AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conomis
–
ch–wSt
*
a
‘
tistische
Berichten’
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIÉN
EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 8 MEI 1946
No. 1513
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. F. ten Doesschate; 2V. J. Polak;
J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26I per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schie-
dam (Tel. 69800. toestel 6).
INIIOUI):
blz.
Het consumentencrediet door
J. F. Posihuma …. 291
Eenige beschouwingen over het accoord vali Bretton
Woods door Dr. L. J. Zimmerman …………..294
Het nationaal budget in de Millioenennota door
Prof. Dr. J. B. D. Derksen ………………..298
Bedrijfsvergunningenbesluit
1941
door
H. J. Kuhi-
nzeyer………………………………300
Engelands bijdrage tot de oorlogvoering in de jaren
1939-1945
door
G. Stuoel ………………..301
Geld- en kapitaalmarkt
……………………
302
Statistieken
Bankstaten
…………………………..
303
DEZER DAGEN
moest gelden: vrijheid, blijheid; een herdenking terecht
getoonzet als elegie. Na deernstige redevoeringen van
HM. de Koningir en den Minister-President deed H.K.H.
Prinses Juliana een beroep op de jonge Nederlanders ons
land niet in den steek te laten voor den sirenenzang van
het buitenland. Inderdaad, soms is het desertieT Maar uit
een vitaler motief dan die, waarover de oud-Minister-Pre-
sident Prof. Gerbrandy zijn hart heeft gelucht in zijn
memorandum. Het herstel eischt, behalve vechten, veel
tegen bekende muren loopen. Dan prefereert juist de yech-ter wel eens onbekende muren. En velen missen het geduld
tot niet de zang der sirenen, doch die der sirenes van fabrie-ken en schepen in vol bedrijf weer zal klinken in eigen land.
Men wil lucht, enverliest, bij alle innerlijke blijheid over
de bevrijding, zijn opgeruimdheid. Dit geldt voor lichtge-
raakte trampassagiers, die met speciale opvoedings-
campagnes tot de orde moeten worden geroepen, en zelfs
voor de zeer hooggeplaatsten, tot ministers toe, van wie
menschelijkerwijs te veel wordt gevergd.
Toch worden resultaten bereikt. De spoorbrug bij Zwolle
is hersteld en ingeschakeld in het verkeer, evenals kort-geleden de brug bij Venlo. Het juist uitgekomen vouw-blad bevat zooveel uitbreidingen, dat het op een spoor-
boekje gaat lijken. Het luchtnet in Nederland, overge-
gaan in handen der K.L.M., wordt uitgebreid; de buiten-
landsche lijnen nemen toe. De stoet zware vrachtwagens,
die door Rotterdam trok bij den nationalen feestdag, be-wees, dat ook voor het wegverkeer wel iets was gedaan.
Over den Indischen toestand is licht verspreid door
de verklaring van minister Logeman over de onder-
handelingen en het rapport van de Commissie van Poll
over den toestand. Intusschen peinst en luistert de Neder-
landsche kiezer, van wien men den indruk krijgt, dat hij
ditmaal terdege is geïnteresseerd.
Was het.gebrek aan interesse, waardoor in Frankrijk bij
een essentieele beslissing
20
pCt. der stemgerechtigden
zich onthield? Degenen die wél kozen, doorbraken een
verwachte meerderheid en stemden de concept-constitutie
af. Maar de muren van Jericho zijn nog niet gevallen.
Wel laat het juist uitgebrachte voorstel van de Engelsch-
Amerikaansche commissie voor Palestina ruimte voor spoedige immigratie van 100.000 Joden, doch van het zoo omstreden natidnale tehuis is geen sprake. Grens-
muurtjes, het is een oude aanleiding tot twisten, van den broedermoord op Remus tot de leer der monopolistische
concurrentie. De ministers van buitenlandsche zaken der
groote vier, nog steeds te Parijs hiïeen, houden zich thans
met grensproblemen bezig. Bij de eerste conflicten in dc
Organisatie der Vereenigde Volken is de vrees uitgesproken,
dat dcie niuwe vorm van openbare diplomatie door
do risico’s van het ,,point d’honneur” de conflicten op d
spits zou drijven. Diplomatie van de zeer oude soort
geschiedt nu te Parijs. Er worct met grenslijnen geschoven,
er wordt formeel en informeel geconfereerd, soms worden
de betrokkenen gehoord. Voorloopig is, naar resultaten,
voor den toeschouwer, de openbare diplomatie een punt
voor. Volgens accoord hebben de Russen Iran ontruimd.
v1inder verwacht was, dat Engeland plaats zou maken
in Egypte, zooals de Engelsche Regeering heeft aange-
kondigd.
Twee punten blijven echter op de wereldagenda, de
voedselnood en de staking in de kolenmijnen in de
Ver. Staten. Ook hier zien wij hooggeplaatste personen hun
geduld verliezen. President Truman heeft verklaard, dat
hij de aantasting der Amerikaansche economie door de
staking weldra niet lijdelijk meer kan aanzien. En La-
Guardia, de huidige gangmaker der U.N..R.A., heeft
zeer onomwonden taal gesproken tot zijn landgenooten t.a.v. hun plichten bij den voedselnood.
Naaml. Venn.
Hollandsche
‘
Belegging
–
en
Beheer
–
Mij.
Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam
Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
lés ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.
Commissarissen
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.
tE BANK
VERSTREKT KOSTE-
LOOS FORMULIEREN
VOOR BETALINGS.
OPDRACHTEN
(alle gegevens daar-
op slechts eenmaal
in te vullen)
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
193
VESTINGEN
IN NEDERLAND
–
–
w
IfflhI7IR,.0
#
w..
£NMIIU JTLLIi
–
JURISTE,
jarenlang zelfstandig administratief werkzaam, bekend met boek-
houden, wenscht anderen werkkring te ‘s-Gravenhage.
Brieven onder no. 456 bureau van dit blad, Postbus 42, Schiedam.
Ministerie v. Overzeesche Gebiedsdeelen
Statistisch ambtenaar voor
Curaçao
Ter vervulling van deze functie wordt gezocht een sta-
tistisch gevormd ambtenaar, in het bezit van het diploma
H.B.S: 5-j: c, en het diploma Statistiek.
Voorkeur genieten zij die op administratieve ervaring (op statistisch gebied) kunnen wijzen.
Bezoldiging overeenkomstig de voor den rang van com
mies geldende bezoldigingsschaal:
voor ongehuwden:
f
4608.— s jaars, stijgende met
5
twee-
jaarlijksche verhoogingen van
f
288.— tot het maximum
• van
f
604.— ‘s jaars.
voor gehuwden: f5760.— ‘s jaars, stijgende. met 5 twee-
jaarlijksche verhoogingen van
f
360..— tot het maximum
van
f
760.— ‘s jaars.
Duurtetoeslagen:
Gehuwden zonder kinderen en ongehuwden genieten een
duurtetoeslag van 40 pUt. van de eerste
.
f
1200— van de
bezoldiging, 30 pCt. van de tweede
f
1200— en 15 pCt.
van de derde tot en met de zevende
f
1200.—.
Voor gehuwden met: a. één kind; b. twee kinderen en
c..
meer aaii twee kinderen worden de eerstgenoemde per-
centages van 40 en -30 gewijzigd onderscheidenlijk in:
a. 45 pCt.
er.
35 pCt.; b. 50 pCt. en 40 pCt, en c. 55 pCt.
en 45 pUt.
Naast evenbedoelden duurtetoeslag genieten gehuwden
bovendien nog een toeslag van
5
pCt. van de toegekende
bezoldiging tot een maximum van
f
300.— per jaar.
Duurtetoeslagen zijn van tijdelijken. aard en kunnen der-halve gewijzigd of ingetrokken worden.
Kindertoelage voor gehuwden: 4 pCt. van de bezoldiging
met een maximum van
f
300.— per jaar en per kind.
Tegemoetkoming in de ultrustingskosten: voor ongehuw-
den: 1
1
l8
maand van het inkomen (tot een maximum van
f
1500.—), voor gehuwden: 2 maanden van het inkomen
(idem).
Uitzending met een dienstverband van vijf jaren.
Overtocht c.q, ook voor het ‘wettig gezin voor landsreke.
•
ning.
Gezegelde verzoekschriften met afschriften van diploma’s,
onder opgave van antecedenten en referentiën, binnen 10
• dagen né het verschijnen van deze advertentie te zenden aan den Raadadviseur, Hoofd der 7de Afdeeling van het
Departement van Overzeesche Gebiedadeelen, Plein 1,
‘s-Gravenhage.
N.V. A. T. 0./NV. v. GEND & LOOS, UTRECHT
vraagt voor
,
spoedige indiensttreding
administratieve krachten
net akte M.O. Boekhouden of S. P. D. en eenige prac. tijk, voor haar afdeeling bedrijfsadministratie. Br. met
volI. ml.
aan de Afd. Alg. Zaken, Stationsstraat Sbis,
Utrecht.
R. MEES & ZOONEN, ROTTERDAM roepen solli-
citanten op voor de functie van
Hoofd van de admini-
stratieve afdeelingen
Gegadigdenmoeten beschikken over ruime ervaring
op, administratief en bedrijfsorganisatorisch gebied en
met tact leiding kunnen geven aan een groot personeel. Leeftijd ca. 40 jaar. Bij voorkeur leden van het N.I.vA.
of de V.A.G.A.
Sollicitaties te richten aan het Secretariaat.
R. MEES & ZOON EN
Ao 1720
Rotterdam ‘s-Gravenhcige, Delft, Schledom
Vlaardingen, Amsterdam (a!Ieen assurantiën)
BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrnkkerij
H. A. M. Roelflnts
Schiedam
DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ
1
N.V.
(DEVIEZENBANK)
Hoofd kantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
70 kantoren in Nederland
ALLE BANK-, EFFECTEN. EN
ASSURANTI EZAKEN
gispen
culomborg
amsterdam
rotterdam
Voor hel vervolg van de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 303
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
291
HET CONSUMENTENCREDIET.
De economische en sociale beteekenis pan het consumenten-
crediet.
Door den oorlog is in Nederland een groot schadepro-bleem ontstaan. Men kan trachten deze schade op de een
of andere manier vast te stellen, maar men zal daarbij spoedig merken, dat de berekeningen zich moeten be-
perken tot de hoofdzaken en dat men talrijke soorten van stoffelijke en onstoffelijke schaden moet verwaarloozen,
teneinde het beeld, dat men zich wil vormen, niet al te
zeer te vertroebelen.
Een dezér verschijnselen is de schaarschte aan verbruiks-
en gebruiksgoederen. De pogingen, in het werk gesteld
om deze schaarschte aan te vullen, werden – het spreekt
wel vanzelf – in de eerste plaats gericht op de ver-
bruiksgoederen, noodig voor het levensonderhoud, en eerst
daarna op die gebruiksgoederen, die zeer nauw met het
directe levensonderhoud verband houden, zooals schoeisel,
kleedingstukken, huishoudelijke gebruiksvoorwerpen,
misschien in zeker opzicht ook het huisraad. Deze goederen
vormen met de verbruiksgoederen een belangrij ken post in iedere huishouding. Zij vormen de tusschenmoot. Aan
hun eenen kant vindt men de verbruiksgoederen, de
levens- en genotmiddelen, aan hun anderen kant de meel
duurzame gebruiksgoederen.
Vijf jaren oorlog waren meer dan voldoende om het bezit aan deze goederen duchtig aan te tasten. Daarbij
komt, dat de bestediiig van het inkomen in hooge mate is gewijzigd. Het levensmiddelenpakket eischt veel, de
belastingen zijn hoo, de prijzen voor de gebruiksgoederen
liggen ver boven die van 1939. De gevoelde behoefte aan
onontbeerlijke gebruiksgoederen kan – ook al zijn de
goederen aanwezig – niet in voldoende mate worden be-
yredigd,
omdat
het, inkomen van velen voor den aankoop
niet toereikend is. Een dergelijke toestand is ineconomisch opzicht niet bevorderlijk voor een goeden gang van zaken.
Indien de afzet van de gereede producten in ernstige
mate wordt belemmerd, kunnen misstanden in handel en
industrie tenslotte niet uitblijven.
Geen wonder, dat de Regeering, voordat de stroom van
gebruiksgoederen ruimer en regelmatiger dan nu het geval
is, gaat vloeien, maatregelen heeft beraamd om tegemoet
te komen aan het tekort aan koopkracht van hen, die
gerekend moeten worden te vallen onder de middelmatige
en lage inkomensgroepen, welke zeer talrijk zijn. De Re-
geering zal daartoe een wet indienen, teneinde maatregelen
te kunnen treffen, die ,,tijdelijk in dringende gevallen door
de verleening van 6onsumentencredieten het aankoopen
van onontbeerlijke duurzame ,gebruiksgoederen vetge-
makkelijken”. Een wet op het consumentencrediet dus.
De gedachte het crediet te gebruiken om de consumptie
te bevorderen, is niet nieuw. Zij is reeds eerder practisch
toegepast. Hierbij heb ik niet het oog op de normale cre-
dieten, die leveranciers van gebruiksgoederen dikwijls aan
hun klanten plachten te geven —een gewoonte trouwens, welker toepassing in den loop dei tijden zeer sterk is ver-
minderd – maar op die credieten, die alleen werden ge-
geven om den afzet van duurzame goederen te vergrooten
of vermindering te voorkomen. Talrijke groote industrieele
ondernemingen hebben dit middel gebruikt, talrijke
financieéle instellingen hebben het beroep uitgeoefend den aankoop in het heden mogelijk te maken en te ver-
rekenen met toekomstigé koopkracht. Het typische van
dit verschijnsel was hierin gelegen, dat het betrekking
hd op duurzame gebruiksgoederen, die niet gerekend
kunnen worden tot de soort ,,onontbeerlijk”, maar veeleer
behooren tot de categorie ,,weelde”, en voorts dat men
verwachtte de financiering min of meer te kunnen dekken
door de goederen, die onder alle omstandigheden een
zekere minimumwaarde behielden. Het koopen op af-
betaling van huisraad, radiotoestellen, piano’s, ijskasten,
auto’s, fietsen, e.d. verkreeg spoedig burgerrecht in de
economische maatschappij en menigeen dacht hiermede het
middel bij uitnemendheid te hebben gevonden de 4raag
naar deze soort goederen evenwichtig te verdeelen over een
aantal jaren, waardoor de prijsschommelingen wellicht
minder voor zouden komen en een extra winst in den vorm
van een hooge rente voor het crediet boven de in rekeiiing
te brengen administratiekosten mogelijk werd.
De economisöhe beteekeiiis is duidelijk: èr is een streven
te komen tot een vrij constant blijvende vraag, de invloed
van de bewegingen van de vraag wordt beperkt. In hoe-
verre het middel zijn doel heeft bereikt dan wel erger
bleek te zijn dan de kwaal, blijve hier buiten beschouwing.
Het is naar mijn meening voldoende er op te wijzen, dat
het consumentencrediet, in welken vorm het ook optreedt,.
door een regeling van de vraag een toestand wil scheppen, waarin de productie kan steunen op een constant blijvende
vraag of waarin wordt voorkomen, dat het niet optreden
van de vraag dan wel een concentratie van de vraag in
een kort tijdvak storend op de productie ‘en verdeeling
werkt.
Onder normale omstandigheden zal de organisatie van
het consumentencredief uitgaan van hen, die bij een stimu-
leering of een regeling van de vraag het grootste belang
hebben, nl. de producenten. Zij kunnen dit als een onder-
deel van hun eigen verkoopsorganisatie ter hand nemen en
zelf financieren of de zaak overlaten aan instellingen,
welke van dit financieren hun beroep maken. De. waarde
der goederen in de toeko9st, de dekking vah het cfediet
dus, speelt hierbij een groote rol. Het consumentencrediet, zooals wij het hebben gekend, beperkte zich hoofdzakelijk
tot die waardevolle duurzame goederen, die ondanks het
gebruik een groot deel hunner ruilwaarde behielden.
Omdat echter deze verwachting niet altijd uitkwam,
omdat de ruilwaarde geducht kon tegenvallen, beteekende
het consumentencrediet dikwijls het moeten realiseeren
van gevpelige verliezen. Niet steeds bereikte het zijn doel.
Het consumentencrediet, zooals het nu in het wets-
ontwerp naar voren komt, heeft in hoofdzaak geen anderen
aard dan het tot nu toe bekende. De aanleiding tot zijn
ontstaan is vrijwel gelijk aan de vroeger in de maatschappij
voorkomende verschijnselen, welke betrekking hadden op
het niet optreden of op het sterk verminderen van de
vraag. FIet tot nu toe bekende consumentencrediet
was echter gegrond op ht kweeken van de vraag,
terwijl thans de vraag vel aanwezig is, maar zich niet of
op een verkeerde wijze uit. Ook de soort goederen, waar het
om gaat, is een andere. Ook nu zijn het, duurzame goederen,
die door het gebruik niet terstond teniet gaan, maar hun ruilwaarde ondergaat door dat gebruik wel terstond een
groote vermindering. Bovendien zijn de soorten talrijk en
zijn de goederen als stuk veel minder waard dan een radio,
piano, ed. Zij kunnen dan ook als onderpand van een
crectiet niet dienen. Iemand, die voor’ zijn gezin voor
f 500 verschillende soorten linnengoed en schoeisel
moet koopen, kan wellicht van zijn leveranciers een zeer
kortloopend crediet verkrijgen, maar een organisatie in de
maatschappij, wier doel is hem een lang crediet. te ver-
schaffen, bestaat niet, omdat op geen enkele wijze de
goederen, die men dagelijks gebruikt, aan het crediet als
onderpand kunnen worden verbonden. De kooper is ge-
dwongen om een niet gedekt crediet op te nemen, hetgeen
vrijwel niet mogelijk is, dan wel zakelijke zekerheden voor
zijn crediteuren te stellen. 1
–
let is juist het ontbreken van
de practische mogelijkheid zekefheden te stellen, dat het
risico, in’dit cönsumentencrediet verscholen,’grooter maakt
dan bij het hierboven beschievene, waar het echter ook
zeer belangrijk was.
Wij zagen reeds, dat het niet optreden van de vraag
tenslotte fnuikend werkt op productie en verdeeling.
Dit is te meer duidelijk, daar bij het economisch herstel
in Nederland, dat thâns langzamerhand kan beginnen,
de Regeering veel moeite heeft gedaan de productie van
de onontbeerlijke gebruiksgoederen te bevorderen. Grond-
292
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
stoffen uit het buitenland werden aangevoerd en onder de
producenten verdeeld. Men heeft zooveel mogelijk energie
te hunner beschikking gesteld, zoodat de desbetreffende fabrieken weer aan het werk konden gaan, waarbij zeker
ook het credietwezen een rol van beteekenis heeft vervuld.
Wanneer nu de afzet van de eindproducten, waarvan
een ieder weet, dat zij in dringende behoeften moeten voor-
zien, moeilijkheden ondervindt, dan wel, indien door be-
paalde oorzaken de goëderen niet terecht komen daar,
waar zij den nood lenigen, dan is de Regeering wel ge-
dwongen te trachten door middel van een consumenten-
crediet de zaak op gang te brengen. Natuurlijk heeft dit
crediet nadeelen zoowel vroeger als nu. Want indien het
• al te veel beslag legt op de toekomstige koopkracht, dan
verschuift het niet alleen de moeilijkheden tot een later
tijdstip, maar vergroot deze nog. Kan men niet redelijker-
wijze verwachten, dat de moeilijkheden niet zullen op-
treden, omdat de koopkracht grooter wordt, dan moet
men weten, dat het toegepaste middel slechts kort kan
werken en dat de kans zeer groot is, dat men de toediening
van het middel zal moeten herhalen. Dit kan beteekenen,
dat het consumentencrediet zich ontwikkelt tot een blij-
vend verschijnsel, waarbij de Staat, gelet op het inkomen
van hen, die de onontbeerlijke gebruiksgoederen thans
dringend noodig hebben, een bijzonder moeilijke taak
krijgt te vervullen, een zeer groot risico moet aanvaarden.
In de toekomst zal blijken, of men inderdaad slechts te
doen heeft met een regeling, die voldoende is om den
achterstand in de voorraden van deze goederen in te
halen, dan wel, dat men den hefboom van het credief op-
nieuw zal moeten bezigen.
Terecht geeft de Regeering aan het verleenen van het consumentencrediet de voorkeur boven verhooging van
bonen en salarissen. Het economisch evenwicht toch is
nog niet bereikt, zoodat het weinig zin heeft het peil van bonen en salarissen omhoog te brengen, teneinde de be-
volking in staat te stellen ingeteerde voorraden aan te
vullen. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat levens-
en genotmiddelen in prijs zullen dalen, zoodra de omstandig-
heden op het gebied der productie in de wereld normaler
worden dan nu het geval is. Het is zeer goed mogelijk,
dat de ontwikkeling van de economische omstandigheden
tot een evenwichtigen toestand in de nabije toekomSt haar
beslag krijgt, waardoor ook in de besteding van het per-
soneele inkomen een betere verdeeling kan optreden dan
nu bestaat. Het is wel van belang er op te wijzen, dat in
de bonen een bedrag van f 180 ‘s jaars voor een ge-
middeld gezin mag worden berekend voor het aanschaffen
van onontbeerlijke gebruiksgoederen. 1
–
let behoeft wel geen
betoog, dat dit bedrag onvoldoende is voor de aanvulling
van ingeteerde voorraden, zoodat hulp in den vorm van
crediet zeker wel noodzakelijk kan worden geacht.
Afgezien van de monetaire gevolgen van het con-
sumentencrediet, waarover ik straks enkele opmerkingen
zal maken, lijken mij de plannen der Regeering economisch
wel verantwoord, ook al kan men. de consequenties niet
geheel overzien. Dat de plannen uit een sociaal oogpunt
eveneens verantwoord zijn, behoeft eigenlijk nauwelijks
te worden gezegd. De toestanden toch, welke door het
consumentencrediet moeten worden verbeterd, zijn ernstig
en eischen voorziening, waarbij komt, dat de financieele
toestand, waarin zij, die de credieten noodig zullen hebben, verkeeren, een zoodanige is, dat de particuliere instellingen
het risico van een credietverleening niet kunnen aan-
vaarden.
Een groot voordeel van het wetsontwerp is, dat hij,
die een consumentencrediet opneemt, terstond moet gaan
sparen om het terug te betalen. Hoe meer het besef door-
dringt, dat wij slechts door sparen de ons toegebrachté
schade op den duur kunnen herstellen, dat wij slechts
door sparen het welvaartspeil vn 1939 op den duur weer
kunnen bereiken, des te beter!.
Het systeem Qan het consumentencrediet.
Men kan bij de organisatie van dit crediet twee methoden
volgen. In de eerste plaats kan men het verleenen van de
credieten en de vaststelling van de noodzakelijkheid van
de verleening opdragen aan de werkgevers en daarbij voor
dè categorie debiteuren, die niet behooren tot de groep
werknemers, een afzonderlijke regeling treffen, of men kan
het consumentencrediet centraal door de Overheid regelen.
Op het eerste gezicht lijkt de eerste weg de beste. Men
bereikt een zeer grooté decentralisatie en men versterkt
den band tusschen werkgevers en werknemers, maar men
kan alleen dan het doel bereiken, indien men de werkgevers
van overheidswege in staat stelt de credieten te verschaf-
fen. Men ‘Vervalt dus toch in het opzetten van een overheids-
organisatie, die zeer zeker bijzonder ver zal moeten gaan
bij het controleeren van de verschafte cFedieten, zoodat het beter is, het consumentencrediet geheel in handen te
geven van overheidsorganen. Het wetsontwerp heeft de
tweede methode gekozen.
De verleening. van consumentencredieten zal geschieden
door middel van plaatselijke of districtsraden, die door de gemeentebesturen volgens nader vast te stellen richtlijnen
zullen worden opgericht. De contrôle zal in handen komen
van de Raden van Arbeid, van spaarbanken, volkscrediet-
banken en eventueel van boerenleenbanken. De crediet-
nemer krijgt de beschikking over het crediet door het ont-
vangen van waardebonnen, welke door den winkelier
in betaling ..moeten worden genomen. Deze kan de bonnen
tegen geld inwisselen bij de Nederlandsche Middenstands-
bank en wellicht ook bij de boerenleenbanken.
Wie komen toor het nemen ç’an cre.diet in aanmerking en
hoe moeten de credieten worden terugbetaald?
Het lijkt mij niet noodig in den breede alle bepalingen
na te gaan, die een rol bij de credietverleening zullen spelen.
Voldoende zij, dat men aan de hand. van de inkomens
schalen wil samenstellen, welke voor elke gezinsgrootte
het gezinsinkomen zullen aangeven, waarbij het maximum-
crediet kan worden verleend.
Natuurlijk wordt een ieder, die in aanmerking wil komen,
door de districtsra.den behoorlijk onderzocht ten aanzien
van zijn financieele draagkracht. Men zal dus moeten op-
geven, behalve het inkomen, de vrije of’gebbokkeerd.e saldi,
waarover men beschikt. Hieruit volgt, dat de districts-
raden in verband met deze gegevens de credieten niet of
slechts ten deele kunnen verschaffen. Van belang is voorts,
dat door deze wet geen recht op crediet ontstaat; bepaalde
personen kunnen geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten. De hierboven genoemde schaal zal niet alleen betrekking
hebben op het maximumcrediet, er zal tevens een grens
worden bepaald, waarboven de credieten niet mogen
worden verleend, terwijl voor de inkomens, welke binnen
de twee genoemde grenzen liggen,’ de maximale crediet-
bedragen nader zullen worden vastgesteld. De algemeen
geldende maximumgrens is 1 100 voor ieder lid van het
gezin, te vermeerderen met f 100 voor het gezin als
zoodanig. Zooals gezegd, de districtsraden kunnen gerin-
gere credietbedragen vaststêllen.
De terugbetaling behoort te geschieden in
2
jaar, het-
geen practisch neerkomt op een besparing, onderscheiden-
lijk afbetaling, van 1 1 in iedere week voor iedere f 100
opgenomen crediet, waarbij wordt opgemerkt, dat de
districtsraden een kleinere besparing of afbetaling kunnen
vaststellen, waarvoor wederom bepaalde schalen zullen
worden vastgesteld.
De aanvrager wordt verplicht terstond na afsluiting van
zijn credietovereenkomst (dit blijkt uit de aanvaarding
als deelnemer aan het consumentencrediet door de districts-
raden) met sparen te beginnen. Deze bepaling -heeft zeker
beteekenis, hetgeen zal blijken bij de bespreking van den monetairen invloed van het consumentencrediet.
De districtsraden zullen met de organisatie van de uit-
voering van de consumentencredieten worden belast,
RF
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
293
waarbij zooveel mogelijk iedere gemeente een district za.l
vormen. Bij dit werk zullen de raden twee gevallen nioeten
onderscheiden en wel: werknemers en zelfstandigen.
Nader zal worden uitgemaakt, onder welke der twee
genoemde categorieën vallen de pensioentrekkenden, zij, die een overbruggingsuitkeering genieten en de armen in
den zin van de armenwet. De mogelijkheid af te wijken van den tijdsduur van twee jaar is in de wet neergelegd,
zulks met het oog op administratieve redenen.
Niet onbelangrijk is voorts de bepaling, dat particulieren
de rioodige medewetking moeten verleenen, teneinde te
kunnen vartstellen, wie verplicht is de afbetalingsbedragen
in te houden of in te vorderen en zegels hiervoor te plakken.
Uit den aard der zaak is hier een taak gedacht voor de
werkgevers.
De mogelijkheid is geopend door of namens den minister
van Financiën bépaalde voorwaarden te stellen, bijv. het
stellen van zekerheden, teneinde het risico voor den Staat
te beperken. Het centraal bureau, dat zal worden opgericht
om de Regeering bij te staan bij de uitvoering van de wet,
meer in het bijzonder de directeur van dit centrale bureau,
zou in deze kunnen. optreden. Mij dunkt, dat men van deze
zekerheden niet te groote verwachtingen moet hebben.
Wie zakelijke zekerheden kan stellen, kan in den regel
wel terecht bij de bestaande financieringsinstellingen.
De monetaire beteekenis tan het consumentenerediet.
De monetaire invloed is afhankelijk van drie factoren:
omvang van het crediet;
het tempo, waarin de credieten worden verschaft
en terugbetaald; de goederenstroom, die door deze credietverleening
gaat vloeien.
Over den omvang tasten wij wel eenigszins in het
duister. Indien men aanneemt, dat ten naastenbij 45 pct.
van het Nederlandsche volk in aanmerking kan komen
voor de credieten, dan komt men tot de gevolgtrekking,
dat dit kan beteekenen een maximale credietbehoefte van f 405 millioen. Hieraan moet worden toegevoegd de extra
credietverschaffing aan ieder gezin als zoodanig, waardoor
men ten naastenbij komt op een bedrag van 1 500 millioen.
Uitdrukkelijk merk ik op, dat niemand weet, hoe ver de
beperkingen, welke bij de uitvoering door• de Regeering
en den centralen raad zullen worden gemaakt, zullen wer-ken. In het bijzonder wijs ik er op, dat het tijdstip, waarop
met credietverleening zal worden begonnen, van groot
belang is, omdat voordien zonder twijfel reeds vele ge-
bruiksgoederen hun weg naar talrijke consumenten zullen
hebben gevonden. Dit beteekent, dat, hoe later men
met de credietvei’leening begint, des te kleiner het bedrag
zal zijn, dat zal worden opgenomen. Het lijkt mij echter
nietonredelijk om bij de becijfering, welke hieronder volgt,
uit te gaan van een maximale ci’edietbehoefte van 1 500
millioen. Tèn opzichte van de tegenwoordige geldcirculatie
is dit bedrag zeer belangrijk, maar het is wel zeker, dat het geheele bedrag niet ineens of in zeer korten tijd zal
worden verstrekt. Integendeel, de Oyerheid kan grooten
invloed uitoefenen op het tempo, en daardoor den mone-
tairen invloed beperken. Zij kan streven naar synchroni-
seering van de credietverschaffing met de productie en de
verdeeling der goederen.
Het behoeft geen betoog, dat juist in dit opzicht het
systeem, te werken met waardebonnen, van zeer grooten
invloed kan zijn. De becijferingen maken natuurlijk niet
de minste aanspraak op juistheid. Zij geven alleen een
denkbeeld van den gang van zaken.
Mèn kan het bo’enstaande percentage van 45 pGt. het
beste op zijn waarde schatten, indien men voor zich heeft
de verdeeling van de inkomens volgens den Dienst der
Rijksinkomstenbelasting. De gegevens over het belasting-
jaar 1938/39 luiden als.Win onderstaande tabel. Houdt men nu rekening met een loonstijging van on-
geveer 50′ pCt., dan. kan men, zeggen, dat de twee eerst-
Inkomens
Aantal
aangesi.
xL000
Inkomen
x 1 miii.
Belasting in boofds.
xl.000
800
–
<
t
1.400
644 699
2.212
1.400
–
,,
2.000
369 603
4313
2.000
–
,,
3.000
184
437
5.138
3.000
–
5.000
100 376
6.331
5.000
–
10.000
46
309
7.100
10.000
–
,,
20.000
15
998
6.153
20.000
–
,,.
30.000
3
80
3.189 30.000
–
,,
100.000
3
138
8.676
100.000 en
hooger
0,3
94
12.091
1
1.364,3
2.934
55.203
genoemde groepen, gaan tot een inkomen van 1 3.000
‘s jaars. Deze twee groepen geven een totaal van 1.013.
Voegt men hieraan toe het aantal van hen, die minder
verdienden dan f 800 (2 millioen personen), dan ver-
krijgt men een totaal van 3.013 tegenover een algémeen
totaal van 3.364. Het deel van het Nederlandsche volk,
dat voor deze credietverleening in aanmerking komt,
maakt dus volgens de gegevens van de rijksinkomsten-
belasting ongeveer 90 pCt. uit van het totaal. Indien wij
voor ons doel hiervan de helft nemen, dan lijkt mij de
schatting van 45 pCt. redelijk, waarbij ik overigens wijs
op de talrijke factoren, die het percentage in werkelijkheid
belangrijk kunnen wijzigen. Ook blijkt uit, deze gegevens,
dat het risico-element, dat wil dus zeggen de mogelijk-
heid, dat de debiteuren niet kunnen voldoen aan hun
spaarverplichting, zeker niet moet worden onderschat.
Uit het verband tusschen niet kunnen terugbetalen en de
desbetreffende verplichting kan in de toekomst een op-
waartsche druk op het loonpeil ontstaan.
Verondersteld wordt, dat het geheelè crediet in 2j jaar
zal worden gegeven, namelijk het eerste jaar 1 250 millioen,
het tweede jaar f 200 millioen en in de eerste helft van het
derde jaar 1 50 millioen. Voorts, dat tusschen het betalen
van de eerste besparing en het wisselen van de waarde-
bonnen tegen geld zes weken verloopen. De gemiddelde
looptijd in hèt jaar van totstandkoming van een crediet
wordt geschat op 20 weken. Wij lrijgen dan het volgende
beeld: (zie blz. 294 bovenaan).
Ik herhaal, dat deze becijfering niets zegt over de werke-
lijkheid, maar zij geeft wel enkele aanwijzingen. In de
eerste plaats is de monetaire beteekenis van het consumen-
tencrediet niet zoo groot als men bij de eerste kennisneming
van de plannen der Regeering zou denken. Maar niemand
kan het bestaan van een belangrijken invloed ontkennen.
Monetair gezien toch is het en blijft het een nadeel door
credieten, welkè betrekking hebben op transacties, die
normaal uit het inkomen worden gefinancierd, de circulatie
van ruilmiddelen te vergrooten; de methode is kunstmatig.
De zwakste plek van de geheele constructie zit in het
risico. Dit risico is bij het consumentencrediet zeer groot.
Men kan goede regelingen bedenken om het terugbetalen
door een strenge contrôle en door straffe maatregelen te
bevorderen, maar in de practijk zal blijken, dat zulks verre
van eenvoudig is en dat het vele kosten met zich zal
brengen.
In dit verband wordt opgemerkt, dat het wetsontwerp
voorziet in de mogelijkheid de kosten ten deel in rekening
te brengen aan de debiteuren, terwijl voorts gerekend
moet worden op betaling van rente, die zeker niet hoog
zal zijn.
Volgens mijn meening moet alles in het werk worden gesteld om het risico zoo klein mogelijk te maken. Laat
men daarom vooral het tempo’ van de cred.ietverleening
laag houden en eerst opvoeren, indien in de practijk blijkt,
dat de afbeta.lingen regelmatig worden voldaan.
In de tweede plaats kan gezegd worden, dat bij een goede
en regelma.tige afwikkeling de consumentencredieten zon-
der twijfel een groot nuttig effect zullen hebben. Tenslotte
kan dooï een financiering van ruim f.200 millioen een
belangrijke besparing in het leven worden geroepen,
die economisch en sociaal gezien een groote beteekenis
294
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
Eerste jaar.
Tweede jaar.
Credietbedrag
.
f250.000.000
Saldo le jaar
.
f185.000.000 Besparing Credietbedrag
6. weken
. .
. .
t
15.000.000
2e jaar
. . . .
f 200.000.000 +
235.000.000
t 385.000.000
Besparing
Besparing 6 we-
20 weken
..
t
50.000.000
ken
2e
jaars
credieten
..
f
12.000.000
Saldo
……….
f185.000.000
–
t
373.000.000
Besparing 20
we-
ken
2e
jaars
credieten
. . . .
t
40.000.000
333.000.000
Besparing 52 we-
ken
ie
jaars
credieten
. . . .
t
130.000.000
Saldo
……….
t 203.000.000
kan hebben. Indien de opzet gelukt, kan door middel
van een crediet ten bedrage van ongeveer f 200 millioen
een besparing van f 500 millioen worden bereikt. Men
moet hierbij echter niet vergeten, dat het genoemde bedrag
van ruim f 200 millioen becijferd is op grondslag van een
bepaalde aannerning van feiten, die uit den aard der zaak
in de practijk geheel anders zullen kunnen zijn. Indien men
bijv. veronderstelt, dat een bijzonder groot aantal van hen,
die tot de lage inkomensgroepen behooren, onder alle omstahdigheden van de credieten gebruik zal maken,
dan kan het zeer goed zijn, dat het financieringsbedrag
belangrijk grooter wordt. Het is, zooals wel vanzelf spreekt,
een zaak van regeeringspolitiek om tegenover elkaar te plaatsen de onzekerheid van den monetairen invloed en
de zekerheid van sociale en economische hulp aan een
groep van de bevolking, die deze hulp van noode heeft.
In de derde plaats is het zeer belangrijk, dat door toe-
doen van den centralen raad voor het consumenten-
crediet en door de districtsraden nauwkeurig wordt gelet
op de hoeveelheid goederen, die geproduceerd en verdeeld
kan worden. De credieten mogen nooit stijgen boven hun
tegenwaarde in aanwezige goederen, ondanks het feit,
dat de uit te geven waardebonnen de functie van stoot-
kussen zullen kunnen vervullen. Het is vanzelfsprekend,
dat de waardebonnen niet te gelde mogen worden gemaakt,
wanneer zij niet door aanwezige goederen worden gedekt,
want daardoor, zou het vertrouwen in het sparsysteem
ernstig kunnen worden geschaad.
In de vierde plaats zou ik het juist vinden, indien de
wet, in plaats van te spreken over een maximum terug-
betaling van f 1 wekelijks, dit bedrag zou noemen ajs
een aanwijzing voor een gemiddelde wekelijksche aflossing.
Het komt mij zeer gewenscht voor, dat de districtsraden,
naast de bevoegdheid geringere aflossingen vast te stellen,
de bevoegdheid verkrijgen ook hoogere wekelijksche af-
betalingen te bepalen, mits wordt voldaan aan den eisch,
dat de afbetalingen niemands draagkracht te boven mogen
gaan. Hierdoor bestaat de mogelijkheid, dat de credieten,
vlugger dan nu kan worden verondersteld, afgelost kunnen
worden, waardoor het risico eenigszins wordt beperkt.
Zulks is zeker niet in strijd met het wetsontwerp, ja zelfs
met ,zijn bewoordingen in overeenstemming, zoodat het
hierbij niet gaat om een beginsel, maar om een zeer ge-
wenschte verduidelijking. Het verband tusschen de consu-
mentencredieten en de noodzakelijke besparingen kan
nooit sterk genoeg worden gemaakt. Laat men vooral
den nadruk leggen op de groote functie van het consu-
mentencrediet: het vooruitloopen op de besparingen,
waardoor het herstel,
mits de debiteuren hun plicht doen,
krachtig kan worden bevorderd. Blijven de besparingen
achter of gehéel weg, dan is het consumentencrediet een
Derde jaar.
Vierde
jaar.
Saldo 2e jaar
. .
t 203.000.000
Saldo
……….
t
73.000.000
Credietbedrag
Besparing 22 we-
3e jaar
……
t
50.000.000
ken
saldo
2e
+
jaars credieten t
44.000.000
t
253.000.000
Besp2ring 6 we-
t
29.000.000
ken
3e
jaars
Besparing 52 we-
credieten
. . . .
t
3.000.000
ken
3e
jaars
–
credieten
. . . .
t
26.000.000 250.000.000
–
Besparing 10 we-
Saldo
……….
t
3.000.000
ken
3e
jaars
credieten
. . . .
t
5.000.000
–
Vijfde
jaar.
245.000.000
Besparing 22
we-
Besparing 6 we-
ken
le
jaars
ken
3e
jaars
credietsaldo
. .
t
55.000.000
credieten
. . . .
t
3.000.000
t
i90.000.000
Saldo
……….
–
Besparing 52 we-
ken
2e
jaars
credieten
. . . .
t
104.000.000
86.000.000
Besparing 26 we-
ken
3e
jaars
credieten
. . . .
t
13.000.000
Saldo
……….
t
73.000.000
instrument, dat economisch Onjuist werkt. Het zou
dan gedoemd zijn volkomen te mislukken. Dit moet
iedere Nederlander, die van het consumentencrediet
gebruik maakt, beseffen.
Het is natuurlijk mogelijk, dat na een tijdvak van ruim
vier jaren de economische toestanden in die mate zullen
zijn verbeterd, dat inderdaad een stroom goederen uit de
‘productiecentra via de verdeeling naar de consumenten zal kunnen vloeien, zonder dat er sprake behoeft te zijn
van de noodzakelijkheid de vraag naar goederen te stimu-
leeren. Ik acht zulks echter in geenendeele zeker, en ik
hoop ten zeerste, dat de ondervindingen, welke bij het
verleenen van de eerste consumentencredieten volgens de voorgestelde regeling zullen
worden
opgedaan, zoodanig
zullen zijn, dat de Overheid, indien noodig, opnieuw van
dè regeling gebruik zal kunnen maken, teneinde het herstel
op economisch en sociaal gebied te bevorderen.
J. F. POSTHUMA.
ENIGE BESCHOUWINGEN OVER
HET ACCOORD VAN BRETTON WOODS.
Nadat in dè zomer van 1943 de tekst van het Keynes-
en het Whiteplan hier te lande bekend was geworden
en hierover enige uitvoerige commentaren waren ver-
schenen
1),
is de belangstelling voor een nieuwe organisatie
van het internationale betalingsverkeer enigszins geluwd
en noch de -,,Final Act” van de in Juli 1944 te Bretton
Woods (New Hampshire) gehouden internationale mone-
taire conferentie, noch de maatregelen, welke in verband
hiermede – ook in ons land – zijn genomen, hebben in
onze vakbladen de belangstelling ondervonden, waarop
zij feitelijk aanspraak mogen maken. Te verwonderen
behoeft dat ons echter allerminst. De conferentie te
Bretton Woods, waaraan 44 landen deelnamen
2),
had
plaats aan de vooravond van een der moeilijkste perioden,
die ons land ooit heeft doorgemaakt, en het is te begrijpen,
dat destijds weinig aandacht werd besteed aan een zô
ver af lijkende problematiek.
Doch nu prof. Lieftinck tot bestuurder en prof. Bruins
en dr. Beyen tot beheerders van het Fonds en van de Bank
zijn benoemd, is hetwel opvallend, dat deze feiten zo weinig
belangstelling van de zijde van het Nederiandsche publiek
hebben ondervonden
3)
.
Trouwens, ook onze Kamer heeft
‘)
Zie G. J. H. de Graaf, Devalutaplannen van Kenes en White
(,,E.-S.B.” van Juli 1943); T. A. G. Keesing, De Britsche en Amen-
kaansche valutaplannen (,,De Econornist” Juni 1946); L. de Mast,
De Britscile en Amerikaansche valutaplannen (,,Economie”, Juni/
Juli 1943).
‘) De Nederlandse delegatie bestond uit dë heren T. W. Beyen,
D. Crena de Jong, H. Riemens en A. H. Philipse.
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.295
aan het Wetsontwerp, waarbij besloten werd tot het accoord
vn Bretton Woods toe te treden (Wet 20 December
1945, F. 318), zeer weinig aandacht besteed. Misschien is dit alles wel te verklaren uit het feit, dat met het ver-
strijken van de tijd de verwachtingen omtrent de heilzame
werking van Bretton Woods kleiner zijn geworden, doch
dat men anderzijds niet tegen toetreden heeft willen ad-
viseren, omdat men – overigens terecht – vreesde, dat
zonder dit toetreden de stemming in Amerika niet bijzonder
welwillend zou zijn om credieten aan ons land te ver-
strekken. Geheel in overeenstemming met deze opvatting
lezen wij in ,,The Economist”
4)
met betrekking tot de
toetreding van Engeland tot het Fonds en de Bank:
,,if an answer has to be given now, and if it must be Yes
or No, it
surely cannot be No
(curs. L.Z.)…. As
a
matter
of politics or (if the word is taken to imply something sinister) of a.micable relations between Governments
there is almost everything to be said in its favour”.
Politiek aspect.
Dit politiek aspect is bij deze nieuwe internationale
organisatie wel van zeer groot belang te achten. Want al
is in art. IV, sectie 10, van het Bankaccoord uitdrukkelijk
bepaald, dat de Bank en haar ambtenaren zich niet in de
politieke aangelegenheden van enig lid mogen mengen,
en dat slechts economische overwegingen een rol mogen
spelen, bij de, de vorige maand te Wilmington (Savannah)
gehouden, conferentie is wel gebleken, dat toch politieke
factoren van niet te onderschatten invloed zullen zijn.
Het duidelijkst trad dit aan het licht bij de strijd, die daar
gevoerd is over de vraag, of de zetel van het Foitds en
van de Bank te New York (het financiële centrum) of
te Washington (het politieke centrum) zou worden geves-
tigd. Hoewel behalve de Verenigde Staten alle landen voor
New York waren, werd toch besloten de voorkeur aan
Washington te geven. Misschien lijkt dit op zichzelf nog
vrij onbelangrijk, doch het krijgt reliëf, indien men in art.
4 van de Amerikaanse ,,Bretton Woods Agreement Act”
(31 Juli 1945) leest, dat in de Verenigde Staten een
,,National Advisory Council of Internn.tional Monetary
and Financial Problems” zal worden gesticht, welk lichaam
,,shall recommend to the President general policy directives
for the guidance of the representatives of the United States
on the Fund and the Bank”. Tevens wordt in deze wet
geregeld, in welke gevallen de vertegenwoordigers van de
Verenigde Staten bij het Fonds en de Bank met het Coun-
cil in overleg moeten treden, alvorens zij een beslissing
nemen. Het is natuurlijk volkomen begrijpelijk, dat
de Amerikaanse Regering, die met $ 2.750 millioen het leeuwenaandeel in het Fonds bijdraagt, nauwkeurig van
de handelingen op de hoogte wil blijven, doch de wijze,
waarop dit in de ,,Agreement Act” is geregeld, maakt art.
IV, sectie 10, van de, Bankwet feitelijk tot een dode letter.
Hoe dit alles ook zij, van de 44 oorspronkelijke onder-
tekenaars van Bretton Woods waren bij de openings-
conferentie te Wilmington 39 aanwezig (terwijl bij de aan-
vang van de besprekingen de toetreding van Denemarken onmiddellijk werd goedgekeurd), terwijl 9 landen – waar-
onder de Sovjet-Unie – waarnemers hadden gezonden.
Eén van de meest bemoedigende verschijnselen van de
constituèrende vergadering was, aldus Vinson in zijn
openingsrede, het vaste voornemen van alle bestuurders
8)
Het
beheer van het Fonds en van de Bank is in handen gelegd van een Raad van Bestuur, waarin ieder lid een bestuurder (Neder-
land
prof.
Lieftinck) en een jilaatsvervanger (prof. de Jong) aanwijst.
Deze Raad van Bestuur draagt aan een College van Bewindvoerders
een belangrijk gedeelte van haar taak over. De landen
met de groot-
ste quota
–
dus de
Verenigde
Staten, Engeland,
China, Frankrijk en
India (nu de Sovjet-Unie is uitgevallen) – hebben in dit college
automatisch zitting; de
overige
zeven worden gekozen. Te Vil-
mington is
echter bepaald, dat de
datum voor ratificering verschoven
wordt naar
31 December 1946. Indien de Sovjet-Unie vOOr die
datum nog
toetreedt, wordt
het aantal aan te wijzen bestuurders
met één vermeerderd.
Het
stemmenaantal
der leden is op eenvoudige
wijze geregeld. Ieder lid verkrijgt 250 stemmen plus één stem extra
voor elke $ 100.000 van zijn
quotum.
4)
21 Juli, 1945, Bret1on ‘Woods I.
om Fonds en Bank te maken tot middelen voor succes-
volle samenwerking tussen de naties voor monetaire en
financiële problemén.
Inrichting van het Fonds.
.
Wat de succesvolle monetaire samenwerking betreft,
de middelen hiertoe zijn in hoofdzaak geregeld in art. 1
van de ,,overeenkomst betreffende het internttionaie
monetaire Fonds”. Het doel van dit Fonds is, door middel van tabiele wisselkoersen, door uitbanning van deviezen.
restricties en door het bevorderen van een multilateraal
betalingsverkeer, de werkgelegenheid en het reële inkomen
in de verschillende deelnemende landen op een hoog peil
te brengen en te houden.
Uiteraard kan men door monetaire maatregelen alleen
geen internationale samenwerking verkrijgen, vandaar,
dat te BrettonWoods, naast de plannen voor de oprichting
van het Fonds en de Bank, onder andere een motie is aan-
genomen, waarin wordt aangedrongen op het reduceren
van de obstakels, welke de internationale handel belem-
meren, benevens op het ordenen van de markten van
stapelgoederen, doch deze laatste kwesties zijn afzonderlijk
in de ,,Proposals for expansion of world ti’ade and employ-
ment” nader uitgewerkt en déze zullen het onderwerp
vormen van de dit najaar te houden Internationale Handels-
conferentie.
Het monetaire Fonds is er in hoofdzaak op ingericht
om,
indien de voorwaarden voor een harmonische ontwikke-
ling van het internationale economische verkeer’ eenmaal
zullen zijn-geschapen,
er voor zorg te ‘dragen, dat deze
stabiële verhoudingen gehandhaafd zullen blijven (hierin
schuilt m.i. tevens de zwakke zijde van het Fonds, daar
geprojecteerd is, dat het nog dit jaar met zijn werkzaam-
heden zal beginnen, terwijl als vaststaand kan worden
aangenomen, dat dan nog geen sprake kan zijn van een
harmonisch geordend internationaal economisch leven).
Door middel van het Fonds hoopt men te geraken tot
een verbeterde gouden standaard: door koop en verkoop
van de betrokken valuta’s tegen de officiële – koersen,
waardoor in principe elk land zich via het Fonds de midde-
len kan verschaffen, waaraan het voör het internationale
betalingsverkeer behoefte heeft, denkt men dit doel te
kunnen bereiken. Het is in deze gedachtengang geheel
logisch, dat men elke devaluatie – voorzoverre
–
deze• de
10% zal overschrijden – aan het oordeel van het Fonds
wil onderwerpen (art. IV, sectie 5, b). Dit is tevens -eei
van de grote verschilpunten met de vroegere gouden
standaard, daar in art. IV, sectie 5, a, uitdrukkelijk wordt
bepaald, dat ,,geen lid een wijziging in de pariwaarde van
zijn valuta mag voorstellen tenzij deze ten doel heeft het
opheffen van een ingrijpende -eenwichtsverstorng”.
Vermoedelijk- zal Engeland op deze bepaling een -amênde-
-ment indienen, waardoor het mogelijk wordt, dat een
land devalueert; wanneer het onder een ,,chronische werk-
loosheid” lijdt -tengevolge van een- ongunstige handels-
balans. Men hoopt door
–
middel van dit voorstel -de vrees
in Engeland weg te nemen., dat de interne toestand van
Engeland overheel’st zal worden- door externe factoren,
voortvloeiend uit de Britse -verplichtingen tegenover het
Fonds. Tevens zou hierdoor–de vrees voor
–
de te stroeve
wisselkoersen (welke Australië en Nieuw-Zeeland schijnt
te hébben weerhouden tot het Fonds toe te treden) kunnen
verdwijnen. Wel is een ieder-het er over eens, -dat devalun-
ties als middel in de internationale concurrentiestrijd
dienen te worden-vermeden. In dit verband -doet het wei
enigszins vreemd aan iii art. IV, sectie 5, e, te lezen, dat een lid de pariwaarde van zijn valuta wel -mag wijzigen
zonder medewerking van het Fonds, -indien deze verande-
ring de internationale transacties van de leden van het
Fonds niet beïnvloedt. Welk belang zal het lid ‘hierbij dn
kunnen hebben? . – – – – – – – —
– Verder is bepaald, dat alle geldeenheden in goud of–in
dollars moeten worden uitdriikt, waarbij men dus de min
296
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
of meer utopische voorstellen van Key.nes enWhite om te
geraken tot een nieuwe rekeneenheid voor het internatio-
nale betalingsverkeer (de Bancor of de Unitas) heeft op-
gegeven (art. IV, 1).
Voor de constituering van het Fonds is bepaald (art. III,,
sectie 3, b), dat alle leden van het Fonds een zeker bedrag
in goud en een ander in hun eigen valuta in het Fonds
zullen storten. Van het voor elk land afzonderlijk vast-
gestelde quotum. (zie tabel) zal 25% in goud worden
gestort of – indien dit minder is – 10% van het officiële
goud- en dollarbezit. Volgens de oorspronkelijke schatting
zou van de totale inbreng van het Fonds – groot $ 8
1
8
milliard – door de Verenigde Staten $ 687,5 ‘millioen en
door de overige deelnemers tezamen $ 955,5 millioen
in goud worden gestort
5).
Deze middelen moeten de landen in staat stellen de
evenwichtsverstoringen op korte termijn in het interna-
tionale betalingsverkeer op te heffen. Het gewone betalings-
verkeer zal volgens de normale kanalen tussen de landen
blijven lopen, doch indien een tekort dreigt te ontstaan
kan de Schatkist, de centrale bank of het egalisatiefonds
vaii een bepaald land bij het Fonds aankloppen, waarna
het Fonds het land in kwestie – vi de ruil tegen eigen valuta van dat land – de valuta van andere landen ter
beschikking stelt (art. V, sectie 3,9). Dit wil dus zeggen,
dat het land betaalmiddelen, welke slechts in dat land
zelf
betaalkracht bezitten, bij het Fonds ruilt tegen
middelen, welke in andere
landen koopkracht’ uitoefenen,
met andere woorden buitenlandse valuta bij het Fonds
leent in ruil voor een claim op goederen in het eigen
land. De gelden, welke men uit het Fonds aldus verkrijgt,
dienen voor het verrichten van onmiddellijke betalingen,
terwijl de bedragen, welke men in het Fonds stort, slechts
dan zullen worden aangewend, indien een ander’land er
t.z.t. om vraagt. Hoewel de bedragen, welke een land aldus
in het Fonds stort, formeel geen leningen zijn, zijn ze dat materieel wel, vandaar, dat het gebruik, dat een land, van
het Fonds maakt, gemeten wordt aan het bedrag, waarmede
zijxi valuta het bedrag van zijn quotum overschrijdt.
Het spreekt vanzelf, dat aan het bedrag, dat men op deze
wijze van het Fonds, kan lenen, grenzen moesten worden
gesteld (art. V, se,ctie 3, iii). Bepaald is, dat, gerekend
over een periode van 12 maanden, het bezit van het Fonds
aan valuta van een bepaald land met niet meer dan 25%
van diens quotum mag toenemen. Indien dat bedrag is
bereikt, dan mag het lid— nadat de 12 maanden zijn ver-
streken – wederom doorgaan, totdat uiteindelijk door
deze aankopen het bedrag van het quotum is verdubbeld.
Indien dus het Nederlandse quotum bij het Fonds $ 275
millioen bedraagt, waarvan $ 68,75 mi’llioen in goud zal
worden gestort, zal men dus in vijf achtereenvolgende
jaren telkenmale 25% ‘van het quotum kunnen opnemen,
in totaal dus 125% van $ 275 millioen & $ 343,75 millioen.
Hieronder zal èchter worden aangetoond, dat
,
dit een
veel te optimistische veronderstelling is.
Bepaald is verder (art. V, sectie 8), dat men over het
geleende bedrag een provisie van ç% moet betalen. Stijgt
door de aankopen van buitenlandse valuta het bedrag
in eigen valuta bij het Fonds boven het oorspronkelijk
vastgestelde quotum, dan zal men over dit exces, in ver-
band met de omvang van het bedrag en mede in verband
met de tijdsduur, gedurende welke wordt geleend, een
zekere rente moeten betalen. Uit het feit, dat de rente
progressief is, al naar gelang bedrag en termijn toenemen,
spreekt weer duidelijk, dat de gehele opzet van het Fonds
is, de
tijdelijke
evenwichtsverstoringen in het internationale
betalingsverkeer op te heffen, doch dat het Fonds
niet is
opgericht om blijvende deficits te financieren. Indien het
geleend bedrag zo grootwordt of de schuldtermijn zo lang,
dat de rente 4% zou gaan bedragen, moeten lid en Fonds
met elkander in overleg treden om dit te doen verminderen;
6)
Zie ,,Bretton Woods agreements”, Fèderal Reserve Bulletin,
September 1944.
overschrijdt de rente 5%, dan kan het Fonds die stappen
ondernemen, welke gewenst lijken.
Schaarse oaluta’s
Na de vorige oorlog is één van de grootste moeilijkheden
in het internationale betalingsverkeer het feit geweest,
dat de Verenigde Staten op grote schaal aan andere landen
crecliet verleenden (ruim $ 3 milliard), doch niet door ade-
quate invoeren aan de debiteurenlanden de overdracht
van aflossingen en renten mogelijk maakten. Nu mag als vaststaand worden aangenomen, dat de Verenigde Staten
op het ogenblik een veel grotere belangstelling hebben
voor exportmarkten dan na de vorige oorlog, vandaar de
luide kreten uit Amerika om tariefverlaging. De toekomst
zal echter iog moeten leren, hoever dat ook op de Verenigde
Staten zelf’ betrekking zal hebben.
Mochten zich echter in de toekomst soortgelijke ver-
schijnselen voordoen als die, welke in de twintiger jaren
dezer eeuw zijn’opgetreden, dan heeft het Fonds het recht
een verslag uit te brengen over de oorzaken van de valuta-
schaarste van het crediteurenland. Vervolgens kan het Fonds proberen de schaarse valuta aan te vullen, in de
eerste plaats, door aan het lid voor te stellen zijn valuta
aan het Fonds te lenen of deze – met toestemming van het crediteurenland – uit andere bron te lenen, of in de
tweede plaats, het lid te verzoeken zijn valuta tégen goud
aan het Fonds te verkopen.
Blijkt echter, dat het Fonds van een bepaalde valuta
niet genoeg meer bezit, dan wordt deze formeel schaars
verklaard, waarna de aanwezige en nog te ontvangen valuta
over de verschillende landen zullen worden gedistribueerd,
in verband met de relatfeve behoeftén der verschillende
debiteurenlancjen (art. VII, sectie 3, a). Hierna krijgt ièder
‘lid het recht om tot devaluatie over te gaan.
Leest men dit, dan kan men zich niet aan de indruk
onttrekken, dat het Fonds’ wel is waar precies het auto-
matisme aangeeft, volgens hetwelk het Fonds kan worden
leeggezogen, doch niet voldoende voorzorgsmaatregelen
heeft getroffen om op het juiste moment tegen het ver-
dwijnen van de valuta van een crediteur uit het Fonds op
te treden. Het zwakke punt in de organisatie van het
Fonds is, dat tot distributie van de valuta van het credi-
teurenland eerst kan worden overgegaan, nadat het n-
veilig sein reeds is gepasseerd. Dit heeft tengevolge,
dat het Fonds in de eerste jaren van zijn bestaan, wanneer de harmonische internationale verhoudingen nog niet zijn
ingetreden, een redelijke kans maakt insolvent te worden.
In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp tot
toetreding tot het accoord van Bretton Woods (Hande-
lingen 118,4, blz. 27) is hierop ook de nadruk gelegd.
Aldaar wordt berekend, hoeveel tijd er mede gemoeid zal
gaan aleêr het Fonds onder de ongunstigste oinstandig-‘
heden zal worden. leèggepompt. Men ging daarbij uit van
de oorspronkelijke opzet van het Fonds, dat op $ 8,8
milliard werd begroot. Het qucitum van Amerika – het
crediteurenland, waarvan in de eerste jaren een deviezen-
tekort zal dreigen te ontstaan – bedraagt hiervan 31%.
Van het overige gedeelte wordt maximaal of 17% in
goud gestort, 52% bestaat dus uit de valuta van andere
leden. Per jaar mogen deze leden voor 25% van hun
quotum, dit is dus voor 17% van het Fonds, kopen. In-
dien, zoals niet onwaarschijnlijk lijkt, het Fonds in de
‘eerste jaren uitsluitend voor dollaraankopen zal worden
gebruikt, loopt het dus in minder dan drie jaar leeg,
Tot. zover de Memorie van Toelichting. In werkelijkheid
ligt de zaak echter nog ongunstiger, daar de Verenigde
Staten in het Fonds 75% van $ 2.750 millioen, dus circa
$ 2.063 millioen deviezen inbrengen. Rekent men met,
de oude samenstelling van het Fonds, dan kan het eerste
jaar dus worden opgevraagd aan dollar-deviezen 17%
van het Fonds
6),
dus circa $ 1,5 milliard. Het is wel
6)
Of anders berekend 25% van S 8,8 milliard – $ 2,8 milliard (zijnde het quotum der Verenigde Staten) = $ 1,5 milliard.
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
297.
QUOTA- EN STEMMENREGELINO VOLGENS BRETTON WOODS.
Internationaal
Intrnationale
Bank
Monetair Fonds
van.
Herstel
Hiervan aan te
Quota In Aantal Quota In
wenden
Aantal
Voor
Voor zeker-
8 1.000.000
stemmen
*
1.000.000
stémmen
leningen
.heidstelling
200
2.250
200
40
160
2.250
225
2.500
225′
45
180
2.500
10
350
7
1,4
5,6
320
150
1.750
105
21
84
1.300
300
3.250
325
65
260
3.500
50
750
35
7
28
600
550
5.750
600
120
.
480
6.250
50
750
35
7
28
600
5
300
2
0,4 1,6
270
50
750
35
7
28
600 125
1.500
125
25
100
1.500
68
–
68
–
–
5
300
2
0,4 1,6
270
45
700
40
8
32
650
1.300 13.250 1.300
260 1.040
13.250
5
300
3,2
0,64 2,56 282
6
310
3
0,6
2,4
280 450
4.750
450
90
360
4.750
40
650
25
5
20
500
Australië
…………………………….
België
………………………………
5
300
2
0,4
1,6
270
BOlivia
………………………………
Brazilië
………………………………
5
300
2
0,4 1,6
270
Canada
………………………………
Chili
………………………………..
2,5
275
t
0,2
0,8
260
China
………………………………
Columia
……………………………..
400
4.250
400
.
80
.
320
4.250
Costa
Rica
……………………………
Cuba
………………………………..
8
330
6
1,2 4,8
310
Czecho-Slovakije
……………………..
Denemarken
…………………………..
25
500
24
4,8
19.2
490
Dominica
.
…………………………….
0,5
255
0,5
0,1
0,4
255
Egypte
……………………………….
10
350
10
2
8
350
Engeland
…………………………..
Equador
………………………………
90
1.150
65
13
52
900
Ethiopië
……………………………..
Frankrijk
…………………………….
Griekenland
……………………………
275
3.000
275
55
220
3.000
Guatamala
…………………………….
Hatti
………………………………….
50
.
750
50
10
40
750
Honduras
………………………………
2
270
0,8
0,16
0,64
258
India
………………………………..
Irak
………………………………….
50
750
50
10
40
750
Iran
………………………………….
Liberia
………………………………..
0,5
255
0,2
0,04
0,16
252
2
270
0,8
0,16
0,64
258
25
500
17,5 3,5
14
425
Luxemburg
…………………………….
15
400
15
3
12
400
Mexico
……………………………….
Nederland
…………………………….
Panama
………………………………
Paraguay
………………………………
125
1.500
125
25
100
1.500
Nieuw
Zeeland
………………………….
Nicaragua
…………………………….
Noorwegen
……………………………
Peru
………………………………….
Philippijnen
………………………….
Polen
.
………………………………
2,5
275
1
0,2
0,8
260
San
Salvador
…………………………..
Unie
van
Zuid-Afrika
……………….
–
100
1.250
100
20
80
1.250
U.S.S.R.
…………………………
12.250
1.200
240 960
12.250 2.750
27.750 3.175
635
2.540 32.000
…
1.200
15
400
10,5
2,1
8,4
–
355
Verenigde
Staten
…………………….
15
400
10,5
2,1
8,4
355
Uruguay
…………………………..
Venezuela
…………………………
60
850
40
8
32
650
Yugoslavië
…………………………
IJsland
………………………….
.
1
260
1
0,2 0,8
260
8.800
99.000 9.100
1.820
7.280
1
102.000
P. 51
900
–
De cursief gedrukte landen hadden het accoord van Bretton
Woods op 31 December 1945 nog niet geratificeerd, zoodat zij,
volgens de ,,Final Act”, niet meer tot de oprichters gerekend wor-
den. Op de conferentie van Wilmington is echter besloten dezen
datum te verschuiven tot 31 December 1946. Daar de beheerders
niet alleen de stemmen uitbrengen, welke aan hun land volgens
duidelijk, dat, wanneer dit ZOU gébeuren, het Fonds niet
na drie, doch reeds na één jaar zou droogloopen!
De enige oplossing is hier te vinden in een scherpe quali-
tatieve credietcontrôle van de Zijde van het Fonds, waarbij
dus bij iedere credietaanvrage wordt nagegaan, of hier
inderdaad sprake is van een kort overbruggingscrediet,
dan wel van een kapitaalverstrekking op langere termijn.
Indien dit laatste het geval blijkt te zijn, moet het Fonds een dergelijke credietverlening onverbiddellijk afwijzen
en het debiteurenland verwijzen naar de Internationale
Bank.
De fvereldbank.
Want, terwijl het Fonds er naar streeft een grotere
stabiliteit in het wereldverkeer te verzekeren door het
regelen van de credietbehoeften op korte termijn der
landen, is het doel van de Internationale Bank voor Herstel
en Ontwikkeling juist het bevorderen van de internatio-
nle kapitaalbeweging op lange termijn.
Het doel van de Bank is de wederopbouw en tevens de
ontplooiing van nog weinig ontwikkelde gebieden te hlpen
bevorderen door het verstrekken van leningen of het
garanderen van door anderen verstrekte credieten.
De organisatie, de inbreng en het bestuur van de Bank,
die een kapitaal van $ 10 milliard zal bezitten, wijkt
zeer weinig af van die van het Fonds (zie tabel). Vol-
gens het te Bretton Woods opgestelde schema zouden de
1
10.000
bovenstaand schema zijn toegewezen, doch tevens die van de
landen, welke opi hun gestemd hebben hij hun benoeming in
het Fonds en In de Bank, is de verhouding uiteindelijk als volgt:
Verenigde Staten, Engeland, China, Frankrijk, Brazilië, Mexico,
Canada, Nederland (5,1 pCt.), India, Tsjechoslowakije, Egypte
en België (3,4 pCt).
oorspronkelijke deelnemers $ 9,1 milliard storten, latere
leden zouden dus nog voor $0,9milliard kunnen deelnemen.
Wat de storting betreft is bepaald, dat de landen
(welke niet zijn bezet geweest) 2% van hun quotum in
goud of in Amerikaanse dollars moeten inbrengen in het
eerste jaar van de oprichting van de Bank, beneves 8%
in de eigen valuta der leden, terwijl 10% later moet
worden gestort. De storting van de resterende 80% vindt
voorlopig niet plaats (art. II, secties 5,
7
en 8).
Over de 2%, die in goud wordt gestort, kan de Bank
vrijelijk beschikken, doch voor de leningen, welkeverstrekt
worden uit de door een land gestorte valuta is eerst de
toestemming van het land, welks valuta daarmede gemoeid
gaat, vereist. In grote trekken kan men twee methoden
onderscheiden, waarop de Bank behulpzaam kan zijn:
enerzijds kan zij zelf crediet verstrekken, anderzijds kan
zij leningen van anderen garanderen. Leningen kunnen
worden verstrekt hetzij uit eigen middelen, hetzij uit
middelen, welke de bank op de kapitaalmarkt der leden
of langs andere weg heeft geleend.
Daarnaast kan zij leningen, die door particulieren worden
verstrekt, geheel of gedeeltelijk garanderen.
In art. III, sectie
4,
zijn de voorwaarden opgesomd, waaronder de leningen worden verstrekt of gegarandeerd
en hierbij blijkt duidelijk, dat zorgvuldig zal worden
onderzocht, of de credietnemer onder de bestaande markt-
verhoudingen niet in staat is zich op een andere wijze de
298
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
benodigde middelen tegen redelijke voorwaarlen te ver-
schaffen. Zij kunnen verstrekt worden aan elk lid of staat-
kundig onderdeel daarvan en aan iedere handels-, in-
dustrie- of landbouwonderneming op het grondgebied
van eèn lid, voor zoverre de credieten noodzakelijk zijn voor
wederopbouw en ontwikkeling.
Daar bij het beheren van de Bank een veel groter
initiatief aan hét bestuur is gelateiT dan bij het Fonds het geval is, valt over de werkwijze van de Bank ook
aanzienlijk minder te zeggen dan over die van het Fonds.
Het zeer grote verschil tussen Bank en Fonds is, dat de
eerste veel grotere garanties heeft om door te kunnen
werken dan de tweede. Bij het Fonds dreigt, zoals hierbo-
ven
iS
uiteengezet, het gevaar, dat binnen afzienbare tijd
de middelen, waarover het beschikt, zijn opgebruikt, bij de
Bank is de kans .hierop practisch uitgesloten. Vandaar, dat het voorstel, van Amerikaanse zijde gedaan, om het
Fonds bij de Bank onder te brengen, om, met andere woor-
den, bij het beheer van het Fonds aan het bestuur ook de
macht te geven, de te verlenen credieten te beoordelen,
zeker het overwegen waard is. Nu men echter de beide
instituten eenmaal heeft geconstitueerd is de kans hierop
gering.
Het had ons juister geleken, indien men de Bank met haar
werkzaamheden had laten beginnen,
Qoordat
het monetaire
Fonds zijn activiteit zou gaan ontplooien. Nudit echter
niet het geval is, kunnen wij slechts hopen, dat het Fonds.
in de eerste jaren na de stichting niet uit het oog zal ver-
liezen, dat slechts voor kortiopende evenwichtsverstorin-
gen gelden ter beschikking mogen worden gesteld. Indien
men aan deze richtlijn streng de hand houdt, lijkt het ons
niet uitgesloten, dat beide instanties op de duur een
nuttige bijdrage kunnen leveren voor de stabilisatie van
de internationale economische betrekkingen
7).
Dr.
L. J.
ZIMMERMAN.
7)
Den heer
G. K. C.
van Tienhoven, die mij over het accoord van Bretton Woods en over de constituerende vergadering enige belang-
rijke details mededeelde, breng ik hierbij mijn hartelijke dank.
HET NATIONAAL BUDGET IN DE
MILLIOENENNOTA.
Geçiurende den oorlog is in Engeland de gewoonte
ontstaan om elk jaar vrijwel tegelijk niet de indiening
van de begrooting ean ,,White Paper” onder den titel
,,An analysis of the sources of war finance and estimates
of iational income and expenditure” het licht te doen
zien. De Néderlandsche Regeering is thans nog een stap
verder gegaan, door tegelijk met de begrooting een na-
tionaal budget over te leggen, dat dug niet, zooals het
Engelsche, louter retrospectief is, maar op het
komende
jaar betrekking heeft. Daarmee heeft het economisch-
tatistisch onderzoek een resultaat bereikt, waarvan de
beteekenis voor de practische economische politiek moeilijk
kan worden overschat. ,,Vodr een juiste bebordeeling
vn de ramingen der uitgaven en inkomsten des Rijks
dienen deze te worden beschouwd tegen den achtergrond
v3n de volkshuishouding als geheel. Eerst dan kan worden
vastgesteld, hoe staatshuishouding en volkshuishouding
zich tot elkaar vêrhouden; met name, hoe zwaar de druk
der belastingen is en welke beteekenis de overheids-
uitgaven hebben voor de productie en de coxsumptie
als geheel.” Aan deze woorden, ontleend aan den toe-
‘lichtenden tekst bij de Rïjksbegrooting 1946, behoeft
weinig te worden toegevoegd.
Het is duidelijk, dat de opstelling van ht ,,nationaal
budget 1946″ pas mogelijk is geweest na uitgebreide
economisch-statistische onderzoekiiigen, waaraan op het Centraal Bureau voor de Statistiek dan ook verschillende
jaren is gewerkt. De berekeningen over de grootte ên
samenstelling van het nationale inkomen van Nederland zijn begonnen omstreeks het jaar 1936, terwijl de eerste
belangrijke publicatie op dit gebied in 1939 het licht
zag
1).
Onderzoekingen over het nationaal inkomen en vermogen en nationale boekhouding behooren tot het
werkprogramma van de Afdeeling voor C
9
njunctuur-
onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Een groot aantal artikelen op dit gebied zag in de
jaren 1940 en 1941 het licht, voor het meerendeel opge-
nomen in het ,,Maandschrift”. De bezetting maakte de
publicatie van recent materiaal uiteraard ongewenscht.
De meeste studies, die in die jaren het licht zagen, hadden.
dan ook min of meer een historisch karakter. Zij hebben
o.a. dit belangrijke resultaat opgeleverd, dat men voor
Nederland thans beschikt over één doorloopende bere-
kening van het nationale inkomen over de periode 1900-
1939, volgens uniforme grondslagen en in principe be-
rustend op éénzelfde berekeningsmethode. In de jaren 1942-1945 zijn deze onderzoekingen uit-
gegroeid tot een min of meer volledige nationale boek-
houding. Van publicatie kon tijdens de bezetting geen
sprake zijn. Wel werden een groot aantal studies in ge-
stencilden vorm gereed gemaakt, waarvan de beide be-langrijkste, nl. ,,Schema.’s voor een nationale boekhou-
ding”, gereedgekomen in October 1942, en ,,Nationale
boekhouding, doeleinden, problemen en resultaten” (ge-
dateerd September 1944), aan een klein aantal insiders
werden beschikbaar gesteld.
Na de bevrijding werd besloten tot publicatie over te gaan, waarbij men echter eerst een verdere verbetering
en completeering van het cijfermateriaal heeft willèn
afwachten
2)
Inmiddels dienden de gegevens van de nationale boek-
houding als grondslag voor de werkzaamheden van het
Centraal Planbureau i. o. en vonden zij thans ook hun
weg in een zoo belangrijk staatsstuk als de Millioenennota.
Men mag dit ongetwijfeld als een bekroning zien van
een jarenlangen ingespannen researcharbeid op econo-
misch-statistisch terrein.
Hoewel dit resultaat tot voldoening stemt, zouden wij
ons toch ook enkele opmerkingen willen veroorloven over
het thans geboden systeem van tabellen, dat in ver-
schillende opzichten afwijkt van den aanvankelijk door het
Centraal Bureau voor de Statistiek ontwikkelden opzet.
Naast critiek op den opzet van het Nationaal Budget
1946 is er, naar wij meenen, ook aanleiding voor critiek
op een aantal statistische berekeningen, die men heeft
uitgevoerd.
Wat de critiek op de
methode
betreft, het volgende:
1. Men is op o.i. onvoldoende gronden afgeweken van den door het C.B.S. ontwikkelden opzet, waaibij voor de
bedrijfshuishoudingen een gecombineerde exploitatie- en
verlies- en winstrekening gegeven wordt, en daarnaast
een
afzonderlijke
kapitaalrekening. In- plaats daarvan
geeft men nu een tabel, die een combinatie is van deze
drie rekeningen. Daarbij heeft men een economisch e-
levante post, als de reserveeringen der naamlooze ven-
nootschappen, niet meer afzonderlijk vermeld. Dit heeft
de volgende bezwaren:
a.
Uit cfe vijf tabellen, die tezamen het nationaal
budget 1946 vormen, kan het nationaal inkomen
niet
worden afgelezen. Dit is o.i. een bezwaar. Uit een na-
tionale boekhouding moet een zoo belangrijke grootheid
als het nationaal inkomen, eventueel door eenvoudige samentelling van enkele posten, kunnen worden afge-
lezen
3).
‘) Enkele berekeningen over het nationale inkomen van Ne-
derland. Speciale Onderzoekingen no.
2
van ,,De Nederlandsche ConFunctuur”, Centraal Bureau voor de Statistiek, October
1939.
‘) Wel verscheen van de hand van schrijver dezes een samen-
vatting van cle grondslagen ende voornaaiinste çijfers in de Engel-
sche taal:
,,A.
system of national book-keeping, illustrated by the
experience of the N9therlands economy”, National Institute
of
Economic and Social Research.
,
Occasional Paper
IX,
Cambridge
University Press,
1946
(t er. perse). –
‘) Wel wordt in den toelichtenden tekst vermeld, dat het na-
tionaal inkomen voor.
.1946 op 8,4
milliard: gid. wordt geraamd,
maar men kan dit cijfer uit de.tabellen, clie tezamenhet nationaal
budget
1946
vormen, niet afleiden. – – –
r
“.’
‘
–
– –
r
‘
eI?
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
299
b.
De reserveeringen van N.V.’s kunnen, zooals bekend,
de gedaante aanïlemen van toenemingen van de voor-raden gereed.e producten bij de ondernemingen. Deze
vorm van investeeririgen komt in de tabellen
niet
tot uit-
drukking en men moet daarom vaststellen, dat men ‘den
totalen omvang der investeeringen uit de tabellen feitelijk
niet
kn aflezèn.
• c. Niet alleen kan men hef nationaal inkomen en de
investeeringen uit de tabellen
niet
aflezen, ook de totale
omgang der besparingen in de colkshuishouding
blijkt
er
niet
uit (alweer omdat de niet-uitgekeerde winsten
der N.V.’s niet afzonderlijk zijn vermeld).
Men heeft ten aanzien van de overheidshuishouding
en de bedrijfshuishoudingen geen uniforme methode
gevolgd,wat de indeeling der uitgaven in kostencategorieën
betreft. Daardoor kan men uit de tabel wel aflezen wat
bijv. de vervangingsinvesteeringen zijn bij de bedrijfs-
houdingen, maar
niet
wat de vervangingsinvesteeringen
zijn in de overheidshuishouding. In den oorspronke-
lijken opzet van het Centraal Bureau voor de Statistiek
bestond dit bezwaar niet en gaf de tabel ,,Kapitaal-
rekening” dan ook een vollediger beeld van vervangings-
en nieuwe investeeringen dan de tabel IV’ in het na-
tionaal budget 1946.
Tabel 1 ,,Gezinshuishoudingen” uit het ,,Nationaal
Budget 1946″ omvat niet alleen de gèzinshuishoudingën,
maar is gecombineerd met de zgn . ,,collectieve inkomen-
trekkers”, dat zijn de pensioenfondsen, levensverzeke-
ringmaatschappijen en fondsen der sociale verzekering.
In den oorspronkelijken opzet ‘van het Centraal Bureau
voor de Statistiek had men deze beide groepen van huis-
houdingen gescheiden gehouden. Een dergelijke splitsing
is ook gewenscht in verband met de geheel andere rol,
die de institutioneele beleggers op de kapitaalmarkt spelen.
Bovendien is een grootheid als de totale besparingen der gezinnen, of het totaal der directe belastingen, belangrijk
genoeg om vergelekeii te worden alleen met het inkomen
der gezinnen, exclusief de collectieve inkomentrekkers.
In de nota wordt de totale belastingopbrengst ver-
geleken met het nationale inkomen. Daarbij wordt over
het hoofd gezien, dat nationaal inkomen en belasting-
opbrengst
geen Qergelijkbare grootheden zijn
4
).
Men kan
dus niet zonder meer het totaal van directe en indirecte
belastingen uitdrukken als een percentage van het na-
tionaal inkomen. Om grootheden te krijgen, die wel met
elkaar vergelijkbaar zijn, moet men het nationaal in-komen vermeerderen met de totale opbrengst der in-
directe belastingen en vervolgens de overheidssubsidies
aan het bedrijfsleven ervan aftrekken.
De statistische berekeningswijze van een aantal posten
geeft ons aanleiding tot de volgende opmerkingen:
1. Het nationaal inkoivien in 1946 wordt berekend als
het totaal van de nettoproductie der bedrijfshuishoudin-
gen (= 6,9 milliard gid.) en cle productieve inkomens,
uitgekeerd door de Overheid (= 1,5 milliard gld.). Daarbij
wordt zeer waarschijnlijk een
dubbeltelling
gemaakt,
omdat onder de nettoproductie der bedrijfshuishoudingen
voorkomt een post ,,andere betalingen aan de Overheid”,
welke o.a. renten en huren omvat, die nu nog eens zijn
meegeteld onder de door de Overheid geproduceerde
inkomens (deze omvatten, naast bonen en salarissen van het overheidspersoneel, de rente van de overheidsschul-
den). Bij de berekening heeft men de overheidsbedrijven,
zoals te dien gebruikelijk is, bij de groep der bedrijfs-
huishoudingerï irtgedeeld. De salarissen van het personeel
der overheidsbedrijven en de rente van, het hierin geïn-
vesteerde kapitaal mogen dan niet nogmaals worden be-
grepen onder het inkomen, geproduceerd in de overheids-
huishouding, daar dan een dubbeltelling zou worden ge-
maakt. Op grond van de gepubliceerde totaalcijfers rijst
)
Hierop Is in de litteratuur reeds herhaaldelijk de’ a4ndacht
gevestigd, o.a. bij beschouwingen over de oorlogsuitgaven en het
nationaal inkomen.
het vermôeden, dat hier toch een dubbeltelling moet zijn
binnengeslopen. Men kan dit, daar het grondmateriaal
niet wordt overgelegd, thans echter niet tot in details
nagaan.
2. Wat de overheidsschuld betreft, is aangenomen, dat tegenover die schuld op 1 Januari 1940 een reëel
overheidsbezit staat, doch dat dit niet het geval iï met
de tijdens den oorlog aangegane nieuwe schulden. De
rente van de schulden uit den bezettingstijd wordt daar-
om niet beschouwd, als productief inkomen, maar als
overgedragen inkomen. Bij de berekening van het na-
tionaal inkomen blijft dit dan ook buiten beschouwing.
Men kan hiertegen aanvoeren, dat een deel van het vÔôr
den oorlog aanwezige overheidsbezit tengevolge • van
oorlogsschade en achterwege gebleven onderhoud verloren
is gegaan, waartegenover staat, dat het resteerende bezit
tengevolge van de prijsstijgingen zeer in waarde is ge-
stegen. Men vereenvoudigt het probleem o.i. dus te sterk, wanneer men, zooals hij de opstelling van het ,,Nationaal
Budget 1946″ is geschied, schulden van vÔÔr 1940 een-
voudigweg gedekt acht door reëelê activa en de nadien
aangegane leeningen als geheel ongedekt beschouwd.
3. In den tekst bij het ,,Nationaal Budget 1946″ mist
men een toelichting, hoe men een zoo belangrijken post als
het inkomen uit het buitenland geraamd heeft (revenuen
van buitenlancische beleggingen e. d.). Bij
narekerlen
blijkt,
dat men deze voor 1938 heeft begrepen onder de netto-
productie der bedrijfshuishoudingen. De nettoproductie
voor 1946 heeft men vervolgens geraamd door rekening
te houden met vier factoren:
a.
de grootte van de beroeps-
bevolking;
b.
de daling van de arbeidsproductiviteit;
de stijging der binnenlandsche productiekosten én
het werkloosheidspercentage. In feite heeft men nu deze zelfde factoren ook toegepast
om het inkomen uit het buitenland voor 1946 te ramen.
Het behoeft geen betoog, dat dit onjuist is en dat de
berekening. aldus had moeten verloopen, dat men het
inkomen uit het buitenland voor 1938
buiten
de netto-
productie der bedrijfshuishoudingen houdt, dit afzonderlijk
raamt voor het jaar 1946 en dan vervolgens weer telt
bij
het geraamde netto-inkomen der bedrijfshuishoudingen
en de nettoprodiictie in de overheidssfeer. In feite.heeft men het inkomen uit het buitenland, mci. Nederlandsch
Indië, voor 1946 veel te hoog geraamd.
4. D’e wijze, waarop men de overheidssubsidies in de
berekening van het nationale inkomen over 1946 heeft verwerkt, is, voorzoover na te gaan, niet juist. Dit punt
is wel van belang, omdat de gezamenlijke uitgaven van
de Overheid, tot laaghouden van de prijzen van een
aantal belangrijke levensmiddelen, thans een bedrag van
eenige honderden millioenen gld. beloopen. In de bereke-
ning van het nationale inkomen vÔôr, den ‘oorlog heeft
het Centraal Bureau voor de Statistiek de uitkeeringen
van het Landbouwcrisisfonds en de financiering van het
Spoorwegtekort niet
gerangschikt onder de overgedragen
inkomens, maar beschouwd als een gemeenschappelijke
bijdrage in de productiekosten van de betreffende bedrijfs-
takken. De vergelijkhaarheid brengt ‘ met zich, dat
men thans eenz.elfden gedachtengang volgt. Dit is bij de
opstelling van het ,,Nationaal Budget 1946″ niet geschied.
Men is daarbij ni. uitgegaan van de nettoproductie der
bedrijfshuishoudingen in 1938,
exclusief
den van de Over-
heid ontvangen steun. In dezen gedachtengang voort-
recjeneerende, had men dan voor de berekening van de
nettoproductie der bedrijfshuishoudingen in 1946 het
volgens de onder 3. aangegeven methode bérekende
bedrag nog moeten
c’erminderen
met het bedrag, waarmede
de overheidssubsidies in 1946 jelatief t. o. v. die netto-
productie
hooger
zijn dan in 1938. De berekening, die men
nu heeft uitgevoerd, komt, als wij goed zien, hierop neer,
dat voor 1946 die overheidssubsidies in feite voor een
deel
cvel
en voor een deel
niet
zijn meegeteld, een pro-
cedure, die moeilijk te verdedigen lijkt..
800
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
Met de genoemde statistische opmerkingen zal men
waarschijnlijk zonder
al
te groote bezwaren rekening
kunnen houden. Het valt te hopen, dat men ook aan de
eerstgenoemde methodische opmerkingen aandacht zal
willen schehken, omdat de bruikbaarheid van het nationaal
budget daarmede wordt verhoogd. Bovendien zou daar-
mee de internationale vergelijkhaarheid van dergelijke
opstellingen worden gediend. In December 1945 heeft,
op initiatief vn het (oude) Volkenbondssecretariaat te
Princeton N-J., een vergadering plaatsgehad van de
sub-commissie voor het nationaal inkomen uit de Vol-
kenbonds-Comfriissie van Statistische Experts. Op deze
conferentie, – waaran ondergeteekende als vertegenwoor-
diger van Nederland deelnam, is een uitvoerig memoran-
dum besproken over de meting van het nationale inkomen
en de samenstelling van ,,nationale rekeningen” en zijn
tevens aanbevelingen opgesteld aan alle Regeeringen,-
om te komen tot
–
de samenstelling van dergelijke ,,na-
tionale rekeningen” volgens bepaalde uniforme richt-
lijnen. De door het Centraal Bureau voor de Statistiek
ontworpen nationale boekhouding voldoet in hoofdzaak
aan deze richtlijnen. Het zou o.i. aanbeveling verdienen,
wanneer de samenstellers van het ,,nationaal budget”
zich daarbij voortaan ook zouden aansluiten.
J. B. D. DERKSEN.
BEDRIJFSVERGUNNINGENBESLUIT 1941.
Inleiding.
Onderstaande opmerkingen beperken zich tot den indus-
trieelen sector, voor welk terrein de toepassing van het
Bedrijfsvergunningenbesluit belangrijker is dan ten op-
zichte van den groothandel. Wij volstaan daarom met
een korte – voor de industrie van toepassing zijnde –
inhoudsvermelding en doelstelling van dit besluit, het-
welk op 28 Juni 1941 in werking is -getreden.
Het bepaalt, dat overheidstoestemming noodig is voor:
vestiging van industrieele bedrijven (waaronder
• ook begrepen- de gevallen, waarin bestaande bedrij–ven langer dan een jaar hebben stilgelegen);
uitbreiding van industrieele bedrijven;
overschakeling door industrieele bedrijven naar
andere dan de voor hen normale productie.
De ratio van dit besluit zou gelegen zijn in het tegen
gaan vaii, overbodige investeeringen en brancheverva
–
gingen, door contrôle van hoogerhand op de bestemming
en aanwending der productiemiddelen.
Bij de formeele procedure, met betrekking tot de behan-
deling van aanvragen in den zin van het Bedrijfsvergun-
ningenbesluit, hebben de Rijksbureaux en de bedrijfs-
organisaties een adviseerende taak; de Rijksbureaux boven:
dien ten deele een uitvoerende taak.
Wij zullen ons in het bijzonder bezig houden met de
behandeling van de vraag, in hoeverre de bepalingen van
het Bed rij fsvergunningenbesluit inderdaad zoodanig zijn,
dat de beoogde doeleinden worden verwerkelijkt.
Vestiging van industrieele bedrijven.
Onder ,,vestiging” verstaat het besluit: het (doen)
aanvangen van de productie. Logisch volgt hieruit, dat
de ondernemer, welke alle voorbereidingen voor het doen
aanvangen zijner productie heeft getroffen, t. w. aan-
schaffing en samenvoeging van door hem gewenschte
productiemiddelen, het Bedrijfsvergunningenbesluit niet
overtreedt, zoolang hij zijn industrieele apparaat maar
niet in werking stelt. Al1en voor deze laatste handeling,
dus het mogen produceeren
–
(en niet het eigenlijke vesti-
gen), behoeft hij de bedoelde vergunning van de Over-
heid, of anders gezegd: cle investeering – in den vorm
van vestiging – – kan theoretisch reeds hebben plaats-
gevonden, de productiemiddelen hun bestemming reeds
gekregen hebben, voordat het Bedrijfsvergunningen-
besluit in het geding komt.
Men zal hiertegen ongetwijfeld opmerken, dat het prac tisch niet, mogelijk is toewijzingen voor machines e. d. te
krijgen, indien geen vestigingsvergunning aanwezig is,
maar de practijk – waar machinetoewijzingen e. d. vaak
gescheiden worden behandeld van de aanvragen, bedoeld
in het Bedrijfsvergunningenbesluit – heeft ook wel anders
te zien gegeven; misschien niet zoozeer met betrekking
tot vestigingsgevallen als wel bij bedrijfsuitbreidingen.
Uitbreiding- c’an industrieele bedrijoen.
Als criterium voor ,,uitbreiding” (d. w. z. vergrooting
der productiecapaciteit) geldt: het bedrijfsklaar opstellen
der productiemiddelen. Ook hier kan de investeering reeds
een feit zijn, wanneer de goedkeuring van de, Overheid
nog moet worden overwogen. De veieischte vergunning
heeft ni. niet wezenlijk betrekking op de uitbreiding der
productiecapaciteit, doch op het mogen gebruiken daar-
van. Zocilang men – zonder die vergunning – dergelijke
productiemiddelen dus ,,op zolder” of buiten mogelijk
contact met de aandrijfinstallaties plaatst, heeft men
geen overtreding begaan Maar heeft men de productie-
capaciteit niet vergroot? En hoe – lang blijft deze addi-
tioneele capaciteit zoo ongebruikt staan?
Vervanging r’an productiecapaciteit in industrieele bedrijoen.
Het Bedrijfsvergunningenbesluit roert dit onderwerp
niet aan, hetgeen beteekent, dat een dergelijke vervanging
geoorloofd is. Nu is het verschil tusschen uitbreiding en
-vervanging van productiecapaciteit in de practijk dik-
wijls veeleer een verschil in nuance dan in beginsel. In-
dien nI. de oorlogstoestand belemmerend werkt voor een
normale vervanging van het machinepark in de diverse
takken van industrie, dan kan men een incidenteel geslaag
–
den machine-aankoop van een falrikant—eng gesproken-
wel als uitbreiding opvatten, doch-, in breeder verband gezien, blijft dit toch op een vervanging wijzen, ook al doet zoo’n ondernemer zijn oude machines dan niet di-
rect van de hand. –
Gedurende den oorlog, toen ook de bezettende macht
zijn oordeel over deze kwesties uitsprak, was het door
dit niet altijd even sQherpe onderscheid tusschen uitbrei-
ding en vervanging mogelijk, vele voor ons land belang-
rijke aanschaffingen van productiemiddelen (die bijv.
nog in het buitenland te betrekken waren), als zgn. capa-
citeitsvervanging buiten de werkingssfeer van het -Be-
drijfsvergunningenbesluit te houden.
Van belang is voorts op te merken, dat men ook bijeen
normale vervanging in vele gevallen tegelijkertijd uit-
breidt, nI. wanneer men een verouderde machine vervangt
door een soortgelijk moderner type, waarvan het produc-
tievermogen grooter is. Bij vervanging van een serie van
dergelijke machines kan zoodoende een aanzienlijke ca- –
paciteitsvergrooting optreden.
Zelfs wanneer door een vervanging de absolute capa-
citeit niet vergroot wordt, i.s het niet uitgesloten, dat
– bij door structuurwijzigingen een dalende bedrijvigheid
in een tak van industrie – de relatieve capaciteit (t. o. v.
de behoefte daaraan) te groot blijft. –
Het vraagstuk der capaciteitsvervanging is derhalve
van groot belang.
Ooerschalceling door industrieele bedrijc’en naar andere
dan de c’oor hen nornale producten.
Dit raakt het probleem der branchevervaging, dat voor
den handelssector meer spreekt dan voor de industrie met
zijn min of meer gespecialiseerde apparatuur met beperkte
aanwendingsmogelijkheid. Voorzoover een dergelijke over-
schakeling met behulp. van de aanwezige apparatuur
plaatsvindt, zal zij in den industrieelen sector geen branche-
vervaging van eenige beteekenis met zich brengen, zoodat
dit voor ons algemeen betoog geen nieuwe vragen opwerpt.
7
–
8 Mei 1946
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
301
Bij aanschaffing van andere machines voor dit doel is
sprake van uitbreiding en zij verwezen naar het boven-
staande.
Samenvatting.
Conciudeeren wij dus, dat het Bedrijfsvergunningen-
besluit overbddige investeeringen, hetzij in den vorm van
vestigingen, uitbreidingen of vervangingen, niet zonder
meer tegengaat. Overinvesteering is onder dit besluit
denkbaar en mogelijk. Immers, niet de aanschaffing en/of
samenvoeging van productiemiddelen, doch het mogen
gebruiken van die productiecapaciteit staat in het middel-
punt der belangstelling. Alleen kunnen zich bij een stipte
naleving van het besluit de nadeelige gevolgen van een
dergelijke verkeerde investatie, bijv. overproductie, prijs-
bederf, niet manifesteei’en op de markt van de, door de
met bedoelde productiemiddelen te vervaardigen, pro-
ducten, omdat de toestemming om te produceeren in die
gevallen zal ontbreken.
Tegenover dit secondaire voordeel staat dan evenwel het
nadeel van het uitblijven van de productie van die andere
artikelen, welke bij juiste aanwending van de nu foutief
bestemde productiemiddelen zou hebben plaatsgevonden.
Voor het verkrijgen van een effectief Bedrijfsvergun-ningenbesluit zou men daarom het criterium voor vesti-
ging en uitbreiding, respectievelijk vervanging, een phase
naar voren moeten leggen, t.w. bij de aanschaffing en/of
samenvoeging van productiemiddelen, welke bepalend zijn
voor de capaciteit van het bedrijf, met het oogmerk de productie aan te vangen, uit te breiden, respectievelijk
productiecapaciteit te vervangen.
Contrôle op de naleving van het Bedrijfsvergunningenbesluit.
Een juiste contrôle op de naleving van de bepalingen
van dit besluit veronderstelt het bekend, zijn van ons
nationaal machinepark. Van dit desideratum zijn wij even-
wel nog ver verwijderd, temeer daar de oorlog veelal een
streep gegeven heeft door desbetreffende industrieele
enquêtes. Zoo kan het dus voorkomen, dat bepaalde over-
tredingen niet of eerst na veel moeite worden ontdekt.
De effectiviteit van dit besluit wordt dus door genoèmde
gebrekkige contrôlemogelijkheid zeker niet vergroot.
Wij spraken in het bovenstaande niet over de wensche-
lijkheid van de door dit besluit beoogde doeleinden. Zoo men aan een ,,vrije economie” de voorkeur geeft,
is men, het spreekt vanzelf, de overtuiging toegedaan, dat men het rustig aan den ,,fijnen neus” van den koopman of
ondernemer kan overlaten, in hoeverre er al dan niet
geïnvesteerd moet worden.
Staat men daarentegen een ,,geleide economie” voor
– en dit in elk geval voor een overgangsperiode -, dan
ware het te wenschen, dat bij een eventueele wijziging van
dit besluit, welke op handen schijnt te zijn, de bepalingen
meer ,,waterdicht” worden gemaakt.
Drs. H. J. KUHLMEYER
ENGELANDS BIJDRAGE TOT DE OORLOG-
VOERING IN DE JAREN
1939-1945,
Bij de herdenking der bevrijding is het goed zich ook te
bezinnen op de weergaloze econornische krachtsinpanning,
die het Verenigd Koninkrijk zich heeft getroost, om de
gezamenlijke strijd der geallieerden in een overwinning
te doen eindigen.
Opbouw van de gewapende macht.
Toen de oorlog begon in 1939 had dit land, dat 48 millioen
zielen telt, waarvan twee op de vijf een beroep uitoefenden,
een gewapende macht van slechts 477.000 man. Na
anderhalf jaar strijd was •dit aantal reeds gestegen tot
over de 3 millioen en toen de oorlog een einde nam, was
57 pCt. van de mannen tussen 18 en 40 jaar of bijna 30
pCt. van de mannelijke beroepsbevolking (14-64 jaar)
onder de wapenen. Leger, vloot en luchtmacht telden toen
meer dan 4,25 millioenman en daarenboven was er nog een
,,civil defence”-corps van 0,25 millioen man en een vrouwe-
lijk huipleger van een 0,5 millioen opgebouwd. Verder
gaven sedert 1940 1,75 millioen man een deel van hun
vrije tijd op, om dienst te doen in de burgerwacht
(,,Home Guard”) en spendeerden de overige mannelijke,
alsook vrouwelijke ingezetenen een deel van hun tijd aan
luchtbeschermingsdiensten e.d. Ook de personeels-
bezetting van •de oorlogsindïistrieën werd sterk uit-
gebreid. Het aantal mannen, werkend in deze productie-
takken, steeg met 0,6 millioen en het aantal vrouwen
met 1,3 millioen.Alles tezamen genomen, blijkt het oorlogs-
apparaat gedurende de oorlog dus met een kleine 7 millioen
personen te zijn uitgebreid.
Dit alles was slechts mogelijk door een daling van de werkloosheid met 1,25 millioen, een uitbreiding van de
beroepsbevolking met 2,25 millioen vrouwen
1)
en een
inkrimping van de personeelsbezetting van een aantal
voor de oorlogvoering minder belangrijke bedrijfstakken
met ruim 3 millioen, gepaard gaande met een grootscheeps
scholings- en omscholingsproces. Tweederde deel van de
vrouwen, die in het arbeidsproces werden ingeschakeld, was afkomstig uit de leeftijdsklasse 18-40 jaar.
Uit een vergelijking met 1918 blijkt, dat het percentage
van de beroepsbevolking van Groot-Brittannië, dat toen
deel uitmaakte van de gewapende macht en haar hulp-
diensten, hetzelfde was als in 1944. De bezetting van de
oorlogsindustrie was ditmaal echter anderhalf maal zo
sterk als toen.
2,
De.
productie.
De productie van allerhande wapentuig werd gedurende dc oorlog ongeveer verzesvoudigd. Zodoende voorzag het
Verenigd Koninkrijk zelf in ongeveer 70 pCt. van zijn
behoeften aan oorlogsmateriaal. Verder werd 1Q pCt.
geleverd door de overige delen van het Empire en 20
pCt. door de Verenigde Staten. Van dit laatste werd on-
gevéer één vijfde deel contant betaald, terwijl de rest
onder ,,lend-lease” geleverd werd. Het aanleggen van
vliegvelden én militaire bases, alsmede de scheepvaart-
diensten zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Wat de productie van de afzonderlijke takken van
oorlogsindustrie betreft, beperken wij ons tot scheepsbouw
en vliegtuigbouw. De bouw van oorlogsschepen werd
verviervoudigd, waarbij rekening gehouden dient te
worden met het feit, dat, naarmate de oorlog voortschreed,
een steeds zwaardere bewapening van de schepen nood-
zakelijk werd en ook de herstelwerkzaamheden sterk in
omvang toenamen. Hetzelfde geldt voor de vliegtuig-
fabricage, die, gerekend naar het aantal geproduceerde
bommenwerpers, jagers, enz .,reeds in 1943 het drievdudige
van het peil van 1939 (op basis Sept.—Dec.) bereikte,
doch naar het constructiegewicht gerekend,verzesvoudigde.
V66r de oorlog steunde de Engelse ijzer- en staalindu-
strie, wat zijn grondstofvoorziening betreft, grotendeels
op de invoer van ijzererts. In de sterk toegenomen vraag
naar grondstoffen -werd in de oorlog mede voorzien door
een opvoering van de eigen ijzerertspi’oductie tot het
anderhaifvoudige en door een scherpe daling in d6 export
van staalproducten. Ook werd gaandeweg overgegaan tot
een vervanging van ijzerertsinvoer door de import van
halffabrikaten, hetgeen een aanzienlijke besparing op de benodigde scheepsiuimte Ietekende. Ook de bezuiniging
op houtverbruik en de uitbreiding van de binnenlandse
houtleveranties tot het viervoudige van het vooroorlogse
peil droeg het hare bij tot de besparing op de voor grond-
1)
Indien men degenen, die halve dagen werkten, niet als halve,
maar als hele arbeiders telt, en bovendien degenen, die buiten de
productieve leeftijden vielen (voor mannen 14-64 jaar, voor
vrouwen 14-59), komt men tot een Uitbreiding van het arbeids-
leger met 3,25 i.p.v. 2,25 millioen.
302
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Mei 1946
stoffentransport noodzakelijke scheepsruimte. Een ge-
weldige prestatie werd tenslotte geleverd door de opvoerihg
van de magnesiurnproductie tot het elfvoudige van de
vooroorlogse omvang.
In de landbouw paste men het ons welbekende middel
van de scheuring van grasland toe. Eén derde van alle
permanente weidegronden werd onder de ploeg genomen.
Dit maakte het mogelijk de productie van voor mense-
lijlçe consumptie bestemde oogstproducten op te voeren
tot 70 pCt. boven het vooroorlogse niveau (gemeten in
caloriewaarde); tarwe- en aardappeloogsten stegen met
meer dan 100 pCt. en de productie van suikerbieten en
groenten Inet meer dan 30 pCt. Hierdoor en door de voedsel-
distributie was het mogelijk de invoer van voedingsmidde-
len te halveren, hetgeen weer een aanzienlijke besparing
op de voor civiele doeleinden benodigde scheepsruimte
beduidde. Tegelijkertijd werd de productie van voeder-
granen uitgebreid, teneinde de daling in de import van vee-
voeder tot een zevende van het vooroorlogse peil enigs-
zins te compenseren. Dit had tot gevolg, dat de melkpro-
ductie op peil kon worden gehouden. De productie van
vlees, gevogelte en eieren moest echter aanzienlijk beperkt
worden. De veestapel onderging een dienovereenkomstige
wijziging. j{et aantal koeien nam iets toe, doch de varkens-
stapel werd meer dan gehalveerd en het aantal schapen
en lammeren onderging, evenals de pluirnveestapel, een
vermindering met één kwart van de vooroorlogse omvang.
Door requisitië van vissersschepen daalde de visaan-voer tot één derde van het peil in 1938.
De consumptie.
Niet alleen werd de productie verhoogd, het Engelse
volk bracht ook een offer in de vorm van een daling in de
aanschaf van consumptiegoederen. Gedurende de oorlog
waren de uitgaven per hoofd der bevolking, berekend
tegen prijzen van 1938, 15 â 20 pCt. lager dan in 1938,
terwijl van het nationale inkomen slechts 57 pCt. gecon-sumeerd werd, tegen 87 pCt. in 1938. Het was niet in de
eerste plaats de voeding, die door deze consumptiebe-
perking werd aangetast, doch
1
de aanschaf van duurzame
consumptiegoederen. In vergelijking tot 1938 bedroegen
de uitgaven in 1943, uitgedrukt in prijzen van 1938,
voor kleding 55 pCt., schoeisel 73 pCt., meubelen 23 pCt.,
aardewerk 33 pCt. en personenauto’s, fietsen ed,. 11 pCt.
Een groot deel van de inkornensstijging werd geabsor-
beerd door belastingen of bespaard.
Mçzterieele Qerliezen en betalingsbalanspositie.
VÔôr de oorlog was het Verenigd Koninkrijk als indu-
striële natie sterk afhankelijk van het economisch verkeer
met het buitenland. Tweederde van de in Engeland ge-
consumeerde voedingsmiddelen was afkomstig uit het
buitenland. De overgrote meerderheid van de door de
industrie verbruikte grondstoffen, uitgezonderd steenkool,
was eveneens van buitenlandse herkomst. Engeland
betaalde deze invoer met zijn uitvoer van industriepro-
ducten en zijn inkomsten uit scheepvaart- en andere
diensten, die het het buitenland verleende, en met de
inkomsten uit zijn buitenlandse beleggingen.
Tijdens de oorlog gaf het Verenigd Koninkrijk zijn
exportpositie prijs, teneinde al zijn krachten te concen-
treren op de strijd tegen Duitsland. Thans staat het
dientengevolge voor de moeilijkheid, dat zijn exporten
tot één derde van het vooroorlogse volume zijn gedaald
ën dat het zijn industrie eerst weer omschakelen moet op
vredesproductie, alvorens het zijn oude positie op de
wereldmarkt kan heroveren.
Wat.de scheepvaart betreft, blijkt, dat Groot-Brittannië
in de oorlog neer dan de helft van de tonnage van zijn
koopvaardijvloot verloor en dat door nieuwbouw slechts
de helft van dit verlies is goedgemaakt, zodat de vloot
thans minder dan driekwart van de vooroorlogse omvang
heeft. Het verlies wordt gewaardeerd op ca. £ 700 millioen.
Uitermate belangrijk
is
verder, dat Engeland gedurende
de oorlog £ 1.118 millioen van zijn overzeese investeringen
moest liquideren, waardoor de inkomsten uit dee buiten-
landse beleggingen meer dan gehalveerd werden. De helft
van de liquidaties vond plaats in het sterlïnggebied, twee
vijfde in de Verenigde Staten en de rest elders. Nog groter
last werd het Verenigd Koninkrijk op de schouders
gelegd door de schulden, die het -moest aangaan, teneind
zijn troepen in het Midden- en Verre Oosten (Egypte en
Palestina, Birma en Britsch-Indië) te onderhouden. In
Juni 1945 was het bedrag dezer schuldvermeerdering
reeds opgelopen tot £ 2.879 millioen. Verder zijn ook de
goud- en dollarreserves van de Engelschen per saldo
gedaald gedurende de oorlog met £ 152 millioen en is er
nog een niet nader omschreven verlies van £ 49 mi)lioen.
In totaal dus £ 4.198 millioen.
Gedurende de oorlog werden ca. 4 millioen huizen ver-
nield of beschadigd door de actie van de vijand. Ongey.eer
een j millioen van dit totaal is, ôf totaal vernield, ôf zo
zwaar beschadigd, dat het niet voor herstel in aanmerking
komt. Fabrieken vormden natuurlijk het voornaamste
doelwit van de vijand en ook hier werd grote schade aan-
gericht. De totale schade, toegebracht aan gebouwde
eigendommen in het Verenigd Koninkrijk, wordt gè-
schat op £ 1.450 millioen.
Voeg hier nog bij de kapitaalintering, tengevolge van
achterwege gebleven vervangingen in de bedrijfssector,
die op £ 885 millioen geschat wordt, dan blijkt het totaal
van de materiële verliezen van het Verenigd Koninkrijk
£ 7.250 millioen te bedragen. 1
–
lierbij is enerzijds geen
rekening gehouden met de achteruitgang in particslierè
inventarissen en achterwege gebleven onderhoud en ver-
vanging van huizen en anderzijds met de waarde, die de
kapitaalgoecleren, vervaardigd voor oorlogsdoeleinden,
eventueel nog zullen blijken te bezitten in vredestijd.
Vergeleken met het vooroorlogse vermogen van het
Verenigd Koninkrijk, dat, tegen na-oorlogse, prijzen, op
£ 30.000 millioen getaxeerd kan worden, blijken de ver-liezen dus ca. één kwart
van het totale vermogen te be-
dragen.
Ruwweggeschat zal de betalingsbalans in 1946 een tekort
van £ 750 millioen aanwijzen tegen £ 43 millioenin de
jaren 1936/’38. VéÔr 1950 wordt geen evenwichtsherstel
verwacht. Zelfs onder de gunstigste omstandigheden
zal
een verdere schuldvermeerdering ten bedrage van ca.
£ 1.250 millioen waarschijnlijk onontkoombaar zijn.
1-let hier gegeven beeld is niet volledig in details, doch
het zal, -naar ik hoop, voldoende zijn om dèn lezer een
indruk te geven van de grote bijdrage, die het Britsche
volk geleverd heeft tot het behalen van de overwinning.
CamIridge. Drs.
G. STTJVEL.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De banken zijn er niet in geslaagd van den minister van
]”inanciën gunstiger voorwaarden te verkrijgen voor de
afgifte van schatkistpapier. De Agent had reeds bekend
gemaakt, dat hij, met ingang van 1 Mei jl.,schatkistpapier
zou afgeven tegen de navolgende disconto’s: 3 maands
papier 1 pCt.; 6 maahds protnessen – 1+ pCt. en jaarspapier
tegen Ij pCt., zQOdat het inschrijvingssysteem voorloopig
weer tothet verleden behoort. De banken hebben eerst
het resultaat van de bespreking met den minister van
Financiën afgewacht, maar ji. Zaterdag werd vân de
inschrijvingsmogelijkheid druk gebruik gemaakt. De
Agent wijst hierbij de verschillende looptijden toe, teneinde
een gelijkmatig vervallen van schatkistpapier te bevorde-
ren.
Uit den aard der zaak vond onder deze omstandigheden
in de afgeloopen week vrijwel geen handel plaats, terwijl de
nog tot stand gekomen noteeringen niet veel afweken van
de in het voorafgaande overzicht genoemde.
8 Mei 1946
ECONOMISCH-STATIST,ISÇHE BERICHTEN
303
Belangrijkis
dat thans
‘
de eftectenhaiIfi groote
.
uitbreiding zal ojîdergaai. De Bschikking Beursverkeer
Rekening-
courant saldi
1946 welke in het vorige nummer vah dit blad werd be
sproken
geeft de mogelijkheid om op 10 Mei a
S
den
Data
handel in aandeelen te hervatten. Ongetwijfeld béteekent
–
,
.
deze regeling een belangiijke.n stap in de goede richting.
•
‘
‘
•.’.
.
,
T
. Natûurlijk dienen tal vn iiioeilijkheden nog geregeld t&
worden,- waarvan met name de aantoonbarheid van
.
.
653
840
oud bezit
nogal
belangrijk is
41946
653
156 618 73.673,
4
3.196
842
Maart
•
Daar het
gedna 10. Mei 1946 niet
•
meer voor den aankoop van effecten kan worden gebruikt,
14
•,
1946
659.155.885
73.42
3
2.843
851
•
ontstond aan het begin van de afgeloopen week een groote.
.
”
194
,
6
653
156.30
73.5.70
.
2.914
8,56
vi’aag
naar
obligaties,
terwijl
loopende
verkooporders
).Waarvan
10.493 millioçn
rrcs
onbeschikbaar
goudsaldo na
werden ingetrokken.
bé
:t:
doriogsleeningen stegen
•.eeeriflg van den $oudvoorraad. (Besluitwet no. 5 vân
,
zelfs in koers tot 104
pCt. in het midden van de week,.
waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
waarna wat. mëer abd .los kwam van hen; die nog:
bedrage van 64.597 millioen fres.
wel geblokkeerd geld kunnen gebruiken. De koersen daal-:
ei
ne
e
den weer eenigszins, maar de
3j
pCt. oorlogsleeningen
,
oude biljetten.
.
S
noteerden’ aan het.einde van çle
week
nôg 103/
6
,
en
integralèn zelfs
913s
Rèdele beteekéiii
‘voor het vêHoop
den rentestand zal men aan deze koersstijging, gezien’
•
van
‘de zeer bijzondere omstandigheden, niet in be1angrijke
‘
mate mogen toekannen
RECTIFICATIE.’
H:VAN”GIMBORN”N.V.’
•”
MERTENS, J. E.: ,,DE BELOISCHE BÉeR0OTINEIEN VOOR 1946″
•..
No.
1611,
.
.
Eerste
Nederl. Fabriek
•
van
lokten,
Ee’ste kolom, al.4, voorlaatste regel: ,,1 Januari
•
•
lnktiinten,
ste
,
ndils
en
carbonpapier
1945″ lezen ,,1 Januari 1946″.
,
,
:
VEN A A R,
vraagt
.
een
Eerste kolom, al. 5, regel 9: ;,coëfficient twee”
‘lezen ,,co0fficient twee en een half”.
”
D
of’Dr
CHEMIE
•
P. 261. Tweede kolom, al. 3,’ regel 2: ,,gewone exceptio-..
‘
‘
neele” lezen ,,gewone en exeeptioneele”.
VOOR HAAR LABORATORIUM
‘Vereist:
[
goede thepretlsc,he: i’ennis,
.
gepaard
aan
behoorlijke
pract.
zin.
STATISTIEKEN.
•
BA
‘
–
•
”
”
Candidaten,
die
daarvoor
In
aan-
merking
komen,
zuflen
worden
•
‘.
.
(Voornaamste posten In duizenden
guldens)
uitgenodigd
voor
een•
p’sycllolo-
gisch
ondeoek
‘.e Utrecht door de
–
••…
•””
Munt,
–
WssseLprorn.enz
Totaal
NEDERL.ANDSCHE STICHTING
Data
r
r
ae
beleeningen,
voor-
T 0
,
a
opeischb.
–
VOOR P S YC H 0 TE C JI N I EK
–
deen
schotten a/h Rijk en
zctwa
‘schulden,
–
igeniianciij’ geschreven
‘rleven,
ntet
volledIge
•
dsver8e
re.kensngen
”
.•
”’
tdiÏcht1ngen,” veigezeid
van
twee nieuwe pas-
foto’s (van voren en opzij) te zedd,en aan Ad-
29 April ‘4 6
.5.376.956.
204.156
5.660.257
5.132.640
23
,,
’46
-5′.389.988,-
‘:’
194.335
‘5.663.459
:5.13.5.37,6
•.yrtentiebureau
ALTA
te Utrecht
vÔôr’ 1 Juni
15
‘,,
–
’46
5.377225
.’ 191.264
5.647.624
5.119.322
t.s.
met
vermelding
in linkerbovenhoek
van
8′
,,”46
5.372.706
‘
.192.750 5.644.602
5.104.366
brief, op foto’s en envélop: ESE 4422, met daar-
:
5:627:463
5:0:973
.
onder
naam,
adres
en
leeftijd
in d,rukletters.
18
,,
’46
5..345.07.9
225.905
.
‘
5.644.120 4.992.491
0
i1,
•
-46.
5.339.312
240.848
.
5.653.297 4.993.006
6 Met ’40
‘
1.173.319
–
,
,
248.256
1.474.306
1.424.016
•
0
Geblok-
Bankassig-‘
•
a,a
•
a
sje
ors
•,as
0.
,d
D”(
a
0
13
eere
saldi
•..
na ten
en
–
.
0
1
sn
‘
OP
RIO- (DIC)
van
diverse
De
NV’.. Hollandsche
Belegging
en
Beheer
Maat-
•
banken rekeningen
schappij Amsterdam, zoekt een
‘
DrsE 29April’46
2.521.384
1
)
2.611.090 C1.383,880
524,223
195.499
23
•,,’46
2.494.898′) 2.640.417
C1.407.699
529.482
195.862
.
0
•
15
,
’46
2.478.225
2.640.969
C1.525,058
426,295
196,248
8
’46
2.477.634
2.626.595 C1.573.190
326.700
208.081
0
,,
••
‘
mei eenige jaren practijkervaring, in staat de. leiding op
.1
’46
2:46’8.1.78
2.551.679
C1.699.624
180.983
275.238
,
zich te nemen, van de economische afdeeling.
25 Mrt. ’46 2.389.867
2.603233 C1.806.063
154.743
105.514
Sollicitaties met nauwkeurige omschrijving van levens-
18
,,
’46
2.366.028
2.626,375 “C1.845.572
124.877
319.360
.
loop
te
richten
aan
de
Directie,
Heerengracht
320, 11
,’
’46
2.348.172
2,644.706
C1.888.395
106.534
328.058
6 Mei
’40
1.458.613
255.174
C
22.962
.
.
10.230
..
…….
.1).
waarvan nieuwe uitgifte 12.241.437.
S
••
S
‘
0
‘
S
•
..
..
1
2.203.371′.
0
0
‘
‘
,
S
NATIONALE BANK
VAN
BELGIË.
•
–
………………..,
S
,
S
Overheidsinstelling
te
Amsterdam
vraagt:
Eenige
(Voornaamste posten In
mlllloenen franos)
,
Adjunct Accountants
7
.a
_
a..
bb P
1
voor
kostprijs onderzoekçnin
buitendienst
(Vereisch
‘Datk.
,
–
-.’o
‘
‘-..,s’
ten:
Bo?ekhouden
MO.
of
S.
P.
D.,
of
vergevorderd
•
0
a”‘
,
,
ea.
,.
al,
cd
0
,
0
met
studie
Accountancy);
eenige
,
0
•
•
•
o o
o
0,
Assistent Accountdnts
oor Documentatiewerk in binnendienst en/of assisten
’18 ‘April 1946
•
33.453
5.38′
2.350
181
698
48,595
tic’in
buitei’idi’enst,
(Vereischten:
Middelbare
School,,
-11
,,
.1946
33.453
5.159
2.525
.
166
664
49,082
,
H,andctlschooI
en’ Praktijkdiploma
Boekhouden).
Sollici:’
‘
‘.?’
no.
455 bureau
van
it, blad,
P,tbus42
28 Mârt
••
33
*
095
-.
Schiedan.
.21
1946
-:
33.995
•
3.791
1.603
.
‘225
‘595
‘.
.50.’75
14
.1946
‘
.33.095
3.873
1.36.
259
556′
50.650
–
:
•”-
–
S
–
:’
.
.
1
:
“,•
,’
S
7
1946
33096
4059
1664
1.
257
520
50999
.vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
v
v
v
v
v
–
:
V
‘t
v
U
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v v
v
v
v
v
v v
v v
v
v
v
V
Voor een vrije uitoefening van bedrijf en arbeid,
V
V
Voor vrijheid en sociale gerechtigheid,
V
V
Voor een krachtige bestrijding der corrupti.,
V
V
Voor onverwijid herstel van onze
V
v
democratische vrijhed.n,
V
v
Voor een sober overheidsbeheer,
y
v
Voor een krachtig en vrij Nederiandsch Oemeeflebest,
y
v
Voor een wettelijke gelijkstelling van man en vrouw:
v
v
Stemt opde
v
v
DE PARTIJ VAN DE VRIJHEID’
v
v
v
y
.
.
‘
LUST5I
v
v
v
v
VVVvvvvvvvvvvVvvvVvvVV
VA
iE
I.IL’
rijniandsche
betonbouw maatschappij n.v.
nieuwe plontage 29 – delft – tel. 2685
J
,H.OLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLMRDINGEN
ilIIIIIIIIIIlIlIIIDIDIIIID 1111110011111111111 III 1_liii IllIllIlIllI
1
r,
N.V. Louis Dobbehnann
Waddinxveen
KOFFIE
‘
THEE
J uist
bieden de Watson machines, behoorende tot
het Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze die administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze atdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-kundig advies omtrent de oplossing van Uw ‘administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is diogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machine. (Hollerith-systeem) te leveren.
,,WATSON” Iedrijfsmachine Maatschappij N.V.
Frederikoplejn 34. Amoterdnm.0 – Telefoon ore: 33406, 33656, 31856
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
ZOUtZUUr, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.
RNBEM
Alle correspondentie betrellende advertenties, gelieve U
te
richten aan Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij H. A. M. Roelants
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel
6)
Druk Roelants, Schiedam