wij bedoelen de noodzakelijkheid van aanpassing in
een wereld, die door de industrieele revolutie een
nieuw aanschijn verkreeg.
De industrieele revolutie is de mechaniseering der
nijverheid; m.a.w. zij is het ontstaan van den ho-
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
643
drijfsvorm der fabriek. Mechanisatie, concentratie en
investatie van kapitaal in productiemiddelen
zijn
van
de industrieele revolutie de hoofdkenmerken.
De mechaniseering der nijverheid bracht niet alleen
verhoogin.g der nijverheidsproductie, levensvoorwaar-
de voor een Europa, welks bevolking gestadig toenam
in getal, en daarnaast verscherpte klassetegenstelling,
die tot sociale onrust leidde, maar zij veroorzaakte
eveneens een nieuwe verhouding tusschen handel en
industrie. Was vroeger onbetwist de handel primair,
en ontleende de nijverheid haar beteekenis aan den
handel – men denke aan verkeersindustrieën als sui-
kerraffinaderij en katoendrukkerij in onze groote
havensteden – thans kon de industrie primair worden
en kon
01)
den grondslag van een krachtige export-
industrie de handel worden opgebouwd. Engeland
gaf in de snelle stijging van zijn industrieele expor-
ten het voorbeeld van de nieuwe ha.ndelsontwikkeling.
Deze verandering van den handel onder invloed
Van de industrieele revolutie trof met name den han-
clel op de koloniën. Import van koloniale producten
kon nu met export van katoenen weefgoederen be-
taald worden; de katoenindustrie werd de basisindus-
trie voor den handel op het tropisch landbouwge-
bied, waar de inheemsche weverij zich weerloos aan
het nieuwe industriegeweld moest gewonnen geven.
In
tijden
van inzinking en reconstructie zoekt het economisch leven, dat niet meer op eigen krachten kan vertrouwen, den steun der overheid. De ,,over-
heid”, dat wilde omstreeks 1750 zeggen stacihouder
Willem IV; dat heteekende na 1813 koning Wil-
lem 1.
In 1750 was Nederland nog een republiek, onder
de opperhoogheid van de Staten-Generaal. Maar
Willem IV, die door de volksbeweging van 1747 tot
erfelijk stadhouder in alle zeven provinciën was ver-heven en wiens positie door nieuwe rechten en func-
ties – zoo werd hij opperdirecteur der beide Indi-sche Compagnieën – niet onaanzienlijk was ver-
sterkt, bezat tegenover de Generale Staten bijna vor-
stelijke macht. Willem IV had de stichter van de
erfelijke constitutioneele monarchie in Nederland
kunnen zijn.
Hem vervulde, gedurende de korte periode van zijn
generaal bewind (1747-1751), bezorgdheid over de vermindering van de nationale welvaart, zooals die
bleek uit de verzwakking van de stapelmarkt. Dies
diende hij in 1751 bij de Staten-Generaal en de Staten
van Holland een ,,Propositie” in, een voorstel tot
,,redres (herstel en verheeteringe van den koop-
handel in de Republicq”. De Propositie behelsde, na
een betoog, dat ‘s lands commercie dalende was, een
voorslag tot haar herstel, door de instelling van een
gelimiteerd porto franco, d.w.z. van een porto franco
(vrijhaven), maar gelimiteerd, beperkt door de met
de vrijheid
strijdende
belangen van landbouw, nij-
verheid, visscherij en Oost4ndischen handel; en van
een generaal vrij transito.
De bedoeling van het porto-franco is duidelijk. Op
de in- en uitgaande goederen van de stapelmarkt
drukten in- en uitvoerrechten: de convooien en li-
centen, vastgesteld door de Staten-Generaal en ge-
heven door de Admiraliteits-colleges, ter wille van de oorlogsvloot. Nu waren deze rechten, zooals ze
laatsteljk
bij
het plakkaat van 1725 waren geregeld,
zeer weinig drukkend;
zij
werden daarenboven met
zeer veel oogluiking geïnd. Maar zij beteekenden toch
eenige belasting van het verkeer, en die belasting kon
worden opgeheven. Mits natuurlijk – want vrijhan-
delaar uit beginsel was men in dien tijd allerminst
– de belangen van het iiiheemsche bedrijfsleven niet
werden geschaad. Deze belangen gaven de ,,limita-
tie” van het voorgestelde porto-franco aan. Dat de
Propositie hier kon mistasten, bewijst de actie der
toenmalige Twentsehe linnenfabrikeurs, die van mee-
ning waren, dat de iiiheemsche linnenweverij’ werd op-
geofferd aan de stapelmarkt, aan welke onbezwaarde
aanvoer van uitheemsche linnens werd toegezegd:
De Propositie beoogde de commercie te dienen,
niet alleen door een gelimiteerd porto-franco, maar
ook door een vrij transito. Zij stond hierbij onder
invloed van wat geschiedde in de Zuidelijke Neder-
landen, waar plannen gesmeed werden om het door-
voerverkeer tot leven te brengen, door het aanleggen van een trausitoweg van Oostende over Leuven naar Luik. Ging het doorgaande verkeer naar Duitschiand
eenmaal dezen weg volgen, dan zouden vele krach-
ten onttrokken worden aan de stapelma.rkt van Am-
sterdam en. Rotterdam. Men hoopte deze te behouden
door het vrije transito te leiden over Noord-Neder-
land.
Toch was
Vrij
transito door Nederland, juist ter
wille van de stapelmarkt en van de met deze ver-
bonden verkeersindustrie, niet zonder bedenking. Men
moest zich maar eens indenken, zoo redeneerde de
handel destijds, wat er zou kunnen gebeuren, indien
bv. ruwe suiker en onbedrukte Indische lijnwaden
vrij zouden kunnen worden çlooi’-evoerd. Het achter-
land zou deze goederen dan elders, bv. in Londen,
kunnen gaan koopen en ze trekken door Nederland,
teneinde ze daarna te gebruiken als grondstof voor
een eigen suikerraffinaderij en katoendrukkerij. Sta-pelmarkt en verkeersindustrie zouden op deze wijze
gelijkelijk worden benadeeld. ,,Van de schadelijkheid,
dat de (ruwe) suiker (den bewoners van het achter-
land) zonde worden toegevoerd, zal men haast over-
reedi wezen hij de herdenking, dat door dien toevoer,
tot vermindering van onze suikerrafin’aderijen, de
hunne merkeljk zullen worden gebeneficieerd”. Wat
gold voor de suikerraffinaderij, gold eveneens voor
de katoendrukkerij, et cetera.
Onder den dubbelen druk van de inheemsche koop-
lieden, die het vrije transito veroordeelden, en van
de inheemsche nijveren, die de bestaande bescher-
ming van hun
bedrijf
niet wilden opgeven, is de Pro-
positie bezweken, wier levenskansen trouwens toch
niet groot meer waren, toen de voorsteller, reeds in
1751, was overleden, en de spoedig volgende herle-
ving van den handel, in de jaren van vrede en van
neutraliteit, overheidsbemoeiing overbodig maakte.
Na korten tijd sprak niemand over de Propositie
meer.
* *
*
De moeilijkhedenen, tot welker oplossing koning
Willem 1 bij den aanvang zijner regeering was ge-
roepen, waren oneindig veel grooter dan die, tegen-
over welke
zijn
grootvader ruim een halve eeuw vroe-
ger had gestaan. Nederland was een arm land ge-
worden, dat in den Franschen tijd zijn kapitaal en
zijn handelsbetrekkingen had verloren; bovendien
leed het onder een. structuurverandering, die econo-
mische reconstructie vroeg.
Er waren er, die dachten – en het waren waar-
lijk de minsten niet -, dat de achttiende eeuw na
1813 op oude wijze kon worden voortgezet. Gijshert
Karel van Hogendorp was een van hen. Hij streefde
naar herstel van de oude stapelmarkt, die door een
vrije handelspolitiek gediend zou wezen. En evenzoo
dacht Gogel, die zich nu mokkend in
landelijke
een-
zaamheid had teruggetrokken, maar die weleer een
der leidende economen en financiers van het Bataaf-
sche Nederland was ‘geweest. ,,Het is van heteeke-
nis”, zoo schreef
hij
in den tijd van het Herstel, ,,voor
alle volken van het Vasteland, dat er ergens ccii al-
gemeene markt worde gevonden, vrij van alle vreemde
overmacht. Het zal onnoodig zijn aan te toonen, dat
Nederland door zijn ligging het meest geschikte land
is voor zulk een markt. Als markt moet Nederland
toebehooren aan alle natiën”. Gogel verklaarde dien-
overeenkomstig, dat
hij
voorstander zelfs van het
meest ongelimiteerd porto-franco was.
Hoezeer ook geneigd voor deze heide groote man-
nen terug te treden, moeten wij toch aannemen, dat
zij de zaken verkeerd hebben ingezien en dat de ge-
844
ECON.OMISCH-STA’FISTISCHE ‘BERICHTEN
31 Augustus 1938
nerale marktpositie van Nederland onredbaar verlo-
ren was.
• Koning Willem 1 had andere idealen. Hij ‘begreep
‘beter dan deze beiden de behoeften van ‘dan nieuwen
tijd. Hij had in den vreernc.e de nieuwe gemechani-
.seerde nijverheid leeren kennen; hij had begrepen,
hoe de handel, hoe met name de koloniale handel op
Azië, onder invloed van de moderne nijverheid van
karakter veranderd was.
Ook nog uit andere’ oorzaken had de stapelmarkt
van Nederland weinig toekomst meer. De nationale afgeslotenheid was in den aanvang dei negentiende
eeuw grooter nog dan tevoren; tot schade van de
bemiddelaarspositie van Nederland. Daarenbiven,
Londen en’ Hamburg waren Amsterdam ter zijde ge-
treden, ja waren haar reeds voorbij gestreefd. En
eindelijk, de gebieden, die de oude Republiek aan
haar stapelmarkt had weten dienstbaar te maken, Bel-
gië en. het Rijngebied, hadden zich geëmancipeer:l.
België was een deel van Nederland en genoot ge-
lijke rechten; het Rijnland, vroeer staatkundig zou
verbrokkeld, was onder Pruisen tot politieke aaneen-
sluiting gekomen en nu niet meer gezind zich te
schikken onder de economische suprematie van Ne-
derland.
In de economische structuur van het Vereenigd
Koninkrijk moest de Zuid-Nederlandsche textiel- en
ijzerindustrie worden opgenomen,’ die tezamen met
den ouden Hollandschen handel een krachtige com-
mercie in het leven kon roepen, in het
bijzonder
op
de koloniën.
Op deze gronden was de tariefpolitiek ‘van koning Willem 1 gebasèerd, •die in 1816 tot een voorloopig,
in 1821-1822 tot een definitief stelsel van hescher-
,ming leidde; gematigd, indien men het vergeleek met
wat de bescherming in andere landen had gebracht.
Bij dit alles vergat koning Willem 1 intussche’n de bijzondere belangen van de Hollandsche stapelmarkt
niet. Was er al geen herleving denkbaar in vroegere
kradit, toch moest er getracht worden te herwinnen wat ‘mogelijk wast Daarom bv. de invoering, reeds
bij de tariefwet van 1816, van het stelsel van entre-
pôt, d.w.z. van een belastingvrij’ gebied. Goederen die
kwamen en gingen ter stapelmarkt, ‘bleven op’ deze
wijze vrij van den hinder der beschermende rechten.
Verlevendiging van de stapelmarkt was met name
van den aanvoer van koloniale artikelen te ver-
wachten.
Nu was de agrarische productie op Java, reeds des-
tijds het voornaamste koloniale bezit van Nederland,
slecht georganiseerd, zoo slecht, dat’ “de Indische
volks- en ‘staatshuishouding nauwelijks in stand ge-
houden worden kon. Economisch en finantieel scho-
ten de krachten van J’ava te kort. Het meest noodige
was daarom betere organisatie der agrarische pro-
ductie.
De tijd tot 1830 is een tijd van experiment ge-
weest. Eerst heeft het gouvernement in Indië het
beproefd met een stelsel van vrijen arbeid door den
inlander, die zou produceeren voor export; daarna is
er gepoogd een itelsel van kolonialen landbouw door
den Westerschen kapitaal-bezittenden ondernemer in
te voern, maar aan dit liberaal systeem van Enro-
peeschen snit kleefde zoovele sociale ‘en economische
en politieke nadeelen, dat invoering onmogelijk was.
En toch was de roep dringend om een stelsel van
agrarische productie! Van den Bosch ried daarom
de invoering van gouvernements-cultures aan; de
oerheid zou optreden als organisator van den kolo-
niaden landbouw, onder toepassing van een stelsel van
belasting, op te brengen d6or den inlander niet in
den vorm van producten of van geld, maar van ar
beid. Dit is het zoogenaamde cultuurstelsel, dat om
zijn beginsel maar al te heftig veroordeeld is door
een liberale economie van bedrijfsvrijheid, maar dat
toch ook door’ liberalen van önierdachte zuiverheid
is ‘gewaardeerd, omdat het den Javaan heeft opge-
voed tot’lTandbouv in eigen bedrijf en in de cultûrol,
en den ‘grondslag’ voor de welvaart van Java heeft
gelegd. •
Dit cultuurstelsel van koning Willem T en van
Van den Bosch, dat zoozeer de productie van Java
verhoogde, kwam ook ten goede aan de moéderland-
sche stapelmarkt. De Nederlandsche Handel-Maat-
schappij was de ‘agent der regeering, die de cultuur-
producten in consignatie ontving en ze verkocht i’n
patria
De vereehiging tussehen Noord- en Zuid-Nederland
werd in den aanvang ook om economische redenen
met wantrouwen gade gesla’gen. Zoo schreef in ‘1816
de Pruisische zaakgelastigde aan zijn koning te Ber-
lijn: ,,Wijl het belang van België in de nijverheid
en dat van de Noordelijke provinciën in den
handel is gelegen,’ zoo moet wat aan hét eene deel
van het koninkrijk voegt, noodwendig een tegenstel-
ling vormen met het belang van het andere.”
Spoedig echter wijzigde het oordeel zich. Men’ zag
de toenemende volkswelvaar’t en den toenemenden
bloei van handel en
nijverheid,
die elkander gunstig
beïnvloedden. Velen roemden ,,l’état florissant”,
,,l’aisaxice générale croissan.te”, ,,le cioisement, la fu-
sion des intérêts nationaux”; zij prezen de harmon,i-
sche welvaart van het wijde land, en prezen den trou-
wen
burger-koning, die aan dit alles zijn voortduien-de zorgen schonk. Geen arbeidsdag, aanvangende in
den vroegen morgen, viel hem te lang; geen onder-
zoek was hem te afmattend; geen inspanniflg wai
hem te groot. Zijn leven is een voortdurend vaderlijk
zorgen geweest, oin de economische krachten te orde-
nen in het ‘Tereenigd Koninkrijk. Het past oni eere
te brengen aan de nagedachtenis van Neerlands eer-
sten’ Oranje-koning.
‘Dr. Z. W.
SaELLER.
DE WIJZIGING DER MONOPOLIE-‘
HEFFINGEN OP GRANEN ENZ.
In de ‘dagbladen is den ‘laatsten tijd veel geschre-
ven Over de’ onrust en ontstemming, welke in den
graanhandel ontstaan zijn naar aanleiding van eenige recente landbouw-crisis-maatregelen. Daaruit is ge-
bleken, dat cle georganiseerde handel’ in granen en
veevoeder zich heftig beklaagt over directe finm-
cieele verliezen, welke hem daardoor zijn berokkend,
alsmede over de ontwrichting en onzekerheid, welke
zij hebben teweeggebracht in zijn bedrijf en dia hem
in meer algerneenen zin, zeer ernstig benadeelen.
liet algemeene staidpu’r&t van den graanhandel.
In de eerste plats zij hier gewezen op het alge-
meene standpunt, dat de organisaties uit de takken
van handel en industrie, die graan verhandelen en
tot veevoeder verwerken, steeds ten aaiizien van
vraagstukken van dozen aard hebben ingenomen en
ook ditmaal innemen..
Zij
gaan er daarbij vanuit,.-dnt
een streven der Regeering om door middel van steun-
erleeniug den landbouw in stand te helpen houden,
gerechtvaardigd is. Zij zijn zich bewust, dat zekere
:oor den, handel onaangename, en schadelijke regelin-
gen daartoe onvermijdelijk zijn. Tevens echter zijn zij
van oordeel, met recht te kunnen verlangen, dat .be-
nadeeling van haar bedrijfstakken, welke tot dezer
vernietiging moet leiden, of die zonder het doel van
het lâiadbouw-crisis-beleid te schaden, vermeden kan
worden, ook inderdaad, achterwege dient ‘ te blijven. Dit kan toch bez
w
aarlijk als een onredelijk standpunt
worden’ aangemerkt en is tevens goed in overeen-
stemming met meermalen herhaalde mededeelin’gen
der Regeering omtrent haar meaning over de
bij’
haar
landbouwpolitiek op di’t terrein te volgen’ richtlijnen.
De handel is nu van meaning, dat die bij de hier
besproken
hinatregelen
niet zijn gevolgd en gevoelt zich
in die overtuiging nog verSterkt door het feit, dat
hetgeen er nu ‘gaschied is bovendien niet beantwoordt
aan het doal, dat werd beoogd, alsmede’op grond van
de Omstandigheid, dat de handel’ réeds eenigen tij’d
te voren ‘meermalen op de groote waarschijnlijkheid,
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
645
dier ondoeltreffendheid had gewezen. Tevens fiad hij
een ander middel aanbevolen, dat doeltreffend zou zijic
geweest en den handel niet belangrijk zou hebben ge-
schaad, evenmin als den veehouder, die denu getrof-
fen maatregelen al evenzeer als een benadeeling gevoelt.
Reeds lang staat het dus vast, dat dc graanhanciel
zich niet verzet tegen een streven dm dc agrarische
bedrijfstakken te hulp te komen. Dat zou trouwens
ongerijmd zijn, omdat de graanhandel groot belang
heeft bij het welvaren van verschillende dier bedrijfs-
takken. Het is te betreuren, dat desondanks in cle
agrarische valcpers telkens weer beweringen van het
tegendeel te vinden zijn, waarbij de handel in granen
en veevoeder en de daarmee verbonden takken van
industrie worden beschreven als de natuurlijke tegen-
standers van den landbouw en van ieder streven om
dezen ter hulp te komen. Ook in de groote en klei-
nere dagbladpers ziet men telkens weer betoogen en
beweringen van dien aard opduiken van de hand
van agrarisch georiënteerde schrijvers, clie beter kon-
den weten. $uggestieve opschriften moeten helpen
om dc tegenstelling tusschen landbouw en graanhan-
del te verscherpen. Nog dezer dagen verscheen
in een der kleinere bladen een artikel ter bestrijding
van de tcgenwoordige actie van den graanhandel met
het opschrift: ,,De gekroonde dwaasheid”. En toch
stelt die actie zich volicomen op den zooeven aange-
geven völkomen redelijken grondslag.
Geen werkelijke tegenstelling tusschen laiidbouw en
handel.
Er bestaat in ons land een loffelijk streven om de
tegenstelling tusschen landbouw en handel te doen
verdwijnen, waar die gevoeld wordt, uitgaande van de zeer juiste opvatting, dat de landbouw in Neder-
land evenzeer als vrijwel iedere andere groep onzer
nationale samenleving belang heeft bij het welvaren
van alle andere groepen, dat het den landbouw als
eenige groep niet goed kan gaan als de andere zich
op een lager peil van welvaart bevinden af ten onder dreigen te gaan. Met name geldt dat ook ten aanzien
van de groote groep van handelaren in en verwer-
kers van granen en veevoeders, die vele belangen met
den landbouw gemeen hef t en met dezep steeds in
beider belang in nauw contact staat.
Voortdurend echter wordt dit streven doorkruist
door personen en organisaties, die hier den klasse-
strijd prediken. Daartoe behoort de bewering, dat de
graanhanciel het streven om den landbouw te hulp te komen bestrijdt en ook de smalende opmerking,
dat de actie van den graanhandel slechts uitgaat en
de belangen dient van enkele honderden Rotterdam-
mers. Inderdaad gaat het hier om het bestaan van
vele duizendtalleu overal in het land gevestigde
groote en kleine ondernemingen, elk met een aantal
van het welvaren dier ondernemingen als werknemers
of anderszins afhankelijke personen.
* *
*
Ik zal
mij
niet verdiepen in de beweegredenen van
hen, die zich steeds met zaaien van tweedracht bezig-
houden, doch zal mij er toe bepalen te wijzen op het
betreurenswaardige van hun streven, dat aanleiding
moet geven tot reacties van eveneens minder ge-
wenschtan aard en in het algemeen slechts leiden kan
tot verwijdering tussehen bevolkingsgroepen, die juist
door samenwerking veel goeds zouden kunnen berei-
ken, zoowel ten behoeve van de agrarische bedrijfs-takken als van de andere groep.
De landbouwpolitiek in het algemeen.
Verder is het leiding geven aan de landbouwpoli-
tiek in dezen tijd een uitermate moeilijke arbeid. De
Regeering en degenen, die haar ter zijde staan, heb-
ben daarbij vele, dikwijls min of meer aan elkaar
tegengestelde belangen in het oog te houden en het
ligt voor de hand, dat een maatregêl, die ten behoeve
van den een genomen wordt, den ander niet zelden
schaadt of hem wegens verschil van inzicht of om
andere redenen slecht aanstaat. Dat critiek daarbij
niet kan uitblijven ligt voor de hand. Ook kunnen
in het zeer veel omvattende beleid fouten worden ge-
maakt of kan aan bepaalde groepen zoodanige en-
gewensehte schade worden toegebracht, zelfs zonder
dat dit onvermijdelijk is, dat een ernstig protest op
zijn plaats is. Wat wij in ons land op het gebied der
eritiek op het landbouw-crisis-beleid der Regeering
meer en meer zien geschieden, bepaalt zich echter
niet tot zulke gemotiveerde critiek.
Voortdurend worden, naast gerechtvaardigde be-
zwaren, de. Regeering verwijten toegeworpen, die geen
hout snijden, gebrek aan kennis verraden van de ter
sprake gebrachte vraagstukken, punten van zeer ge-
ringe beteelcenis betreffen, niet zelden ongegronde
verdachtmakingen bevatten en vaak aan heftigheid
van uitdrukking toenemen, naarmate zij minder ge-
grond zijn. Zulke verwijten, zulke ondoordachte cvi-
tiek moeten een nadeeligen invloed oefenen op het
beleid. Slechts zeer weinigen zijn bestand tegen voort
durende aanvallen van dezen aard.
Zelfvertrouwen en besluitvaardigheid, juist bij
hen, die deze eigenschappen ten zeerste behoeven,
wordt er door oridermijnd en ik vr.ees, dat de gevol-
gen daarvan reeds niet zeldeu. te constateeren vallen
ten nadeele van het algemeen belang. Het is reeds
geen gemakkelijke taak de verantwoordelijkheid te
dragen voor de vele beslissingen, welke er voortdurend
te nemen vallen. Gerechtvaardigde critiek maakt
eenerzijds die taak nog minder gemakkelijk, doch zij
is anderzijds onvermijdelijk en gewenscht, daar zij de
gelegenheid kan scheppen om fouten te herstellen en
tevens tot meerdere behoedzaamheid prikkelt. Ver-
wijten van den zooeven aangeduiden aard echter kun-
nen tot geen enkel nuttig resultaat leiden en doen
eerder de mogelijkheid ontstaan, dat met belissingen
wordt getalmd, het goede oogenblik daarvoor onbe-
nut voorbijgaat en ten slotte min of meer overhaast
besloten wordt tot maatregelen, die te weinig blijk
geven van rustige bedachtzaamheid, het overwegen
van alle te verwachten gevolgen en het volgen van een te voren uitgestippelde route.,
Ik wil hiermede niet de veelal gehoorde bewering
onderschrijven, dat de Regeering niet naar een in
groote lijnen vastgesteld plan arbeidt. Integendeel
meen ik, dat dit vel het geval is, doch het constatee-
ren daarvan is slechts mogelijk voor wie een alge-meen inzicht heeft in het geheel der regelingen en
het verkrijgen van zulk een overzichtelijk inzicht is
allerminst voor iederen beoordeelaar mogelijk. Wel
meen ik een toeneming te zien van de gevallen, veel-
al betrekking hebbend op details der uitvoering,
waarin de door mij bedoelde ongewenschte gevolgen
der ondoordachte, ongegronde doch veelal juist hef-.
tigste critiek aan het licht treden. Tot het zoeken.
naar middelen om mat:iging in die critiek en die
verwijten te verkrijgen, is het hier intusschen niet de
geschikte plaats.
De jongste Regeeringsmaatregelen.
Wel meen ik, dat er aanleiding bestaat, om, on-
danks het vele, dat daarover reeds geschreven is, nog
even nader in te gaan op cle onlangs getroffen maat-
regelen, die tot zon groote onrust hebben geleid in
den handel in granen en veevoeder.
De Regeering achtte het wegens de daling der
graanprijzen op de internationale markt, noodzake-lijk om haar, maatregelen ter. ondersteuning van de
N
prijzen der ederlandsche rogge en gerst te verster-
ken. De prijsverhoogende werking, uitgaande van de
bij invoer van granen en verwante goederensoorten
geheven monopolieheffingen, ten bedrage van in het
algemeen
f
1.— per 100 kg, was niet meer vol-
doende om aan de telers dier graansoorten de prijzen te bezorgen, welke de Regeering redelijk acht en aan
die telers in uitzicht had gesteld. Ten einde daarin
646
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Augustus 1938
verbetering te brengen
;
werd van sommige zijden
verhooging der heffingen aanbevolen. Anderen, waar-
toe ook de organisaties uit den graanhandel behoor-
den, waarschuwden daartegen. Niet slechts verwacht-
ten zij daarvan voor haar leden ernstige nadeelen,
doch zij meenden tevens, dat de verhooging ondoel-
treffend zou zijn in dien zin, dat zij niet zou leiden
tot de beoogde overeenkomstige stijging der prijzen
van de Neclerlandsche rogge en gerst boven hèt wis-
selende buitenlandsche peil. Vroeger placht die wis-
selwerking wel te bestaan, doch vooral ten aanzien
der rogge kon zij niet meer worden verwacht als ge-
volg van den. overvloed van rogge, waarmee wij in
Nederland tegenwoordig te rekenen hebben en de
ongunstige vooruitzichten voor den export.
Hei standpunt van den handel.
In de plaats van verhooging van monopolieheffin-
gen beval de handel de hervatting aan van het sys-
teem der prijstdeslagen, met een herstel der denatu-
ratie van rogge, welk systeem gedyrende eenige jaren
toepassing heeft gevonden tot den winter van 1936/7,
toeu wegens de internationale prijsstijging de toeslag
niet meer noodig was. Aan de doeltreffendheid van
dit middel behoefde niet te worden ‘getwijfeld en de
handel zôu er weinig nadeel van ondervinden.
Men ziet, dat de handel zich geheel plaatste op den
in den aanvang dezer bechouwingen vermelden
grondslag. Hij wenschtè vermijdbare benadeeling ‘van
den handel voorkomen te zien en. beval tevens een
ander reeds lang uit de ervaring bekend systeem aan,
dat doeltreffend zou zijn, zoodat de vermijding van
het andere middel niet te kort zou hebben gedaan
aan het doel van het landbouwbeleid der Regeering.
Dat deze conclusie ook in landbouwkringen is getrok-
ken en zich ook daar voorstanders bevinden van de
aanbevelingen van den handel, is een duidelijke aan-
wijzing voor haar juistheid. Men leze hierover het
Overijsselsche Landbouwblad van 18 Augustus.
Verhoo ging der n’tonopolieheffingen.
De Regeering koos echter de verhooging der mono-
polieheffingen. Reeds op 4 April ging een algemeene
verhooging in met 50 cent per 100 kg en met ingang
van 1 Augustus volgde een nieuwe verhooging, die
voor rogge en gerst
f
1.50, voor ander graan weder-
om 50 cent bedroeg. Tenslotte vond op 22 Augustus
nogmaals een algemeene verhooging van 50 cent
plaats. Zoo belangrijk waren deze verhoogingen, dat
in het bijzonder na de maatregelen van 1 Augustus
een zeer ongewenschte stagnatie en ontwrichting van
den graanhandel intrad. De in dienzelfden tijd op-
nieuw ingetreden daling der buitenlandsche prijzen
maakte die stagnatie tot een nog ernstiger nadeel
voor den handel, die juist in
tijden
van prijsschom-
meingen behoefte heeft aan een rustigen gang van
zaken ten opzichte van den afzet.
Zeer ernstige gevolgen had voor den handel ook
het feit, dat voor rogge en gerst de heffingen nu
f
1.— per 100 kg nieer gingen bedragen dan voor an-
der graan, in het bijzonder inais. Deze differentiatie
leidde in Nederland tot een aanzienlijke wijziging in
de onderlinge verhouding der prijzen van gerst en
maïs, welke als veevoeder goeddeels onderling ver-
w.isselbaar zijn.
liet is duidelijk, dat deze verandering der prijs-
verhouding alle tot . dusverre afgesloten zaken in
nog niet gearriveerde of ingeklaarde gerst volledig
overhoop wierp. Een sterke ontwrichting van de
markt was het gevolg en de .geschapen onzekerheid
bemoeiljkte zoowel de nieuwe zaken als den afzet
van vroeger gedane aankoopen in ernstige mate. Alle
vroeger reeds gekochte gerst immers werd nu onder-
hevig aan de verhoogde heffing en daardoor te duur
tegenover maïs. Wie dus nog onverkochte gerst had,
zou die slechts met een gevoelig verlies kunnen af-
zetten en dit geldt niet slechts voor importeurs, doch
evenzeer voor de tallooze binnenlandsche handelaren,
die gest in koop hadden en nu hun inkoopprijs met
f 1.—
per 100 kg meer zagen stijgen dan voor maïs.
De voorraadovereen/comsten,.
Naast deze ontwrichting en onzekerheid in den han-
del en naast deze verliezen kwamen nog de gevolgen
der met een der regeeringsorganen reeds lang geleden door vele graanhancielaren afgesloten voor.raadover-
eenkomst. Het houden van graauvoorraden is een be-
drijf vol onzekerheden en risico’s, wanneer men voort-
durend kan worden verrast door wijzigingen van
monopolieheffingen. Verlaging van deze op den in-
voer gelegde heffing doet namelijk de waarde van den
voorraad dalen en verhooging heeft de omgekeerde
werking,. ‘reneinde voor den graanhan.delaar die on-
nikerhèid weg te nemen en het enkele jaren geleden
nog onrustbarend inkrimpen der in Nederland aan-
wezige graanvoorraden tegen te gaan, is indertijd de
gelegenheid opengesteld om de zooeven bedoelde over-
eenkomst aan te gaan. Zij houdt hoofdzakelijk in, dat
de voorraadhoucler
bij
verlaging van heffing een ver-goeding op zijn voorraad uitbetaald krijgt, die over-
eenkomt met den omvang der verlaging en omge-
keerd bij verhooging der heffing een overeenkomstig
bedrag ‘te betalen heeft. Talrijke handelaars hebben
deze overeenkomst indertijd aangegaan. De betalings-
plicht werd als tegenwicht tegen het recht op ver-
goeding redelijk geacht, omdat tot op dat oogeublik de
ervaring geleerd had, dat niet slechts bij verlaging
doch ook
bij
verhooging der heffing, die wijziging
zich volledig in den binnenlandschen prijs, ook
an
het Nederlandsche graan, deed gevoelen. Te dezeti
aanzien is de toestand nu echter veranderd. De wis-
selwerking is niet meer aanwezig als vroeger en niet
name niet voor rogge, omdat daarvan nu in Neder-
land een zeer overvloedige productie bestaat. Op de
Nederlandsche rogge heeft de verhooging met
f
2.50
per 100 kg zich in slechts zeer geringe mate doen
gevoelent en ook op den
prijs
der gerst is de uitwer-
king onvolledig geweest. Gevolg is dat de verkoop-waarde der voorraden niet als voorheen in dezelfde
mate gestegen is als de heffing en wie op zijn voor-
raden moet bijbetalen ingevolge de door hem afge-
sloten voorraadovereenkomst, heeft een meer of min-
der grôot gedeelte
zijner
storting als verlies af te
boeken. Dat vloeit dan voort uit omstandigheden,
welke
bij
het afsluiten der overeenkomst nog niet
bestonden en haar van karakter en strekking heb-
ben doen veranderen. De handel is zich bij zijn klach-
ten op dit punt zeer wel bewijst, dat bij de vraag, of
de vermelde wisselwerking nog als vroeger bestaat, de
daling der buitenlandsche prijzen moet worden geëli-
mineerd. Ook dan echter is gemakkelijk vast te stel-
len, dat de wisselwerking voor Nederlandsche rogge
en gerst nog slechts nauwelijks of in zeer onvoldoende
mate aanwezig is en ook voor sommige. ingevoerde
artikelen niet meer als vroeger zich voordoet.
De wenschen van den’ handel.
Hiermede zijn de voornaamste uit de getroffen
maatregelen voortgevloeide nadeelen voor den handel
kort aangegeven. liet besteb van dit artikel belet mij
volledig te zijn, doch wat. ik vermeld heb, toont reeds
aan, dat den handel zeer ernstige nadeelen en ver-
liezen berokkend zijn. De directe geldelijke verliezen
zijn voor velen zoo ernstig, dat zij voor hen als vrij-
wel ondraaglijk wogen worden aangemerkt.
Wat de handel nu poogt te bereiken is ondermeer
vergoeding door de Regeering van de hierboven be-
schreven directe geldelijke verliezen. Zooals op 28
Augustus bekend werd, heeft de minister een onder-
zoek toegezegd naar de werking der voorraadovereen-
komsten alsmede naar de kwestie der verliezen op
gerst. Natuurlijk zal de handel de hoop koesteren, dat
dit onderzoek leiden zal tot een voor hem bevredigen-
de oplossing.
Verder zou de handel we.uschen, dat ook aan zijn
bezwaren van meer a1gemeenen aard, voortgesproten
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
647
uit de sterke heffingsverhoogingen en uit het nieuw
aangebrachte verschil in heffing tusschen gerst en
rogge eenerzijds en de andere artikelen anderzijds,
wordt tegemoet gekomen. Ten aanzien van de diffe-
rentiatie in de heffingen wijst hij er nog in het bij-
zonder op,. dat hier geen sprake is van ondoeltref-
fendheid, doch zelfs van een uitwerking, die tegen-
overgesteld is aan de beoogde stijging der prijzen van
het Nederlandsche graan. Teneinde den overvloed
van rogge kwijt te raken en daarvoor dus den teler
een redeljken prijs te bezorgen, zal men namelijk
onder meer het binnenlandsche verbruik van rogge
als veevoeder dienen te stimuleeren. Er zijn veel
streken in ons land, waar rogge daartoe niet of wei-
nig wordt aangewend. Men zal, teneinde daarin ver-
betering te brengen, den prijs der rogge gunstig
dienen te doen zijn voor den verbruiker, in verge-
lijking met den
prijs
van mais en andere veevoeders. Daarbij past niet een hoogere heffing voor rogge dan
voor mais, want zulk een differentiatie, ook al werkt
de heffing op de rogge slechts ten deele, zal zich
op de verhouding tusschen de
prijzen
der beide vee-
voedersoorten in omgekeerden zin doen gevoelen en
dus het verbruik van rogge juist tegengaan.
Waar het bij onze te groote voorraden rogge juist
van zoo uitermate groot belang is, het verbruik te
doen stijgen (uitvoer ware nog beter, doch op leven-
dige buitenlandsche vraag valt vooralsnog niet te
rekenen), zal het wel noodig worden om maatregelen
ter uitbreiding daarvan te nemen. Zal de regeering
dan besluiten, de differentiatie weer af te scha.ffen?
En zal zij dan tevens overgaan tot toepassing van het
bekende middel van prijstoesiagen, eventueel weder
met denaturatie? Het op 21 Augustus vanwege het
A.N.P. gepubliceerde communiqué schijnt daarop wel
te wijzen, want daaruit blijkt, dat bij verdere even-
tueel te blijken noodzakelijkheid om de prijzen van
het hinn.enlandsche graan te steunen, aan het toeslag-
systeem alle aandacht zal worden geschonken. De
handel zou er zeker de voorkeur aan geven, indien
reeds nu, ook zonder de aanleiding van opnieuw te
blijken behoefte aan steun voor den graanprijs, de
differentiatie verdween, de heffingen weder werden
verlaagd en opnieuw het middel der prijstoeslagen w’erd toegepast. In de verwarring, ontwrichting en
gevaren van velerlei aard, welke nu voor hem zijn
ontstaan, zou dan verbetering worden gebracht.
Slotopnser1cingen.
Overigens vraagt men zich af, waarom de regee-
ring eigenlijk tot zoo sterke verhooging der heffingen
is overgegaan, waardoor deze
0
1
)
een tot nog toe on-
gekend hoog peil zijn aangekomen; veel hooger zelfs
dan de heffing van
f
2 per 100 kg uit een tijd, toen
(le huitenlancische graanprijzemi veel lager waren dan
nu. Waarom is niet door middel van prijstoeslag aan
de Nederlandsche verbouwers van gerst en rogge, die
een doeltreffende maatregel ten behoeve van die land-
bouwers
zOu
zijn geweest, tevens voorkomen, dat de
veehouders zich beklagen over verhooging van het
weder vergroote verschil tusschen buitenlandsche en
hinnenla.ndsche voederprijzen, de handel hevig ge-
schaad wordt en de bakkers zich geplaatst zien voor
een verhooging van den prijs, waarvoor zij hun grond-
stoffen in koop hebben? Opgemerkt zij nog, dat de
bakkers vooralsnog meen.en den broodprijs niet te
kunnen verhoogen en het verlies dus zelf te moeten
dragen, doch ongetwijfeld zullen zij trachten, wel de-
gelijk tot hongere broodprijzen te komen.
liet antwoord op de gestelde vragen is zeer moei-
lijk te geven. Ongetwijfeld zou voor het financieren
der toeslagen het landhouwcrisisfonds over de daar-
toe benoodigde middelen dienen te beschikken. Zooads
echter nog onlangs bekend werd, staat het er met die
middelen goed voor. Bovendien zou dan niet zonder
meer de sterke verhooging noodig zijn geweest, die
nu heeft plaats gevonden en zeker niet de differen-
tiatie der heffingen, die op zichzelf zooveel onrust
heeft verwekt. Ook valt niet aan te nemen, dat van
den pi-ijstoe.lag is afgezien op den grond, dat daartoe
een aantal crisis-ambtenaren weder in dienst zouden
dienen te worden gesteld.
Wat daarvan echter ook zij, de nu geschapen toe-
stand is wel zeer moeilijk geworden en wijziging der
maatregelen lijkt mij het eenige middel, om uit de im-
passe te komen. Omtrent eventueele voornemens der
regeeriug op dat gebied is echter niets bekend.
Intussehen duurt de onrust in dan graanhandel
voort. Te verwonderen. is dat niet, want wie zoo hevig
benadeeld wordt en zijn bedrijf ten zeerste ziet ont-
wricht, aanvaardt dat niet zonder protest. Terecht be-
klaagt de handel zich over den voor hem zoo onrust-
barenden toestand. Moge de regeering alsnog cie nood-
zakelijkheid inzien om aan zijn ve’rtoogen gevolg te
geven.
JAN SCHILTHUIS.
HET ONTWERP VAN WET OP DE
SCHIJNAKTE.
Het begrip ,,schijna/cte”.
De Regeering heeft bij Koninklijke Boodschap
dd. 7 Juli 1938 een ontwerp van wet ingediend, ten
doel hebbende de bestrijding van het euvel der zoo-
genaamde schijnakten.
Het ontwerp, of b.eter gezegd
de Memorie van Toelichting, verstaat onder dc
sehijnakte ,,een akte, waarbij iemand fingeert zijn
roerende goederen, die hij overigens als houder voor
dan verkrijger onder zich houdt, aan een ander
– constituto possessorio – in eigendom te hebben
overgedragen, teneinde deze goederen te onttrekken
aan het algemeene verhaaisrecht, dat zijn schuld-
eischers, krachtens art. 1177 B. W., daarop hebben.”
Doel van het ontwerp is de
bestrijding
van akten,
waarbij roerend goed ter onttrekking aan een beslag
schijnbaar wordt overgedragen. Men
krijgt
echter bij
het lezen van de Memorie van
r1oe1ichting
sterk den
indruk, dat dit ontwerp daarnaast een ander doel
heeft, t.w. de eigendomsoverdracht tot zekerhei.d,
waarbij de overgedragen zaak in handen van den
vervreemder blijft, te bestrijden. Ik zal daarom die
eigendomsoverdracht tot uitgangspunt van dit opstel
nemen.
Pandrecht is niet bestaanbaar op goederen, die
onder den schuldenaar blijven. Goederen, die de
schuldenaar dagelijks in zijn bedrijf noodig heeft,
kunnen dus niet verpand worden. Zij vormen even-
wel soms zoo goed als geheel het vermogen van den
ondernemer. Heeft deze dan crediet noodig, hetvelk
hij niet blanco kan verkrijgen, dan weet men zich te
behelpen. Men vestigt op die goederen een zgn. on-
eigenlijk pandrecht. De credietnemer draagt den
eigendom van de goederen aan den credietgever over
en ontvangt ze van deze in bruikleen, ter bewaring,
in huur of ten verkoop. Een feitelijke levering aan
den credietgever en- een in detentie geven door dezeit
aan den credietnemer vindt dan niet plaats. De
eigendomsoverdracht van de goederen geschiedt, zoo-
als dit heet, door een constitutum possessoriu. Par-
tijen komen overeen, hetzij dat de goederen verkocht
en geleverd worden, hetzij dat zij ter fine van zeker-
heid overgedragen worden aan den credietgever en
dat de credietnemer die goederen voortaan als last-
hebber, hewaarnemer, bruikleener of huurder voor den credietgever onder zich zal hebben. Betaalt de
credietnemer het crediet niet af, dan kan de crediet-
gever zich op de goederen verhalen en met zijn debi-
teur afrekenen.
Aldus geven aannemers hun materieel in zeker-
heid, fabrikanten hun inventaris en grondstoffen,
winkeliers hun voorraad, schilderjenhandelaren en
antiquairs hun schilderijen en antiquiteiten, diamant-
handelaren hun diamanten, hoteliers en caféhouders
hun inrichtingen en installatiën en inboedels. Om van andere ondernemers en zaken niet te spreken.
Over dat oneigenlijke pandrecht is in de laatste
648
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Augustus 1938
jaren een uitgebreide litteratuur ontstaan
1),
en zelfs
nadat de Hooge Raad
2)
de geldigheid van dat pand-
recht had uitgesproken, gaven de bestrijders geen
kamp. Zij bleven betoogen, dat het oneigenlijke pand-
recht ongewenschte toestanden in het leven roept.
Een hunner bezwaren is, dat het den credietgever
misleidt. Het brengt hem in den waan, dat de goede-
ren, die onder den credietzoeken,de zich bevinden,
dezen ook toebehooren.
Dit argument schijnt deugdelijker dan het is. Op
den bodem van den credietzoekende kunnen zich een
aantal goederen bevinden, waaraan niet zichtbaar is,
dat zij anderen toebehooren, goederen, die gene op de
meest normale
wijze,
zonder dat ze tot oneigenlijk
pand strekken, in bruikleen, in huurkoop, in bewa-
ring of in commissie heeft gekregen. Voorts zijn er
goederen, waarop preferentie rust. ‘s Rijks Schatkist
heeft op alle goederen van den belastingschuldige een
voorrang, andere crediteuren hebben een voorrecht
op alle of op bepaalde goederen van den debiteur.
De preferente vorderingen – men denke aan de be-
lasting – zijn vaak aanzienlijk. Haar bestaan is der-
den echter zonder meer verborgen.’ De coucurrente
vorderingen zijn evenmin zichtbaar. De uiterlijke
staat geeft dus geen beeld van den vermogenstoestatid
van den schuldenaar. Wie, daarop afgaande, crediet
zou geven, is veelal gedoemd verlies te lijden. Daar-
om laat de credietgever, alvorens crediet te verleenen,
door een accountant dien vermogenstoestand onder-
zoeken, of ziet hij de balans van den credietnemer in,
of
neemt hij omtrent dezen-informatiën. Zelfs in den
kleinhandel geschiedt dit laatste, waartoe het ontwik-
kelde informatiewezen in, ons, land volop gelegenheid
biedt. Het is hooge. uitzondering, dat de credietgever
in de woning, in het kantoor, in de werkplaats, of in
de fabriek van een credietnemer den uiterlijken ver-
mogenstoestand in oogenschouw neemt en zonder
verder onderzoek crediet verleent. De winkelier be-
oordeelt soms de credietwaardigheid van een klant
naar de buurt of straat, waar deze woont. Maar dan
kan hij zich eventueel niet beklagen door de onzicht-
baarheid van het oneigenlijk pand misleid te zijn.
Er is tegen het oneigenlijke pand een ernstiger
bezwaar. Het werkt bedrog in de hand. Een schulde-
naar kan zijn gansche hebben en houden aan een beslag
onttrekken door het voor een fictieve schuld in on-
eigenlijk pand te geven. Onze deurwaarders beweren,
dat dit veelvuldig voorkomt. Volgens hen zou het
percentage van akten van eigendomsoverdracht door constitutum possessorium, ‘welke als schijnakten zijn
aan to merken, tot een bedenkelijke hoogte zijn ge-
stegen
3)•
Om de juistheid van deze bewering te on-
derzoeken, zou men hun
cijfers
moeten kennen en
moeten wegen. Tegenover de schijnakten echter staan
de reëele credieten, door oneigenlijk pand gedekt.
Akten, zoodanige credieten betreffende, geteekend
door credietnemers, die hun verbintenissen nakomen,
krijgt de beslagleggende deurwaarder niet te zien.
hoe groot de omvang van de reëele credieten
tegen oneigenlijk pand is, kan men niet zeggen. De
eredietin,steliingen maken veelal bezwaar tegen het
verleenen van zulke credieten. Zekerheid onder den
debite.ur immers is bedenkelijk. Indien de .debiteur
die niet afgeeft, kan de crediteur geen verhaal nemen
en moet hij het faillissement van den schuldenaar
aanvragen. Ook verduistert deze wel eens de zeker-
heid, althans de opbrengst daarvan. Daarbij komt,
dat de, meeste zaken, die tot oneigenlijk pand strek-
ken, geen markt hebben. Men moet daarvoor een
Men vindt de litteratuur geciteerd ‘in de pr.aea&viezen
van Losecaait Vermeer en van mij aan de Nederlandsche
Junisteiwereenigiug
1928
en in de praeadviezen . van De
Lange en van Meyers aan de Broedersahap van Notaris-
sen in Nederland
1936.
25
Januari
1929, W.v.h.R. 11951; 21
Juni
1929,
.W.v.h.R. 12010.
Mesnonie van Toeliohting.
kooper vinden, die ze toevallig kan gebruiken. Dat
aannemersmaterieel, ,die winkelv.00rraden, die. inven-
tarissen en inboedels brengen weinig op, wanneer de
credite’ur ze in of buiten faillissement verkoopt. Des-
njettegeustaande hebben .de meeste banken credieten
tagen oneigenlijk pand .lopen vöoral met den mid-
denstand. Deze kan dat oneigenlijke pandrecht moei-
lijk missen.
Hoe dit zij, aan de ernst van credietverlening
tegen zulk pand mag men niet twijfelen. Heeft niet
(ic dtaat
f
140.000.000 aan de Dui-tsche
i industrie ge-
leend, waaiva,u. nog
f
88.000.000
)
uitstaat en’ hoe-
veel van. dat. zoogenaamde Tredefina-crediet is door
goederen, die in de handen van den debiteur blijven,
dus door oneigenlijk pand, gedekt?
Het wetsontwerp
Het wordt tijd het wetsontwerp .in oogenschouw te
nemen. Het bestaat uit twee artikelen. Het eerste is
een aanvulling van art.
667
B.W. D,e toevoeging luidt aldus: ,,De levering van roerende zaken, waar-
bij deze krachtens overeenkomst blijven onder den
vervreemder, als ‘houder voor. den verkrjger, ge-
schiedt bij authentieke . akte”. Door den eisch van
ecn authentieke akte hoopt de Regeering de schijn-
a
kten te voorkomen, althans aanmerkelijk te beper-
ken. Die hoop is niet ijdel. Het is aannemelijk, dat do
schijnakten door de aanvulling van art.
667 B.W.
worden getroffen. Reëele zaken zullen van die be-
paling overlast ondervinden, en de kosten van een
notariëele akte zullen soms een beletsel zijn.
De r.eëele zaken worden voorts sterk belemmerd
door het tweede artikel van lhet ontwerp. Dit artikel
bevat een wijziging en een aanvulling van art. 43 F.W.
De wijziging: De termijn van 40 dagen wordt tot 90
dagen verlengd; deze termijn is wat lang in een tijd
van conjunctuurschommelingen. De, aanvulling: On-
der de verdachte handelingen, waarover het artikel
spreekt, wordt begrepen: ,,De eigendösoverdracht
van roerende zaken door den schuldenaar, indien
deze dezelve na haar levering onder zich heeft ge-
hbuden.” Dat wil zeggen: Indien de credietuemer
binnen 90 dagen na het verleenen van het crediet
failleert, wordt de , credietgever vermoed te kwader
trouw en met de wetenschap van benadeeling van de
overige crediteuren het crediet gegeven te hebben, en
loopt hij gevaar, zoo hij dat vermoeden niet ont-
zenuwt en tevens de goede trouw van zijn crediet-
nemer niet aantoont, de credietoperatie nietig ver-
klaard te hooren.
Deze aanvulling van art. 43 F.W. zal niet de schijn-
akte verhinderen, doch vele redde zaken tegenhou-
den. Al zou het een credietgever niet moeilijk
zijn
het
tegenbewijs te leveren, hij wil zich niet blootstellen
aan een proces, waartoe iedere bekwame, ijverige,
juridiek-sportieve curator gaarne bereid is, vooral
indien hij kosteloos procedeeren mag.
Het is verwonderlijk, dat de Regeering thans dit
onderwerp indient. Men klaagt, en terecht, over de
werkloosheid. Men spoort aan tot industrialisatie van
ons land, ter bestrijding van die werkloosheid. Men
verwacht, in vele kringen eischt men zelfs, dat de
banken ruimschoots crediet zullen geven aan handel
en nijverheid, om het zakenleven op gang te höuden
of te brengen. Tegelijkertijd wordt aan de crediet-
geving een moeilijkheid in den weg gelegd.
Te verwachten gevolgen..
Er is meer.
De Regeering vestigt haar aandacht te sterk op de schijnakte. In den handel echter neemt het constitu-
tum possessorium een belangrijke plaats in. Er wor-
den vooral in den geld- en effecten,handel, dagelijks
goederen ter waarde van ettelijke millioenen per con-
Zie begrooting Financiën ‘voor het dienstjaar
1938.
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
649
stitutuni possessorium op de meest reguliere wijze
overgedragen. Ziehier eenige gevallen:
Een handelaar in effecten, bankier of commis-
sionnair, koopt voor een cliënt fondsen en levert die
uit eigen voorraad. De handelaren in effecten be-
schikken over een eigen voorraad courante effecten,
waaruit zij zooveel mogelijk aan de cliënten leveren,
teneinde deze.vlug te bedienen, en dat wel, vôôrdat
zij de effecten van hun verkoopers hebben ontvangen.
De handelaar levert den cliënt de effecten door deze
in het depôt van den cliënt te leggen of door ze in onderpand te nemen. Indien de effecten in onder-
pand genomen worden, vinden er wel beschouwd twee
handelingen plaats: lo. een eigendomsoverdracht con-
stituto possessorio en 2o. een vestiging van pandrecht
ten behoeve van den vervreemder door den nieuwen
eigenaar; beide handelingen vinden evenwel bij éône
overeenkomst plaats. De bank of commissionnair
wordt dus van eigenaar houder; de effecten blijven
onder den vervreemder als houder voor dan verkrijger.
1-lierbij
zij
opgemerkt, dat buiten beschouwing
blijft de vraag, of de commissionnair, dan wel de
committent onmiddellijk, eigenaar wordt van de ef-
fecten, die aan den commissionnair geleverd worden,
wanneer hij een aankooporder heeft uitgevoerd.
Neemt men aan, dat de commissionnair in vele ge-
vallen
5),
zoo niet steeds
0),
eigenaar wordt, dan kan
men zeggen, dat het grootste gedeelte der gekochte
effecten constituto possessorio aan de cliënten gele-
verd wordt. De meeste gekochte effecten immers blij-
ven bij de bank of bij den commissionnair in bewa-
ring of in onderpand, het kleinste deel wordt aan
de cliënten door feitelijke afgifte geleverd.
Bij inschrijving op een leening, door een bank
voor eigen rekening uitgegeven – deze wijze van
uitgifte is de meest gebruikelijke – wordt de in-
schrijver constituto possessorio eigenaar der toege-
wezen effecten, voor zoover hij de stukken in bewa
ring of in onderpand bij de bank laat.
Een bankier verkoopt schatkistpapier voor eigen
rekening en levert de stukken door deze in het depôt
van zijn kooper te leggen. De bankier wordt dan van
eigenaar houder, bewaarnemer.
Een bank, zeg De Nederlandsche Bank of een andere, verkoopt goud, en levert dit door het in het
depôt van den kooper, bijv. een Egalisatiefonds of
een buitenlandsche bank te leggen. Het goud wordt ge-
earmarked, d.w.z. het wordt afgezonderd uit dan voor-
raad van de bank en afzonderlijk geadminis±reerd
ten name van den kooper. De bank wordt van eigen-aar, bewaarnemer van het goud.
Een handelaar verkoopt goederen, tabak, koffie,
kapok, op ceel liggend. Indien hij de ceel in ouder-
pand houdt, of in opdracht van den kooper in bewa-
ring neemt in afwachting van verdere instructies,
draagt hij den eigendom van de goederen constituto
possessorio over.
Men kan zeggen, dat in alle takken van handel
eigendomsoverdracht per constitutum possessorium
voorkomt. Ook in den detailhandel. De vijnhandelaar
levert het anker wijn door de flesschen voor zijn koo-
per in zijn kelder ter bewaring te nemen.
In al die gevallen zal de levering, wordt, het ont-
werp wet, bij authentieke akte moeten geschieden.
Men zou kunnen pleiten, dat in de gevallen 1, 2 en 3
die akte niet vereischt wordt, daar art. 667 B.W.,
eerste lid, alleen vau roerende lichamelijke zaken
spreekt en voor de levering van effecten, althans van
schuidvorderingen aan toonder, art. 668 B.W. een re-
geling geeft. Evenwel, het voorgestelde lid van art.
667 B.W. luidt algemeen. Onderscheid te maken zou
bovendien geen zin hebben. Men loopt ook bij effecten
het gevaar van een onttrekking aan een beslag door
5)
Asser-Scholten, Nederlandsch Burgerlijk Recht II,
blz. 61;
Kist-V-is.sar, Handelsregt
111, blz. 111; Molen-
graaff, Leidraad,
blz. 167.
3)
Scheltema, W.P.N.R. No.
3462.
een schijnakte, en wel dan, wanneer ze in een safe-
loket liggen. In dit geval kan de eigenaar door een
akte die effecten overdragen en ze voor den verkrijger
onder zich houden in het safe-loket, dat op zijn naam
is gehuurd. Er is dus alleszins reden aan het voorge-
stelde art. 667 B.W., derde lid, een ruime uitlegging
te geven en het toepasselijk te verklaren in geval van
overdracht van effecten.
Het behoeft geen verder betoog, dat het ontwerp
niet ongewijzigd tot wet kan worden verheven. Een
oplossing ware misschien de volgende:
Bescherming wordt gezocht tegen schijnakten. Deze
akten worden niet in het bedrijf van den vervreem-
der opgemaakt. Degene die zijn meubelen of zijn win-
kelvoorraad in eigendom overdraagt om die goederen
aan een beslag te onttrekken, handelt niet in zijn
bedrijf. Evenals nu art. 1915 B.W. onderscheidt tus-
schen de schuidbekentenis, die wel en die niet door
den schuldenaar in de uitoefening van zijn bedrijf
is afgegeven, zou art. 667 B.W. zulk een onderscheid
kunnen maken. Slechts de overdracht constituto
possessorio buiten de uitoefening van het bedrijf van
den vervreemder verricht, zou een authentieke akte
vereischen. Verricht de vervreemder de overdracht
in de uitoefening van zijn bedrijf, dan kan die akte
achterwege blijven. Want deze overdracht is reëel.
Laat de wetgever niet verder gaan dan het doel,
dat hij stelt. Indien art. 667 B.W., derde lid, zonde
luiden:
,,De levering van roerende zaken, waarbij deze
krachtens overeenkomst blijven onder den vervreem-
der als houder voor den verkrjger, geschiedt bij
authentieke akte, indien die overeenkomst buiten de
uitoefening van het bedrijf van den vervreemder is
aangegaan”,
dan zou de schijnakte getroffen worden en de reëele
handel ongehinderd blijven. Art. 2 van het ontwerp,
althans het voorgestelde No. 4 van art. 43 F.W. zou
dan overeenkomstig moeten worden gewijzigd, zoo
het niet zou kunnen vervallen. H. A.
VAN N!EROP.
INVENTARISATIE DER WERKLOOSHEID.
Meermalen is ook in dit blad de aandacht gevestigd
op de omstandigheid, dat wij omtrent den omvang
en den aard van het werkloosheidsverschijnsel over
onvoldoende gegevens beschikken. Hoewel zonder twij-
fel het materiaal de laatste jaren is uitgebreid en
verbeterd, geven toch de belangrijkste statistieken –
nl. die der werkloosheidspercentages, betrekking heb-
bende op de georganiseerde werknemers en die betref-
fende de aantallen ingeschreven geheel werkloozen
bij de organen der openbare arbeidsbemiddeling –
nog niet datgene wat gezien de ongemeeue omvang
van dit maatschappelijk euvel mag worden verlangd,
vooral niet wanneer men ziet dat in landen als En-
geland en Duitschland, met relatief geringer werk-
loosheici dan Nederland, de oriëntatie-mogelijkheden
op dit terrein de onze overtreffen.
Deze toestand brengt mede dat wanneer het vraag-
stuk der werkloosheid hier te lande aan de orde ge-
steld wordt, men bij de discussie niet uitgaat van de
bestaande cijfers, doch dat deze aanstonds zelf discu-
tabel zijn, waarbij valt op te merken, dat de neiging
béstaat het statistisch materiaal op uiteenloopende
wijze te interpreteeren al naar gelang men een intense
dan wel een meer beperkte werkloosheidsbeitr-ijding
voorstaat.
Het zal dan ook geen verwondering wekken, dat
in de kringen van hen, die dagelijks de arbeidsmarkt
gadeslaan en tevens in belangrijke mate medewerken
aan de statistiek der werkloosheid, ni. de directeuren
van de arbeidsbeurzen, besloten werd in een leden-
vergadering van de Vereeniging van Nederlandsche
Arbeidsbeurzen – welke inmiddels onlangs is ge-
houden – in een viertal pracadviezen de volgende
vragen aan de orde te stellen:
,,T
e
lk verder onderzoek van omvang, verloop, aard
650
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
Augustus .1938
en oorzaken van de werkloosheid is voor hare bestrij-
ding noodig?” en
,,Welk aandeel dienen de arheidsbeurzen in dat on-
derzoek te hebben?”
1)
Het zijn deze vragen, welke ook ons in dit artikel
zullen bezighouden
2
). Hoewel daarbij een enkele maal
een en ander uit de praeadviezen ter sprake zal ko-
men, ligt het overigens niet in de bedoeling een en-
tische beschouwing omtrent den inhoud hiervan te
geven.
* *’
*
Men zou geneigd
zijn
op de eerste vraag te ant-
voorclen dat de bestrijding van de werkloosheid hier
te lande niet behoeft te wachten op meerdere kennis
hieromtrent. De uitlating van cl.en praeadviseur Ir.
R. A. Verwey ,,da.t in ons land het publiek zoowel
als de wetenschappelijke onderzoekers en practici op het terrein van de. werkloosheidsbestrijding over een
omvangrijke voorlichting betreffende mate, verloop,
aard en oorzaken van de werkloosheid kunnen beschik-
ken” kan in dit verband ten volle worden onderschre-
ven
:
Het materiaal voor de diagnose, waarovei- wordt
beschikt, moge onvoldoende zijn, de aanwijzingen welke
het geeft omtrent de hoofdverschijnselen zijn dermate
èvident, dat bij de werkloosheidsbestrijding de ver-
antwoordlijkheid voor het tijdverlies dat ,,verder On-
derzoek” medebrengt, stellig niet aanvaardbaar is.
Het behoeft inmiddels geen betoog, dat zoowel de
politiek der werkloosheidsbestrijding als een ratio-
neele werkloozenzorg op een goede statistiek behooren
te. kunnen bouwen en dat’ het zaak is dat in de hier gevoelde leemten in zoo kort mogelijken tijd wordt
voorzien. Hieronder zal worden nagega.n welke mo-
gelijkheden bestaan om ons
op korten termijn
de meer-
dere concrete kennis aangaande het werkloosheidsver
–
schijnsel te vèrscha.ffen.
Aan welke voornaamste eischen moet de werkloos-
heidsstatistiek voldoen? Deze vraag kan op eenvou-
dige wijze beantwoord worden.
Zij
moet ons op ge-
zette tijden:
le, omtrent den omvang der werkloosheid, inlich-
ten, door ons althans ten naaste
bij
het totaal aantal
wenkloozen in de verschillende gebieden te geven,
2e. inzicht verschaffen in den aard der werkloos-
heid door over de voornaamste kenmerken van de
verklooze personen licht te doen opgaan.
* *
*
le. Om den totalen omvang der werklöosheid te
loeren kennen – welke ons niet bekend is, omdat niet
alle werkloozen bij de arbeidsbemiddelingsorganen in-
geschreven zijn – staat uiteraard allereerst de moge-
lijkheid open van een werkloozentelling van huis tot
huis, zooals deze het vorige jaar in België werd ge-
houden. Een zoodanige telling, vooral indien zij onder
Rijksleidiiig door de arbeidsbeurzen gehouden zou
worden, zou ongetwijfeld een inzicht in de werkloos-
heid ten tijde van de telling kunnen geven. Wanneer
men evenwel bedenkt, dat een dergelijke kostbare
telling, die tweemaal gehouden dient te worden, ul.
eenmaal in den winter en eenmaal in den zomer, ten-slotte niet meer dan een momentopname geeft en dus geen blijvende verbetering van de werkloosheidssta-
1)
Tijdshnift van ‘den Nederiajnd’scken Wer.ldooeheld’s-
raad, Mei
1938.
De prae-ad’viezen zijn uitgebm’acht do&r de
heereni S. Buys, Ambtenaar bij Jiet Deparmtement van
Sociale Zaken, J. de Kanter, Secretaris
risp.
van de af d.
Rtterdam van den . Meitaalbond en van •de Vereenlging
,,De Ambachhsschoo1″, J. Veidmuan, tweede voorzitter van
het R.K. Werkliedenverbond in Nederland cmi Ir. R. A.
Verwey, Direoteu r van den Rijksd:ienst der Werkloosheids-verzekering en Arbeidsbemiddeling.
• 2)
Onze ‘beschouwingen hebben geen betrekking
01)
de
•in,venjtariisajbie ‘van de jeugdwerkloosheid. De jeugdregiist’ra-
tie, die zich hier te lande thans otnrtwiikkelt en die ‘zo(>wel
de vorke’nde als de wenklooze «jeugd omvat, wordt meer en
meer als een afzonderlijk onderwerp beschouwd. In het
praeadv.ies van don heer J. Veidmami wordt ‘hieraan vooral
aard achit besteed.
tistiek. teweeg brengt, dan is het duidelijk, dat naar
andere middelen gezocht zal moeten worden om het
begeerde doel te bereiken
3),
Het blijft inmiddels alle
overweging waard in enkele gemeenten van uiteen-loopend karakter een dergelijke telling te doen hou-
den, aangezien hiervan toch ongetwijfeld een belang-
rijke bijdrage tot ons inzicht in het verschijnsel, dat
men als onzichtbare werkloosheid pleegt aan te dui-
den, mag worden verwacht.
Een tweede mogelijkheid den omvang van de werk-
loosheid beter dan tot nu toe te loeren kennen, is
gelegen in de invoering van het a,rbeidsboekje. Zoo-
als bekend mag worden verondersteld, wordt in
het Voorontwerp van de Werkloosheidswet, ten be-
hoeve van de contrôle op de aanspraken der verze-
kerden, in deze invoel-ing voorzien. In dit Wetsont
werp is om. ten aanzien van deze arbeidsboekjes in
artikel
87
nadrukkelijk bepaald, dat een werkgever,
clie een arbeider in zijn dienst neemt, die geen ar-
beidsboekje kan overleggen, of die een arbeider, wiens
boekje hij niet in
zijn
bezit heeft, laat werken, straf-
baar is.
,,Voor den arbeider ligt in de weigering van den
werkgever om hem in dienst te nemen of te laten
werken, als hij geen arbeidsboekje heeft, een prikkel
om te zorgen, dat hij een zoodanig document in zijn
bezit heeft” (Memorie van Toelichting).
In de statistische literatuur geldt welhaast als wet,
dat de hoop van den statisticus op de invoering van
de verplichte werkloosheidsverzekering gevestigd moet
zijn. Inderdaad zal hierdoor een vrijwel volledig in-zicht niet alleêi in de werkloosheid doch bovendien
in de werkgelegenheid ten aanzien van alle catego-
rieën werknemers, die onder de wettelijke regeling
vallen, kunnen worden verkregen. Men client hierbij
evenwel niet uit het oog te verliezen dat de invoe-
ring van, het arbeidsboekje zonder bezwaar aan de
werkloosheidsverzekering vooraf kan gaan
4)
Doch
zelfs indien men tot een dergelijk vervroegd invoeren
van het arbeidsboekje overging, ook dan nog zou hier-
mede geruimen tijd gemoeid zijn. Wij zullen dus heb-
ben na te gaan of niet door vooruit te loopen op le.
zoozeer gewenschte arbeidsboekjes ons doel
OP
korter
termijn bereikbaar is.
Richte zich daartoe thans onzen blik naar het
cijfermateriaal dat de arbeidsbeurzen,
5)
verstrekken.
Tedhnlscilie moeilijkheden zijn aan de wcrklooeentel-
Fiisg vëiibonden, niet alleen omdat het vaststellen van dc
teleeniheid, iden werkloose niet z&nder bezwaren is, doch
vooral omdat, iiindien uien omtrent de getelde iwerkloozen een
aantal betrouwbare gegeveus wenscbt, de eisoben, welke aan
de crltisahe scholing en aan de ervaring liii het enquête-werk van de tellers gesteld zouden moeten worden, zoo
hoog zijn, dat sleohit,s weinigen hieraan zcillen voldoen.
Een.ige moeii’ljkhodetn welke tellers onciervoisden bij een
w’erkloozenitelllng v’iindt uuuee besch.reven ‘in Dr. A. C. de
Vooys:
,,Een ‘wenkloozentelliiig in
1940?”,
Tijdschrift van
den Nederlandsohen Werkloosheids raad, November
1937.
Tin ,,Method,s of Stahiatics of Unernploy’ment”, uitgave
van ht Internationaal Arbeidsbureau, lezen wij (blz.
11):
,,Two difforent statements, fermi.ug s vicious eirele, have
long proviuiled in this doniai,n: the dilenima being as
foIlovs. ]ilither
(1)
the ‘best con’ti.nuous souree ‘of tnitisti-
cel information will be provided by a systeim of compul-
sony insurance; or (2) a system of oompulsory unemploy-
mermit 4nisuranoe can only be estaiblished ivihen reui¼ble sta-
tistical data for ca.leulaittng the risks mnvolved af e avai.la-
ble”. Door een vervroegde invoering der arbeidsboekjas zou
dit dilenima kunnen worden vermeden. De eenige basis
hier te lande voor de •premieberoken’iing vormen thais
de geldelijke uitkomsten van het Werklooshoidsbesluirt
1917.
Waar in dit artikel de woorden beurs of aribeidsbeurs
gebruikt wondn, is niet het beperkte wettelijke begrip
arbekisbeurs bedoeld, doch eenvoudig een gemeentelijk ar-
beidsberniddelingsorgaan, orgeaoht de wettelijke benaming. De arbeidsbemiddelingswet keurt nl. gemeentelijke’ arbeids-
beurzen en gemeentelijke agentschapen der ailbeidsbemiid-
deuing. I)e eerste, die, behoudens ontheffing, in gemeen-
teni niet
15.000 of
uileer inwoners gevestigd motein zijn,
hebben een directeur, wiens eenige of voornaamste taak
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
651
Het lijdt geen twijfel dat deze instellingen een be-
langrijk deel der werkloozen in Nederland in hare
registers hebben ingeschreven. Zoowel door de sterke
toeneming der groote massa gesteimden, – hieronder
worden in dit artikel mede verstaan zij die uit een
werkloozenkas trekken, alsmede ziji die in werkver-
schaffing werken – die ingeschreven moeten zijn, als
door de toeneming van hen die niet gesteund zijn,
doch op de arbeidsbemiddeling van de instelling ho-
pen, is cle registratie de laatste jaren sterk uitge-
breid. Ir. R. A. Verwey schat in zijn praeadvies, dat
,,ware de mate van inschrijving bijL de beurzen in
1937 gelijk aan die in 1930 gebleven, dan zou men
niet gemiddeld 368.900 doch mogelijk slechts rond
250.000 ingeschrevenen geregistreerd hebben.”
Evenwel zijn thans nog stellig niet allen, wier
werkloosheid ons ter harte moet gaan, ingeschreven.
Hoe groot deze onzichtbare werkloosheid is laat zich
slechts schatten en voor dergelijke schattingen be-
staan uitermate weinig concrete aanknoopingspunten.
Plaatselijk loopt daarenboven de verhouding van dec
omvang van deze onzichtbare werkloosheid tot den
omvang van de
bij
de bemiddelingsinstituten geregis-treerde werkloosheid ongetwijfeld sterk uiteen. Deze
verhouding zal onder meer beheerscht worden door
twee omstandigheden:
Ten eerste zullen in een gemeente met een zeer goed
geoutilleerd en actief bemiddelingsorgaan wellicht
relatief weinig werkloozen zijn die het niet van vol-
doende belang achten om zich te laten inschrijven.
Daarentegen mag men in de gemeenten, waar het be-
middelingsorgaan nagenoeg niet anders doet dan
registreeren van gesteunden. – en van die gezinsleden
van gesteunden, clie zich moeten laten inschrijven –
niet anders verwachten dan dat zoo goed als alle niet
tot inschrijving verplichte werkloozen onzichtbaar
zullen zijn.
Ten tweede speelt het verschil in welvaartspeil in
de onderscheidene gemeenten ongetwijfeld een rol van
beteekeais. Het is aannemelijk, dat er verscheidene
gemeenten zijn, waar dit peil zoodanig laag is, dat de
werkenden bij werkloos worden onmiddellijk naige-
noeg allen uit de werkloozenkassen trekken of in den
steun komen en daardoor ingeschreven behooren te
zijn. De onzichtbare werkloosheid is in dergelijke ge-
meenten van geringe beteekenis. Doch anderzijds zul-
len in de meer welvarende gemeentenolkomen an-
dere verhoudingen kunnen bestaan.
Om nu tot registratie ook van de onzichtbare werk-
loozen te komen schijnt van een landelijke propagan-
da voor vrijwillige inschrijving thans weinig heil te
verwachten. Hoewel daarmede hier en daar ongetwij-feld nog wel eenig resultaat bereikt zou kunnen wor-
den, belooft in alle gevallen waar inschrijving den
werkloozen geen kansen van beteekenis biedt deze
propaganda een gering succes. Een deel van hen zal, wanneer pers en vakorganisaties aan de propaganda,
medewerken, wellicht bereid zijn zich één maal te
laten inschrijven, doch het onderhouden van de in-
schrijving zal men van hen niet kunnen verlangen,
zoodat het beoogde doel, nl. blijvende kennis der nu
onzichtbare werkloosheid, niet wordt bereikt.
Zonder het opleggen van eenige wettelijke verplich-
ting zal het niet mogelijk blijken den totalen omvang
der werkloosheid, voor zover daarvan de kennis voor
ons van belang is,
bij
de arheidsbemiddelingsorganen
te registreeren. Nu zullen bij het opleggen van wet-
telijke verplichtingen twee wegen naar ons gevoelen
is leider van de beurs te ziji. Het aantal van gemeente-
vege ingestelde arbeidsbeu rzen in Nederland bed iiaagt 82,
vo&r het overige geschiedt cie arbeidsbemiddeling door ge-
ieenrte1ijie ‘agentsehapperi. Hot ovengroote deel van het aantal gemeenten in Nederland beschikt dus over een der-
gelijk ngcntschap. Tenslotte is heit Rijk in
43
districten
verdeeld. En ieder district is een distriots-arbeidsbeurs, om. belast met de i ntereoiuniu unie ai’beidsbeniiddeiing binnen
het district; deze taak wordt door den Minister opged na-
gen aan een gemeentelijke arbeidsbeurs in het district.
ton stelligste gemeden moeten worden. Ten eerste zal
men niet die werkloozen, die tot nu toe vrij waren,
zich al dan niet te laten inschrijven, de verplichting
hiertoe moeten opleggen. De heer S. Buys, die in zijn
praeadvies aan den weg van verplichte inschrijving
voor alle werkloozen uiteindelijk de voorkeur geeft,
geeft aanstonds toe, dat er zeer ernstige bezwaren zijn.
Wij achten deze welhaast onoverkomelijk. Ook daar-
gelaten de vraag van de toelaatbaarheid en die der
wenschelijkheid van het opleggen van een dergelijke
plicht, achten wij de moeilijkheden verbonden aan de
interpretatie van wie al dan niet werkloos zijn – ook
al heeft men hiervoor nog zoo’n goede definitie ge-
vonden – en de contrôle op de naleving der ver-
plichting zoo groot, dat wij het effect van den maat-
regel zeer gering waardeeren.
De andere weg
al.
den werkgevers te verplichten
voortaan de bemiddeling der beurzen in alle geval-
len, dat zij personeel noodig hebben, in te roepen,
hetwelk dan tot gevolg zou hebben, dat alle werkne-
mers, die werk begeeren, de beurs noodig zouden heb-
ben, breng-t naar ons gevoelen evenzeer een onaan-
vaardbaren inperking mede van de mogelijkheden, die
werkgevers en werknemers thans bezitten om vrijelijk
tot elkaar te komen langs de vele wegen die hiervoor
bestaan.
Geen van deze bezwaren schijnt evenwel verbonden
aan het, in volkomen ana.logie met het reeds genoemde
artikel 87 van het Ontwerp-Werkloosheidswet stra.f-
baar stellen van den werkgever, die een arbeider in
zijn dienst neemt, die geen bewijs van inschrijving
bij een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling kan
overleggen, tenzij uiteraard het nieuwe dienstver-
band onmiddellijk of nagenoeg onmiddellijk op een
vorig dienstverband aansluit of wel zich eenige ande-
re, nauwkeurig wettelijk vast te leggen, omstandig-
heden voordoen.
Ziehier een weg, die mede kan brengen, dat zij,
die een betrekking begeeren en zich tot nu toe niet
bij de arbeidsbemiddelingsinstituten lieten inschrij-
ven, dit wel zullen gaan doen.
Hier is geen sprake van moeilijke kwesties over
de vraag wie al of niet werkloos zijn., die onafscheide-
lijk aan de verplichte inschrijving verbonden zouden
zijn. Hier is geen contrôle noodig anders dan op na-
leving van de bepaling door de werkgevers, welke
contrôle zeer vergemakkelijkt kan worden door den
werkgever te verplichten bij indiensttreding van den
werknemer het bewijs van inschrijving in te zenden
aan het orgaan der arbeidsbemiddeling, door het-
welk het is afgegeven en het hiervoor te ontvangen
reçu gedurende een bepaalden tijd te bewaren. Hier-
door is tevens een prompte afmelding van hen, die
werk gevonden hebben, verzekerd
6).
Deze maatregel zou bedoeld zijn vooruit te loopen
op de invoering van het arbeidsboekje en legt stellig
geen zwaarder verplichtingen op de werkgevers of
werknemers dan dit arbeidsboekje zou doen, terwijl
hij het voordeel biedt op korten termijn doorvoerbaar
te zijn, daar
hij
zich niet zooals de invoering van
het arheidsboekje over alle werknemers uitstrekt,
doch slechts over het werklooze deel hiervan, waarvan
bovendien een groot deel al geregistreerd is. Wenscht men, om redenen van practischen aard bepaalde cate-
g’oriën werknemers, bijv. academici, huishoudelijk per-
soneel, buiten de regeling te laten, dan bestaat hier-
tegen uiteraard niet het minste bezwaar.
Afgezien van een overga.ngstijd
7)
noodig om den
Tot nu toe behoorde de werknemer na het vinden van
werk dit bewijs in te zenden. In den eersten tijd zal heit voonkornen clait werkne-
mers ciie werk gevonden hebben zich in allerijl laten lii-
sch vijven om dec werkgever het ‘bewijs van. i nsdhrjvi ng te
kuainn overhandigen. Doch vooral wanneer aan den te
nemen maatregel
01)
ruimen schaal bekendheid wordt ge-
gevel, en dit op gezette tijden herhaald wordt, zal de ge
–
dackt&, dat lust nu eiunaad noodig is ‘ingeankreven te zijn
)rldien men werk verlangt, giuv genoeg postvotten.
652
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
Augustus
1938
iaieuweii toestand te bereiken, mogen wij aannemen,
dat op deze wije de werkloosheid,
die wij m.oeen
1enn.en,,
ons ook bekend zal worden. Immers ook bij
het verlangen de totale werkloosheid te leeren ken-
nen moeten wij ons laten leiden door practische maat:
staven.. Want al hebben wij in het voorafgaande ge-
makshalve de aanduidingen ,,totale werkloosheid” en
,,onzichtbare werkloosheid” herhaaldelijk zonder rneei’
gebruikt, in werkelijkheid zijn deze begrippen niet
dermate vast omlijnd en stellig niet op een, zoodan.ig
eenvoudige wij’ze quantitatief meetbaar, dat zij een
door practische overwegingen ingegeven, theoretisch
tevens verantwoorde, begrenzing zouden kunnen ont-
beren. Waar. deze ‘grens te trekken? De Staa.tscom-
missie van 1909, welke de werkloosheid bestudeerde,
vond als definitie van . den werklooze ,,Hij
.
..die tot
werken. geschikt en bereid is, doch door gebrek aan
arbeid daartoe niet in• staat is en hierdoor de ar-
beidsmarkt .belast”. Laten wij de geschiktheid, welke
zich bij de inventarisatie toch niet aanstonds laat
-vaststellen,, even buiten beschouwing, dan, biedt ons
deze definitie een goed uitgangspunt. De hierboven
uiteengezette maatregel beoogt nu hen die de ar-beidmarkt belaisten ook te. registreeren, hun he-
geerte naar arbeid aan ons bekend te maken. Wie
daarnaast niet werkt, om welke reden dit ook zijn
moge, valt niet binnen onzen gezichtskring, alvorens
hij zijn bereidheid tot ‘arbeiden door registratie van
zijn werkloosheid demonstreert, tot welke handeling
hem dan door den hier voorgestelde-n maatregel een
steiken prikkel zal zijn gegeven.
Bij ons verlangen de totale werkloosheid te leeren
kennen dienen wij – deze begrenzing te aanvaarden en
moeten wij verzoend zijn met de gedachte dat een on-
zichtbare .wërkloosheid 8) ook dan zal blijven bestaan.
Dch legt hij, die de werkloosheid ter harte gaat,
zich deze beperking op, dan mag hij ook verlangen dat wat zichtbaar behoort te zijn, dit inderdaad ook
is en dat ten spoedigste de maatregelen genomen wor-
den om zulks te bereiken. De gemeenschap kan zich
met de huidige globale gegevens omtrent dan omvang
van een dergelijk maatschappelijk euvel als .de werk-
loosheid niet tevreden stelleh, evenmin als 5ij dit
zou kunnen doen indien’ een veelvuldig voorkomen-
de ernstige ziekte de gezondheid van haar leden be-
laagde.
2e. Belangrijker evenwel nog dan naar den omvang
schijnt het de werkloosheid naar den aard te onder-
kennen. De statistiek dient de mogelijkheid te bieden
het ‘werkloosheidsverschijnsel te analyseeren door de
kenmerken ‘der werklooze personen op overzichtelijke
wijze te doen kennen. Hoe oud zijn zij, hoe lang zijn
zij werkloos, hoai is het met hun geschiktheid gesteld?
Deze vragen en andere kan onze statistiek slechts
fragmentarisch beantwoorden. Hoezeer zouden’ wij
reds gebaat zijn indien wij de verschillende ken.mer-
ken der thans geregistreerde werkloozen wisten!
Over deze kenmerken in een volgend artikel.
GLASZ.
8) Hoe •oubepaaid dit begrip ,,o.naich4bnre werkloosheid”
is, leert ons het werk van Dr. W. ilemizien: ,,Die uniht-
biren Ai’bedtslosen”, alsmede diens artikel: ,,Nocihmais die
Aiibei’tslosenstatistiik” (Allgemei-nes Statiis4isçihes Arhiiv 26 ‘B’d. 4 lift. 1937, blz. 418). Wij cjiteei
–
e-u uit dit iantste:
,;Es soli niijmlieh aul das’ Problema4i.sohe n der ganzen
F,ragest.ellu’ag nach ‘den ‘unsichtbaren Arbeitslosen b’inge-
w-iesen werden. Nicht nul
,
alle Methoden der .sta6jsbjsohen
Erf-assinag siind man.gal’haft uaid füiliren uur zu Aunhhe-
run.gswerten, das
‘.staiht
ausser Zweifel; nein, auah die
Frege inajeli den u. A. seibsit it, wen.n man sla etiwas .niilher
besahaut, .durohau’s nieht eiudeu’tig. ‘IJuad zwar sind es ze-
grusideliegen’den Begriffe, mit deren I’nihait auch der Er-
ken!bnijswrt der rahlenmiisriLgen Ergshniisse ischjwa,nkjt. Je
naohdni, was iigh u’nter’ ,,aiibei’tslos”, ,,beschiiftigt”, ,,Ar-
.beituiejhmer’, ,,Seibstii.nd’iger” verstehe, oder wo iøh die
Greisze, .zieh’e awisohen ,,konjusikitureHen” und ,,stuuktu-
rellen”: Wandlu.ngen iin der sgziaden Schichtu.ng, musz
ioh andere, .Wege ,,der Untersuehuag einschiagen, andere
Gr’uppeu bildeal und so zu- anderen Eiigebnissen .geian.gen”.
DE WERELDHANDELSVLOOT.
De nsomenteele situatie.
‘De ten vorige jare weder begonnen uitbreiding van de wereldvloot zet zich blijkens het onlangs versche-
nen jaarboek van Lloyd’s Register in ve±sneid tempo
voort; een’ vergelijking met de voorafgaande jaren
geeft het volgende beeld:
Vern,eerde-
ring of ver-
Stoom- en motorschepen
Zeilsehepen
Totaal
mindering bij
voo.rafgaand
jaar
In B.R.T.
30Juni1931 68.721.801
1,408.232
70.131.040
+
523.396
80
1932 68.368.141
‘
1.366.169
69.734.310
–
396.730
30
1.933 66.627.524
,
1.292.661
67.920.185
-1.814.125
30
1934 64.357.792
1.218.820
65.576.612
-2.343.573
30
1935 63.727.317
1.158.655
64.885.972
-. 690.640
30
1936 64.004.885
1.058.758
65.063.643
+
177.671
30
1937 65.271.440
1.014.584
66.286.024
+
1.222.381
30
1938 66.870.151
‘
976.360 67.846.511
+1.560.487
Deze uitbreiding
laat zich gemakkelijk
verklarei
uit de opleving van het scheepvaartbedrjf in het jaar
1937 en de noodzakelijkheid voor
tal van
reederjen
om den achterttand in de vernieuwing
van de vloot,
waartoe
de
depressiejaren genoopt
hadden,
in
te
halen. Onderstaande
cijfers geven
dan ook een dui-
delijk bewijs
van
de
gioote
bedrijvigheid
in
de
,
scheepsbouwnijverbeid
gedurende
de laatste’ 2 jaren:
In
Te water
Op stapel
aanbouw
‘
gelaten gezet
B.R.T. B.R.T.
B.R.T.
le kwartaal 1933.
.”
740.944
,
‘
92.733
.
141.099
le
,,
1934..
1.079.171 86.102
461.060
le
1935..
1.269.534 279.253 321.667
4e
,,
1935..
1.543.153
358.536
.
587.212
le
1936—
1.820.114
396.676
584.639
2e
1936..
1.951.005
466812
,
.672.774
3e
,,
1936..
2.111.437
515.933
687.052
4e
,,
1936..
2.251.221 684.486 711.104
le’
‘
,,
1937..’
2.452.051
478.650
736.346
2e
,,
1937.:
,
2.882.860
720.306
‘
964.343
3e
1937..
2.902.345”
675.710
648.342
4e
‘
1937..
2.900.184
774.029
‘
‘713.650
le
,,
1938..
2.894.696
626.334-
–
607.932
2e
,,
1938..
2.826.902
848.180
715.540
De toeneming van de te water gelaten tonnage ge-
durende de laatste jaren was als volgt:
1933……..-
489.016 B.R.T.’
1934……..976.419
1935 …….1.302.060
–
1936……..2 117.924
• .
1937……..2.690.580
le halfjaar 1938……..1.474.514 –
De cijfers, aangevende de , vermindering van de
vloot door verloren gaan of slooping van tonnage,
liepen daarentegen regelmatig terug:
1933.. 2.733.458 B.R.T, waarvan gesloopt 2.413.189 B.R.T.
1934.. 2.071.662
,,
– ,,
1.740.895
1935.. 1.421.006
,,
,,
,,
1.151.278
1936.. 1.358.639
,,’
,,
,,
993.904
1937.. 1.025.584
,,
,,
587.823 –
Hieruit volgt, dat ‘de nieuwe aanbouw niet slechts
tot vervanging van oude schepen, doch tevens in be-
langrijke mate tot uitbreiding van tonnage heeft ge-
strekt.
De tankschepen hebben in deze uitbreiding wedèr-
om een zeer groot aandeel; de tanktonnage steeg in
de periode Juli 1937/Juli 1938 met 758.540 B.R.T. ‘of
ongeveer de helft va.
n
de totale vermeerdering van de
wereldvloot in dit tijdvak. De totale tankvloot (sche-
,pen boven 1000 tans) bedraagt ‘ thans 10.715.680
B.R.T.
of.bijna
16 pOt. van de wereldvloot. Engeland
bezit hiervan 2.6 millioen ton, de Ver. Staten 2.7
mill. ton, Noorwegen 1.9 mili. ton; Nederland komt op
de 4de plaats met 561.946 B.R.T. tankruimte. Dat
deze uitbreiding nog geenszins tot staan gekomen is,
doch integendeel steeds grooteren omvang aanneemt,
b1jkt uit de volgende cijfers:. –
’31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
653
ibouw.
600.896 B.R.T.
652.202
i8b.838
735.612 729.049
768.931
865.167
be optiniistische verwachtigen, welke vorig jaar
in scheepvaartkringen heerschten en het plaatsen van
bouworders volkomen rechtvaardigden,
•
hebben thans
weer phtats gemaakt voor tegenovergestelde . gevoe-
leuk De vraag naar scheepsruimte is in de laatste
mâtnden stdrk gedaald; het vrachti’ndexcijfer van de
Ohamber of Shipping (1929 = 100)’, waarvan het
jaargemiddelde over 1937: 13t5 bedroeg, daalde van
103.5 in Januari 1938 tot 90.0 in Juli 1938. Hielden
de
nlininlurnvrachtenschema’s
de vrachten niet eenigs-
ziiïs op pei1 dan zou dit cijfer ongetwijfeld nog be-
langrijk ‘lager zijn, want op de vrachtenmarkt is het
zeel’
stil geworden. Weliswaar zijn voor eeü groot
deel de nïishikte oogsten in. Zuid-Amerika en de gun-
stigé oogstres’ultaten in Europa de oorzaak van de
zeer geringe yrag naar ‘sëheepsruimte’ – een oor-
zaak, welke uiteraai’d slechts een tijdelijk karakter
draagt -, doch er zijn voldoende aanwijzingen, dat
ook in het algemeen het wereldhandelsverkeer zich in
dalende richting beweegt. Het goederenver’oer door
het Suezkanaal gedurende de eerste zes maanden van 1938 bedroeg 14.390.000 ton tegén 16.420.000 ton in
de ôvereenkdmstige periode van het voorafgaande
jaar; het scheepvaartverkeer gedurende het eerste
halfjaar daalde van 18.546.000 N.R.T. in 1937 tot
17.170.000. N.R.T. in 1938. Ook het verkeer door het
Panamakanaal is teruggeloopen en wel tijdens cle
eerste 6 maanden van het jaar van 14.3 millioen ton
in 1937 tot 13.8, millioen ton. in 1938 wat de ‘netto-
.tonnage betreft en van 14.9 millioen ton in 1937 tot
13 millioen ton, wat het goedereu,vervoer aangaat.
Het indexcijfer van den Volkenbond, aangevende
het kwantum van den wereldhandel (1929 == 100), dtt
in. het eerste kwartaal van 1937: 91.8 bedroeg en in
ht vierde kwartaal van dat jaar: 100, werd voor het
eerste kwartaal van 1938 geschat op, .88; ook deze
cijfers wijzen dus op achteruitgang.. ‘Toch schijnt het voorbari.g thans reeds weder met
veröntru’sting den groei van. de . wereldv.loot gade te
slaan. De opgelegde tonnage wordt voor A’ugustus
1938 galchat pp ongeveer 3.220.000 B.R.T. of nog
geén 5 pCt. dèr wereldvloot, waarbij tu ‘bedenken is,
dat .1,35 m,illioen ton hiervan ‘best1t Uit b’nbniikbare
Amerikaansche schepen, die ”èléidélijk’ worden ge-
sloopt; een betrekkelijk matige oleving ‘van het han-
delsverkeer zou dus waarschijnlijk alle schepen weer
in dé vaart kunnen brengen. Dat dan tevens’ het
hth’eepyaarthedrijf’, op, gezonde basis is’ gebracht, is
hiermede .ilog niet gezegd. Nog onlangs heeft de heer
Zaalherg te dezer plaats,e gewezeu op verschillende
kndere faptoren, dié tot zorgen aanléidin.g kunnen
geve.
1
)
1.)
.
Zie
‘,,Toeeiemende Scheepvaartzorge’n” E.-S.B. dd. 17
Augustus ji.
Verdeeling der vloot over de nationa;liteiten. –
In het aandeel ‘an de vlaggeri in de’w’ereld (stom-
en motortonnage) kwamen enkele wijzigingen, zondez
dat de rangorde echter werd verstoord, zooals uit: de
aan den voet :dezer
bladzijde
opgenomen ‘tabel blijkt.
Opmerkelijk; is ‘de sterke teneming der Japansche
vloot met 531.600 tons; voorts zijn o.a. vooruitge
1
gaan Duitschland met 307.000 ton, Noorwegen met 266.000 ton, Gr.-Britannië. met 237.000 ton en Ne-
derland met 221.000 ton.
Daaientegen is de Amerikaansche . vloot vermin-
derd met 421.000 tons.. Ondanks ‘de. ingrijpende
staatsbemoeienis blijft .de Amerikaansche scheepvaart
een nttodlijdend bestaan voeren; ‘waarom’treut de door
de United States Maritime C6itmissidii’ aan het Con-
gres onlangs uitgebrac’hte raportejï ‘gee’n twijfel la-
ten; de Arnerikaansche tonnaige, die interna-
tionale vaart mededingt is trouwens, inl,ien. men reke-
ning houdt met de omvangrjke.tankto.nnage en het
zeer groote aantal schepen, datuitsluitend -in de voor
de Aerikaausche vlag gereserveerde .kustvâart em
plooi’ vindt, van minder heteekenis dan de absolute
cijfers, die Amerika de tweede plaats bezorgen oi ‘de
ranglijst der zeevarende naties, zouden doen’ ver
moeden. .
Herhaaldelijk wordt den laatsten
tijd,
de belang-
stelling van de Engelsche publieke opinie gevraagd
voor het sterk teruggeloopen aandeel van de Britsche
vlag, in de wereldv’loot, dat tot verontrusting aan-
leiding zou ‘geven. Bedroeg het percentage in 1914
og 41 . pOt. of met de Dominions meegerekend
45 pOt., thans is’ dit percentage gedaald tot 26 jCt.
of 30 pOt. voor het geheele Britsche
Rijk.
Een abso-
lute achteruitgang van de Britsche ‘tonnage heeft
‘evenwel in den
loop
der jaren niet plaits gevonden;
‘deze bedraagt thans vor het geheele Rijk 20.710.000
B.R.T. of 195.384 tons meer dan in 1914; het aantal schepen ,is echter vermindér van 10.123 in 1914 tot
9.061 in 1938. In geval van oorlog mag hieHn een
gevaar voor een , lahd, dat ,zoo afhankelijk van zijn
overzeesche ‘verbindingen is, gezien .w’ordèn, econo-
‘misch beschouwd is er geen reden andere landen het
recht
01),
een grooter aandeel in de wereldscheepaart,
dan rij v66r den wereldoorlog hezaten, te Öntzegen.
* *
*
De omvang van de Nederlan’dsche vloot is sinds
het vorige jaar met 8 pCtr gestegen en thans zeer
dicht de grootte van de’ Pransche vloot genaderd.
Vergeleken met het jaar 1931; toen de’Nederlandsche
tonnage haar hoogtepunt bereikte, is de achterstand
echter nog ruim 8 pOt.’; de helft der vermeerdering
van de ‘thans verstreken jaarperiode’ Juli 1937/Juli
1938 bestaat uit tankschepen. Wordt ‘de .tankruimte
niet medegerakend, dan is, onze koopvaardijvloot nog
18′ pOt. kleiner dan in 1931. In ,het bijzonder de
trampvloot heeft sinds de crisis nauwelijks vernieu-
wing of uitbreiding ondergaan. . ‘ . ,
De krachtige aanbouw van nieuwe schepen in de
laatste jaren komt tot uiting
in
het sterk gestegen
percentage van de Nederlandsche schepen, die jonger
•
‘Tanktonnage in aa
le kwartaal 1936 ………
4e
1936 ……….
le
1937 ……….
2e
1937 ……….
3e
1937 ……….
4e.
1937 ……….
le
1938 ……….
1QQ
……….926.510
1925
‘
1930
‘
1935
•
1937
‘
1938
B.R.T.
.
%
we-
B.R.T.
%
we-
B.R.T.
%
we-
B.R.T.
%
we
B.R.T.
%
we
reidvi.
.
reldvi,
reldvi.
reidvi.
reidvi.
19.304.670
30.9
20.321.920
29.8 17.298.432
27.1
17.436.207
26.3
17.675.404
26.4
Ver. Staten (zeeschepen) ……..
11.931.562
‘19.1
10.645.730
15.6
9.664.665
15.2
9.346.988
14.1
8.936,465
.13.4
G’r.-Britannië en
Ierland
……..
Japan ‘..:.
.
.’..
‘
……………
‘
3.919:807
6.2
4.316.804
6.3
4.085.650
6.4
4.475.1,10
,
6.8
5.006.712
.7.5
Noo’rweg’en…..:. :’.: ……….
2.618.445
4.1
3.663.237
5.3
3.966.719
6.2
4.346.782
6.6
4.613.175
.6.9,
3.006.270
4.8
4.199.096
6.1
3.693.298
‘
5.8
3.927.916
5.9
4.231.657
.
6.3
.
2.930.836
4.8
3.281.922
4.8
2.838.354
4.5
3.174.089
4.8
3.258.992
4.9
Frankrijk
.
.
….. .’.
3.379.645
5.3
3.470.591
‘
5.1
2.989.386
4.7
‘2.843.688
4.3
2.80.783
4.3
Duitschland,
‘
…………..
Nedrtancl
……..
.
”
……….
2.587,789
4.1
8.079.000
4.6
2.553.776
4.0
2.680.802
3.9
,
2.852.012
4.3
Itl’ië:………………….
894.542
–
1.4
1.390.899 2.0 1.713.165
2.7
1.855.435
2.7
1.889.269
2.8
..
Griekenland)
.
..”.
……………….
1.253.900
2.0
1.594.313
2:3
1.540.890
2.4
1.494.432
,
2.3
1.571.054
‘2.3
Zweden’
………’.;’.’ …………
Dexeinarkeu
. .
………….. ..
1.021.17
1.6
1.071.521
1.6
1.098.848
1,7
1.117.512
.1.7
3.129.556
.
1.7.
Spanje
…….’…::: …….
….
1.142.924
1.9
.1.207.003
1.8
1.164.271
1.8
1.043.715
.
1.6
947.963
1.4
654
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Augustus 1938
dan 5 jaar zijn; dit percentage bedroeg resp. in 1936
8.9 pOt., in 1937 12,3 pOt., thans 19.1 pOt.
Hieronder volgt een vergelijkend overzicht van dan
leeftijdsopbouw der voornaamste vloten:
.
5
.
2
..
in
..
GJ
i
12,9
13,0 14,9
27,0
12,5
19,7
Wereldvloot
………….
Engeland
……………
18,0
15,2
23,6 22,4
11,3
9,5
Ver. Staten (zeeschepen)
4,1 6,3
4,2
57,2
17,5
10,7
23,6
11,2
6,8
25,9
15,8
16,7
Japan
……………….
21,9
24.2
16,8
16,6
9,6
10,9
Duitschiand
………….
17,0
10,7
21,1
31,9
5,8
13,5 17,9 10,8
35,9
12,2
12,2
Noorwegen ……………
Italië
………………
1,0
9,9
18,2
26,4
15,6
28,9
19,1
20,1
16,7
26,4 9,8
8,0
Frankrijk
……………11,0
..
1,2
2,7
22,8
28,2
42,0
Nederland
……………
Griekenland
………….3,1
Zweden
…………….
13,7
12,5
15,4 18,9
9,9
29,6
Denemarken ………….
13,8
19,7
18,7
24,01
10,31
13,6
Opmerkelijk zijn de lage percentages voor moderne
schepen in de landen, die de scheepvaart zwaar sub-
sidieeren, zooals Frankrijk, waar de klasse van sche-
pen, minder dan 5 jaar oud, 11 pOt. van het totaal
uitmaakt, de Ver. Staten, waar dit percentage 4.1
pOt. en Italië, waar dit slechts 1 pOt. bedraagt. .Zoo-
als uit den snellen groei der J’apansche vloot te be-
grijpen valt, is het percentage in dit land zeer hoog,
ei. 23.6 pOt., het hoogste van alle landen.
De tonnage van 25 jaar en ouder is in Nederland
relatief het geringst en in Griekenland het hoogst.
De motortonnage maakt thans 22.5 pOt. van de
wnreidvloot uit; in tal van landen is het percentage
van de motorschepen in de nationale vloot echter be-
langrijk hooger, zoo b.v. in Noorwegen 59.5 pOt.,
Denemarken 49.1 pOt., Zweden 44.8 pOt. en Neder-
land 43 pOt. Van de Grieksche vloot daarentegen be-
draagt de motortonnage slechts 1.1 pOt., in de Ver.
Staten 6.4 pOt. en in Frankrijk 11.9 pOt. Het per-
centage van Gr. Britan.nië en Ierland is nagenoeg
gelijk aan. dat van de wereldvloot, ei. 22.8 pOt.
Het proces van vervanging van kolen door olie
als brandstof voor de voortstuwing van schepen zet
zich regelmatig voort; nog slechts 46.5 pOt. van de
wereldvloot is aangewezen op het stoken van kolen
tegen pl.m. 89 pOt. in 1914.
* *
*
Reeds verscheidene jaren trekt het de aandacht,
dat de omvang van de z.g. kwaliteitstonnage, die bij
de internationale concurrentie van den meesten in-
vloed is, betrekkelijk weinig verandert. Deze tonnage,
bestemd voor het algemeen vervoer van goederen en
personen, waarbij buiten beschouwing zijn gelaten de
tankschepen, de houten schepen, schepen van minder
dan 4000 tons inhoud, schepen varend op de groot
Noord-Amerikaansche meren en schepen ouder, dan
25 jaar, is als volgt over de verschillende vlaggen
verdeeld:
Grootte der stoom- en inotortonnage ter beschikking van
het passagiers’ en vrachtvervoer in de groote vaart,.
1937
1938
‘
wereld-
iioo
lR0T
wereld-
–
totaal
‘
‘
‘
totaal
Gr-Britannië en Ierland
10.781
‘35.93
‘
10.829
35.88
5.043
16.81
4.576
15.16
2.273
7.57
2.539
8.41
Ver. Staten
…………..
2.283
7 61
5.437 8.07 1.818 6.06
1.731
5.74
Japan ………………..
Duitschiand
…………..
1.474 4.91
1.556
5.16
Italië
………………..
‘1.807
5.35.
1.554 5.15
Nederland
…………….
Frankrijk
…………….
1.064
3.55 1.199 3.97
Noorwegen …………….
Wereldtotaal ………….
30.010
100
30.184
100
Deze tonnage bedraagt nu al verscheidene jaren
ongeveer 30 millioen ton. Slechts in de onderlinge
verdeeling over de vlaggen treden verschuivingen op;
zoo is het laatste jaar Nederland Frankrijk vooruit-gekomen en heeft de zesde plaats bezet; ook Japan
en Duitschiand hebben hun aandeel vergroot; Frank-
rijk, Italië en de Ver. Staten daarentegen
zijn
achter
–
uitgegaan.
Nederland’s positie in vergelijking met 1898.
Nu in verband met het 40-jarig Regeeringsjubi-
leum van H.M. de Koningin veelvuldig vergelijkin-
gen worden getroffen tusschen toestanden in 1898 en
1938, is het interessant na.te gaan welke veranderin-
gen er in die periode in de wereldvloot hebben plaats
gegrepen. Onderstaand overzicht geeft hiervan een
beeld:
1898
1
1938
Percent.
Percent.
In
1000
van de
In
1000
van de
B.R.T.
wereld’
B.R.T.
wereld-
vloot vloot
Gr..Britannië en Ierland
12.588
47,4
17.781
26,2
2.449
9,2
9.375
10,8
2.114
8,0
4.244
6,3
Noorwegen.. …………
1.643
6,2
4.614
6,8
Ver. Staten (zee)
………
1.180 4,4
2.904
4,3
Duitschland …………..
855
.
3,2
3.290
4,8
Frankrijk
……………
Italië
……………….
Spanje ………………
621
2,3 959
1,4
Zweden
……………..
.553
2,1
1.576 2,3
454
1,7
5.007
7,4
41,4
1,7
2.855
4,2
Japan
………………….
Nederland
………………
423
1,6
1.130
1,7
Denemarken
…………….
Wereld
……………..
26. 543
100
67.847
100
Van de landen, die in dit tijdvak relatief het
sterkst in tonnage zijn vooruitgegaan, spant Japan
de kroon; daarna volgen Nederland, waarvan de vloot
ruim verzesvoudigd is en Italië. Als bijzonderheid zij
vermeld, dat in 1898 de zeiltonnage 26 pOt. van de
wereldvloot uitmaakte, thans nog slechts 1.4 pOt.
Mr. H. E.
SCHEFFER.
AANVOER VAN GRANEN. (In tons
van
1000
kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
21-27
Aug.
Sedert
Overeenk.
21-27
Aug.
Sedert
Overeenk.
1938
1937
1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937
1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937
41.858
712.202
1.083.523
–
4.295
17.735
716.497 1.101.258
5.821
113.901
.
166.095
-_
–
2.875
113.901
168.970
300 12.428 11.184
– –
–
12.428 11.184
Tarwe
………………
Maïs………………
820.309
720.783 415
63.445
113.868
883.754
834.651
Rogge
………………
Boekweit ………………
5.841
283.280
187.214
200 11.204
.
6.689
274.484
193.903
Gerst
……………..
33.
.190
3.563 125.320 94.571 300
8.112
3.180
133.432
97.751
Haver
………………
Lijnzaad
…………….
2.150 114.586 134.224
995
149.173
156.258
263.759
290.482
325
39.527 50.026
–
125
–
39.652 50.026
Lijnkoek ……………..
1.280
38.990 25.330
218
8.524
4.414 47.514
29.744
Tarwemeel ………….
Andere meelsoorten
105
20.762 25.208
–
3.659 2.753 24.421
–
27.961
31 Augustus 1938
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
655
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Disc.Wissels. 2
3Dec.’36
ed
Lissabon
. . .
.411 Aug.’37
‘BeLBinn.Eff.
Bk
}Vrach.inR.C.
2
*
3Dec.’36
Londen ……2
30 Juni’32
2
*
3Dec.’36
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….
6
4Jan. ’37
N.-YorkF.R.B.1
26Aug.’37
Batavia
……..
3
14Jan. ’37
Oslo
…….. 31
5Jan.’38
Belgrado ……..
5
1Febr.’35
Parijs
……
2
*12
Mei’38
Berlijn ……….
4 22Sept.’32
Praag
……3
1Jan.’36
Boekarest ……..
3
5 Mei’38
Pretoria
.. .3
15Mei’33
Brussel ……….
3
30 Mei’38
Rome ……..4
18Mei’36
Boedapest
……
4
28Aug.’35
Stockholm
..21
1Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11 Mrt.’38
Dantzig
……..
4
2Jan.’37
Weenen …… 31
10Juli’35
Helsingfors ……
4
3Dec.’34
Warschau…
18Dec.’37
Kopenhagen
….
4
19Nov.’36
Zwits.Nat.Bk.1*25Nov,
36
OPEN MARKT.
1938
27
22127
15120
8113
11
Aug.
Aug.
Aug.
Aug.
1937
23128
Aug.
1936
24129
Aug.
1914
20124
11
Juli
Amsterdam
Partic. disc.
11
4
11
4
11
4
11
4
114
11145136
33(
4
_43(
4
Prolong.
11
3
11
11
3
1
12
113
1
3_4114
t.onden
Daggeid…
1
131
1
131
12-I
113.4
112-1
113.4
111
Partic. disc.
17/32 17/32
“/n
“ja
17133_914
7
132116
11614
Serlijn
Daggeid…
218-
5
15
2118-51
2
1
(-5(
211
4
-51
5
213
3
1
2
3
(4-3
3
(8
251-3
1
1
taandeid
2
3
14-3
2314-3
2
3
14-3
2314-3
211-71
2(4-
7
(8
2
1
1-7j
Part, disc.
271 2718
271
2718
2
7
1
2
7
18-3
2
7
1
Warenw. ..
4112
4..11
4’/2
4.11
4.114
4..
1
14
4.11
4
‘Jew York
Daggeid
)
1 1
1
1
1
1
3
1
16
Partic.disc.1
1
12
1
11
1(
3
1(
11
114
1
1)
Koers van 26 Aug. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Da a
New
.
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavlo
York
)
S
)
)
)
1
1)
23 Aug. 1938
1.82%
8.92%
73.28
5.-
30.84
100%
24
,,
1938
1.82%
8.92%
73.30
5.00%
30.83*
l0034′
25
,,
1938
1.82%
8.92%
73.30
5.00% 30.85
1O0
26
,,
1938
1.82%
8.92
73.35
5.00%
30.88*
1009
27
,,
1938
1.83%
8.92
73.35
5.00% 30.92
100%
8
29
,,
1938
1.83%
8.93%
73.45
5.01
30.98
100%
Laagste d.wl)
1.82% 8.91%
73.17*
4.99 30.80
100
Hoogste d.wl)
1.83%
8.94
73.50
5.01
31.-
100%
Muutpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
1
24.906
100
Data
Zwit-
serlan
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
1•
rest’)
)
5*)
23 Aug. 1938
41.89
6.32%
–
24
,,
1938
41.89
6.32%
–
–
–
25
,,
1938
41.89% 8.32%
–
–
–
26
,,
1938
41.90%
6.33%
–
– –
27
,,
1938
41.92
6.32
–
–
–
29
1938
41.93
6.33
–
–
–
Laagste d.w
1
)1
41.85
6.28
–
9.65
–
Hoogste d.w
1
)1
41.96 6.35
1.45
9.70
–
Muntpariteit
1
48.003
7.371 1.488
–
13.094
48.52
a a
D t
Stock-
Kopen-
50
Hel-
Buenos-
Mon-
holm) hagen)
;Iflg;1
Aires’)
treal’)
WAug.iÏ8
46.-
39.82*
44.85
3.95
47%
1.82
24
,,
1938
46.-
39.85
44.85
3.95
47X
1.82
25
,,
1938
46.02*
39.85
44.85
3.94
47%
1.82%
26
,,
1938
46.-
39.82* 44.82*
3.94
47%
1.82%
27
,,
1938
46.-
39.82*
4
4.8
2
*
3.95
47%
1.82%
29
,,
1938
46.05
39.90 44.90 3.941
47y,
1.82%
Laagste d.w’)
45.95 3.92
46%
1.81%
Hoogste d.w
1
)
46.10
39.9
2
*
44.92*
3.98
47%
1.83
11unLpariteit
66.671 66.871
66.671 6.268
95%
2.1878
5)
Noteering te Amsterdam. **) Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t
ls#i
of 2de No. van iedere maand komt een overzicht voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a a
Londen
($ per £)
Parijs
($ p. 100 Ir.)
Berlijn
(S p. 100 Mk.)
Amsterdam
(5 p. 100 gld.)
23 Aug.
1938
4,88%
6
2,73%
40,08
54,72%
24
,,
1938
4,88% 2,73%
40,0934
54,73%
25
,,
1938
4,8719.
2,73%
40,09% 54,70%
26
,,
1938
4,87%
2,73% 40,09
54,67
27
,,
1938
4,87%
2,73%
40,09
54,63%
29
,,
1938
4,86’%
2,73%
40,08%
54,41
30
Aug.
1937
4,97y,
3,74%
40,17
55,15%
funtpariteit..
4,86
3,90%
23
9
81%
40%
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
13Aug.
1938
20Aug.
1938
22(27
Aug.
1938
1
LaagstelHoogstel
127
Aug.
1938
Alexandrië..
Piast.p.,
97%
9734
97% 97%
97%
Athene
….
Dr.
p.
547% 547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10%
1/10% 1/10% 1/10%
1110%
Budapest
..
Pen.
p.
£
24% 24%
18.94
19.04
19.-
BuenosAireal
p.pesop.
18
.87*
1
9.00*
24% 24%
24%
Calcutta
. . . .
Sh.
p.
rup.
115
19
1
32
115
19
1
32
115251
33
115291
39
115
27
1
35
Istanbul
..
Piast.p.
615
612 610
612
610
Hongkong
..
5h.
p. $
1/3
113
1/2%
1/3%
1/3
5h.
p.
yen
1/2 1/2
111%
112y,
112
Kobe
…….
Lissabon….
Escu.p.g110%
5
110,s,
110
110%
110%’
Mexico
….
$
per £
–
– –
–
–
Montevideo .
d.per
20% 20%
19%
21
20%
Montreal
..
$
per £
4.89%
4.89%
4.88%
4.90% 4.88%
Rio d. Janei ro
d. per Mil.
2% 2%
2%
2%
2%
Shanghai
..
d. p. $
S
8%
7%
9
8%
Singapore ..
5h. p. $
214
214
213%
2/4%
214
Valparaiso’).
$per
123
122 122 122 122
Warschau ..
Zl. p. £
28
25%
25% 26%
25%
1)
0ff
ic.
not.
15 laten, gem. not., welke Imp. hebben te betalen
10
Dec. 1936 16.12.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS 8)
Londen’)
N.Yorkl)
Londen
23 Aug. 1938.. 19%
42%
23 Aug. 1938….
1
42
/6*
24
,,
1938..
1931
42%
24
,,
1938….
14216
25
,,
1938..
19%
42%
25
,,
1938….
1
4
2
/5*
26
,,
1938..
19% 42%
26
,,
1938….
14217
27
,,
1938..
19%
–
27
,,
1938….
14218
29
,,
1938..
19%
42%
29
,,
1938….
14
2
18*
30 Aug. 1937.. 19%
44%
30 Aug. 1937….
14011
27
Juli
1914.. 24%
59
27
Juli
1914….
84110%
1)
in pence p.oz.stand.
1)
Foreign silver in
$c. p. oz.
line.
3)
in 5h.
p. oz.
line
STAND VAN ‘s
RIJKS KAS.
Voraeringen.
(
15Aug. 1938
1
23Aug. 1938
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij De Ne-
/191.744.569,50
f190.321.188,69
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
•
216.882,79
•
364.883,31
Voorschotten
op
ultimo
Juli
1938
ajd. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
derlandsche Bank
……………….
keeren hoofds. der pers, bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
opc. op
dle belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting
– –
Voorschotten aan Ned.-lndlg ………
,
9.520.824,36
,,
5.397.360,10
Idem aan Suriname ………………
,,
11.076.311,80
,,
11.126.311,80
Kasvord.weg. credietverst. alh. buitenl
•
102.615.176,47
•
103.250.748,61
Daggeldieeningen tegen onderpand
Saldo der
v.
Rijkscomptabelen
postrek.
–
33.158.429,81
.
–
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.1)
•
–
40.099.255,35
.
–
Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)
11.362.932,64
,,
11.783.149,27
Verplichtingen
voorscno, uoor ue INen. nanic ingev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
– –
Schatkistbilletten in omloop ………
.f225.060.000,-
f225.060.000,-
Schatkistpromessen in omloop
– –
,,
1.085.656,-
,,
1.084.905,50
Schuld
op
ultimo Juli
1938 aan de
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
Zilverbons in omloop
…………….
pers. bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die
bel, en
op
de vermogensbelasting
.
12.308.307,45
•
12.308.307,45
Schuld
het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
aan
,,
1.698.155,61
,,
1.742.149,10
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
T. 1)
en
44.600.775,39
•
,,
44.823.595,54
Schuld aan Curaçao’)
…………….
248.i 10.650,77
,,
.245.046.835,92
30.077.482,70
Id. aan andere Staatsbedrijven’) …….30.076.470,32
Id. aan diverse instelllnen
1)
………
..
210.954.838,73
.212.960.689,08
‘)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
1
20 Aug. 1938
1
27 Aug. 1938
Saldo Javasche Bank:
………….
–
–
Saldo b. d. Postchèque- en Olrodienst
/
57.000,-
/
735.000,-
Verplichtingen:
….
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell
,,
6.370.000,-
6.166.000,-
Schatklstpromessen in omloop …….
Schatkistbilletten In
omloop
………
6.000.000,-
5.000.000,-
16.000.000,-
5.000.000,-
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
818.000,-
•
818.000,-
idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
..
,,
..
1.981.000,-
•
1.996.000,-
Belegde kasmiddelen Zeifbesturen
,,
1.030.000,-
•
1.030.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
,,
2.607.000,-
,,
1.017.000,-
1)
Betaalmiddelen in
‘s
Lands Kai
f
32.064.000,-.
SURINAAMSCHE
BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
f’
Andere
opeischb.
schulden Discont.
30 Juli
1938..
877
1.153
554
521
1.266
23
1938..
879 1.037 546
.
560
1.257
16
1938..
876
1.058
520
554
1.244
9
1938,.
876 1.039
750
552.
1.221
2
,,
1938,.
876
1.259 485
554
1.231
1 Juli
1914..
645
1.100
1
560
735
396
L) biUitp. oer activa.
.656
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
Augustus 1938
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 29 Augustus 1938
Activa.
Binnenl.Wis-(Hfdbk.
f
8.797 612,67
sels,Prom., Bijbnk.
,,
605.192,53
uisc.ii.g.scn.
,,
3)0.113,(1
f
.
9
.
75
2.
97
8,91
Papier o. h. Buiten!. in disconto
–
Idem eigen portef.
f
4.950.000,-
Af: Verkochtmaar voor
de bk.nognietafgel.
–
4.950.000,
l3eleensngen
nc1.,
vrsch.
1
Hfdbk.
f
269.546.473,592)
in re k.-crt,
Bijbnk.
.
2.800.870,26
i
op onderp.
1 Ag.sch.
23.553.353,71
t
f
295.900.697,56
Op Effecten enz.
‘..f
294.813.285,881)
Op Goederen en Ceel.
1:087.411,68
295.900.697,561)
Voorschotten a. L. Rijk …………….
..
–
Munt, ‘Goud ……
f
108.287.535,-
?vluntmat:, Goud
..
,,1.372.227.303,90
[1.480.514.838.90
Munt, Zilver, enz.
,,
20.948.138,32
Muntmat.’ Zilver
–
1.501.462.977,22
2
j
Belegging van kapitaal, reserves en pen.
sioenfonds
………. . ………….
,,
43.558.504,49
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-,-
Diverse
rekeningen ………………
,,
6.513.911,42 Staatd. Nederi. (Wet v. 27/5I’32, S. No. 221)
8.9
0
5.87 1,61
Paseiva.
f
1.875.624.941,21
lapitaal ………………… . …….
f
20.UUU.tJ0U,-
Eteservefouds … …………. ……..
,,
4.860.787,51
Bijzondere
reserve
………………
,,
‘
7.102.179,67
Pensioenfonds,.
..
…………………
,,
11.847.074,90
Bankbiljetten
in omloop …… . …….
,,
939.139.950,_
Bankassignatiën
in
omloop
…… ….
,,
.
73.769,17
Rek..Cour.
5
Het Rijk [167.055428,57
‘saldo’s:
)
Anderen
,,
723.488.388,92
,,
890.543.81749 Diverse
rekeningen ………………
,,
‘
2.057.362,47
f
1 875.624.941,21
Beschikbaar metaalsaldo
………….
f
769.760.297,16
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.924.400.740-
Schatki’stpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht
……….
. ,………,,
–
Waarvan aan Nederlandsch-Indit
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ……..
f
63247.800.-
Waarvan
in
het
buitenland
……….
.
…..
.
……..
178.037.167,16
Voc>rnaamsjte posten l
iui
dui’aeiiden
guldens.
Goud
Andere
Beschikb. Dek-
Data
1.
‘
Munt
–
Munimat. Circulatie
opeischb.
schulden’
Metaal-
saldo
kings
perc.
29 Aug. ’38 108288
1 372.227
939.140 890.618
769.760
82
22
,,
’38 10288
1.372.248 914.552
915.081
770 884
82.1
25 Juli
’14
65.703
96.410
310:437 6.198 43.521
54
Totaal
Schatkist-
Belee-
.
Papier
Diverse
Data
.
bedrag disconto’s
promessen
~Iechtstreeks
nin en
op het
g
,
buiten!.
,
reke-
ningen
1)
29 Aug. 1938
9.753
–
295.901
4.950
6514
22
1938
9.750 294.501
.
4950
.
6.698
25Juli
1914
67.947
–
61.686
20.188
509
‘)Onder de acIiva
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
.
Zilver
Circulatle
opeischb.
metaal-
_______________________________
schulden
saldo
27 Aug.’38
3
)
138.100
,187.230
.
68400
35.848
20
,,
’38
2
)
–
137.480 188.270
66.930 35.400
30 Juli 1938
116.886
188.675
‘
71.146
33.702
23
,,
1938
116.886
1
2244′
188.035
64.246 36.117
25 Juli 191.4
22.057
31.907 110.172
12.634
‘4.842
1
Wissels,
1
Diverse
1
Dek-
Data
1
buiten
Dis-
Belee-
t
reke-
kings-
1
N.-!nd.
conto’s
ningen
ningen’)
percen-
1
I
1
‘
tage
27 Aug.’38
2
)’
3.240 73’310 53.950
54
20
‘382)
3.960 74.360
52.250
54
30 ‘Juli1938
2.757 58.181
53
14.266
.
47.5′
23
.
1938
2.460
14.308
1
48.691
48.950
54
25
1u11 1914
6.395
7.259
75541
2.228
44 1)
SI,,itpost
acliva.
2)
Cijlers
ielegrafiscli
ontvangen.
BANK VAN’ ENGELAND.
1
,
0
Bankbilf,
t
BanlcbilJ.
1.
Other Securitjes
Data
Metaal
in
un
Banking)Disc.and rculatie
1
Departm. iAdvancesl
Securitle
s
24 Aug. 1938
)
327.648 478.699
47.713
1
6.267 1 20.642
17
1938 327.97 f
482
.6
2
3
1
43.788
.
6.462 21.992
22 Juli 1914 40.164
–
29.317
33.633
Other Deposirs.
.1
1 Dekt
Data
‘
00v.
1
Public
–
Sec.
Depos.. Bankers Other Reservel’ kings-
_______
Accountsl
l,perc.
1)
24 Aug.’38 1101.911 t 23.960 101.560 34.073 48.949) 30,6
17
’38
.64]: 20.107 105.723) 34.067 44.9741.28,1
.22 Juli ’14 ‘11.005
14.736
42.185
29.2971
52
i)
Verhouding, tusschen Reserve en Deposits.
.
–
BANK, VAN FRANKRIJK.
–
1
Tegoed- Wis- Waarv. Belee- Renteloos
Data
Goud Zitverl in het
voorséhol
buitenl. sels
ningen a.d.Staal
18Aug.’38li80831
23 7.754)
743
W
1 43.334
11
,,
‘38155.808
428J
23
1
7.073f
743 4.253 43334
23
1
uli
‘1
4
1
4.104 640)
–
1
1.541f
8
769
–
1
_.
fons v. d
1
1
1
Rekg.Courant
Data
zelfst.
1
Diver- Circulatie
1
Zelfst.
1
Parti-
amort. k. sen’)
Staa
Imort.k.I
culieren
18Aug.
1
38
5.57,0
1
2.808
1
99.340
1
351
(16.031
11
,
‘381 5.570
1
2.820
1
100.224
524
[
2.549
2.631 114.348
23 Juli’14f
—
5.912
401
–
1
1)
Sluitpogt activa.
DUITSCHE_RIJKSBANK.
Daarvan Deviezen Andere 1
Data
.
Goud
bij bui-
als goud- wissels
1
Belee-
tenl. circ.
dekking
en
1
‘,ingen
banken
1)
‘geldende cheques
23 Aug. 1938
70,8.’
ro;o
‘
6,0″‘! 5.789,9
27,9
15
,,
1938
.70,8
10,6
5,7
‘
1
5:825,8
1
33,3
30 Juli 1914 1.356,9
–
–
1
750,9
1
50,2
Data
1
Effec-
J
Diverse
1
Circu- 1 Rekg.-
1
Diverse
1
ten
i
Activa2)
1
latie
1
Crf.
1
Passiva
23 Aug. 1938
‘
‘549,2
1
1.140,4
1
6.143,3
977,3
304,8
15
, ,,
1938
1
549,1 11.158,2
1
6.290,5
1-
863,0
1
300,3
30 Juli 1914
1
330,8
1
200,4
j
1.890,9
,944,-
1
40,0
Onbelast.’)
wo.
Rentenbankscheine 23, 15 Aug.,
resp.
19,15 miii.
‘NATIONALE’ BANK VAN
BELGIË
(in
Belga’s).
Goud
.
.
– ‘
Rekg.Crf.
L
Data 3
–
.
1938
.
.c
0.
0
.
00
0
25/8..I3T7I 47 1 9271 228 1′ 43 1147 229.
15
18
1
8
.
.f3.066f 46
917f 232
48
1147
229 4.226
8 364
FEDERAL RESERVE BANKS.
Goudvoorraad
.
.
Wissels
Data
‘
1
Goud-
,,Oiher’
.
In her-
1
.
In de
Totaal
certifi-
bedrag
cash”
2)
disc. v. d.
1
open
member
1
markt
caten’i
,
.banks
1
gekocht
10Aug.’381 10.641,6 110.632,9
394,1
6,9
1
0,5
0,5
3
’38
1
10.642,3 f.10.632,9
397,0
6,5
Belegd
1
1
Totaal
1
1
Goud-
1
Alvem.
Gestort
1
Dek-
”
hek-
Data
in
Gov.Sec. 1ncircu-
‘
Kapitaal
1
kings-
1
kings-
___________
1
perc.S)
1
perc.
4
)
10Aug.381 2.564,0
1
4.135,7
1
9.249,0 1 133,8
1
82,4
1
3
,,
‘381 2.5,64,0 14.138,7 1
1
9.240,8 1
,
133,8 1 82,5 1
–
Deze
certificaten werdn door de Schatkist aan de Reserve Banken
gegeven voor
de overname van het goud, ten de
$
op 31 Jan.’34 van
100
op
59.06 cents werd gedevalueerd..
.
2)
,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes,.
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding totalen voorraad muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTiCULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ
HET
FED. RES. STEL’SEL.
Daja
.
1
Aantal
1
conto:s
1
Beleg-
bil de Totaal
I
Waarvan
Dis-
1
1
-.
leenin.
en
gingen
l R.
1
depo-
time
sito’s
t
deposits
beleen.
‘
1 bcsnks
1
3Aug.’381
5
1
8.165
1
12
.
395
1
6.570
f
26.816
1
5.193
27Juli ‘381
8.161
i
12.395
f
6.675
26.954
5.200
De posten van De Ned. Bank de Javasche Bank en de Bank of
England zijn in duizenden, aik overige posten in millioenen van de betreffende valuta.
– –