Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1691

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 5 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

c

B
erichten

ALGEMEEN WEEKBLAD TÔOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERI’SEERI

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH. ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

:.

WOENSDAG 5
OCTOBER
1949

‘,

:
No. 1691
:1

INHOUD:
Blz.

De

artikelen

van

deze

week

………………..
787

Sommaire,

summa.ries

……………………..
.787

De

publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

……….
788

Illusies omtrent de hardheid van de Belgische en
Zwitserse franc door Dr H. W. J. A. Vredegoor
789

De buitenlandse handel van Europa; de oorzaak der

moeilijkheden
door M. A. Jansen

…… ..
.
…..
792

Statistische ethica door Dr H. Rijken pan Olst
793

Middenstandsproblemen in België
door Marcel Laloire
796

London

Letter door Henry Hake

…………….
797

Boekbespreking:
1. P. Almekinders

IsraCI, lamd vol belofte,
bespr. door J. II.
Zoon
……………………………………..
798

Aantekening:
Enkelo opmerkiiigcii hij do devaluatie van het pond
……
799

Een stem uit het bedrijfsleven:
Overde invloed van devaluatie op industrialisatio
door Ir
1!.

1.

Keus

………………………………..
800

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
801

Statistieken:

flnnkstiten

………………………………….
801
Stand

van

‘S
Rijks

Xas

…………………………
802
Verkeer en vervoer In Nederland

………………….
803
Goudin-

en -uitvoer der Verenigde

Staten
…………..
803

DEZER DAGEN

is men ten volle aan het denken en, dat niet alleen omdatt

aan Universiteiten en 1-logescholen de colleges weer zijn
begonnen. De volksvertegenwoordiging en. Regering
peinzen over een weg door de vele .amendqmenten, die.

om
het wetsontwerp op de publiekrechtelijke bèdr.ijfs-
organisatie zijn opgehoopt.

Het is niet zo gemakkelijk. Zelfs een abstract denker

als Descartes duchtte de moeilijkheden ,,welke zich bij
de hervorming der kleinste zaken, die’ de openbaarhèid

betreffen, voordoen”., Het is echter beter laat dan na
afloop gedacht, al pleegt een loper die in de ren omkijkt,
niet om te keren. –

In’ diep gepeins blijft het ministeie van Financiën
.
;•
de gevolgen van de devaldatie op de begrting moeten
nog worden overzien, terwijl zij; die de reële sfeer als broi
van zorgen kennen, stil zïjh in meditatie, over het indu-.

I
strialisatieplan, dat door ht tninisterie vdn Economische
Zaken is voorgelegd. ,,Iliei wil ik peinzen gaan, peinzen
gaan en stil” zbng Frederik van Eeden.

,,Ueber allen Gipfeln ist Ruh”, het geldt nog’vçorde:

Ronde Tafel Conferentie. Doch een enkel geluid.. knt
?

soms officieel door de deur, soms door ddveiiste’s’nliar
buiten. ‘De financieel-economische paragrafen-, zijn aan
bod. Saplenti’ sat. –

Genoeg nagedacht had, volgens zichzelve, ook de meer-
derheid van het Engelse Parlement. Nadat
iij.’
varëi
voorgelicht met denk- en vuurwerk heeft de volksver-
tegenwoordiging een motie van vertrouwen in de econo-
isc1ie politiek: van -het Kabinet aPvaard.t Zal daarmee
tevens derust ii ‘Engeland weerkeren, en ‘Âal de geleide-
lijke veroudering van de Britse bevolking – 7,4 pCt

boven 65 jaar in 1931 tegen 10,9 pCt in 1947 – de stem-
ming milder helpen maken? ,.,

Aan het Franse voorbeeld gezien, -duidt ..het antwoord
ontkennend, Weliswaar, hebben de. Franse regeerders
toegestemd in de devaluatie van de Duitse iunt, weliswaar
zijn zij er, met enig tobben, in geslaagd hufi plaats, na de
schok van de devaluatie, te behouden, maar zachte ge-
voelens schijnen zij niet te hebben.
Zij scj’iijnen in te $temmen met het aphorisme van de
17de eeuwer Johan de Brune in zijn ,,Bancket-Werck
van ‘goede gedachten”: ,,een weynig söhuddizig iorer’t
de groey van den boom; zoo vermeerdert een kleyn
gekijf de vriendschap”. Ze willén althans de organisati

voor Europese samenwerking nog eens ex post aan de
devaluatieproblemen zetten.
. 1

Enig verder zien, doet de juistheid’ xan de spreuk lie-twijfelen. Zo althans lijkt het voor de Balk-an, waar, en
twistgesprek tussen eens . gelijkgezinden thans.,reeds, tot
het officieel opzeggen van yriendschapsverdragçn heef
geleid.

Een weinig gekijf, met voor anderen’ het nadnken
over de gevolgen voor het economisch leven, prçfereert
opnieuw de leider der Amerikaanse mijnwrkers.’Bij zijn’
mannen, die hij op een ,,no day ‘week”heèft zet; hebben
zich thans een half millioen arbeiders uit- de staalitdustrie –
gevoegd. Het denken door de bemiddelaars tot’-e.Iat1
ste seonde van de tijdlimiet. heeft ‘niët gebaat:

Zo- min als-de’langdurige kans op hervörn’iin’en ‘ddôi
het oude Chinese regime te baat is’ g6fi6m6n. ‘l’feeft
Rusland ‘het nieuwe bewind erkehd
4
Grööt-Br’t-tahri
overweegt , Leert dan reizen met gepeizen
I

COMMISSIE JrAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambe,s;
‘f.
‘7inbergen;

1

:F.eVries.&

Redacteur-SecretiJis: C. pan den Berg.:

Pip. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.’

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Merteiis; R. Miry; J. pan Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.
Gegec’ens oper adress’en, abonnementen. enz. op de laatste

bladzijde oan dit nummer.

04

1•

1L

ROTTERDAMSCHE
J1

BANK

AFWIKKELING

VAN

NALATEN-

SCHAPPEN

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

ZO UJ INDUSTRIE

Boekelo

Heng’elo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van

zoUtzuur (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

r

t
bEZE WEEK:

t
.

De Handel en de Fisôus

*
iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen- en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding in de rubriek

TRADE OPENINGS.

Abonnernentsprljs f 15.— per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

lø.
A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

AmsterdamZ. Tel. 25410

Corns v. d. Lindenstraat 22

Verzeker ingadviseurs.

LOD. S. BEUTII

specialist Gezins
,
en Oude.

dagsverzorging.

Adviezen inzake:

Pensiôen-voorzieningen voor
Staf en Personeel:

Organisatie Bedi’ijfs- en Onder-
nemingspebsioenfondsen.’

AhnvuIlingen normalisatie van.
bestaande rëgellngên.

,,HOLLANDIA’

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK.

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELENÏ N.V.

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

Onderiomlngon, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op

door middel van een annonce in de rubriek ,,Vacatures”.
Het a’antal reacties, dat deze annonees tengovolge . hebben,
Is
doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, onidat er
bijna geen grote Instelling
Is,
dle dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor liet
volgend nummer dienen
10
October n.s. In ons bezit te zijn.

Koninklijke

Nederlandsche

Boekd rukkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedam

ADVERTEER

IN
DIT BLAD

IIIlIIIlIIIIIIIIIIIiIlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIiIlIIIIlIIIIIIIIIIIlIlIIIIIII

5 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

787

DE ARTIKELEN VAN ‘DEZE WEEK.

Dc publiekrechtelijke bedrjfsorganisatic.

.Wanneer de Regering erkent, dat het mogelijk is met
de P.B.O. een ontwikkeling in te leiden, die ernstige ge-

varen voor onze maatschappijstructuur zou meebrengen,
dan vraagt men zich af, hoe zij kan voorstellen deze verdere

ontwikkeling geheel aan de contrôle der Volksvertegen-

woordiging te onttrekken door de instelling der bedrijfs-
organen bij A. M. v. B. te doen plaatsvinden. Bij de ver-
dediging van het wetsontwerp is niet aangetoond, dat
de bedrijfsorganen nodig of geschikt zijn om de aange-
w’ezen taak te verrichten. Eerder krijgt men de indruk,

dat een fundamentele tegenstelling bestaat tussen de alge-

mene leiding, die de Regering voor ogen staat en de
taken, die aan de bedrijfsorganen zijn toegedacht. De
beslissende economische bevoegdheden uit de opsomming

in art. 93 dienen derhalve te worden geschrapt.

Dr H. W. J. A.
Vrcdegoor,
Illusies omtrent de hardheid

van de Belgische en Zwitserse franc.

Zwitserland en België hebben op grond van de over
tuiging, dat de sterke positie hunner valuta’s het meer
duurzame gevolg is van een verstandige economische
politiek, met de recente devaluaties niet, resp. slechts in

geringe mate, meegedaan. Indien de thans doorgevoerde
devaluaties in de betrokken landen niet volledig of in
hoge mate worden geneutraliseerd door eea stijging van
het loon- en prijspeil – hetgeen zeer onwaarschijnlijk is
– dan zal de ontwikkeling in de naaste toekomst de on-
juistheid van deze opvatting en de noodzaak van een
devaluatie van de Belgische en Zwitserse franc bewijzen.

M. A. Jansen,
De buitenlandse handel van Europa; de
oorzaak der moeilijkheden.

De diepere oorzaken van de onbevredigende ontwikke-
ling van de Europese handel zijn: wisselkoersen, welke

losgemaakt zijn van de economische waarden der betrok-
ken valuta’s, en prijzenstelsels, welke onvoldoende op
een gewijzigde structuur reageren. Als de devaluatie

er toe kan bijdragen,dat de Europese landen hun constimp-
tie t.o.v. hun productie te beperken, en als bovendien door

het rechttrekken der inter-Europese wisselkoersverhoudin-
gen een herstel van de multilatërale handel wordt bevorderd
dan alleen zal de devaluatie haar volle effect hebben’

Dr H. Rijken van Olst,
Statistische ethica.

Op de statisticus rust de plicht om precies te zeggen,
waarover hij het heeft en nauwkeurig aan te geven, wat
zijn cijfermateriaal betekent en wat het waard is. De
statisticus wordt van alle zijden gevraagd nieuwe cijfers
en berekeningen te produceren, welke in de regel deels
schattingen bevatten. Moet hij deze leveren en hoever
mag hij hiermede gaan? 1-her gaat de statistische ethica

een rol spelen. De beste handelwijze is: geef zoveel mo-
gelijk ‘bijfermateriaal, maai- verzuim nooit de kwaliteit
van de cijfers aan te geven; de vermelding van ,,kwali-
teitsgraden” d.m.v. letters verdient aanbeveling.

Marcel Lalolre,
Middenstandspoblemen in België

Het belangrijkste vraagstuk van de middenstand, dat
zich momenteel in België voordoet, is de kleine en middel-
grote ondernemingen in dusdanige technische en beroeps-
omstandigheden te brengen, dat zij hun taak naar hehoi-en
kunnen vervullen en doeltreffend de concurrentie, waar-
mede de ontwikkelde vormen van productie en distri-

butie hen bédreigen, kunnen weerstaan. Dit is zowel een
vraagstuk van vakopleiding als van credietverschaffing.
De Belgische middenstand vindt in de vakgroep, de ,,Na-
tionale Kas voor Beroepscrediet” en het ,,Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand” een zeer waarde-
volle steun hij haar moeilijkheden.

SOMMAIRE.

L ‘organisation lgale dc l’éeonomic.

Même au ‘cours de la défense du projet de bi sur l’orga-
nisation professionnelle ii n’a pas été prouvé que les

organismes professionnels,
k
créer en vertu du dit projet,
soient nécessaires ou aptes ë l’accomplissement de la tâche
indiquée. Les pouvoirs réglementaires en matière écono-

mique, figurant dans le projet, doivent dès lors être stip-
primés.

Dr R. W. J. A.
Vredegoor,
Illusions sur La dureté du franc
beige et suisse.

Si, dans les pays intéressés, les dévaluations récentes

ne stront pas neutralisées en grande partie par une augmen-

tation du niveau des prix et des salaires – ce qui est peu
probâble -, l’évolution immédiate prouvera la nécessi té d’une dévaluation du franc beige et suisse.

M. A. Jansen,
Le conunerce extérieur de l’Europe; la cause
des dif/icultés.
Les dévaluations produiront leur effet complet, lors-

qu’elles contribueront â restreindre la consommation par
rapport k la production dans les pays européens et lorsque,
en outre, le commerce multilatéral sera favorisé par
un alignement des parités inter-européennes.

Dr H. Rijken van
Olst,
L’éthique statistique.

Le statisticien peut-il fournir des chiffres et des caiculs,
fondés partiellement sur des estimations? L’éthique sta-
tistique joue ici un rôle. La meilleure façon de procéder,
consiste h donner des chiffres dans la mesure du possible

en déterminant toujours la qualité de ces chiffres. 11 est
recommander de mentionner des ,,grades de qualité”
l’aide de signes typographiques.

Marcel
Laloire,
Les problèmes des classes moyennes en
Belg ique.

SUMMARIES.

Busincss-orgaiiizations iiicorporated under public law.

The defence of the draf t bill on the above subject has

failed to prove that the business-organizations which are
to be set up under its provisions are necessary or competent
to fulfil their task. The proposed decisive econonlic powers
should, therefore, be waived.

Dr H. W. J. A.
Vredcgoor,
Illusions about the hardness of
the Belgian. and Swiss currencies.

1f the recent devaluations are not neutralized to a
great extent by increased wages and prices in the coun-
tries concerned – which is highly improbahle – it will

soon become evident that devaluation of the Belgian and
Sw’iss currericies is necessary.

M. A. Jansen,
Europe’s foreign trade; the causes of the
difficulties.

Devaluation will only he •fully effective if it assists
the European countries in restricting their consurnption
in respect of their production and if, in addition, a recovery
of multilateral trade is promoted by adjusting the relations
between the inter-European rates of exchange.

Dr H.
Rijken van
Otst,
Statistical ethics.

Statistical ethics play a part in the question as to whether
or not statisticians should subinit figures and calculat.ions
which are .partly based on estimates. rrIe best method
is to supply as many figures as possible, stating their
quality in all cases. -The indication ,,degrees- of quality”
by means of letters is recommendable.

hIarcel Laloire,
Problenis of the niiddie class in Belg iunz.

.- /

788

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN


dctober 1949

DE PUBLIEKRECHTELIJKE

BEDRIJFSORGANISÂTIE,

De bedrijfstakgewijze ordening schept een aantal georga-
niseerde gioepsbelangen, welke 6f met elkaar in onverzoen-
lijke strijd moeten zijn, Ôf door een zeer straffe leiding van
overheidswege met elkaar moeten worden verzoend, Ôf ten-
slotto hun gezamenlijke moeilijkheden zullen afwentelen op
de consument”.

Adres van negen hoogleraren in de staat/udshoactkunde
aan de Stateii-Generaat ‘).

Inderdaad, a]s op deze wijze de uitbouw op de grondslag
van dit wetsontwerp zou gesdueden, dan zouden de door de
adressanten gesehetste economische nade]en ten volle ont-
slaan. Dan hadden wij het syndicalisme, waarvan de heer
van der Goes van Naters sprak”.

Minister Van den Brin/e in de Ti,veède Kamer der
Stalen-Generaal ‘)

Op het laatste moment zijn hij de behaiideling van het

Wetsontwerp op de Publiekrechte] like Bedi’ijfsorganisatie
de economische consequenties in hun volle omvang tot’

discussie gesteld. De belangrijkste elementen in deze
discussie kan men vinden in het adres, dat door negen

hoogleraren in de staathuishoudkunde aan de Staten-
Generaal is aangeboden en in de rede, wdarin minister

Van den Brink op 28 Septemher in de Tweede Kamer van zijn kant de economische betekenis van het wets-
ontwerp heeft geschetst.

De minister blijkt de gevaren, die de negen hoogleraren
aanwijzen, zeer goed te zien. Hij formuleert de beide on-

gewenste mogelijkheden aldus: ,,Toepassing van het

beginsel van de gemeenschapsverantwoordelijkheid leidt
ertoe, dat de bedrijfsorganen onzeifstandige organen wor-

den, nl. afsplitsingen van het centraal gezag. liet andere

uiterste leidt ertoe, dat de bedrijfsorganen zelfstandige,
doch tevens onafhankelijke organen worden, wat met zich
brengt, dat een coördinerend element in de ordening van

hèt economisch leven komt te ontbreken”
8).
In de hier-


boven geciteerde passage van zijn rede erkent hij dan ook,
dat de dooi’ de adressanten genoemde nadelen
ten volle
zouden ontstaan, indien de hedrijfsorganisaties ,,alle op
autonome wijze de gehele reeks van bevoegdheden (zouden
uitoefenen), die het wetsontwerp als limitatieve opsom-
ming kent”
4).
De minister gaat dan voort met uiteen te
zetten, dat aan de Regering een veel meer gematigde en. in het midden liggende ontwikkeling voor ogen staat.

Voor wij de minister in deze gedachtegang verder
volgen, is het noodzakelijk een ogenblik stil te staan,
teneinde de consequenties van deze belangrijke passage
uit zijn rede volledig te overzien. Wanneer de Regering
erkent, dat het op
de giondsiag oct,s het thans iii behandeling
zijnde wetsontwerp
mogelijk is
een ontwikkeling in te leiden,
die de meest ernstige gevaren voor onze maatschappij-

st.ructuui’ zou meebrengen, dan vraagt men zich af, hoe
zij tegelijkertijd kan voorstellen deze verdere ontwikkeling
geheel aan de contrôle der Volksvertegenw’oordiging te
onttrekken door, de instelling. der bedrijfsorganen bij

Algemene Maatregel van Bestuur te doen plaatsvinden.

‘) Op
Vrijdag
23
September w’erd aan de leden der Staten-Gene-
raal een adres inzake de publiekreehtelijke bedrijfsorganisatie aan-
geboden door cle hoogleraren in de staatfluishoudkunde: Glasz,
Gonggrijp, Hennipman, Koopmans, Lambers, Pothuma, De
Roos,
Witteveen en Zijlstra. Later zijn nog adhaesiebetuigingen binnen-
gekomen van de hoogleraren: Delfaauv, Goedlsart, Keesing, Kreuk-
niet en Weststrate. Dit adres wordt, i.v.m. gebrek aan plaatsruimte,
in het volgend nummer opgenomen.
‘) Verslag der Handelingen var de Tweede Kamer der Staten-
Generaal gedurende het zittingsjaar
1949-1950, blz. 87.
) 1-landelingen,
1949-1950, blz. 85.
‘) Idem,
blz. 87.

Men wil gaarne vertrouwii, dat minisr Van den Brink

als kundig economist een open oog heeft .vooi’., de_ vele
gevaren; welke hij de groei der bedrijfsorganisatie van de
economische ‘zijde dreigen. Er kan echter een ahdere

Regering koiien, waarbij dit open oog in mindere mate

aanwezig is. En ook afgezien van deze vertrouwens-

kwestie lijkt het een bedeiskelijke aantasting van ons de-

mocratisch staatsbestel, wanneer een ontwikkeling, die
de grondslagen van onze economische orde op eendoor
zeer velen niet gewenste wijze zou kunnen aantasten, zon-

der medewerking van het parlement zou kunnen worden
bestuurd.

Nadat deze belangrijke conclusie is getrokken, kan de

gedachtegang van de minister weer worden opgevat.

De minister wenst de door de negen hoogleraren gevreesde
ontwikkeling niet. i

Iem staat voor ogen een hedrijfs-
organisatie, waarvan ,,de organen zelfstandige, hoewel
niet onafhankelijke organen zijn”
5).
Een dergelijke orga-
nisatie w’il hij verwezenlijken door ‘enerzijds een zekei’e

achteraf corrigerende overheidscontrôle in te schakelen,
en anderzijds met het verlenen van economische bevoegd-
heden zeer voozichtig te werk te gaan.

lioever met het laatste kan worden gegaan, moet niet
van te vol’en worden vastgelegd. Alleen de
iestiging
is
bij de laatste w’ijziging van het w’etsontwerp uitdrukkelijk

aan de autonome bevoegdheid del’ bedrijfsorganen ont-

trokken. In zijn rede heeft de minister echter wel enkele
aanduidingen gegeven ten aanzien van de w’ijze, waarop hij zich voorstelt bij de toekenning van bevoegdheden te

werk te gaan. Deze opmerkingen van de minister zijn

belangrijk, aangezien men hieruit een indruk kan krijgen
van de door hem nagestreefde ontwikkeling der bedrijfs-
Organisatie.

Merkwaardig is allereei’st wat de minister zegt over

de prijsvorming. Hoewel in het wetsontwerp de vast-

stelling van prijzen niet onder de reeks van bevoegdheden

wordt genoemd, kan de minister zich voorstellen, dat
onder bepaald6 omstandigheden autonomie ten aanzien
van de prijsvorming mogelijk is. De minister gaat hiet’
dus verder dan het wetsontwerp. Maar het argument;
dat hij daartoe aanvoei’t, mist voor cle economist elke
overtuigingskl’ach L.

De minister kan zich de mogelijkheid van autonomie
voorstellen, ,,wanneer in het bedrijfsorgaan, ‘hij voor-

beeld het prod u ctschap, de helangentegenstellingen zodanig
zijn, dat als het ‘are een interne concurrentie zich vol-
trekt. Dit zal zich bijv. kunnen voordoen, wanneer de

belangen van arbeiders en werkgevers of van industrie
en handel t.a.v. de prijsstelling uiteenlopen. Dit is met name het geval, wanneer een hogere prijs leidt tot een
vermindering van de afzet, dus tot werkloosheid” 6).

1-let is natuurlijk een feit, dat iedere groep van produ-

centen de nadelen van een verminderde afzet zal afwegen
tegn de voordelen van een hogere prijs. Maar men weet, dat de theorie van de monopolistische verschijnselen tot
de conclusie komt, dat
iedere
monopolistische combinatie
onder de
een of andere
groep van producenten een
zehere
prijsverhoging ten gevolge moet hebben, ook al onder-
vindt

de verkochte hoeveelheid van de prijsverhoging
een sterke terugslag. In een productschap kan het dâar-
om zijn, dat de ene groep producenten met de prijsverho-
ging minder ver zal gaan dan de andel’e. Maar het staat
vast, dat
enige
prijstijging altijd zal optreden. Op die
wijze zal steeds de consument worden benadeeld. Daarom
moet men concluderen, dat elke bemoeienis van bedrijfs-

‘) Handelingen,
blz. 85.
‘) Idem, bIo.
86

5 October 1949


ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BËRICHTEN

%789

organen – ook van verticale productschappen – met de
prijsvorming gevaarlijk is en moet worden uitgesloten.

Deze conclusie heeft uiteraard onmiddellijke gevolgen

voor de Ôverige economische bevoegdheden, die in het
wetsontwerp zijn genoemd: liet is een ernstige leemte in

het betoog van de minister, dat op deze verdere bevoegd-

heden in het geheel niet wordt ingegaan. Toch is het
zonder meer duidelijk, dat door de regeling van voort-

brenging en afzet geheel en al hetzelfde resultaat kan

worden bdreikt als door de vaststelling van prijzen. Even-zeer is het duidelijk, dat het moeilijk zal blijken, de vast-
stelling van lonen en. andere arbeidsvoorwaarden wel.

autonoom te doen geschieden en de vaststelling der prijzen

niet onder invloed van deze autonomie te doen komen.

En met betrekking tot de. mechanisatie en rationalisatie
van onei’
dnemi-ngen moeten wellicht nog de meest em-

stige heiwaren worden geopperd. Men moet voor de tech-

nische vooruitgang het ergste vrezen, wanneer deze af

hankelijk wQrdt van de verordeningen van organen, waarin

de gevestigde bedrijven o’drheersen’en waarin bovendien

de steeds voor werkloosheid beduchte arbeiders een be-
langrijke mate van medezeggenschap genieten.

liet betoog van de minister kan derhalve de economist
slechts in zeer geringe mate gerust stellen. Dit is ook
niet anders mogelijk. De )iierboven aangeduide gevaren

zijn een onontkoombare realiteit. Maar wanneer dit
7o
is – en minister Van den Brink ontkent dit in feite niet

dan kan men ook met geen enkele andere conclusie ge-
noegen ne,nen dan met het schrapjien oan de beslissende
economische beQoegclheden int de opsomming in artikel 93
oan het wetsontwerp.

Na de beëindiging van het bovenstaande requisitoir
vraagt men zich tenslotte af, welke argumenten eigènlijk
v66r het wetsontwerp pleiten. 1-let lijkt goed om nog
een ogenblik het Ivoorci te geven aan de verdediger en te vragen, hoe deze – in meer positieve zin — dè econo-
mische betekenis van het wetsontwerp ziet.

In het begin van zijn rede heeft minister Van den
Brink het wetsontwerp geplaatst Stegen de’ achtergrond

van de algemene economische politiek, welke de Regering
wenst te voeren. Deze politiek zal gericht zijn op het he-
eindigen van de detailbemoeienis met het economisch leven

en geconcentreerd zijn op een meer algemene leiding,
welke tot doel heeft het handhaven van een

redelijk
voorzieningsniveau …. en de vorkoming van de ramp
der werkloosheid”
7
). –

.Deze. doelstelling voor het economisch beleid der Ré-
gering vindt in brede kring steun en stemt ook geheel
overeen met de ontwikkeling der inzichten in de econo-
mische wetenschap. De minister bouwt dus
01)
een hechte
en algemeen aanvaarde grondslag, wanneer hij zijn betoog
voortzet. ,,Gegevcn hot feit, dat een belangrijke leiding gevende taak verricht moet worden, dr.ingt zich onmid-
dellijk uit redelijkheidsoverwegingen de ‘vraag op: op
welke wijze kan deze noodzakelijke leidinggevende taak
zo goed mogelijk. . . . worden verricht”
8).
De iinister
suggereert dan, dat de P.B.O. het aangewezen orgaan
voor de uitvoering der geschetste politiek zou zijn.

Zo lijkt op het eerste gezicht een overtuigende verdedi-
ging te zijn gegeven. Maar wanneer men goed’toeziet, dan
blijkt hier het betoog van de minister op diepgaande
en beslissende wijze tekort te schieten.
Immers de minister doet ne?geres zelfs maar een poging om aan te tonen, dat de

‘)
1-lancielingen 1949-1950, blz. 84.
8)
Idem, blz. 85.

bedrijf sorganen ‘nodig of geschikt zijn om de aangewezen
taak te oerrichten.
Bij enig nadenken krijgt men. eerder de
indruk, dat een fundamentele tegenstelling bestaat tussen
de algemene leiding, die de Regering voor ogen staat en

de taken, die aan de bedrijfsorganen zijn toegedacht.
De algemene leiding, die gericht is op het voorkomen van

werkloosheid, zal zich moeten bedienen van de instru-

menten van de fiscale en begrotingspolitiek en van de

monetaire politiek. Het behoeft wel geen betoog, dat

van een uitvoering van deze politiek door bedrijfsorgarien
geen sprake kan zijn. Anderzijds wijzen de aan de hedrijfs
organen te geven bevoegdheden, zoals de-regeling vah

voorthrenging en afzet dei’ bedrijfstak, veeleer op de ge-
detalleerde regulering van het economisch leven, welke -de minister wil beëindigen.

De slotm uit de thans gevoerde discussie kan derhalve

niet twijfelachtig zijn. De critiek op. het wets’ontwrp is
niet weerlegd en de verdediging is ontoereikend.


Mogen Regering en Volksvertegenwoordiging zich be-
zinnen voordat definitief een belangrijke stap tvordt
gezet, waarvan de noodzaak niet is aangetoond en waar- –
vn ‘een onoverzienbare schade voor de economische
structuur van ons land het gevolg kan zijn.

i


ILLUSIES 0MTREIsT DE HARDHEID VAN

DE BELGISCHE EN ZWITSERSE

FRANC.

1-let inter-Europese betalingsverkeer der laatst jaren
werd gekenmerkt door de hardheid van de Belgische en
de Zwitserse franc. Deze hardheid vormde een weei-
spiegeling van de actieve goederen- en dienstenbalans
van België en Zwitserland t.o.v. de rest van Wet-Europa. 1-let valt daarom te begrijpen, dat -het uitblijven van een
devaluatie van de Zw’itserse franc en de geringheid van
de devaluatie van de Belgische franc worden toegejuicht
uit het oogpunt van de bevordering van het evenwicht in het inter-Europ’ese handels- en betalingsverkeer en
derhalve van de liberalisering ervan. –

Op korte termijn lijkt een dergelijk gunstig gevolg
van de plaatsgehad hebbende w’ijzigingen in de valuta
verhoudingen plausihel. De exporten van de rest van
West-Europa naar beide landen zullen er.door worden
gestimuleerd en dé importen uit België en Zw’itserland
naar de andere Westeuropee landen zullen een tendentie
tot afnemen vertonen. Flierdoor zal de crediteurenpositie

in het interEuropese betalingsverkeer van beide landen
verminderen. Dit opent perspectieven voor een volledig
betrekken van België en Zwitserland in de van de O.E.EC.
uitgaande plannen tot gedeeltelijke opheffing- van de.be-
staande quantitatieve restricties t.a.v. de invoer.
Waarop deze poging van de. O.E.E.C. tot liberalisering
van het Westeuropese handels- en be tali ngsverkeer ook
mogeuitlopen, het is aan geen twijfel onderhevig,, dat
de verzwakking vah de positie van de heide harde West-
europese valutas, die het gevolg van de recente devaluaties

is, in het belang van het evenwichtsherstel in het West-
europese handelsverkeer is. Alleen echte’r op korte termijn.
Op lange termijn dreigen de nieuwe valutapariteiten
ni. het evenwicht in het inter-Europese betalingsver

eer
mi. eerder ongunstig te beïnvloeden. -Om de redenen hiervan uiteen te zetten is het noodzakelijk eerst in te
gaan op de oorzaken en de aard van detot dusverre be-staande hardheid van de Belgische en Zwitserse franc.
Dit zal in het bijzonder worden gedaan voor de Belgische
franc, die ons, Nederlanders, in verband met de Benelux,
het meeste- interesseert.

r

k

790..

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 October 1949

De positie pan de Belgische franc.

De ontwikkeling in België na de oorlog wordt gekeri-

merkt door een snel herstel van de productie en een vroeg-
tijdige afbouw van de prijs- en rantsoeneringsvoorschrif-

ten, welke gepaard gingen met een spoedig herstel van

de welvaart in het land en een sdelle opleving van de

buitenlandse handel.
Velen zien hierin een bewijs van de gunstige invloed,

die uitgaat van een opheffing van het regeringsingrijpen

in het economisch leven en zij hebben België in de af

gelopen jaren daarom in dit opzicht aan andere landen
ten voorbeeld gesteld. 1-loewel ik niet wil ontkennen,

dat men elders wel eens te huiverig is geweest met be-
trekking tot het weder in werking stellen van het vrije

prijsmechanisme, lijkt deze redenering mij onjuist en

verwart zij mi. oorzaak en gevolg. Het is nl. een on-

miskenbaar feit, dat het economische uitgangpunt van

België na de oorlog veel gunstiger was dan dat van andere

Westeuropese landen. In de eerste plaats zijn de oorlogs-

schade en de Duitse plunderingen in België relatief ge-

ring gebleven, vooral tengevolge van de snelle terugtocht
der Duitsers uit België. In de tweede plaats kreeg België
de beschikking over waardevolle deviezen i.v.m: de aan-

wezigheid van grote geallieerde legers in en nabij België
aan het einde van de oorlog’en in het begin van de tijd
na de oorlog: In de derde plaats was de Congo tijdehs en

na de oorlog een cleviezenbron voor België, terwijl daar-

tegenover de overzeese gebieden van andere Westeuropese
landen, met name van Nederland, veelal omvangrijke
bedragen aan deviezen kostten. In de vierde plaats was
het exportpakket van België zeer sterk. Niet minder
dan 50 pCt van de export na de oorlog bestaat nl. tijdens

de periode van wederopbouw uit de alom zeerbegeerde

producten van de ijzer- en staalindustrie.
Al deze oorzaken leidden ertoe, dat aan de na de oorlog
bestaande schaarste in België veel sneller een einde kwam

dan in’ de rest van de door de oorlog getroffen West-
europese landen. Hierdoor was het mogelijk een politiek
van marktverzadiging te voeren en in nauw verband
hiermede de prijs- en rantsoeneringsvoorschriften reeds
spoedig na de oorlog belangrijk te verzachten. Dat deze
politiek op zich zelf de productie weer bevorderde en
daardoor dus tot een verdere verbetering der situatie
lejdde, zij erkend, maar dit doet niets af aan de omstan-digheid, dat België door externe omstandigheden
in staat

was veel eerder dan andere landen tot bedoelde politiek

Over te gaan.
Uit een en ander, volgt, dat de hardheid van de Bel-
gische franc slechts van tijdelijke aard is. Immérs, naar-
mate aan de schaarste in het buitenland een einde komt
zal de positie van de betalingsbalans van de betrokken
landen verbeteren en de buitenlandse vraag naar Belgische
goederen afnemen. Ook zal de sterkte van het Belgische

exportpakket met de schaarste afnemen, doordat ener-
zijds de vraag naar sterke goederen geleidelijk weer nor-
maal zal wordén en anderzijds de productie van deze
goederen in het buitenland zal toenemen. Uiteindelijk
zullen er, na afloop van,de periode van schaarste, op de

internationale markten w’eer normale concurrentiever-
houdingen heersen, waarbij het kostenniveau beslissend
is, en zal de positie van de betalingsbalans van een land
derhalve weer in hoge mate worden bepaald door het
binnenlandse loon- en prijspeil. In dit opzicht ziet het er
voor België met zijn hoog loonpeil niet gunstig uit.
Alvorens hier nader op in te gaan zij ei- nog op gewezen,

dat ook de ruime dollarpositie van België slechts tijde-
lijk van aard is. Voor een deel zijn voor de gunstige goud-
en dollarpositie van België de hiervoor genoemde vier
factoren aansprakelijk, die, behalve wat de Congo be-
treft, van tijdelijke aard zijn. Voor de rest berust zij op
de dollars, die het land in het kader van de Marshall-

hulp krijgt als tegenwaarde van de door België aan andere
Marshall-lanlden verleende trekkingsrechten. Met het

aflopen van de Marshall-hulp zal aan deze belangrijke

bron van dollarinkomsten een einde komen. Aangenomen
kan worden, dat, ook al hadden de devaluaties niet plaats-

gevonden, België in 1952 met betrekking tot de dollar-

inkomsten niet meer in gunstiger positie zou hebben ver-

keerd dan de rest van West-Europa. /

Wat nu het Belgische kostenpeil betreft, hetgeen uiter-

lijk over een jaar of twee, maar waarschijnlijk veel eerder,
weer bepalend zal zijn voor de positie van de Belgische

goederen- en dienstenbalans, dit zal, hier worden verge-
leken met het Nederlandse kosten niveau, waarvan ruw-
weg kan worden aangenomen, dat het vhhr de devalua-
ties niet belangrijk verschilde van het kostenpeil van de

meeste andere ‘Vesteuropese landen.

Op basis 1937 = 100 ligt het indexcijfer van het Neder-

landse loonpeil op 188, terwijl dat van België 391 is.

Op basis 1937 = 100 ligt verder het indexcijfer van de

kosten van levensonderhoud in Nederland op 220 en dat

van de groothandelsprijzen op 270, terwijl de index-

cijfers van klein- en groothandelsprijzen in België 377 resp.
346 bedragen. Nu is het niet onmogelijk, dat bij een

achterwege blijven van de devaluaties het Nederlandse
prijs- en loonpeil in de naaste toekomst nog wat gestegen

zou zijn t.o.v. het Belgische. Men denke aan de defla-
tionaire invloed van de verwachte Belgische export-

moeilijkheden, welke, invloed overigens bij de lonen op
grote weerstand zou zijn gestuit. Men denke voorts aan

de mogelijkheid, dat de opheffing van de levensmiddelen-

subsidies en de verhoging van het huurpeil in Nederland

tot een wat grotere inflatie zouden hebben geleid dan
de o’pheffing van de staatstoelagen aan minder gegoeden

in België. Meer dan een betrekkelijk geringe vermindering

van het hiervoor geconstateerde belangrijke verschil in
ontwikkeling van het Belgische en ‘het Nederlandse loon-
en kostenpeil sinds 1939 zou dit echter niet tengevolge

hebben gehad.

Hoe ruw de indicatie, die de genoemde cijfers omtrent

de ontwikkeling van het kostenpeil in beide landen ver-
schaffen, ook moge zijn, de conclusie, welke door de
ervaring bevestigd wordt, kan slechts luiden, dat zonder

de devaluaties het Belgische kostenpeil t.o.v. vdôr de
oorlog belangrijk meer gestegen zou zijn dan het Neder-
landse. Sommigen wijzen er in dit verband op, dat de
lonen in België voor de oorlog belangrijk beneden die
in Nederland lagen, zodat, wat de huidige situatie betreft,
sprake zou zijn van het inhalen van een achterstand.
Men verliest hierbij echter uit het oog, dat het lagere
Belgische loonpeil vhôr de oorlog een economische oor-
zaak had in de lagere productiviteit, welke een lager
loonpeïl noodzakelijk maakte om op de internationale
markten de concurrentie het hoofd te kunnen bieden,
l-Ioewel het niet onwaarschijnlijk is, dat de productiviteit

in Nedeiland onder invloed van de moeilijker economische
omstandigheden na de oorlog momenteel lager ligt t.o.v.
voor de oorlog dan die in België,’ zal dit verschil,naarmate
de situatie in Nederland verbetert, mi. zoal niet geheel
dan toch voor het grotste deel verdwijnen. Bovendien
liggen de sociale lasten, die op de lonen drukken, in beide
landen momenteel ongeveer gelijk, hetgeen t.o.v. vôôr

de oorlog voor’ België een grotere stijging betekent, dus een grotere stijging van het kostenpeil inhoudt, dan voor
Nederlaiid. Wel is het mogelijk, dat Nederland door de
ontwikkeling in Indonesië, in hogere mate dan België, duurzaam in zijn welvaartsbronnen is geschaad en dat
het daardoor, èn door de grote bevolkingstoeneming van
ons land meer moeite zal kosten de betalingsbalans in
evenwicht të krijgen, zodat een relatief laag kostenpeil in Nederland wenselijk’ is als stimulans voor de export
en rem voor de import. Het bet’aande grote verschil
in loon- en prijsstijging t.o.v. v66r de oorlog tussen België
en Nederland wordt .hierdoor echter stellig maar voor

een deel gerechtvaardigd.
In ieder geval staat vast, dat het Belgische kosten-
.

October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

791

peil reeds vôôr de devaluaties belangrijk iiitstak boven dat van West-Europa in het algemeen.. In verband met

de afnemende schaarste zou de Belgische export in de
naaste toekomst dan ook op ernstige moeilijkheden zijn
gestuit. Bij de starheid van de lonen zouden deze moei-
lijkheden op de duur naar alle waarschijnlijkheid slechts

door een depreciatie van de Belgische franc t.o.v. de
andere Westeuropese valuta hebben kunnen worden op-

geheven.
In_feite is de Belgische franc nu t.o.v. de meeste andere
Westeuropese valuta geapprecieerd. Dit zal het optreden
van moeilijkheden in de Belgische export zeer bespoe-
digen. Zo valt het bijv. te betwijfelen, of exporteurs van

textiel nog wel belangrijk zouden profiteren van een

opheffing van de Nederlandse invoerbelemmeringen,
waarom ze reeds geruime tijd met grote aandrang vragen.
Niet alleen zullen hun prijzen zeer hoog liggen t.o.v. de

Nederlandse concurrentie. Bovendien is het de. vraag,

of zij zullen kunnen concurreren tegen de invoer uit
andere landen, zoals Engeland en Duitsland, waarvan

de valuta meer gedevalueerd is dan de Belgische franc,
ondanks het feit, dat de Belgen in Nederland geen invoer-

i’echt behoeven te betalen.
De mogelijkheid bestaat dan ook, dat de trekkings-
rechten, die België aan andere landen heeft gegeven,

zo zij tenminste niet op grond van de devaluaties w’orden
herzien, niet volledig zullen’orden benut. In ieder geval

lijkt een verdere devaluatie van de Belgische franc on-
vermijdelijk. Of deze, verder zal moeten gaan dan in
totaal 30 pCt t.o.v. de dollar (de devaluatie van Septem-
ber medegerekend), is niet zeker, ook al was het kosten-
peil in België v56r de devaluaties belangrijk hoger dan

in landen als Engeland en Nederland, die hun munt met
30 pCt hebben gedevalueerd. 1

Jet is nl. niet uitgesloten,

dat in Engeland en Nederland met hun nog oerspannen
conjunctuursitatie, de lonen en prijzen sterker zullen
stijgen dan in België het geval zal zijn bij een verdere
devaluatie op een tijdstip, waarop de reeds niet onaan-

zienlijke werkloosheid door moeilijkheden in de export
e.d. nog verder is toegenomen.

De positie ean de Zwitserse franc.

Wat de positie van de. Zwitserse franc betreft kunnen
we verder kort zijn. De Zwitserse betalingsbalans heeft
het laatste decenniurn vooral geprofiteerd van het feit,
dat Zwitserland buiten de oorlog is gebleven en de pro-
ductie er onmiddellijk na de oorlog op volle toeren kon gaan draaien en in belangrijke mate voor de export kon

gaan werken.
Vooral de metaalverwerkende, de chemische en de
pharmaceutische industrie hebben hierdoor hun expor-
ten sterk zien stijgen. Verder is de goud- en deviezen-
positie verbeterd tengevolge van de vluchtkapitalen,’die
tijdens en na de oorlog in Zwitserland met zijn sterke
valuta onderdak hebben gevonçlen.
Ook de voorsprong .van Zwitserland op de rest van
West-Europa en in nai.jw verband hiermede de gunstige positie van de Zwitserse goederen- en dienstenbalans na
de oorlog is uiteraard slechts van tijdelijke aard. Met
de afnéming van de schaarste elders in Europa zal ook
deze positie achteruitgaan. Ook hier zal in een nabije
toekomst het kostenpeil weer bepalend zijn voor de be-talingsbalans. 1-let kostenpeil. in Zwitserland .lag, voor
zover men dat uit de prijs- en loonindices en uit de ervaring

mag afleiden, t.o.v: de rest van Europa waarschijnlijk
eerder aan de hoge dan aan de lage kant. In ieder geval
echter lag het niet z6 laag, dat na de elders in West-Europa
plaatsgevonden hebbende devaluaties de Zwitsers op de internationale markten geen ernstige moeilijkheden met
hun export zullen ondervinden, welke moeilijkheden
zullen toenemen, naarmate aan de schaarste in West-
Europa een einde komt. Uiteindelijk zal een devaluatie van de Zwitserse franc m.i. onvermijdelijk zijn. Omdat

de lonen in Zwitserland wellicht minder op een deva-

luatie in de toekomst zullen reageren dan na de recente
devaluaties in landen als Engeland en Nederland het
geval zal zijn, bestaat echter de mogelijkheid, dat de
depreciatie van de Zwitserse franc beneden de 30 pCt zal

kunnen blijven. –
Uit de rede, waarin de Zwitserse bondspresident Nobs

op 27 September ji. in het Zw’itserse parlement het be-
sluit om de franc niet te depreciëren heeft verdedigd,

blijkt, dat men zich in Zwitserland hewust is, dat de

export- en de vreemdelingeni{dustrie op moeilijkheden
zullen stuiten: 1-let bij die gelegenheid gebruikte argument,
dat ongeveer 50 pCt van de export naar landen gaat,

die niet hebben gedevalueerd, lijkt niet sterk. Ook op

deze markten zal Zwitserland immers een scherpere
concurrentie ondervinden van de landen die w61 gede-

valueerd hebben.
Merkwaardig is verder het in genoemde rede gebruikte

argument, dat het betalingsverkeer van Zwitserland

met bijna alle landen, welke hebben gedevalueerd, bila-
teraal is gebondenj zodat deze landen de opbrengst van

hun uitvoer naar Zwitserland slechts kunnen besteden
voor de aankoop van Zwitserse goederen. Hieruit blijkt,
dat men er in Zwitserland ernstig over denkt de franc
op dezelfde wijze te verdedigen als Engeland in de af-
gelopen jaren het zwakke pond sterling heeft verdedigd.

Het opvallende hierbij is, dat men Engeland in de landen
met harde valuta, ook in Zwitserland, deze wijze van
verdediging steeds heeft verweten. Engeland zou slechts
het kunstmatig hoge peil van het pond hebben dienen

te verlagen, aldus deze verwijten, om het starre bilatera-
lisme te kunnen verlaten en daardoor een belangrijke stap in de richting van een multilateralisering van het
handels- en betalingsverkeer te doen. 1-let kan verkeren!
Vormt een en ander echter niet het bewijs, dat de auto-
riteiten in Zwitserland met een ernstige verzwakking
van de positie van de franc rekèning houden en ook,

dat op wat langere termijn gezien, een devaluatie van
de Zwitserse franc in het belang van een multilateraal

inter-Europees betalingsverkeer is?
Ook de menilig, dat de goud- en deviezenpositie van

Zwitserland zô sterk is, dat een devaluatie ongegrond is,
lijkt niet overtuigend. Wel behoeft, dank zij de grote
goud- en deviezenvoorraad een slechter worden van’ de

handels- en dienstenbalans de positie van de fran6 niet op
korte termijn in gevaar te brengen, maar de ongunstige
invloed van een dergelijke verslechtering op de werk-
gelegenheid wordt er uiteraard niet door voorkomen.

Bovendien is de grote goud- en deviezenvoorraad voor
een belangrijk deel het gevolg van de aanwezigheid van
buitenlands vluchtkapitaal, dat bij handhaving van een
te hoge pariteit van de franc Zwitserland wel op grote
schaal zal verlaten.

Conclusie. ,

De eigenlijke reden van het besluit de Zwitserse franc
op het oude peil te handhaven (alsmede van de beslissing
tot een slechts geringe devaluatie van de Belgische franc) is te vinden in de reeds meermalen genoemde rede van de llondspresident Nobs, waar hij de hier volgende opvatting
verkondigt de huidige situatie verschilt principieel van
die der devaluatie in de jaren 1930, toen de Zwitserse
franc met 30 pCt w’erd gedevalueerd. Toen moest Zwit-
serland meedoen, omdat zijn valuta in wanverhouding

tot de overige kwam te staan. 1-let doel van de thans
doorgevoerde devaluaties is echter integendeel het be-
eindigen van een sinds het einde van de oorlog bestaande

wanverhouding.
Men verliest hierbij echter uit het oog, dat deze laatste
wanverhouding slechts van tijdelijke aard is en dat zij
– behalve tav. de Verenigde Staten, waar het kosten-
peil inderdaad belangrijk lager lag dan in West-Europa –
bij de afneming van de schaarste geleidelijk vanzelf zou

792

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 October 1949

zijn verdwenen. Men gelooft in Zwiterland, zowel als in

België, daarentegen, dat Ie sterke positie van. de valuta
het meer duurzame gevolg van een verstandige econo-

mische politiek is. Op grond van deze oertuïging heeft

men in beide landen met de recente devaluaties niet,
resp. slechts in geringe mate, meegedaan.

Indien de devaluatjes in de betrokken landen niet
volledig of in hoge mate worden geneutraliseerd door een

stijging van het loon- en prijspeil – hetgeen zeer on-
waarschijnlijk is – dan zal mi. de ontwikkeling in de

naaste toekomst de onji]istheid van de zojuist uiteen-

gezette Belgische en Zwitserse opvatting en de noodzaak

van een devaluatie vn de Belgische en Zwitserse franc
bewijzen. De op korte termijn te verwachten stroom van

klachten uit de toeristenindustrie, de exportindustrie

en de tegen import concurrerende industrie zal de te
verwachten ongunstige ontwikkeling
01)
het gebied van
de betalingsbalans en de werkgelegehheid inluiden. Men

diént zich dehalve te verzoenen met de gedachte, dat,

nu de herziening van de Europese valutapariteiten niet als
sluitstuk, maar nog
gedurende
de periode van herstel
en schaarste op grond van tijdelijke verhoudingen heeft
plaatsgevonden, in de toekomst verdere herzieningen
onvermijdelijk •zijn.

Eindhoven.

Di
II. W. X. A.
VREDEG OOR.

DE BUITENLANDSE HANDEL VAN EUROPA;
DE OORZAAK DER MOEILIJKHEDEN
1)•

De handel, zowel tussen de Europese landen onderling

als tussen Europa en de rest van de wereld, heeft zich

tot dusverre in onbevredigende mate ontwikkeld
2).
De
oorzaken dezer trage on.twikkeling wil ik in het volgende
nader aan een beschouwing onderwerpen.

De toestand, waarin de meeste Europese landen zich
aan het eind van de oorlog bevonden, dwong tot een

voortzetting van de gedurende de oorlog ontstane con-

trôles op het economisch leven. Sociale rechtvaardigheid
maakte het ongewenst, dat de abnormale schaarste-
verhoudingen via een vrij prijsmechanisme de verdeling
zouden bepalen. Het prijsmechanisme werd, althans ge-
deeltelijk, als instrument ter equatie van binnenlandse
vraag en aanbod buiten werking gesteld.

De vooroorlogse functie van de wisselkoers was om de
verschillende nationale prijsniveaux te integreren en daar-
door een apparaat te scheppen, dat de equatie van de
internationale vraag en het aanbod tot stand brengt.
Het is begrijpelijk, dat, toen de verschillende nationale

economieën na de oorlog weer in internationaal verband
werden ingeschakeld, men evenmin deze functie terstond heeft willen of kunnen herstellen. Ook internationaal was

het ongewenst abnormale schaarste op de ,,prijzen” te •doen inwerken. De wisselkoersen, welke min of meer willekeurig werden vastgesteld, hadden derhalve geen

directe relatie met de economische waarde der verschil-
lende valuta’s.

In mijn vorige artikel heb ik aangetoond, dat de ont-
wikkeling van de Europese handel op drie punten onbe-
vredigend is: de handel tussen Oost- en West-Europa,

de handel tussen de West-europese en andere O.E.E.C.-
landen onderling, en de handel van Europa met de rest

van de wereld. Laten we de Oost-West-handel hier thans
buiten beschouwing het lage
5
niveau hiervan is in be-
langrijke mate het gevolg van de politieke omstandigheden

– dan kunnen we zeggen, dat de oorzaken van de moei-

lijkheden in de beide andere handelsstromen in belangrijke

ris medewerker van het secretariaat der Economische Com-
missie voor Europa der Verenigde Naties te Genève, stel ik er prijs
op te verklaren, dat het hier volgende artikel mijn persoonlijke
visie weergeeft en dus geheel voor mijn verantwoording blijft.
‘).Zie:
,,De inter-Europese handel’ in ,,E.-S.B.” van
7
Septem-
ber
1949.

mate moeten worden gezocht in het ontbreken van ‘een

geïiitegreerd prijzensysteem, dus in het kunstmatige stelsel
van wisselkoersen.

De ister-Europese handel.

De vooroorlogse goederenruil was gebaseerd op multi-

lateraliteit. Na de oôrlog ontwikkelde de handel zich
voornamelijk’ in bilaterale zin. Dit dwong de landen om
hun invoer en uitvoes’ met iedere handelspartner af zon-
derlij kin evenwicht te brengen, ook daar, waar van nature

geen evenwicht bestaat. Het ligt voor de hand, dat-hier-

door de internationale handel sterk wordt belemmerd.
Dat grotere multilaterajiteit wenselijk is, wordt weinig

in twijfel getrokken.

Het systeem, waardoor vôdr de oorlog multilateraal

handeisverkeer mogelijk werd gemaakt, was de conver-

tihiliteit der verschillende geldsoorten. En herstel dezer
convertibiliteit zou op zichzelf ook nu de handel in multi-lat’eraltr zin doen ontwikkelen, maar tegen de onbeperkte

inwisselbaarlieid der verschillende valuta’s wordt doos’

vele landen bezwaar gemaakt. Zolang de wisselkoersen
kuntmatie rekongrootheden zijn, welke onvoldoende

verband houden met de economische waarde der betrokken
valuta’s, zal geen land willen accepteren, dat zijn vor-

deringen op land A automatisch worden omgezet in vor-

deringen op land B, waarbij deze kunstmatige wisselkoers
als omrekeningsfactor dient. De consequentie van een’

dergelijk systeeiii zou bovendien zijn, dat de verschillende

debet- en creditsaldi, nu verspreid over een groot aantal
landen, zich zouden concenti’eren tussen de overall-cre-
diteur- en overall-debiteurlanden. Een aantal landen heeft hijv. belangs’ijke schulden aan België en belangrijke vor-
dei’ingen op Frankrijk. Bij volledige inter-Europese con-
vertihiliteit, of, wat in wezen op hetzelfde neerkomt, een

volledig automatisch compensatie-systeem, zou België voor
een groot gedeelte of geheel worden betaald met Franse
francs
3
). Een en ander bleek tot dusverre onaanvaardbaar.
Op de., oplossingen; welke men -heeft gezocht om zonder
de nadelen aan convertibiliteit verbonden toch te komen

tot grotere multilateraliteit, zal ik hier niet diep ingaan.

Een compensatiesysteem, waar veel over onderhandeld

is, heeft slechts op zeer beperkte schaal toepassing ge-
vonden; het systeem van de ti’ekkingsreclsten gekoppeld
aan voorwaardelijke Marshall-hulp, verschafte meer ge-
legenheid tot multilateralisatie van de handel, doch had

de nadelen, dat het was gebaseerd op van tevoren ge-
schatte debiteurensaldi en dat de trekkingsrechten niet
overdraagbaar waren. Aan de andere kant zou volledige
ovel’draaghaarheid der ti’ekkingsrechten weer soortgelijke
bezwaren met zich brengen als volledige convertibiliteit

en was uit dien hoofde onaanvaardbaar. 1-let nieuwe
hetalingsaccoord, waarbij de trekkingsrechten gedeeltelijk
overdraagbaar zijn en waarin speciale bepalingen zijn
opgenomen voor het ,,moeilijke punt” in het inter-Euro-pese handels- en betalingsverkeer: België, verschaft on-
getwijfeld nieuwe mogelijkheden, maar de omvang van

de verbetering van de inter-Eurôpese handel valt nog
moeilijk te – voorspellen. Voor een uitvoerige behandeling
dezer punten zij echter verwezen naar het artikel van
Psof. Keesing, onlangs in dit blad gepubliceerd.
4),

1
De handel tussen E’uropa en de rést oan de seer’eld.

Zoals bleek uit de gegevens, gecitees’d in mijn vorig

artikel, heeft de handel tussen Europa en de rest van de
wereld w’eliswaar zijn vooroos’logse niveau reeds over-
schi’eden, dbch de aanpassing aan de structuele wijzigingen
– verlies aan inkomen uit buitenlands hézit en ver-

andes’de ruilvoorwaarden – heeft nog in onvoldoende
mate plaatsgevonden. Een aanpassing kan alleen w’orden
verkregen als Europa bereid is de omvang van zijn con-
sumptie t.o.v. zijn productie te verlagen vergeleken bij

Zie: ,,Economic Survcy of Europe in
1948″,
blz.
143.
) Zie: ,,De moeilijklsedenl van het inter-Europese betalings-
verkeer” door Prof. Dr
F.A.G.
Keesing in ,,E.-S.B.” van
20 Juli 1949.

ô Oclober. 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

793

védr de oorlog. In een economie met een vrij” prijzen-

systeem betekent dit, dat een zodanige aanpassing van
prijsniveaux en/of wisselkoersen dient plaats te vinden,

dat de binnenlandse consumptie en productie zo op elkan-
der worden afgesteld, dat het noodzakelijke saldo op de

handels- (en betalings-) balans wordt verkregen. Een
soortgelijke toestand zou bij een gemanipuleerd prijzen-

stelsel eveneens kunnen _worden verkregen door een

efficiënte contrôle van consumptie, productie en in- en

uitvoer.
De situatie vddr de algemene Europese devaluatie was

zodanig, dat de nodige aanpassing in de handel niet andere
werelddelen, met namé het dollargebied, niet werd ver-
kregen. Gedeeltelijk is hiervoor ongetwijfeld het niet op

gang komen van de inter-Europese handel mede aaii-

sprakelijk. 1

let overheersende bilaterale karakter van deze
handel maakte compensatie van buiten-Europese schulden
met Europese vorderingen zeer moeilijk. Maar het is

daarenboven ongetwijfeld waar, dat Europa zich in on-

voldoende mate met een bewuste verlaging van zijn
welvaart aan de armoedstoes tand, tengevolge van het

wegvallen van inkomsten uit buitenlands bezit, heeft

aangepast.

Is
devaluatie liet redmiddel uit de nood?

Twee lactoren werden in het bovenstaande aangevoerd
als diepere oorzaken van de onbevredigende ontwikkeling

van de Europese handel: wisselkbersen, welke losgemaakt
zijn van de economische waarden der betrokken valuta’s,

en prijzenstelsels welke onvoldoende op een gewijzigde
structuur reageren. Zij kunnen worden samengevat onder:
desintegratie der prijzensystemen, zonder dat door geleid
ingrijpen de functie van een geïntegreerd prijsmechanisme
voldoende wordt overgenomen.

Een dergelijke situatie veroorzaakt spanningen, die te
eniger tijd op een radicale wijze dienen te worden
opgelst. Europa heeft daartoe een vrijwel algemene deva-
luatie zijner valuta gekozen. Er doen zich twee vragen
voor: is devaluatie het meest geschikte middel en is
het tijdstip opportuun gekozen? We willen bij het beantwoorden dezer vragen uitgaan
van de veronderstelling, dat West-Europa cle oude functie
van prijzen en wisselkoersen als regulator van vraag en
aanbod te eniger tijd, en onder zekere contrôle ongetwij-
feld, zal Alen herstellen. Zonder een standpunt pro of
contra te willen innemen, lijkt mij deze veronderstelling
het meest reëel.

Onder een stelsel van vrije prijzen kan men in theorie

de wisselkoers op ieder gewenst niveau vaststellen. De
binnenlandse prijs- en inkomensniveaux zullen zich dan, eveneens zuiver theoretisch geredeneerd, zodanig hierop
aanpassen, dat een nationaal en internationaal economisch
evenwicht wordt verkregen. De ondervinding met de
‘Gouden Standaard in de dertiger jaren heeft ons echter
laten zien, dat de starheid van verschillende kosten en
prijzen de werking van een dergelijk automatisme ernstig
belemmert. In een tijd, waarin, zoals te verwachten is,

zekere economische contrôles gehandhaafd zullen blijven,
is dit nog eens te meer het geval. Gegeven deze omstan-
digheden lijkt het.noodzakelijk, dat men, zonder tot het
andere uiterste: volkomen vrije wisselkoersen, over te
gaan, bereid moet zijn om door zekere visselkoerscorrecties
de aanpassing op zekere structuurwijzigingen tot stand
te brengen.
Men- dient echter te bedenken, dat devaluatie op

zichzelf geen middel is tegen alle kwalen: Europa moet
relatief meer uitvoereh en minder invoeren dan l)ij de

oude prijzen en wisselkoersen en de bestaande binnen-
landse ,,propensities” het geval is. Hoezeer, en zelfs ôf,
de devaluatie een verhoogde stroom van dollars naar Europa zal doen ontstaan, hangt af van de elasticiteit
van de vraag naar Europese exportproducten, de elasti-
citeit van de Europese vraag naar goederen -uit de dollar-

area, de dollerimportquole van Europese exportgoederen
en vele andere .factoren. Een bepaalde constellatie dezer

elasticiteiten kan de aanpassing gemakkelijker of moei-

lijker maken, maar waar het uiteindelijk om gaat is, dat
de Europese landen bereid moeten zijn om ôf door zekere
prijsverhogingen if
01)
welke andere wijze dan ook hun

consumptie tn opzichte van hun productie te beperken.
Als de devaluatie daartoe kan bijdragen, en als bovendien

door het rechttrekken der inter-Europese wisselkoers-

verhoudingen een herstel van de multilaterale handel wordt
bevorderd, dan; maar ook dan alleen, zal de devaluatie
haar volle effect hebben. Ten slotte de vraag: was devaluatie nu reeds wenselijk?
Ongetwijfeld zijn vele tijdelijke verstoringen in de Euro-

pese economie thahs nog

niet volledig hersteld. In vele
landen is de arbeidsproductiviteit nog laag, w’aaloor de
arbeidskosten ongunstig worden beïnvlo6d, en zo zouden

er meerdere’ factoren te noemen zijn. lIet aanbrengen
van fundamentele aanpassingen
01)
dergelijke tijdelijke
verstoringen is gevaarlijk. Ook echter binnenslands is het

opgeven van bepaalde prijsbeheersingsmaatregelen en het
vrijgeven van gerantsoeneerde goederen veelal een vaag-
stuk. In de economische politiek moet men zelcere risico’s
durven nemen. Theoretisch zou Engeland wellicht dollar-
verlies en goudafvloeiing hebben kunnen verhinderen

zonder devaluatie, door zijn import drastisch te beperken.
Ook dit zoueen aanpassing hebben gegeven, op een laag

niveau der productie en dientengevolge waarschijnlijk een
belangrijke werkloosheid. Wil men dat niet accepteren en
kan men zich verder dollar- en goudverlies niet permit-teren, dan lijkt mij de gevolgde politiek van devaluatie,
en wel op dit moment, de enig mogelijke.
Ik w’il hierniet ingaan op de gemotiveerdheid van het
door Engeland g’ekozen devaluatiepercentage. 1-let vraag

stuk met hôeeel men moet devalueren om op den nuttig.
effect te mogen hopen ‘is zeér gecoinpliceerd. Kennis dci’
verschillende binnen- en buitenlandse vraagelasticiteiten
zou noodzakelijk zijn en deze zijn uitermate moeilijk te
benaderen. Zij zijn van een onnoemelijk aantal factoren
afhankelijk, onder andere de grootte van het geografische
gebied dat devalueert en van het gebied dat zijn pariteit handhaaft. Over de meeste dezer factoren verkeert men
in het onzekere. –
In zelcere zin was de toestand voor de landen, die hadden
te beslissen of zij Engeland zouden volgen, gemakkelijkr.
1-let algemene niveau dei’-devaluatie lag vast, liet ging
slechts om het iets meer of iets minder.
Al met al lijkt het mij niet waarschijnlijk, dat de keuze

van het percentage op grond van uitvoerige berekeningen
is vastgesteld of vastgesteld kon worden. Ofhet percentage juist iè gekozen zal moeten blijken. Veel zal ook afhangen
van de soepelheid, waarmede men de hoodzakelijke bin-nenlandse aanpassingen zal aanbrengen.

Genève, 23 September 1949.,

M. A. JANSEN.

STATISTISCHE ETHICA.

Vanneei’ de overheidsambtenaar of de hedrijfsman, dé politicus of de econoom zich Van feitelijke toestanden op de hoogte moet stellen, vaak om belangrijlce beslissingen
te nemen, zal hij zich eerst gerust en vei’antwoord ge-
voelen wanneer hi} zich heeft gebaseerd op zorgvuldig
voor dat doel samengestelde statistiekeji. Wanneer hij
zelf geen beroepsstatisticus is, zal hij in de regel het hem
ter beschikking staande cijfermaterial vertrouwen. Zelfs
een zekere aanbidding van statistieken valt de laatste
tijd hier en daar te constateren. Wat ,,de statistiek” zegt,
is goed en waar.

Op, de statisticus rust derhalve de plicht dit alles w’adr
te maken. Wat hij aflevert,
moet
gbed en juist zijn; dit

eist zijn heroepsgeweten ë’n zijn goede naam.

794

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 October 1949

Flieruit volgt een aantal dure plichten. De statisticus
moet:

precies zeggen waarover hij het heeft

precies aangeven wat zijn cijfermateriaal betekent
en wat het waard is.
Beide punten achten wij van

dermate groot belang,
dat wij ze met een voorbeeld iets nader zullen toelichten.

Wanneer men aan cle statistiek de uitspraak ontleent,

dat het totaal aantal woningen in Nederland op 31 De-

cember 1980 1.885.567 bedroeg en op 81 Mci 1947 2.073.530

en dat hot aantal woningen tussen de genoemde data dus

met 187.963 is toegenomen, maakt men een statistische
fout. Het begrip voning was bij beide woningtellingen

nI. geheel verschillend gedefinieerd en de cijfers zijn dus

niet vergelijkbaar. Met name behoren de zgn. ,,andere

bewoonde ruimten” in 1930 w’èl en in 1947 niet tot de
woningen.

Wij achten het noodzakelijk hier op het onderwerp

van de definitie in de statistiek te wijzen, daar hiermede
veelal met een zeker gemak wordt omgegaan. Begrippen

als grondstoffen, invoer, productie, consumptie, bespa-
ringen, investeringen, Overheid, voorraad,
moeten eerst
worden gedefinieerd èn omschreoen,
aleer men er statistische
uitspraken over doet. Pogingen tot unificatie worden,

vooral op internationaal niveau, ingesteld. Zo heeft het

Statistical Office van de United Nations een uniforme
definitie en berekeningswijze van het nationaal inkomen

voorgesteld, welke door de meeste landen thans wordt
gevolgd. Spreekt men over ,,het nationaal inkomen”, dan is het begrip nu dus vastgelegd (tenzij anders is vermeld)
en kan men in de UN-publicatie nalezen wat de nauw-
keurige betekenis van het cijfer is.

Naast de definitie eist het vraagstuk van de
classificatie
de aandacht. Hoe deelt men de goederen, de bedrijven,
de transacties enz. in? Welke bedrijven behoren tot de
landbouw en welke tot de industrie (bijv. hoe te handelen
met zuivelfabrieken)? Waar ligt de grens tussen grond-
stoffen en fabrikaten, tussen producenten- en consumenten-

goederen, tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders,

tussen duurzame en niet-duurzame consumentengoederen?
Deze vragen zijn tot in het oneindige uit te breiden.

Ook op dit gebied begint eenheid in de gebruikte be-
grippen te komen. 1-let Statistical Office heeft een bedrijfs-
classificatie opgesteld, de ,,International Standard In-
clustrial Classification of all Economie Activities”, welke

langzamerhand in steeds meer landen wordt gevolgd; voor
de statistieken van de internationale handel is een uniforme
internationale goederenciassificatie in voorbereiding.

De tweede door ons genoemde plicht van de statisticus

is nog belangrijker dan de eerste. Zal de gebruiker in vele
gevallen zelf vragen naar de toegepaste definities en om-
schrijvingen, wat de betrouwbaarheid van de cijfers aan-
gaat, is hij geheel aangewezen op wat hem wordt voor-
gezet. -Floe het is berekend, of het voor 100 pCt nauw-

keurig is of deels op schattingen of zelfs op fouten berust,
zijn problemen waar hij niet diep op kan of wil ingaan.
En hier gaat de statistische ethica een rol spelen 1).

De statisticus wordt van alle zijden gevraagd nieuwe
cijfers en berekeningen te produceren, welke in de regel
deels schattingen bevatten. Moet’ hij deze leveren en
hoever mag hij hiermede gaan? Niemand zal betwisten,
dat statistische cijfers nu eenmaal nooit voor 100 pCt
nauwkeurig zullen zijn, maar moet men minstens een
nauwkeurigheid van 99,9, van 99, van 95, 90 of 80 pCt
eisen? Dit varieert van statistiek tot statistiek en naar
het doel waarvoor de cijfers worden gebruikt. En hoe,

indien de , ,fout” nog groter kan zijn? Mag men , schatten”,
dat het nationaal inkomen circa 11 milliard gulden be-
draagt, als later beschikbaar komend cijfermateriaal uit-

wijst, dat het 9 milliai’d was? Is het verantwoord, op grond

‘) Deze term werd, voor zover ons bekend, het eerst gebruikt
door Dr E. Lundbcrg, Konjunkturinstitutet, Stockholm, op de
meeting van de International Association for Research in Income
and Wealth te Cambridge in Augustus
1949.

van zwakke gegevens te zeggen, dat het prijsniveau van
in Nederland ingevoerde goederen thans 3 maal zo hoog
is als in 1938, als later kan worden bewezen, dat het ca 4 maal zo hoog is?

Deze en vele andere zijn gewetensvragen, die de conscien-
tieuze statisticus voortdurend kwellen. Het antwoord

hangt veelal af van het temperament van de berekenaar;
de Zweden staan bijvoorbeeld

als voorzichtig beken, de
Noren, de Engelsen en Amerikanen hebben meer ,,moed”.

In Nederland kan het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek tot de ,,voorzichtigen” worden gerekend; de prijs

hiervoor is echter, dat dit Bureau ‘soms moet weigeren

een cijfer te geven, omdat het te onzeker is, terwijl andere

instellingen – meestal van een meer politiek karakter –
het wel aandurven.
Men zal zeggen beter een ruw cijfer dan geen cij fer.

Als er beslissingen moeten worden genomen, is het beter
dat dit geschiedt op grond van ruw en onvolledig cijfer-

materiaal, dan zonder cijfers. Inderdaad; maar zelfs
indien de statisticus in staat zou zijn de mogelijke fouten-

marge aan te geven (dus: met grote waarschijnlijkheid

niet meer fout dan 2 pCt, 10 pCt, 20 pCtetc.), blijft het
gevaar, dat men toch te grote waarde aan het ruwe cijfer
hecht.

Keynes moet aan deze soort statistieken gedacht heb-
ben toen hij zei, dat, wanneer de cijfers niet overeenstem-

den met zijn gevoelens, hij aan de laatste de voorkeur gaf.
Wij kunnen hem geen ongelijk geven.

Een oplossing, welke in Eire toepassing heeft gevonden,

is, bij de cijfrs de ,,kwaliteit” of ,,betrouwbaarheid” aan
te geven met de letters A, B, C en D, welke derhalve

verschillende graden van , nauwkeurigheid” aanduiden.

In Zweden vermeldt men alternatieve mogëlijkheden,
welke dus de onzekerheidsmarge laten zien. Deze methode
is ook in Nederland toegepast t.a.v. het cijfer voor het

nationaal inkomen in de eerste publicatie daarover
2).

De berekening geschiedde volgens twee methoden, welke

ook verschillende uitkomsten opleverden. Het ,,juiste” cijfer
lag dus ergens tussen de twee schattingen in (zie de linker
grafiek op blz. 795). Toen later nauwkeuriger cijfermateriaal
beschikbaar kwam, werden de berekeningen herzien
3),

tengevolge waarvan de resultaten van beide methoden
veel dichter bij elkaar kwamen te liggen (zie rechter

grafiek). De marge was nu zo klein geworden, dat het
C.B.S. het aandurfde één cijfer voor het nationaal inkomen

te geven, ni. het gemiddelde tussen de twee berekeningen.
De afwijkingen werden toegeschreven aan ,,statistische
verschillen”; deze bedroegen gemiddeld niet meer dan
0,7 pCt, de maximale afwijking was 1,8 pCt.

1-let probleem van het scherp definiëren der begrippen
en van het al of niet verantwoord zijn van het geven
van een statistisch cijfer is actueel geworden door de
ontwikkeling van de Nationale Boekhouding. Deze streeft
nl. naar een
volledig
in’beeld brengen van de econo’mische
toestand en van de veranderingen daarin, door middel
van de Nationale Vermogensbalans resp. de Nationale

Jaarrekeningen. Nu is de groei- van de statistiek_steeds
in sterke mate bepaald geworden door actuele incidentele
behoeften aan informatie over bepaalde onderwerpen.
Toen het ,,totaalbeeld” moest worden ontworpen, waren
er dus, zowel definitorisch als statistisch, ,,duidelijke”
en ,,onduidelijke” gedeelten; waar geen statistieken be-
schikbaar waren,
moesten
toch definities en cijfers worden
gegeven. Dikwijls kon de orde van grootte wel worden
benaderd, maar foutenmarges van 10 of 20 pCt bleven

binnen een bepaalde definitie mogelijk. Vele statistici
namen deze onnauwkeurigheden op de koop tbe – ze

werden natuurlijk’ wel in de begeleidende teksten ver-

‘) ,,Enkele berekeningen over het nationa’e inkomen van Ne-
derland”, Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘s-Gravenhage
1939.
‘) ,,Het nationale inkomen van Nederland
1921-1939″.
Centraal
Bureau voor de Statistiek, Utrecht
1948. –

mln gid.
).
500

6.000

5.500

5.000

4,500

mln gici.
6.500

6.000

5.500

5.000

4.500

5 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

795

Het nationaal inkomen van Nederland.

Volgens het C.B.S. in 1939.

Volgens hel C.B.S. in 1948.

Berekend uit de statistiek der inkomstenbelasting.

– – – Bereke,d uit de netto-productie.

meld

terwille van de grote voordelen,, verbonden aan
de-Nationale Jaarrekeningen
4).

Het is echter een bekend feit, dat de
gebruikers
van
statistieken in de regel de toegevoegde tekst niet of on-
voldoende lezen en alleen ian de cijfers aandacht schen-
ken, welke ieder dan op zijn wijze interpreteert.

In dit licht bezien, moet de vraag worden gesteld, of

het geven van cijfers-met-onnauwkeurigheidsmarges en
onvoldoende definitie al of niet vei’antwoord is. Een enkel
voorbeeld van deze onnauwkeurigheid geven wij nog ter
illustratie: de winsten van het bedrijfsleven kunnen we-
gens de grote achterstand bij de belastingdienst niet
rechtstreeks op korte termijn worden bepaald. Daar
het van zeer groot belang is, dat hierover toch iets bekend
is, wordt een andere methode toegepast in de Nationale
Jaarrekeningen. Daar vindt men de winsten, mcl. onder-
nemersinkomeris, dividenden en interest, als het ver-
schil tussen de toegevoegde waarde enerzijd en de lonen
en salarissen, sociale .lasten, afschrijvingen en onkosten
etc. anderzijds. Al deze grootheden zijn vrij nauwkeurig
bekend, maar in het aldus berekende winstcijfer zijn de
statistische afwijkingen en onzekerheden van deze cijfers
gecumuleerd, zodat de onzekerheid daar groter (5 10 pCt)
is.
Niettemin is het nodig een dergelijk cijfer, hoe ruw het
ook zij, te geQen,
hetgeen met het nodige voorbehoud dan
ook geschiedt.

Er zijn echter aan deze situatie gevaren verbonden.
Deze werden duidelijk uiteengezet door Dr E. Lundberg
op de, reeds vermelde onlangs gehouden meeting van de
International Association for Research in Income and
Wealth. Wij geven het volgend citaat uit zijn Memo-
randum:

,,I don’t think that the actual demand for statistical results öf a more refined nature, should be sufficient
reason to do ,,impossible” statistical operations”.

,,The range ‘of uncertainty should be illustrated by
means of alternative assumptions. Such a cautious atti-
tude – if generally accepted – would mean that the
national acounts in a number of countries would look
much more complicated and therefore would be less
popular than now. The eventual loss in popularity may

4)
Wij hebben deze in dit tijdschritt reeds eerder uiteengezet
(zie: ,,E.-S.B.” van 27 April 1949).

eerekend uit de statistiek der inkomstenbelasting.
– – – – –
aerekend uit de netto-productie.

be a gain for scientific research. 1 think there is now going
on a dangerous kind of
statistical demoralization process,
where one ,,courageous” statistical calculation breeds
new still môre ,,courageous” methods”.
,,By setting up a national bidget (including invest-
ment plans, export and import plans a.s.o.) the modesty
of the attitude to -the unknown future and to the use
of bad statistics has dïsappeared”.

Wij menen, dat Lundberg wel wat ver gaat in zijn nega-
tieve houding, doch dat er een niet te verwaarlozen kern
van waarheid ligt in zijn standpunt. Hij noemt een aantal
zeer ,,moedige” statistische berekeningen,
0.9.
in de
,,Economic Survey of Europe in 1948″, uitgegeven door
de Economic Commission for Europe, welke inderdaad
eerder misleiden dan voorlichten en beter niet hadden
kunnen worden gemaakt. Een enkel voorbeeld: in deze
publicatie kan men een berekening aantreffen van ver-
houdingsgetallen tussen de productie in de Verenigde Staten en in Europa. Het aanwezige statistische mate-
riaal laat een dergelijke vergelijking echter niet toe en deze
kan alleen zijn gemaakt met behulp van een aantal ruwe
benaderingen. In de begeleidende tekst leest men hier
echter nits over. Een ander voorbeeld zijn de Britse zgn.
,,National Income White Papers”. Ook hier schuilen

veel veronderstellingen en benaderingen in het cijfer-
materiaal, hetwelk echter in de tekst als 100 pCt zeker

wordt gepresenteerd. In de Amerikaanse statistische
lectuur zijn dergelijke voorbeelden bij dozijnen te noemen.
• Men zal vragen, welke handelwijze de

beste is. O.i.
kan het antwoord alleen luiden: geef zoveel mogelijk
cijfermateriaal, maar verzuim nooit de kwaliteit van deze
cijfers aan te geven; niet in de tekst enkele bladzijden

verder of terug, maar onmiddellijk achter het cijfer. De
vermelding van ,,kwaliteitsgraden” door middel van
letters – zoals we zagen geschiedt dit
0.9.
in Eire – lijkt
ons zeer geschikt, bijv.:

A voor ,,minder dan 2 pCt fout”
B voor ,,w’ellicht 2 tot 5 pCt fout”
C voor wellicht 5 tot 10 pCt fout”
D voor ,,wellicht 10 tot 20 pCt fout”
E voor wellicht 20 tot 50 pCt fout”

Men kan zich afvragen, of deze laatste aanduiding nog

796

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
t

5 October 1949

zin heeft. Wij menen van wel, we hebben althans in onze

statistische praktijk veel voorbeelden gezien, waar de toevoeging ,,E” op haar plaats geweest zou zijn, maar
waar ze ontbrak.

Niemand kan deze letters over het hoofd zien en de

kans op verkeerde interpretatie van cijfers wordt aldus
sterk gereduceerd. Gezien de omstandigheden, is het o.i.

de beste methode van ,,statistische ethica”.

Dit alles heeft voorts alleen zin, wanneer men ook niede-

deelt
waarQan
de cijfers 2 pCt, 5 pCt enz. kunnen afwijken,

m.a.w. wanneer de begrippen zodanig worden gedefi-

nieerd, dat over hun inhoud geen twijfel bestaat. Beter

is nbg, dat men zelf geen definities opstelt, maar zich

houdt aan die, welke worden gebiuikt door de algemene

statistische instituten, ioals in Nederland het Centraal

Bureau voor de Statistiek, dat in zijn publicaties steeds

precies aangeeft op welke begrippen zijn cijfers betrekking

hebben.
Eenheid
van definitie en classificatie in Neder-

land, en a fortiori internationaal, is zeker even belang-

rijk als het geven van de definities zelf.
Eerst als ieder, die zich van statistieken bedient om

zijn standpunt uiteen te zetten en te ondersteunen, zich

ook

aan ‘deze regel van ,,statistische ethica” houdt,
krijgen de statistieken hun waarde terug: wegwijzers

te zijn in de doolhof van ons maatschappelijk leven.

‘s-Crraveflhage.

Dr
II.
RIJKEN VAN OLST.

MIDDENSTANDSPROBLEMEN IN BELGIË
1).

De numerieke belangrijkheid van’de kleine en middel-
grote handels- en industriële ondernemingen in België
blijkt zeer duidelijk uit de volgende gegevens: volgens de

bedrijfstelling van 27 Februari 1937 hadden 222.000 van
de 248.000 industriële ondernemingen minder dan 10 betaalde werknemers, in dienst (di. 94,73 pCt van het

totaal); 164.575 van deze 222.000 hadden geen enkele
betaalde werknemer in dienst (d.i. 75 pCt van hettotale

aantal industriële ondernemingen) In de handelssector

hadden volgens de telling 430.921 onderiemingen van het
totaal aantal van 434.094, minder dan 10 werknemers in
dienst en daarvan hadden 396.921 ondernemingen geen

enkele w’erknemer. De resultaten van de telling vaii 31

December 1947, waaraan nog steeds wordt gewerkt, zullen
nu eerstdaags bekend worden gemaakt; dan zal blijken,
of cle verhoudingen gedurende die tienjarige periode zich

belangrijk hebben gewijzigd.
Uit andere gegevens, verschaft door de Rijksdienst voor
.Naatschappelijke Zekerheid, waarbij alle industriële en
handelsondernemingen, die ‘ten minste één werknemer in
dienst hebben, zich moeten inschrijven, mag worden afge-
leid, dat de kleine en middelgrote ondernemingen hun

positie hebben gehandhaafd.
Op 30 Juni 1948 hadden 92.656 van- cle 132.048 werk-

gevers, werkzaam in de handels- en industriële sector,
minder dan 5 werknemers in dienst (70,17 pCt), 27.571
hadden 5 tot 19 werknemers in dienst (20,87 pCt) en 7.001
20 è 49 werknemers (5,31 pCt). Van het totaal aantal
ondernemers, dat werknemers in dienst heeft, heeft 96,35

pCt minder dan vijftig mensen.
Deze.cijfers zijn belangwekkend omdat ze aantonen, dat België een land met kleine en middelmatigb- ondernemin-

gen is. Dit feit vaststellen, is echter niet voldoende. Men moet

zich afvragen wat de eigenlijke economische functie is van
deze kleine ondernemingen en of zij deze naar behoren
vervullen. Op de eerste vraag kan men onmiddellijk ant-

w’oorden, dat zelfs in onze tijd van economische en finan-.
ciële concentratie de kleine en middelgrote ondernemingen
een bijzondere economische taak hebben, die hen van de

‘) Vertaald uit de Franse taal. Red.

grote 6ndrneming onderscheidt en ze vaak zelfs comple-

mentair ten opzichte van de grote ondernemingen maakt: zij verzorgen directe bestellingen van de verbruiker, aan-

gepast aan diens smaak en behoeften. 1-let is een feit, dat

de, economische en technische ontwikkeling, wrel verre

van de kleine ondërnemingen tot verdwijning te cloemen,

integendeel nieuwe ambachten en bedrijven doen ont-

staan; men denke hier bijv. aan beroepen als installateur,
reparateur, mecaniciën, garagehouder, ontstaan dooi’ de

ontw’ikkeling van de auto, het rijwiel en de motor,

aan cle fabrikanten, reparateurs en installateurs van

radiotoes’tellen. Eveneens bëhouden in de detailhan-

del, ondanks de belangrijke plaats die de grootonderne-

mingen in België innemen (grote magazijnen, grootwinkel-

bedrijven, eenheidsprijsbedrijven, coöperaties), de kleine
winkels de clandïsie, omdat ze dicht hij hun cliënten zijn

gevestigd en vaak beter.in staat zijn om aan hun behoeften

of aan hun fantasie tegemoet te komen.
Maar op de tweede vraag, ni., of deze kleine ondcinemin-

gen zodanig zijnS georganiseerd, dat zij hun economische
taak naar behoren kunnen vervullen, is minder gemakkelijk

een antwoord te geven. In bepaalde sectoren, zoals de

handel in luxe-artikelén, de kunstnijverheid, de handwerks-
lieden; geven- de kleine industriëlen of de detaillisten blijk

van ondernemingsgeest, van goed op de hoogte van de
betekenis der reclame te zijn en van organisatietalent:

in de grote steden getuigen de goed verlichte en goed in-

gerichte étalages van de kennis en – de handelsgeest van
hen, die de zaak drijven. Naast deze uitstekend beheerde

en georganiseerde 6nderneminigen bestaan duizenden
schoenmakors, hoefsmeden, rijwielherstellers, timmerlieden
en schilders, die onder veel minder gunstige omstandig-

heden werken, met een hoogst eenvoudige techniek, die

er mee tevreden zijn hun ontvangen opdraçhten, hun

leveranties en de gelden, die zij incasseren in een zakl3oekje,

zo nie,t op een lei, te schrijven.

Het belangrijkste vraagstuk van de middenstand, dat –
zich momenteel in België voordoet, is dus deze kleine en
middelgrote ondernemingen in dusdanige technische en

beroepsomstandigheden te brengen, dat zij hun taak naai
behoren kunnen vervullen en doeltreffend de concurrentie –

waarmee de ontwikkelde vormen van productie en distri-
butie hen bedreigen, kunnen weerstaan. Dit is zowel een
vraagstuk van vakopleiding als van credietverschaffing.
Op het gebied van de vakopleiding stelt men heden tei
– dage alle krachten in liet werk. Besluiten van de Regent,
gedateerd 20 Augustus en 15 December 1947,liebhen dc
vakopleiding en de perfectionnering in de ambachten en
neringen georganiseerd. Deze opleiçling geschiedt ‘ip vier
phasen: leerling, gediplomeerde, patronaat en meester.
Alleen deze laatste phase, die de voltooiing van de drie
andere zal zijn, is nog niet verwezenlijkt. De eerstë drie
functionneren in eei’i stelsel van volledige vrijheid met de
medewerking van vrije bcroepsörganisaties, die deelnemen
aan examens, de leden der examencommissies benoemen
en de programma’s vaststellen met medewerking van de
‘Algemene Directie van de middenstand.
Er bestaat in België geen vestigingswet in de zin van de
Nederlandse Vestigingswet Kleinbedrijf ‘van 1987. ,Maar
vele leiders van de middenstand zijn van mening, dat het
w’enselijk is cle toelating tot het beroep te reglenienteï’en
door van degene, die zich wil vestigen, het bewijs te eisen,
dat hij over een minimum aan algemene kennis en vakbe-
kwaamheid beschikt. Men is op weg naar een dergelijke
wet, evenwel door uit te gaan van deze organisatie van vak-
opleiding, waarover wij zo juist hehbengesproken. Zo
zou, volgens een voorstel, dat meer en’meer ingang vindt,
krachtens een wet, dienen te worden voorgeschreven, dat de candidaat, om zich te vëstigen in het beroep, waar een
zodanig vormingsprogramma . zou zijn verwezenlijkt, zal
moeten bewijzen, dat hij zich aan hct vormingsprogranima heeft onderworpen.
WTat de credietverschaffing betreft, er bestaan in België

rp-

5 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

797

speciale credietirstellingen voor de middenstand: crediet

voor de uitrusting van handwerkslieden,beroepscrediet en
het crediet voor de middenstand, çlie hij wetsbesluit van

23 December 1946 zijn samengevoegd in de ,,Nationale

Kas voor Beroejscrediet”. Deze credietinstellingen zijn be-
stemd om het kleine handwerkslieden en neringdoenden

gealakkelijk te maken hun zaken i;ot ontwikkeling tebren-

gen en hun uitrusting te veranderen en te moderniseren.
Op deze wijze zal de middenstand de middelen kunnen

vinden om zich aan de nieuwe eisen van de techniek aan

te passen enaan de behoeften en de smaak hunner cliënten
te voldoen.
De grote industrie en de grootwinkelbedrijven hebhen
de noodzakelijkheid om zich te organiseren en hun pogingen

te coördineren begrepen.
Zij
aanvaarden het storten van

hoge bijdragen iii de groeperingen, die hen vertegenwoor-

digen en hun belangen verdedigen. Dank zij deze financiële
steun hebben de door de werkgevers gestichte federaties

van de grote industrie en van de handel uitstekend geoutil-

leerde studie- en documentatiediensten kunnen oprichten,
die over ter zake kundige en goedhetaalde medewerkers

beschikken. Evenzo hebben de vakverenigingen van werk-
nemers studiediensten, die hen in staat stellen volledig te
worden ingélicht over de sociale en economische ontwik-
keling. Tenslotte bestaan er ook nog dergelijke diensten
voor de landbouw. Alleen de middenstand beschikte, tot

heden, niet over goed uitgeruste studiecentra buiten de

welwillende en nu en dan voorkomende samenwerking
die zij bij ,zekere personen vonden. 1-let individualisme,
clat in deze kringen heerst en hun geringe geneigdheid
redelijke bijdragen te storten maakten het hun onmogelijk
een zodanig studie- en onderzoekingscenirum op te richten.
Daarom, en volgens voorbeeld van Nederland, heeft de
Belgische w’etgëver een Economisch en Sociaal Instituut
voor de Middenstand opgericht. De wet, die dit Instituut
in het leven roept, is gedateerd 2 December 1938, maar,
tengevolge van de internationale gebeurtenissen, eerst in
1947 in werking getreden. Het Instituut is een openbare
instblling, geplaatst’onder toezicht van het Ministerie van
Economische Zaken en Middenstand. Zijn taak, die uit-
gebreider is dan die van het Nederlandse Instituut, is als

volgt omschreven:

bestudering van alle economische, sociale, financiële

of belastingvraagstukken, die vah belang zijn voor de
handwerkslieden, de kleine industrie en de detailhandel;
verzameling van alle statistische gegevens en ander
documentatieni ateriaal met betrekking tot de economi-
sche en sociale toestand van de handwerkslieden, cle kleine
industrie en de detailhandel, zowel in België als in het

büitenland;

verspreiding van cle resultaten zijner werkzaamhe-
den onder de hëlanghebbenden;
4 ,bevordering van de technische vooruitgang in de
handwerkshdrijven, de kleine industrie er de detailhandel
met het oog op de verbetering van de interne handels- of
hoekhoudkundige organisatie, liet réndement dezer onder-
nemingen en de kwaliteit hunner productie.
De,Raad van Beheer van het Instituut is samengesteld
uit, door de Koning, hetzij direct, hetzij uit candidaten-
lijsten, voorgesteld door de Hoge Raad voor de Midden-
stand en het permanente Bureau van de Kamers vaii
Ambachten en Neringen, benoemde personen.
Gedurende zijn werkzaamheden sedert Januari 1948
heeft het Instituut reeds de belangrijkste documentatie.
over alle voor de middenstand van lelang zijnde vraag-
stukken kunnen verzamelen. 1-let heeft zich gewijd aan de
bestudering van de belastingwetgeving, van de ontwilcke-

ling der gemeenschappelijke coöperatieve aankoopver-
enigingen, van de structuur en de kosten der distributie,
van het bedrijfserediet en van de vakopleiding. Daar het
Instituut ei’ op ‘uit is in concreto de belangen van de
kleinste ondernemingen te behartigen heeft het in de aller-
eerste plaats een korte, eenvoudige en gemakkelijk te he-

grijpen, brochure gepubliceerd over de boekhouding in de
kleine onderneming. FIet Instituut heeft momenteel een

brochure over de kostprijsberekening en twee monogra-
fieën over typisch Belgische beroepen in voorbereiding.

Daarmee pai’allel lopend, leidt het Instituut op dit ogen-

blik een diepgaande enquête betreffende de interne toe-

stand van de kleine industriële en handelsondernemingen.

-Wij menen, wanneer wij ons baseren op de ervaring

van de eerste maanden, te kunnen zeggen, dat de midden-

stand tegenwoordig beschikt over een instrument, dat
hem in staat zal stellen even goed voorgelicht, gedocumen-
teerd, geöriënteerd en geadviseerd te worden als de indus-
triële:, landbouw- en werkliedenorganisaties. 1-let ver-

trouwen, dat spontaan tussen dit onderzoekingscen.trurn

en de vrije beroep’sorganisaties is gegroeid, maakt deze

actie belangrijk gemakkelijker..
Wat de middenstand nog ontbralc, w’as een officiële ver-

tegenwoordiging in de kring der verschillende, met het

volgen van de economische ontwikkeling helast’, instel-
lingen. In deze lacurie is onlangs voorzien. De wet van 2
Mei 1949, die cle Hoge Raad vooi de Middenstand instelt,

bepaalt zich niet tot het geven van een wettelijk statuut

aan de Raad en aan de-Kamers van Ambachten en Nrin-
gen, die sedert een twirïl;igtal jareri in elke provincie werk-zaam zijn; zij regelt de officiële vertegenwoordiging van de

vrije bedrijfs- en hedrijfstakorganisaties in de kring van

de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. 1-her zij nogmaals
opgemerkt, dat de nieuwe organisatie op vrijheid berust:
niemand is verplicht zich in een vakgroep te doen inschrij-
ven en

de hedrijfsfederaties behouden zich de vrijheid
voor toe te stemmen of niet. 1-let succes en het gezag van
deze nieuwe instellingen zullen dus volledig afhangen van

de vrije keuze der belanghebbenden zelf. De tot het uiterste

doorgedreven zorg voor de vrijheid zal de Nederlandse
lezers wellicht verbazen, maar deze stemt Overeen met een
reeds lang gevestigde traditie, waarvan de wetgever niet
heeft willen afwijken. Maar dit legt des te moer de nadruk
op de persoonlijke verantwoordelijkheid, die rust oj de
leiders van de vrije beroepsorganisaties.
Zo st-ellen wij tot besluit vast, dat, indien de middenstand
in België dezelfde moeilijkheden, uit hoofde van de econo-mische en technische ontwikkeling en de fiscale en sociale
lasten, die op de middenstand drukken, -kent als elders,
hij tegelijkertijd in de vakgroep, het Beroepscrediet qn het
Instituut voor de Middenstand een zeer waardevôlle stedn

vindt, waarvan het nut en de doeltreffendheid zich op de
duur alleen mhar kunnen ontwikkelen.

Brussel. –

MARCEL LALOIRE.

LONDON LETTER.

At a recent liberal rally, the organisers asserted that a
survey had disclosed that the questions chiefly in the
minds of people were, in this order, the cost of living,

peace, housing, rent and rates,’ old age pensions and
income tax. There is-no real way of checking how scien-
tific the survey was, bul it is certain that the result is
rio honger vahid, for devaluation and theconstant repe-
tition of the announcement that an atomic bornb had

exploded in Russia have brought all these questions
equally to the foreground.
Because 5h
,
Stafford Cripps, the Chancellor of the
Exchequer, named bread and wheat as being the only
commodity which would he immediately affected, lie has heen accused of dishonesty —_his denials of devaluation
are not placed in that class., Within ajew hours of the
Chancellor’s announcement, the Baw Cotton Conimission
had raised the price of raw cotton, but, months will have
to elapse hefore this change beçomes apparent to shoppers.
Most commentators have poirted with a certain amount of spiteful glee at the Anglo-Argentine trade agreement

798

ECONOMISCH-STATISTIScHE’ BERICHTEN

5 October 1949

vhich has never been rel1y popular. This it was asserted
in no uncertain terms,allowed – nay compelled – the

price of meat to rise. Why was meat not inciuded in the

list? The reason seems, after the lapse of some days, to
be that the conditions of the agreement are anything but

dear. And the only manner in which the agreement can

be really clarified is for the peso to be devalued – ‘an
event expected daily by the Buenos Aires stock exchange.

1f the peso is not devalued, new negotations would have

to be started, with all the long process of bargaining again;

meanwhile shipments of meat would undoubtedly suffer.

The Trade Union Congress Council has been affected

by the air of uncertainty. It cannot make up its mmd
whether to back the Government or not, although its

leaders had a long talk with prominent Cabinet Ministers,

including the Chancellor. From this indecision, and the

vague statement issued after the meeting, many are

deducing that the TUC will give only a very qualified

support. It seems almost certain that Sir. Stafford Cripps
has had to yield further ground. He was once as vehement

in his denials that there would be an Autumn Budget as
he was in repudiating devaluation. By increasing the

profits tax, he bas been forced to present a Bill to Parlia-

ment, which is, in effect, a Budget of one item. This
example of the Chancellor going back on his word will

not be held against him by his supporters, and even his

opponents are not really very annoyed by his action. The
effect on company profits will be very small. The ,,Finan-

cial Times” Industrial Ordinary Index stood at 105.0
before the announcement of the increase; it recded to
103.5 the day after, but came back to 104.5 within two
days of the news having been made. The general assump-

tion is that the Chancellor had to give a sop to the critïcs

within his own party. Indeed there may have ben an
attempt to fob them off with some very dubious statistics.

It works like this: the increase in the profits tax is from

25 per cent. to 30 per cent., which in the minds of many
workers is S per cent. increase; they mix up per cents
points quite merrily. Now 5 per cent, is the figure usually

given as the rise which devaluation will cause in the cost

of living index. So that to the careless minded, it looks
as though the ,,boss” has been hit—and hitnow—where-
as the worker will be hit to the same extent – but mich
later. That from the worker’s point of view is quite fair.
There are indications that the trade union movement

is going to start pressing for a minimum wage. 1f it does,
it will be a reversal of policy, for it has hitherto set its face
against having a ,,floor”, the chief reason being that the
higher paid workers, unable to ask for corresponding
increases, are jealous of the differentials. In anticipation
of such a claim, much vork is being done on vages and
earnings. In common’ parlance, the terms are interchan-
geable, but there is, in reality a wide difference in the
terms. Wages relate to the normal working hours, but
earnings are the total receipts from overtime, danger
money, dirty money and all the other extras, as well as,
of course, from w’orking normal hours. Since the tendency

has been all in the direction of reducing the number of
normal working hours, it is obvious that earnings have
been increasing, while wages have been falling and wage rates per hour have been increasing.

Every six months the Ministry of Labour conducts an
inquiry into earnings and hours worked. The result of
the latest inquiry has just been published; unfortunately,
it refers to April. But it sh’ows this upward movement of
earnings quite clearly. In two years, earnings rose by 30
per cent., while the total number of hours worked had
increased from 46.3 to 46.6 – or less than 1 per cent.
Since hourly wage rates had gone up by 13 per cent., it
is obvious that the increase in earnings was due to increa-
sed overtime working. No

wonder that the pound had to

be devalued.
1f the 6 million workers covered by the Ministry’s

survey have been doing quite well – and some of those

outside its scope have been experiencirg similar and even

better conditions – the investor bas come out of deva-

luation with.some satisfaction. Even the gilt-edged.mai’ket was little affected. According to the ,,Investors’ Chronicle”

Securities Index, which measures changes monthly, gilt-

edged securities added about 1 per cent: to their value

in the period in which devaluation toôk place. The indus-

trial fixed interest index remained stationary, but indus-

trial equities put on 3J per cent.; commodities went even

better by rising Q per cent, and, of course, gold shares

were best of all – they appreciated by 121 per cent.,

and if calculations current here are at all accurate, gold
shares are due for further rises. These calculations vary

considerably: one share standing at 37s.6d is reckoned
by three statisticians to be worth 40s., 49s., and 97s.6d.

And this is not an isolated instance.

The prosperity enjoyed by the wage-earners and by
the investors in the stock exchange is, however, largely

illusory. The Government bas just received an overwhel-

ming vote of confidence in the House of Commons’after
the three day’s economic debate; that vote is not likely

to reflect the feeling in the country. For the nation is
profoundly uneasy, and devaluation has done nothing to

produce comfort. On all sides, people are worrying about
the cost of living, peace, housing, rent and rates, old age

pensions and income tax. Before devaluation they worried

about one of these subjects; now they worry sbout nearly

all of them. And in additioii, despité the decrease in the
number of the unemployed when compared with pre-war,
Mr. Anthony Eden summarised the geneal feeling in
saying that we have gone from crisis to crises; fuel, côn-

verLibility and devaluation. The first was the result, so

it was alleged, of an Act of God; and so far as the snow
caused transport hold-ups, that is true. The second was

the result of American conditions, though a stronger
Government would have refused the conditions. But it

takes a lot to believe that all three crises are not our fault.
Even the TUC is coming to that conclusion, and if it

refuses to back up the Government, we have crises number
four. This, presumably takes the shape if either a fali
of the Government and a splitting up of the Labour Party,
a process which bas already begun; or a crisis in industrial
relations, leading to bigger strikes and lockouts, or a
f5ilure to achieve even the limited benefits which can

come from devaluation.

London, September 30.

HENRY 1-IAKE.

BOEKBESPREKING.

Israël, land ool belofte,
door I. P. Almekinders. J. H. de

Bussy, Amsterdam 1949.

Dit boekje geeft Israël in vogelvlucht. Het is doordron-
gen van ‘s schrijvers grote bewondering voor hetgeen de
Joden in de afgelopen jaren in dit land, dat zij in een

troosteloze en verwaarloosde toestand aantroffen, hebben
gepresteerd. De verdienste van het werkje is o.i., dat het
in kort bestek – 96 blz. – ook eens andere dan de, gedu-
rende de laatste jaren zo veelvuldig besproken en beschre-ven, militaire en politieke aspecten van dit veel omstreden land belicht. Een keur van onderwerpen, w.o. de economi-
sche en sociale omstandigheden, het antisemitisme, het
Zionisme, de strijd der laatste jaren en de politieke situatie,
passeert de revue. Bijzonder interessant is de beschrijving
van de ,,Kibboetsim”, de coöperatieve landbouwneder-
zettingen, zonder intern geldverkeer en zonder particulier

bezit, staaltjes van in practijk gebracht idealisme. Evenzeer
belangwekkend is het hoofdstuk, dat handelt over de
,,I-Iistadroeth”; het verbond van vakvernigingen, tevens
grootondernemer en monopolistische trust, die een grote
invloed uitoefent op Israëls economisch leven.

.5 October 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

799

Aan de verdienste van het boekje, ni., dat het een breed licht werpt op het land Israël, is echter onvermijdelijk het.
bezwaar verbonden, dat de lichtsterkte over een groot ge-
bied moet worden verdeeld, m.a.w. zij, wier interesse voor

een bepaald onderwerp is gewekt en die er derhalve gaarne

iets meer van willen weten, zullen hun licht elders moeten

opstekén. Dit is o.i. speciaal van toepassing op het – al-

thans voorlopig – geslaagde kibboets-experiment.
De belofte” van Israël leek ons voornamelijk gebaseerd
op de tot nu toe geleverde, welhaast aan het ongelofelijke
grenzende, prestaties, waarvan het idealisme, geïncorpo-

reerd in de ,,drijvende gedachte”, dat elke Jood in Israël
een vaderland moet kunnen vinden, de drijfveer vormde.
Economische omstandigheden spreken echter – alle idea-

lisme ten spijt – ook een woordje mee en deze zijn nu niet
onverdeeld gunstig te noenen. Zo is bijv. de export van
een zeer gevoelige structuur; het land arm aan grondstoffen
en de cohcurrentiemogelijkheid met het buitenland hier-

door en mede door de zeer hoge kosten van levensonder-

houd, beperkt. Bovendien is idealisme – zoals schr. zelf reeds opmerkt – niet altijd bestendig van duur. Kortom,
de toekomst zal moeten leren, of Israël al dan niet het

zoveelste voorbeeld zal worden, waarmee het feit, dat
,,belofte” en ,,vervulling” nog steeds geen synoniemen
zijn, kan worden geïllustreerd.

Dit alles doet echter niets af aan de betekenis van dit
vlot geschreven, met een vijftiental aantrekkelijke foto’s
verluchte, werkje. Wij menen het dan ook een ieder, die,
zonder zich in details te willen verdiepen, iets meer wenst
te weten omtrént het land Israël en zijn huidige bewoners,
te kunnen aanbevelen.
Rotterdam.

J. H. ZOON.

AANTEKENING.

ENKELE PPAIERKINGEN BIJ 1)E 1)EVAIIJATLE VAN
lIET POND.

,,The Economist” van 24 September jl. staat in het
teken van de devaluatie van het pond sterling. In het
hoofdartikel, getiteld: ,,Defeat or opportunity?” zegt

genoemd blad o.a.: ,,In and by itself, the devaluation of
the pound sterling so artlessly announced by Sir Stafford
Cripps on Sunday evening is no more than a confession
of defeat by the Government”. Hoewel voor de buiten-
w’ereld reeds lang vast stond, dat devaluatie van het pond
slechts een kwestie van tijd was, hebben de Ministers en
hun adviseurs hardnekkig geweigerd de feiten onder ogen
te zien, de socialisten geloofd, dat water, alleen door een
administratieve handeling, bergopwaarts zou kunnen
stromen en de technici van de Treasury en de Bank of
England zich ca5abel geacht om iedere economische
stroom door hun deviezencontrôlesysteem zo lang als zij
wilden af te dammen. Zij hebben de economische politiek
van Engeland gebaseerd op de stelling, dat water niet
vroeg of laat zijn eigen niveau vindt, zo zegt ,,The Eco-

nomist” en zij mogen niet klagen over de behandeling,
die zij ondervonden van hen, die hun politiek wantrouw-
den. Er is immers in het land geen devaluatiëcampagne
gevoerd en alle, meer verantwoordelijke, organen van de
pers hebben er zolang zij konden op toegezien, dat niets
in hun kolommen verscheen, dat het vertrouwen in de
nationale rpunteenheid zou kunnen ondermijnen. Het is
dan ook de onverbiddelijke kracht der feiten geweest, die
de Regering, de Treasury en de Bank of England heeft
verslagen. 1-let meest verontrustend is daarom het onver-
mogen van de experts om te voorzien wat op komst was
en evenals gedurende de convertibiliteitscrisis ,,they have
been shown up as being too expert to have any common
sense”. En dit is geen prettige vertoning voor een land,
dat gewend is van zijn financiële bestuurders de hoogste graad van technische scholing te verwachten.
De devaluatie had, zo zegt genoemd blad, reeds maan-

den geleden moeten plaatsvindn; ieder uitstel betekende

verlies aan reserves. Nu de beslissing is genomen, wordt
Sir Stafford verweten, dat hij te ver is gegaan. Deze critiek
is slechts van toepassing op de kwaal, die te ver is voort-

gewoekerd, maar niet op de remedie. De grote vergissing, die

Sir Stafford wellicht heeft gemaakt, is, dat hij een nieuwe
pariteit heeft vastgesteld; het ware beter gewéest, indien

de Regering het pond gelegenheid had gegeven zijn eigen niveau te vinden. Niemand kan onder de huidige omstan-

digheden beweren, dat enige pariteit de ,,juiste” is, maar
als er een nieuwe koers moet zijn, dan moet deze la.g
genoeg zijn om de stijging der sterling-productiekosten,
of de daling van de kosten in concurrerende landen op te

vangen. En ls zodanig lijkt de nieuwe koers: $ 2,80 =

£ 1, reëel. De toekomst zal aantonen of hij reëel blijft.
Men moet evenwel niet denken, aldus ,,The Economist”,

dat met de devaluatie Engelands meilijkheden zijn op-
gelost; de koers dollar-pond was niet het enige probleem,
doch er zijn er meer, zowel voortvloeiend uit externe, als
uit interne omstandigheden. Het is onmogelijk aan

te nemen, dat een verandering in de wisselkoers op
miraculeuze wijze de verstoringen in de Engelse econo-
mie kan verbeteren of opheffen. Dâarom doet het vreemd
aan, dat Stafford Cripps in zijn radiorede en op zijn pers-
conferentie zoveel moeite deed om duidelijk te maken,
dat niets anders in de regeringspolitiek zou veranderen
en dat de devaluatie – hoewel van fundamenteel belang
– voor niemand in het land verschil zou maken en zeker
niemand zou benadelen. ,,Yet in economic surgery, as in
human, there is no such thing as an operation that is
both effective and painless” en hoe Sir Stafford of wie

dan ook kan geloven, dat devaluatie ‘s lands externe
positie kan omkeren zonder iets in de interne situatiè te
veranderen, gaat – aldus genoemd blad – het verstand
te boven. De belangrijkste verstoring, die voortspruit uit
het feit, dat de Britse bevolking een groter inkomen heeft,
dan het verdient, wordt dan niet opgeheven en dit zou
betekenen, dat met grote zekerheid kan worden voor-
speld, dat de koers van $ 2,80 op de duur te hoog zal zijn.
De enige oplossing van dit Engelse probleem ligt in het
opvoeren van de efficiency; de Britse bevolking moet niet
minder voor het pond in ontvangst nemen, maar er meer
voor geven.

Ook in de rubriek ,,The Business World” van ,,The
Economist” neent de devaluatie een centrale plaats in.
Een vijftal artikelen is aan de gevolgen daarvan gewijd.
Eén hiervan, handelend over ,,Trade and the New Pound”,
wordt hieronder kort samengevat.

De goederen, die uit Engeland naar het dollargebied
worden geëxporteerd tegen dezelfde sterlingprijs als voor-
heen, zullen nu 30 pCt minder dollars opbrengen. Om de-
zelfde dollaropbrengst te verkrijgen als.T56r de devaluatie,
zal de export naar het dollargebied met 44 pCt moeten
worden opgevoerd. Hiertegenover staat, dat uitvoer tegen dezelfde dollarprijs als voorheen, 44 pCt meer ponden zal
opbrengen. Of dit voordeel blijvend is, zal grotendeels
afhangen van de invloed, die de devaluatie uitoefent op
prijzen en kosten; in dezelfde mate, waarin de sterling-
kosten van de Britse uitvoer stijgen – en dat zullen zij
zeker doen – zal de prikkel tot exporteren, die van de
devaluatie uitgaat, verminderen. Indien de kosten niet
veranderen zullen de Britse exporteurs, die reeds een
dollarmarkt, die niet gemakkelijk kan worden uitgebreid,
hebben veroverd, wellicht hun prijzen zo kunnen verhogen,
dat zij dezelfde dollarprijs ontvangen als voorheen, m.a.w.
hun 44 procents exportpremie verdienen. Exporteurs, die
een meer elastische dollarvraag ontmoéten – hetgeen
meestal het geval is met artikelen, die voorheen te duur
waren voor de Amerikaanse markt – zullen, om hun
artikel te pousseren, van een deel dezer premie moeten
afzien.

De grondstoffeninvoer z.al duurder worden, zowel die
uit het dollar-, als die uit het sterlinggebied. Het volgende

800

.

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

S October 1949

voorbeeld moge het laatste. verduidelijken. Malâkka zal

meer i’ubber naar het dollargebied kunnen exporteren
tdge’n een lagere dollar-, maar tegen hogere sterlingprijs.

De rubberinvoer voor Britse fabrikanten zal dus eveneens

duurder worden. Wat het sterl•inggehied zou verdienen

aan verkopen van grondstoffen aan dollarmarkten – irn-
mers, de sierlingoj)brengsten zouden hoger kunnen wor-

dën -, wordt voor een deel, wellicht een zeer groot deel’.ge-

absorbeerd dooi’ een stijging van de dollar- en sterling-
grondstoffenprij zen.

Dit zal de exportpremie verminderen, een premie, die

bovendien zal moeten worden gedeeld met de exporteurs

in andei’e gedevalueerde landen. Voorts zou een daling

van de dollarprijs met 30 pCt wellicht Amerikaanse

markten openstellen voor goederen, die tot nu toe niet
concurrerend waren, maar als deze zelfde goederen tegen’

onveranderde sterlingprijs in het sterlinggehied kunnen

worden verkocht, zal dit op Vrij grote schaal plaatsvinden,

vooral nu de producenten van grondstoffen in dit gebied

ôver meer ponden zullen gaan beschikken, liet enige,

wat de Britse export naar dollarmarkten kan leiden, is

het vooruitzicht op een hogere sterlingopbrengst. Hierbij
dieht men echter, aldus ,,The Economist”, met twee om-

standigh’eden i’ekening te hoiidèn en wel: 1. de exportcui’s

zullen zich extra moeite en kosten moeten getroosten om

een nieuwe dollarmarkt met alle daaraan verbondenmoei-

lijkheden en risico’s te bewerken en 2. de inkomsten- en
de winstbelasting zullen de exportrikkel verminderen.
Omtrent de mate, wa.rin de dollaropbrengstén zullen
moeten worden vermeerderd om het tekoi’t op de handels-
balans van Engeland met de Verenigde Staten en Canada
‘weg te werken, geeft onderstaande tabel ënig inzicht.

Hierbij is verondersteld, dat het uitvoei’prijsniveau, in
sterling gerekend, onveranderd blijft.

Engelands zichtbare handel niet het dollargebied.

(in £ mln).

Jan.-Juni
idem, na 25
idem, tegen

1949
pCt invoer-
de nieuwe
beperking
,koers

£ =
$4,03
£ =
$2,80

Invoer

……,:
207

155
ca 220

Uitvoer
88 90 90

Tekort

…’
119
65
.

130

Toeneming oan de
export,

noodzake-
lijk om het te/wit

te dekken
135 pCt
,
72 pCt
144 pCt

Een toeneming van .de uitvoer in een omvang als op
grond van bovenstaande berekening nodig zou zijn, irnpli-

ceert een gi’ote elasticiteit van de Amerikaanse vraag,’een
succesvolle weerstand tegen kostenstijging en een niet

minder succesvolle concurrentie met andere Europese
landen. Een goed resultaat in de handel met het’ dollar-gebied brengt echter weer nieuwe problemen met zich.
Iedere exporttoeneming naai’ het dollargebied moet wor-
den verkregen uit productie, die momenteel voor sterling-
of binnenlandse markten bestemd is, tenzij de totale pro-
ductie ‘wordt opgevoerd. Wanneer echter de binnenlandse inkomens gelijk blijven – en meer nog, wanneer zij stijgen
– en wanneer de inkomsten vai het sterlinggebied toe-
nemen, zal de beteugeling van de vruag naar goederen, die
anders wellicht een dollarmarkt zouden vinden, des te
minder worden. Kortom, metdevaluatie alleen, zal Enge-
lands dollarbalans niet in evenwicht kunnen worden ge-

bracht.

EEN STEM
UIT HET BEDRIJFSLEVEN.

OVER 1)E INVLOED VAN DEVAL’UATIE OP
INJ)TJSTIUAIISA,’I’lE.

De door restricties en verstarring te lang bestendigde

schaarste-economie heeft mede tot de grote s taatsüitga ven

geleid; en de politiek van deficitspending tot een ontoe-
laatbare klovein onze betalingsbakins. De rekening, welke

ons daarvoor in de vorm van een ,,amputatie boven de

knie” is gepresenteerd, zal honderd en één ‘onîoorzieïie

consequenties hebben. Want niets is zo moeilijk als
hei’-
waardering.

‘Vanneei’ de devaluatie aan de bedoelingen wil beant-

woorden, dient onvervijld een tweede ,,chirurgisch in-
grijpen” plaats te hebben om de thans ,,acuut bloot ge-

‘legde kwalen” (aldus Minister Lief iinck in zijn radiorede

van 20 September jl.) tot de wortel toe te bestrijden.

Door de devaluatie is het kapitaalgebrek in ons land

nog erger geworden. Voor een werkelijk enenwichisherstel
in onze betalingsbalans zal daardoor helaas mmde,’ dan tot

nu toe geinvesteei’d kunnen worden,
waartoe een ,,vrijere”
rente op de meest natuurlijke wijze kan bijdragen Hier-

mede zou een tweeledig doel worden bereikt,omdat daar-

van ook een beperkende invloed op de nog steeds veel te
hoge consumptie zou uitgaan. Maar dit betekent Levens,

dat wij de industrialisatie in een aanzienlijk minder snel
tempo zullen kunnen voltrekken dan in liet voornemen van

de Regering ligt; waarbij nog tal van andere ,,bottle-

necks” de verwezenlijking van dit programma, zulks nog
afgezien van de devaluatie, in de weg staan. ImmeI, nog steeds ontbreken de nodige prikkels voor werkgevers en
werknemers, welke voor beide categorieën nodig zijn om

tot herstel van vertrouwen, het eerst nodige, bij te dragen.

Wanneer devaluatie alléén gepaard gaat met een hogere
winstbelasting zoals in Engeland, zal nog minder van de
industi’ialisatie terecht komen, hetgeen met het oog op

het stijgende bevolkingsaccres van Nederland, sociaal be-

zien, beangstigend moet worden geacht.
Wil de Regering het vertm’ouw’en wekken, dat de bespa-

ringen in een vei’dere toekomst niet w’eer devalueren,
en zulks ter vermijding van het andermaal ontstaan van
een ,,negatieve” rente voor realiseerbare reserves, dan
zullen eindelijk maatregelen moeten worden genomen,
waarbij op een
natuw’lij’/c eoenwicht,
zoals Minister Lief

tinck dat onlangs in De Zakenwereld uitdrukte, wordt

aangestuurd.
V66r de devaluatie ‘heeft deze Minister gezegd: ,,deva-luatie ôf aanpassing”: Door het zé voor te stellen, zou men
de indi.ik kunnen krijgen,’ dat thans aanpassing niet meer
nodig zou zijn. Maa,’ m.i. zullen wij ons in Nederland in
nog sterke,’e mate moeten aanpassen,
aangezien wij wat

volume en arbeidskracht betreft, veel meer zullen hebben
te exporteren om dezelfde hoeveelheid dollars te verkrijgen.
De industrialisatie w’ordt in hoofdzaak in de metaalsector
gezocht, wegens haar grotere arbeidsintensiviteit. Doch
Nedei’land produceert op het gebied van werktuigmachi-
nes slechts zeer weinig, ‘zodat devaluatie met betrekking

tot de outillage uit landen, die niet of mindéi

devalueerden,

aanzienlijk hogere aanschaffingspi’ijzen betekent.
Wil de Regering de inflatoire effecten, welke gemeenlijk
uit devaluatie plegen voort te vloeien, reëel bestrijden en
wil men voorkomen deze industrialisatie op drijfzand te
ontwikkelen, dan zullen de plannen, die op uitvoering

wachten, nog critischer moeten worden bezien en wellicht
moeten worden verminderd.
Indutrialisatie in een klein land is’ uiteraard uiterst
kwetsbaar, omdat de afzet binnen eigen grenzen bij sterke

verdeling ‘der gi’ondstoffen veelal te gering is.
Zonder reële kiimaatsverbetei’ing, zonder herstel van
gezond géld, dat internationaal inwisselbaar behoort te
zijn (convertahel), en zonder eèn daarmede gepaafd gaand
herstel van multilateraal goederen- en geldverkeer en

..

5 OcLobr
1919 •

ECONOMISCH-STKTISTÎSCHE bERICHTEN’

soi

vrijere prijsvorming 6ok voor goud, moethaar mijn mening
Obligatiekoersen.

.
industrialisatie nog heel anders worden bezien, dan toèn
Nederi. do11ar1enin

951/8

9415/6
Minisler Tan den Brink daarover zijn mening uitte.

,

3-31- pct 1947

977/
8

1Ieneio,

.
Ii. 1-1.

J.

Keus.
3 pCt invest.

cert.

…..

s9715
1

97151
Iia

I
js
.

.
«

.

2

pCt
N.V.S
………

😯

‘-

GELD- EN KAPITAALMARKT.
STATISTIEKEN.

.

Ook gedurende de afgelopen week was er op de geld- en
NATIONALE BANK
VAN
ZWITSIIRLANb.

.

kapitaalmarkt weinig merkbaar van de gevolgen yan cle
(VOOrilaaiTisLe Posten

inmillioenen francs).

valuta-omweritelingen,

welké

omstreeks

20

Sèptember

plaatsvonden.

.
1
1
Ondanks het feit, dat het eind van een week,een maand

Data
S
en een kwartaal ditmaal samenvielen, was er van een
Ç
_

verkrapping op de geidmarkt geensprake. Dit werd voor-

namelijk veroorzaakt door het feit, dat niet alleen een
Dec. 1946
15 Sept.1949
6.949,9
5.280.9
158,0
311,5 235,7
1

104,8

1
52,7

1
4.090,7
4.22Z,7
t.163,7
2.055,4
hoe»eelljeid.
23

Se1L.1949
6.289,5
303,4
108,4

1
39,7

1
4.263,2
grote

schatkistpapier in September tot af-
30
2.018,2

lossing kwam, maar dat bovendien nog een relatief groot
Sept.1949

6.157,6
188,2
113,6
39,7
4.371,4 1.670,7

jg N14I)E13JANflSOJ1E BANK.


gedeelte hiervan tegen het eind van de maand verviel.
De geidruimte kwam tot uiting in de bankstaat per. 26
Verkorte balans op 3 October 1949.
September jl., op welke datum de saldi van banken hij

de Cenfrale Bank t.o.v. de week tevoren met f 40 mln
tctiva.
Wissels
,
pro-

Iloofdbank
t
bleken te

zijn

gestegen.

Voorts werd

de

cailgeidrente
messen en
scliuldbrieven

,,

I
pas:op Vrijdag van

tot 1 pCt verhoogd, doch reeds de
in disconto

Aentsch.

,,

.

1.000,-

dag
daaroii
werd zij w’ederom tot

pCtteruggebracht:
1.000,— ‘)
Wissels,

Schatkistpapier

en

schuldbrieven,
De disconto’s, waartegen schatkistpapier.

erd verhan-
door de Bank gekocht (art

15, onder
40,

van

de

Bankwet

1948)

…………….-
deld,

ondergingen gedurende de verslagweek practisch
Scliatkistpapier, door de Bank overgenoti,en
geen verandering: Een-, twee: en driemaandspromessen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947

1.S00.000.000,-
bleven gezocht op 1
1
/
8
pct, Januari- en 1″ebruaripapier
werd voor 1
1
/
8
pct aangeboden terwijl Mei- en Junipapier
Voorschotten

Hoofdbank t

136.777.134,04 ‘)
in rek. crt
voor 1
3
/
4
pCt
werd gelaten.
op onderpand

Bijbank

507.297 08


Op
de aandelenbeurs waren de eerste drie dagen von
(mcl. belenin-
gen)

Agentsch.

7.013.217,-
de week flauw, waarn

de laatste twee beursdagen

een
herstel te zien gaven. Aanbod van hen, die atnctelen als
Op

effecten

enz…………143.365.276,52 ‘) devaluatiehedge hadden gekoc1t en van de zijde van het

Op goederen en celen

..,,

932.371,60

buitenland was hiervan waarschijnlijk de oorzaak.
144.297.648,12
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Zoalsuit onderstaande indexcijl’ers blijkt, was de daling
Bankwet

1948)

……………………-

Vrij algemeen. Toch is bij vele Indonesische fondsen vrijwel
Boekvordering op cle Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst ‘van 26 Februari
voortdurend van een vaste grondtendentie sprake.
1947

…………………………

..1.500.000.000,-

Voor het eerst sinds geruime tijd -kwam er enige he-
iJunt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
weging in de obligatiemarkt. Liquidaties van de Neder-
nluntmatriaal ……t

612.113.597,79

landse dollarlening

‘aren hiervan vérmoedelijk de oor-
Zilveren munt enz…..9.581.307,75
621.694.905,51
zaak.

Voor

vele

houders

van

de

dollarobligatielening
Papier op het buitenland

t

337.720.850,—

lag de nadruk blijkbaar meer op het woord dollar dan op
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland

……290.110.253,34
het wooj

d obligatielening. Deze lening biedt thari

weinig
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..2.435.762,89
aantrekkelijks meer, nu verdere devaluatie van de zwakke
,,

630.266.866,23
valuta’s zeer onw aarschijnlijk wordt geacht en sommigen
‘orcleringen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

. …

..309.285.667,86
zlfs de dollar niet volkomen safe meer achten.


Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-

Tengevolge van het feit, dat aanslagen in de»effingen
fonds

en

voorzieningsfonds

…………..
.

120.872.146,19
nebouwen en

inventaris

………………2.000.000,—
thans voordeliger kunnen worden voldaan door het ter
Diverse rekeningen

.
165.702.080,28
heurze aankopen en aan de
fiscus
in betaling geven van
..
t

5.294.120:914,19
obligaties

dollanlening,

dan

van

obligaties

der

overige
.

Passiva.

staatsleningen, werden ook de koerseh der meeste andere
Kapitaal

…………………………t

90.000.000,—
staatsfondsen

enigszins mee

omlaag getrokken.
Reservefonds

………………………..1
5.333.335,71
Bijzondere

reserves

…………………..

61.674.999,18
a
j

de dollat’leriing staat een bedrag van meer dan
Pensioenfonds

……………………….22.672.336,44

f 350 mln uit en men vraagt
zich
af, of verdere liqui-
Voorzieningsfonds

personeel

in

j
tidelijke
dienst

………………………….1.499.667,79
daties geen steunverlening aan de markt door1niddel van
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
..,,

73.917.235,—
staatsaanikopen zullen vereisen,
w’il
de Regering de i’ente-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe

uitgifte)

,,
3.020.722.690,— Ban kassignatics

in

omloop

……………..-
36.335,75
stand

niet doen

stijgen

.
Rekening courant saldo’s
‘s
Rijks Schatkist……t

389.518.044,22

Indexeijfea’s

23 Sept. ’49 30 Sept. ’49
‘5
Rijks

Schatkist

hij-
zondere rekening ……364.914.109,05
Algemeen

…………….170,4

166,4
Geblokkeerde saldo’s
..,,

2.259.030,71
Industi’ie

………………237,6′

232
1
3
Saldo’s

van

banken in
t
Nederland

… ………42.306.127,86
Banken

…………… ……

131,4

130,7
Vrije saldo’s van vreem-

Indonesië

…………….69,5

67,7
de circulatiebanken en
soortgelijkeinstellingen,,

471.391.668,75
Aandeleiiikoersen.


Andere vrije saldo’s……548.127.281,31

A. K. U.

………………

194

189k
.
C
rediteuren
1.818.516.261,90
in vreemde geldsoort

8.911.169,75
..
Unilever ………………..252

2471
Diverse

rekeningen

………………..

250.836.882,67

Philips

…………………245

240

t

5.294.120.914,19

Koninklijke

…………….325e

311
°)
Waarvan

schatkistpapiei’

reclrtstieeks
Amsterdam Rubber

149k

142e
door de Bank in disconto genomen

. . .

t


,
H.V.A.

……..
…………172

169k
)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart

1933, Staatsblad no.

99)

………
FI.A.L…………………

179

1751

der door de Bank namens de
Staatinhetverkeergebrachtemuntbmetten

,,

34.808.813,50

802

.’
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5
October 1949

DE JAVASe.HE BANK;
(Vttnrnaamste noCl.tn in
d
lli7fl(Ip.fl
eitldens

Data
”-
IId
Q..QC)

Q

,bD
‘OOcSa.t
0t5
0

U>l

31 Maart

1947
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
31 Aug.

1949
470.985
90.216
14.766
63.807
1.009.484
7
Sept.

1949
470.985
93.145
14.741
64.459 1.017.314
14
Sept.

1949
470.985 93.327
14.810
63.693
1.010.771

0
Rekening courant
o

saldi

Data

ei
0

0
0

31 Maart 1947
81.527
453.81 6
-.-
503.718
101.304
31 Aug.

1949
22.840
887.401

751.348
25.047
7 Sept.

1949
27.267
891.695

760.099
28.117
14 Sept.

1949
24.855
901.578

741.003
27.518

Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 T 646.830.979.
Muntbiljet,tencirculatie per 31 Aug. 1949 f887.026.828,25. Muntbiljettencirculatie pel
.
7 Sept. 1949 T 891.426.752,75. Muntbiljettericirculatie per 14 Sept.1949 t 891.397.031,25.

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

o
Voorschotten
aan
de Staat

Data

a
l)
Ca

26 Dec. 1946
94.817
118.302 59.449
67.900 426.000
1

Sept.
1949
52.981
404.033
125.042
168.000 426.000
S Sept.
1949
52.981
422.825
125.042
163.300 426.000
15 Sept.
1949
52.981
413.029 125.042
158.800 426.000

Bankbil-
Deposito’s
Data
jetten
in

circulatie
Totaal
Staat
Diversen

26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
62.693
1

Sept.
1949
1.178.798
124.721
273
122.548
8 Sept.
1949
1.185.909
123.754
242
122.190
45 Sept.
1949
1.176.71
123.877
292
121.941


DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornmste posten in duizenden guldens).

.n
1
,.o
,1
0

-is
1

.5
ei.-000
1
1

0,0
1

is.o
es
0

,


1′
_z

30 Dec.

’46
700.876
4.434.786
100.816 153.109
2.744.151
22 Aug. ’49
434.755
283.841
177.380 141.212
2.981 098
29 Aug. ’49
434.847 299.378
171:366
155.570
3.029.009
5 Sept. ’49
435.033
312.354
191.891
157.211
3.030.575
12 Sept. ’49
435.175
321.112
157.940 144.796
2.994.327
1

Sept. ’49
435.302
336.865,
165.913 142.027
2.967.439
26 Sept. ’49
621.571 332.074
195.843
142.642
2.966.007
3 Oct.

’49
621.695
337.721
292.546 144.298
3.020.723

Saldi in rekening courant

‘0


ei
5
)
,
OO
IiO:,i)
C°’
(1)
C0

t..
i5i5
‘-.a.0

30 Dec. ’46
22 Aug. ’49
434.922
288.961 2.475
55.564
419.690
336.433
29 Aug. ’49
434.770 296.710
2.354
27.74
425.292
330.306
.5 Sept. ’49
377.790
296.710
2.348 35.740
441.733
382.617
12 Sept. ’49
388.955 296.710
2.335
30.720 448.207
372.027
19 Sept. ’49
410.714
346.964
2.322
42.131
453.475
345.613
26 Sept. ’49
380.875
351.160
2.269
82.347
501.812
435.069
3 Oct.

’49
389.518
364.914
2.259
42.308
471.392
548.1 27

FEDEEtAL RESBEEVE BANKS.
(Voornaamste posten In millioenen dollars).

Metaalvoorraad

Data

Other

1

U.S. Govt

tificaten
Totaal

1

Goudcer-

,, cash

securities

31

Dec.

1946

18.381

17.587

268

23.350
1

Sept. 1949

23.362

22.797

292

17.524
8 Sept.

1949

23.394

22.842

246

17.413
15 Sept.

1949

23.404

22.851

266

17.250

F.R.-bil

Deposito’s

Data

1

jetten

in 1

1

iiiernor-
circulatie

Totaal

Govt

banks

31

Dec.

1946

24.945

17.353

393

1

16.139
1

Sept.

1949

23.273

18.036

610

1

16.512
8 Sept.

1949

23.411

17.423

472

15.995
15 Sept.

1949

23.324

17.587

336

1

16.322

STAND.
VAN
‘s RIJKS
KAS.

e

Vorderingen

23

Sept. 1949

15Sept.1949

Verplichtingen

Saldo van ‘s Rijks Schatkist

Voorschot,

door

De

Nederi.
bij De Nederl. Bank N.V.

T

386.670.693,33

6

411.555.945,06

Bank N.V., verstrekt


Saldo van ‘s Rijks Schatkist

Voorschot,

door

De. Neder-
hij

de

Bank voor. Neder-

.

landsche

Bank

N.V.

in
landsche

Gemeenten

195.841,93

371.311,75

rekening courant

verstrekt


Kasvorderingen

wegens

cre-

Schuld aan de Bank voor Ne- dietverstrekking

aan

het

derlandsche Gemeenten

buitenland

…………..
Daggeldlening

tegen

onder-

Schatkistpromessen

hij

De

Saldo

der postrekeningen van

.

ingevolge

overeenkomst

Voorschotten

op

uIt. Aug.

Schatkistpromessen in omloop
1949

aan

db

gemeenten

(rechtstreeks bij De Nederl.

pand

……………………….-

Nederlandsche

Bank

N.V.

wegens

aan

haar

uit

te

Bank N.V. is geplaatst nihil)
keren belastingen

/5.475,3 mln wo. garantie
Vordering in rek, courant op:

.

Bretton. Woods /804

mln

,,4671.300.000,-

,,4705.500.000,-
Indonesië ……………….1472.612.435,12

,,1458.269.772,35

Daggeldleningen

………-

Schatkistbiljetten

in

omloop

t 1828.751.300,-

fl803.551.300,-

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

aan de gemeenten wegens
Ned. Antillen ………………..-

.

Schuld

op

uIt.’

Aug.

’49

Rijkscomptabelen

……
…..261.931.493,26

,,

279.277.688,77

van 26 Februari 1947

……..1800.000.000,-

,,1800.000.000,-

sioenfonds

…………………..-

aan

haar

uit

te

keren

en T………………………-

Schuld

in

rek. courant

aan:

Suriname

……………’

,,

31.490.403,55

,,

31.390.403,55

Muntbiljetten in omloop

………133.072.978,50

,,

1,33.477.245 50

Het Algemeen Burgerlijk Pen-
Het

staatsbedrijf

der

P.,

T.

.

belastingen ………………116.747.072,45

116.747.07245

Andere staatsbedrijven en in-

Indonesie

……………………-


stellingen

…………..
…399.044.053,29

,,

404.287.883,32

Suriname

…………………..-

Het staatsbedrijf der P.,

T.

Ned.

Antillen

…………….3.717.702,07

.,

3.445.806 31

sioenfonds

…………..
…..35.533.050,33

32.997.590,14

Andere

staatsbedrijven

. . .

,

87.260’84
Schuld

aan

diverse instellin-

en T……………………374.376.560,23

368.254.388 92

gen in rekening met ‘s Rijks
SchatkIst

……………..2074.230.172,85

,,2099.221 .547,87

f1

t

.

.

VERREER EN VERVOER IN NEDERLAND.

Omschrijving
Eenheid
J’4aandgemiddelden
April
Mei
Juni
1949
1938 1947 1948

lndexcijfer vervoer wildo binfienvaart
100 129.
137 136 134
149
.

148
Vervoer wilde

binnenvaart …………….
1.000 t
917
1.180
1.256
1.249 1.227
1.369 1.358
,,
260
334
307 343
322
Wilde

binnenvaart,

prestatie

. ……….
miii. t/km
127
164
179
185
181
197
203

Indexci.jîer eigen vervoer
te
water
100
90

123
144
136
137*
127
1.000 t
700
629
863
1.010
955 959*
337*
miii. t/km
50
43
58
68

.
69

Indexeijfer Internat., binnenvaart (laadverm.)
100
35
45
55
50
58
56
Aantal
6.146
1.860
2.692
3.202
2.943
3.574
3.421
1.000 t.
3.572
912
1.308
1 745
1.485
1.801
1 655
,,
2.092
398
781
1.082
873
1.131
1.040
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.566
321
645
894
713
904
790
Belgische vlag
,,
.126
73
111
129 124 156 156
Aantal
6.082
1.923
2.703 3.187 2.938
3.382
3.349
1.000

t.
3.494
957
1.322
1.684
4.566 1.628 1.657
Lading

…………………………..
2.252
421 574
654
691
805
800
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
.1.559
310
425
479 485
573
555
Belgische vlag
,,
229
80 96
95
107
132
143
Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal
2.144
1.141
1.332
1.558
1.501
1.750
1.763
1.000

t.
1.427
798
941
1.032
1.005
1.137
1.179

waarvan

brandstoffen ……………………

Lading

……………………………
1.051

386 526 599 609
646
762
waarvan onder Nederlandse vlag

….

….

,,
199
122
149
150
166
179
217

Eigen vervoer te water

………………..
Idem,

prestatie

…………………………

Belgische

vlag …………
,,
544
196
279 357 325
352
402

Binnengekomen schepen

…………………

Indexcljfer
zeevaart
(Inhoud)
100
42
55
64
.

70
71
69

Laadvermogen

………………………….
Lading

……………………………….

Aantal
1.758
753 1.046
1.312
1.386
1.484
1.490
1.000 R.T.
4.416
1.852
2.408 2.814
3.060
3.144 3.058

Vertrokken

schepen

…………………….
Laadvermogen

…………………………..

,,
3.834
1.702 2.122
2.349
2.573
2.749
2.684

……

,,
.
.907
1.313 1.509 1.520 1.640 1.654
Aantal
1.738
737 1.030
1.305
1.411
1.448
1.682

Laadvermogen

………………………….
…..

.1.000 R.T.
4.418
1.854
2.430
2.840
3.119
3.101
3.061.

…..

,,
3.216
1.150
1.722
2.095 2.147
2.143
2.197
.

,
911
1.285
1.483 1.500
1.525
1.608
Goederenvervoer ter Zee:

Binnengekomen zeeschepen

……………….
Bruto

inhoud

…………………………
Idem, alleen geladen schepen

……………..

1.000 t
1.018
984
1.009 1.034
.
1.009
1.249 1.198

waarvan in lijnvaart

……………………
Vertrokken

zeeschepen

…………………..
Bruto

inhoud

…………………………

,,
1.738
191
326 397
429
509
97

Idem,

alleen

geladen schepen

………………..

,,
435
149
242
321
270.
319
342

waarvan

in lijnv.aart

…………………………….

Gelost

hij

invoer

…………………..

doorvoer
1.191

?
647
350
647 399

doorvoer

…………………..
Geladen
1)

bij

uitvoer

…………………..

IndexclJfer goederenvorvoer
Ned. Spoorwegen
.
100
111
126
144
129
125
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.215
1.344
1.526
1.754
1.565
.

1.513
waarvan grensoverschrijdend
,,
420
262
313
424
368
310
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
1 miiiioen
285 565
573
501
538 520
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170 189
212
249
220
212

1 millioen
21,2
47,0
43,3
39,0
38,4 37,5
35,6
Interioc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
5,7

14,9
18,2
19,2
,

18,8 17,1
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
4,4
9,8
13,5
14
1
5
14,5
14,2

Indoxcl.Jfer
verkeer
op’de rIjkswegen
100
147
162
165 182
178
184
Slachtoffers
verkeersongevallen

……….

Overleden

…………………………
Aantal
65
80
75

58
60
60
70
Ernstig

gewond ……………………
.-
368
612
642
611
695
815
768

Tramwegen, vervoerde reizigers…………

Licht

gewond

……………………
918
506
601
479
678
719 745
Idem,

lndoxetJfers
.
………………….
100
124
115
89
92 92
108
Ernstig

gewond ……………………

.

100
.166.
174.
166 189
221
209

….

100
55
66
52
78
81

Overleden

………………………………

Licht gewond

………………………….

Luchtvaart (K.L.M.)
1)

…….

. .
Tonkm (vracht, post en bagage)
1.000 250
2.072
3.347 2.396
2.102
2.614
2.934
Passagiers

km

…………………….
1 millioen
4,8
34,8
53,9
35,0
35,3
44,7 47,8

-,

…,,.,uS,-,
S)
Voorlopig cijfer.
-,

UW. ,vvcbL-llIuie

IjeuiIJI

cii

UW.

Inrerinsuiair

neuriji

in

Lnno,,esie.
Bron:
Centraal Burean voor de Statistiek.

GOUDIN- EN -UITVOER DÈR VERENIGDE
STATEN.’).
(in mln dollars van circa
$
35 per ounce fijn).

lmportenutt:
.’
.
-.
Cd
°
,

I


Exporten
.

bn
..
,
(-)naar:
to

3/1,6
165,1
1.826,4
87,0
.

612,9
33,6 57,0
4
)
22,9
3.574,2
63,3
1,0
633,1
90,3
2.622,3
29,9
128,3
1
)
184,8
6.744,5
1941
3,8
0,9.
412,1
16,8
61,9
4
)
292,9
932,4
1942
2,0
208,9
0,1
10,6
40,0
8,7 4,0
16,3
4,1
315,7
1963
0,1
.
66,9

10,8

3,3 7,5
2,2
16,6
0,3
68,9
1944
-695,5
46,2

50,3
.
-109,7
7;7 –
55,3

10,8
3,6
-845,4
1945
0,2
53,1 15,1
7,4

56,1
7,0
0,4
-106,3
1966
0,5
344,1
-134,0
3,6
7,3
0,2

8,0
118,6
311,5

1939

…………..

1947
488,4 445,4
335,5
21,0

7,1
7,6 –
0,8

17,1
410,7
1.866,3

1940

………

….

34,4
135,5
1.095,4
3
)

39,2

29,7
103,3
25,1
.

15,8
7,9

-136,1
7,3
491,5 1.680,43)
Mei
5,5
157,1

29,6
4,1
40
0,2
0,6 –
30,1
1,4
39,4′)
151,3
Juni
177,8

12,0
1,0
0,2
0,6 –
30,0′
0,7
40,8 177,7

1948

………….

Juli
,

1,4
178,0
30,5
6,9 5,0
3,9 0,7 0,8
40,5
266,7
Aug
.

4,4 0,7
5,9
3,0 9,7
0,6 –
40,0
0,5
60,6
39,1
Sept
11,2
5,2
1,2

23,7
0,7 23,7
2,0
0,1
0,8
,

0,3
33,5 –
53,3
Oct
.
.

……
5,7
5,7
40,7

6,4 0,3
20,5
2,0
0,3 0,7 0,2
52,0
121,6
Nov
5,8

3,5
8,8 1,0
0,3
0,6 –
16,0
0,5
57,3
54,2
Dec.

……
60,9′)
0,5
1,0
0,3
0,6

-.
20,0

0,6
47,1
88,0
1
)

.

.
20,3
0,3,
1,0 0,4
0,7

4,0 0,7
46,7
66,2
1949

……………

Febr.

……..

0,3
:

0,4
0,6

0,6
21,1
21,5
Mrt

Jan……………

0,5
1,0 0,3 0,6
.
0,4
21,3
19,8
April

.
. . .
0,1
0,4 3,0 0,4
0,6 –
0,1
0,5
19,4-
13,6
Mei’)

_______
.
0,3 2,0
0,3
0,4
0,4

i
.

6,3 9,5
‘)

Ontleend

aan
het

,,Federal
Reserve

1ulletin”.
2)
Voorlopige

gegevens.

3)

Gecorrigeerde gegevens.

‘)
Inclusief Argentinië’
Columbia, Nicaragua en Venezuela.

Is

Wegens voorkeur voor het parthuliere bedrijf!

Publicist-Propagandist
37 j., representatief, wetensch. ge.v. (Econ. H.sch., R’dam);
grote en alg. comm. en pubi. ervaring (dagblad-, persbureau-
en weekbladjournalistiek, radio en uitg.) uit Ned. en md.;
sociol. belangst. (bev. vraagst., emigratie) geh., 2 kind, thans
werkzaam bij semi-overheidsinstelling, zoekt door verandering
van werkkr. groter gelegenh. om
zijn capaciteiten te ont-
plooien. Br. onder no. ESB 1528, bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.

Jong Economisch Doctorandus

gedemobiliseerd na 3-jarig verblijf in Indonesië, zoekt
passende functie in het bedrijfsleven.

Br. onder no.
ESB
1529, bur. v. d. blad, Postbus 42,

Schiedam.

HOUTDESKUNDIGE

met praktische en theoretische ervaring (technisch gebruik
van hout, toepassingsmogelijkheden, conservering, tropisch
hout), zoekt passende volledige werkkring, of het benutten van ,vri.je tijd voor liet uitbrengen van rapporten, adviezeh
en’ literatuurstudie.
Is tevens praktisch ërvaren in het bedienen van machines
voor hout en metaalbewerking, alsmede in de fabricage dezer
machines. .Br. te richten onder no. ESE 1532, bureau van dit
blad, Postbus 42, Schiedam.

Jonge man, oud 26 jaar, in bezit van acte
M.O. Boek-

houden
K 12
en andere diplbma’s zoekt, wegens beëin-
diging van korte studieperiode, betrekking als

boekhouder of ass. accountant

Br. onder no.
ESB
1530, bur. v. d. blad, Postbus 42,
Schiedam.

HAAKT GEBRUIK vap de rubriek ,,Vacatures voor het

o,roepen van sollicitanten voor leidende functies.

got

Statist

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance
and Trade

*
E

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*,

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements) £ 3:2:6

– (fi 33,40)

.4 Special Suppiement
0fl
Leonosnic
Con-
ditions in The Vetherlasids was published
on January 31 1948.
A iiniited number
of ihi8 ,Supplensent remain for aale.

LONDON: 61 CA2ÏNON STREET, E.C. 4

Het Centrale
Bureau voor verificatie en finan-

ciële adviezen
der Vereniging van Nederlandse

Gemeenten
vraagt voor zijn bedrijfseconomische

afdeling een

DOCTORANDUS

IN DE ECONOMIE

bekend met organisatie
en efficlency-werk.

Saiaris nader overeen te komen.

Uitvoerige sollicitaties (ongezegeld) te richten

aan de Directeur van bovengenoemd Bureau,

Paleisstraat 7, ‘s-Gravenhage.

Abonnéert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie’ van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;

voor studenten / 19.—; franco per post
f
20.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

D:E ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

Economisch – Statistische

Berichten.

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor Belgie: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-nomie, 14, U•niversiteitstraat, Genl.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementspri.is, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar;
voor België/Luxemburg
/
28.- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bijde Ban que de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no 26 0.34.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost)
/
26,—, overige tanden
/
28,-
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met eth nummer en slechts worden
beëindigd per uttimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
‘4’,
Schiedam
(Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures ” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van ‘redenen te weigeren.

Losse nummers 75 cents, resp, 12 B. francs

Auteur