AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Beric
*
hten
–
.ALGEMEEN WEEKBLADSOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 14 APRIL1948
No. 1614
• COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gege’ens oi’er adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde Qan dit nummer.
IIN}LOIJD:
Blz
De
artikelen
van
deze
week
………
283
Sommaire,
,su.mmaries
…………….
283
liet spaarjaar 1947 in Nederland
door Dr J. R. A.
J3uning………………………………….
284
De
Maritieme
C9nferentie ‘der
Verenigde
Naties
dooi
Mr H.
E.
Scheffer
……………………
286
Snthetische en natuurlijke vitamihen (1)
door Dr Ir
P.
Maitha
…………………………….
289
De Conversieleningwet 1948 en de institutionele be-
leggers
dèor D. Houtzager
…………………..
292
Aantekening:
–
‘Ilt
,.Progress Report” van de CommisSie van Zestien ….
294
Internationale
notities:
Het Eimgelte betslingsverkeet niet België
…………….
295
Ammierikaanse toeristen naar Europa
………………..
295
Geld- en kapitaalmarkt
…………. . …………..
295
De Belgisçhe geld- en kapitaalmarkt in Maart 1948
dooi
V.
aan Roinpuy
………………………
26
Statistieke’i
Baukstaten
…………………………………
.
297
Stand van ‘s Rijks Kas
…………………………..
298
Enige indexeijfers Van (IC iiiilitstrjë!e J)rOdIICtiC its België
‘.
.
298
DEZER DAGEN
grote schoonmaak. Allerwegen is opruiming gehouden
onder hangende problemen. De ‘Nederlandse Minister van
Financiën vond het ogenblik gekomen oni de consolidatie.
van de.. staatschuld aan te pakken. Aan de andere kant hebben de Amerikanen één van zijn zorgen uit de weg
geruimd: de met zoveel nadruk in de deviezennota bepleite
remhourscrediptei, zullen worden, verleend. Waardoor ,in
let iio’rtsahei’nplaats or An’erikahe ‘géderën kân
blijven ingeruimd. Dezelfde gedachtegang, die tot deze
beslissit vde za’1oökeen andere sta-in-de-wegvoor
Nederlands herstel .verwijderen. Thans is als definitief
toegezégd, dat het vervoer op West-Duitsland weer
mede over de Noordzee-havens zal worden geleid.
Intussen veegde de Minister voor Verkeer een lucht-
kasteel weg; Burgerveen wordt niet aanvaard. Rotterdam
‘kijkt opgeruimder. 1-let heeft anderzijds ontdekt, dat het
te snel puin heeft geruimd: volgens een recent rapport
duurt de wederopbouw van, de verwoeste binnenstad ten
M
minste» een •kwart eeuw. en gaat daar nu met snel-
groeiende bomen bosjes aanleggen. Een zeker optimisme
is gelegen in ‘het geWicht, dat wordt gehecht aan de snelle groei; van de bomen wel te verstaan. Doch de
nieuwe Minister van Wederopbouw heeft bij een rede in Brabant fikse plannen ontvouwd: Misschien ruimt hij de
laden van dit welhaast . dichtgespijkerde departement
wel uit.
Als’en ordelijk huisviouv ging de Engelse Minister van
‘Financiën bij zijn budget te werk. Alle kastjes en laden
van de belastingpolitiek werden nagezien. De in totaal
vergrote inhoud werd verplaatst en opgestapeld, zodat een
evenredige verdeling over de kasten werd verkregen.
Daarbij plaatste hij een gebruiksvoorwerp h double usage,
politiek en economisch: de belasting op arbeidloos inkomen
annex kapitaalsheffing ineens. Over de reële economie
bleef zijn klacht de ongeneigdheid om daar te gaan werken,
waar de noodzaak’ het grootst, doch ook het werk het
zwaarst was. Zoals een dichter in huiselijke zorgen deze
situatie heeft getekend: jk ben Brahman, maar we zitten
zonder meid”.
Nog een Minister van Financiën rapporteerde, dat hij
de klitten begon te, ontwarren. 1
–
let Franse begrotings-,
experiment schijnt tot zuiverder verhoudingen te leiden.
Tegelijk hoorden de Fransen, dat hun ,,train de vie”,
of vat daar van over is, thans wellicht kon worden ge-
handhaafd. De ,,train de baisse”, die eerst niets dan’ stof
deed opwaaien, heeft althans een tussenstation bereikt:
een lichte prijsdaling is statistisch geconstateerd.
Opgeruimd staat netjes, dachten de Russen en zij ver-
zochten de Engelsen en Amerikanen hun technische hulp-
diensten op de verbinding.met Berlijn op te heffen. Deze
laatsten van hun kant hadden het hoofd vervuld van een
drastischer plan, ordening van de hetuursrechtelijke
rommelzolder Duitsland. Komt er een Staat West-Duis-
land’; zij althans’willen’ het.
I
.
Niet elke wil tot rechtzetten heeft gunstige resultaten.
In Palestina – om met Staring te ‘spreken – houdt het
eindloos ragen aan; hij combineerde dat met hehzucht,
die zichzelf bedroog. Twee partijen kunnen niet gelijk het
‘onderste uit dezelfdè kan. hebben:.
Tot die logische conclusie k’ani’endok de eonomisten
in wording van Amsterdam, Rotterdam en Tilburg, die
gezanenlijk met vuur over hun, rnatschappelijke taak confereerden. Zo, dat zij haast’ ‘eFate’n naar de 50ste
jaarbeurs.te gaan, waar de zakentiden waren. Uit beide
ormeo van ‘sanenkotnst en hiin’beloop, staat iast, dat
mei’i in Nederland ook nog vel’fris ôpde problemen’ka
afgaa’n.
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. ‘Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretarie).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij ôp het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage
LOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s- Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing
afachrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens
welgedocunienteerd
advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
mes papier geisoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstsoom
koperdraad en koperdraadkabel
JabeIgarnituren, vuimassa en olie
KABELFABRIEIC
DELFT
Maatschappij N.V.
De Curaçaosche Handel-
cr
(Curaçao Trading Company S.A.)
GEBOUW ,,ATLANJA”
Stadhouderskacie 6 – Amsterdam
Is voor hare kantoren en vestigingen in Curaçao,
Suriname hn alle voorname plaatser in
Caraïbische gebied
blijvend geïnteresseerd
in offerten van fabrikanten van
S
Boqwmaterlalen
Hulsh. artikelen
Textiel.
Hang- en Sluitwerk
Electr. Technische art.
Papier
Souwbeslag
Glas
Emaille
Kleine IJzerwaren
Sanitaire artikelen
Levensmiddelen
Gereedschappen
Dakpanflen
Keramische art.
pj
• Behandeling van alle
bankzaken
*
Be2orging van alle
assurantiën.
•• –
R. MEES & ZO3NEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELÂARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM . ‘
S-GRAVENHAGR
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT v. TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
met
medewerking der
R.K.
Universiteit
en de
Kafh.
Econ. Hogeschool
Nijmegen. Berg en Dalscheweg
97 – Heeden, Stationsstraat
59 Tilburg, Wilhelminapark 25
– Eindhoven.
Dommelhoefstraat 8
Arbeidsanalyse
–
Personeelsselectie
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLAN DSCHE
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo – Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar çbloor
cbloorbleekloog
natronloog, caustic sods.
n kapemto
Ofl
ce maond n
iZK1NWE
1W
$
34
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICHTEN
283
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr J. R.
A. Buning,
Het spaarjaar 1947 in Nederland.
De beschikbare gegevens tnen aan, dat er bij de in-
komensgroepen, waaruit de spaarbanken haar inleggers
in het bijzonder recruteren, bij voortduring sprake is van
tekorten tussen geldinkomen en verbruik. Deze tekorten
zijn grotendeels met spaargelden gefinancierd. De spaar-
capaciteit van velen is dus beperkt. Daarnaast wordt de
spaarzin nog steeds Qngunstig beïnvloed door tal van weer-
standen, die de nasleep zijn van verschillende overheids-
maatregelen; zo hebben zich bij de zware belastingdruk als
nieuwe factoren gevoegd de Noodvet Ouderdomsvoor-ziening en de voorgenomen werkloosheidsverzèkering.
Het rentebeleid wordt voor de spaarbanken inmiddels
steeds moeilijker; de a.s. conversie van 3-31 pCt Neder-
land 1948 wordt dan ook in spaarbankkringen met zeer
gemengde gevoelens tegemoet gezien.
11r
H. E.
Schoffer,
De Maritieme Conferentie dér Verenigde
Naties.
Tot nu toe miste de .scheepvaart een representatief
orgaan, dat in het kader van de hedendaagse internatio-
nale vraagstukken de veelzijdige belangen van de koop-
vaardij naar voren kon brengen. Wel bestonden er ver-
schillende organisaties met speciale doeleinden, maar
van samenwerking en overkoepeling. was gêen sprake.
Langzamerhand is echter de behoefte gegroeid aan inter-
nationaal overleg en daarmede aan een organisatie, die
de ten uitvoerlegging van de resultaten van dit overleg
in de practijk kan bevorderen. In aansluiting hierop is te
Genève tot stand gekomen een verdrag tot oprichting van
een Intergouvernementele Maritieme Raadgevende Orga-
nisatie (IMCO). De Conferentie is erin geslaagd de uiteen-
lopende standpunten t.a.v. opzet en taak der nieuwe
organisatie tot elkaar te brengen.
Dr Ir P. Maitha,
Synthetische en natuurlijke Qitaminen (1).
De wétenschap der ,,vitaminologie” heeft zich sinds
1926, toen voor de eerste maal een vitamine (B
1
)
in zuivere
toestand werd .geïsoleerd, koortsachtig ontwikkeld. Voor
de verschillende vitaminen schétst schr. in economisch
opzicht de huidige stand van zaken en de perspectieven.
Dit artikel behandelt vitâmine A, voorkoménd in lever-
traan, waarvan de wereldproductie in de laatste decennia, vooral in Groot-Brittannië, sterk is toegenomen. De grote
bedragen, die met de vitamine A-voorziening zijn gemoeid,
hebben een aantal importlanden doen besluiten, naar
synthetische productie van dit vitamine te streven.
Nederland verrichtte op dit terrein baanbrekend werk;
op 8 Mei 1947 werd een passend procédé gevonden.
D. Houtzager,
De Con Qersieleningwet 1948 en de institu-
tionele beleggers.
Bij de conversie-operatie in Februari 1947 hebben de
institutionele beleggers een geduchte veer moeten laten;
voor de spaarders was het directe gevolg een hogere
premie voor nieuw te sluiten verzekeringen en lagere
rente voor de uitstaande saldi bij de spaarbanken. In-
middels heeft de Minister van Financiën, door het schep-
pen van• bijzondere facilitqiten, aan de institutionele
beleggers de helpende hand toegestoken. Per ult. October
1947 bedroeg het aandeel dezer beleggers in de staats-
schuld 50 â 60 pCt. Aannemende, dat dit gemiddelde van
55 pCt ook geldt voor de lening 1938, valt te concluderen, dat van deze lening een bedrag van f 0,66 mln in de porte-
feuilles der institutionele beleggers aanwezig is.. Deel-
neming, voor dit hele bedrag, in de nieuwe conversie
(gelijkelijk verdeeld over de kortlopende en langlopende
lening) resulteert dan in een directe rentederving van
f 2,5 mln per jaar.
SQMMAIRE.
Dr J. R.
A. Buning,
L’épargne aux Pays-Bas pendant 1947.
En 1947, les bénéficiaires de revenus moyens n’ont
pas pu toujours faire face A toutes leurs dépenses de
consommation. Pour cette raison 1′ épgne de la popu-
lation néerlandaise a été plutôt limitée. En outre, la
tendance â l’épaigne fut entravée par de lourdes taxes
et d’autres obstacles résultaht de plusieurs mesures
gouverneiiientales.
Dr 11. E.
Schoffer,
La conférence maritime de l’O.N. U.
L’organisation consultative Maritime Inter-Gouverne
mentale constituée â Genève ii y a cjuelques semaines,
est la première tentative â portée ‘mondiale de traiter les
problèmes généraux touchant au domaine de la marine
marchande dans un esprit de coopération internationale.
11 est significatif qu’un accord a pu être conelu en ce qui
concerne la structure et le büt de la nouvelle organisation.
Dr P.
Maltha,
Vitamines synthétiques et naturelles
Notre connaissance des vitamines s’et rapidement
développée penciant les vingt dernières années, ainsi
que l’importance toujours ëroissante de leur production
et de leur consommation. Cet article traite de l’intérêt
économique de la vitamine-A, laquelle peut être produite
synthétiquement depuis la guerre. Les possibilités de
production ainsi que la consommation de vitamines A
augmentent continuellement.
D. Houtzager,
La conQersion de la Dette Publique 1948
et les sociétés d’inpestissement.
‘Conformément aux éstimations de l’auteur, la conversion
de la dette publique, proposée récemment par le Ministre
des Finances aux Pays-Bas, signifiera pour les sociètés
d’investissement uiie perte d’intérêts se chiffrant bL 2,5
millions de florins par an.
SUMMARIES.
Dr J. R.
A. Buning,
SaQing in the Netherlands during 1947.
During 1947 average income earners generally showed
deficits between total ëarnings and total consumption. The Dutch population’s capacity to save was therefore
rather limited. In addition, the propensity to save was
hampered by heavy taxes and other obstacles, resulting
from various governrnental measures.
Dr H. E.
Scheffer,
The Maritime Conference of the United
Nations.
The Intergovernmental Maritime Consultative Organi-
zation, drafted at Geneva some weeks ago, is the first
world wide attempt at handling’the general problems of
merchant shipping in a spirit of international cooperation.
It is significant that agreemeni could be reached with
regard to structure and purpose of the new organization.
Dr P
Maltha,
Synthetic and natural pitamins (1).
During the past decades our knowledge of vitamins has increased very rapidly, accompanied bya steadily
growing importance of vitamin production and consump-
tion. This article deals with the economic significance
of vitamin A which since the war can be produced syn-
thetically. Together with the possibilities of production,
the consumption of vitamin A is continuously increasing.
D. Houtzager, The signifcance of the proposed con’ersion
of national debt for institutional inQestors.
According to the writers’ estimates the conversion of
national debt, as recently propoed
by
the Dutch Minister
of Finance, will cost institutionâl investors loss of inte-
rest amounting to fls 2,5 millions a year.
284
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
HET SPAARJAAR 1947 IN NEDERLAND.
In het Jaarverslag over 1946 van De Nederlandsche
Bank komt de volgende passage voor:
,,Wil een verdere ontwikkeling in infiationeele richting
worden voorkomen, dan zal er zooveel mogelijk even-
wicht moeten bestaan tusschen den omvang der investee-
ringen, voor zoover die niet direct of indirect gefinancierd
worden uit buitenlandsche credieten of uit liquidatie
van buitenlandsch vermogen, en den omvang der loopende
besparingen, onder welke hier uiteraard niet moeten
worden begrepen de ,,besparingen” die door een eventueel
inflatieproces zelf zouden worden afgedwongen. Slechts
door werkelijke besparing, d.i. door onthouding van con-
sumptie, kunnen wij arbeid en goederen vrijmaken voor
inveteeringsdoeleinden of voor den export, waarmede
wij den invoer van voor investeering bestemde import-
goederen kunnen betalen. Dit stelt reeds thans, maar
zeker voor de toekomst, )ooge eischen •aan de spaar-
capaciteit van ons volk”
1).
Nu er inmiddels wederom een jaar is verstreken, kan het
zijn nut hebben eens na te gaan, hoe het met deze spaar-
capaciteit in het afgelopen jaar gesteld is geweest, voor-
zover deze althans bij de verschillende spaarinstellingen
tot uitdrukking komt.
Spaarcapacitet.
–
Gelijk het vorige jaar te dezer plaatse réeds werd vast-
gesteld, kan de spaarcapaciteit worden gezien als de resul-
tante van het spaarvermogen en de spaarzin. Uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek ge-publiceerde statistiek der huishoudrekeningen
2)
valt af
te leiden, hoezeer het voor velen nog altijd moeilijk moet
zijn om spaargelden terzijde te leggen.
Uit de resultaten over het 4de kwartaal 1946 en het
2e en 3e kwartaal 1947
3)
blijkt duidelijk, dat er bij de
inkomensgroepen, waaruit de spaarbanken haar inleggers
in het bijzonder recruteren, bij voortduring gewerkt wordt
met tekorten tussen het totale geldinkomen en de totale
waarde van het verbruik, gelijk door onderstaand over-zicht wordt geïllustreerd:
Nadelig persehil per kwartaal tussen totaal geld inkomen
en totale waarde pan het perbruik.
Inkomensgroep-
4e kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal
1966
1947
1947
t
30—t 40 per week
. . – f109,90
40—,, 50
,,,,…. – ,,
54,38 – f 31,68 – t 56,14
,,50—,, 60
……..
–
76,72 – ,, 63,47 – ,, 31,09
60
–
,, 70
…. –
-,- –
43,54 –
89,72
70
–
,, 80
,,,,…. – ,, -,- + ,,
55,96 – ,, 0,69
Deze tekorten zijn voor een overwegend deel gefinancierd
met spaargelden, zoals blijkt uit de hieronder volgende
gegevens, welke eveneens aan voormelde statistieken
zijn ontleend:
•
Mutaties in hét spaartegoed.
Inkomensgroep
Meer opgenomen dan ingelegd.
4e kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal.
1946
1947
1947
30—t 40 per week
….
.f 98,05
40—,, 50
,,,,….,,
63,74
1 6,14
t
23,-
50—,, 60
,,,,….,,
86,19
,, 49,87
,, 21.51
60—,, 70
,,,,….
,, 59,32
,, 29,29
70—,, 80
,,,,….
,, 25,92
,, 49,13
Hieruit blijkt dus zonneklaar, dat het inderdaad voor
velen onmogelijk is om spaargelden af te zonderen, zij het
ook dat erkend moet worden, dat er voor een aantal
grotere gezinnèn, waarvan vele leden in het productie-
proces zijn ingeschakeld, bij een weloverwogen beheer
toch nog wel spaargelden moeten overblijven. De bezetting
‘)
tap. blz. 11.
‘) }iuishoudrekeningen van hand- en hoofdarbeiders in enkele
middelgrote en kleine steden.
‘) Over het Ie kwartaal 1947 werden geIn vergelijkbare cijfers
gepubliceerd; die over het 4de kwartaal 1947 zijn nog niet ver-
schenen. –
der vermakelijkheidsinstellingen wijst er wel op, dat nog
dikwijls grote bedragen voor dergelijke doeleinden worden
gebruikt, welke beter als een appeltje voor de dorst zoiden
kunnen worden bespaard.
Daarnaast wordt de spaarzin nog altijd in ongunstige
zin beïnvloed door tal van weerstanden, welke de nasleep
zijn van verschillende overheidsmaatregelen. Naast die,
welke het vorig jaar te dezer plaatse reeds werden genoemd,
zijn er opnieuw enkele bijgékomen. Tot deze nieuwe fac-
toren kan worden gerekend de Noodwet Ouderdoms-
voorziening, welke de prikkel om zelf voor de oude dag te
zorgen zeker niet zal versterken. Ook de voorgenomen
werkloosheidsverzekering stimuleert niet in de richting
van het kweken van een reserve met het oog op onvoor-
ziene gebeurtenissen. Voeghierbij de zware belastingdruk,
waaronder het Nederlandse volk reeds gebukt gaat en welke,
naar het zich laat aanzien, nog verder zal worden ver-
zwaard, en het zal duidelijk zijn, dat de algemene omstan-
digheden nog weinig bevorderlijk zijn voor een toeneming
van spaarzin en spaarcapaciteit.
Inleggerserkeer.
Des te meer aanleiding is er om het resultaat vanhet
afgtlopen jaar, voor wat betreft de spaarbanken, aan-
gesloten bij de Nederlandse Spaarbankbond, bevredigend
te noemen. Immers, in totaal werd over 1947 bij de Bonds-
spaarbanken (exclusief de Bankspaarbanken) ingelegd een
bedrag van f 307 millioen en terugbetaald een bedrag van
f 286 millioen, zodat, ongeacht de op het einde des jaars
bij te schrijven interest, een vermeerdering kan worden geboekt van f 21 millioen. Indien wij de hij te schrijven
interest taxeren op f 20 millioen dan kan de totale voor-
uitgang zelfs worden aangenomen op f 41 millioen.
In 1947, toen de meeste maanden een batig saldo aan-
wezen, werd gemiddeld per maand ingelegd een bedrag
van f19.167.617 of wel 133 pCt van het overeenkomstigo
maandgemiddelde voor de periode 1933/193
1
7. Op zichzelf
is deze verhouding zeker niet onbevredigend, zij het ook,
dat men in verhouding, tot de stijging van het inkomens
niveau gaarne hogere inleggingen zou hebben gezien.
Het maandgemiddelde van de terugbetalingen beliep in
1947 f 23.793.623 of wel 128 pCt van de basisperiode.
Dat deze terugbetalingen nog altijd zo hoog blijven, kan
nauwelijks verwondering wekken, aangezien het uiteraard
zeer velen moeilijk valt om het’oude levensniveau te ver-
minderen, terwijl bovendien grote bedragen nodig zijn
voor een gedeeltelijke aanvulling van de door de bezettings-
jaren ontstane achterstand en ter betaling van de hogere
belastingen.
Niet minder verheugend dan de toeneming van het
inleggerstegoed is de aanzienlijke stijging van het aantal
in omloop zijnde spaarbankboekjes. Nadat velen, onder•
invloed van de geldsanering, reeds in 1945. een spaarbank-
boekje hadden genomen, mocht nadien een vermindering
van het aantal nieuwe spaarbankboekjes worden verwacht. Niettemin is het aantal in omloop zijnde spaarbankboekjes
evenals in 1946 opnieuw met ongeveer 100.000 toegenomen.
De resultaten van de Rijkspostspaarbank over het af-
gelopen jaar zijn minder bevredigend. Volgens dè voor-
lopige cijfers werd in 1947 in totaal ingelegd f 253 millioen
en terugbetaald f 316 millioen of wel resp. 137 pCt en 175
pCt van het gemiddelde der jaren 1933/1937. –
Dat dit resultaat minder gunstig is dan bij de bijzondere
spaarbanken, zal waarschijnlijk moeten worden toege-
schreven aan het feit, dat tijdens de geidsanering enorme
bedragen aan de Rijkspostspaarbank zijn toevertrouwd,
terwijl de bijzondere spaarbanken hier nog enigermate
een selectie hebben toegepast.
Ook bij de Boerenleenbanken hebben de terugbetaalde
bedragen de inleggingen overtroffen met een bedrag van
ongeveer
1
28 millioen.
De gang van zaken bij de verschillende soorten spaar-
banken blijkt uit de volgende gegevens.
14 April 1948
ECONOMISCH-STATIST ISCHE BERICHTEN
285
In-
Terug-
–
Saldo
1947
leggingen
betalingen
(x f1.000)
(x
fl.000)
(x fl.000)
Bondsspaarbanken
……..
307.368
285.745
+
21.623
Rijkspostspaarbank
253.637
316.015
–
62.378
Boerenleenhanken
……..
465.350
493.801
–
28.651
Indien men de bij te schrijven interest voor de Bonds-
spaarbanken, Rijkspostspaarbank en Boerenleenbanken
zou aannemen op resp. f 20, 31+ en 26f of totaal f 78
millioen, dan vertoont het in totaal aan despaarinstellingen
toevertrouwde kapitaal over 1947 slechts een accres van
nog geen f10 millioen.
Beleggingen.
Wanneer men de beleggingen der Bondsspaarbanken
per uit. 1946 en 1947 tegenover elkaar stelt, dan blijken
daarin belangrijke verschuivingen te zijn voorgekomen,
gelijk uit onderstaande opstelling blijkt
4).
Beleggingen per ultinio 1946 en 1947.
1946
inpCt
1947
Bele.ningen
……..
1′
7.000
–
Schatkistpapier
…,,
40.775.000
5,37
Kasgeldleningen
..,,
.
4.122.600
0,54
‘s
Rijks Schatkist
2
pCt rekening
..,,
183.715.983
24,17
Effecten
………….
260.114.188
34,21
‘5
Rijks Schatkist
3
pCt rekening ……
76.209786
10,02
3
pCt Groothoek
1946
,,
34.442.500
4,53
Hypotheken
………
32.174.871
4,23
Langlopende leningen
–
aan/of gegarandeerd
door’ publiekrechte-
telijke lichamen
..,,
105.920.484
13,92
,, 158.109.883
19,66
Leningen aan Vereni-
gingen,
Nutsdepar-
tementen e. d……
Voorschotten
……….
1.830.032
24.131
0,25
–
,,,
1.219.085
,,
118.622
0
1
15
0,02
Vaste goederen niet in
eigen gebruik
Kas
.
…………….
975.271
..4.425.004
0,13 0,59
1.028.659
,,
6.229.762
0
1
12
0,52
‘Postcheque- en Giro-
dienst en Iassiers
,,
13.648.043
1,80
,,
11.266.368
4,41
Spaarbankgebouwen
,,
1.839.692
0,24
,,
1.768.065
0,22
Totaal ……….
1 760,224.585
100
804.108.432
100
Het tegoed op de zgn. Liquiditeitsrekening, de 2f pCt
rentende rekening bij ‘s Rijks Schatkist, waarop hièronder
nog nader wordt teruggekomen, is belangrijk teruggelopen.
Het op deze rekening terugbetaalde bedrag is met het
accres van het inleggerstegoed en de geaccumuleerde inte-
rest voornamelijk ondergebracht in leningen op onder-
handse schuldbekentenis aan publiekrechtelijke lichamen
en voorts in hypotheken, op de 3 pÇt Rijksrekening en
in schatkistpapier.
De zgn. Liquiditeitsrekening is medio 1946 geboren uit
het overleg met het Ministerie van Financiën. Aan het
einde van de bezettingsperiode en daarna hadden de
spaarbanken zeer grote bedragen belegd in schatkistpa-
pier, doordat er weinig andere mogelijkheden tot belegging
waren, terwijl anderzijds deze grote liquiditeit mede in de hand werd gewerkt dooi’ de toestroming van gelden
als gevolg van de geldsanering, welke een afvloeien van
geld’en, mede wegens belastingbetaling, waarschijnlijk
maakte.
Toen het disconto van schatkistpapier in 1946 niet on-
belangrijk werd verlaagd, dreigde voor. de spaarbanken
een aanzienlijke rentederving, welke uiteraard slechts kon
worden opgevangen door een overeenkomstige verlaging
van de inleggersrente. Teneinde te voorkomen, dat deze
inleggersrente al te sterk zou moeten worden verlaagd,
werd in 1946 de faciliteit geo’pend voor de spaarbanken,
volgens welke zij gelden kunnen storten op een 2f pCt
rekening bij ‘s Rijks Schotkist, met de bevoegdheid om
daarover, met inachtneming van een opzeggingstermijn
van 3 maanden, wederom te beschikken.
Deze regeling werd oorspronkélijk aangegaan voor de
tijd van één jaar en medio 1947 moest dus een nadere
regeling worden getroffen. Na langdurige onderhandelin-
4)
Deze tabel bevat de gegevens van een aantal spaarbanken,
vertegenwoordigende ongveer van het totale Inleggerstegoed
van alle Bondsspaarbankefl.
gen werd tenslott in September 1947 overeengekomen,
dat verdere stortingen op de Liquiditeitsrekening niet
meer zouden mogen plaatsvinden, dat opvragingen van
de desbetreffende ‘rekening maandelijks zouden kunnen
geschieden tot het beloop van het nadelig saldo per maand
tussen inleggingen en terugbetalingen, alsmede tot het
doen van beleggingen, tot een beloop van ’35 pCt van het
op 1 Augustus 1947 aanwezige tegoeçl. Van hef saldo, dat
per 1 Augustus 1948 nog op de Liquiditeitsrekening zal
uitstaan, dient een gedeelte te worden bestemd ter deel-
neming in uit te geven staatsleningen, terwijl het restant
in een zekere verhouding zal worden omgezet in schatkist-
papier met een looptijd van 1, resp. 3 of 5 jaar.
Deze afwikkelingsprocedure heeft uiteraard tot gevolg
gehad, datvele spaarbanken voor een gedeelte van, hun
tegoed van thans omzien naar een meer blijvende beleg-
ging, waarmede dus de vermindering van dit gedeelte
per tilt. 1947 tegenover einde 1946 wordt verklaard.
Aan de afwikkelingsregeling was verder nog de voor-waarde verbonden, dat door de betreffende spaarbanken
wordt deelgenomen aan conversies van Rijks-, provinciale
en gemeenteleningen. Waar deze conversieleningen uiter-
aard. zouden zijn afgestémd op het rentegamma van het
Ministerie van Financiën, was’ het noodzakelijk te dezer
zake, overleg te plegen met het Overleg in’ Beleggings-
zaken, alvorens ‘deze voorwaarde kon worden geaccep-
teerd. Uit dit overleg is tcn voortgevloeid de verlaging
van de minimum-eisen van het Beleggingsaccoord, waar-
door sedertdien belegging in onderhandse leningen op de
voorwaarden van het Ministerie van Financiën door de
bij dit accoord aangesloten instellingen mogelijk is gewor-
den. –
Een belangrijke factor op,beleggingsgebied was voorts
de in de maand Februari 1947 doorgevoerde conversie
van de leningen 4 pCt Nederland 1940 1 en II, 4 pCt
Nederland 1941, de 31 pCt leningen Nederland 1941,
1942 en 1943 en de 3 pCt Nederland 1936. Belangrijk daar-
om, omdat de nieuwe lening tot15 Februari 1957 slechts 3 pCt rente draagt en van die datum af 3f pCt, terwijl zij
geen verplichte uitlotingen kent, doch slechts tot een
bedrag van maximum 2f pCt per jaar wordt ingekocht,
indien de koers beneden 97 pCt is gedaald.
Om beide redenen was deze conversie voor de spaar-
banken weinig aantrekkelijk en bij meer dan één gelegen-
heid is hierop de aandacht gevestigd van de bevoegde in-
stanties. De spaarbanken konden zich evenwel aan deze
conversie niet onttrekken in verband met de bepaling,
dat zij, die niet aan de conversie wilden deelnemen, zouden
worden tegoedgeschreven op een niet verhandelbare,
noch beleenbare convérsierekening, welke 5 jaren kon
worden geblokkeerd en slechts een rente zou dragen van
2f pCt.
De spaarbanken hadden gehoopt
ilT
de gelegenheid te
zijn om meer uitbreiding te geven aan haar hypotheek-portefeuilles. De vraag naar hypotheken bleef evenwel
gerii1g. In de jaren 1933/1937 bestond ongeveer
1/3
van de
totale belegging uit hypothecaire vorderingen en op het
ogenblik bedraagt dit percentage nauwelijks meer dan
5 pCt.
Rente.
Het rentebeleid wordt voor de spaarbanken steeds
moeilijker. Enerzijds neemt het rendement der beleggingen
voortdurend af. en anderzijds vertonen de onkosten een
bestendige stijging. Tot op zekere hoogte kunnen deze
factoren worden opgevangen door een verlaging van de
inle’ggersrente, maar het is duidelijk, dat men deze niet
ad libitum kan verlagen zonder afbreuk te doen aan de
geneigdheid van het publiek om gelden naar de spaar-
banken te brengen.
Door dit alles wordt de marge tussen gekweekte en ver-
goede interest, welke in normale jaren 1. of meer dan 1
pCt placht te zijn, naar beneden gedrukt tot op een zodanig
in pCt
58.040.000
7,22
3.763.000
0,47
137.716.426 17,13
258.324.795 32,12
90.280.763 11,23
35.781.900
4,45′
42.461104
5,28
286
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
peil, dat de grootste waakzaamheid geboden .is. Bij een
aantal van de grootste spaarbanken, vertegenwoordigende
ongeveer de helft van het totale inleggerstegoed, beliep
deze marge over 1947 gemiddeld nog slechts 0,77 pCt,
hetgeen wel als een minimum moet worden beschouwd,
temeer wanneer men zich realiseert, dat de gemiddeld
vergoede iriterest hij deze spaarbanken niet meer bedraagt
dan 2,18 pCt.
Wanneer men er rekening mede houdt, dat de inleggers-
rente bij vele spaarbanken reeds tot op een minimum is
gedaald, dat de onkosten nog steeds stijgende zijn en dat
de reserves, in verband met de sterke stijging van het
inleggerstegoed in het afgelopen jaar, een verdere verster-
king behoeven, dan is het duidelijk, dat een verdere ver-
laging van het rendement. der beleggingen .voor het spaar-
bankwezen noodlottig kan worden.
De a.s. conversie van -3-31 pCt Nederland 1938 wordt
dan ook in spaarbankkringen met zeer gemengde gevoelens
tegemoetgezien, temeer, omdat het in de bedoeling ligt
om deze lening om te zetten in een fixe lening, welke in
veel mindere mate dan een regelmatig uitlotende lening
in staat stelt om te profiteren van een toekomstige rente-
stijging, hetgeen voor de spaarbanken noodzakeli}k is,
willen zij zich met haar inleggersrente hij een verhoogd
renteniveau in de toekomst kunnen aanpassen. Bovendien
worden de liquiditeitseisen door zulk een leningtype
verzwaard.
Spaarpropaganda.
Ook in het afgèlopen jaar hebben de Bondsspaarbanken
zich veel moeite gegeven om het sparen te propageren.
Uitbreiding werd gegeven aan het school- en jeugdsparen
en hier en daar ook aan het sparen binnen de bedrijven
door inhouding, uiteraard langs geheel vrijwillige weg, op
het loon. Wat dit laatste betreft, zijn de algemene omstan-
digheden door de verschillende ovérheidsmaatregelen –
te denken valt aan het consumentncrediet en de Nood-
wet Ouderdomsvoorzining – hiervoor niët bijzonder
gunstig.
Rond de Wereldspaardag (31 October 1947) is op ruime
schaal propaganda gemaakt voor de gedachte, om door
middel van een gezinsbegroting orde op zaken te stellen.
Door middel van advertenties in dedagbladen, toespraken
voor de radio, verspreiding van folders e.d. is hierop de
aandacht gevestigd. In veel plaatsen heeft.deze campagne
doel getroffen; hetgeen viel af te leiden uit de belangstelling,
welke werd getoond voor blanco formulieren voor een ge-
zinsbegroting, *elk bij de spaarbanken konden worden
afgehaald of welke na invulling van een coupon werden
toegezonden. –
Het accent bij deze campagne was niet zozeer gelegd op
de noodzaak van het sparen, maar indirect werd beoogd het
sparen te bevorderen, door aan te dringen op een doel-
matige besteding van het inkomen.
Inmiddels heeft ook de Spaarwet 1947 (Wet op de
Nationale Spaarraad en de uitgifte van de Rijksspaar-
brieven) het Staatsbiad bereikt, zij het dat de spaarbrieven
niet zullen worden uitgegeven alvorens de .wetgever
daaraan bij een nieuwe wet zijn sanctie zal hebben ver-
leend.
Ofschoon er alle aanleiding is om onder het motto
,,Frappez, frappez toujours” bij voortduring te blijven
hameren op het aambeeld, dat er meer gespaard dient te
worden, is het toch in spaarbankkringen aan gerechte
twijfel onderhevig, ôf deze propaganda wel van de Over-
heid zal moeten uitgaan. Waar het een open vraag blijft
of men deze propaganda van de zijde van de Overheid
voldoende zal accepteren, lijkt het psychologisch meer
verantwoord, om deze propaganda, zij het onder de nodige coördinatié, te laten uitgaan van de bestaande instellingen,
welke spaargelden plegen aan te trekken. Teneinde het
deze instellingen mogelijk te maken, deze propaganda te
voeren, lijkt het geraden, om een deel van de middelen,
welke de Overheid voor de spaarpropaganda beschikbaar
wil stellen, door te geven aan de organisaties der bestaande
instellingen voor het voeren van een geschikte propaganda,
een suggestie, welke reeds het vorige jaar te dezer plaatse
werd gedaan
5).
Amersfoort.
Dr 1. R. A. BUNING.
Deze suggestie wordt teruggevonden in een artikel van Mr
Groen over ,,Een en ander over middelen tot bevordering van het
sparen” in ,,De Economist” van Februari 1948, blz. 122 e.v.
DE MARITIEME CONFERENTIE DER
VERENIGDE NATIES.
In de eeuwenoude geschiedenis van de wereldscheep-vaart is onlangs een mijlpaal van betekenis bereikt, toen
op een door de Verenigde Natiès te Genève bijeengeroepen
conferentie de afgevaardigden van een groot aantal
Regeringen, vrijwel alle delen der wereld, met uitzonde-
ring van de Sovjet-Unie, vertegenwoodigende, hun goed-
keuring hechtten aan een verdrag tot oprichting van een
Intergouvernementele Maritieme Raadgevende Organi’
satie. Merkwaardigerwijs miste immers tot dusver, de
scheepvaart, hoezeer ook internationaal van karakter en
wereldwijd in haar arbeidsveld, een representatief orgaan,
dat in het kader van het hedendaagse internationale
organisatiewezen het veelzijdige belang van de scheep-
vaart in het politieke en economische leven tot uitdruk-
jcing kon brengen. Weliswaar ontbrak het – naar zich-
laat begrijpen ._ op dit gebied niet aan verscheidene orga-
nisaties met speciale doeleinden, meest particulier in opzet,
terwijl daarnevens dé scheepvaart van tijd tot tijd de
aandacht had van meer algemene gouvernementele en
niet-gouvernementele lichamen, doch er was weinig of geen samenhang tussen deze verschillende vormen van
internationale samenwerking en geen internationale in-
stantie waakte over de uitvoering en toepassing van de
vele internationale verdragen en overeenkomsten op
scheepvaartgebied (met uitzondering van die,- betrekking
hebbende op de arbeid aan boord yan schepen, waarop
de Internationale Arbeids Organisatie een zeker toezicht
houdt).
Dat niet eerder aan de internationale samenwerking
op het gebied der scheepvaart een meer permanente en
geconsolideerde ,orm is gegeven, vindt wellicht zijn
oorzaak in de oude vrijheidstradities, zo eigen aan de
scheepvaart in tegenstelling tot het zo veel jongere lucht-
vaartbedrijf, welke huiverig maken voor straffe organi-
saties. vooral in handen van Regeringen, die de uitoefening
van de scheepvaart aan te veel regels zouden binden en
aan een de bewegingsvrijheid beperkend toezicht zouden
kunnen onderwerpen. De lotgevallen van de wereldsheep-
vaart in de crisisperiode van de dertiger jaren onzer eeuw en vooral de ontwikkeling tijdens de laatste wereldoorlog
hebben intussen wel doen zien, dat bij de scheepvaart zo
gewichtige economische, sociale en ook politieke belangen
betrokken.zijn, dat de Regeringen zich aan de verzorging
dezer belangen niet kunnen onttrekken. De veelsoortige
Regeringsbemoeienis met de scheepvaart, die van deze
ontwikkeling der omstandigheden het gevolg was en zich
in tal van landen heeft voorgedaan, heeft de behoefte dôen
gevoelen aan een zekere vorm van overleg tussen de
betrokken Regeringen en aan een Organisatie, in staat om
de tenuitvoerlegging van de resultaten van dit overleg
in de praktijk te bevorderen. De vergemakkelijking van
het verkeerswezen, de grote vlucht der technische vindingen
en de politieke en economische groei van tot kort geleden
nog weinig ontwikkelde landen hebben tot een begrenzing
der wereld geleid, die ook op de scheepviart haar terug-
slag uitoefent. Het zijn niet langer slechts de landen met
de oude maritieme tradities, die de zeeëii bevaren, ook andere, nieuwe landen eisen hun aandeel in de wereld-
scheepvaart op en wensen mee te spreken in de voor-
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
287
waarden, waaronder de scheepvaart wordt uitgeoefend.
De oorlog heeft dit proces versneld en in de tegen het
einde van de oorlog tot stand gekomen georganiseerde
samenwerking der Geallieerden in de vorm der
United
•Maritime Authority (UMA)
is dan ook het begin te vinden
van het overleg, dat thans tot het verdrag van Genève
heeft geleid. De na ontbinding der UMA in Februari
1946 voor korte tijd in het leven geroepen
United Maritime
Consultatie Council ontwierp eqn constitutie voor een
maritieme organisatie, die tot grondslag heeft gestrekt
van de beraadslagingen te Genève. Te ielfder tijd was aan
de Verkeerscommissie (Transport and Communications
Committee)
van de Economische en Sociale Raad der
Verenigde Naties bij haar onderzoek naar de bestaande
organisaties op verkeersgebied gebleken, dat zich in ver-
gelijking met andere verkeerstakken ten aanzien van de
scheepvaart een leemte voordeed, welke aanvulling be-
hoefde. Deze commissie besloot daarom de vorming van
een intergouvernementele scheepvaartorganisatie voor
technische aangelegenheden •aan te bevelen, hetgeen de
Economische enSociale Raad in haar vergadering van
Maart 1947 aanleiding gaf de Secretaris-Generaal der
Verenigde Naties te verzoeken een wereldconferentie
voor dit doel bijeen te roepen. Alzo de zeer beknopt weer-
gegeven voorgeschiedenis dezer conferentie.
Opet der nieuwe organisatie.
Zoals reeds uit de voorbereidende -besprekingen en rap-
porten gebleken was, bestonden er belangrijke menings-s
verschillen omtrent de opzet en de taak, welke aan de
nieuwe organisatie zouden moeten worden gegeven, terwijl
door somn1ige landen de noodzaak van de organisatie
zo niet ontkend, dan toch ernstig betwijfeld werd. Al deze
standpuiiten kwamen in de Conferentie te Genève on-
dubbelzinnig tot uiting.
Daar varen ten eerste de Scandinavische landen, die
in zekere uh een blok vormden en zich aanvankelijk ten
hoogste bereid verklaarden mede te werken aan een Orga-
nisatie, welke zih tot de behandeling van techalsche
onderwerpen (zij het dan het
wooM
,,technisch” opvat-
tend in ruimezin, als betrekking hebbende op de techniek
van de scheepvaart, in tegenstelling met de commerciële
zijde van dit bedrijf) zou beperken.
Dan waren er enige landen (Australië, Nieuw-Zeeland),
die meenden dat volstaan zou kunnen worden met een
ommissie of zelfs een subcommissie van de Economische
en Sociale Raad.
Daarnaast was er een grote groep van landen (Ver-
enigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Nederland, Frankrijk,
België, Canada), die voorstander waren van een organisatie,
welke behalve op het technische terrein ook bevoegdheden
zou hebben op economisch gebied, teneinde discriminatie
en andere ongewenste maatregelen van Regeringen, die
inbreuk maken op de in de internationale scheepvaart beproefde beginselen van gelijke behandeling zonder
bevoorrechting, tegen te gaan. 1-let werd door deze groep
voorts van veel nut geacht, indien Nvraagstukken van
belang voor de scheepvaart, die in andere internationale
organisaties aan de orde mochten komen, zouden kunnen
worden verwezen naar een op dit gebied deskundig orgaan,
dat onnodige overheidsinterventie zou kunnen voorkomen
en een forum verschaffen, waar dit soort zaken in een
kring van regeringsexperts kondexii worden besproken.
Tegenover het begrijpelijke streven van de leidende
scheepvaartlanden om alle discriminatie en inbreuk op
‘de vrijheid aan het internationaal handelsverkeer deel te
nemen te veroordelen, verdedigden enige in maritiem op-zicht jonge landen (India, Australië, Argentinië, Brazilië)
de noodzaak met subsidies en andere steunmaatregelen de
eigen nationale koopvaardij tot ontwikkeling te brengen en
het recht om zich met de daartoe geschikte middelen een plaats in de internationale scheepvaart te vèrschaffen.
Somniige landen, tot welker tolk zich in het bijzonder
de bekwame en gezagafdwingende gedelegeerde van
India (Sir Ramaswami – Mudaliar, ex-voorzitter van de
Economische en Sociale Raad der Verenigde Naties)
maakte, stelden zich op het standpunt, datde Organisatie
zich ook zou moeten bezighouden met beperkende prak
tijken van particuliere scheepvaartondernemingen, daarbij doelende op de door lijnenconferenties gevoerde vrachten-
politiek, waardoor bepaalde landen, die voor hun handels-
verkeer van de vreemde scheepvaart afhankelijk zijn, zich
benadeeld gevoelen.
In deze samenvatting der stndpunten zij volledigheids-
halve nog vermeld, dat devertegenwoordigers van de
Internationale Kamer van Koophandel in de gelegenheid
werden gesteld als hun zienswijze uiteen te zetten, dat de
behandeling van commerciële aangelegenheden zoveel
mogelijk dient te worden overgelaten aan het bedrijfs-
leven zelf, dat bewezen heeft daartoe zeer wel in staat te
zijn en op welks bekwaamheid en bereidwilligheid om tot een oplossing dezer vraagstukken te geraken mag worden
vertrouwd. Anderzijds wees de vertegenwoördiger van de
Internationale Transportarbeidersfederatie op de crisis
in de scheepvaart, welke véér de oorlog door een teveel
aan tonnage, een gemis aan ra
–
tionalisatie en een overmaat
van protectionisme tot chaotische toestanden had geleid;
het was nu de plicht der Regeringen om een herhaling van
deze toestanden en de daaruit voortspruitende werkloos-
heid voor de zeelieden te voorkomen.
Gezien deze wel zeer uiteenlopende gezichtspunten, mag
het wel een bewijs van de bijzonder goede sfeer, die deze
conferentie kenmerkte, genoemd worden, dat het mogelijk
is geweest binnen de voor een internationale bijeenkomst
van dit karakter korte tijd van ruim twee weken een
resultaat te bereiken, dat, vrijwel alle groepen kon bevre-
digen. Deze gunstige uitslag was het natuurlijke gevolg van
een algemene bereidheid om zich boven een eng nationaal
standpunt te stellen en te erkennen, dat men wederzijds
voor zeer vitale en wezenlijke belangen opkwam, waarmede
rekening moest worden gehouden. Ingezien werd derhalve,
dat men aan de Organisatie een zodanige opzet moest
geven, dat zowel de traditionele maritieme landen als de
nieuwkomers en de landen, die veel meer als consumenten
dan als producenten van scheepvaartdiensten te beschou-
wen zijn, er een belang in zouden zien tot de Organisatie
toe te treden. Daartoe was het nodig aan de verschillende
belangen recht te doen en zodanige formuleringen te vinden,
dat enerzijds de landen, waarvan de koopvaardij één der
belangrijke bronnen- van welvaart vormt, in de organi-
satie een waarborg voor de handhaving ian gezonde be-
ginselen op het gebied der internationale scheepvaart zou-
den kunnen vinden -en anderzijds de landen, die van de
scheepvaartdiensten van andere landen- afhankelijk zijn
en zelf hierin een aandeel wensen te verkrijgen, gelegen-
heid zou worden geboden gerechtvaardigde verlangens
ter sprake te brengen.
Doeleinden der nieuwe organisaue.
De verkregen oplossing is voornamelijk te vinden in
art. 1 van het verdrag, waarin de doeleinden van de
Organisatie omschreven zijn. – –
Als eerste doel is genoemd het scheppen van een apparaat –
voor samenwerking tussen Regeringen ten aanzien van
regelingen met betrekking tot technische zaken van iedere
aard betreffende de internationale
–
‘scheepvaart eii het
aanmoedigen van de algemen& aanvaarding van de hoogst
mogelijke standaard ten opzichte van veiligheid tei zee
en doelmatige zeevaartkunde. Hieromtrent werd gemakke-
lijk èenstemmigheid verkregen. Het woord ,,technisch”
moet zeer ruim worden uitgelegd; een zeer belangrijk
onderdeel vormen de onderwerpen, welke met de veilig-
heid van schepen en mensenlevens opzee verban1. houden..
Met de zorg hiervoor zal een afzonderlijk orgaan, het
Maritime Safety
Conï,nittee;bestaande uit’14 leden, worden
belast; naar verwachting zullen- aan deze commissie be-
r
288
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April. 1948
aalde taken worden opgedragen door de einde April te
Londen te houden conferentie tot herziening van het
verdrag van 1929 inzake veiligheid ter zee. De commissie
zal voorts voeling hebben te houden met andere organi-
saties, zoals de Internationale Luchtvaartorganisatie
(ICAO), de Internationale Radio Unie (ITU) en de Inter-
nationale Metereologische Organisatie (IMO), die mede bij veiligheidskwesties betrokken zijn.
Het tweede doel is het tegengaan van discriminatie en
onnodige beperkingen van Regeripgen, teneinde de be-
schikbaarheid van scheepvaartdiensten voor de wereld-
handel zonder vlagbevoorrechting te bevorderen. Deze
tekst was ingegeven door de landen, die terecht vreesden,
dat de gewraakte maatregelen inbreuk zoudén maken op
hun vrijheid aan en tussen vreemde landen scheepvaart-
diensten te verlenen, dôch omgekeerd wensten de zgn.
nieuwe landen, die meenden steunmaatregelen voor hun
nationale scheepvaart niet te kunnen ontberen, te zien
vastgesteld, dat deze politiek zonder bezwaar kon worden
voortgezet. Aan ‘de tekst van dit onderdeel van art. 1
werd na grondige discussie daarom de zinsnede toegevoegd,
dat steun, door een Regering verleend ten behoeve van de
ontwikkeling van haar nationale koopvaardij en om
redenen van politieke veiligheid, niet op zichzelf discrimi-
natie inhoudt, mits dergelijke steun niet zijn grondslag
vindt in maatregelen bedoeld om de vrijheid van de
scheepvaart van iedere vlag, om aan het internationaal
verkeer deel te nemen, te beperken.
Zeer moeilijk was het, overeenstemming te bereiken,
omtrent een voor alle groepen aanvaardbare tekst be-
treffende de mogelijkheid unfaire praktijken van particu-
-liere scheepvaartondernemingen in de Organisatie aan de
orde te stellen. Dè door de UMCC ontworpen constitutie
had dit punt niet genoemd, doch de Economische en Sociale
Raad had uitdrukkelijk overweging hiervan aan de Con-
ferentie opgedragen. Van Scandinavische zijde werd een
poging gedaan dergelijke’kwesties over te laten aan de
Internationale Handels Organisatie, waarvan het te
Havana behandelde ontwerp-charter in art. 50 de ,,restric-
tive business practices” t.a.v. het dienstenverkeer be-
– handelt. Waar het evenwelduidelijk was, dat de gelegen-
heid moest worden geopend klachten van die aard te
berde te brengen, bracht het beginsel, dat scheepvaart-
kwesties naar een op dit gebied deskundig orgaan moesten
worden verwezen, mede, dat de nieuwe organisatie in
deze behoefte zou moeten voorzien. Bepaald is nu als derde
doel, dat ieder lid, alsmede iedere intergouvernementele
organisatie, dergelijke kwesties aan de Organisatie kan
voorleggen, doch art. 4 stelt het bewandelen van deze
weg afhankelijk van een voorafgaande beslissing, dat de
kwestie niet vatbaar wocdt geoordeeld om langs de nor-
male wegen van het internationaal scheepvaartbedrijf
te worden ojgelost of
,
zulks in feite gebleken is, terwijl ook
voorafgaande directe onderhandelingen tussen. de be-trokken Regeringen geen resultaat moeten hebben op-
geleverd.
In de vierde plaats kan door de Organisatie iedere andere
aangelegenheid, op de scheepvaart betrekking hebbende,
in overweging worden genomen, doch alleen wanneer de
zaak wordt aanhangig gemaakt door een orgaan of Ge-
specialiseerd& Organisatie der Verenigde Naties; een lid
heeft hiertoe dus geen bevoegdheid. Uit deze beperking
blijkt, dat men allerminst de deur heeft willen open
• zetten om alle mogelijke scheepvaartkwesties in behande-
ling te nemen, doch dat hiertoe slechts kan worden- over-
gegaan, indien een internationaal lichaam van gezag
– zulks verzoekt.
–
Tenslotte wordt dan nog in art. 1 als vijfde punt genoemd’
de uitwisseling van’ inlichtingen en geg&vens omtrent bij
de Organisatie aanhangige onderwerpen. –
Biedt dus de taakomschrijving, ofschoon limitatief in
haar zorgvuldigoverwogea formulering, voldoende ruimte
om alle vraagstukken, waaromtrent overleg tussen Re-
geringen in breder verband nuttig kan zijn, te behandelen,
van grote betekenis is daarnaast hoe deze behandeling
plaatsvindt en de zeggenschap geregeld is. De constitutie
voorziet in de vorming van een Algemene Vergadering
(Assembly),’ waarvan alle leden deel uitmaken en een
•
Raad (Council), waarin 16 leden zitting zullen hebben.
Aangezien de Algemene Vergadering slechts eens in de
twee jaar zitting zal houden en alle belangrijke zaken door
de Raad moeten worden voorbereid en voorstellen en
aanbevelingen door laatstgenoemd lichaam moeten worden
geformuleerd,valt gemakkëlijk in te zien, dat het zwaarte-
punt der Organisatie zal berusten bij de Raad, die trouwens
in de periode tussen zittingen van de Algemene Vergade-
ring alle taken van de Organisatie heeft te vervullen, met
uitzondering van recommandaties op het gebied der.
–
veiligheid ter zee, welke aan de Algemene Vergadering
zijn voorbehouden. De samenstelling van de Raad vormde
dan ook één der moeilijkste vraagstukken, waarvoor de
Conferentie zich gesteld zag. Opnieuw traden hierbij de
tegenstellingen in belangen aan de dag, daar de beide
.hoofdgroepen, nl. de landen, die tonnage ter beschikking
stellen, en de landen, die van deze tonnage gebruik maken,
beide vreesden door de andere groep te worden overstemd.
Het lag voor de hand de oplossing te vinden in handhaving
van een volkomen evenwicht ‘tussen beide groepen.
Derhalve werd besloten de Raad te doen bestaan uit
enerzijds 6 Regeringen van landen met het grootste
belang en 2 met een aanmerkelijk belang in het verschaffen
van internationale scheepvaartdiensten (de nadruk valt
hier op internationaal; diensten voor nationale doeleinden
blijven dus buiten beschouwing) en anderzijds 6 Rege-
ringen van landen met het grootste belang en 2 met een
aanmerkelijk belang in de internationale zeehandel.
Wat de categorieën van zes landen betreft, gaf de tekst
geen volkomen zekerheid wie dit zouden zijn, daar tonnage-
en handelsstatistieken niet de enige maatstaf zouden
vormen en er bovendien landen waren, die onder beide
categorieën zouder zijn te brengen. In een appendix,
welke aan het verdrag is toegevoegd, is daarom vastgelegd,
welke landen als zodanig in de eerste Raad zitting zullen
nemen: nl.
als
landen met de grootste scheepvaartbelangen:
Griekenland, Nederland, Noorwegen, -Verenigd Koninkrijk,
Verenigde Staten en Zweden, en als landen met de grootste
zeehandelsbelangen: Argentinië, Australië, België, Canada,
Frankrijk en India. De Raad, welke tegen het einde van
iedere gewone zitting van de Algemene Vergadering op-
nieuw wordt gevormd, zal telkenmale bepalen, welke
12 landen op de âangegeven grondslag in de volgende Raad zitting zullen nemen; de 4 overige zullen door de Algemene
Vergadering worden gekozen uit een door de Raad op te
stellen lijst.
Deze methode lijkt oppervlakkig gezien niet geheel democratisch, doch bij nadere beschouwing is dit wel
degelijk het geval, oi dat hier de belangen van een minder-Ijeid, nl. het betrekkelijk kleine aantal landen, dat tezamen
het leeuwenaandeel van de wereldvloot bezit en waarvan
de medewerking dus ônmisbaar is voor iedere internationale
regeling op het gebied der scheepvaart, dienden te worden
veilig gesteld. Niettemin onthielden. enkele landen, die
voorzagen weinig kans te hebben tot lid van de Raad te
worden benoemd, hun goedkeuring aan de artt. 17 en 18
van het verdrag, terwijl.zelfs de gedelegeerde van Panama,
onder welker vlag een grote vloot van aan buitenlanders
toebehorende schepen vaart, .hierin aanleiding vond de conferentie onder protest te verlaten.
De nieuwe organisatie, waarvan de zetël te Londen zal
vorden gevestigd, zal
als
een Gesiecialiseerde Organisatie
in de zin van art. 57 van het Charter van de Yerenigde Naties worden erkend, doch een volkomen zelfstandig
bestaan voeren. In tegenstelling met andere reeds be-
staande’Gespecialiseerde Organisaties zal de IMCO generlei
uitvoerende bevoegdheid hebben, doch slechts een advi-
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
289
serend kamkter dragen. Zij zal in werking treden nadat
21 landen, waarvan 7 met een tonnage van tenminste
1 millioen BRT, tot het verdrag zijn toegetreden. Te
Genève werd het verdrag reeds onder voorbehoud van
definitieve goedkeuring door 19 landen getekend, terwij
21 landen hun stem v66r het verdrag uitbrachten; 7 tanden
onthielden zich van stemming in verband met bindende
instructies door de betrokken Regeringen aan hun gede-
legeerden meegegeven; sleçhts één land (China) stemde
tegen.
Op grond van het geslaagd en voor de toekomst der
internationale samenwerking op maritiem . gebied zeer
hoopgevend verloop van deze Conferentie, waarvan de
leiding in de bekwame handen van de Voorzitter der
Nederlandse delegatie, Mr J. J. Oyevaar, berustte, mag
met een zeker vertrouwen worden verwacht, dat binnen
afzienbare tijd het aantal toetredingen voldoende zal zijn
om de organisatie in het leven te roepen; voorshands is
een voorbereidende commissie gevormd om gedurende de
interim-periode enige maatregelen te treffen.
In de keten van internationale functionele organisaties,
welke na de oorlog zijn gevormd of haar van vroeger
daterende constituties op moderne leest hebben geschoeid,
is thans de scheepvaart ingeschakeld met een Organisatie,
die zich volkomen aanpast aan de op haar zo speciale
terrein heersende opvattingen en omstandigheden en
de’hierbij betrokken belangen in een evenwichtig geheel verenigt. Het zal nu van de goede wil en de opbouwende
geest van de leden afhangen, of de nog dode letters van het
verdrag van Genève van 6 Maart 1948 tot leven zullen
worden gebracht en het bewijs zal worden geleverd, dat
het volkenverbindénde element van de zee, dat zo dikwijls
de wereld tot zegen is geweest, zich opnieuw openbart in
een vruchtdragende samenwerking binnefi het kader der
Verenigde Naties.
s-Gravenhage.
Mr H. E. SCHEFFER.
SYNTHETISCHE EN NATUURLIJKE
VITAMINEN (1).
inleiding.
Bij economische studiëri over de chemische industrie
wordt men altijd weer getroffen door het snelle tempo
-van de ontwikkeling iran nieuwe vindingen en procédé’s
in deze tak van nijverheid. Een halve eeuw geleden had
men nog geen vermoeden van het bestaan van vitaminen:
de naam ,,vitamine” dateert van 1913, maar werd eerst in
1920 min of meer officieel in gebruik genomen om-de be-
langrijke groep van zgn. ,,accessory factors of the diet”
aan te duiden, welker aanwezigheid in het voedsel voor de
mens onmisbaar is.
In 1926 werd voor de eerste maal een vitamine in zuivere
toestand geïsoleerd, het vitamine 13
1
, door onze landge-
noten Jansen en Donath. In de vijftien daarop volgende
jaren ontwikkelde de wetenschap der ,,vitaminologie”
zich koortsachtig, zowel wat betreft het inzicht in de
behoefte van de mens aan deze stoffen, als in zake de kennis omtrent de structuur en de synthese dezer ver-
bindingen. –
In die jaren maakte de chemische industrie,zich meester
van een nieuw werkterrein. Naast de winning uit natuur-
producten ontstond een op de zuiyere synthese ingestelde
organisch-chmische industrie, die eerst met grammen,
spoedig met kilogrammen en tenslotte met tonnen de wereld
voorzag van de kostelijke en kostbare vitaminen. Er is een
schatting over de totale Noord-Amerikaanse,. productie
van vitaminepreparaten oyer het jaar 1944, welke èen
bedrag van 200 millioen dollar noemt als de voor dat jaar
bereikte omzet!
De vraag is gewettigd of deze koortsachtige ontwikke-
lingsgang zich zal voortzettén, of dat hethoogtepunt der
vitamineproductie bereikt of zelfs reeds overschreden is.
In het navolgende zal getracht worden op deze vraag een
antwoord te geven aan de hand van een meer gedetail-
leerde afzonderlijke bespreking der belangrijkste vitaminen.
Alvorehs hiertoe over te gaan moet kort uiteengezet
worden, wat vitaminen zijn en welk belang zij voor de
mens bezitten..
Volgens de voedingsieer van Liebig heeft de mens voor
zijn voeding een bepaald dagelijks minimum aan calorieën
nodig in de vorm van vetten, koolhydraten en eiwitten,
vergezeld van water enzouten. Daarmede is men er echter
niet. Wanneer genoemde stoffen in de meest zuivere vorm
die men kent worden toegediend, houdt de ontwikkeling
van het groeiend organisme op en treden allerlei ziekte-verschijnselen op, die men thans deficiëntie- of gebrek-
ziekten noemt. Dit voedsel, hoewel volwaardig wat calo-
rieëngehalte en chemische samenstelling betreft, miste
een aantal stoffen, die, op zichzelf geen voedingswaarde
bezittend, toch noodzakelijk zijn voor de normale instand-
houding en ontwikkeling van het organisme. Deze stoffen
noemt men vitaminen. Een kenmerk van deze stoffen is,
dat ze slechts in zeer geringe hoeveelheden nodig zijn om
het optreden der deficiëntieziekten te verhinderen en in de
meeste voedingsmiddelen slechts in minimale hoeveel-
heden voorkomen. Dit is ongetwijfeld één van de redenen,
waardoor ze zo lang aan de aandacht der natuuronder-
zoekers zijn ontsnapt.
De met het voortschrijden der beschaving parallel
gaande gewoonte om de voedingsmiddelen te ,,verfijnen”,
te ,,raffineren”, heeft deze ook doorgaans armer aan vita-
minen gemaakt. Daardoor is het mogelijk, dat onder
bepaalde omstandigheden tekorten optreden, die dan door
hetzij verandering van voediimgsgewoonten, hetzij door
gebruik van vitaminepreparaten moeten worden aange-
vuld. Daarnaast heeft men echter vastgesteld, dat ver-
schillende vitaminen ook als geheesnidde1 kunnen op-
treden in bepa1de ziektegevallen, die niet uitsluitend op
tekorten in de voeding berusten. Het is wel zeker, dat
vooral op dit laatste gebied nog vele ontdekkingen te wachten zijn. Zoals bekend, worden de verschillende
vitaminen aangeduid met de letters van het alfabet. Het
juiste aantal is moeilijk aan te geven, omdat er niet altijd
eensgezindheid bestaat over de vraag, of men aan bepaalde
stoffen, die gewichtig zijn gebleken voor het normale functionneren van het dierlijk organisme, de titel van
vitamine mag toekennen of niet. Men kan echter wel
zeggen, dat over tenminste 11 verbindingen deze twijfel niet bestaat. Niet alle 11 vitaminen zijn even belangrijk;
,,de grote vier” zijn wel vitamine A, B (in verschillende
vormen), Cen D.
De chemische overeenkomst tussen de verschillende
vitaminen is zeer gering. Het is dan ook niet goed mogelijk
een verantwoorde indeling te maken. Toch onderscheidt
men meestal twee groepen, nl. die welke in water oplos-baar zijn en die welke niet in water, maar wel in olie op-
lossen. Daar deze onderscheiding echter wezenlijke be-
tekenis mist, wordt zij hier niet gevolgd, maar aan een
bespreking der vitaminen in alfabetische volgorde voor-
keur gegeven.
Vitamine A.
Wanneer jonge proefdieren (muizen of ratten bijv.) op een dieet worden gezet, waarin de vetcomponent als een
chemisch zuivere stof voorkomt (d.w.z; zeer gereinigd,
zodat alle nevenbestanddelen zijn verwijderd), dan treedt
al spoedig stilstand van groei op en kan na korte tijd
zelfs de dood volgen. Deze groeistilstand kan worden
opgeheven door toediening van melk, boter of nog beter
door levertraan. Genoemde stoffen bevatten het ,,groei-
bevorderend” vitamine A en vandaar dus één van de
redenen, dat wij in onzé jeugd levertraan slikten. Er zijn
nog andere physiologische processen, waarop het vitamine
A inwerkt, zodat wij het ook op latere leeftijd niet kunnen
ontberen. Bij een goede voeding, welke rijk is aan melk,
290
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
boter, eieren, bepaalde groenten, lever e.d. krijgen wij
genoeg vitamine A binnen; mankeert er wat aan de voeding,
dan moeten wij zorgen, dat wij ons lichaam dit vitamine
in andere vorm, dus als levertraan of een ander vitamine A-rijk preparaat bezorgen.
Vooruitlopend op hetgeen straks nog al volgen, wordt
hier reeds opgemerkt, dat levertraan ons niet alleen vita-
mine A, maar ook vitamine D verschaft. Deze dubbele
functie heeft dan ook aan levertraan een enorme betekenis
gegeven als prophylacticum (voorbehoedmiddel) en als
therapeuticum (geneesmiddel) bij vitaminedeficiëntie. Het
is een product met internationale handelswaarde, waarin
jaarlijks voor vele miljoenen guldens omzet wordt be-
reikt. –
Onder levertraan verstaat men vrijwel algemeen de
traan, dus de olie, gewonnen uit de lever van de kabel-
jauw. Alle vislevers bevatten traan, maar meestal komt
hierin zo weinig vitamine A voor, dat een gebruik als
vitaminebron niet in aanmerking komt. De kabeljauw-
lever (met nog enkele vissoorten, die ng nader besproken
zullen worden) maakt hierop een uitzondering. Dit weet
men pas enkele tientallen jaren; er is een tijd geweest,
dat de vissers de levers als waardeloos over boord wierpen.
Thans weet men wel beter, en er zijn een aantal landen,
voor w’ie de levertraanproductie een belangrijke bron van
inkomsten is. In de eerste plaats dient hier Noorwegen
te worden genoemd. Dit land heeft de oudste rechten op
dit terrein, maar is .overvleugeld door Groot-Brittannië.
In de 4 tot 5 jaar voor wereldoorlog II heeft de Britse
levertraanindustrie zich van een onbekende industrie,
die slechts- een bijproduct voor industriële doeleinden
fa.briceerde, ontwikkeld tot ‘s werelds grootste levertraan-
industrie. Dit is te dankèn aan de rechten, welke op de
,,Non-Empiric-origin”-levertraan volgens het Ottawa-
Agreement van 1932 werden gelegd. De Noorse levertraan
kreeg in Groot-Brittannië en de Engelse ‘dominions een
zware concurFentie te verduren en kon deze cpncurrentie
niet volhouden. 1-let gevolg was, dat in HulI en Grimsby
zich snel een zeer aanzienlijke leverindustrie ontwikkelde:
.2 jaar na oplegging der rechten aan de buitenlandse lever-
traan produceerde Huli reeds meer levertraan dan geheel
Noorwegen. In 1938 was de situatie ongeveer aldus:
TABEL 1.
Wereldprdductie van
kabeljauwle-urtraan in
1938.
Totaal
………………………
35.000
long tons
Groot-Brittannië
………………
16.000
Noorwegen
………………….
8.000
Duitsland
……………………
8.000
IJsland
………………………
2.000
New Foundland
…………….
1.000
De waarde der wereldproductie kan in dat jaar op 12 & 14 millioen gulden worden gesteld.
Door de oorlog veranderden de omstandigheden snel.
In Noorwegen verminderde (door de Duitse bezetting) de
vangst aanzienlijk en hetzelfde was in Engeland het geval,
waar men de trawlers in mijnenvegers ombouwde. In
Februari 1940 werkte de grote raffinaderij van de British
Cod Liver Oils te Huli slechts op 10 pCt van haar capaci-
teit, welke 2 jaar te ,voren nog 10.000 ton had bedragen.
Tegelijkertijd ontwikkelde zich in de landen, welke meer
op het westelijk halfrond waren gelegen, een omvangrijke
levertraanindustrie. Zo steeg de productie van Canada,
die in 1938 slechts ca 250 ton had bedragen, tot 1.600 ton
in 1942 en tot ruim 2.000 ton in 1945. In IJsland vervier-
voudigde zich de productie: deze bedroeg in 1944 8.800 ton.en dit land is momenteel.één derbelangrijkste lever-
traanleveranciers. Tochl konden deze. nieuwe producenten
het aanzienlijke tekort op de wereldmarkt, ontstaan door
het uitvallen vari Groot-Brittannië en Noorwegen als
leveranciers, niet dekken, met het gevolg dat de prijs van
de levertraan aanzienlijk -steeg. Reeds in October
.
1940
betaalde men in de Ver. Staten $ 75-80/barrel (k 119,4 1)
tegen $ 20-22/barrel in Juni 1939. N.-Amerika, dat altijd
één van de grootste afnemers van levertraan is geweest,
was genoodzaakt zich door het levertraantekort op andere
wijze te helpen om in de vitamine A-behoefte van haar
bevolking te voorzien. Sinds enige tijd wist men, dat
behalve in de kabeljauw ook in de lever van de heilbot een
vitaminehoudende traan voorkomt en wel met een gehalte
aan vitamine A,.datvele malen hoger is dan dat van de
kabeljauwlevertraan. De sterkte van een vitamine –
preparaat wordt uitgedrukt in zgn. internationale een-
heden (I.E.). Ter vergelijking volgen enkele cijfers.
TABEL II.
Gemiddeld Vitamine A -gehalte n’an enkele lenertraansoorten
Kabeljauwlevertraan
600 I.E. vit. A/g
Heilbotlevertraan
…………
100.000
Haaienlevertraan
…………
110.000
Tonijnievertraan
…………..
120.000
–
• Het gebruik van deze zeer vitamine A-rijke levertraan-
soorten maakte een dosering in druppels in plaats van
een toediening in lepels mogelijk 1 –
De heilbotlevertraanproductie bleef betrekkelijk- be-
perkt, maar de haaienvangst nam vooral in N.-Amerika
en ook in Argentinië belangrijk toe. Het zijn vooral de
levers van de ,,soupfin-shark” (Galeorhinus zyophefus)
en de ,,dogfish” (Squalus Suckleyi), haaiensoorten die
o.a. aan de mond van de Columbiarivier aan de Pacific
Coast veelvuldig voorkbmen, die in dit opzicht belangrijk
zijn geweest en het nog zijn, al schijnen de vangsten de
allerlaatste tijd achteruit te gaan. De ,,soupfin-shark”-lever
bevat 62 pCt olie met een gehalte van ca 110.000 I.E./g,
de,,dogfish”-lever 70 pCt olie met 14.000 I.E. vitamine
A/g. Terwijl 6 â 7 jaar geleden de prijs van beide vislever-
soorten resp. $ 0,015 en $ 0,01/Ib bedroeg, is deze
–
thans
resp. S 9,00 en $ 1,00/lb! Met de prijs steeg ook de pro-
ductie: bedroeg deze in 1939 nog 132.127 gallon, in 1944
won men reeds 796.857 gallon haaienlevertran.,Zo is het
dan ook begrijpelijk, dat men er in Mei 1945 in geslaagd
was, de behoefte der pharmaceutische industrie in de
Ver. Staten aan vitamine A voor 70 pCt te dekken. Hierbij
moet nog worden opgemerkt, dat deze behoefte door de
oorlog sterk gestegen was, omdat nl. vitamine A nodig is
om de zg. ,,nachtblindheid” te betrijden en derhalve op
ruime schaal werd verstrekt aan de nachtvliegers der
geallieerde luchtstrijdkrachten. , –
Niet onvermeld mag blijven, dat een bijdrage tot de
opheffing van het tekort aan levertraan ook nog de vooral
door de Research Corporation in de Vér. Staten ontwikkelde
methode leverde om door hoogvacuumdestillatie van op
zich zelf vitamine A-arme oliën, zoals sardine-olie, zalm-
olie, e.d. te geraken tot vitamine A-rijke concentraten.
Aldus slaagde men er in nog vele eenheden vitamine A
te winnen, die anders verloien zouden zijn geraakt. Na ongeveer drie jaar na beëindiging der vijandelijk-
heden beginnen de normale toestanden in de levertraan-
winning zich te herstellen. Ondanks de concurrentie van
heilbot- en haaienlevertraan blijkt de gewone kabeljauw-
levertraan een belangrijk handelsartikel, vooral in Weste-
lijk Europa, waar haaien en tonijnen slechts in beperkte
mate voorkomen. Voor 1947 werd in Nporwegen een recordopbrengst van
10.000 ton verwacht, waarvoor door de Noorse Regering
een prijs van $ 2,30 per (Amer.) gallon bij afname in bulk
werd vastgesteld. Dit. komt ongeveer overeen met een
prijs van f 1,60 per liter. Aannemende, dat de totale’ wereld-
productie in 1947 ongeveer zo groot is geweest als in 1938
(exacte gegevens zijn hierover nog niet bekend), bedraagt
de waarde hiervan thans 60 è 70 millioen gulden.
Ons land heeft geen eigen levertraanproductie en is dus
op import aangewezen. De belangrijkheid hiervan volgt
uit het volgende staatje: – -:
1
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN
291
TABEL III.
Invoer in
Nederland oan medicinale
leç’ertraan
pan
1930 t/m 1947.
Hoeveelheid
Vaarde in
in tonnen
1.000 gid.
1930
791
431
1931
893
437
1932
925
301
1933
918
•
263
1934
980
254
1935
1.089
..
268
1936
993
300
–
1937
1.007
344
1938
1.133 372
1939
.
1.318 438
1940
196
102
1941
0,3
0,4
1942
•
22
33
1943
52
78 1944
–
.-.
–
Jan.—Juli
1945 609
.
Aug.—Dec.
1946
961
1.199
1
)
1947
948
.
1.401
Jan.—Nov.
.) waarde onbekend. ‘) geschat cijfer.
Uit deze tabel blijkt, hoe dé importprijs van levertraan
van het dieptepunt in 1935 van 1 0,25 per kg gestegen is
tot ca f1,50 per kg in 1947. De detailprijs, welke in 1935
ondanks de lage ,,bulk”-prijs toch nog f1,80 â 1 2,— per
liter bedroeg, is veel minder sterk gestegen en is op 16
Juli 1947 officieel vastgesteld op 1 2,90 per liter. Onze
belangrijkste leverancier is ook thans weer Noorwegen; kleine hoeveelheden komen van Canada en Groot-Brit-
tannië.
Synthese pan vitamine A.
Uit het voorafgaande blijkt wel, dat met de voorziening
van het mensdom aan vitamine A grote bedragen gemoeid
zijn.. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken,
dat d.m.v. de chernisch-pharmaceutische industrie een aantal
landen, die aangewezen waren op import van levertraan
en andere vitamine A-preparaten van dierlijke oorsprong,
getracht heeft zich onafhankelijk te maken van de
leveringen van de op grote schaal kabeljauw e.d. vangende
naties, met daarbij tevens het oogmerk de daarop behaalde
winsten in eigen zak te steken. Zoals in zovelé gevallen zou de synthese hier het middel moeten zijn om het ge-
stelde doel te bereiken. De synthese van vitamine A is
echtèr -lang niet eenvoudig, maar mede geprikkeld door de
algemeen als vaststaand aangenomen overtuiging, dat
degene, die er in zou slagen het eerst een goede vitamine A-
synthese op te stellen, ,,a million dollars” daaraan zou kun-nen verdienen, hebben, sinds in 1931 door Karrer de struc-
tuur van dit vitamine was opgehelderd, verschillende onder-
zoekers zich gewijd aan de taak het vitamine A synthetisch
op te bouwen. Reeds in 1937 beweerden de Duitsers Kuhn
en Morris een synthese te hebben gevonden, maar hoe
kundig de Duitse chemici ook doorgaans iijn, deze keer
hadden zij zichzelf overschat. De proefnemingen van
Kuhn en Morris werden door anderen herhaald, maar de
resultaten konden niet worden bevestigd en algemeen
neemt men thans aan, dat Kuhn en Morris niet het vita-
mine A in handen hebben gehad. Gedurende de oorlog is
er, onder de stimulans van het dreigende vitamine A-tekort,
op verschillende plaatsen hard gewerkt aan de oplossing
van dit probleem, maar de oorlog moest toch eerst ten einde zijn, alvorens men belangrijke successen wist te
behalen. Behalve de Engelse onderzoeker Heilbron, de
Zwitsers Isler en Karrer, de Amerikaan Milas, werkten ook
de Nederlanders Arens en van Dorp (van de fa Organon,
Oss) aan dit grote. vraagstuk en voorzover men de.. zaken
thans
–
kan beoordelen, schijnt deze nek-aan-nek race door
de Nederlanders te zijn gewonnen. Reeds in 1944 gelukte
het aan Arens en van Dorp een stof te verkrijgen, die
slechts een zeer gering verschil met het vitamine A
vertoonde, waarover in 1946 werd gepubliceerd. Het was
het zgn. vitamine A-zuur, terwijl het’vitamine A zelf een
alcohol is. Met de bij deze onderzoekingen verkregen er-
varingen werd de synthese van het vitamine ‘A, zelf op-
nieuw ter hand genomen en na het overwinnen van talloze
moeilijkheden gelukte -het op 8 Mei 1947 een stof op te
bouwen, waaruit het vitashine A kon worden verkregen.
Eén maand later werd het vitamine A zelf bereid.. Men
verkceeg een substantie, die 3 0-35 pCt vitamine A bevatte
en waarvan langs chemische, physische en bioloische
weg werd vastgesteld,, dat zij geheel- identiek was aan
het vitamine A, zoals dit in de revertraan en andere vis-
oliën voorkomt. Men werkt thans bij de fa Organon shet
een ,,pilot plant” om het laboratoriumprocédé in een
fabrieksprocédé om te zetten en het zal, gezien de moeilijk-
heden, die daarbij doorgaans te overwinnen zijn, nog
wel enige tijd duren, alvorens het synthetische vitamine A
in de handel komt. Intussen bereiken
–
ons ook van Ameri-
kaanse zijde mededelingen, dat men aldaar er in geslaagd
zou zijn een synthese voor het vitamine A op te stellen; maar nauwkeurige gegevens over de gevolgde methode
ontbreken nog. De tijd zal moeten leren, welke onderzoekers
de beste werkwijze en de beste octrooien bezitten, maar wij geven de Nederlanders in ‘de ongetwijfeld komende
strijd een goede kans.
Nu de synthese van hèt vitamine A chemisch mogelijk is
gebleken – iets, waaraan men geruime- tijd getwijfeld
heeft – zal de vraag, welk product tenslotte overwegend zal worden gebruikt, het natuurlijke of het synthetische,
in de eerste plaats bepaald gaan worden door de prijs. Men moet zich hierbij niet baseren ‘op de prijs van de
eenheden vitamine A in de levertraan, maar op die in de
zgn. vitamine A-concentraten. Deze zijn belangrijk goed-
koper. Zo worden uit de Ver. Staten vitamine A-concen-
traten aangeboden met een sterkte van .750.000 I.E./g
tegen een prijs van ca f 1,50 per millioèn eenheden. Aan-
gezien 1 millioen I.E. vit. A in gewicht overeenkomen mêt
300 mg zuiver-vitamine A, betekent dit-een prijs van ca f 5 per gram zuiver vitamine A. Dit hedag lijkt aanzien-
lijk, maar de synthese is tamelijk gecompliceerd en er zullen
nog ongetwijfeld belangrijke sommen gelds nodig zijn om
het procédé geheel fabrieksrijp en de octrooipositie on-
aantastbaar t6 maken. Een definitief oordeel bmtrent de
rentabiliteit van een synthetische vitamine A-productie
is derhalve nog niet mogelijk, maar een economische
productie mag men op grond van de thans geldende prijs-
verhoudingen zeker niet â priori uitgesloten achten.
Naast de prijs zal ook het behoefte-element een belang-
•
rijke rol Spelen bij de toekomstige ontwikkeling van de
vitamine A-synthese. Deze behoefte is steeds groeiende,
niet alleen door het hij de enkeling steeds groeiend besef
van de noodzaak tot het gebruik van vitaminen, wanneer
een tekort dreigt, maar ook door de maatregelén, die van
overheidswege worden genomen ter wille van de aan haar
toevertrouwde algemene gezondheidszorg. Daar het niet
steeds mogelijk is de bevolking de mealt ideale voeding
te verschaffen, die uit het oogpunt van het instandhouden
van een optimale gezondheidstoestand nodig is, zal men
trachten, tenminste dreigende tekorten aan de meest
essentiële vôedselbestanddelen op kunstmatige wijze op
te heffen. Men komt dan’al heel spoedig tot vitaminering van
levensmiddelen. Eén van de levensmiddelen, waarop dit
het eerst is toegephst, is de margarine. Reeds vÔér de oorlog
‘werd door enkele bekende mârgarinefabrikanten vrij-
villig overgegaan tot verhogen van-het vitamirre A- (en D-)
gehalte van margarine, door toevoeging van vitamine A-
concentraat (vooral met de.bedoelirig -het product meer
gelijkwaardig te maken aan de natiliurboter), welke vita-
minering in ons land een dusdanige omvang nam, dat in
1939 75 pCt van de totale margarineproducten aangesterkt
was met vitaminé A en D. In. 1940 liep’ dé yitaminering
r
292
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
met vitamine A af wegens gebrek aan grondstoffen (De
vitaminering met vitamine D in een hoevëelheid van
1 I.E. per g werd voortgezet tot, 1943). In 1946 werd de
vitaminering door de Overheid geregeld. In verband met
de grondstoffenpositie was het niet mogelijk vitamine
A gedurende het gehele jaar aan de margarine toe te voegeh.
Gedurende Maart, April en Mei 1947 werd de margarine
verplicht met 20 I.E. vitamine A per gram gevitamineerd.
Op 10 December 1947 is deze vitaminering opnieuw
begonnen
1).
Men kan ten naaste bij berekenen, hoeveel vitamine A
met deze vitaminering gemoeid is, en de kosten hiervan.
Bij een wekelijks boter-, resp. margarinerantsoen van 250
g/week en een bevolkings’aantal van 9,5 millioen komt men,
indien men aanneemt, dat ongeveer de helft .van het vet-
rantsoen in de vorm van margarine wordt opgenomen
(deze waarde ,is slechts geschat, omdat de verhouding
boter: margarine steeds wisselend is, maar zal vermoede-
lijk niet ver van de juiste waarde afliggen, gezien ook de
vooroorlogse verhoudingen), op ‘ecn margarineproductie
van ca. 1.200 ton per week. Per week zijn hiervoor nodig
24.000 millioen I.E. vitamine A of 7.200 g zuiver vitamine
A
.
(1 millioen I.E. vit. A = 0.3 g zuiver A). Stellen wij de
prijs hiervan voorlopig gelijk aan die van de concentraten,
dus f 5 per g zuiver vitamine A, dan is de waarde hiervan
ca f 36.000. Wordt de vitaminering gedurende 20 weken
in de winter volgehouden, dan vergt deze 480 milliard
I.E. of 144 kg zuiver vitamine A tegen eenbedrag van
f 720.000. De productiekosten per kg margarine worden
er met 3 cent door verhoogd.
Zolang de syithetische vitamine A-productie nog niet
op gang is, moet het vitamine A-concentraat uit het buiten-
land, voornamelijk uit de Ver. Stâten, worden betrokken.
Het is dus ‘zeker ook in het belang van onze benarde
deviezenpositie van grote betekenis, indien ons land
zich door een eigen vitamine A-productie onafhankelijk
van Amerika kan maken:
Niet alleen in Nederland, maar ook in Engeland, Zweden
en Denemarken vindt toevoeging van vitamine A aan
margarine plaats. Ook deze landen hebben dus groot be-
lang bij’ een eigen synthetische bereiding van dit vitamine.
De buitenlandse exploitatie der vitamine A-octrooien
zal derhalve onmiddellijk van veel betekenis kunnen zijn.
Indien de gunstige voorlopige mededelingen ‘over de vita-
mine A-synthese van Arens en van Dorpin de practijk
bevestigd blijken te worden, dan is de mogelijkheid groot,
dat de behoefte aan vitamine A in de toekomst niet meer
als een belasting voor onze handelsbalans zal gelden, maar
daarentegen als ontlasting! Dit zou dan wederom een
merkwaardig staaltje van de omkering van economische
verhoudingen zijn, tengevolge van wetenschappelijke,
chemische vondsten tot stand gekomen.
Deze economische beschouwingen over het vitamine. A
1
mogen niet besloten worden zonder enige aaiidacht te
wijden aan de zgn. pro-vitaminen A, de
carotinen.
Onder
pro-vitaminen verstaat men die stoffen, welke zelf geen
vitaminen zijn, maar door een betrekkelijk eenvoudige
chemische wijziging in hét molecuul in een vitamine over-
gaan. Men heeft voornamelijk in gekleurde plantendelen
de aanwezigheid van verbindingen geconstateerd, die,
hoewel niet identiek met vitamine A
;
toch bescherming
tegen de A-vitaminose (d.w.z. de ziekteverschijnselen,
welke ontstaan bij een tekort aan vitamine A)- geven.
Bij isolering van de bewuste verbindingen bleken dit
stoffen te zijn, die chemisch zeer veel op het vitamine A
gelijken en die dus blijkbaar in het lichaam in vitamjie A’
worden omgezet. Deze stoffen, carotinen genaamd, zijn
geel tot oranje gekleurd en komen o.a. veel voor inwortelen,
groenten, bepaalde vruchten, maar ook in boter en
lichaamsorganen. Ondanks de betrekkelijke rijkdom van
‘) Particuliere inlichtingen, verstrekt dooi’ Prof. Dr
1. iI. J. L.
Dols, Raadadviaeur van de Directie van de Voedselvoorzienieg
cij het Minlsterie van l,andbouw, Visserij en Voesdelvoorziening.
verschillende levensmiddelen aan carotinen spelen deze
voor de voorziening van het menselijk organisme slechts
een tamelijk ondergeschikte rol, omdat de resorptie van
het carotine uit het voedsel vaak zeer onvolledig is, zodat
het grootste gedeelte van het carotine het lichaam weer
oiaangetast verlaat. Merkwaardig is nog, dat de op het
oog tamelijk eenvoudige omzetting van carotinen in vita-
mine A zich niet langs zuiver chemische weg, dus buiten
het lichaam om, laat voltrekken. Dit is zeker te betreuren,
daar de bereiding van carotine-concentraten uit Vrij
goedkope uitgangsproducten zeker mogelijk is; zou men
deze dan in zuiver vitamine A kunnen omzetten, dan zou
dit een soort halfsynthese van vitamine A betekenen,
waartnede dus een verdere onafhankelijkheid van het
levertraanproduct kon worden verkregen. Zover is
•
het
nog niet en men kan derhalve nog geen grote economische
waarde aan het carotinegehalte van het voedsel hechten.
Deventer. Dr Ir
P, MALTHA.
DE CONVERSIELENINGWET 1948 EN, DE
INSTITUTIONELE BELEGGERS.
Nu dè behandeling van het Ontwerp Conversie-
leningwet 1948 in de beide Kamers der Staten-Generaal
is geëindigd met de aanvaarding ervan op 17 Maart jl.,
willen wij daaraan nog enkele beschouwingen wijden.
De Regering diende op 10 Januari ji. het wetsontwerp
in, daarbij overwegende, dat het wenselijk was,’ door
middel van conversie te geraken tot vermindering van de
uitgaven voor de dienst der Nationale Schuld en daartoe
geldleningen ten laste van het Rijk aan te gaan, waarvan
de dienst minder uitgaven vordert dan die der te amorti-
seren schuld. Eenzelfde overweging gold destijds bij de
indiening van de Conversjeleningwet 1946.
In de Memorie van Toelichting vinden we de gronden,
waarop het gehele wetsontwerp rust, uitvoerig uiteengezet.
Het essentiële verschil tussen de Conversieleningwetten
1946 en 1948 is gelegen in het feit, dat thans het conver-
teren zal geschieden op basis van vrijwilligheid, iets, dat
door artikel 4 van de wet van 1946 onmogelijk was.
Krachtens het bepaalde in dit artikel kreeg de houder
van Staatsschuldbewijzen, die niet bereid was van het
conversie-aanbod gebruik te maken, aflossing op eèn
conversierekening bij het Agentschap van het Ministerie
‘van Financiën te Amsterdam. Deze rekening levert een
rente op van 2j pCt, terwijl het saldo tot uiterlijk 31
December 1951 blijft geblokkeerd, waarna het kan worden
afgelost door een verplichte deelneming in een gedwongen
Staatslening. Voor deze bepaling, de dikke stok achter de
deur, golden destijds twee redenen, t.w. het in die tijd nog
niet ver genoeg gevorderde onderzoek van Rechtsherstel naar de eigendom van effecten en voorts de beduchtheid
voor ongewenste monetaire gevplgen. De Minister van
Financiën acht voor deze beide beweegredenen thans geen
verdedigbare grond meer aanwezig. Hierdoor was het niet
mogelijk de machtiging, vastgelegd in de wet van 1946
en welke 31 December 1947 eindigde, voor een nieuwe ter-
mijn te verlengen; integendeel het was noodzakelijk een
geheel nieuw ontwerp, in andere termen luidende, in te
dienen.
Artikel 1 van het ontwerp 1948, houdende eeii om-
schrijving van de machtiging, werd door een amendemeht,
ingediend door de heer Teulings c.s. – het enige amende-
ment, dat in stemming werd gebracht – gewijzigd in dier
voege, dat de verleende machtiging slechts geldt voor een
tijdvak yan één jaar, aanvangende bij het in werking
treden dezer wet. Tijdens de behandeling in de Tweede
Kamer had de Minister verzocht, hem vrijheid van hande-
len te geven tot 31 December 1950. De Minister’ deelde
reeds in dezelfde Kamer mede, dat het .zijn voornemen
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
298
was om de gehele lening 1938 en wellicht ook enkele andere,
kleine leningen in de conversie-operatie te begrijpen.
Van de lening 1938, waarvan de rente gedurende de eerste
10 jaren 3 pCt en sedert 1 Maart ji. 3j pCt bedroeg, resteert
per saldo nog een bedrag van rond 1,2 milliard gulden:
Volgens de tot dusver bekend gemaakte modaliteiten der
Conversielening wordt de kei.ize opèngesteld tussen een
3 pCt lening met een looptijd van 14-16 jaar zonder
tussentijdse aflossing en een 50-jarige lening met een
rentevoet van
3*
pCt, waarop een progressieve aflossing na
10 jaar aanvangt. Een en ander geschiedt op basis van
volledige vrijwilligheid; zij, die van geen der beide aanbe-velingen gebruik wensen te maken, krijgen hun geld terug.
In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer
vinden we medegedeeld, dat het aandeel van de institutio-
nele beleggers in de Staatsschuld per uit. October 1947
50 tot 60 .pCt bedroeg. Indien we mogen aannemen, dat
dus het gemiddelde van .55 pCt ook, geldt voor de lening
1938, dan volgt daaruit, dat van deze lening voor een
bedrag van 0,66 milliard gulden in de portefeuilles dezer
beleggers aanwezig is. Zou nu voor het gehele bedrag
worden deelgenomen aan de conversie, een veronder-
stelling, die o.i. alleszins waarschijnlijk is, en wordt voor
een gelijk bedrag in de kortiopende en in de langlopende
lening deelgenomen, dan betekent zulks een directe rente-
derving van
/8
.pCt of ca 21 millioen gulden per jaar.
Op grond van budgetaire overwegingen is de conversie
noodzakelijk en het hierboven berekende offer niet on-
overkomelijk. Bedacht dient echter te worden, dat ook
tengevolge van de conversie-operatie in Februari 1947,
waarbij een aantal 4 resp. 3j pCt rentende Staatsleningen
werd omgezet in één 3-8* pCt lening, deze beleggers
reëds een geduchte veer hadden moeten laten. De levens-
verzekeringmaatschappijen, de spaarbanken, pensioen-
fondsen enz. zijn dè collecteurs van de spaargelden der vele
millioenen spaarders. Voor deze spaarders was het directe
gevolg van de druk op’het renteniveau een hogere premie
voor nieuw te sluiten verzekeringen en lagere rente voor
de uitstaande saldi bij de spaarbanken. 1-her komt dus een
economisch en sociaal aspect zich voegen bij het budgetaire.
Geen wonder dan ook, dat tijdens de behandeling der
Conversieleningwet 1948 het volle licht op deze keerzijde
der medaille heeft gescheann. Evenmin is in ‘s lands ver-
gaderzalen echter over het hoofd gezien, dat de institutio-
nele beleggers door de Minister van Financiën een helpende
hand reeds was toegestoken. De verleende faciliteit be-
stond voor de levensverzekeringmaatschappijen en pen-
sioenfondsen hierin, dat zij enige malen in de gelegenheid
werden gesteld, in te schrijven op 3j pCt 5-jarige schatkist-
biljetten tot bedragen, equivalent aan die, waarmede
werd ingeschreven op de eerste tranche van het Grootboek
1946, welke inschrijving 3 pCt rente draagt. Hierdoor
wordt dus van een bedrag, ten hoogste gelijk aan het
dubbele van dat der Grootboekinschrijving, een rente
gekweekt van
3*
pCt. De Minister deelde in de Tweede
Kamer mede, dat de levensverzekeringmaatschappijen,
tot een bedrag van 323 millioen van deze
3*
pCt schatkist-
biljetten hadden opgenomen; de pensioenfondsen namen
voor 50 millioen op Hierdoor is het deze beleggers mogelijk,
meer geleidelijk de premiereserve van het oude bestand
te brengen op lagere rentebasis. Niet ontkend kan worden,
dat de institutionele beleggers wel enig recht hadden op
deze tegemoetkomende houding, immers, we mogen niet
vergeten de wijze, waarop in de oorlogsjaren bij de uit-
gifte van staatsleningen de deelneming daarin werd op-
gedrongen met als gevolg een geweldige toeneming van het
bedrag aan Staatsleningen in de beleggingsportefeuilles.
We herinneren er voorts aan, dat o.a. vanwege de grote
geidruimte in die jaren de extra-aflossingen op hypothe-
caire leningen, binnenstroomden, terwijl het gedurende
ruime tijd verboden wasorrrnteuwe hypothecaire leningen
te sluiten. Een en ander had tot gevolg, dat de hypotheek-
portefeuilles ineenschrompelden tot een fractie van de
omvang in 1940. Voor de andere grote groep van beleggers, de algemene
spaarbanken en hoerenleenbanken, gold sedert Juni 1946
een speciale regeling, t.w. de 2* pGt rentende liquiditeits-
rekening. Deze was mede noodzakelijk geworden door de
grote toevloed van oneigenlijke spaargelden, welke in de
kassen dezer instellingen waren terecht gek6men als ge-
volg van de geldsaneringsmaatreelen in September 1945.
Waren het bij de levensverzekeringmaatschappijen en
fondsen speciaal de rendementsoverwegingen, voor de
groep spaar- en boerenleenbanken was het van belang, dat
naast het rendementsprohleem ook het liquiditeitspro-
bleem werd-opgelost. Immers, te verwachten viel, dat na
langer of korter tijd een belangrijk deel’der extra hoge saldi
weer zou wegvloeien in diverse andere kanalen. De bijzon-
dere regeling zou aanvankelijk slechts gelden tot 1 Juni
1947. De onderhandelingen over. de liquidatieprocedure
vorderden echter zoveel tijd, dat tot 1 Augustus 1947.nog
op de liquiditeitsrekening kon worden gestort. Op 4 Sep-
tember 1947 w’erden de voorwaarden der liquidatieproce-
dure bekend gemaakt. Deze komen in het kort hierop neer,
dat maandelijks een bedrag, gelijk aan het terugbetalings-
excedent van de voorafgande maand, kan worden op-
gevraagd; voorts, dat ter vrije beschikking is een bedrag
van 35 pCt van het saldo per 1 Augustus 1947, dat van het
saldo per 1 Augustus 1948 45 pCt zal moeten worden aan-
gewed voor deelneming in uit te geven Staatsleningen, terwijl tenslotte op 1 Augustus 1948 het dan nog reste-
rende saldo, zijnde dus 55 pCt van het totaal-saldo per die
datum, zal’ worden omgezet in schatkistpapier met een
looptijd van 1, 3 en 5 jaar. De spaarbanken, die zich aan
deze afwikkeling wensten te onderwerpen, namen tevens
daarmede de verplichting op zich om deel te nemen aan
de nog komende conversies van Rijks-, provinciale en
gemeentelijke leningen. Het totaal-saldo der algemene
spaarbanken op de liquiditeitsrekening bedroeg op 1
Augustus 1947 ca 235 millioen gulden, dat der hoeren-
leenbanken een veelvoud hiervan. In het kortgeleden
verschenen verslag over 1947 van de Nederlandse
Spaarbankbond lezen wij op bladzijde 16, dat 163 spaar-
banken met een tegoed van rond 170 millioen de boven.
geschetste liquidatieprocedure accepteerden; 61 spaar-
banken met een tegoed op de liquiditeitsrekening van rond
65 millioen gulden gaven er de voorkeur aan, dit bedrag
in 5 maandelijkse termijnen, aanvangende op 30Septem-ber 1948, terug te ontvangen.
Wij hebben bij deze bijzondere faciliteiten wat lang stil-
gestaan, omdat zij bij de behandeling van de Conversie-
leningwet 1948 in de beide. Kamers herhaaldelijk in de
discussies werden betrokken. Dit valt?riet te verwonderen,
wanneer men beseft, dat de voorgenomen en inmiddels
reeds aangekondigde conversie van de lening 1938 en de
verdere consolidatie der vlottende schuld van eminent
belang zijn voor de diverse groepen der institutionele
beleggers. De Minister deed in de Eerste Kamer de toe-
zegging binnenkort nadere gegevens te zullen verstrekken
.met betrekking tot de quaestie, welk deel van de Staats-
schuld bij de levensverzekeringmaatschappijen en de
spaarbanken is ondergebracht. Zijn deze gegevens bekend,
dan kan op dat moment, beter dan nu, becijferd worden
tot welk bedrag deze beleggers ‘hebben bijgedragen aan de
budgetair noodzakelijk geachte renteverlaging. Van belangis
voorts de mededeling van de Minister in dezelfde Kamer, dat hij al het mogelijke zal doen om ook in de nabije toe-
komst de spaarbanken een zodanige beleggingsmogelijk-
heid te verlenen, dat zij met een redelijke rente-opbrengst
toch voldoende liquiditeit kunnen in acht nemen. Wij
menen, dat zulks niet alleen een bestaansbelang is voor de
spaarbanken zelf, wier uitgaven voor administratiekosten
met de noodzakelijk vereiste verhoging der bijzondere
reserves bestreden’ moeten worden uit de margé tussen
de ontvangen en de vergoede rente, maar veeleer, een
294
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
economiséh-monetair en sociaal belang van de eerste
orde. In tegenstelling tot de mening, dat de hoogte van de
spaarrente geen of weinig invloed heeft op de omvang der
besparingen, zijn wij van oordeel, dat
in de praktijk
de
hoogte van de rentevoet wel degelijk een belangrijke rol
speelt bij de overweging of men zijn besparingeri thuis zal
oppotten, dan wèl zal toevertrouwen aain een spaarinstel-
ling. Blijft de ipaarbankrente aantrekkelijk genoeg, dan
zal daarvan het gevolg zijn, dat de bankbiljettenoppotting
,,in de kous” en daarmede dus de omvang van de bank-
biljettencirculatie vermindert, maar tevens, en dat is o.i.
van meer belang, dat minder gemakkelijk tot consump-
tieve uitgaven zal worden besloten dan wanneer het geld
thuis in de kast maar voor het grijpen ligt. In vele gevallen
is het – gelukkig – nog zo, dat men er minder snel toe-
komt om geld, eenmaal bij de spaarbank gebracht, terug
te halen. Deze aarzeling, deze rem op de uitgaven, bestaat
in veel mindere mate t.a.v. het geld, dat thuis bewaard
wordt. – –
Dit alles is reden, dat de institutionele beleggers, zij
het iedere groep op grond van andere overwegingen, met
spanning gewacht bebben- op de aankondiging van de
modaliteiten, waartoe de Minister van Financiën, daar-
toe gemachtigd bij de Conversieleningwet 1948, voor de
conversielening 1948 zou besluiten.
Delft.
Drs D.
HOTJTZAGER
AANTEKENING.
HET ,,PROORESS ItEPORT”
VAN DE COMMISSIE
VAN ZESTIEN.
Voor de snelheid, waarmede het E.R.P. tenslotte door
de Amerikaanse volksvertegenwoordiging is geaccepteerd,
moet, aldus ,,The Banker’ van deze maand
1),
ongetwijfeld
de recente ontwikkeling in Europa voor een groot deel
verantwoordelijk’ worden geacht. De Russische houding
in de vergaderingen der Verenigde Naties en vooral de
gebeurtenissen in Tsjechoslowakije en Finland hebben de
beslissing der Verenigde Staten bespoedigd.
Toch zou het volgens het blad onjuist zijn om factoren
van een dergelijk negatief karakter aansprakelijk te stellen
voor de loop, die het E.R.P. thans heeft genomen. Een
overzicht van het ,,Progress Report”, goedgekeurd in de
tweede bijeenkomst van de Commissia voor Europese
Economische Samenwerking, leidt tot de erkenning, dat
Europa de gestelde verwachtingen van ,,elf-help” niet
heeft beschaamd en dat het dus de hulp, die de Verenigde
Staten willen geven, heeft verdiend.
Het rapport geeft een uitgebreide documentatie van
letgeen Europa sinds de, samenstelling van het eerste
rapport in September jl. heeft gepresteerd. Als belangrijkste
element is wellicht de verbetering van de steenkoolpro-
ductie te beschouwen. Het rapport wijst op de’ hervatting
van de Britse steenkooluitvoer begin 1948, op een vroeger
tijdstip dan het vorige jaar werd verwacht. In het Ruhr-
gebied is de productie gestegen tot 300.000 ton per dag,
voldoende voor een cokese*port van -7,6 mln ton’per jaar.
De Economische Commissie voor Europa, die de taak’
‘van de ,,European Çoal Organization” heeft overgenomen,
-heeft regelingen getroffen om deze export te richten naar
de staalproducerende landen, dié er de meeste behoefte
aan hebben, nl. Frankrijk, Luxemburg en België. Op het
gebied dër arbeidsvoorziening zijn berangrijke vorderingen
gemaakt; maatregelen zijn getroffen om de verplaatsing
van arbeiders tussen de Europese landen onderling te
vergemakkelijken. In het bijzonder zijn overtollige
Italiaanse arbeidskrachten verplaatst naar, Frankrijk en
België, terwijl vordéringen zijn gemaakt Met ht tewerk,
stellén van ,,displaced persons” uit Duitsland in ,ondér
bezette Engelse industrieën.
. S
Oôk op’ het gebied van financiële samenwerking zijn’
1)
In een artikel.,,Self-help in Western Europe”,
1blz 15.
resultaten geboekt. Zo werd een regeling tot compensatie
van wederzijdse saldi getekend door – de Beneluxlanden,
Frankrijk en Italië. Valgens het rapport betrof de eerste
compensatie, ten uitvoer gelegd via de Bank voor Inter-
nationale Betalingen, een bedrag van, slechts $ 1,7 mln.
Dit is weinig in vergelijking met de in de inter-Europese
handel bereikte omzetten; het rapport’ geeft echter toe,
dat met deze compensatie onder de huidige omstandigheden
slechts weinig kan worden bereikt, nu de Europese landen
vrijwel algemeen een deficit vertonen t.o.v. het Westelijk
halfrond. Dit vormt een bewijs voor de moeilijkheden,
welke de economische samenwerking in Europa ontmoet
zolang het Continent van zijn eigen hulpbronnen
–
afhanke-
lijk is.
Voorts hebben de 16 landen, aldus het rapport, ook
ruimschoots aandacht besteed aan problemen op langere
termijn. Gewezen kan worden op de onderzoekingen van
de Economische Commissie voor Europa op ‘het gebied
van de ontwikkeling der .electriciteitsproductie, waarbij
vooral aandacht is geschonken aan schema’s voor hydro-
electrische krachtopwekking ten behoeve van Franse en
Italiaanse industriegebieden.
Inmiddels voorziet het kort geleden tot stand gekomen
verdrag van Brussel in een nauwere samenwerking tussen
de vijf deelnemende landen; een consultatieve raad zal
worden gevormd, die bijeen zal komen, .anneer vraag-
stukken van gemeenschappelijk belang moeten worden
besproken. Toch moet men, aldus ,,The Banker”, voor
een beoordeling van de mogelijkheden, die in een West-
Europese economische federatie liggen opgesloten, het oog
niet zozeer richten op het verdrag van Brussel als wel op
de organisatie, die zal worden gecreëerd ter supervisie van
de werking van het E.R.P. aan deze zijde van de Oceaan.
In deze organisatie zal de kiem liggen voor een West-
Europese economische regering.
Met betrekking tot de vorm, de taak en de bevoegdheden,
die deze organisatie zal krijgen, bleken te Parijs de Franse
en de Engelse opvattingen nogal uiteen te lopen. De
Fransen willen ‘de organisatie, met aan het hoofd een
krachtige figuur als secretaris-generaal, vèrgaande autono-
nome bevoegdhèden geven. De Engelsen leggen de nadruk
op krachtige vertegenwoordigingen door de deelnemende
landen. ,,There is a suspicion in Britain of highly elaborate
blueprints and a corresponding liking for organizations
which begin in a small way and gradually build themselves
up, adapting themselves to the circumstances which they
have to meet and the objectives they have to serve’..
• Na deie documentaire schets wijst ,,The Banker” erop,
dat onder de meer algemene dôelstellingen van het E.R.P.
tot nutoe eigenlijk te weinig aandacht is besteed aan het
herstel van ,,dollar self-sufficiency” van West-Eu.ropa.
Zoals bekend, rekend het eerste rapport van de Commissie
van Zestien erop, dat zelfs aan het einde van de vier
,,Marshall”-jaren de betrokken landen nog een deficit
met het Westelijk halfrond zullen vertonen van naar
schatting
S
3.530 mln. In de komende maanden zal aan dit
aspect de’ grootst mogelijke aandacht moeten worden
besteed. Bij de discussies ter bereiking van economische integratie.in
West-Europa is er eentendentie waarneem-
baar geweest om betrekkelijk snel ,de inter-Europese
handel- te maximaliseren, waarbij het ruimere doel van
herstel van ‘evenwicht in de betalingsbalans tussen de 16 landen als één geheel en het Westelijk halfrond wel eens
uit het oog is verloren. Het spreekt vanzelf, dat het tot een
maximum opvoeren van de inter-Europese handel strijdig
kan zijn met het tot een
maximum
opvoeren van de handel
tussen West-Europa en het Westelijk halfrond. Aan de noodiaak tot herstel van ,,dollar self-sufficiency” moet
ook,. aldus ‘het blad, het Europese compensatieschema
worden getoetst. , ‘
14 April 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
295
INTERNATIONALE NOTITIES.
HET ENGELSE BETALINGSVERKEER MT BELGIË.
Na de opschorting van de volledige inwisselbaarheid
van het pond sterling op 20 Augustus 1947 zijn Engeland
en België begin September d.a.v. overeengekomen, dat
het door de Nationale Bank vab België maximaal aan te
houden bedrag aan ponden sterling zou worden verhoogd
van £ 5 mln tot £ 27 mln. België stemde er daarbij tevens
in toe om tijdelijk het accepteren van ponden sterling van
niet-sterlinglanden -te beperken. 1-let schijnt, dat deze
overeenkomst Engeland slechts .weinig verlichting heeft
gebracht, daar reeds in October 1947 de limiet werd over-
schreden. Gedurehde de eerste twee maanden van 1948
moest de Engelse Schatkist uit dezen hoofde £ 11 mln
aan goud aan België afstaan, aldus ,,The Banker” van
deze maand.
De overeenkomst is daarom opnieuw herzien. De liriiet
van £ 27 mln blijft gehandhaafd; Engeland heeft echtef
het recht om, wanneer de lopende betalingen een keer ten
gunste van het sterlinggebied gaan nemen, het tijdelijk
overschot te gebruiken voor het terugkopen van het goud,
dat na 1 Maart 1948 aan België is verkocht. Dat
wil
zeggen,
dat België in feite de verplichting op zich neemt om zijn
sterlingtegoeden op het maximum van £ 27 mln te houden
totdat de betalingsbalanssituatie t.o.v. het sterlinggebied
Engeland heeft toegestaan al het goud, dat na 1 Maart
1948 aan België is verkocht, terug te kopen.
,,The Banker” verwacht van deze nieuwe overeenkomst
een beperking.van het handelsverkeer tussen beide landen; de bedoeling van de nieuwe opzet is kennelijk het bereiken
van een bilateraal evenwicht. Om het afstaan van goud
aan België te voorkomen, zal Engeland ongetwijfeld de
invoer uit België beperken. Op uitbreiding van de Engelse
export naar België bestaat weinig hoop. Enige verlichting
zal voor Engeland inmiddels voortv16eien uit de strengere
restrictie van de sterlingbedragen, die België op lopende
rekening van niet-sterlinglanden zal acceptereii.
AMERIKAANSE TOERISTEN NAAR EUROPA.
De kortgeleden verschenen ,,International Travel
Section” van ,,The New York Times” veronderstelt, dat
het aantal Amerikaanse toeristen, dat in 1948 Europa zal
bezoeken, groter zal zijn dan in 1947. Het. blad verwacht
zelfs, dat 1948 een recordjaar zal worden. Deze verwachting
is gebaseerd op de volgende gegevens. Het jaar 1947
stond, wat betreft het aantal aangevraagde en verlengde
paspoorten, met 195.497 stuks op de derde plaats, na
1929 met 196.390 en 1930 met 203.174 stuks, ondanks de
paspoortencontrôle, voedselschaarste en huisvestings-
moeilijkheden in Europa. De paspoortencontrôle, waarbij
de ,,State Department’s Passport Division” vereiste,
dat de vacantiegangers naar Europa beschikten over een
,,round-trip” passage en zeker waren van logies, is, in
verband met het verbeteren der hotelaccomodatie in Europa
soepelei geworden, terwijl de voedselpositie en de transport-
mogelijkheden eveneens zijn verbeterd. Het aantal ge-
gadigden: voor paspoorten bedraagt tot nu toe ongeveer
900 tot 1.000 personen per dag. Bovendien zullen velen,
die gedurende de laatste jaren hun vacantie op het Weste-
lijk halfrond hebben doorgebracht, hun in 1939 afgebroken
,,trips” in Europa willen hervatten, temeer daar Europa
dit jaar, naast de vroegere bezienswaardigheden, velerlei attracties biedt,
w.o.
de Olympische Spelen in Londen en
de Jubileumfeesten in Nederland. Het aantal auto’s van
toeristen, dat naar Europa zal worden vervoerd, wordt ge-schat op 3.000 tegen 2.178 in 1947 en 3.700 in 1937.
De uitgaven van de Amerikaanse toeristen in het
buitenland, welke in 1947 meer dan. $ 500 millioen be-
droegen en daarmede het ,,boom”-jaar 1929 met $ 17
millioen .overschreden, vormen een welkome aanvulling
van de West-Europeese dollarreserves, immers, . ,,travel
is a non-expndable commodity – the sightseer who
sighs over an Alpine landscape takes only his memories
back home with him. The landcape and local color remain
to be “resold” to succeeding tourists”. Vandaar, dat in
West-Europa alle mogelijke maatregelen worden getroffen
om, de Amerikaanse toeristen een geriefelijk verblijf te
waarborgen, terwijl bovendien, naast het vormen van een
,,hard-currency”-reserve, de mogelijkheid wordt geboden
een zekere good.will in Amerika te verwerven, waaruit,
aldus genoemd blad, een betere internationale verstand-
houding kan voortvloeien.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
– Op de geldmarkt trad een verdere verruiming in, waar-
door de callgeldrente op 6 April daalde tot j pCt, terwijl
ook de marktdisconto’s voor de kortere termijnen van
schatkistpromessen een lichte daling vertoonden. Drie-
maandspromessen – waren aangeboden tegen 1/
16
pCt,
viermaandspapier noteerde
1/R
pCt, terwijl alle verdere
termijnen practisch pCt bleven noteren. Enerzijds
sproot deze voortgezette verruiming vooral hieruit voort,
dat de middelen, welke Philips uit de obligatie-emissie
heeft verkregen, blijkbaar nog niet tot aflossing van ver-
kregen bankcredieten hebben gediend, zodat zij dus deel
bleven uitmaken van het geldmarktaanbod. In hoeverre
hierin een wijziging zal optreden in de komende week,
wanneer de storting. op de aandelenemissies Philips zal
moeten plaatsvinden, zodat de onderneming dan het gehele
gevraagde bedrag heeft ontvangen, zal moeten worden
afgewacht. Anderzijds droeg de afrekening door De
Nederlandsche Bank van de gevorderde dollarobligaties,
welke eveneens grotendeéls in de .verslagperiode plaats
vond, uiteraard ten zeerste bij tot een verruiming van het
geldaanbod. –
Blijkens een mededeling van De Nederlandsche Bank
was per ult. Maart jl. op het crediet van deWereldbank een
bedrag van $ 138,5 millioen opgenomen. Technische moei-
lijkheden, o.a. het vervullen van bepaalde formaliteiten
en de beperking van de goederencategorieën, waarvoor het
crediet geldt, verhinderen een snellere uitputting van
deze lening. Dat overigens van een acute dollarschaarste
kan worden gesproken, bewijst de belening van f 27,6
millioen goud door De Nederlandsche Bank, om de nood-
zakelijke dollars te verkrijgen. Het in werking treden v%n
de Marshallhulp schijnt overigens goede hoop te bieden,
dat nu minder dollars voor invoer benodigd zullen zijn en
dat dit crediet op onderpand van goud spoedig veer zal
kunnen worden afgelost.
De Minister van Financiën kondigde in de afgelopen
week de conversiè van de 3-3k pCt staatslening 1938 aan welke sedert 1 Maart 1948 3j pCt rente bedraagt.
Hiervoor in de plaats zullen komen een 3 pGt lening met
14-16 jarige looptijd, welke ineens zal worden afgelost,
en een 31 pCt lening met 50 jarige looptijd, waarop ver-
moedelijk gedurende de eerste 10 jaren geen aflossingen
zullen plaatsvinden. Het is de bedoeling, dat ook met
middelen, welke niet uit deze conversie stammen, op de
nieuwe leningen kan worden .ingeschreven, zodat tevens
consolidatie van vlottende schuld zal kunnen plaatsvinden.
Om verschillende redenen is deze conversie-operatie,
met de hieraan verbonden mogelijkheid van inschrijving
met vrije middelen, van belang.’ –
Voor de staatshuishouding betekent het een verminde-
ring van rente- en aflossingsbedragen, waardoor tevens
het inflatoire effect van de begrotingstekorten op de
volkshuishouding wordt beperkt. Voorzover met andere
dan uit de conversie stammende middelen wordt inge-
schreven en hiermede vlottende- schuld wordt afgelost,
betekent dit voor de Overheid weliswaar verzwaring van
de rentelasten, maar het houdt tevens in een binding van
koopkracht, waardoor de prijsopdrijvende werking van de
vermoedelijk relatief ruime binnenlandse geldsomloop
kan worden beperkt. Ook betekent deze conversie een
296
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 April 1948
potentiële verlichting van one deviezenpositie, omdat
in tal van monetairë accoorden de transfer van contrac-
tuele aflossingën is toegestaan, terwijl door de conversie
de aflossingen naar de toekomst worden verschoven.
De keuze van de beide leningtypen lijkt in verband met
de huidige omstandigheden op de kapitaalmarkt veels-
zins gelukkig. De looptijd van de 31 pCt lening is vrij lang,
maar hier staat het rentevoordeel van
f
pCt boven de
normale kapitaalrente tegenover. Deze lening lijkt voor
beleggers op lange termijn, bijv. de levensverzekering-
maatschappijen, juist in verband met dit rentevoordeel
aantrekkelijk, temeer omdat een spoedige conversie uit-
gesloten schijnt te zullen worden, wat bij- de 3-31 pCt
leningen niet het geval is. De
–
3 pCt fie lening met een
looptijd van 14-16 jaar komt voor andere beleggers
stellig in aanmerking. De looptijd is niet zo lang, en door
het fixe karakter bestaat de kans, dat zij na bijv. 10
i
12
jaren geldmarktpapier wordt, d.w.z. door banken en andere
geldmarktinstellingen wordt genomen, omdat men dan
zeker is van een nog korte looptijd. Dit leningtype is in
Nederland niet zo zeer bekend, al kwam het voor de oorlog
bij lagere publiekrechtelijke lichamen wel voor in de vorm
van lO-jarige, relatief laag rentende fixe leningen (de
zgn. uitgeholde leningen). In hoeverre deze lening geld-
marktpapier wordt, d.w.z. na 10 â 12 jaren door banken e.d.
wordt genomen, moet natuurlijk worden afgewacht, om-
dat de Nederlandse banken, in tegenstelling tot de Engelse
en Amerikaanse, zichop dit terrein nog niet in belangrijke.
mate hebben bewogen, al kan het ontbreken van materiaal
hiervan wel de oorzaak zijn. De gang van zaken met de
bovengenoemde korte leningen voor de oorlog maakt het
niet onwaarschijnlijk, ,dat ook deze fixe lening t.z.t. geld-
marktpapier wordt. Dit is natuurlijk van groot belang
voor de koersvastheid der lening. Voor particulieren, maar
ook voor spaarbanken en boerenleenbanken, welke in
verband met het aflopen der liquiditeitsrekening per
1 Augustus a.s. toch reeds moeten zorgen voor de beleg-
ging van omvangrijke bedragen in staatsschuld, lijkt deze
aangekondigde fixe lening dan ook een aantrekkelijke
belegging.
De Amsterdamse aandelenmarkt gaf in de afgelopen
week langzaam dalende koersen te zien, welke daling
slechts even- werd onderbroken.
46
Weliswaar bleven de koersverliezen van geringe omvang,
maar over het algemeen overheerst toch de indruk, dat de
langdurige periode van krachtig stijgende koersen voorbij
is. Van de koersontwikkeling geeft onderstaande tabel
een beeld.
2 April
9 April
1948
1948
A.K.0.
………………….
185f
173
GB
v.
Berkel’s
Patent
…………..
134f
129
Lever Bros.
&
Unilever C.v.A.
.
322
311
Philips
G.b.v.A.
…………..
287f
277
GB
Koninklijke Petroleum
……….
353f
349
H.A.L.
…………………….
220f
223
N.S.0.
……………………
193f
190
GB
H.V.A .
……………………
264
261
GB
Deli
Mij.
C.v.A……………
224f
222
GB
Amsterdam Rubber
…………
197
195
DE BELGISCHE GELD- EN
KANTAALMARKT IN MAART. 1948.’
Geldmarkt.
De moeilijkheden van de Schatkist werden in de loop van de maand Maart door een onverwachte gebeurtenis
in gunstige zin beïnvloed. Ongegronde geruchten betref-
fende het uittrekken van de bankbiljetten van 1.000 fr.
deden nl. de belastinginkomsten, de deposito’s bij de
spaarkas, de ,banken en het postchequeambt zodanig toe-
nemen, dat, samen met de faciliteiten, die bekomen
werden met de nieuwe dollarlening, de Schatkist in
staat werd gesteld 1,2 mrd fr. van de opgenomen
voorschotten -bij de Nationale Bank terug te betalen.
De lichte ver.traging van het zakenleven en de hogere
liquiditeit van de banken brachten anderzijds een daling
teweeg in de wisselportefeuille van het Emissie-instituut
van 1,1 mrd. Ingevolge al deze factoren liep de biljetten-
circulatie terug met 1,7 mrd fr. t.t.z. tot’ 77,4 mrd fr.,
een peil, dat sinds midden 1947 nietmeer werd bereikt.
De discontovoet van de Nationale Bank voor eerste-
rangspapier werd onveranderd op * pCt gehouden,
ook de rentevoet voor het daggeld bleef op 1,25 bepaald.
Volgens de pas gepubliceerde driemaandelïjkse globale
staat van de -banken zou de -credietverlening van de
banken aan de private sector van’ de economie gedurende
het laatte kwartaal van 1947 verder zijn toegenomen.
Sindsdien blijkt dit niet meer het geval te zijn.
In verband met de goud- en deviezenvoorziening valt
de opname te vermelden van de nieuwe lening van 50
millioen dollar (2,2 mrd fr.) bij de Import-Exportbank.
De toepassing van de bilaterale betalingsaccoorden had
een toename tot gevolg van het goudincasso bij de Nationale
Bank van 548 millioen fr. Driehonderd millioen hiervan
werden door Frankrijk betaald. Onze Zuiderburen stellen
nochtans alles in het werk om het betalingsverkeer met
België in evenwicht te brengen. Aldus kunnen de B.elgi-
sche toeristen, die zich naar Frankrijk willen begeven,
sinds 5 April jl. bij de Nationale Bank reizigerscheques
bekomen aan de koers van 0.143 Bfr. voor 1 Frfr. (ver-
houding van de pariteit van de Franse franc tegenover de
dollar op de vrije markt van Parijs en de officiële pariteit
van de Belgische franc tegenover de dollar), d.i. merke-
lijk beneden de officiële pariteit en zelfs, kosten van aan-
koop niet meegerekend, onder de koers van de Frfr. op
de zwarte markt te Brussel (zie hieronder), waar vele
toeristen een bijkomende voorraad deviezen opdeden.
Verder kan gewezen worden op het nieuwe handels- en
betalingsaccoord tussen België en Engeland, dat op 12
Maart te Londen werd geparafeerd. De onderhandelingen
hadden een moeizaam verloop, daar Engeland kost wat
kost verdere goudafvloeiingen -naar België wilde beletten
en voorlopig nidt in staat is door verhoogde uitvoer het
betalingsverkeer tussen het sterlinggebied en de Belgische
monetaire zône in evenvicht te brengen. De Belgische
vertegenwoordigers weigerden anderzijds de credietmarge
te verhogen omwille van het inflatorisch effect in het
binnenland. Er werd dan principieel overeengekomen,.
dat beide partijen er naar zouden streven zo spoedig moge-
lijk evenwicht te brengen in hun betalingsverkeer; om dit
te bereiken zal:
de uitvoer van de Belgische monetaire zône naar de
landen van het sterlinggebied licht verminderd worden;
de betalingen van landen buiten het sterlinggebied
aan België beperkt worden tot 3 millioen pond;
het rhythme van de
Belgische
uitvoer naar het
sterlinggebied geregeld worden volgens de mogelijk-
heden van uitvoer van de sterlinglanden;
de uitvoer van het sterlinggebied naar de zône van
de Bfr. gestimuleerd worden.
Zrvarte Markt oan goud en deiezen te Brussel.
(koersen in Bfr.)
OfficiOle pariteit
27/2/48
31/3/48
Gouden
$
…………..
74,206
1871
165
Gouden
£
…………..
361,13
960 865
Zw.
franc
…………
10,127
14
13
Papieren
£
…………
176,625
-‘
130
1331
Papieren
8
…………
.
43,83
661
55
Gulden
…… . ………
16,52
9
8,90
Franse franc
……….
0,204
16j
15,-
–
De hausse op de zwarte markt van goud en deviezen,
welke ingezet werd met de devaluatie van de Franse franc,
werd gedurende de eerste helft- van de maand Maart
14
April
1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
297
onderhouden door de onzekere internationale politieke
toestand. De beweging bleek alsdan een internationaal
karakter aangenomen te hebbèn. Het feit, dat de koersen
te Brussel nochtans. hoger lagen dan elders, bewijst dat
er de vraag zeer sterk was. De ongegronde geruchten om-
trent de devaluatie van de munten der vijf naties, die op
de Conferentie van Brussel vertegenwoordigd waren,
kwamen de tendens nog versterken. Tegen het einde van
de maand verloren beide stimuli aan kracht (logenstraffing
van devaluatie, rede van President Truman) en de markt
nam een uitgesproken baisse-stemming aan.
De daling van de Franse franc gedurende de laatste
dagen van de maand werd veroorzaakt door de reeds
vermelde invoering van een speciale toeristerikoers.
Kapitaalmarkt.
–
Het gebrek aan bedrijvigheid op de emissiemarkt kon
ook in de loop van de maand Maart worden geconstateerd.
Geen enkele belangrijke aandelenuitgifte viel te noteren.
Een parastatale kredietinstelling trachtte
500
millioen
fr.kasbons
41
pCt op
5
jaar te plaatsen tegen
99,5
pCt.
De uitgifte bleek moeilijk vande hand te gaan.
Op
te merken valt, tlat identiek dezelfde emissie
6
maan-
den geleden op
3
dagen werd onderschreven. En bewijs,
dat de bovenstaande voorwaarden van uitgifte door de
omstaiidigheden zijn vorbijgestreefçl: de rentvoet blijft ni. stijgen (zie rendementen hieronder).
–
De hoge ver-
bruiksuitgaven beperken nog steeds het spaarvolume en
dit laatste komt maar moeilijk los voor investering in-
gevolge het lage rendement van de aandelen (gemiddeld
2,5
pCt) en de voortdurende koersdaling (vgl.
1947)
van
zowel aandelen als obligaties. Al deze factoren, alsmede
het politieke en monetaire wantrouwen in de toekomst,
werken het oppotten in de hand, dat zich vooral de laatste
tijd weer onder de vorm van goud of
,
sterke deviezen
blijkt te verspreiden. Daartegenover staan de sterke
kapitaalbehoeften zowel van de private als van de over-
heidssector. Gezien de toestand van de markt houdt bij de
private bedrijven de politiek van uitgebreide , interne
financiering aan, terwijl de Overheid, zoals minister
Eyskens voor de Senaat.op
24
Maart verklaarde, zich
noodgedwongen aan de omstandigheden moet aanpassen en het voorziene programma van openbare investeringen
beperken.
Op
de obligatiemarkt viel een lichte afbrokkeling in
alle rubrieken te noteren, liet gemiddeld rendement van
de schatkistcertificaten (minder dan 10 jaar looptijd) kwam
hierdoor te staan op
4,68
pCt, dit van de langlopende
staatsfondsen op
4,73
pCt en dit van de industriëlé obli-
gaties op
5,60 bL 5,80
pCt.
Evenals de vrije markt, voor goud en deviezen kende de
aandelenbeurs sinds de devaluatie van de Franse franc
een verhoogde bedrijvigheid.
Bedrijvigheid pan de aandelenbeurs van Brussel.
Aantal verban- Kapitalen
Algemene
deide stukken
heursindex
(in duizend-
(in
mii-
1936-’38 = 100
tallen)
lioenen fr.)
Einde Dec. 1947
12,2
10.9
140,2
Einde Jan. .1948
38,6
44,4
151,3
Einde Februari
44,4
50,9
160,4
Midden Maart
33,4
,
36,3
159,4
Einde Maart
23,5
28,0
157,1
De ivionetaire onrust ondersteunde de hausse tot half
Maart. Daarna kregen de vroegere baissefactoren
–
laag
rendement, zelf het gevolg van hoge sociale en fiscale
lasten en sterke interne financiering en weinig in aandelen
beleggingzoeknnd kapitaal
–
weer de overhand. Uiteinde-lijk liep de algemene beursindex met
2,1
pCt terug. Van de
voorname rubrieken ondergingen alleen de koloniale
aandelen een lichte hausse. De index van de buitenlandse
waarden bleef stabiel.
Op
te merken viel de stijging van de Zuid-Afrikaanse goudmijnen en de Nederlandse plantages.
Brussel. V. VAN ROMPtJY.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 12 April 1948.
Activa.
Wissels, pro-
Hoofdbank f
–
1)
messen en
Bijbank schuldbrieven
Agentsch.
900,-
900
-‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrleven, door
de Bank gekocht(art II, Ie lid. sub 3 van de
Bankwet 1937 J° art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204)
……….. …………………
-,
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947
………… .. 2.000.000.000,-
Beleningen.:
Hoüfdbank
t
140.924.187,46
‘)
(mcl. voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
751.57,88
kening-courant
op onderpand)
Agentsch
,,
5.195.689,97
t
146.871.453,31
Op effecten, enz. ………
.,, 146.386.231,29 ‘)
Op goederen en celen
…..
,
485.222,02
t 146.871.453,31
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-fwet 1937)
…………………………
.-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevoige overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……..f 481.210.875,44
Zilveren munt, enz………3.059.679,99
484.270.555,43
Papier op het buitenland
..
t
314.955.900,-
Tegoed hij correspondenten in
het
buitenland
……….,, 157.609.891,85
Buitenlandse betaal-
middelen
…………….
..5.497.196,14
478.062.987,99
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
……………………………..
..
77.420.505,15
Gebouwen en inventaris
…………. …….
3.500.000,-
Diverse rekeningen
‘
…
197.487.030,12
t
4.887.613.432,-
Pasaiva.
Kapitaal
……………………………
t
20.000.000,-
Itesirvefonds
………………………….
12.452.579,46
……
…………………
Bijzondere reserves
32.247.868.69
Pensioenfonds
………………………..,
16.881.713,74
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
. .
..,,
123.881.270,-.
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
..,,
2.899.917.665,-
Bankassignaties in
omloop ……………….,
331.708,18
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
…..
t
986.271.997,07
Geblokkeerde saldo’s van
banken
…………..
..88.441.708,01
Geblokkeerde
saldo’s
yan
anderen
…………..,,
28.616.110,42
Vrije saldo’s
…………494.311.462,98
1.597.641.278,48
Diverse
rekeningen
………………….
..
–
184.259.348,45
4.887.613.432,-
1)
Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen
……….
t
–
‘)
Waarvan aan Nederlands-IndiO
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no. 99)
,,
39.529.875,-
Circulatle der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten …….,
147.070.350,50
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
‘4
4)
10
‘4
1.
.
0
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1 1.450
‘
1.428,2
22,1
24 Mrt ’48
0,2
1.299,4
1.300
1
1.241,0 59,2
31 Mrt ’48
0,2
1.299,3
1.300
1.245,9.
54,4
7 ApriF48
0,2
1.299,3
1.300
[
1.246,6
53,6
Other securities
Deposits
0
4-
cd
4)
0
0
‘4
50
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6 15,8
346,5 10,3 278,9
24 Mrt ’48
0,5
333,6
16,9
21.2
412,9
11,9
309,3
31 Mrt ’48
0,5
341,1
14,4
25,9
417,6
9,0
314,3
7 April’48
0,5
346,9
9,0
19,3
411,6
11,8
308,4
L±
–
-..
•
0
P73
:’
w-
E’
0)Q)
bD
E
0
t
‘
E”-
PQ
0
0
30 Dec. ’46
700.876
‘4.434.786
100.816
103
153.109
1
Ilirt
’48
554.269
276.907
102.967
–
178.510
8
,,
’48
554.229
266.553
107.153
1
163.557
15
’48
512.853
272.911
134.810
1
150.196
22
’48
512.899
272.056.
102.073
2
152.180
30
’48
511.840,
263.063
117.182
2
175.114
5April’48
484.227
269.186 171.506
1
146.587
f2
,,
’48
4841271
314.956
.163.107
1
146.871
–
‘
Saldi in rekenirg-courant
‘no,
-,73
Cd
°”°’
:
cb
rb73
‘-‘
Cn
0
30 Dec. ’46
2.744.1511.099.855
90.071
43.706 590.158
1 Mrt ’48
2.959.043
1.974.150
64.501
29.928
487.737
8
,,
’48
2.933.728.
•986.745
42.129
28.941
480.194
15
’48
2909.546 ‘959.002
29.591
28.492
510.742
22
,,
’48
2.899.217
949.532
32.318
29.240
494.843
30
,,
’48
2.948.232
920.517 43.740 33.630 487.627
5April’48
2.931.712
879968
.108.948
30.208
499.736
12
,,
’48 2.899.918
986.272
88.442
28.616
494.311
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamete
Oosten
In mililnenen Irnes
G
p
—
;
>
4-
Ecn
Data
‘L’
S-
8)0,
Q)o
e-
26 Dec.
1946
32.226 5.648
4.953
214
698
49.158
4Maart1948
25.424
12.878 6.914
1.016
526
53.485
11
,,
1948
25.462
12.321
6.713
986
476
54.069
18
1948
25.982
12.948
6.074
1.009
439 51.681
24
,,
1948
25.896
13.378
6.149 1.017
415
51371
-1 April 1948
25.986
13.178
6.376
989 368
52.336
8
,,
1948
26.163
13.070
5.848
.
990 334
52.561
0
Rekening-
courant saldi
‘n
0
s’
Data
.
.
00
0
2
‘-
0
.’04
0
,5
‘5
‘0
26 Dec.
1946
637
159.377 72.165
——
1
4.482
614
4Maart1948
637 168.071
79.846
5
6.015
496
11
,,
1948
637
167.705
78.735
6
6.907
496
18
‘
1948
637
185.966
77.793
S
‘
5.939
494
24
,,
1948
637”
165.890
77,442
2
6:275
493
1 April 1948
637
166.868
78.547
2
6.174
492
8
,,
1948 637
166.699
78.701,
6
5.795
489
1)
Waarvan 10.493 millioen frcs onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besliiitwet no, S van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”. ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen. en niet aangegeven
oude biljetten:
–
BANK VAN FRANKRIJK.
–
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschotten aan de Staat
0
-‘5
‘
0
–
ee
Data
–
.
o,
00
0
o
ZO
oS
4?
4?•
fl
8
>
‘5
co,
26 Dec.
1946
.94.817
118.302
59.449
6.7,900
426.000
18 Mrt
1948
52.817
232.147
125.042
156.100
426.000
25 Mrt
1948
.
52.817
240.190
125.042
155.000
426.000
1 April 1948
52.817
226 818
125.042
154.100
426.000
.
Deposito’s
Data
ten In
25 Mrt
1948
culatie
Totaal
.
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
[~a
nkbjl-
7.21 .865
63.458
765
.
62.693
18 Mcl
1948
769.400
264.579
,
1.899
261.442
773.199
.
271.825
791
269.785
1 April 1948
774.916
263.550.
521
.261.769
14 April 1948
Vorderingen
‘
31
Maart 1948
23 Maart 1948
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
–
–
bij De Nederl.’Bank N.V.
t
908.579.684,87
t
951.614.596,91
Saldo van ‘s Rijks
Schatkist
bij
de
Bank
voor Neder-
sche
Gemeenten
……..
1.597.609,32
.
491.460,87
,
Kasvorderingen
wegens’ cre- dietverstrekking
aan
het
–
Daggeldlening
tegen
onder-
…..
–
–
pand
………………..
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……..
362.898.424,96
–
352.389.174,67
Voorschotten op ultimo Febr.
–
1948
a. d. gemeenten
we-
buitenland
…………………
gens aan haar uit te keren
..
belastingen
…………..52.158.254,99
,,
52.158.254,99
Vorderingen in rekening-cou- rant
op:
Nederlands-Indië
,,
724.576.884,39
,,
723.381.023,60
31.107.716,95
,,
31.101.696,68 7.221.034,10
‘
7.065.216,13
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
-,
–
,
–
Suriname
……………..
Curaao
……………….
Het
staatsbedrijf der P., T.
sioenfonds
……………
enT
.
………………
– –
Andere staatsbedrijven en in-
.
stellingen
……………
.
;,
152.992.771;96
,,
153.002.771,96
Verplichtingen
‘.
Voorschot,
door
De
Nederl.
Bank N
.
V. verstrekt ……
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant
verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
1418.484.300,-
fl416.484.300,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derlandsche Bank N.V. in-
gevolge overeen komst van
26
Februari
1947
……..
2000.000.000,-
,,2000.000.000,-
Schatkistpromessen In omloop
(rechtstreeks bij De Nederi.
–
Bank N.V. is geplaatst nihil)
…….
/6.754,3 m/m wo. garantie
Bretton Voods
/
785 miii.
,,5969.300.000,- ,,6003.900.000,-
Daggeldleningen
……….
–
–
Muntbiljetten in omloop ….
..
147
,,
146.472.382,50
Schuld
op
ultimo Februari
…
1948 aan de gemeenten we-
……
….827.318,50
gens aan haar uit te keren
–
Schuld
in
rek.-courant
aan:
belastingen
…………….
.
–
–
Suriname
……………
– –
Curaçao
……………
-.
–
–
Het Algemeen Burgerlij
k Pen-
sioenfonds
…………..
11.393.753,32
,,
11.172.775,18
Nederlands-Indië’
…………..
1-let
staatsbedr
ij
f der P., T.
………
.
–
enT-
………………
466.122.793,46
,,
471.630.552,71
Andere
staatsbedrijven
….
…..
5.797.944,82
,,
5.797.944,82
Schuld
aan
diverse
instellin-
—
–
gen in rekening met ‘s Rijks
……
Schatkist
……………..
2976.914.002,49
,,2989.337.784,83
ENIGE INDEXCIJPERS VAN DE INDUSTRIËLE
PRODUCTIE
IN BELGIE ‘1.
1
938
–
100
Mei
1947
Juni
1947
Juli
1947
1
i
Aug.
1947
Sept.
1947
Oct.
1947
Nov.
1947
Dec.
1947
Algemene index v. d
md.
prod.’) ……
93,5
90,3
91
93
101
103
81,6
75,5
74,1
81,4 86,9
77,5
83,9
92,2
99,8
97,8
95,8
106,2
102,9
105,5
Cement
……….
79,2
100,7
95,8
88,8 108,2 105,4 105,1
Ruw ijzer
113,1
112,7
116,6
109,1
96,7
134,6
133,8
146,5
Ruw staal
……..
120,2 122,2
126,7
119,8
110,1
154,4
136,5
152,4
Afgewerkt staal
– .
124,4
1200
118,3
123,7
118,3
159,7
143,1
163,1
Afgewerkt ijzer
. .
68,4
69,2
56,5
53,6
70,7
72,1
96,5 71,5
Vlas (spinner
ij
)
….
.96,6
108,8
..
110,3
99,6
107,4
115,3
125,3
109,8
136,0
Steenkool
………84,4
Cokes
………….90,4
Vlas (weverij)
90,7
107,7 105,3
74,8
80,2
84,2
78,1
76,9
Katoen (spinnerij)
.94,5
98,3
..
107,6
97,5
95,1
105,8
127,9
108,2
114,5
Katoen (weverij)
..
138,4
139,8 133,8
123,9
137,8
153,9 133,8
146,2
Wol (kamwol, spin-
Wol (weverij)
156,8
143.4 144,9 142,3
113,2
145,4
105,5
129,8
161,7 154,9
197,2
150,5 169,8 120,3 171,3 119,0
nerij)
………..
Vlakglas ….
……
96,0
88,3
89,7 86,2
92,6
90,6
109,8
Holglas
……….
..
.i07,1
103,1
110,1
105,6 107,8
114,7 134,3
Papier
………..
129,8 134,6
124,4
119,8
138.1
151,1
137,8 92,5
76,5
92,2
93,8
111,6 117,3
93,0
105,0
Margarine
……….
Geraffineerde suiker
64,0
57,7
71,5
59,0 76,7
81,8 99,7 76,7
Sigaren
…………
38,8
35,1
43,7
39,7 49,8
61,4
60,9 58,6
Sigaretten
………
129,8
151,0 134,4
148,5
193,1
138.8
1
97,3
129,8
1
1 Bron: ,,Statlstisôh Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.
.
betekent: de gegevens ontbreken. Gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt. 8)
1936-18
=
100 (Instituut voor Economisch en Sociaal
Onderzoek (Leuven)).
‘) Voorlopig cijfer.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
DE NEDERLANDSCiIE BANK.
–
STAND VAN’8 RIJKS KAS.
(Voornaamté poten in duizènden guldens).
-1
Economisch
–
Statistisch Kwartaalbericht
Réseurch-uitgave van
het Nederlandsch Economisch Instituut
Verschenen
is de aflevering friaart 1948
UIT DE INHOUD:
Conjuncturele toestand van Nederland, België,
de Ver. Stüten en Groot-Brittannië;
De economische toestand in Indonesië na
de politionele actie; de economische toestand
van West-Indië;
Internationale geld- en kipitaalmarkten; de
strijd tegen de inflatie;
–
Ont.vikkeling van Fet ‘lederlandse kosten-
en prijsniveau in vergelijking met dat in
enkele andere landen –
Jaarabonnementen 16.50; voor ahonné’s ,,E.-S.B.” f5.-
Telefoon 38340 – Rotterdam – Giro na. 8408
Nederlandsch Indische ilandelsbank, NV.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank en Effectenzaken
N.V. A.T.O.
–
VAN GEND
&
LOOS
Geregelde vrachtauto-dienst
Nederland – •Tsjecho-Slowakije
1.
Vraagt inlichtingen
bij
onze 80 kantoren of
bij
van
Uden’s Transport Bureau
–
Veerhaven 15
–
Rotterdam
‘9
Vraag anders
proefnu rnmer.
Tijdschrift voor
Interne Bedrijfsorgunisutiè
bij Bkh. of rechtstr. aan Uitg. Schuyt N.V. Postbus 7 Baarn.
Jong Doctorandus in de Economie,
gespecialiseerd in de Accôuntancy, met veelzijdige
belangstelling, zoekt een interessânte werkkring. Br.
onder no. ESB 1182, bur. van dit blad, Postbus 42,
Schiedam.
Energiek, ervaren administratief leider
–
45 jaar, gedurende 25 jaren in het buitenland
zelfstandige, hoofdzakelijk administratieve func-
ties in tot Internationaal Concern behorende,
producerende en verkopende maatschappijen
bekleed hebbende, wenst te repât?iëren en
zoekt passende we’rkkring als
Assistent der Directie of iets derget.
bij éérste klasse maatschappij.
Organisatorisch vermogen. Gewend groot per-
soneel leiding te geven. Gedegen kennis en
ruime ervaring op het gebied der moderne corn-
merciële en bedrijfsadministratie en -organisatie.
•
Prima referenties. Momenteel in Nederland
verblijvend. Brieven onder no. ESB 1180
,,Progresslve and enllghtened Management”
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
De Katholieke Nederlandsche Boeren- en
Tuindersbond vraagt
ACCOU NTANT
(lid N.I.V.A. of V.A.G.A.)
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAAF1DSTAAT OP 31 MAART 1948
Kas, Kassiers en Daggelcileningen
…………
f
18.063.431,08 Nederlands Schatkistpapier
………………
..
662.041.756,93
Ander
Overheidspapier
………………….
..
576.567,-
Wissels
………………………………
..
633.916,05
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……….
..
47.556.784,97
Effecten en
Syndicaten
…………………
..
1.255.127,04
Prolongatièn en Voorschotten tegen Effecten
..,,
11.395.234,25
Dehiteuren
…………………………..
..
104.083.041,03
Deelnemingen (mcl. Voorschotten) ………….
..
9.368.830,65
Gebouwen
………
…………………….
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
..
954.995,75
830.329.384,75
Kapitaal
…………………………….
t
40.000.000,-
Reserve
………………………………
..
12.000.000,-
Bouwreserve
…………………………..
3.000.000,-
Deposito’s op
Termijn
………………..
..
84.105.885,51
Crediteuren
…………………………..
..
673.665.741,58
Geaccepteerd door Derden
.. …………….
..
311.689,61
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen
……
16.291.072,30
Reserve voor Verleende Pensioenen
……..
..
954.995,75
t
830.829.384,75
voor aangesloten coöperatieve instelling. Uitslui-
tend schriftelijke sollicitaties met opgave van
levensloop, verlangd salaris, referenties etc. aan
het secretariaat, Raamweg 28, Den Haag.
,,
•
.
De
K.L.M.
vraagt
voor haar Intern Accountants- =
Bureau te ‘s-Gravenhage
le Assistent-accountant
Vereist: examens N.I.v.A. t/m. Bedrijfahuishoudkunde
en ervaring in soortgelijke functie.
Sollicitaties, uitsluitend schriftelijk, onder vermelding
van dit blad, vergezeld van pasfoto, en copie
diploma’s en getoigschriften aan Personeelszaken.
bus 121. Den Haa g. Op envelopPe en brief
PaPJ
Nederlandse Economisché Hogeschool
OUDSHOFF & BESANÇON
ACCOUNTANTS:
*
zoeken voor een
leidende positie
bij hun kantoren in Ned.
–
Indië een
.
ACCOUNTANT
(Lid NIA of VAGA)
*
‘t
Schriftelijke sollicitaties
Korte Vij verberg 2a, s-Gravenh age
KANTOOR H. J. VOOREN
zoekL,
,.BELASTING
CONSULENT
(Jurist of belasting-accountant)
voor ze1fstandige positie in Nederi. Indië
Schriftelijke sollicitaties
Korte .Vijverberg 2a. •-Gravenhage
De HogeschooTraad nodit alle
ROTTERDAMSE AFGESTUDEERDEN
uit
tot
bijwoning van een lezing van’
Dr H. M. Hirschfeld
over
De betekenis van liet
MARSHALL-PLAN
op Donderdag 22 April, 4 uur in de
Aula der Hogeschool, Pieter de Hooch
weg 122, Rotterdam.
NA’ AFLOOP GEZAMENLIJK DINER
Opgave (waarna vollédig programma
wordt toegezonden) v66r 19 April aan
Dr F. A. de Graoff, Ch. de Bourbonlaon 16. Rotterdam
EXAMEN
L
~
j
tvIODERNE
BEDRIJFSÂDtvflNISTRÂTIE
(Mij. voor Nijverheid)
ROTTERDAM
De inschrijving voor de ‘opleidingscursus
voor het examen. April 1949 staat, vanaf
heden open.
Secretariaat: Postbus 800 Rotterdam
Bij het ELECTRICITEITSBEDRIJF der Gte-
meente DORDRECHT kan geplaatst worden een
practisch bedrijfseconoom, bij voorkeur
drs. in de econömie
11
die een bijzondere belangstelling heeft voor de
vraagstukken op het gebied der electriciteits-.
voorziening.
Sollicitaties in te zenden aah de Dirbcteur v66r
1 Mei 1948.
Herp!aatsing wegens missteuing
Eerste Nederlandse Accountantskantoor van
1883 MORET
.
& ‘STARKE zoekt voor spoechge indiensttreding een
ACCOUNTANT, LID
N.LV.A:
OF V.A.G.A.
als medewerker.
Bij voorkeur gespécialiseerd in vraagstukken
van inrichting én administratieve organisatie.
Bij gebleken geschiktheid goede yooruitzichten.
Brieven aan het kantoor der Maatschap,
,
Ly
–
ceumplein 19, Den Haag.
‘
Economisch
–
Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro: 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hooch.straat 5 Rotterdam (W).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnesnentsprijs, franco per post, voor Nederland
f
26 per jaar,
voor België/Luxemburg
/
oS
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in /rancs
bij
de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdel
en
(p
er
zeepost) en ov
er
ige land
en
/
o8 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingdan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
•
ultimo van het ‘kalenderjaar.
Aangetekende stukke,t in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk,
Rotterdam (W.).,,,
.
. .
.
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betre/jende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
‘4’,
Schiedam (Telefoon
693bo, toestel 6).
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. frncs.