AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
h
Beri*chte
*
n ‘
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL> NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 9 JUNI 1948
No. 1622
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de lVit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
GegeQens over âdressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde, e’an dit nummer.
INHOUD:
Blz.
De artikelen i,an deze week ……….443
Sommaire,
summaries ……………..443
De herstelfinanciering van Nederlandsch-Indië
door
Mr A.. F. Poggenbeek ……………………
444
De Belgische 6orlogsschaderegeling (1)
door Prof. Mr
,
J.
oan Houtte
…………………………..446
Enige aspecten van de laatste ontwikkelingen van het
Europese lierstel Programma (1)
door E. H.
P.
d.
Beugel ………………………………..:
450
iEet Wetsontwerp Noodvoorziening gemeentefinanciën
dooi .J. Hasper
…………………………
452
Aaiitekening
Moet Europa devalticren?
……………………….
455
Internationale
n o t i t i e s :
Engelse
katoeiiproblemen
………………………..
456
Do ontwikkeling van
do
handel
van
Neilerlaiid
met do
overige
Marshall-landeii
……………………….
456
Geld- en
kapitaalmarkt
……………………..
457
Statistieken:
Bankstaten
………………………………….
457
TSe
kolenpositie
van
België
………………………
459
Iii-
cii
uitvoer
van
België
………….
1
……………
459
DEZER DAGEN
wordt hier en daar een koeis verlegd, bij voor- en tegen-
wind. liet European Recovery Program liep aardig voor
de wind, op het ogenblik, dat het Amerikaanse Huis van
Afgevaardigden bèsloot overstag te gaan. De Commissie
voor de financiële voorzieningen bewerkte, dat .de aanvan-
ke1k voor een tijdvak van twaalf maanden voorgestelde
bedragen over vijftien maanden werden uitgestreken;
behalve deze verlenging van de baan werd voor een aantal
andere voorzieningen de koers enige streken verlegd.
Zo bruusk geschiedde deze manoeuvre, dat men aan gijpen
denkt, met alle risico’s, die •daaruit voor schip en mast
ontstaan.
Zo dacht ook Senator Vandenberg, door het publiek
en zichzelf steeds meer als de loods bij uitstek van dit
plan beschouwd. 1-Tij heeft zich reeds naar de helmstok
gehaast; zo er over een andere boeg moet worden gevaren’
om een vleugje verkiezingswind op te vangen, dan zal hij
aan het Huis de tactische wijze leren, die men halzen
noemt. liet is daarenboven verblijdend, dat ook de andere
Republikeinse candidaten voor het presidentschap elkaar
verdringen in de jacht om voor Europa geruststellende
verklaringen af te leggen.
Wordt er dus wellicht minder zeil geminderd dan wordt
gevreesd, er is geen sprake van, dat we niet volle zeilen
vooruit gaan. Integendeel, van Amerikaanse zijde is de
vermanende veronderstelling geuit, dat Europa bezig is
zichzelf de wind uit de zeilen te nemen, doordat men het
inconvooi varen nog niet verstaat. Daarenboven halen
de velerlei woekeringen der nationaal ingestelde handels
en ,monetaire politiek, volgens dezelfde bron, de vaart, uit
het schip. De beste stuurlui staan aan wal.
Toch heeft het nut, dat men een oog in ‘t zeil houdt,
want automatisch zal de Europese samenwerking niet op
gang komen. De uitgesponnen besprekingen over West-
Duitsland, tussen zes belanghebbende landen te Londen
gehouden, zijn beëindigd; de fusie tussen de drie zônes
kon nog niet worden verwerkelijkt. Aanbevolen wordt de
vorming van een internationaal lichaam voor do contrôle
op het Roergebied. Maar vastheid is er nog niet in deze
nieuwe lijn: er is nog geklapper in de zeilen. Vooral in
Frankrijk verwacht men strijd. Zal minister Bidault,
tot nog toe een meester gebleken op de ruime wateren der
vaagheid, de vlag moeten strijken, nu het er om gaat,
een iets scherper koers te houden in smaller v,aarwater?
Gaan de Russen iets bijleggen? Sommigen zoeken een aanduiding in het Russisch verzoek de contrôleraad voor
Duitsland bijeen te roepen met het oog op de monetaire
hervorming in Duitsland. Een gesprek over de takelage
is nog geen goed getuigd schip. Dit ondervindt ook de
bemiddelaar der Verenigde Naties in Palestina, Graaf
Bernadotte. Het gesprek over de wapenstilstand, dat hij
bij beide partijen is gaan voeren, is geslaagd; men strandt
tot nu toe
01)
de uitvoering; voor de toeschouwer lijkt r’iet
geen der beide )artijen land te bezeilen, zolang niet ôén
van beide ruimte geeft.
Ruin’ite gegeven, dat heeft President Benesj gedaan.
Door z ijn aftreden na de verkiezingen kan de nieuwe
rpsjechische Regering volgetuigd haar gewenste koers
volgen.
behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurat2tiën.
R. MEES & ZOONE’N
BANKIERS ENASSURANPIE-MAXELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM –
‘
S-GRAVENHAGB
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. ophet Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhege
IOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT
•
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
–
Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
F
got statist
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
and Trade
– *
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*.
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics
published
in
any weekly journal
*
World wide circulation
*-
Annual subscription rate: (pit free-
to inciude all supplements) £ 3:2:6
(fi
33,40)
.4 Spedat Suppiement
on Econornic Con-
ditions
in
The
Netherlavd.s
was published
os,
January 31. A li,nited inunber of
this
Suppiement remain for 8ale.
LONDO1Y: 51 (JA2ÏNON STREET,
E.C. 4
1,
De Curaçaosche Handel-
N.V.
•
Maatschappij
(Curaçao Trading Company S.A.)
GEBOUW
,,ATLANTA”
Stadhouderskade 6
–
Amsterdam
Is
voor hare kantoren en vestigingen in Curaçao,
Suriname
en
alle
voorname
plaatsen
in
het
Caraïbische gebied
blijvend geïnteresseerd
In offerten van
fabrikanten van:
Bouwmaterialen
Hulsh. atlkelen
Textiel
Hang- en Sluitwerk
Electr. Technische art.
Papier
Bouwbeslag
Glas
Emaille
Kleine Ijzerwaren
Sanitaire artikelen.
Levensmiddelen
Gereedschappen
Dakpannen
•
Keramische art.
S P
c’
o
LE
Groothandel
Weekblad voor de
internationale handel
Heeft
U
al eens
een proefnummer
aangevraagd?
H. A. M. Roelants
Schiedum
N.V. KONINKLIJKE
t4EDERLÂN D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronloog, CauJtic soda.
met papier geïsoleerde kabel8
voor zwakstrooi, en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
Jabelgarnitu ren, vulmassa en olie
HE KABELFABRIEK
DELFT
IL
9 Juni 1948 .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
443
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEK.
Mr
A. F. Foggenbeek,
De herstelfinanciering van iVeder-
landsch-Indië.
De indiening van het wetsontwerp tot oprichting van
de Nederlande-Indonesische Maatschappij tot Financie-
ring van het Economisch Herstel van Indonesië NV. en
verlening van garanties voor investering in Nederlandsch-
Indië kan slechts worden toegejuicht. Veel zal echter
afhangen vaiDde wijze, waarop de 1-lerstelhank in de
practijk zal werken, en van het juiste inzicht der leidende
personen in de eisen van het economisch herstel van
Nederlandsch-Indië. De thans geboden hulp moet uit-
sluitend dienen om het Indische bedrijfsleven weer
0
1
)
gaig te brengen en het weer de weg te effenen voor een
vrije ontplooiing Elke gedachte aan blijvende financiering
met staatshulp moet daarvan verre blijven; het Indische
bedrijfsleven moet zodanig op de been worden geholpen,
dat particuliere kapitaalsinvesteringen zonder buiten-
gewone risico’s weer mogelijk worden. Onmisbare voor-
waarde is dus herstel der rechtszekerheid.
Prof. Mr J. van Houtte,
De Belgische oorlogsschaderege-
ling (1).
De oorlogsschade 1914-1918 bedroeg in België ca
8 pCt van het nationaal vermogen en ca 61 pCt van het
nationaal inkomen ijan 1914; de cijfers voor 1940-1945
zijn respectievelijk ca 3,8 pCt en ca 26 pCt van genoemde
grootheden in 1939. De schade 1914-1918 was gelocali-
seerd in het uiterste Westen des lands, de schade 1940—.
1945 over het gehele land verspreid. Bij de regeling der
oorlogsschade heeft België thans geput uit de ervaringen
na 1918 opgedaan – in dit artikel kort geschetst —; het
principe is, dat er voor de gemeenschap geen positief-
rechtelijke verplichting bestaat om de. oorlogsschade aan
private goederen te herstellen, doch wel een sociaal-
economisch belang om de wederopbouw door zo mild
mogelijk uitgedrukte subsidiën te bevorderen. Er wordt
voor gewaakt, de openbare financiën niet in gevaar te
brengen. –
E. H. v. 4.
Beugel,
Enige aspecten Qan de laatste ontwikke-
lingen oan het Euro,ese Herstel Programma (1).
Ter inleiding van een schets van de huidige stand van
zaken met betrekking tot het E.R.P. geeft dit artikel
een overzicht van de inhoud van de ,,Economic Cooperation
Act of 1948″ belichaamd in de ,,Foreign Assistance Act
1948″, die op 3 April jl. dor President Truman werd
getekend. Deze wet is de autorisatiewet; daarop volgt,
na hearings van het machtige ,,Appropriation Committee”
van het Huis van Afgevaardigden, een nieuwe Congres-
behandeling teneinde een appröpriatiewet tot stand te
brengen. foor de volgende ,,Marshall-jaren” is niet alleen
een appropriatiewet, doch ook weer een autorïsatievet
vereist.
J. Hasper,
Het Wetsontwerp Nood000rziening gemeent-
financiën.
De nieuwe wet — in dit artikebesproken aan de hand
van de onlangs verschenen Memorie van Antwoord —
zal vergeleken bij de toestand 1942-1947 een aanzienlijke
verbetering brengen. Van de 1.013 gemeenten zullen nog
448 een bijzOndere uitkering moeten ontvangen. De
MinisVers zijn thans bereid om het percentage 7,6 van
de opbrengst van een aantal rijksbelastingen (te storten
in het Gemeentefonds) tt 8 te verhogen. Opgemerkt
wordt, dat detotale opbrengst van deze belastingen
wijziging zal ondergaan als gevolg van het pas ingediende
wetsontwerp ,,tot verhoging van de opbrengst van enkele
belastingen tot financiering van toeslagen t.b.v. landbouw-
bedrijven op lichte gronden”. Er zijn dus nog vraagpunten;
inmiddels m,oet thans naar een definitieve oplossing van
het probleem der gemeentefinanciën worden gezocht.
SOMMAIRE.
I)r A..
F.
Poggenbeek,
Le financenient du redressement de
l’Indonésie.
–
Le gouvernement hollandais a récemment déposé un
projet de bi pour la fondation d’une Banque de Récon-
struction pour’ l’Indonésie. –
Cette institution sera très utile. 11 est toutefois souhai-
table que l’intervention de l’Etat, dans ce secteur, ait un
caractère temporaire. Le hut essentielde la banque doit
consister f amorcer La reprise des investissements privés
sans risques extraordinaires.
Professetir
J. van Houtte,
Le système beige du financement
des dommages de guerre.
Pour financer ses dornmages de guerre la Belgique a le
grand avantage de pouvoir profiter largement des expé-
riences acquises après la première guerre mondiale. Le
système belge a pour principe qua la communauté n’est
tenue légalement de restaurer. les dommages de guerre
infligés aux biens privés.
D’autre part, il est nécéssaire, du point de vue social-
économique, de stimuler la reconstruction par l’octroi de,
subsides raisonnables.
E. II. v. 4. Beugel,
Quelques aspects des récents déoeloppe-
ments du P.R.E.
En vue d’éclaircir la situation actuelle par rapport au
P.R.E., l’auteur donne un aperçu succint du contenu du
,,Economic Cooperalion Act 1948″.
J. Hasper,
Les finances municipales.
L’auteur résume les discussions officielles coicernant le projet de bi néerlandais sur les finances municipales.
Cette bi apportera certainement des améliorations im-
portantes mais les relations entre le gouvernement ei les
budgets municipaux doivent encore être circonscrits.
SUMMARIIS.
Dr
A. F. Poggenbeek,
Firancing Indonesian reconstiuc-
tion.
The Dutch Government recently introduced a bill’con-
cerning the establishmcnt of a Reconstructi0n Bank for
Indonesia. This Bank will prove to be very useful. It
vould be best to give this branch of Government activity
only a temporary character. The purpose of the Bank
must be to pave the vay for a resumption of private invest-
ments without extraordinary risks. –
Professor J. van Houtte,
The Beigian systeni of financing
war damage (1).
In financing war damage Belgium has the advantage
of similar experiences after the first world war. The .pria-ciple is that thère is no legal obligation for the community
to restore war damage to private property. On the other
hand, however, it is necessary from a social-economic
point of view to stimulate reconstruction by a moderate
system of subsidies.
E. H.
T.
4.
Beugel,
Recent deQelopments with regard to the
E.R.P. (1)
In order to clarify the present situation with regard
to the E.R.P. the writer gives a factual survey of the
contents of the ,,Economic Cooperation Act 1948″.
J. Hasper,
i1’Iunicipai finance.
The writer summarizes the official discussions about
the Dutch Bill on municipal fïnances. This Bill will eer-
tainly bring iinportant improvements, but a definite
relation between Government and municipal budgets has
still to be drafted.
S
•
.
.
444
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
DE HERSTELFINANCIERING VAN
NEDERLANDSCH-INDIË.
Bij Koninklijke Boodschap van 14 Mei ji. is bij de Tweede
Kamer ingediend een Wetsontwerp tot Oprichting van de
Nederlands-Indonesische Maatschappij tot Financiering
van het Economisch 1-lerstel van Indonesië N.V. en ver-
lening van garanties voor investering in Nederlandsch-
Indië. Ik weet niet, of het de bedoeling is geweest door
het overmatig gebruik van hoofdletters in de naam der op
te richten vennootschap het belang van de indiening van
dit wetsontwerp te accehtueren, doch in elk geval.moet
erkend worden, dat de Nederlandse Regering in samen-
werking met de Regering van ,Nederlandsch-Indië met de
indiening van dit wetsontwerp een belangrijke stap gè-
– daan heeft ten behoeve van het economisch herstel van
Indonesië. En deze stap was nodig. Wie zich rekenschap
geeft, zoals de Memorie van Toelichting op het wetsont-
werp doet, van de ,,deplorabele situatie, waarin de outillage
en de financiële positie van een zeer groot aantal bedrijven
in de verschillende branches in Nederlandsch-Indië zijn
komen te verkeren tengevolge van de oorlogsomstandig-
.heden en de sinds de oorlog op vele plaatsen bestaan
hebbende ongeregelde toetanden”, begrijpt, dat, bij zon-
dere maatregelen nodig zijn, om een economisch herstel
te bewerkstelligen. Dit vereist investeringen van buiten-
gewone omvang, waarvoor de middelen bij de onderne-
mingen, die zovele jaren stilgelegen hebben, veelal ont-
breken. Ook de particuliere bankinstellingeQ zullen
(gelijk de M.v.T. zegt) ,,hierin slechts gedeeltelijk kunnen
voorzien, nog afgezien van het feit, dat zij zelf de door de
oorlog en de bezetting veroorzaakte verliezen en moeilijk-
heden nog niet te boven zijn”.
1-lierbij komt nog, dat onder de huidige onrustige en
vaak nog ongeordende en onoverzichtelijke toestanden.
in Nederlandsch-Indië aan deze investeringen een zo
groot abnormaal risico verbondenis, dat reeds uit dien
hoMde een zekere terughoudendheid bij het doen dier
investeringen op haar plaats moet worden geacht. Reeds
eerder
1)
heb ik er op gewezen, dat men hier zeer zeker
niet denkn moet aan een gebrek aan voortvarendheid
bij de Indische ondernemer. Deze heeft in de afgelopen
decennia wel getoond geen risico’s te schromen en Neder-
landsch-Indië is daar wel bij gevaren., En ook thans
ontbreekt het hem zeker niet aan ondernemingslust en
bereidheid tot het aanvaarden van risico’s. Veel te weinig
wordt hier te lande op het ogenblik beseft, met hoeveel
energie de Indische ondernemer ook thans’ weer, alle
moeilijkheden en onzekerheden vanhet ogenblik ten spijt,
• aan het werk is, ja, zw’oegt om zijn onderneming er weer
boven op te brengen. Temidden van staatkundig ver-
wrrende situaties en ongeregelde toestanden en ver-
houdingen, die direct levensgevaar kunnen medebrengen
voor hem en zijn medew’erkers, verstoken vaak van het
allernoodzakelijkste comfort, wordt op het ogenblik over
geheel Indië in de ware zin des woords gez’oegd om de
ondernemingen weer op gang te brengen. Wie van nabij
kennis kan nemen vah rapporten en verslagen van deze
werkers, zal slechts met respect vervuld kunnen worden
voor de stoere wijze, waarop men de talloze, haast onover-
komelijke moeilijkheden uit de weg tracht te ruimen,
waarbij van ,,teruglioudendheid” waarlijk geen sprake is.
Dit neemt echter niet weg, dat de ondernemer, die de
verantwoordelijkheid gevoelt voor de hem als werkkapitaal
toevertrouw’de gelden, zich ondanks alle voortvarendheid’
zal hebben af te yragen, of aan nieuwe belangrijke in-
vesteringen onder de huidige omstandigheden niet een zo
abnormaal risico verbonden moet wordengeacht, dat hier
,,terughoudendheid” plicht wordt. Indit lichtzal men dan
het woord ,,weerstand” moeten verstaan, w’aarvak de
M.v.T. spreekt, en welke weerstand te overwinnen tevens
‘) Zie ,,De
economische
opbouw
van Nederlandsch-IndiC” in
,,E.-S.B.”
van
10
September
1947, No. 1583, blz. 719.
doel is van het onderhavige wetsvoorstel. Ongetwijfeld
is de Regering daarbij uitgegaan van de gedachte (ook al
wordt zij niet uitgesproken), dat het taak is van de gehele
Nederlandse gemeenschap de ondernemer te steunen in
zijn pogingen tot een economisch herstel, waarvan ook de
gehele Nederlandse gemeenschap profiteert, en dat ook die
Nederlandse gemeenschap gezamenlijk de risico’s zal
hebben te dragen, die bôven het normale ondernemers-
risico,uitgaan. En wat hier van de Nederlandse gemeen,
schap gezegd wordt, geldt natuurlijk eveer voor de
Indonesische gemeenschap. Principieel moet dit wets-
ontwerp dan ook toegejuicht worden en het kan slechts
verheugend genoemd worden, dat men thans ten I)parte-
mente blijk geeft het grote belang van de economische zijde
van het Indische vraagstuk, zowel koor Nederland .als
voor Nederlandsch-Indïë, ten volle te beseffen. Ik geloof niet mis te tasten, indien ik dit verbeterd inziclitvoor een
belangi’ijk deel toeschrijf aan de werkzaamheid van
Minister Götzen, die ongetwijfeld de zo gewichtige econo-
.mische’ kant van het probleem op de voorgrond heeft
gebracht.
Het meei’genoernde wetsvoorstel beoogt in grote trekken
de oprichting van. een ladische Iierst’elbank met een
kapitaal van 300 millioen gulden, waarin Nederland èn
Nederlandsch-Indië bij de oprichting participeren voor
25 millioen gulden elk tegen ontvangst van prioriteits-
aandelen A met volledig stemrecht. Daarnaast blijven voor
Nederland en Nederlandsch-Indië gereserveerd 200 mil-
-lioen gewone aandelen B zonder enig stemrecht, terwijl
tenslotte 50 millioen aandelen C beschikbaar zijn voor het
bedrijfsleven. De aandelen C zijn gedacht als preferente
aandelen, omdat het in de hedoeling,lïgt de aandeelhouders
een garantie van Nederland en Nederlandsch-Indië te
geven voor een jaarlijks dividend van 3- pCt, teiw’ijl zij
voorts nog een preferentie genieten bij verdeling van het
liquidatiesaldo ingeval van ontbinding der vennootschap
boven de aandelen A en B. Aan de preferente aandelen C
is slechts een zeer beperkt stemrecht verbonden: zij
kunnen slechts stemmen over de benoeming van 4 van de
9 leden ener Commissie van Advies.
De enigszins eigenaardige regeling van het stemrecht
houdt verband met de omstandigheid, dat Nederland
naast de deelneming in het vennootschappelijk kapitaal
(aandelen A en B) van de Indische Herstelbank (tot wier
taak onder andere ook het stellen van garanties zal be-
horen) ook zelfstandig garanties aan in Nëderlandsch-
Indië werkende bedrijven kan geven, evenwel met dien
verstande, dat het bedrag der deelneming van Nederland
in het vennootscliappelijk kapitaal en het bedrag dezer
zelfstandige garanties van Nederland gezamenlijk niet
meer kan bedragen dan 125 millioen gulden 1ederlands
courant. Deze beperking heeft tengevolge, dat Nederland,
naarmate meer zelfstandige garanties zouden worden
afgegeven, minder geld beschikbaar zou hebben voor deel-
neming in het B-kapitaal. Hieruit zou een ongelijké kapi-
taaisdeelnerning. tussen Nederland en Nederlandsch-
Indië kunnen voortvloeien, hetgeen Nederlandsch-Indië
een stemmenmeerderheid zou kunnen gevein, indien
aan de aandelen B stemrecht verbonden ware. Van-
daar dat in onderling overleg tussen Nederland ën
Néderlandsch-Indië de aandelen B zonder- stemecht
gecreëerd zijn, waardoor obk hij verschil in deelneming
in het B-kapitaal de gelijkheid van stemrecht, verbonden aan het gelijke bezit van aandelen A, gehandhaafd blijft.
De aandelen C heeft men geen volwaardig stemrecht
willen geven, omdat dit tengevolge zou hebben gehad,
dat bij verschil van mening fiissen – de aandeelhouder
Nederland en de aandeelhouder Nederlandsch-Indië de
particuliere aandeelhouders C steeds de .doorslag zouden
geven, hetgeen men niet.juist achtte.
FIet valt niet te ontkennen, dat deze regeling van liet
stemrecht haar bezwaren heeft. Vooral is dit liet geval
4
.
9 Juni1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
445
ten aanzien van de aandelen C, die practisch geen invloed
kunnen uitoefenen. De M.v.T. merkt op, dat men er zich
van bewust is, dat hierdoor de aandelen C minder aan-
trekkelijk zijn geworden, maar men wijst er op, dat de
houders van aandelen C in elk geval indirect invloed kun-
nen uitoefenen, doordat zij vier leden van de Commissie
van Advies kunnen benoemen (eventueel zelfs voor twee
leden op bindende voordracht van de C-aandeelhouders),
terwijl ook de dividenclgarantie de aantrekkelijkheid
weer verhogen zal.’ Het blijft mi. de vraag, of men het
bedrijfsleven voor een deelneming in een aandelenkapitaal,
w’aarbij aan de aandelen practisch geen stemrecht is ver-
bonden, zal kunnen interesseren. Men
•
is nu eenmâal
niet gaarne aandeelhouder in een vennootschap, waarin
men geen zeggenschap heeft. De dividendgarantie is
ongetwijfeld een aantrekkelijkheid, maar indien de In-
disçhe Herstelbank t.z.t. over zou gaan tot het uitgeven
van een geldiening (waartoe zij statutair bevogd is) en
aan deze lening dan eveneens een Staatsgarantie voor
rente en aflossing zou worden’ verbonden (eveneens statu-
tair voorzien en wel zeer waarschijnlijk), dan zullen
dergelijke leningen meer aantrekkelijkheid hebben dan de
aandelen C, waarbij de aandeelhouder toch steeds de risico’s
van het bedrijf niee1oopt. In de N.R.C. van 31 Mei jl.wordt
er bovendien terecht nog op gewezen, dat de houder van
een aandeel C bij ongunstig verloop van zakeTi nog
goede kans maakt de dividendgarantie tenslotte, uit eigen
middelen:te betalen. Bij liquidatie ontvangt hij nl. eerst
het gestorte kapitaal terug,
nadat
o.a. de krachtens de
dividendgarantie betaalde bedragen uit het licluiqatie-
saldo gerestituteerd zijn.
Opgemerkt worde hierbij, dat men wel de aandeel-
houders C de beslissende stem heeft w’illen onthouden in
gevallen, waarbij de aandeelhouder Iederland en de aan-
deelhouder Nedèrlandsch-Indië itegenover elkaar staan,
maar dat men voor dit, wellicht niet geheel •zeldzame
geval, geen andere oplossing heeft kunnen vinden dan de
bepaling, dat bij staking van stemmen het voorstel aan
het eind der vergadering nogmaals in stemming moet worden gebracht. en dat het bij herhaalde staking van
stemmen geacht Wordt te zijn verworpen (hij stemming ovei’ personen beslist in dat geval het lot). Dit moettoch veinig bevredigend worden geacht en men kan zich af-
vragen, of het uit zakelijk oogpunt niet verre te prefereren
zou zijn in die gevallen een beslissing te verkrijgen met
behulp van de stemmen der C-aandelen. Men mag toch
veilig aannemen, dat de aandeelhouders C zich bij het
uitbrengen van hun stem geheel door zakelijke motieven
zullen laten leiden. Te meer lijkt deze oplossing aanvaard-
baar, omdat men de aantrekkelijkheid van het bezit van
aandelen C voor het bedrijfsleven daarmede zeker zou
verhogen.
Omtrent de werkw’ijze der Indische Herstelbank vei’-
meldt de M.v.T., dat zij een gelijk gericht doel heeft als de
Nederlandse Herstelbank. liet is verheugend te lezen,
dat bif haar beheer veneens zuiver bedrijfseconomische
beginselen zullen worden gevolgd, zonder dat nar zo hoog mogelijke winsten zal worden gestreefd. Dit betekent dus,
dat de Ilerstelhank ook in Indië slechts op zakelijk ver-
ntwoorde wijze credieten zal verlenen en zich door
zekerheden etc. zoveel mogelijk tegen verliezen zal hebben
te beveiligen. Men kan dit sleclits
.
toejuiclien, want de
gemeenschap is niet gebaat bij onverant,voordelijke experi-
menten. In dit verband trekt evenwel één zinn,etje in de
M.v.T. aandacht, omdat daarin wel eens een addertje
onder het gras verscholen kon liggen. Er wordt nl, gezegd,
dat de 1-lerstelbank ,,slechts zal mogen overgaan tot kapitaalverschaffihg aan die ondernemingen, welker
herstel, uitbreiding of oprichting dienstig wordt geacht
voor het herstel van de welvaart van’ Nederlandsch-
Indië”. Dit spreekt ‘eigenlijk vanzelf, maar men mag zich
toch even afvragen, of hier niet.de
weg geopend wordt
naar een van overheidswege geordende sanering van het
Indische bedrijfsleven. In de afgelopen karen is nu en dan
gebleken, dat de Indische Overheid niet afkei’ig is van de
gedachte om de huidige toestand, waarbij zo vele onder-
nemingen slechts met ovei’heidshulp hersteld kunnen
worden, te benutten voor een dergelijke sanering”,
waartegen terecht van ondernemerszijde steeds ernstig
bezwaar is gemaakt. Aangenomen moet worden, dat de
ondernemer zelve nog steeds het beste in staat is te be-
oordelen, of zijn onderneming voor herstel in aanmerking
komt, en het is een volkomen onverdragelijke gedachte,
dat buitenstaanders ten deze een beslissende stem zouden
hebben. Ik wil geensins beweren, dat deze gedachte in dit wetsontwerp nieuw leven is ingeblazen en ik neem
gaarne aan, dat met de leiding van deI-Iei’stelhank zulke
eminente personen zullen worden belast, dat men hun
zuiver zakelijke beslissingen ten volle zal kunnen accep-
teren. Maar niettemin meende ik voor deze kant van de
zaak even de aandacht te mogen vi’agen, omdat anders de –
Indische Flerstelbank zich met een taak zou belast zien,
die haar in economisch opzicht niet toekomt. Geheel
gei’ust ben ik in dit opzicht niet, wanneer ik in de M.v.T.
lees, dat het herstél, waarnaar gestreefd moet worden,
ook omvat ,,satering”. Laten wij hopen, dat men hiermede niet bedoeld heeft een aanknopingspunt te geven aan hen,
die menen, dat zij het bedrijfsleven van achter de lessenaar
kunnen ordenen. Juist het Indische bedrijfsleven verdi’aagt
een dergelijke papieren therapie al heel slecht!
Omtrent de wijze, waarop het in bedoeling ligt het
Indische bedrijfsleven te hulp te komen, kan men uit het wetsontwerp en de M.v.T. het navolgende afleidn:
Voorop staat de financiering door de Herstelbank
zelve, welke kan geschieden door credietverlening, ver-
strekking van geldleningen, het stellen van borgtochten
en garanties, deelnemiig in het vennootschappelijk kapi-
taal etc.
Ook kan de 1-lerstelbank zelve weer deelnemen in
het kapitaal van instellingen met een gelijk of aanverwant
doel;
Daarnaast kan de Minister van Financiën, al of niet via de Herstelbank, ook rech,tstreeks voor en namens de
Staat der Nederlanden garanties geven;
Voorts is blijkbaar ook gedacht aan dergelijke ga-
ranties van de Nederlandsch-Indische Regering, al of niet
versterkt door een garantie van Nederland;
Indirect wordt het bedrijfsleven tenslotte geholpen
door een versterking van de positie der Indische Flerstel-
bahk in de vorm van de bovengenoemde dividendgarantie voor de aandelen C en een ga’antie voor rente ên aflossing
van eventueel ten laste van de 1-lerstelbank af te sluiten
geldleningen.
liet trekt de aandacht, dat het wetsontwerp vooi’ de
deelneming van Nederland in het kapitaal der Flerstel-
bank en,voor het verstrekken van de rechtstreekse garanties
een totaalmaximum van 125 millioen vaststelt, terwijl de
sub 5 bedoelde garantie buiten dit maximum valt en
overigens ook niet beperkt wordt. Toch zou hieruit vöor
Nëderland een zware verplichting kunnen voortvloeien.
Weliswaar is uitgegaan van de gedachte, dat zowel de
dividendgarantie als de garantie voor aflossing en rente
van obligatieleningen in eerste instantie door Nederlandsch-
Indië zal worden gegeven, maar de deplorabele toestand,
der Indische financiën vereist natuurlijk in die gevallen
ook een dekking van Nederlandse zijde. Ook al houdt
men er rekening mede, dat het totaalbedrag, waarvoor
de l-Ierstelbank obligatieleningen mag aangaan, begrensd
wordt door het totaal bedrag van het geplaatste maat-
scliappelijke kapitaal, dan kan uit deze garantie voor Nederland toch een zware verplichting voortvloeien,
die boven het in het wetsontwerp genoemde bedrag van
125 millioen uitgaat.
Terloops worde er hier nog de aandacht op gevestigd,
dat de I-Ierstelbânk ook credieten en garanties zal kunnen
446
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
verstrekken aan niet in liet Koninkrijk gevestigde natuur-
lijke en rechtspersonen, terwijl daarentegen de rechtstreekse
garanties van Nederland beperkt blijven tot de. in het
Koninkrijk gevestigde lichamen. 1-let ten deze gemaakte
onderscheid wordt niet nader toegelicht.
Het bestek van dit artikel laat niet toe nader in te gaan
op verschillende details der regeling. Ik volsta dus hier
met de volgendé korte opmerkingen. In Artikel 17 der
Statuten van de Ilerstelbank wordt o.a. de goedkeuring
van de Raad van Toezicht voorgeschreven voor het be-
leggen van beschikbare gelden. Dit lijkt mij een te stroeve
bepaling voor een bankinstelling. Mi. moet de Directie
hierin de vrije hand hebben, te meer daar de Instructie,
welke de Directie van de Raad van Toezicht moet ont-
vangen, dienaanaande ook geen richtlijoen behelst
(Art. 18, lid 4). Het trekt voorts de aandacht, dat deze
Instructie wel richtlijnen moet behelzen omtrent het vrij-
geven van zekerheden, maar niet omtrent het vorderen
van zekerheden bij de credietverlening. Deze mogen mi.
in de Instructie niet ontbreken. Overigens zou ik het
raadzaam achten d6 inhoud van die Instructie niet limi-
tatiefop te sommen, doch in Artikel 18, lid 4 de woorden
,,onder andere” op te nemen.
Ten aanzien van de Directie schrijven de Statuten voor,
dat zij (behoudens uitzonderingsgevallen) in Nederlandsch-
Indië woonachtig moet zijn. Moet dit niet evenzeer gelden
voor de leden van de Raad van Toezicht? En zelfs voor
de gehele Commissie van Advies? Een eerste,vereiste voor
hen, die zich bezig hebben te houden’ met het herstel
van het bedrijfsleven in Nederlandsch-Indië, is toch wel,
dat men up to date georiënteerd is, en dit is onddr de
huidige moeilijke en steeds wisselende omstandigheden
in Nederlandsch-Indië we]haast niet anders mogelijk dan
door aldaar te verblijven. *
Tenslotte nog de opmerking, dat liet mij niet duidelijk
is geworden, waarom in Artikel 27 der Statuten uitdrukke-
lijk een recht op eventuele overwinst onthouden is aan de
aandelen C. Weliswaar valt te vrezen, dat artikel 27,
sub f, niet al te veelvuldig zal worden toegepast, maar
is dit liet geval, dan ontgaat liet mij, waarom men de
aandelen C niet wil laten mededelen. FIet bezit van een
aandeel C wordt er niet aantrekkelijker door.
Afstappende ‘van de herstelfinanciering dient er nog op
te w’orden gewezen, dat de Herstelbank ook nog gedacht
is als het beherend lichaam voor tot uitkering komende
oorlogsschade. Dit vormt een hoofdstuk op zich zelf.
Het is ni. zo, dat bijna drie jaar na het oorlogseinde in
Nederlandsch-Indië nog dè eerste sta’p gedaan moet
worden om te geraken tot een vergoeding van de geleden
oorlogsschade. Nu zijn er inderdaad wel redenen; die dit
vraagstuk voor Nederlandsch-Indië bijzonder moeilijk
maken, maar het valt toah niet itt
te zier, waarom men
thans nog in de M.v.T. moet lezen: ,,Weliswaar is de ver-
lening van een bijdrage in oorlogsschade in Nedei1andsch-
Indi6 geleden, nog geenszins aan de orde, doch het lijkt
dienstig om,
indien ‘te eniger tijd alsnog . hiertoe mocht
worden besloten
etc.” Het kan toch niet meer dan een
elementaire eis van billijkheid zijn, dat ook in Nederlandsch-
Indië althans een tegemoetkoming in de oorlogsschade
wordt gegeven. Hier te lande is men van den beginne af
overtuigd .geweest van de noodzaak en billijkheid, om
niet de enkeling slachtoffer te laten worden van de toe-
gebrachte oorlogsschade, en men heeft het steeds als een
plicht der gemeenschap gezien deze schade zoveel mogelijk
gezamenlijk te dragen. Gedit dit dan niet in Nederlandsch-
Indië? Ik meen, dat geen 6nkel steekhoudend motief
aangevoerd kan worden voor een afwijzing van die gemeen-
schapsplicht, en ik vertrouw, dat men aan dit vraagstuk
dan ook eindelijk na drie jaren eens behoorlijk aandacht
zal willen schenken.
Resumerende meen ik, dat de indiening van dit wets-
ontwerp niet anders dan toegejuicht kan worden, waarbij
veel zal afhangen van de wijze, waarop de Flerstelbank
in de practijk zal werken, en van het juiste inzicht van de
leidende personen in de eisen van het economisch herstel
van Nederlandsch-lnclië. Op één punt zou ik dan nog willen
wijzen. Alen dient zich goed voor ogen te houden, dat de
thans geboden hulp uitsluitend dienen moet om het In-
dische bedrijfsleven weer op gang te brengen en de weg
wederom te effenen voor een vrije ontplooiing van dit
bedrijfsleven, zodat het Nederlandse- beleggend kapitaal
evenals vroeger weer bereidheid zal gaan tonen zich
financieel bij het Indische bedrijfsleven te interesseren.
Elke gedachte aan een
blijeende
financiering,met staats-
hulp moet daarvan verre blijven en uitgangspunt moet
steeds zijn de bevordering van een zo spoedig mogelijke
terugkeer tot de toestand, dat liet particuliere bedrijf
voldoende middelen van particulieren kon aantrekken out liet bedrijf te financieren. Dat de Staat momenteel
de helpende hand reikt om een tijdperk van abnormale
risico’s te overbruggen, is prachtig, maar het streven
moet zijn daardoor het Indische bedrijfsleven weer to
op de been te’ helpen. dat de belegger zijn geld weer kan
gaan investeren zonder buitengewone risico’s te lopen.
Dat hiervoor ook een zodanige oplossing van de politieke
moeilijkheden vereist is, dat orde, rust en veiligheid
verzekerd zijn; 9preekt wel vanzelf. Want zonder rechts-
zekerheid kan geen enkel bedrijfsleven weer tot bloei
komen en zou zelfs de grootst mogelijke materiële steun
weinig baten. Maai’ deze zijde van het vraagstuk is hier
niet aan de orde en ik volsta dus met te wijzen op deze
onmisbare voorwaarde voor een efficiënte werking van de
hulp, die dit wetsontwerp wil bieden.
Rotterdam.
–
Mr A. F. POGGENBEEK.
DE BELGISCHE ,.DORLOGSSCHADE-
REGELING (1)
1),
Reeds véér 1940 kreeg de wetgever in België het pi’obleem
van de herstelling van de materiële oorlogsschade op te
lossen.
De oorlog 1914-1918 •had op Belgische bodem aan-
zienlijke schade teweeggebracht, aanzienlijker zelfs dan
de schade uit de laatste oorlog. Zij beliep ongeveer 8.415
millioen frank 1914, waarvan 900 millioen voor de schade
aan onroerende gdederenen één milliard voor de nijverheids-schade
2) –
Eén van de hoofdkenmerken van d.e oorlogsschade
1914-1918, – wat de onroerende goederen betreft –
was de localisatie van de vernielingen in het uiterst veste-lijk gedeelte van het land, waar vier jaar lang een positie-
oorlog werd gevoerd, nadat de Duitse opmars naar het
Kanaal werd gestopt aan de IJzer. 90.000 ha (ongeveer
3 pCt van de totale oppervlakte van het Rijk) hadden
onder water gelegen. Steden zoals Nieuwpoort, Diksmuide
en Ieperwé,ren met de grond gelijk gemaakt. Maar buiten
deze ,,verwoeste gewesten” was, behalve in enkele steden
(Leuven, Dinant, Aarschot, Dendermonde) de schade
aan gebouwen onbeduidend. De Belgische nijverheid en landbouw hadden zwaar geleden, vooral tengevolge van
de Duitse maatregelen van opeising en wegvoering. Uit een
onderzoek ingesteld begin 1919 door het Ministerie van Nijverheid, Arbeid en Ravitailleringbleék, dat 3 pCt van de cokes-ovens, 80 pCt van de hoogovens en 50 pCt der
n’vechaniekefi in de textïelnijverheid buiten dienst waren
gesteld. De voorraden waren in bijna alle bedrijven weg-
genomen of verbruikt en de veestapel, tengevolge van
opeisingen, verminderd met 40 pCt.
Deze verliezen bedroegen, vergeleken bij het Belgisch
‘) Enigszins uitgewerkte colleges, gegeven aan de R.K. Universi-
teit te Nijmegen op 27 en 28 April 1948.
) F. Baudhuin, ,,Histoire Economique de la Belgique” 1914—
1939, 1, p. 74.
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN
447
vermogen in 1914, ongeveer 8 pCt en ongeveer 61 pCt
van het nationaal inkomen
3).
Over de dmvang van de oorlogsschade 1940-1945 bezit
men vooralsnog geen volstrekt betrouwbare inlichtingen.
656.721 aangiften waren op 9 Februari 1948 – uiterste
datum, vastgesteld bij het Besluit van de Regent van 7
November 1947 – bij de Provinciale Directies van het
Ministerie van Wederopbouw ingediend. De globale dQor
de gesinistreerden geleden verliezen w’erden daarin ge-
raamd – waarde per 31 Augustus 1939 – op 33.146.129.632
frank
4).
Maar bij de beoordeling van dit cijfer dient reke-
ning gehouden, enerzijds met de al te natuurlijke neiging
van de belanghebbenden om het eigen verlies te over-
schatten, anderzijds met de omstandigheid, dat de wet van
1 October 1947 geen vergoeding voorziet voor de naar
verhouding van het patrimonium betrekkelijk geringe
schade, en een – aantal gesinistreerden zich daarom ont-
hielden een aangifte te doen. De ervaringen opgedaan na
de oorlog 1914-1918 leren immers, dat de schade aan
private eigendommen, na onderzoek van de dossiers en
uitbetaling van de vergoedingen, veel minder blijkt te
zijn dan aanvankelijk was verondersteld
5).
Wij menen
derhalve, dat het cijfer van 17 milliard frank – waarde
per 31 Augustus 1939 – dat tijdens de parlementaire
debatten door de Regering werd aangehaald als . waar-
schijnlijk bedrag van de te vergoeden oorlogsschade aan
private goederen, niet zeer verwijderd is van de werkelijk-
heid.
Deze 17 milliard zouden ongeveer 3,8 pCt vertegen-
woordigen van het nationaal fortuin van België, geschat
in 1939 op 450 milliard frank, en 26 pCt van het Belgisch
nationaal inkomen, geschat op 65 milliard frank. Wij
herinneren er aan, dat deze verhoudingen voor de oorlogs-
schade 1914-1918 resp. waren 8 pCt en 61 pCt.
Belangrijke verschilpunten zijn verder aan te stippen
tussen de schade op Belgische bodem veroorzaakt door
de eerste en- de tweede wereldoorlog.
Kenmerkend is voor de oorlogsschade 1940-1945 haar
verspreiding over het ganse grondgebied. Terwijl, zoals
hoger gezegd, de schade na 1918 gelocaliseerd was, op
enkele gevallen na, in de verwoeste gewesten” aan de
IJzer en de leperlee, bleef. nu geen enkele streek door de
oorlogsgebeurtenissen gespaard. Nijvel, Doornik en
Oostende werden reeds in Mei 1940 zeer zwaar getroffen.
Aanzienlijke schade werd door de Duitsers aangericht hij
liet bouwen van de Atlantikwall. In de loop van de be-
zetting – vooral tijdens de lente 1944 – hadden vrese-lijke luchtbombardementen plaats op druk bewoonde
aggiomeraties, zoals Kortrijk, Merelbeke bij Gent, .Mortsél
bij Antwerpen, Mechelen, Leuven, Namen, Angleur,
Luik, Saint Ghislain e.a. Zo snel was de opmars van de
geallieerde legers in 1944, dat de schade door het bevrij-
dingsoffensief veroorzaakt, als betrekkelijk gering mag
worden beschouwd. Maar daarna werden nog zware ver-
liezen geleden, zowel tengevolge van de Duitse bombarde-
menten met V-wapens (vooral in Antwerpen en Luik) als
tengevolge van de laatste offensieve• poging van Von
Rundstedt in de Ardennen. Het zwaarst geteisterd arron-
dissement in België is ni. dat van Bastogne in de provincie
Luxemburg: bijna87 pCt van de gebouwen werden aldaar
beschadigd of vernield.
Op grond van de thans beschikbare statistieken zouden
de zware schadegevallen; met totale vernieling gelijk te
stellen, slechts 13 pCt van het totaal vertegenwoordigen,
maar ongeveer de helft, zo men niet het aantal aangiften,
maar wel het bedrag van de aangegeven schade in aan-merking neemt. Na de eerste wereldoorlog w’as de ver-
houding anders: behalve 212.000 beschadigde of gedeelte-
lijk vernielde gebouwen waren er 72.000 totaal vernield.
) Ibid.
‘) Mededeling van het Ministerie van Wederophouw.
)
Zie
hierover J. van Floutte (met medewerking van
M.
Masoin
en
.5)
Ronse), ,,De herstelling van de oorlogsschade aan private
oederen”,
No.
11.
De omstandigheid, dat er nu, althans wat betreft de ge-
bouwen, ongeveer 9 licht beschadigde eigendommen zijn tegenover één zwaar geteisterd of vernield, verdient onze bijzondere aandacht. In het financieel plan van de weder-
opbouw is ze van het allergrootste belang, wanneer, zoals nu het geval is met de Belgische wet van 1 October 1947,
geen staatstussenkomst wordt voorzien voor het herstel
van schade, licht vergeleken bij het fortuin van hem die
ze geleden heeft
6).
De schade aan onroerende goederen zou – steeds op
grond van de tot nu toe opgemaakte statistieken — iets
minder dan de helft vertegenwoordigen van de gehele
oorlogsschade 1940-1945. In de andere helft zijn begrepen:
de schade aan huismeubelen en roerende goederen niet
tot bedrijfsdoeleinden bestemd (20 pCt), de nijverheids-
en handelsschade (20 pCt), de landbouwschade (7 pCt),
de schade aan schepen en boten (3 pCt), de monetaire
verliezen (1 pCt)
7).
Op te merken valt, dat de schade
aan de industriële uitrusting van het land, aan het lând-
bouwmateriaal, veestapel en andere roerende goederen
tot bedrijfsdoeleinden bestemd, op verre na zoveel niet
bedraagt als na 1918 een van de redenen trouwens
waarom de terugkeer naar betrekkelijk normale econo-
mische toestanden veel vlugger geschiedde in België dan
in de andere door de Duitsers ontruimde gebieden. 1-let
staat ten andere reeds vast, dat er voor een deel van huis-
meubelen en andere roerende goederen met private bo-
stemming geen vergoeding zal worden toegekend.
Dit waren de feitelijke efementen voor de oplossing
van het probleem van de herstelling van de materiële
oorlogsschade. Hoe diende nu de tussenkomst van de
Staat voor de herstelling van deze schade te worden
geregeld? Deze vraag bood tevens een juridisch, een sociaal
en een financieel aspect.
Ëen juridisch aspect, ten eerste. Voorzover ons bekend,
heeft geen enkel jurist in België ooit staande gehouden,
dat de gesinistreerde, door het enkel feit dat hij patrimo-
niële schade geleden had ten gevolge van oorlogsfeiten,
een voorafbestaand recht op vergoeding door de Staat
zou kunnen inroepen, op grond van de geldende wetsvoor-
schriften. Men ziet trouwens niet in, op welke beginselen
uit het positieve recht deze stelling zou steunen. De
gesinistreerde kan geen schadeloosstelling eisen op grond
van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende
de delictuële verantwoordelijkheid, daar de Staat zeker
niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade ver-
oorzaakt door de vijand, noch voor de schade veroorzatkt
door zijn onderhorigen – burgers of militairen – hij het
verrichten van oorlogshandelingen, welke zeker niet als
een fout te beschouwen zijn, maar als het volbrengen
van een plicht. Evenmin zou de gesinistreerde een recht
op vergoeding halen uit de internationale verdragen,
waarin zekere indemniteiten bedongen worden ten behoeve
van de door de oorlog benadeelde Staat, zonder daarom
deze rechten toe te kennen aan de burgers
nt singi,elL.
Nochtans is de Overheid meer dan eens tussengekomen
in hët verleden voor het herstel van oorlogsschade, onder
de vorm van toekenning van subsidie of anderszins. De
Belgische besluitwetvan 23 October 1918 was zeker niet
de eerste overheidsmaatregel tea gunste van oorlogs-
getroffenen.
In het Oud-Vaderlands Recht werd de vraag of de slacht-
offers van de oorlog aanspraak kunnen maken op schade-
loosstelling, door de Staat, wel eens gesteld geworden in
de doctrine, en soms zelfs bevestigend beantwoord, zoals
bij 1-lugo de Groot
8)
Maar in de praktijk werd de oorlog
beschouwd als een geval van overmacht, zoals een ramp of een epidemie, waarvan elkeen voor eigen rekening de
) J. van Houtte,
o.c.,
No.
12.
– ‘) Ibid,
No. 7.
‘)
Over de ontwikkeling van het Oorlogsschaderecht, in de
doctrine, tot aan de tijd van de Franse Revolutie, cfr.
A.
Schoen-
makers en J. Ch.
A.
Merx, ,;Oorlogsschade en Recht”,
p. 7
vlg.
448
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
gevolgen moet dragen.
Bellum, uti pestis non nocet nisi
tactis
9).
Geheel anders luidt de princiepsverklaring in de voor-
rede van de Franse revolutionaire wet van 31 Juli 1792:
,,L’Assemblée Nationale, considérant que, si dans une
guerre dont l’objet est la conservation de la liberté, de
l’indépendance et de la constitution française, tout citoyen
doit h l’Etat le sacrifice de sa vie et de sa fortune, l’Etat
doit â son tour protéger les citoyens qui se dévouent
Èt
sa défense, voulant donner aux nations étrangères le
premir exemple de la fraternité ‘qui unit les citoyens
d’un peuple libre et qui rend commun
a
tous les individus
du corps social le dommage occasionné f l’un de ses mem-
bres, l’Assemblée décrète l’urgence et pose le principe de
la responsabilit nationale”. Duidelijker kan het niet.
La de oorlog zijn alle burger, van éénzelfde land solidair,
en het verlies door een lid van de staatsgemeenschap
geleden moet onder allen worden verdeeld. Maar in. feite
bleef het in 1792 hij deze grootmoedige verklaring en de
wet kende de oorlogsslachtôffers enkel hulpgelden toe.
Hetzelfde geschiedde enkele jaren later, toen het Keizer-
lijk Decreet van’5 Prairial Jaar XII een subsidie van 44.245
frank ter beschikking stelde van de eigenaren, welke onder
de beschieting van de Franse kust door de Engelsen hadden
geleden.
Ook de wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden,
na de gebeurtenisseti van 1815, berustte op datzelfde be-
grip ,,steun”. Een Koninklijk Besluit van 15 Juli 1815
rangschikte de oorlogsgeteisterden in twee klassen: 1°. de
personen welke ai’moede lijden wegens de omvang van de geleden schade vergeleken met hun fortuin; 2°. de andere.
1-let groepeerde verder de schadegevallen’ in drie cate-
goriën:
10.
huizen en andere gebouwen; 2°. wortelvaste
of reeds geoogste veldvruhten, vee, ‘paarden, landbouw-
alaam,
30
meubelen, effecten ,gereedschappen van alle
aard. Hulpgelden waren toegekend rekening houdend
met de classificatie van de geteisterden en de categorie
van de goederen.
En tenslotte vermelden wij, dat de Franse Nationale Ver-
gadering, na de oorlog van 1870, het principe verwierp
van het recht op integi’aal herstel der oorlogsscbade, en
de staatstussenkomst beperkte tot subsidiën. De vergade-
ring legde er te dier gelegenheid nadruk op, dat deze
tussenkomst niet steunde op een juridische verplichting,
maar op een zedehijke plicht, nl. ,,un acte de bientaisance
et de générosité nationale”. . Feitelijk werden dan slechts
420 millioen frank .vergoedng toegekend voor 657 millioen
frank schade.
Dit vlug rechtshisiorisch overzicht zal ons toelaten
de draagwijdte te bepalen van artikel 1 van de Besluitwet
den 23 October 1918, dus nog vôér de sluiting van de
wapenstilstand, door de Belgische Regering van Le
Havre uitgevaardigd: ,,I-Iet recht op herstelling, door de
Natie,van de schadevoortspruitend uit de oorlog, in België, wordt voor’de Belgen erkend, onverminderd de aanspraken
welke België op grond van het Volkenrecht kan doen
gelden”. Wel voegde artikel 2 er aan toe: ,,Het ordenen,
de wijzen en de draagwijdte van dit reèht op herstelling
zullen door de nadere wetten geregeld worden”. Niette-
min erkende de Regering de gesinistreerde een recht toe op
échadeloosstelling en beperkte zich niet tot een belofte van
steun.
Het recht op oorlogsschadevergoeding werd aldus uit-
geroepen – men lette wel op de datum van de Besluitwet:
23 October 1918 – omdat de Belgische Regering besloten
had in het vredesverdrag het overwonnen Duitsland de
verplichting op te leggen alle schade te vergoeden, welke
de oorlog voor België had teweeggebracht Daardoor
moest noodzakelijk’ een recht op integrale schadeloos-
‘)
Over cle praktijk van de oorlogsschadevergoeding in Belgie
tijdens de XVIIe en Xviiie teuw, Cfr. .Hubert van Houtte, ,,Les
ocQjipations Ctrangères en Belgique sous l’ancien régime”, deel 1,
bl!533-572.
stelling aan alle oorlogsgetroffenen in België woden be-
loofd. Trouwens, het plan van wederopbouw na 1918
berustte op de grondgedachte – die weldra een illusie
bleek te’zijn – dat de Belgische Staat enkel als kassier
de oorlogsschadevergoedingen zou uitkeren, voor reke-
ning van het
Reich.
Hoe het in werkelijkheid verliep, is
vôldoende bekend.
De herstelling van de oorlogsschade 1914-1918 werd
ingericht door de wetten van 10 Mei 1919, 20 April 1920 en
6 September 1921, alsnlede door menigvuldige uitvoerings-
besluiten iO)
1-Jet principe was het integraal herstel. De schade werd
gedekt dor een dubbele vergoeding: een basisvèrgoeding
gelijk aan het bedrag van de schade,waarde per 1 Augustus
1914, benevens een zgn. vergoeding voor wederbelegging
gelijk aan het verschil tussen de waarde van het te her-
stellen goed in nieuwe staat op 1 Augustus 1914 en de
kostprijs ‘van de herstelling of wederopbouw na de oorlog,
‘binnen de pei’ken van de vermeerderingscoëfficiënten door
de wet bepaald.
Wederbelegging was voorzien: a. voor gebouwde eigen-
dommen; b. voor de grondstoffen, de afgewerkte producten
en de voori’adige koopwaren noodzakelijk voor de normale
exploitatie van de ondernemingen; c. voor de nijverheïds-,
handels- of landbouwoutillering, de dieren, meststoffn,
zaden, oogsten, planten,, bomen, enz
…..
; d. voor de
roerende goederen diensig tot de uitbating van een han-
delszaak of de uitoefening van een beroep; e. voor het
stofferend huisraad, het linnen, de persoonlijke goederen,
met uitsluiting van de kunstvoorwerpën en weeldegoede-
ren. –
De uitbetaling van de vergoedingen kon geschieden in
speciën of in titels van de openbare schuld.
De regeling van de gevallen van oorlogsschade werd
toevertrouwd, enerzijds aan speciaal ingerichte hoven en
rechtbanken, met willige en eigenlijke rechtsmacht, bij
gestaan door staatscommissarissen, en anderzijds aan een
reeks administratieve diensten, afhangende van het
Ministerie van Economische Zaken: Inspectie van de
wederhelegging, Hoge Commissaris voor dé verwoeste
gewesten, Floge Raad voor oorlogsschade Commissie
voor dadingen. De plaatselijke.coöperatieven, verenigd in
een Landelijke Federatie, traden op als bemiddelaars
tussen de gesinistreerden en de Administratie, tevens voor
het samenstellen van de bundels en voor de financiering
van de wederopbouw. –
Kritiek tegen het mechanisme van het herstel van de
oorlogsschade 1914-1918 is niet uitgebleven: FIet prin-cipe van het integraal herstel leidde o.a. tot deze conse-
quentie, dat de Administratie overstelpt werd ‘met tal-
loze aanvragen betreffende onbeduidende schadegevallen.
Geld- en tijdverspilling zonder werkelijk nut voor de ge
meenschap. 1-let toezicht over de wederbelegging kon alle
mibruiken niet beletten. De procedure van vaststelling
en raming van de schade’was vrij ingewikkeld, en veroor-
zaakte derhalve te hoge administratiekosten. Over de
financiële terugslag van de uitbetaling van oorlogsschade-
vei’goedingen na 1918 komen wij verder terug.
Nadat in 1940 het vraagstik van de herstelling van de
oorlogsschade opnieuw actueel was geworden, waren allen
die zich met de oplossing van het vraagstuk onledig hielden,
er vast van overtuigd, dat de evëntuele herstelling van,de
schade anders zou moeten geregeld worden dan na 1918.
Niet enkel omdat men zich geen illusies maakte over de voor de wederopbouw beschikbare financiële middelen,
maar ook omdat de gebreken van het stelsel van 1919-
1921 in ‘t oog vielen. Voorzichtigheid, eenvoud, snelheid
moesten de voorwaarden zijn voor een goede wederopbouw-
politiek.
Onder de bezetting hadden in België de Seci’etarissen
‘°)
Over de Belgische oorlogsschaderegeling 191’4-191S, cfr. G.
van Bladel, ,,La röparation des dommages matériels résultant
des faits de la guerre”. .
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
449
Gereraa1 de nodige bevoegdheid niet om as wetgevend
orgaan op te treden ter zake oorlogsschade, en zij hebben
er zich wel vo6Y.gewacht op dat gebied definitieve maat-
regelen te treffen, waardoor later de wetgever zou ge-
bonden zijn. -De omvang van de schade en de noodzakelijk-
heid de belangen van de Staat en van de geteisterden zelf
te vrijwaren, brachten er de Secretarissen-Generaal
niettemin toe enerzijds bewarende maatregelen,te nemen
tot vaststelling en raiwing van de schade, en anderzijds
een stelsel van restaurâtiekredieten in te richten. De
besluiten van de Secretarissen-Generaal betreffénde de
vaststelling en de raming van de schade – en dus ook de
vaststellingen door de bij deze besluiten opgerichte com-
missies gedaan – werden nietig en van geen tel verklaard.
Maar het stelsel van kredieten voor de wederopbouw –
een zeer gelukkig initiatièf en het uitgangspunt van ‘de
Belgische wederopbouwpolitiek – werd behouden en
verder ontwikkeld na de bevrijding.
Ondertussen legden zich, vanaf het begin van de oorlog,
zowel te Londen als in het bezettQ gebied, verschillende
personen en organismes toe op de studie van de grond-
slagen van de toekomstige wetgeving betreffende het her-
stel van de oorlogsschade
11
). Alle studiën gingen uit van het
principe, dat er voor de gemeenschap geen positief rechte-
lijke verplichting bestaat de oorlogsschade aan ,private
goederen te herstellen, wel een sociaal-economisch belang de wederopbouw door zo mild mogelijk uitgedeelde subsi-
diën te bevorderen, waaruit zij een juridisch argument
haalden – de financiële beschouwingen terzijde gelaten –
om de integrale schadeloosstelling als basis van het oorlogs
schaderecht te verw’erpen.
De Staat zou dus – behalve in uitzonderlijke gevallen –
enkel tussenkomen voor’ gedeeltelijke financieriiig van de
-wederopbouw, en nog zou deze tussenkomst aan allerlei
voorwaarden van nationaliteit, burgertrouw, weder-
belegging, enz. onderworpen worden. Aldus was aan de
zijde van de juristen en zeer voorzichtige politiek kan-
bevolen t.z. herslelling door de Staat van de oorlogsschade
aan particuliere vermogens.
Maar liet probleem is niet louter juridisch, liet biedt
ook een sociaal aspect, en het is duidelijk, dat dit tveee
aspect van liet vraagstuk meer
01)
het voorplan is getreden
tijdens de parlementaire debatten, welke de stemming van
de wet vn 1 October 1947 zijn voorafgegaan.
Als wij nu het terrein van de civielrechtelijke beginselen
verlaten, dan moeten wij inderdaad vaststellen, dat ht
omzeggei’is niet denkbaar zou zijn dat de Staat niet zou
tussenkornen, om, althans gedeeltelijk en onder bepaalde
voorwaarden, de schade te vergoeden, welke door de leden
van cle nationale gemeenschap onder de oorlog geleden
werd. Een zuiver individualistisch beginsel, zoals
,,Bel1un
uti pestis non nocet nisi tactis”
strookt niet meer met de
moderne sociale opvatting van het recht. Zo de Staat
niet mag beschouwd worden als een verzekeraar, die het
risico opneemt van alle schade, welke de burgers door toe-
val of overmacht zou overkomen, moet niettemin worden aangenomen, dat demoderne Staat, die zoveel eist van de
particulieren, clie de individuele vrijheid door zovele regle-
menien aan banden legt, ook meer verplichtingen opneemt
tegenover de enkeling. De princiepsverklaring in de voor-
rede van de Franse wet van 31 Juli 1792 paste wellicht niet in het kader van een liberale opvatting van de ver-
houdingen tussen de burgers en de Staat. Zij zou-echter
zo theoretisch niet luiden nu als dat wel honderdvijftig
jaar geleden het geval was. Een geweldige evolutie heeft
zich voorgedaan, zowel in de gedachten nopens de funclie van de Overheid als in de methodes van de oorlogvoering.
Steeds meer aandacht heeft men geschonken aan de
solidariteit, welke de burgers van éénzelfde land verbindt
in vrede en in oorlog. Een totale oorlog beperkt zich niet
tot de eigenlijke krijgsverrichtingen; gans liet potentieel
“)
Zie
hierover
J.
van’Houtte, o.c. No.
47-52.
van de natie wordt in de strijd geworpen. Waarde oorlog
de zaak van allen is, burgers en militairen, is het dan
niet rechtvaardig, dat de patrimoniële verliezen door som-
migen geleden billijk zouden verdeeld worden onder allen,
die behoren tot dezelfde oorlogvoerende gemeenschap?
Ter vergelijking heeft men het geval aangehaald van de
averij-grosse, zoals het reeds- in de
Lex Rhodia de jactu
door het Zeerecht geregeld wordt: wareer er goederen
tijdens de reis werden opgeofferd voor de redding van het
schip, dan’ moet dit verlies evenredig door de eigenaren van schip en lading gedragen worden
12).
lIet gaat niet op, zo redeneerde men verder, enket het
staatsbelang als grondslag en maatstaf te nemen voor de
overlieidstussenkomst voor de herstelling van de oorlogs-
schade overgekomen aan particulieren. Want dit zou hierop
neerkomen, dat de mogelijkheid tot hertel of wederépbouw
totaal zou afhangen van het soeverein oordeel van het
Bestuur, dat de Administratie willekeurig zou mogen
beslissen: ,,Voor de restauratie van dit goed kom ik wel
tussen, want die restauratie oordeel ik wel nuttig voor de
wederuitrusting van het Land, maar niet in dat ander
geval, alhoewel de eigenaar een veel zwaarder verlies geleden heeft dan de eigenaar van het goed dat ik wel
zal helpen weder op te bouwen”. Dergelijke oplossing is
onverdedigbaar. Zij houdt geen rekening met de solidari-
teit onder de burgers van éénzelfde natie noch derhalve
met de noodzakelijkheid de staatstoelagen voor de weder
opbouw toe te kennen volgens de principes van de ver-
delende rechtvaardigheid.
Economisch en sociaal belang van de natie, solidari-
teit onder de leden van éénzelfde politieke gemeenschap
zijn de beide principes, die moeten vooropgezet worden
als grondslag voor de politiek van herstel en wederopbouw.
1-let ene sluit het andere niet uit. De volkssolidariteit
wijst op de gebiedende plicht de medeburger te helpen bij
het herstellen van de oorlogsschade. Het economisch en
sociaal belang van de natie wijst op de noodzakelijke
beperkingen, wat het voorwerp en de voorwaarden van de
tussenkomst van de Staat betreft.
Er kan immers geen spraak van zijn aan de geteisterden
een onvoorwaardelijk en onbeperkt recht
01)
hei-stelling
toe te kennen, m.a.w. vergoedingen uit te delen, waarvan
de economische en sociale nuttigheid buiten verhouding
zouden staan met het geldelijk offer van de gemeenschap.
De herstelling van de oorlogsschade, voorzover zij ge-
grond is op de nationale solidariteit, is noodzakelijk be-perkt, terw’ille van het hoger belang van ‘s lands econo-
mische en sociale wederopbouw. De staatstussenkomst
mag niet verder gaan dan de financiële middelen van de
natie het toelaten. En zo komt het derde aspect van liet
vraagstuk van de herstelling van de oorlogsschade aan de
beurt, nl. het financiële.
Na 1914-1918 werd daaraan – zoals wij terloops reeds
hebben laten opmerken – te weinig aandacht geschonken.
De Belgische Regering, dacht men, mocht aan de gesinis-
treerden royale schadeloosstellingen beloven, want de
rekening zou door de Duitsers worden betaald. In werke-
lijkheid ging het anders.
Alhoewel België, dank zij- de prioriteit toegekend door het Vredesverdrag van- Versailles, een betrekkelijk groot
aandeel in de Duitse herstelbetalingen mocht ontvangen
– ongeveer 3 milliard Goudmark tussen 1919 en 1931
13) –
bleken deze betalingen volstrekt onvoldoende om de
kosten van de wedecopbouw te dekken, deels omdat de
herstelbetalingen in natura (o.a. in spoorwegmateriaal)
w’ai’en overschat geworden, deels ook wegens het ‘gemis
aan omzichtigheid en methode in de bepaling en in de uit-betaling van de vergoedingen. –
Naar luid van de wetten op de herstelling van de oor-
logsschade kon de uitbetaling van de schadeloosstelling
1)
‘Tergel.
Schoenmakers
&
Merx, o.c., p.
40.
“) F. Baudhuin, ,,Le financement des
guerres”,
p.
440.
I
r
il
450
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
en an de vergoeding vor wederbelegging geschieden
ofwel in geld ofwel in obligatiën: deze konden gemobili-
seerd worden bij het Verbond’van de Coöperatieven voor
oorlogsschade en,
wat
betreft de nïjverheidsschade, bij de
A.N.I.C. (Association Nationale des Industriels et des
Commerçants) en de Nationale Maatschappij voor Krediet
aan de Nijverheid (S.N.C.I.). Ongeveer 40 pCt van de
indemniteiten vr.den in titels uitbetaald: de rest in coft
tanten. De totale uitgaven voor herstelling van de schade
door de oorlog 1914-4918 teweeggebracht a’an particu-
lieren en privaatrechtelijke rechtspersonen bedroeg, vol-
gens een schatting gedaan in 1942, ongeveer 12.220 mil-
lioen frank, inclusief de intrest van de leningen, welke voor
•de financiering van de wederopbouw moesten worden.
aangegaan. Wij herinneren er aan, dat het effectief bedrag
van çle oorlogsschade niet meer beliep dan 3.415 millioen
frank, waarde 1914. FIet blijkt dus wel, dat de oorzaak
van de enorme uitgaven voor oorlogsschadevergoedingen
hoofdzakelijk lag in de verplichting voor de Staat, in
geval van wederbelegging, de wederopbouwkosten inte-
graal te betalen, rekening houdend met de verminderde
koopkracht van de frank en de stijging van de prijzen.
Het valt dus niet te verwonderen, dat in de plannen
voor de herstelling van de oorlogsschade na 1940 als
een ,,Leitmotiv” ‘terûgkomt: geen avonturen!, geen be-
loften welke de Staat niet zou kunnen houden zonder de
openbare financiën in gev.ar te brengen! De wederopbouw
moet worden aangemoedigd, de solidariteit onder de leden
van één zelfde gemeenschap legt de Staat de plicht op de
gesinistreerden te vergoeden. Maar noch het belang van
de wederopbouw, noch het solidariteitbeginsel zouden de
wetgever toelaten de tussenkomst van de Overheid zodanig
te regelen, dat de oorlogsramp door een nieuwe, financiëlè
ramp zou worden gevolgd.
Het stelsel van de wet van 1 October 1947 over de her-
stelling van de oorlogsschade aan private goederen gaat dus
uit van een postulaat: België is ditmaal voor definancie-
ring van de wederopbouw op eigen middelen aangewezen,
en deze middelen zijn uiteraard beperkt.
Daarop is een stelsel gebouwd, zeer genuanceerd en dus
vrij ingewikkeld, waarin tevens vergoedingen (zonder
verplichting terug te betaleii) zijn voorzien en restauratie-
kredieten tegen verminderde rentevoet
14).
Brussel.
Prof. Mr J.
VAN
JIOTJTTE.
“) Het tweede deel van deze bijdrage is gewijd aan de eigenlijke oorlogsschadcvergoeding: wie er aanspraak op kan maken – welke
oorlogsverliezen kunnen worden vergoed – hoe dc vergoeding be-
rekend wordt, op basis van het principe van de differentiële staats-
tussenkomst – de verplichting van wederbelegging – een beknopt
overzicht van de procedure.
Het derde deel handelt over het verlenen van restauratiekre-
dieten — de andere vorm van staatstussenkomst – alsmede over
het financieringsplan.
ENIGE ‘ASPECTEN VAN DE L4ATSTE
ONTWIKKELINGEN VAN HET EUROPESE
HERSTEL PROGRAMMA (1).
Wil men in kort bestek een enigszins systematisch beeld
geven van de razend snelle en ingrijpende ontwikkelingen
op het gebied van het Europese’ Herstel Programma, dan
is het noodzkelijk enige hoofdpunten uit de veelheid van gebeurtenissen te lichten.
De Foreign Assistance Act 1948.
Op 3 April 1948 tekende President Truman de Foreign
Assistance Act 1948, waardoor de grote conceptie, welke
voor het eerst haar uitdrukking vond in de rede van Mi-nister Marshall op 5 Juni 1947, thans was neergelegd in
een met overweldigende meerderheid door het Congres der Verenigde Staten gevoteerde wet. Voor de voorgeschiede-nis van de totstandkoming van deze wet moge ik verwijzen
naar Dr Hirschfeld’s artikel in Economie, het artikel van
W.rKost
er
en mijn eigen bijdrage in dit tijdschrift
1).
De wet wijkt op verschillende punten af van het op 19
,
December 1947 door de Amerikaanse Administratie inge
diende wetsvoorstel, doch de hoofdgedachte van het
wetsontwerp zijn zowel qualitatief als quantitatief gehand-
haafd. Hieronder moge aan enige punten van de wet iets
meer aandacht worden besteed.
De ,wet is verdeeld in 4 titels, waarvan alleen de
eerste titel ,,Economic Cooperation Act of 1948″ de steun
aan Europa, groot S 5,3 milliard voor het jaar na het tot
stand komen varl de wet, regelt. Dit gedelte is thans onder
de naam ,,European Recovery Program” bekend. De drie
overige titels houden zich bezig met de steun aan het
,,International Children’s Emergency Fund” van de Ver-
enigde Naties, de militaire ,hulp aan Griekenland en
Turkije en de economische en militaire hulp aan China.
Vij zullen ons hier uitsluitend bezig houden met de eerste
titel.
De preambule legt zeer sterk de nadruk op de inter-
Europese samenwerking en stelt als doel van de wet het
onafhankelijk worden der deelnemende landen van buiten-
gewone bijstand door gezamenlijke krachtsinspanning op
het gebied van de productie, de financiën, de begroting
en de internationale handél tussen de deelnemende landen
onderling en met andere landen. De preambule stelt de
Amerikaanse hulp. afhankelijk van de voortzetting van de
Europese samenwerking.
Als deelnemende landen worden beschouwd de 16
landen, welke deelnamen aan de Conferentie te Parijs in
Juli-September 1947, alsmede de ,,dependent areas under
their administration” en voorts andere landen (inclusief
de bezettingszônes van Duitsland), die bereid zijn deel te
nemen aan een gemeenschappelijk Europees Flerstel Prb-
gramma. Het amendement van het Huis van Afgevaar-digden om Spanje met name in dit wetsgedeelte te ver-
melden, werd in de uiteindelijke tekst niet opgenomen.
Opgericht wordt een ,Economïc Cooperation Ad-ministration” (E.C.A.), ‘aan het hoofd waarvan een Ad-
ministrator zal staan. De Administrator heeft kahinets-
rang en wordt benoemd door de President in overleg met
de Senaat. De plaats van de Administrator in de ambtelijke
hiërarchie is tijdens de Congres-behandeling één van de
meest controversiele onderwerpen geweest. De grote
strijdvraag, of het E.R.P. zou worden geadministreerd
door het State Department of door één van het State De-
partment onafhankelijke dienst, is in de laatste zin op-‘
gelost.
Inmiddels werd de heer Paul Hoffman, President van
de Studebaker Corporation, âangewezen als Administrator.
Een ,,U.S. Special Representative” in Europa metAmbas-
sadeursrang zal de Administrator vertegenwoordigen bij
de voortgezette Europese Organisatie. Van hoe groot be-
lang de Verenigde Staten deze post beschouwen, blijkt uit
de omstandigheid, dat de Minister van Handel, 1-larriman,
met deze opdracht werd belast. Behalve de E.C.A. in
Washington en het apparaat van de ,,U.S. Special Repre-
sentatjve” zal in ieder land een E.C.A.-mission worden
gevestigd, waarvan de chef verantwoordelijk is voor de uitvoering van het E.R.P. in het desbetreffende land.
In het wetsgedeelte, dat de aard en de wije van
bijstand regelt, welke aan de deelnemende landen wordt
verleend, is het oorspronkelijke voorstel tot het verchar-
teren van 300 schepen vervallen. Ook dit vormde een be-
langrijk strijdpunt tijdens de Congres-behandeling. Wel is
bepaald, dat voorzover mogelijk 50 pCt van de goederen,
welke onder deze wet uit de Verenigde Staten zullen wor-
den geleverd, vervoerd zullen worden met schepen onder
Amerikaanse vlag. Volgens een nadere interpretatie
‘) Zie ,,het Marshall-plan” door Dr
H. M.
Hirschfeld in Maand-
schrift Economie van December
1947— Januari
1948.
,,Enkele
notities betreffende het Europese Herstel Programma” door
V.
Koster in
,,E.-S.B.”
van
18
Februari
1948
en ,,Enige aspecten van
de stand van zaken met betrekking tot het Marsha1l-plan” door
E. II. v.
d. Beugel in ,,E.-S.B.” van
3
December
1947.
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
451
schijnt dit voorschrift betrekking te hebben op het totale
programma en niet
op
de goederenverscheping naar af-
zojiderlijke landen. Zodoende bestaat een gerede kans,
dat landen met een omvangrijke handelsvloot wat de voor
die landen bestemde E.R.P.-goederen betreft, niet gebon-
den zijn aan de 50/50 clausule voorzover voor andere
landen voor meer dan 50 pCt in Amerikaanse schepen
wordt aangevoerd.
Hetzelfde wetsgedeelte voorziet in de procedure van dè
steunverlening, welke zodanig dient te zijn, dat de parti-
culiere handelskanalen, zonder de uitvoering -van de goed-
gekeurde programma’s in gevaar te brengen, zoveel moge-
lijk dienen te worden ingeschakeld. Voor verantwoording
d&r betalingen is in het algemeen de standaarddocumentatie
vereist (copie contract, factuur, bewijs van betaling, con-
nossement en bewijs van aankomst). Ik hoop hiter op dit
belangrijke punt terug te komen.
De Administrator kan transfergaranties verlenen met
betrekking tot Amerikaanse particuliere investeringen in
deelnemende landen, welke het doel van de wet bevorde-
ren. 1-Jet totale bedrag der garanties mag de S 300 mil-
lioen niet overschrijden.
De Administrator kan de bijstand aan de deelnemende
landen verlenen als schenking (grant), op credietvoorwaar-
den, tegen betaling van cash dollars 0f op andere voor-
waarden. De Administrator bepaalt de voorwaarden,
waarop bijstand wordt verleend, in overleg met de National
Advisory Council en dient daarbij in overweging te nemen
het karakter en doel van de bijstand (of de bijstand” oor
productieve of consumptieve doeleinden woidt verleend),
alsmede de aanwezigheid van een redelijke zekerheid, dat
het deelnemende land in het geval, dat het voor leningen
in aanmerking komt, in staat is tot terugbetaling zonder de doeleinden van de wet in gevaar te brengen (nI. ,,het
volledig herstel van de Europese landen.”).
Voorzover onder het E.R.P. credieten worden verstrekt,
berust de administratie hij de Eximhank. De Administra-
tor mag tot een maximum van $ 1 milliard aan de Treasury
,,notes” ten verkoop aanbiéden teneinde dekking te ver-
krijgen voor de middelen, welke aan de Eximhank voor
credietverlening worden toegewezen. De verhandeling van
de ,,notes” wordt beschouwd als een zgn. public debt
transaction”. Voor deze besteding is geen aparte appro-
priatie van het Congres noodzakelijk. De procedure in het
Amerikaanse Cofigres schrijft nl. voor, dat eerst een zgn.
autorisatiewet tot stand moet komen, waarna een geheel
nieuwe Congres-behandeling moet plaats vinden teneinde
de appropriatiewet tot stand te brengen. De thans behan-
delde wet is de autorisatiewet. Kort geleden iijn de
hearings voor het machtige ,,Appropriation Committee”
van het 1-luis van Afgevaardigden afgesloten
2).
f. In afwachting van de appropriatiewet wordt de
Reconstruction Finande Corporation gemachtigd om $ 1
milliard voor te schieten ter onmiddellijke uitvoering van
de wet. Zoals hierboven onder e. werd uiteengezet, moet volgens de wet nog slechts $ 4,3 milliard voor het eerste
jaar worden gëapproprieerd, aangezien de $ 1 milliard
,,public debt transaction” volgens de Amerikaanse wet-
geving geen appropriatie behoeft.
De wet doet in het hier besproken gedeelte uitkomen,
dat de bijstand zich in principe uitstrekt over een periode
van 4t jaar (tot 30 Juni 1952); toch is het zo, dat voor de
middelen, welke later beschikbaar zullen moeten komen,
niet alleen een appropriatiewet, doch ook een autorisatie-
wet is vereist. Mn wil nl. vermijden om volgende Con-
gressen te binden aan beslissingen van het huidige Congres.
Volgende Congressen moeten de volle gelegenheid hebben
om later niet alleen over de toewijzing van nieuwe bedragen
te beslissen, maar zij moeten ook beleidkwesties, zoals in
‘)
Inmiddels is door het ,,House Appropriation Committee” aan
het 1-luis het voorstel gedaan de E.R.P.-gelden met 25 pCL te
verminderen. Wat het uiteindelijke resultaat zal zijn van de con-
ferentie tussen Senaat en Huis over dit onderwerp, valt nog niet
te voorzien.
de thans behandelde wet zijn omschreven, kunnen herzien.
g. Bilaterale overeenkomsten tussen de Verenigde Sta-
ten en de deelnemende landen worden in overleg met de
Administrator gesloten door de Secretary of State. De hulp
is gekoppeld aan de multilaterale verplichtingen van de
16 deelnemende landen onderling. Naast deze collectieve
verplichtingen van de deelnemende landen wordt tussen
ieder land en cle Verenigde Staten afzonderlijk een bilate-
raal verdrag gesloten, waarin önder andere de volgende
verplichtingen zullen worden opgenomen:
Opvoeren van industriële en landbouwproductie.
Het nemen van financiële en monetaire maatregelen
teneinde te komen tot stabiliteit van de munt, de vast-stelling en handhaving van een juiste wisselkoers, het
sluitend maken van de staatsbegroting en in het alge-
meen het herstel en de handhaving van het vertrouwen
in het geldw’ezen.
De samenwerking met andere landen door stimulering
van de uitwisseling van goederen en diensten en de
vermindering van handelsbelemmeringen.
T-let doeltreffend gebruikmaken in het kader van het
• gezamenlijk uit te voeren herstelprogramma van de
eigen hulpbronnen en de onder deze w’et beschikbaar
gestelde middelen.
1-let vergemakkelijken van de overdracht aan de Ver-
enigde Staten door ,,sale, exchange, baiter of otherwise”
van materialen, waaraan Amerika behoefte heeft door
de omstandigheid, dat de eigen hulpbronnen hierin niet
of in onvoldoende mate voorzien.
1-let openen van een speciale rekening, waarop de op-
brengsten van goederen, verkregén als ,,grant” in
locale valuta worden gestort ten name van de Neder-
landse Regering. Omtrent de besteding van deze mid-
delen moet het betrokken land overleg plegen met de
Administrator. Volgens de wet zouden de middelen
in het algemeen moeten worden besteed voor de interne
monetaire, stabilisatie, voor het stimuleren van de pro-
ductie en de exploratie vdr nieuwe hulphronnen, voor
alle uitgaven, welke inovereenstemming zijn met het
doel van de wet, inclusief de uitgaven in verband met cle
Amerikaanse Administratie van het E.R.P. in het be-
trokken land.
1-let ov,prhandigen-aan de Verenigde Staten van volle-
dige ,,statement of operations” betreffende de uitvoe-
ring van het E.R.P. inclusief een rapport over het ge-
bruik van de ontvangen fondsen, goederen en diensten. Deze rapporten dienen minstens één maal per kwartaal
te worden gepubliceerd.
S. •I-Iet op verzoek van dë Verenigde Staten verstrekken
van inlichtingen over de gang van zakën onder het
ERF..
De Administrator is gedurende drie maanden na
ondertekening van de wet gemachtigd om volledige bij-
stand te verlenen zonder dat met het ontvangende land
een bilaterale overeenkomst is gesloten. De Administrator
dient dan echter wel van mening te zijn, dathet land in
het licht van de bepalingen van de wet voor hulp in aan-merking komt. Te dien einde moet het betrokken land te
kennen geven, dat het instemt met de doelstellingen van
de wet en bereid is om de bilaterale overeenkomst te slui-
ten (de zgn. ,;letter of intent”). Op 20April jI. overhandigde
H.M. Ambassadeur te ‘Washington een dergélijke ,,letter
of intent” aan de Amerikaanse Regering.
De Administrator dient de steunverlening, te be-
eindigen, indien een deelnemend land de aangegane ver-
plichtingen tegenover de Verèhigde Staten en/of andere
deelnemende landen niet nakomt. Fletzelfde geldt voor
het geval dat de bijstand niet meer in overeenstemming is
met hetnationale belang van de Verenigde Staten
3).
‘s-Gravenliage.
Drs E. 1-T. v. cl
. BEUGEL.
3)
In een volgende beschouwing zullen ter sprake komen het
tot stand komen van de organisatie van Europese landen te Parijs
en de practische werkzaamheden, welke in verband met het tweede en derde kwartaal 1948 internationaal en hier te lande zijn verricht.
452
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni1948
/
HET WETSONTWERP NOODVOORZIENING
GEMEENTEFINANCIËN.
Nu de Regering van antwoord heeft gediend op het
voorlopig verslag over het in de titel genoemde wetsont-
werp, mag worden aangenomen, dat zij het op prijs zal stellen als de Staten-Generaal het nog voor de a.s. vêr-
kiezingen zullen willen behandelen. 1-let rapport van de
Commissie-Oud is in Juli 1947 verschenen hij Koninklijke
boodschap van 21 November 1947 heeft de Regentes,
te Londen vertoevende, het wetsontwerp ingediend;
het voorlopig verslag werd op 10 Februari 1948 uitge-
bracht en op 25 Mei ji. beantwoord. Er is dus alle tijd
geweest voor discussie en overweging. De vakpers heeft
ziéh niet onbetuigd gelaten, maar de voorlichting van de
dagbladen heeft gefaald. Wanneer het ,,grote” nieuws
is gegeven, ‘dan is de krant vol, d.w.z. is het papier op.
Zonder dus een verwijt aan de dagbladen te maken, moet
worden geconstateerd, dat voor dit belangrijke wetsontwerp
te weinig belangstelling van de burger is gevraagd. En
toch gaat het om de grondslagen van ons gemeentewezen,
om de zelfwerkzaamheid in kleiner verband, om een af-
weer tegen het centralisme, waartegen o.a. Prof. Röpke
in Civitas 1-lumana zijn waarschuwende stem heeft doen
horen.
De lezers van dit tijdschrift weten waar het om gaat.
De gemeenten, vroeger zo.fier en zelfstandig, zijn tijdens
de oorlog tot de bedelstaf gebracht. Zij hadden het al niet
ruim toen zij zich door de crisis van de veertiger jaren
moesten heenw’erken, maar na 1942 zijn zij armlastig
geworden. Vele hebben zich dapper geweerd, ‘iiaar ten–
slotte hebben zij zich aan de noodlijdendheid overgegeven,
of eigenlijk onderworpen, want haar burgemeesters
moesten een verklaring tekenen, dat zij, waarnemende de
taak van de gemeenteraad, de zo gehate noodlïjdendheids-
voorwaarden zouden naleven. Zelfs na de bevrijding werd
van de gemeenten nog een dergelijke verklaring geëist.
Het gemeentefonds, dat sedert 1930 inkomsten van de
totaliteit der gemeenten volgens een verdeelsleutel had
gedistribueerd, kreeg in 1942 een aanhangsel, de lie af
–
deling, waarin het Rijk bedragen stortte om de bédelende
.paupers te bedélen. In die tijd ontstond de fabel, dat het
Rijk ,,offers” bracht, welke fabel als alle fabelen een
moraal had en wel deze, dat de consumerende gemeenten
dankbaar moesten zijn voor de rijkssteun.
Na de bevrijding heeft de Regering de Commissie voor’
het herstel van de financiële zelfstandigheid van de ge-
meenten en de provinciën (de zgn. Commissie-Oud)
ingesteld en het herleefde vrije woord heeft zijn eigen
plaats en functie hernomen. Eerst werd met het fabeltje
afgerekend door er om. op te wijzen, dat het Rijk in 1930
f 111 millioen uit de inkomstenbelasting trok en in 1947
1 milliard, mede dank zij de afschaffing van de gemeente-
lijke inkomstenbelasting (gemeentefondsbelasting met op-
centen); ook werd aangetoond, dat wanneer het Rijk een
flink deel van zijn eigen inkomsten aan de gemeenten
zou afstaan, nog niet van giften, maar wel van het afdoen
van een ereschuld mocht worden gesproken. Ik kan hier
niet in herhalingen. treden en moge_verwijzen naar mijn
vorige publicaties in dit blad
1)
.
–
Een noodvoorziening.
De Commissie-Oud en de Regering hebbën een nood-voorziening voorgesteld om de gemeenten van ‘de nood-
lijdendheidsvoorw’aarden te verlossen. Een noodregeling
heeft ”oor- en nadelen. 1-let voordeel is, dat men zich kan
excuseren’ als nog niet alles in de puntjes blijkt te zijn
verzorgd; het nadeel kan zijn, dat al te veel op een toe-
komstige regeling wordt vooruitgelopen. In zover is de
‘)
De gemeentefinanciën, ,,E.-S.B” 22 Januari
1947,
9550.
Juichende gemeenten, ,,E.-S.B.” 29 October
1947,
no. 1590. Voor-
zichtig vertrouwen, ,,E.-S.B.” 1 2November 1947, no. 1592. De
noodvoorziening gemeentefinanciën, ,,E.-S.B.” 90 December 1947,
no. 1596. Getoetst, ,,E.-.S.B.” 7 Januari 1948, no. ‘1600.
noodvoorziening geslaagd: er is ruimte voor aanpassing,
terwijl niemand zich aan de vorm van een toekomstige
oplossing bindt. –
De regeling geldt in principe voor de jai’en 1948, 1949 en
1950. In die tijd ontvangen de gemeenten uitkeringen uit
te haren behoeve afgezonderde’ bedragen, die via het
gemeentefonds worden vei’deeld. Deze uitkeringen richten
zich naar de ontvangsten (aanvulling, dus garantie van
inkomsten uit belastingen) en naar de uitgaven (armenzorg
,en onderwijs); is het totaal minder dan de bestaande nor-
male uitkeringen, dan ontvangen de gemeenten een
suppletie, waardoor vooral de kleine(re) gemeenten zijn
gebat; zijn de nieuwe bedragen niet voldoende om het
evenwicht tot stand te brengen, dan zal een lijzondère
uitkering worden genoten, waarmede de grote en met
name de grootste gemeenten w’orderi geholpen. Bij de toe-
kenning van deze bijzondere uitkeringen zullen geen voor-
waarden, zoals de gehate noôdlijdendheidsvoorwaarden,
worden gesteld.
Tegenstelling kleine en grote gemeenten.
Waar iets verdeeld moet worden, ontstaan gewoonlijk tegenstellingen. In de vakpers, waarnaar de M.v.A. her-
haaldelijk verwijst, zowel als in het Voorlopig Verslag,
is aandacht gevraagd voor de betrekkelijk lage uitkeringen
aan de kleine en de relatief hoge uitkeringen aan de grote
gemeenten. Van een achterstelling van het platteland
bij de steden kan naar de mening van de Ministers Lieftinck
en Witteman echter niet worden gesproken. ,Het is hun
nu reeds bekend, dat een goed deel van de kleine gemeenten
nog overschotten kan boeken.
De kwestie stad-platteland biedt zoveel aspecten, dat
daaraan een af’onderlijk artikel zal moeten worden ge-
wijd. De bezwaren richten zich vooral tegen de classificatie,
waarin een discriminatie wordt gezien. Maar, verschillen
zijn er steeds geweest en de Regering heeft de normen op
grond van de ervaring bepaald. Deze normen zullen
nu in de wet worden opgenomen in l)laats van bij alge-
mene maatregel van bestuur vastgesteld, hetgeen op zich
zelf een verbetering is te achten. De Regering erkent,’at
het verzorgingspeil op sociaal en cultureel gebied van het
platteland bij dat der steden. is ‘achtergebleven. 1-let
streven om de verschillen zoveel mogelijk op te heffen
heeft haar instemming. Het inhalen van deze achterstand
zal echter niet in één slag kunnen geschieden en ook niet
geheel door de gemeenten behoeven te worden’ gefinancierd.
1-her worden voor cle kleine(re) gemeenten dus perspectie-
ven geopend: niet alleen zal de noodvoorziening het gelei-
delijk opvoeren van het verzorgingspeil ten plattelande,
dat thans gaande is, bevorderen, bovendien zal daaraan
ook van andere zijde nog worden gewerkt.
De circulairc.
Tele bezwaren zijn geuit tegen het regeren bij circulaire.
De Ministers verweren zich tegen het verwijt, dat de
inspectie der gemeerefinanciën bijzondere instructies
zou hebben om bepaalde posten te schrappen. Toch hebben
die richtlijnen bestaan. Dat kan ook niet anders, want het
Departement kan geen inspecteurs zondeiz instructies het
land inzenden om begrotingen te onderzoeken en hijzoxideré
bijdragen vast te stellen, op sf i’affe van w’illekeurig op-
treden. Trouwens de Ministers geven op de blz. 6 en 10
van de M.v.A. voorbeelden van dooi’ hen vastgestelde
normen betreffende de plaats van de winsten van de
productiebedrijven in het dekkingsplan en inzake de
vermakelijkheidsbelasting; de eerste zijn nièt, de laatste
wèl aan de gemeentebesturen medegedeeld.
Op verzoek van cle Kamer zullen enkele richtlijnen,
die tot nu toe hij circulaire waren bekend gemaakt, in de
wet’ worden opgenomen; de Regering gaat zelfs zover,
dat zij een bepaling, die in een uitvoeringsregeling zal
voorkomen, ter discussie stelt. Flet betreft hier de vermin-
dering van de uitkeringen uit het gemeentefonds in geval
—i
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
453
de gemeenten haar eigén belastinggebied, niet voldoende
hebben uitgebuit.
Korting wegens ongebruikte belastingcapaciteit
Volgens het gewijzigde ontwerp (artikel 6) worden als
de meest specifieke gemeentelijke belastingen beschouwd:
de opcenten op de hooîdsom der grondbelasting, de op-
centen
01)
de hoofdsom der personele belasting, het ten
bate van de gemeente komende deel van de ondernemings-
belasting, de bijzondere belastingen wegens gebouwde en
ongebouwde eigendommen en van bouwterrinon (om.
straatbelasting), de belasting op de honden, op toneel-
vertoningen en andere vermakelijkheden, op verzekering
tegen brandschade, de logeergastenbelasting, de belasting
op openbare aankondigingen en de woonforensenbelasting.
De bedoeling is nu, dat voor elke gemeente, voor elk.der
jaren 1948, 1949 en 1950 afzonderlijk, de totale opbrengst
wordt vastgesteld -naar de in die gemeente geldende ta-
rieven. Eenzelfde berekening wordt gemaakt vande ont-
vangst, die vermoedelijk verkregen zou zijn, indien de
evengenoemde belastingen zouden wôrden geheven vol-
gens bij algemene maatregel van bestuur aan te geven
tarieven. Is de geraamde werkelijke opbrengst lager dan het
bedrag, dat mogelijic werd geacht, dan wordt het verschil
uitgedrukt in een percentage •van laatstbedoeid bedrag. Daarop wordt het totaal van de algemene, de belasting-
en,de bijzondere uitkering gekort met de helft van dit
percentage. Gesteld nu, dat een gemeente uit haar speci-
fieke heffingen f 1,9′ millioen trekt, doch f 2 millioen zou
kunnen putten, indien de door de Regering aan te geven
normen zouden worden toegepast, dan wordt 1 ton op de
20 te weinig ontvangen of5 pCt. Gesteld voorts, dat die
gembente aanspraak zou maken op een totaal aan boyen-
genoemde uitkeringen van f 5 millioen, dan zal daarop
2
1
–
pCt van het totaal of f 125.000 worden gekort. Zouden
deze uitkeringen – om een ander voorbeeld te nemen
f 2 millioen bedragen, dan zou dat bedrag met f 50.000
worden verminderd,d.w.z. met de helft van het naar het
gevoelen van de Regering te weinig geheven bedrag.
Indien men als uitgangspunt aanvaardt, dat geen
belastingcapaciteit ongebruikt mag worden gelaten, kan
men niet zeggen, dat deze regeling onredélijk is. liet aan-
vankelijke bezwaar richtte zich tegen de onzekerheid
omtrent de normen, welke zouden worden toegepast.
Zouden hijv. de opbrengsten van de grond-, personele
en ondernemingsbelasting niet medetellen, dan zou men
komen tot een zo hoog percentage van aftrek, dat een
geringere heffing van een gemeentelijke belasting wegens
bepaalde omstandigheden, door een korting op de fonds-
uitkeringen uitermate zwaar zou worden gestraft.
Nog een enkele opmerking moet hieraan worden toe-
gevoegd. Volgens de wet wordt ook de opbrengst van de
(potentieel te heffen) belasting op logeëigasten, openbare
aankondigingen en woonforensen genoemd, doch dat wil
niet zeggen, dat deze heffingen nu ook moeten worden
– ingevoerd, waar zij nog niet bestaan. In dat geval tellen
zij niet mee, want er zijn geen tarieven, waarnaar de reële
opbrengst kan worden berekend, en in de Algemene Maat-
regel van Bestuui worden deze heffingen niet genoemd,
zodat ook de potentiële opbrengst buiten heschouwing
blijft. De bedoeling is blijkbaar deze, dat bijv. een gemeente,
die een belasting op verzekering tegen hrandschade kent,
iets lagere tarieven kan behouden voor de straatbelasting,
of om een ander voorbeeld te noemen, dat een gemeente
met een woonforensenhelasting desgewenst de honden-
belasting of de vermakelijkheidsbelasting niet tot het
onder de tegenwoordige omstandigheden als normaal
beschouwde peil-behoeft op te voeren om een aftrek van de fondsuitkeringen te ontgaan.
Toen het Wetsontwerp werd ingediend heeft de Re-
gering op dit punt opzettelijk geen n’hdere uitwerking
gegeven, omdat zij de,praktijk en de discussie in de vak-
$rs wilde afwachten; dat ‘thans een aanvaardbare regeling
wordt voorgesteld is te danken aan het vrije woord
2)
On ne s’appuie que sur ce qui résiste.
De korting op de bijzondere uitkering.
In geval de normale uitkering en de helastingsuppletie
niet toereikend zijn om de begroting te doen sluiten, z’al
een bijzondere uitkering plaats, hebben om .de gemeente
in dezelfde positie te brengen als haar zuster, die wel met
de gewone uitkeringen kan uitkomen. Deze bijzondere
uitkering zal evenals de algemene uitkering stijgen en-
dalen.naarmate de inkomsten van het fonds zullen toe- en
afnemen. In deze bijzondere uitkering schuilt veelal een
bedrag, dat moet dienen voor de delging in 30 jaar van de
oude tekorte,. De wenselijkheid isbepleit dat deel van de
bijzondere bijdrage niet te doen fluctueren. De Ministers
zien daartoe geen aanleiding. In de toelichting op art. 4
(nieuw art. ‘5) schrijven zij, dat de lasten van deze delging
normale uitgaven zijn geworden: vallen de inkomsten
mee, dan kan versneld worden afgeschreven, doch lopen
de middelen terug; dan kan het dekkingsplan inderdaad
in gevaar komen. ,,In dit onverhoopte geval zal binnen
het raam van de gehele begroting moéten worden gezocht
naar middelen om het dekkingsplan te handhaven”.
Dit is mi. niet juist. D.e gemeenten met het zwaarste
delgingspian hebben haar grote tekorten te wijten aan een
bepaalde structuur, die dézelfde blijft. Zullen zij bij het
teruglopen van de middelen toch al bijzondere moeite
hebben om het evenwicht te bewaren, dat’ zal onmogelijk
wôrden, -indien gekort wordt op een uitkering ten behoeve
van een delgirigsplan, dat niet verandert. Het blijft m.i.
aanbeveling verdienen de gelden, nodig voor de uitvoering
van ‘het delgingsplan, buiten de fluctuaties te houden. —
De afdracht pan
‘
s Rijks belastingen.
Tot voeding van het Gemeentefonds heeft de Commissie-
Oud voorgesteld daarin 8,2 pCt van de opbrengst van een
aantal Rij ksbelastirgen te storten. Die opbrengst werd
geraamd op ‘f 2.170.700.000, zodat f 178.200.000 aan het
gemeentefonds ten goede zou komen. – In het wetsontwerp
werd voorgesteld 7,6 pCt te geven van de tot 1 2.344.100.000
herziene raming of f 178.151.600, d.w.z. ruim 1 14 milhioen
minder dan bij toepassing van het percentage van de Com-
missie-Oud (8,2 pCt ian f 2.344.100.000 of 1 192.200.000).
hiertegen is groot bezwaar gemaakt. Dè Commissie-
Oud wist bij de samenstelling van haar .rappoit in begin
1947 uiteraard nog niets van de behoeften 1948. Zij heeft
haar berekeningen gemaakt met behulp van de gegevens
1947 en dan ook als dekking een bedrag aangenomen,
dat berekend was naar de laatst gepubliceerde ramingen
van de Rijksbelastingen. Zij hoopte, dat het uitgaven-
accres parallel zou lopen alet dat van de inkomsten.-
Het wetsontw’erp echter bleef.wat de uitgaven betreft
staan bij cle dienst 1947 als fictieve basis voor 1948 en
ehimineerde het accres in de ontvangsten door het per-
centage te verlagen. De grief was, dat de gemeenten een
fase achter zouden geraken, wai zich in 1949 en 1950
opnieuw zou wreken.
Bij nadere overweging zijn de Ministers bereid het per-
çent’age ,van 7,6 tot 8 te verhogen. In cijfers komt dat
hierop neer, dat op grondslag van de herziene raming van
de ontvangsten volgens de Commissie-Oud in het fonds zou worden gestort t 225.254.000, volgens het wetsont-
werp f 208.772.000 en volgens de M.v.A. f 219.760.000.
De Ministers wijzen er op, dat het voornemen bestaat de
– ‘) In do Bijlage van de
M. v. A.
wordt gesteld, dat de opbrengst van de belastingen bedoeld in de artikelen
279, 280
en
281 van de
gemeentewet wordt gelijkgestelcl aan de opbrengst van de hoofdsom
van de gronclbelasting voor de gebouwde eigendommen, indien
doet hoger is. Daar bedoelde heffingen slechts mogen zijn-een billijke
bijdrage in de kosten van cle door de gemeente verrichte prestatie,
zou
aan de bepaling kunnn worden toegevoegd tenzij het, totaal
hoger zou zijn clan cle billijke bijdrage als in de wet bedoeld, in welk
geval die bijdrage als maximum zal worden genomen. Overigens behouden de Ministers zich het recht voor in bijzondere gevallen
van de algemene regelen af te wijken, waardoor de mogelijkheid
wordt geopend zelfs een gehele heffing buiten de berekening te laten.
454
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
gemeenten, die bepaalde oude pensioenlasten moeten
dragen, daarvan te bevrijden, waardoor zij – het betreft
vol. de grootste gemeenten — f10 millioen zullen bespa-
ren, maar dat de gemeenten anderzijds dobr rijksmaat-
regelen voor nieuwe en hogere uitgaven worden gesteld,
o.a: door de verhoging van het percentage der pensioens-
bijdragen. Gegevens worden dienaangaande niet ver-
strekt, doch gesteld dat het één tegen het ander opweegt,
dan is vôor de gemeenten een winst bereikt van 7,6 op
8 pCt.
Hierbij moeten enige kanttekeningen worden geplaatst.
1
–
Jet is een – voor de gemeenten gelukkige – inconse-
quentie, dat in het wetsontwerp en de M.v.A. uitdrukke-
lijk wordt gesteld, dat eventuele salaris- en loonsverho-
gingen geen invloed zullen mogen hebben op de storting
in het gemeentefonds (blz. 7), en dat toch de vermindering
van de gemeentelijke inkomsten – verlaagde pensioen-
bijdragen – en verhoging pensioenpremiën, al dadelijk
tot een verhoging van de storting in het gemeentefonds en
bijgevoig tot verbetering van de uitkeringen zal leiden.
Gelukkig, omdat hieruit blijkt, dat de Ministers principieel
de, onhoudbaarheid van hun standpunt inzien.
Maar er is nog iets anders, dat minder bevredigt, wat
schuilt in de afdracht van het percentage van de massa
der Rijksbelastingen. In het op 22 Mei 1948 ingediende
wetsontwerp tot verhoging van de opbrengst van enkele
belastingen tot financiering van toeslagen t.b.v. de land-
bouwbedrijven op lichte gronden, waartoe voor de jaren
1947 en 1948 is besloten, is gerekend op een hogere op-
brengst van de tahaksaccijns met f 20 millioen, de weelde-
belasting met f 10.millioen en de ondernemingsbelasting
met f 13 millioen (netto) of totaal f 43 mïllioen. De laatste
belasting wordt alleen voor 1948 en 1949 verhoogd. Om deze verhoging van tweemaal
f
13 millioen aannemelijk
te maken, brengt de Minister van Financiën uitdrukkelijk
onder de aandacht ,,dat deze verhoging van de onder-
nemingsbelasting, evenals deze belasting zelf, hij het
berekenen van de grondslagen voor de inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting en – ondernerningsbelasting over
een volgend jaar in mindering mag worden gebracht.
Dientengevolge is de druk van deze belastingverhoging
over 1949 geringer dan over 1948; bij het vaststellen van
de aanslagen over 1950 zal als het ware een gedeeltelijke
restitutie van de voordien betaalde belastingverhoging
optreden, doordat de verhoging niet meer verschuldigd is,
doch de over 1949 (en eventueel over 1948) betaalde extra-
belasting in mindering van het bedrijfsresultaat komt”.
Nu deelt het gemeentefonds in de inkomstenbelasting
en de vennootschapsbelasting mee, zodat ook de gemeenten
in de lagere opbrengst van de inkomsten- en de vennoot-
schapsbelasting worden betrokken en wel voor 8 pCt.
De opbrengst van de ondernemingsbelasting komt tot nu
toe geheel aan de gemeenten ten goede. Dat wordt nu:
factor 1 ten behoeve van het gemeentefonds; factor 14
aan de gemeenten (regel is 1,4); factor 0,4 aan het Rijk,
t.b.v. de landbouwbedrijven op lichte gronden. Nu kan
men van de helastingophrengst wel 15 pCt reserveren
voor het Rijk en 85 pCt uitkeren aan het fonds en de ge-
meenten, maar de door de Minister ,bedoelde vermin-
dering van de ondernemingsbelasting zal geheel ten
laste van de gemeenten komen. –
Hier staat wel iets tegenover. nl. 8 pCt van de hogere
opbrengst van de tabaksaccijns en van dc weeldehelasting,
maar uit het wetsontwerp van 22 Mei 1948 blijkt daarop
niet te zijn gerekend. De Regering heeft nodig f42,5 millioen
per jaar en raamt: hogere opbrengst tabak f 20 millioen, weelde f10 millioen, ondernemingsbelasting (netto) f13
millioen, totaal f 43 millioen.’ 1-let gemeentefonds zal daar-
van krijgn 8 pCt van f 30 millioen of f 2,4 millioen, zodat
beschikbaar komt f 40.600.000, tefwijl f 42.500.000 nodig
is. Hoe w’il men hier uitkomen? Toch zeker niet door de
verhoging van de opbrengst alleen voor ‘s Rijks kas te
reserveren of het percentage van storting t.b.v. ‘liet gemeen-
te.fonds te verlagen. Met hoeveel zal het dan weer moeten
worden verhoogd i.v.m. de lagere ontvangsten uit de andere
hierboven genoemde belastingen?
Goudschaaltjes zijn hier van weinig nut. Alles is niet in-
eens te regelen. Maar men overschat de waarde van deze
noodoplossing, wanneer gezegd wordt: de gemeenten zijn
nu geholpen, wë zullen ze hieraan houden. Dat kan slechts
ceteris paribus, maar de voorbeelden, die de Ministers
hier eigenlijk zelf geven, bewijzen wel, dat de omstandig-
heden aan veranderingen onderhevig zijn.
Slot bescho zuving.
1-l6t is niet mogelijk de gehele materie in een enkel
artikel te behandelen en beschouwingen te wijden aan de
bedrijfswinsten, de politie-uitgaven, de kosten van aanleg
en onderhoud van wegen in het kader van de Rijksheffingn
op het wegverkeer, ë.t.q. Ook de verhouding stad-platte-land kon slechts even worden aangeroerd.
Doch één ding .moet nog worden rechtgezet. In deze
M.v.A. moeten de gemeenten weer het verwijt horen,
dat zij t.o.v. de middelen passief zijn geweest. Dit als
voortzetting van hetgeen cle Minister van Binnenlande
Zaken in de Eerste Kamer (M.v.A.) heeft verklaard;
dat ,,de ware oorzaak” van de moeilijkheden was, ,,dat
de gemeenten dadelijk na de bevrijding te w’einig initiatief
hebben getoond om de vermakelijkheidsbelasting tot een
rijker vloeiende bron van inkomsten te maken”. ,,De
gemeenten hadden behoren te beseffen, dat dit op haar
weg lag”. ,,Dochde gemeenten hebben vrijwel algemeen ver-
zuimd van deze autonome bevoegdheid gebruik te maken”.
De’waarachtigheid eist te stellen, dat de gemeenten bij
haar talloze pogingen om retributies, tarieven en prijzen
te herzien, steeds zijn gestuit op de prijsbeheersing, terwijl
de posterijen en spoorwegen wel mochten verhogen. Op
24 April 1946 besloot Wassenaar de vermakelijkheids-
belasting van 25 tot 50 pCt te verhogen. Bij schrijven van
2/10 September 1946 ontving Wassenaar echter het berichi;
van Gedeputeerde Staten, dat zij, evenals de Minister
van Binnenlandse Zaken, de verhoging hiet aanvaard-
baar achtten, ômdat de vermakelijkheden niet hij voort-
during zwaarder belast konden worden (adres Ver. Ned.
Gem.; De Nederlandse Gemeente van 21 Febr. 1947, hlz.
90). Nu de Minister zijn verwijt aan de gemeenten in deze
Memorie van Antwoord herhaalt, is het plicht deze zaak
recht te zetten door de ongegrondheid daarvan aan te
tonen.
– Overigens stemt het tot voldoening, dat in de M.v.A.
niet meer over aderlatingen van het Rijk wordt gesproken,
zodat de fabel van ,,het offer” naar het rijk der fabelen
is verwezen, waar ze met de droefgee’stige geschiedenis
van de noodlijdendheid in de afdeling ,,overwonnen
standpunten” is’ bijgezet.
Uit de reeks artikelen, aan de nieuwe financiële ver-
houding gewijd, is wel duidelijk gebleken, dat de nieuwe
wet, vergeleken bij de toestand 1942-1947, een aanzien- –
lijke verbetering zal brengen. Van de 1.013 gemeenten
zullen nog 448 een bijzondere uitkering moeten ontvangen.
Regering en gemeenten leven tussen hoçp en vrees over te
ruime en te geringe middelen. Geen wonder in deze tijd
van verbeterde uitkomsten doch verhoogde prijzen en van
verliezen, die zich als winsten aandienen, zolang de af
–
schrijvingen niet op vervangingsbasis worden vast-
gesteld. Daarom is het van zo groot belang, hoe de regeling
zal worden uitgevoerd. Zullen de gemeenten gehoor geven
aan de ernstige aanmaningen om geen nieuwe uitgaven
te voteren en zal de Regering open oog hebben voor
,
de
behoeften van de lagere publiekrechtelijke lichamen, en
hun levenwckkende vrijheid niet onnodig binden?,
De regeling is een noodoplossing met alle voor- en na-
delen daaraan vrhonden. Maar ze loopt tenminste, niet
vooruit op het Rijksbijdragenstelsel, dat door enkelen
wordt geroemd, omdat het’ de tekorten zal opheffen, met
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
455
het nadeel evenwel, dat de locale gemeenschappen tot
administratieve organen worden gedeclasseerd. Naar de
definitieve oplossing moet thans worden gezocht. Via de
sluitende begroting zal moeten worden gekomen tot de
werkelijke zelfstandigheid, die niet te verkrijgen is zonder
het toelaten van zulke heffingen, dat de vertegenwoordi-
gende lichamen in redelijkheid voor de consequenties van
eigen daden kunnen worden gesteld.
Rotterdam.
J. IIASPER.
AANTEKENING.
MOE’t EUROPA DEVALUEREN
De gedachte, dat verschillende, zo niet alle, Europese
valuta’s môeten devalueren, schijnt – aldus ,,The Banker”
van deze maand – in Washington langamerhand een
obsessie te worden. Er zijn verschillende uitlatingen in
deze richting geweest: van leden van de Amerikaanse
Administratie, het Internationale Monetaire Fonds en
tenslotte ook van de ,,National Advisory Council”. De
opmerkingen, die laatstgenoemd lichaam over devaduaties
heeft gemkt, komen voor in een rapport aan het Congres –
over de werkzaamheden van het Internationale Monetaire
Fonds en de Internationale Bank voor 1-lerstel en Ont-
wikkeling. Met betrekking tot de landen, die hulp ont-
vangen in het kader van het ERF., merkt dit rapport op:
,,When the National Advisory Council helieves that a
country’s exchange rate in imposing an unjustifiable burden on its balance of payments the United States
Government would, after discussion vith the Government
of the country concerned, require that country, if a member
of the Fund, to raise the problem with the Fund and to
use the Fund’sprocedures before making-an adjustment”.
Het spreekt vanzelf, aldus ,,The Banker”, dat de Ver-
enigde Staten nauwkeurig het oog willen houden op de
gang van zaken in de ,,Marshall-landen” en dat zij daarbij speciaal willen letten op factoren, die deze landen zouden
kunnen beroven van het optimale dank zij de Marshall-
hulp te bereiken voordeel. Volgens de overeenkomst van
Bretton Woods ligt echter het initiatief tot het aanbrengen
van wisselkoer3correcties (in geval van ,,fundamental
disequilibrium”) bij liet betrokken lid zelf. Het voorstel
van de National Advisory Council komt nu neer op het
scheppen van de mogelijkheid, dat het initiatief ook van
de Verenigde Staten kan uitgaan.
De grote belangstelling van Amerikaanse zijde voor het
wisselkoersprobleem kan worden beschouwd als een
symptoom van het ongeduld, waarmede vele Amerikaanse w’aarnemers de Europesemoeilijkhden bezien. Hoewel het
E.R.P. thans begint te functionneren, zijn er nog niet veel
tekenen; die op verbetering wijzen. Integendeel: de
deviezencrisis schijnt alom in hevigheid toe te nemen.
Zuid-Afrika heeft te kampen met een ernstig betalings-
balansdeficit (tot nu toe gecamoufleerd door een stroom
van binnenkomend kapitaal); Zweden heeft langzamerhand
een,schromelijk tekort zowel aan ponden sterling als aan
dollars; Frankrijk ziet zijn sterlingreserves snel slinken;
Canada heeft .nogsteeds een ernstig gebrek aan Ameri-
kaanse dollars. 1-let algemene probleem der onevenwichtige betalings-
balansen heeft twee facetten. 1-let eerste is de algemefie dollarschaarste. Dit verschijnsel is het, dat Amerikaanse
waarnemers voor devaluaties doet pleiten. Er is echter een
tweede facet: het gebrek aan evenwicht
binnen
de groep,
die met de dollarschaarste kampt. Voor dit laatste zijn drie
oorzaken aan te wijzen. Ten eerste de oorlogsschade
(vernielingen, verlies van buitenlandse beleggingen. e.d.).
De hierdoor geslagen gaten kunnen niet in korte tijd
worden opgevuld; hier ligt de functie van het E.R.P.
Ten tweede hebben ,,lend-lease”, ,,mutual aid” e.d.
handelskanalei gecreëerd, die geruimie tijd als ,,normaal”
werden beschouwd maar die dat thans zeker niet meer
zijn. De voortzettiig van’ de tijdens de oorlog begonnen
internationale credietverlening heeft aan de verdeling
der internationale handel wellicht een bepaalde richting
gegeven, die geen blijvende kwaliteiten bezit. Een groot
gevaar van het E.R.P. is, dat het de ogen doet sluiten
voor het feit, dat de internationale handel (en daarmede
uiteindelijk de’ levensstandaard) dient te worden geleid
in richtingen en op niveaux, die kunnen worden gehand-
haafd zonder buitengewone hulp van de Verenigde Staten.
Een derde categorie van oorzaken is de huidige kunst-
matigheid der wisselkoersen. Toen het Internationale
Monetaire Fonds begon te functionneren, had het geen
andere keus dan de door de verschillende leden opgegeven
pariteiten voorlopig te accepteren. De gegeven structuur
der w’isselkoersen werd aanvaard en besloten werd de
mogelijkheid van revisie voorshands in gedachte te houden.
Het Fonds heeft deze houding uitvoerig gemotiveerd in
een rapport, uitgebracht aan de ,,Economic and Employ
–
ment Commission” van de Verenigde Naties. Eén van de
conclusies van dit rapport is, dat een aantal landen in de
nabije toekomst wellicht zal moeten devalueren. Daarbij
wordt er echter op gewezen, dat devaluatie niet effectief
zal blijken, indien hets land in kwestie onder een voort-
schrijdende inflatie gebukt gaat. De wijziging in de wissel-
koerspariteit dient daarom te worden voorafgegaan door
een krachtige poging tot stabilisatie der binnenlandse
economie. liet Fonds betoogt vervolgens, dat, wanneer er geen ‘onmiddellijk’ vooruitzicht is op onderdrukking
van een voortschrijdende inflatie, een fluctuerende wissel-
koers gerechtvaardigd kan zijn als middel tot handhaving
van de export, totdat de situatie verbetert. Een algemene
wijziging van pariteiten, aldus het Fonds, zou het probleem
der dollarschaarste niet oplossen. – ,,The Banker” meent, dat men, wanneer men terugziet
op de afgelopen 18 maanden, zich niet aan de indruk kan
onttrekken, dat er wel iets te veel is opgeofferd aan de
uiterlijke schijn van stabiliteit. De dispariteiten en kunst-
matigheden, die zijn blijven bestaan, hebben wellicht
meer schade gedaan aan het herstel van idternationale handel en productie dan het rapport van het Fonds wil
toegeven. – *
1-let valt inmiddels niet te ontkennen, dat devaluaties
nutteloos zullen zijn, tenzij vergezeld van maatregelen
gericht op binnenlandse monetaire stabilisatie. ivlonetaire
stabilisatie echter is een langzaam proces, zodat cle
defini-
tie ee
aanpassing der wisselkoersen voorshands nog niet
aan de orde is.
1-let vraagstuk der wisselkoersverhoudingen
.
is dus in
wezen een vraagstuk op langere termijn. Intussen moet de
internationale en speciaal de inter-Euiopese handel voort
gang vinden en zo mogelijk worden uitgebreid. De Euro-pese handel krimpt nog steeds in. ]3e hoofdoorzaak hier-
voor is, .dat de weinige landen, die in het inter-Europese
verkeer per saldo crediteur zijn, in hun bereidwilligheid
om aan de anderen crediet te Verstrekken reeds tot het
uiterste, zijn gegaan; zij wensen de binnenlandse econo-
mische stabiliteit niet in gevaar te brengen. België bijv.
lijdt reeds aan een zelcere overwaardering zijner valuta,
en moet zeker worden gerekend tot die landen, aan welke
de suggestie tot devaluatie is gericht. De hoop, die velen
hadden gevestigd
–
op het Europese clearing programma
d.m.v. de Bank voor Internationale Betalingeri is voor.
een groot deel niet gerechtvaardigd gebleken.
Het spreekt vanzelf, dat de vraagstukken van het
inter-Europese handels- en betalingsverkeer de hoogste
prioriteit genoten tijdens de besprekingen van de vijf
Ministers van Financiën te Brussel. Twee punten o.a.
werden bij deze conferentie ter discussie gesteld. Ten eerste
de vergroting van credietmarges ter financiering van- de
inter-Europese, Mndel, door hiervoor een gedeelte van de
locale valuta, gedeponeerd tegen ,,Marshall grants”, ter
beschikking te stellen. Ten tweede het verschaffen van
goud ter conversie van niet afgedekte saldi, door de
deelnemende landn over te halen voor dit doel dollars
456
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•
9 Juni 1948
van het Internationale Monetaire Fonds te kopen. Het
clearingscliema (voorgelegd zowel aan de 16 Marshall-
landen als aan de ,,Economic Recovery AdminiStration”
te Washington) berust dus op twee 4ronderstel1ingen,
die heide voor huit verwerkelijking van de houding der
Verenigde Staten afhangen. De eerste is, dat Hoffman zal
toestaan, de gedeponeerde locale valuta voor het genoemde
doel te besteden. De kans hestaat, dat Washington de
vraag zal stellen, waarom het nodig is, internationale
credietverlening op deze wijze te vermommen. De tweede
veronderstelling is afhankelijk van de bereidheid van het
Internationale Monetaire Fonds om terug te komen op de
onlangs genomen beslissing, dat landen, die Marshall-
hulp ontvangen, hun dollars in de eerste plaats uit die
bron moeten putten en slechts in uitzonderlijke omstan-
digheden toegang tot het Fonds hebben. De kans hierop
is niet groot; de bedoelde beslissing werd op Amerikaans
initiatief genomen. De mogelijkheid is aanwezig om de
inter-Europese handel in enige omvang dollars te ver-
schaffen door Europese landen aan te wijzen als markten,
waarop met Marshall-dollars ,,off-shore” aankopen kunnen
worden verricht. Wat dit betreft schijnt het oog reeds
gevallen te zijn op West-Duitsland en, merkwaardig
genoeg, Polen. In ruimemate zijn echter uit deze bron
geen dollars te verwachten.
In laatste instantie ligt dé enige remedie in herstel r’an
de Europese productie in zodanige mate en •op zodanige
u’ijze, dat de export naar het dollc,ra,ea kan toenemen en/of
de import oandaar kan afnemen.
Financiële maatregelen –
het herstel van evenwicht in de nationale financiën en de uiteindelijke aanpassing der wisselkoersen aan de econo-
mische realiteit – zijn slechts complementair te achten
met betrekking tot de actie, welke in de sfeer der productie hodig is.
Uitbreiding van de prpductie als zodanig kan geen
oplossing brengen. Nodig is een hogere productie van
vitale goederen, die thans zo uitermate schaars zijn, en
vermindering van de productie van minder essentiële
goederen, tenzij deze in dollarmarkten kunnen worden
‘verkocht. Bovndien dient binnen de Marshall-groep als
geheel een evenwichtig en geïntegreerd systeem van pro-
ductie tot stand te komen. Voor dit doel zal het economisch
leven van Europa aanzienlijke veranderingen moeten
ondergaan. ,,Currency devaluation may be an incidental
aspect of, the solution, but its irnportance must not be
rated too highly”.
Wat het pond sterling in het bijzonder betreft, merkt
,Tlie Banker” tenslotte öp, dat sterlingprijzen, zoals Sir
Stafford Cripps onlangs heeft opgemerkt, de Engelse export
zeer zeker niet belemmeren. Devaluatie zou voor Engeland
een verdere achteruitgang betekenen in de toch reeds
ongunstige ruilvoet, zonder daartegenover tastbare voor-
delen te brengen.
INTERNATIONALE NOTITIES.
ENGELSE JCATOEN’PROBLEMEN.
De prijs van Egyptische katoen is kort geleden aan-
zienlijk gedaald. Volgens ,,The Investors’ Chronicle” van
5 dezer moet men ‘de oorzaak hiervan niet zoeken in de
richting van een vergemakkelijking van de dollarsijuatie –
in hot algemeen heeft de dollarschaarste geleid tot een
sterke vraag naar Egyptische katoen – maar in de onzeker-
heid, die in Alexandrië over de gang van zaken in Paléstina
heerst sinds het Engelse mandaat is geëindigd. 1-Jet is
mogelijk, dat •de prijzen weer enigszins zullen oplopen,
nu Joden en Arabieren in beginsel tot een wapenstilstand
hebben besloten.
De Engelse katoenindustrie zal inniddels niet in ruime
mate van de prijsdaling (die voor sommige variëteiten
zelfs 25 pCt beliep) kunnen profitefen, om de eenvoudige
reden, dat de importen van Egyptische katoenals gevolg
van de scherpe concurrentie niet groot zijn.
De productie van Lancashire ontwikkelt zich bevredi-
gend. De hoeveelheid geproduceerde katoenen garens
overschrijdt thans de 18 mln Ib. per week en er is goede
hoop, dat de ,,target” van 20 mln 1h. per week nog véér
het einde van 1948 zal worden bereikt. De verhoging der
productie is bevorderd door stijging van het aantal arbeids-
krachten, dat tussen Januari en Maart van dit jaar van
269.000 tot 274.000 toenam.
Er zijn echter nog vele problemen. Minister Wilson
heeft medegedeeld, dat weliswaar geen overproductie van
textiel behoefde te worden gevreesd, maar dat het kost-
prijsprobleem nog lange tijd urgent zal blijven. Lancashire
blijft voorts van mening, dat de sluiting van de katoen-markt van Liverpool,Engeland duur te staan komt, niet
alleen door het wegvallen van een bron van dollarinkom-
sten, maar ook doordat thans geen dekking tegen prijs-
schommelingen mogelijk is: De prijzen worden van over-
heidswege vastgesteld en zouden worden gestabiliseerd;
in vier maanden tijd.zijn echter niet minder dan vijf prijs-
veranderingen aangekondigd, en dat acht het blad wel
wat veel.
DE ONflVIKKELJNQ VAN DE
HANDEL VAN NEDERLAND
MET DE OVERJOE MARSI-IALL-LANDEN.
Blijkens een Dinsdagochtend jI. uitgezonden pers-
bericht van het A.N.P. tonen de Amerikaanse autoriteiten,
belast met de uitvoering van het plan-Marshall, zich ernstig
verontrust over de voortdurende achteruitgang in het –
handeisverkeer tussen de West-Europese landen. De
Amerikaanse Regering heeft door middel van inmiddels
naar Europa gezonden vertegenwoordigers te kennen
gegeven, dat zo spoedig mogelijk aan deze ontwikkeling
een eind moet komen, daar anders het succes van het plan-
Marshall in gevaar zou worden gebracht.
Een handel op grote schaal tussen de zstin landen van
het plan woèdt beschouwd als één der belangrijkste facto-
ren, waardoor West-Europa in het kader van het plan
zichzelf-kan helpen.
In verband hiermede hebben wij de recente ontwikke-
ling van de handel ian Nederland met de overige Marshall-
landen nagegaan. Daarbij bleek, dat de uitvoer van
Nederland naar genoemde landen gedurende de afgelopen
maanden van dit jaar, voorzover de cijfers bekend zijn,
een stijgende ontwikkeling te zien geeft. Wat de invoer
van Nederland uit deze landen betreft, zien wij eveneens
een – zij het zeer zwakke – Stijging. De totale handel
van Nederland met. de Marshall-landen vertoonde in de
eerste drie maanden van dit jaar derhalve een voort-
durende vooruitgang.
Bezien wij daarnaast de cijfers voor de Nederlandse in-
en uitvoer met de niet aan het Marshall-plan deelnemende
landen, dan treft ons, in het bijzonder wat de uitvoer
betreft, een tegengestelde ontwikkeling.
Een overzicht van de Nederlandse in- en uitvoer respec-
tievelijk met de Marshall- en de niet-Marshalhlanden
volgt hieronder: *
Jan.
Febr.
Maart
1948
1948
.
1948
x f 1 millioen
Mars hall-landen
Invoer
…………162,2
149,1
164,2
Uitvoer …………..86,0
110,9
123,0
Totale handel
248,2
260,0′
287,2
Niet-Marshall-landen.
Invoer
…………220,1 .
234,3 .
196,4
Uitvoer -. . .’, ……….54,1
75,3
62,6
Totale handel
274,2
309,6
259,0
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
457
GELD- EN KAPITAALMA1KT.
De verkrappirig ter gelegenheid van de maandultimo
gaf aanleiding tot een stijging van de post Beleningen bij
De Nederlandsche Bank met f 14 millioen, hoewel niet
van bepaald ernstige spanningên konworden gesproken.
Tengevolge van het vervallen van,promessen en van de
aflossing op de geconverteerde 3-31 pCt 1938, welk af-
lossing niet ten volle werd gecompenseerd door nieuwe
inschrijvingen met vrij geld trad vrij spoedig weer een
zekere verruiming in, hoewel caligeld gedurende de gehele
weék 1 pCt bleef noteren, al overtrof het aanbod aan het einde der week enigszins de vraag op dit niveau. Ook de
marktdiscönto’s voor schatkistpromessen hebben een
matige stijging ondergaan als gevalg van het krappere
aanbod van middèlen ter geidmarkt.
–
Driemaandspro-
nessen werden aan het einde der week tegen pCt
aangeboden, Decernberpapiêr noteerde ongeveer 1/8 pCt,
terwijl de langere termijnen 1/ tot
1
/16
pCt deden.
Belangrijke verschillen t.o.v. de voorgaande week deden
zich dus niet voor.
De Nederlandsche Bank maakte bekend, dat tot einde
Mei voor een bedrag van $ 170,7 millioen is opgenomen
van het Wereldbankcrediet ad 3 195 millioen, waarvan
een deel in Zwitserse francs. Blijkhaar had Nederland
Zw:frs.
nodig, welke uiteraard ook wel door verwisseling
van dollars verkregen konden worden, maar op de boven-
vermelde wijze zag de Wereldbank kans een nieuw crediet
in Zw.frs. ter versterking van haar beschikbare middelen
te verkrijgen, hetgeen thans op de Amerikaanse kapitaal-
markt niet wel mogelijk is. liet Internationale Monetaire Fonds heeft aan Nederlaild een bedrag van f 18 millioen
in Belgische francs ter beschikking gesteld, hetgeen voor
ons land een.welkome bijdrage tot oplossing van acute
liquiditeitsmoeilijkheden betekent, daar zoals bekend, het
– I.MF. geen dollars meer verstrekt aan landen, welke
Marsbalihulp ontvangen. Dit alles accentueert wel heel
scherp de acute ‘nood, waarin Nederland. t.a.v. de ,hard
currencies” verkeert. Helaas heel t het er alle schijn van,
dat de aangekondigde Marshallhuip door recente beslis-
singen van het Amerikaanse Iluis van Afgevaardigden
met
1/
zal worden beknot. In het licht van de in de
Deviezennota gepubliceerde cijfers behoeft dit waarschijn-
lijk niet töt een radicale wijziging van het geprojecteerde
invoerschema te leiden, daar het aanvankelijk op grond
van Amerikaanse publicaties geraamdo bedrag van
450 millioen vooi 1948 voor ons land een geringe speel-
ruimte liet bij de gepubliceerde plannen, maar uiterard
zal een verlaging als bovenbedoeld de Nederlandse beta-
lingsbalans positie wel nijpender maken.
De aandelenmarkt gaf in de afgelopenweek voor vrijwel
alle groepen van fondsen een lichte koersvêrbetering te
zien. Deze was echter niet van een dermate geprononceerd
karakter, dat bepaald van een wijziging in de algemene
tendentie kan worden gesproken. Met het oog op de grote
geldonttrekkingen, die nog moeten plaats vinden tengevolge
‘van de heffingsaanslagen, ligt dit ook niet bepaald in de
lijn der verwachtingen, temeer omdat een niet onbelang-
rijk gedeelte ,pr heffingen (tot nu toe 19,2 pCt) met vrij
geld werd betaald. Dit laatste betekent, dat hetzij
effecten worden geliquideerd en met de aldus verkregeiï
vrije gelden de belastingen worden betaald, hetzij uit nog
aanwezig vrij tegoed wordt geput. FIet is niet onmogelijk,
dat het percentage der betalingen in vrij geld nôg toeneemt,
omdat enerzijds’ de bepalingen een betaling met geblok-
keerd tegoed binnen twee resp. vier maanden na liet ont-
vangen van een aanslag in de aânwasbelastïng of de ver-
mogenslieffing eisen, terwijl andertijds het in de rede ligt,
dat men eerst zijn voor geen andere doeleinden bruikbare
geblokkeerde tegoed liquideert. Deze onttrekkingen van
vrij geld, gepaard met d& omstandigheid, dat de overheids-
huishouding wegens dc, buitenlandse hulpverlening in dit
jaar vermoedelijk per saldo nauwelijks inflatoire effecten
zal opleveren, verminderen de binnenlandse koopkrachtige
vraag, hetgeen de wins tmogelij kheden der binnenlandse
ondernemingen nadolig beïnvloedt en tevens een eventueel
nog aanwezig inflatiésentiment verzwakt. Factoren dus,
welke geenszins wijzen in de richting van stijgende aan-
delenkoersen. –
De beleggingsmarkt gaf in de afgelopen week zeer
weinig veranderingen te zien; De 3 pCt Investerings-
certificaten daalden van 997
/16
tot 99j, hetgeen wellicht
,verband houdt met een vrij groot aanbod wegens het feit,
dat per 1 Juni jl. een vijfde gedeelte van het ingeschreven
bedrag verhandelbaar werd gesteld.
28 Mei
4 Juni
1948
1948
A.K.0.
………………….
‘166*
168
Van Berkel’s Patent
. .,… .
j. .
126
127
Lever .Bros. Unilever C.v.A…..288+
, 296
Philips G.b.v.A….. ……..
..262*
265
Koninklijke Petroleum ……….341
349
+
H.A.L. ……….. . …………
211+
217
N.S.0.
……………………
179+
184
H.V.A’…………….
………
223
225
Deli Mij C.V.A…………….154 GL
159+
Amsterdam Rubber …………177+
166+
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSOHE 13A.NIC.
Voornaamste posten in duizenden guldens).
E.
co
°n
1.)
–
-na’
c’s
*
o
.’…,
–
.e.e
E-i%
–
Pq
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
400.816
103
153:109
26 April’48
484.374 326.177
150.891
4
151.280
3 Mei ’48
484.485 331.538
143.611
5.000
167.872
10
,,
’48
483.991
327.306
124.172
1
168.302
18
1
49
483.640 339.800 127.314
–
150.350
24
’48
483.652
335.815
132142
1
•149 785
31
’48
483.477
339.990
129.682
1
164.439
7
Juni ’48
482.744
328.940
158.037
1
149.440
Saldi in rekening-courant
+
.,
–
‘e
.5
‘t.
Ce
(
5’$4
30Dec. ’46
2.744.151 1.099.855
90.071
43706
590.158
26April’48
2.880.651′
1.039.888
36.576 23.360
483.398
3 Mei ’48
2.940.419 789.663
30.046 26.065
500.122
10
,,
’48
2.919.415
709.077
97.852
26.612
482.885
18
’48 2.899.604
734.607
62.221
29.113
518.402
24
’48
2.891.990
780.762
49.836 26.848
537.913
31
,,
’48
2.947.391
778.917 45.578
25.659 503.197
7 Juni ’48
2.943.010
736.536 51.903 25.598
578.198
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
.5
–
,’t
.’t
.n.
“u
0.t
‘
to
–
#.t.$ît
n,
0
o
o
..-
rbo
25 Dec. ’46
0,2
1
1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
19 Mei ’48
0,2
1
1.299,2
1.300
4.249,1
51,1
26,Mei
’48 0,2
1
1 299,4
4.300
1.244,2
56,0
2 Juni’48
0,2
299.3 1.300
1.245,0
55,3
Othersecurities
Deposits
–
en
“t
‘t)a
iij
O.e
r5
‘t,
–
–
o
cb
E-4
Pt,2j
25 Dec. ’46
1,3
311,8
1
13,(
115,8
346,5
1
10,3
278,9
19 Mei
’48
0,5
353,0
1
10,0
1
21,0
417,7
1
8,5
317,3
26 Mei
’48
0,6
344,3
1
9,8
22,6
415,4
1
10,7
311,8
2 Juni’48
0,7
338,1
:14,4
20,3
410,7
18,9
298,9′
-.7
4.
458
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1948
DE NEDERLANDSCHE BAM.
Verkorte balans op 7 Juni 1948
Activa.
Wissels, pro-
(
Floofdbank
t
–
messen en
schuldbrieven
an
Agen sc
in disconto
.,,
,-
–
_900
_)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van dc
Bankwet 1937 j
4
art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1
October 1945, Staatsblad No.
F204)
…………………………..
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van de Staat der Nederlanden ingevolge Overeen-
komst van
26
Februari
1947
…………
..l.800.000.000,-
Beleningen:
I-Ioofdbank
143.037.694,62 ‘)
–
(mci. voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
815.039,02
kening-courant
op onderpand)
Agentsch.,,
5.587.664,22
149.440.397,86
Op
effecten,
enz…………..
148.956.95480 ‘)
Op goederen en celen
483.443,06
•
t
49,.44
1
0.397,86
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
vet 1937)
Boekvordering op de Staat der Nederlandcn
ingevolge Overeenkomst van 26 Februari 1947
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt
en
gouden
muntmateriaal
……..t
481.707.523,47
Zilveren
munt,
enz …….
..:1.036.134,93
482.743.658,40
Papier op het buitenland
. .
T
328,939.900,-
Tegoed bij correspondenten in
het
buitenland
… …….
..152.249.345,39
Buitenlandse betaal-
middelen
…………….
…’.788.344,55
–
,,
486.977.589,94
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
…………………………….
..
100.852.842,58
Gebouwen
en
inventaris
……..
.
………
..
2.500.000,-
Diverse
rekeningen
…………………..
..
251.618.748,14
4.774.134.136,92
Passiva.
.
Kapitaal
…………………………..t
20.000.000,-
Reservefonds
………………………..
..
12.759.703,05
Bijzondere
reserves
……………………
..
54.447.566,03
Pensioenfonds
……………………….
..
19.958.372,97
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
……
121 .402.055,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
2.943.010,265,-
Bankassignaties
in
omloop ………………
..
191.981,86
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
……f
736.535.628,80
Geblokkeerde saldo’s van
banken
……………..51.903.149,49
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..
..
25.597.898,34
Vrije
saldo’s
,,,,,…..,,
578.198.474,23
1.392.235.150,86
Diverse
rekeningen
.,,…,,.,…,,.,…..,,
210.129.042,15
*
t 4.774.134.136,92
‘) Vaarvan
schatkistpapier
rechtstreeks
door
de Bank in disconto genomen
……….T
–
1)
Waarvan aan Nederlands-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)
.
,,
39,529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de, Staat ‘In het verkeer gebrachte muntbiljetten …….
RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
‘
‘-•
Data
‘u
,a
8
0.0
0
çb
fl
0)
.
c
,0
u
0
Cd
.
4)
p4#•
(0
31 Dec.
19461839
532
1.544
504
284
94
182
15 Mei
1948
1
211
134
2,835
302
98
–
182
22 Mei
1948
207
131
2.826
304
92
–
182
31 Mei
1948 j205
,
130
2.947
302
1
94
1
–
,182
Deposito’s
Direct opvraagbaar
Data
0
+
40
cd
.
0.)
,.
,d
.
cd cd
m
‘o
–
0
Cd
31 Dec.
1946
2.877
8751-
706
94
230
174
7
15 Mei
1948
2.621
1.0481
813
148
70
1
209
.
5
22 Mei
1948
2.562
1.025
1
672
263
73
1
211
5
31 Mei
1948 2.734
936
602
253
91
215
5
NAIIONALE BANK VAN
BELGIË.
(‘Sfoornaamste posten in millioenei francs).
0 0
4)
4)
4-
0
Data
°2
4)
4)8
.
00)
A
26 Dec,
1946
32.226 5.648
4.953
214
698
49.158
22 April 1948
26.562
12.308
5.490
936
326
52.036
28
,,
1948
26.577
12.281
6.233
957
324
52.601
5 Mei
1948
.
26.581
12.304
6.962
‘
946
299
52.621
12
,,
1948
26.591
12.113
6.884
851
307
52.601
20
,,
1948
-26.680
12.075
6.401
890
313
52.391
27
1948
26.939
12.186
5.871
861
320
52.606
– 0
Rekening-
courant
saldi
0
Data
CIS
n°.
Cs
P.
.
cd
cd
26 Dec.
1946
637
159377
1
72.165
1
4.482
614
22 April 1948
637
165.211
t
77,592
5
5.574
487
28
,,
1948
637
166.583
1
77.805
3
6.670
487
5 Mei
1948 637
167.2981 79.113
1
6.094
486
12
,,
1948
637
166.9101
78.648
2
6.210
486
20
,,
1948
637
166.268
78.054
6
6,178
486
27
,,
1948
637
1
166.484
77.856
3
6.413
484
1) Waarvan 10.493 millioen frcs onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1 944).
‘) Waaronder begrepen de Post ,,Emissiebank te Brussel”. ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste nosten in millioenen francs).
n
Voorschotten aan de Staat
0
0
Data
o,n
0)
4)4)
.)d
4)00
0
,.
0
.
.
4)0.-‘
0)
‘4)40
0)
26 Dec.
1946
1
94.817
118.302
59,449
67.900
426.000
13 Mei
1948
52.817
238.186
125.042 1
128.000
426.000
20 Mei
1948
1
52.817
237.150
125.042 1
123.900
426.000
27 1Iei
1948
j
52,817
249.696
125,042 1121.800
426.000
1
Bankbil-
Deposito’s
Data
1
jetten in
circulatle
Totaal’
Staat
Diversen
26
Dec.
1946
t
721.86563.458
1
765
.1
62.693
13 Mei
1948
1
766,112
254.031
754
251.937
20 Mei
1948
1
759.318
252,509
833
1
‘250.104
27 Mei
1948
768.567
257.760
812
255.512
JEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
F
Data
j
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer- 1
cash
securitles
tificaten
31
Dec.
1946
18.381
17.587
1
268
23.350
13 Mei
1948
21.965
21.342
t
287
20.348
20
‘1948
21.979
1
21.355
1
288
20.098
27
1948
22.026
j
21.405
280
20.592
F.R.-bil-
‘
Deposito’s
Data
jetten In
Member-
circulatie
Totaal
Govt
banks
31
Dec.
1946
24.945
1
17.353
393
16.139
13 Mei
1948
23.654
1
19.198
1.319
17.087
,,
201948
23.596
1
18.912
1.612
16.506
27
,,
1048
23.588
J
19.477
1.788
16.901
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen trancs)
0)
–
+4o
‘
0
w
o
Data
o
4)(
00..
4)0
8
4)
31
Dec.
1946
4.949,9 1
158,0
238,7
52,7 1 4.090,7
1.113,7
15 Mei
1948
5.662,91
88,7
245,8
47,5 1 4.060,7
1.370,6
22 Mei
1948
5.667,1
1
95,5
248,1
47,5 1 4.033,5
1:4116,7
31
Mei
1948
5.672,4
j
106,6
142,3
475 1 4.158,2
1.297,5
Invoer
•
Uitvoer
Saldo
Maand
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Waarde in dui-
in mii-
in dui-
in mii- in mii-
zenden
lioenen
zenden’
lioenen
lioenen
tonnen
francs
tonnen
francs
franes
Jul!
1947..
2.425 6.139 1.343 5.775
–
364
Augustus
1947..
2.606
7.190
997
3.890
–
3.300
September 1947..
2.441
6.865
1.275
6.145
–
720
October
1947..
2.824
8.741
1.307
6.334
–
2.407
November 1947..
2.664
9.364
1.123 5.529
–
3835
December
1947..
2.807′)
10.726′)
1.126
2
)
5.614′)
–
5.112
Totaal1947
. . . .
27.865 85.559
12.846
61.656
.
-23.903
Maandgein. ’47
. .
2.322
7.130
4.070 5.138
–
1.992
Maandgein. ’46
. .
1.646
4.380
620 2.471
–
1.909
Maandgem.’36/’38
2.868 2.019
1.912
1.859
–
160
Januari
1948..
2.589
7.402
1.230 6.198
–
1.204
Februari
1948..
2.327
6.453
1.056 5.163
–
1.290
‘) Bron: ,Statislisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
dc Statistiek.
‘) Gecorrigeerde gegevens. .
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAAN DSTAAT OP 31 MEI 1948
Kas, Kassiers
en
Daggeldieningen
…………
f
26.453.092,09
Nederlands Schatkistpapier
………………..
649.21 8.824,41
Ander
Overheidspapier
…………………
…
5.188.880,42 Wissels
……………..
………………..
..629.898,95
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……….
..17.891.270,37
Effecten
en
Syndicaten
………………..
…1.432.977,39
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
9.725.145,93
Debiteuren
…………………………..
..
92.965.485,08
Deelnemingen (mci. Voorschotten) …………
..9.405.340,70
Gebouwen
…………………… ……….
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
..,,
947.167,41
817.358.082,75
Kapitaal
……………………..
.
…….
r
42.000.000,-
Reserve
……………………………….
..14.000.000,-
Bouwreserve
..
…………………….
…..
3.000.000,-
Deposito’s
op
Termijn
………………….
83.136.281,78
Crediteuren
……. …………… ……….
..661.282.818,16
Geaccepteerd
door Derden
………………..
33.579,52
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen
… …
12.958.235,88
Reserve voor Verleende Pensioenen
……..
..947.167,41
817.358.082,75
Geef aan Uw Roode
Kruis
13-20 Juni 1948
‘
–
Bekwaam örganisator
werkt. ing. Delft en Bedrijfseconoom, volkomen op de
hoogte .van moderne en efficiënte bedrijfsvoering, die
gedurende een twintigjarige ervaring in leidende func-
ties in zeer verschillende bedrijven als zodanig zijn spo-
ren heeft veidiend,
ZOEKT EEN LEIDENDE POSITIE
als algemeen directeur van een middeigroot of techn.
organisatorisch mededirecteur van een groot bedrijf of
concern. Schriftelijke aanbiedingen worden gaarne in-
gewacht onder n’o. ESB 1216 aan het bureau van dit
blad, Postbus 42, Schiedam.
/
9 Juni 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
459
DE KOLENPOSI’IIE VAN BELCIË
1),
(in duizenden tonnen)
Maand
Productie
Afzet
Voorraad aan liet einde van de maand
Totaal
193.
29.575
28.09
2.222′)
Totaal
1946.
. .
22.779 22.767
311 ‘)
Totaal-
1947
24.390
24.253
448
2
)
0cm.
1938
2.465
2.336
0em
1946
1.898
–
1.897
Cern.
1947.
. .
2.033
2:021
t
t
Januari
1948.
. .
2.244
2.231 460
Februari 1948
1.750
1.753
‘
457
1)
Bron: ,,Statisrisch Buiietin’. van liet Nationaal Instituut voor
de Statistiek.
‘) Ultirno December.
IN- EN UITVOER VAN BELGIR
9.
Naar alle landen op het Afrikaaise continent
(o.a. Egypte, Noord-Afrika, Westkust, Kenya en
Oeganda, Congo.n de Zuid Afrikaanse Unie) wordt
het speciale –
AFRIKA-NUMMER
VAN HET WEEKBLAD ,,GROOTHANDEL”
verzonden. Het komt daar in handen van onder-
nemingen en instanties, welke voor de afzet van
Nederlandse producten van belang kunnen zijn.
Aan het redactionele gedeelte (dat deels in het
Engels en deels in het Frans wordt geredigeerd)
we,rken tal van deskundigen mee, zowel Nederlandse
als buitenlandse kenners van de betrokken gebieden.
Ook aan de uiterlijke ,verzorging wordt – o.a. door
een uitstekend geslaagd omslag in viei’ kleuren –
de meeste zorg besteed.
Voor zaken of ondernemingen, welke het belang
ervan inzien om contacten te leggen in dit wereld-
deel, (dat voor de ontwikkeling van de Nederlandse
economische betFekkingen goede kansen biedt)
c.q.
welke bestaande verbindingn wensen te ver-
stevigen of uit te breiden, is het Afrika-nummer
(dat 26 ‘Juni as., verschijnt) een unieke gelegenheid
voor een doelmatige en representâtieve annonce.
Daar reeds een aanzienlijk aantal opdrachten
binnenkwam(waaronder talrijke firma’s welke ook van het kortgeleden verschenen Amerika-nummer
gebruik maakten) en de beschikbare ruimte niet
onbeperkt is, gelieve U de event. door U gewenste
ruimte omgaand te reservei’en. Over formaten .en tarieven lichten wij U gaarne in.
KON. NEDERL. BOEKDRUKKERIJ
H. A.
M.
ROELANTS
–
SCHIEDAM
POSTBUS 42, TELEFOON 69300
9eed a&.,uzé?
1
Vraag anders
proefnummer.
Tijdschrift voor
Interne Bedrijfsorgunisatie
bij Bkh. of rechtstr. aan Uleg. Schuyt
N.V.
Postbus
7
Baarn.
N
.
V. A.T.O. – VAN GEND & LOOS
Geregelde vrachtauto-dienst
Nederland – Tsjecho-Slôwakije
Vraagt inlichtingen
bij
onze
80
kantoren
of bij
van
Uden’s Transport
Bureau –
Veerhaven
15 – Rotterdam
EIJNLANDS LYCEUM, WASSENA.AR
Met ingang van 1 September 1948 is de vacature
te vervullen van
Leraar Staatsinr. en Staathuishoudk.
(plm. 10 uur)i’
Sollicitaties aan de Rector, Dr. P. J. Couvée,
Backershagenlaan 5, Wassenaar.
ACCOUNTANTSASSOCIATIE
–
KLIJNVELD, KRAAYENHOF
&
CO.
vraagt voor
haar kcmtooï Amsterdam
N.V. BRON.SWERK
AMERSFOORT
AMSTERDAM
ROTTÈRDAM
Afd.
Pijpleidingen
V/H BECHT
&
DYSERINCK
Afd.
Warmtetechniek
V/H I-iUYGEN
&
WESSEL
Afd.
Luchttechniek
•
V/H BECHT
&
DYSERINCK
Afd.
Koeltechniek
V/H I-1UYGEN
&
WESSEL
Afd.
Electrotechniek
V/H HUYGEN &
WESSEL
Land- en Scheepsinstallaties
Vertegenwoordiger
LID N. 1. v. A. OF V. A. G. A.
,
‘1
Sollicitaties te richten adn het kantooradres
TESSELSCHADES’1RAAT 18, AMSTERDAM – WEST
Nederl3udsch Indische ilandeishank,. N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
AUe Bank- en Effectenzaken
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro:. 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nornie,
‘4,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5
Rotterdam (W).
Bankiers: Ban que de (3ommerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26 per jaar,
voor België/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Banque de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen f 28 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts vorden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. –
Aangetekende’stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 6).
TEGEN
1
SEPTEMBER A.S GEVRAAGD:
DOCENT
IN DE ECONOMIE
Liefst met practijkervaring.
Gunstige salarisregeling.
Worting beschikbaar.
N.O.I.B.
NEDERLANDS OPLEIDINGS-INSTITUfJT
VOOR HET BUITENLAND.
Kasteel Nijenrode-Breukelen
Telefoon Maarssen
3408/396.
Sollicitaties worden ten spoedigste ingewacht
hij
de Rector.
–
Losse nummers 75 cents resp. 12 B. francs.