I4TUTEURSRECHT VOOREEHOUDEN
conomischA-wStatistis
‘ch
.
e
‘
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIÉN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 27 MAART 1946
No. 1507
OF
COMMISSIE VAN REDACTIE:.
J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;
J. Tinbergen; H. M. H. A. Qan der Valk; F. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers
Assistent-Redacteur: A. de I’Vit.
Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. O’erzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
– ç’an het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Donateurs en leden 9an het Nederlandsch Economisch
Instituut ontQangen het blad gratis en genieten een reductie op de ç’erdere publicaties. – Adreswijzigingen op, te ge’en aan de administratie.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Aangeteekendel stukken aan, het Bijkantoor Westzeedijk
Rotterdam (J’V.).
Alle correspondentie betreffende adQertenties te, richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haç’en 141, Schie-dam (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:
–
.
Blz.
Consequenties van structuurwijzigingen der Duitsche
industrie door Prof. Dr. J. Wisselink …………
195
Het geld-, bank- en credietwezen in
ederlandsch-
Indië in de bezettingsjaren
1942/1945
(1)
door
H.
J.
Manschot
…………………………
196
De Indische industrie gedurende de Japansche be-
zetting d-oor W. c’an Warmelo
………………
200
Dè economische positie der Ëritsëhe katoenindustrie
door
H.
J.
Kuhlmeyer
……………………
202
Boekbespreking
,,Indië in de branding” door J. F. Engeis, Hist.
Drs.,met een voorwoord van Dr. F. H. Visman,
bespr. door
E. E. de Haan
……………….
203
Aanteekeningen
Internationale luchtvaartpolitiek door
Nic. A. tan
DuyQendijk
…………………………..
234
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………..
237
atistie ken
Verker en ver’oer’in Nederland
.
……………
236
DEZER DAGEN
begint het ijs te breken. Wij raken ,,ontslagen van den
winterboei”, zooals Elias Anne Borger het plechtig zei.
Dat is duidelijk te merken. Kreeg minister Lief tinck in de
Vereenigde Staten den ,,cold shoulder”? Integendeel, hij
keert huiswaarts met de zilvervloot, terwijl onze zilveren
kogels in reserve konden blijven. En hoe vlot liep het met
die andere lading, die het lied van de zilveren vloot be-
zingt, de appeltjes van Oranje. Zij werden door vrijwil-
ligers gelost in een tempo, dat de normale arbeidsproduc-
tiviteit zelfs overtrof. En dat in de snelste haven ter.wereld.
Wat geestdrift toch vermag! Dat is ook ,geble,ken in
België, ,waar men de commissoriaal overlegde nieuwe
spelling meteen, heeft ingevoerd. .Da.rmede is – men in
vrijwirlige snelheid vele Nederlanders voor.
Ook in internationale zaken raakt het ijs op drift. Stalin,
thâns, waarschijnlijk vanwege de vredesdoe+einden,’eerste
minister. der Sovjet-Unie en niet in de eerste plaats maar
schalk, heeft hardop gezegd, dat Rusland zeer aan de
U.N.O. hecht en nog meer. aan den vrede. De Regeering
van Iran beijverde zich de ‘laatste dagen mee te deelen,
dat alles zeker in orde komt. Aan den anderen kant-van
den Ocea.aii blijft het nog wat koeler: in elk geval wil
men eerst de vergadering der Vereenigde Volken op tijd
zien doorgaan. Maar de zoti gaat ook in het Oosten op en
is pas later in het Westen.
In Indië gaan onderhandingen én pacificatie van twee
zijden hand in hand. Zouden we nog één keer kunnen zeg-
gen: het gaat goed? –
Zoo denkt kennelijk ook Franco erover: hij heeft,’ zijn
leermeesters gèdachtig besloten, dat aanval de beste ver-
dediging is en dient ielf protesten in. Men denkt onwille
keurig aan de hoonende woorden van Don Salluste uit
de ,,Ruy Blas”: ,,drapant sa gueuserie avec son arr.ogance”.
Van ander hout is minister Mansholt gesneden. ,,San
arrogance” heeft hij in zijn jongste radiorede als het ware
heengepraat over de prachtige prestatie, die voor de voed-
selvoorziening sinds de bevrijding is geleverd. Door om-
standigheden buiten Nederlands beleid moet het brood
rantsoen verlaagd. ,,Bij gebrek aan brood, eet men korstjes
van pasteien”. Dat is een’gedachte, waar men, evenals de
prijsbeheerschi’g, licht toe komt. Deze laatste heeft de
broodbakkers, die op verhooging van den broodprijs aan-
drongen, gewezen op de hooge prijzen voor luxe bakkers:
waren en de, aan de etalages te meten,, bevredigende
omzetten daaii’n. Daarmee . zijn de verwachtingen der.
bakkers in pastei gevallen.
Zoo ging het ook minister Spaak. De oplossing van zijn
moeizaam geconstrueerde opstelling bleek mat in één zet
te zijn. En dat, terwijl de Koning buiten de quaestie bleef.
Het ziet er naar uit, dat het verkiezingsspel in België op-
nieuw’ zal moeten worden gespeeld, na beëindiging wegens
herhJing van zetten. Het vastzittende ijs moet op een of
andere manier worden gebroken, van heerschappij van
de vorst kan geen sprake zijn. –
Naami. Venn.
Hou
andsche
Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heerengrache 320 – A’dam
Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-.
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.
Commissarissem
Prof. Ir. 1. P. de Véoys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.
DE BANK
VERLEENT VOOR.
LICHTING BIJ HET
VERKRIJGEN VAN
F I N A N C I E E L
RECHTSHERSTEL.
ZIJ IS GESPECIA.
LISEERD OP DIT
GEBIED.
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
193 VESTINGEN –
IN NEDERLAND
Bekend accountantskantoor in een der groole steden
vraagt
Jong energiek accountant,
lid NIVA, op de hoogte van belastingzaken, of Rijks-
accountant, in staat ieidipg te geven. Uitzicht op latere
associatie. Brieven met volledige inlichtingen onder no.
11037 Adver. Bur. BRAUN, Schickade 121, Rotterdam-C.
Groote landbouwaankoopcentralc vraagt voor spoedige indicnattreding een
Bekwamen Jongeman
op de hoogte vaa den landbouw, den graanhandel en de
veevoeding.
•
Bij gebleken geschiktheid kômt betrokkene in aan-
rperking voor benoeming tot chef der afdeeling.
Jonge landbouwingenieurs genieten de voorkeur.
Brieven onder no. 416 bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam,
Accountantskantoor te Amsterdam vraagt voor apoe’
dige indiensttreding
Twee vergevordérde assis-
tent-accountants
Woonplaats elders in het W. des lands is geen bezwaar.
Br. met inlichtingen omtrent opleiding, ervaring en
verlangd salaris onder no. 2326 J. N. aan Adv.-kantoor
J. H. dc l3uasy, R,kin 62, Amaterdam-C.
BELASTING-CONSULTATIEBUREAU
te Amsterdam vraagt voor direct:
Bekwame kracht,
in staat zelfstandig aangiften c.d
1
te behandelen;
Accountant
(lid van Ie rangs organ.) als leider der afd. administraties;
Boekh. of Ass, Accountant.
Uitvoerige soli, voor vac. a, b of c met oggave van dipi., ver
n
vulde functies, ref. e verl. aanv.salaris onder no. A 398 N.V.
NV
Alta’s Reclame Adv. Bureau, Amsterdam.
MENSCHEN ZIJN UW KOSTBAARSTE
,,MATERIAAL”!
Als warenkenrsis onmisbaar is voor den handelsman, hoc
onontbeerlijk moet dan me’nschenkennis wel zijn. De ge”
boren zakeman heeft ‘aanleg” voor menschenkennis en de
bedrijfspsycholoog Drs. J., Slikboer, helpt U Uw intuïtieve
menschenkennis verdiepen in zijn heldere en heknopte
werk
Menschenkenns
Verkrijgbaar bij Uw bekhandelasr
a
f
3.90 gebonden. In-
dien zijn voorraad reeds uitgeput mocht zijn, kan hij, zoo
lang de beperkte navraag-reserve strekt, nog nabestellen
bij den
UITGEVER H. A. M.
ROELANTS – SCI
–
HEDAM
1
R. MEES & ZOONEN
Ao 1720
Rotterdam, ‘s-Gravenhcige. Delft, Schiedom
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantlën)
BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
Koninklijke
Nederiandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedflm
•qispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
NEDERLANDSCHE:
HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.
(DEVIEZENBANK)
FINANCIERING
VAN
HANDELSTRANSACTIES
IN BINNEN- EN 8UITENLAND
BANKPAPIER, ACCREDITIEVEN EN
REISCHEQUES
VOOR UW
BUITENLANDSCHE REIZEN
Alle correspondentie betreffende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange.Heven 141, Schiedam (Tel, 69300, toestel 6)
27 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
195
CONSEQUENTIES VAN STRUCTUUR-
WIJZIGINGEN DER DUITSCHE INDUSTRIE.
Het plan tot inkrimping der Duitsche zaarc industrie en
uitbreiding der ,,lighe industries”.
De politiek, welke de geallieerden ten opzichte van de
Duitsche nijverheid denken te voeren, heeft eenige zeer
bedenkelijke donsequenties, niet alleen voor Nederland, doch voor geheel West-Europa.
Men wil, teneinde een toekomstige agressie te bemoei-
lijken, in Duitschland de zware metaalindustrie, een deel
der lichte metaalindustrie, een deel der chemische in-
dustrie en nog enkele andere takken van bedrijf, velke-
voor oorlogvoering van essentieel belang zijn of van
belang kunnen worden, sterk inkrimpen. Teneinde het
Duitsche volk toch een redelijk bestaan te geven, zijn
zoowel een compenseerende arbeidsgèlegenheid gis een invoermogelijkheid van voedsel en grondstoffen noodig.
De mogelijkheid van betaling van deze importen door
export van Duitsche industrieproducten, alsmede een compensatie voor de dan in de genoemde ,,industries
dangereuses” verdwijnende arbeidsgelegenheid (plus ver-
dwijnenden export, als de productie dezer zware machines,
chemicaliën, enz. practisch ophoudt), ment men van
Amerikaansche. en Engelsche zijde te moeten vinden
in de uitbreiding der
.
Duitsche ,,light iridustries”, welke
in het algemeen ,,non-dangereuses” zijn. Men denkt o.a.
aan uitbreiding van de houtindustrie, de papierindustrie,
de speelgoedindustrie en de textielindustrie.
Vddr den oorlog in J’Vest-Europa een teoeel aan reeoertj
–
capaciteit Qan
20
pCt.
Het behoeft voor insiders weinig commentaar, dat in
een uitbreiding der textielindustrie een groot gevaar
schuilt voor de toch al niet rooskleurig lijkende positie
der geheele West-Europeesche textielindustrie,. Zelfs een
herstel op vooröorlogsche productiecapaciteit zou voor-
de betreffende landen bedenkelijk zijn, hetgeen duidelijk
blijkt uit ht in de laatste 5 jaren vôôr den ,00rlog alom
geconstateerde teveel aan productiecapaciteit.
De textielnijverheid betreft drie hoofdphasen, nl.
achtereenvolgens de spinnerij, de weverij en de finishing-
industrie. Voor een grove meting yan den bezettings-
–
‘
graad neemt men meestal de middelste phase, de
weverij,. omdat deze het beste beeld geeft. Ook uit een
oogpunt van arbeidsgelegenheid (en werkloosheid!) is
de weverij, als de arbeidsintensiefste phase, het meest representatief. Het beeld nu, dat deze graadmeter van
de bezetting vertoont, is verre van opwekkend: in de
laatste jaren van den teeden wereldoorlog stonden
in de katoen-
1)
en wolweverij in Frankrijk, België-
Luxemburg. en Nederland gemiddeld 20 pCt. der weef-
getouwen stil. De cijfers der 3 landen verschillen onderling
weinig: alles schommelt om deze 20 pCt. Engeland, dat
toch nog kon steunen op de ,,imperial preferences”, ver-
toondé zelfs nog een hooger cijfer. Als men dit zeer em-
stige surplus (voor Engeland en Nederland goeddeels
veroorzaakt door de Japansche concurrentie in Oost-
Azië) goed realiseert, is de hierboven voor een verdere
uitbreiding gegeven qualificatie , bedenkelijk'” zeker niet
te zwaar.
Een beschouwing van de industriestructuur der West-‘
Europeesche landen moge zulks verduidelijken. In grove
trekken vertoonen de textielindustrieën van Frankrijk,
België-Luxemburg, Nederland, Engeland en ook Duitsch-
land eenzelfde beeld. Van hoeveel belang de tricotage-
industrie, de bastvezelindustrie, de kunstzijdebranche,
de zijdeweverij en de tapijtweverij op zichzelf genomen
ook mogen zijn, relatief verre.domineerend zijn de katoen-
•industrie en de wolnijverheid. Men zou kunnen zeggen,
‘)
Bij de katoenweverij is inbegrepen de linnen- ‘en kunstzijde-
weverij.
dat zij tezamen nog steeds * van den omzet voor hun
rekening nemen.
Ook de structuur van deze beide hoofdpijlers der textiel-
industrie loopt voor. de genoemde landen weinig uiteen,
althans wat haar geschiktheid, zoowel voor het voorzien
in de Europeesche consumptie als voor het leveren aan
de voornaamste overzeesche exportmarkten, betreft.
Leveringsposities kunnen intern en tusschen de landen
onderling verschoven worden, vooral als men met eenige (door collectieve behandeling laag gehouden) productie’-
deviatie werkt, hetwelk in een periode van groote kapitaal-
schaarschte gemotiveerd is en wat men, gevraagd of on-
gevraagd, zoo noodig ook ruimschoots zal doen.
Ook na de Qernietiging oan 17 pCt. der Duitsche textiel-
industrie nog steeds een absoluut surplus.
Op grond van zeer onvolledige en veelal voor ons on-
controleerbare gegevens kan voorloopig aangenomen
worden, dat van de Duitsche textielindustrie 15 a 20 pCt.
door oorlogshandelingen verwoest is. Wat Frankrijk,
België en Engeland betreft, hier heeft de industrie prac-
tisch geen schade geleden. In Nederland is ± 15 pCt.
der, spinnerijcapbciteit onbruikbaar geworden, doch van
de weverij, onzen graadmeter, slechts -± 4 pCt. Onder-
staande tabel geeft een beeld van de relatieve beteekenis
der weverij in West-Europa en Duitschland, alsmede.van
het aandeel in. den totalen wereldexport van de (in den
,export clomineerentie) katoenen weefsels. (Voor wol geen
cijfers beschikbaai’).
e
Katoen-
Wol-
Totaal
Aandeel in
industrie industrie
getouwen
vereIdex-
Weef-
Weet-
(katoen
.port katoe-
getouwen
getoiwen
en wol)
nen weefsels
Frankrijk
200.000
50.000
‘i
7,8 pCt.
België
50.000 7.500
360.500
3,6 pCt.
Nederland
50.000 5.000
.1
2,1 pCI.
Duitschiand
200.000
87.000
307.000
2,1 pCI.
Engeland
507.000
101.000
608.000
37,0 pCt.
Wanner men, ondnks het zônebeheer der geallieeiden,
Duitschiand, wat de gevolgen der structuurwijzigings
plannen betreft, als’ één geheel beschouwt, ziet men,
dat dit land in totaal 307.000 katoen- en .wolgetouwen
bezit (waarvan wellicht ± 50.000 vernietigd), – tegen
Frankrijk, België en Nederland tezamen 362.500 (waar.
van ± 4.000 vernietigd). V66r den oorlog stonden in de
laatstgenoemde landen tezamen ± 70.000 getouven stil,
dus rond 20.000
meer
dan nu – volgens de laatste raming
– in Duitschland buiten gevecht werden gesteld.
Deze cijfers geven reeds een zeer sprekend beeld: zélfs
nu, na de vernietiging van deze 15 h 2:0 pCt. der Duitsche
textielindustrie, is er in West-Europa nog een surplus
aan weverijcapaciteit van ± 20.000 getouwen, of meer
dan 1/3 der geheele Nederlandsche weefindustrie. Op
zichzelf dus reeds een verre van gunstige positie.
De exporimogelijkheden oan West-Europa sterk perminderd.
De feiten echter, die een beschouwing van de diverse
vooroorlogsche exportmarkten oplevert, verergeren deze
positie nog aanmerkelijk. In vele landen, welke tot dus-
verre belangrijke afnemers van- Europeesche textielgoe-
deren waren, heeft de bestaande industrie zich dermate
uitgebreid, dat zij van overwegend importeerende tot
exporteerende landen. – zijn geworden. – Daarnaast hebben
andere landen (bijv. de
–
U.S.A. en Britsch-Indië) zich
binnen de nog resteerende exportmogelijkheden van
belangrijke posities verzekerd. Verder is er, ook onder
nu nog overwegend agrarische landen, practisch geen
land, waar niet een begin is gemaakt met industrialisatie en de textielindustrie is meestal een der eerste terreinen,
waarop men zijn schreden zet.
Onze eigen export naar Nedet’l’andsch-Indië laat zich,
zelfs aannemend, dat gedurende eenige jaren de vraag
naar Nederlandsche ma,nufacturen groot zal zijn, op. den
196
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Maart 1946
duur niet gunstig aanzien. Al zal de industrialisatie op
Java dan ook door kapitaalgebrek worden geremd, de
sterk uitgebreide en gemoderniseerde •Britsch-Jndische
textielindustrie zal een zware concurrent blijken. Verder
heeft het Amerikaansche beheer ten aanzien van de
struëtuur van het Japansche bedrijfsleven ongeveer de-
zelfde plannen als hierboven voor de Duitsche industrie
werd uiteengezet.
Japan straks veer een sterke concu’rrent. De Amerikaansche
belangen in deze.
Deze plannen zullen echter voor Japan met nog meer
gretigheid worden doorgevoerd vanwege de moeilijkheden,
die de U.S.A. te wachten staan met den afzet van zijn
katoenoogst. Gelijk reeds vôbr den oorlog het geval was,
ligt de kostprijs van de Amerikaansche katoen niet on-belangrijk hooger dan die van de meeste concurrenten,
als Brazilië, de Congo, Britsch-Indië, de Soedan, enz.
In den oorlog nu zijn deze concurreerende oogsten niet
alleen sterk quantitatief opgevoerd, doch ook qualitatief
aanmerkelijk verbeterd. De enorm machtige positie,
die de U.S.A. momenteel met zijn katoenoogst (± 60 pCt.
der wereldproductie) nog inneemt, moet’ons het oog niet
doen sluiten voor deze bedreiging. Evenmin voor de
groote vlucht, die de concurrent van alle agrarische vezel-
producten, nl. de synthetische vezel,, heeft genomen
en nog neemt. Bij de tegenwoordige, geweldige schaarschte
aan textielgrond’stoffen zet iedere producent grif alles af
en vormt de hoogere kostprijs van de US.A. geen struikel-
blok. Doch over
•
eenige jaren zal dit ,,potentieele struikel-
bl9k een effectief struikelblok zijn en het Amerikaansche
Departement van Landbouw, met zijn tot in finesses
verzorgde economische research, weet dit natuurlijk.beter
dan iedereen. Japan, waar men voorloopig economische
zeggenschap heeft, kan dan nog lang een voor de U.S.A.
verzekerd afzetgebied blijven. Behalve dus, dat de U.S.A. om redenen van veiligheid
een industrieele’ structuurwijziging van Japan wenscht,
zal hij aan de Japansche textielindustrie (van
,
welke de
Amerikaansche industrie, die slechts 7 pCt. van haar
productie exporteerde, practisch weinig hinder onder-
vond) op grond van zijn eigen groote behoefte aanagra-rischen export wellicht extra belangstelling geven. Men
rergete niet, dat de ktoenverbouwende Zuidelijke staten
het hechtste kiezersbolwerk vormen van de democratische
partij. De invloed van ,,the Solid South” is groot!
Onze conclusie, op dit punt moet dus helaas luiden, dat Japan straks weer als groote exporteur terugkomt.
En – door den nood gedwongen – wellicht relatief
goedkooper dan ooit tevoren en wellicht nog door de
Amerikaansche katoenbelangen direct of indirect ge-
financierd.
Wat China betreft, de sterke ontwikkeling der textiel-
industrie moge door tien jaren oorlogstoestand geremd zijn, de potentieele mogelijkheden (o.a. zeer lage kost-
prijzen en een overvloed van geschikte arbeidskrachten) zijn te groot om dat land over .5 jaren niet als een merk-
baren concurrent op de Aziatisçhe’narken te ontmoeten.
Ook hier zal de U.S.A. om verschillende redenen gaarne
zoowel finantieelen als bedrijfsorganisatorischen en tech-nischen steun verleenen.
Het surplus aan productiecapaciteit in West-Europa relatiet
‘nog grooter dan vÖôr den oorlog.
• Als, men het complex van deze ontwikkelingen op
exportgebied b’eziet (welke, wat Zuid-Amerika, Zuid-
Afrika’ en Britsch-Indië betreft, al goeddeels een feit
zijn), dan komt het vÔÔr den oorlog’reeds geconstateerde
surplus aan productiecapaciteit op textielgebied in West-Europa (ongeveer 20 pCt. der weefcapaçiteit) in een nog
somberder licht te staan. Als over eenige jaren in het
ergste van den door den oorlog veroorzaakten achter-
stand in consumptie is voorzien (of althans voor ver-
grmde markten een dragelijk voorzieningsniveau is be-
reikt), dan zal dit surplus relatief nog grooter geworden
zijn. Dit punt kan, wat de eigen, sterk vërarmde, binnen-
landsche markten betreft, wel eens eerder bereikt zijn
dan men nu denkt.
Een compensatie in Midden- en Oost-Europa
iS
uit-
gesloten. Zwitserland – zelf al een exporteerend land –
breidde gedurende den oorlog zijn productie-apparaat
nog uit en moderniseerde het althans in sterke mate.
Italië en Duitschland waren belangrijke exporteerende
landen, evenals Tsjechoslowakije. De Balkenlanden
waren’ ook reeds begonnen met het scheppen van een
eigen textielindustrie, nog afgezien van de vraag, •of ze
voor den West-Europeeschen export zullen’ openstaan.
Ierstel der Duitsche textielindustrie op vooroorlogsche pro-
ductiecapaciteit al zeer bedenkeljk. Een uitbreiding daar-
boven een zn’are economische misslag.
Hoe men de gegevens van deze balans ook rangschikt,
het West-Europeesche surplus aan productiecapaciteit zal
relatief nog grooter zijn dan het
vbbr
den oorlog al was.
Een herstel van de Duitsche textielindustrie
op
de voor-
oorlogsche productiecapaciteit, met het daaruit onvér-
mijdelijk weder voortvloeiende grootere exportsaldo,
zou reeds zeer ongunstig zijn voor dè gezamenlijke positie
van Frankrijk, België en Nederland en 66k voor Enge-
land. Het zou bovendien zijn: een in, ons verarmd wereld-
deel totaal overbodige irivesteering Een’ uitbreiding’
boven
de vooroorlogsche productiecapaciteit zou in de
eerste plaats voor de drie eerstgenoemde landen, en
voor Nederland in. het bijzonder, een ramp, zijn. Maar
het zou, in grootere dimensies’ bezien, beteekenen, ‘dat
men met open oogen een grove structuurfout creëert
in de geheele Europeesche industrie, waarvan ‘we nog
‘tientallen jaren chronisch de kwade gevolgen zouden
ondervinden. En om ook een acute werking te noemen,
voor het verergeren van een mogelijke toekomstige con-
.junctuurcrisis bestaat er geen beter middel dan een paar
Ilinke structuurfouten! .
Op een ander gebied moge een uitbreiding der Duit-
sche ,,lightindustries” mogelijk zijn, op textielgebied
• ware zij ,een zware economische misgreep en een- zeer
slecht voorbeeld van internationaal geleide economie.
Een voorbeeld, dat het vertrouwen in de mogelijkheid en
wenschelijkheid in zeer wijden kring zou kunnen schokken.
Prof, Dr, T. WISSELINK,
HET GELD-, BANK- EN CREDIETWEZEN
IN NEDERLANDSCH-INDIË IN DE,
‘BEZETTINGSJAREN 1942/1945.
1.
Ondanks den chaotischen toestand op politiek gebied,
denog steeds gebrekkige verkeersmiddelen, de vernietiging
van administraties en het voortijdig verdwenen zijn- van
Japansche functionarissen, welke een, rol hebben gespeeld
op economisch gebied, zijn toch geleidelijk wel zooveel
gegevens verzameld, dat het mogelijk is een voorloopig
overzicht te geven van hetgeen zich in, de bezettingsjaren
op het gebied van het geld-,’ bank- en credietwezen in
Nederlandsch-Indië heeft ‘afgespeeld. Hoewel aan de
te vermelden cijfers in het algemeen nog een -voorloopig
karakter moet worden gegeven, kunnen’ zij – tenzij het
tegendeel speciaal is vermeld – toch wel als benaderend
juist worden aangemerkt. Iii aansluiting op de in ‘het
voorgaande genoemde stof zullen voorts eenige be-
schouwingen worden ge,wijd aan hetgeen op het gebied
van het geld- en bankwezen hier te lande nk de capitu-
latie, is voorgevallen, ontwikkelingen, welke med met
het oog op de toekomst in meerder opzicht zelfs bëlang
–
wekkender zijn dan, het gebeurde in den bezettingtijd.
27 Maart 1946
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
197
Het geidwezen in bezeltingstijd.
De geldcircula’tie in Nederlandsch-Indië had zich na
Mei 1940 onder invloed van de algemeen grootere activi-
teit op economisch gebied, de sterk gestegen import- en
exportprijzen, “cie belangrijk toegenomen uitgaven van
de Overheid en tehslotte de algemeene neiging om met
hef oog op onvoorziene omstandigheden grootere kassen
dan normaal ‘aan te houden, regelmatig in stijgende lijn
bewogen ‘en bedroeg begin Maart 1942 in totaal circa f 610
millioen, •tegen circa f 360 millioen per begin Mei 1940.
Eerstgenoemd bedrag van f 610 millioen was in ronde
cijfers als volgt samengesteld: bankbiljetten ± f 367
millioen, inuntbiljetten ± f 75 millioen, zilveren teeken-
munt ± f 93 millioen en pasmunt ± f 75 millioen.
1-Jet Japansche leger bracht eigen, speciaal voor het
gebruik in Nederlandsch-Indië vervaardigd, papiergeld
mede. Dit geld werd aan boord van de landingsvloot
reeds aan de stoottroepen uitgereikt en vervolgens door
deze onmiddellijk na landing – op de punt van de ba-
jonet – in circulatie gebracht. Het in de” coupures van
1 cent, 5 cent, 10 cent, 50 cent, f 1, f 5 en f 10
uitgegeven Japansch legergeld – verder te noemen in
vasiegeld’ – beantwoordde allerminst aan de eischen,
wèlke’ men’ normaal aan papiergeld pleegt te stellen. Het
papier was van vrij slechte kwaliteit, hetgeen zich speciaal
vreekte bij de kleine,’ veel van hand tot hand gaande,
coupures, en de druk weinig verzorgd, ‘terwijl handteeke-
ningen en ijatermerk steeds en nummers veelal ontbraken. De tekst van deze emissie luidde nog in de Nederlandsche
taal; voor de kleine cdupures bestond hij slechts uit de
woorden: ,,De Japansche Regeering”, met daaronder het
waardebedrag, terwijl voor de ‘groote coupures nog de
woorden: ,,Betaalt aan toonder” waren tusschengevpegd.
In October 1943 werd overgegaan tot het drukken op
Java van de tot dusverre uit Japan geïmporteerde S’ct.-
en 10 ct.-biljetten, terwijl in September 1944 werd begonnen met het drukken op Java van een geheel
nieuwe serie biljettenin de coupures van f0,50, 1 1,
1 5, f 10 en’ f 100. De tekst bestond uit de voor-
den: ,,Dai Nippon Teikoku Seihu” – d.w.z. ,,Het Ja-
pansche Rijk” – en het waardebedrag, ditmaal aan-
gegeven in de Maleische taal.
Hoewel primitief van uitvoering, is het aantal verval-
schingen van het invasiegeld toch zeer beperkt gebleven.
Bekend ‘is
slechts
één groots opgezette vervalsching
van de in Japan gedrukte f 10-biljetten, welke ver-
valsching het Japansche leger veel last heeft bezorgd.’
De’ omstandigheid, dat de voornaamste drukkerijen direct
in beslag waren genomen, naast papiergebrek en de weten-
schap, dat overtredingen meedoogenloos werden gestraft, mÖ’eten wel als de voorhaamste oorzaken worden aange-
mgrkt, dat niet meer imitaties het licht, hebben gezien.
1-loewel Sumatra administratief ressorteerde onder
Singaporé, terwijl Borneo en Celebes en de Groote Oost
tot de zgn. ,,Naval Districts” behoorden, welke recht-streeks stonden onder he.t Departement van Marine in
Tokio, is in deze gebieden hetzelfde geld uitgegeven’ als
op Java. De eenige uitzondering vormt een uitsluitend
op Sumatra in circulatie gebracht in Japan gedrukt bil-
jet van f100.
-In de eerste weken van de bezetting zija ddor de lan-
dingstroepen incidenteel nog Japansche munten van 1
sen,,5 sen, 10 sea en 25 sen in verkeër gebracht; hieraan
is ‘echter zeer spoedig een einde gemaakt, aangezien deze
munten een .storend element vormden in de circulatie.
Het Japansche geld is op.de punt van’de bajonet in
het’verkeer gebracht en gehouden. Wie weigerde dit geld
te accepteeren, stelde ‘zich bloot aan -ernstige stralfen,
het openlijk toonen. van voorkeur voor het oude Indische.
geld was al riskant. De factor ,,vertrouwen”, welke onder
normale ohstandigheden vÔôr alles aanwezig moet’ zijn,
wil geld gereedelijk als ruilmiddel worden’ geaccepteerd,
ontbrak ten eenen male. Er was geen.vertrouwen dat’
met het Japansche geld blijvend koopkracht kon wor-
den uitgeoefend – overtuigd als men in breede kringen
was, dat de bezetting slechts een tijdelijke kwestie was—,
en er was geen vertrouwen, dat de Japanners het econo-
misch leven voldoende zouden kunnen beheerschen om
de verhouding geld : goederen en daarmede de koop-
kracht van het geld relatief constant te houden. De om-
standigheden dwongen echter het Japansche geld aan te
nemen, waardoor het geringe vertrouwen zich onvoldoende
kon manifesteeren..
Het Nederlandsch-Indische geld – ongeacht welke
soort is .door de bezettingsautoriteiten nimmer den
status van wettig betaalmiddel• ontnomen, terwijl een
verplichting tot inlevering, met als sanctie een na zekere
periode waardeloos worden, nimmer’ is uitgevaardigd.
Een uitzondering hierop vormt een in 1943 in de Wester-
afçleeliig van Borneo uitgevaardigd be
el tot’ inlevering
van koper geld. Wel’ ‘golden vrij algemeen beperkende
bepalingen, wat betreft de hoeveelheden metaalgeld,
welke men onder zichmöcht hebben. De redenen, waar-,
om de Japanners het Ned.-Indische geld niet hebben’ onttröond, zijn niet geheel duidelijk. In den aanvang
heeft’een chronisch tekort aan invasiegeld, hetgeen noopte
tot een doorwerken met Ned.-Indisch geld, zeker een rol
gespeeld, terwijl, toen hierin was voorzien, vele Japan-ners vermoedelijk zelf een te groot belang bij het Ned.-
Indische geld hadden gekregen – speculatie-objecv -,
dat men het niet officieel buiten circulatie heeft willen
stellen. Mogelijk heeft ook de zekerheid, dat een verplichte
inlevering toch een fiasco zou worden, de Japanners
weerhouden hiertoe over te gaan. De Javasche Bankbil-jetten en de muntbiljetten van het Gouvernement circu-
leerden aaniankelijk – in 1942 en begin ‘1943 – vrijelijk naast he,t invasiegeld. Geleidelijk echter begon de wet
van Gresham te werken en verdween het Nederl.-Inclische
geld steeds meer uit de circulatie. Het werd een’dankbaar object voor ,,hoarding” ‘en speculatie, waarbij opkoopers
bereid waren een stéeds meer stijgend agio boven het
invasiegeld te betalen.
Hoewel sedert medio 1943 de verschillende Japansche
instanties hier te lande stelselmatig vermeden om offi-
cieel ng betalingen in Nederl.-Indisch papiergeld te ver-
richten, terwijl daarentegen regelmatig nog belangrijke
bedragen aan dit geld bij de Japansche banken, belasting-
kantoren, postkantoren, enz., bleven ‘binnenv’loeien,
bleek niettemin bij het einde van de bezetting, dnt de
circulatie aan Javasche Bank-papier ,ongeveer f 83,5 mil-
lioen grooter was dan bij het begin van de bezetting en die
aan muntbiljetten circa’ 13 millioen grooter. Het is niet,
moeilijk hieruit te concludeeren, dat met het Neçlerl.-
Indische geld in belangrijke mate moét zijn gemanipuleerd.
Genoemde f 83,5 ‘millioen han Javasche Bankpapier zijn
door het Japansche leger geput uit de reservevo’orraden
van De Javasche Bank, welke om hij het nemen dezer
beslissing als juist aan te merken redenen niet nakr het
buitenland waren afgevoerd. 1 21 millioen van, dit
bedrag zijn nog administratief verantwoord; ten aan-
zien van de overige f 62,5 millioen kan men zonder meer
van roof spreken.
Het Nederl.-Indische metaalgeld verdween al zeer
spoedig’ uit de circulatie. Voor dit geld hadden ‘de Ja-panners eeC in ‘dien zin ongewenschte belangstelling
dat zij terwille van de metdlen
i
welke het bevatte, over-
gingen tot een systematisch aan de circulatie onttrekken
voor exportdoéleinden. De resultaten zijn gélukkig niet
‘al te : groot geweest; circa f20 A f 25 millioen
aan zilveren teékenmunt en een nog niet bekend, maar
evenmin verontrustend, bedrag aan pasmunt heeft hëtland
verlaten.
Het invasiegeld werd aanvankelijk in ,circulatie ge-
bracht ‘rechtstreeks door de Japansche marine en door het.
leger. Sedert 1 April 1943 werd de verzorging vair’ile’
circulatie overgenomen doôr de Nanpo Iaihatsu ‘K,inko
198
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Maart 1946
1
1
– the Southern Development Company -, de Japansche
legerbank, aan wie ook in de andere bezette gebieden deze
taak werd toevertrouwd. Omtrent de hoeveelheden in
circulatie gebracht invasiegeld op het tijdstip van
de capitulatie van Japan staan nog slechts voor
Java . complete cijfers ter beschikking, t.w. f 1569L
millioen. Voor Sumatra wordt een cijfer van f 1600L
millioen alsbij benaderingjuist aangenomen, voor de overige
Buitengewesten daarentegen zijn nog geen volledige cijfers
beschikbaar door het ontbreken van betrouwbare gege-
vens over de ingevoerde bedragen aan in Japan gedri.ikt
invasiegeld. Uiteraaid hebben zich verplaatsingen van
geld tusscheh Java, Sumatra en de andere eilanden vol-
trokken, zoodat de werkelijke circulatie per eiland bij de
capitulatie niet behoeft overeen te stemmen met de in
circulatie gebrachte bedragen.
.Pogingen om yen-papier in circulatie te brengen zijn
nimmer. gedaan, dit ter rechtzetting van blijkbaar terzake
bestaande misvattingen in Nederland. Bij het eind van de bezetting was derhalve in Neder-
landsch-Indië in circulatie pl.m. f 670 millioen aan Nederi.-
Idisch geld en ruw geschat een bedrag van’ X 3.00q.
millioen aan invasiegeld. Tegenover deze voor Indische
verhoudingen fantastisch groote geldcirculatie.stond een
tot een minimum teruggeloopengoederenvoorraad, tendeele
door het volkomen stagneeren van alle importen, daarnaast
door een goeddeels tot stilstand gekomen economisch
leven in het binnenland. De gevolgen hiervan komen tot
uiting in de ontwikkeling van het prijspeil, waaraan in
den avolgende passages eenige aandacht zal worden besteed.
De rol, welke Nederlandsch-Iridië in de ,,Groot-Azia-
tische welvaartssfeer” moest vervullen, was die van
groot-leverancier van voedingsmiddelen en primaire
grondstoffen tegen zoo laag mogelijke prijzen, terwijl
daarnaast dit land een belangrijke ,,outlet” had moeten
worden voor het bevolkingssurplus in Japan.
Om dit te bereiken was voor alles noodig een laag loo-
nen-, kosten- en prijzenpeil hier te lande en de Japansche
financieel-economische politiek was dan aanvankelijk
ook geheel op het bereiken van dit doel gericht. Onmid-
dellijk werd ingezet een bewuste deflatiepolitiek door
middel van een drastische prijzencontrôle, een systema-
tische verlaging van bonen en salarissen en een zooveel
mogelijk aan de circulatie onttrekken van geldmiddelen
via gedwongen sparen, het creëeren van niet vrije bank-
rekeningen door bedrijven, enz. Aanvankelijk wierp deze politiek redelijke resultaten af, echtei’ reeds in de tweede
helft van 1943 begon de Japanners de prijsontwikkeling
uit de hand te loopen en trad nadien een steeds snellere stijging in van.’ het prijspeil. Ondanks alle maatregelen
werd de wanverhouding tusschen, geld en goederen steeds grooter, terwijl verkeersmoeilijkheden – geen olie en geen
steenkolen – en een onbegrijpelijke economische politiek,
welke tot doelstelling had, dat elke residentie zichzelf
zooveel mogelijk moet bedruipen’) met als gevolg, dat het intergewestelijke goederenverkeer sterk aan banden werd
gelegd, ieder ook het hare tot de prijsstijging bijdroegen.
Het is onmogelijk in de bezettingsjaren te spreken van
één aligemeen voor Java’geldend prijspeil, nochindengroot-
handel, noch inden kleinhandel.Om meer inzicht te krijgen
in de ontwikkeling van de binnenlandsche prijzen is het
nuttig de -volgende onderverdeeling te maken, t.
w.:
a. een officieel prijspeil voor ,,distributiegoederen”,
waaronder rijst, suiker, klapperolie en andere pri-
maire voedingsmiddelen. De rantsoeneering omvatte
een: zeer belangrijk deel van de bevolking. In over-
eeastemming ,met-het streven naar een zoo laag
•
mogelijk bonen- en kostenpeil, is het prijspeil voor
distributiegoederen do6r de bezettingsjaren heen
betrekkelijk ‘constant geweest;
een,’prijspeil y.por ,,jiet onder de distributi& vallen-
– ‘) Zie ook liet artike1
De Indische ndustr1e gedurende de
Japansclie bezetting”, blz.
oi:
de”, op Java voortgebrachte voedingsmiddelen als
groenten, fruit, vleesch, visch, eieren, kipfen, e.d.
en voor uit .binnenlandsche grondstoffen vervaar-
digde eenvoudige nijverheidsproducten. In het prijs-
peil van deze goederen komt het meest duidelijk
tot uiting het toenemende wantrouwen in en daar
–
door de steeds voortschrijdende waardedaling van
het invasiegeld. Op het tijdstip van de capitulatie
van Japan was te Batavia het prijspeil van deze
goederen reeds tot het tien- â vijftienvou’dige van
véôr de bezetting gestegen, te Bandoeng tot het
acht- â tienvoudige, terwijl te Soerabaja de stijging
nog iets minder was.;
c. een prijspeil voor importgoederen c.q. met import-
grondstoffen locaal gefabriceerde industriegoederen.
Bij deze categorie van goederen deed zich naast
waardedaling van het geld de invloed gelden van een
steeds toenemende schaarschte door het ontbreken
van nieuwe aanvoeren, zoodat hier de prijsstijging
dooreengenomen nog veel grooter was dan hij cate-
gorie b.
Een categorie van prijzen, welke eveneens betrekkelijk
constant is gebleven, betreft die van diensten – vervoer,
gas, electriciteit, waterleiding, posterijen e. d. -, omdat
ook hier de Overheid de prijzenbepalende instantie was.
Het ban kvezen in bezetting.stijd.
Bij het begin van 1942 waren in Nederlandsch-Indië
als banken werkzaam vier Hollaridsche banken, t. w.:
De Javasche Bank als circulatiebank, de Nederlandsche Handel Mij., de Nederlandsch-Indische Handelsbank en
de Nederlandsch-Indische Escompto Mij., twee Engel-
sche banken, t. w.: the Chartered Bank of India, Australia
& China en the Hongkong & Shanghai Bânking Corpo-
ration, alsmede eenige Chineesche banken met als voor-naamste de Oversea Chinese Banking Corporation en de
Bank of China. De hier te lande werkzame Japansche
banken, t. w. de Yokohama Specie Bank, de Taiwan
Bank en de Mitsui Bank waren met het uitbreken van
den oorlog in December 1941 reeds uitgevallen.
Bij het uitbreken van den oorlog kwam de vraag aan
de orde, of bij dreigende bezetting van bepaalde gebieds-
deelen de aldaar gevestigde banken konden sluiten en
dus het personeel evacueeren dan
–
wel, of in het algemeen
belang de banken moesten blijven functionneeren. De
Regeering gaf te kennen geporteerd te zijn voor een in-
standhouden van een beperkt bankenappara’at, in de
hoop, dat de Japanners, in overeenstemming met de be-
palingen van het internationaaj recht, het normale econo-misch leven intact zouden houden.
Het eerste optreden van het Japansche leger ten aan-
zien van de banken was direct al zoodanig, dat voor de’
toekomst weinig goeds viel te verwachten. Vrijwel overal
werd direct tot sluiting van de banken overgegaan,, ter-
wijt den dag na de capitulatie de directies van de ver-
schillende banken werden gedwongen ten overstaanvanden
Japanschen opperbevelhebber een verklaring te teekenen,
waarbij alle bezittingen aan het Japansche leger werden
overgedragen. Incidenteel werden in de Buitengewesten
door de stoottroepen de ‘ aanwezige kasgelden meteen
geconfiskeerd,-normal echter beperkte men zich tot het
opnemen en verzegelen der kassen. Op enkele plaatsen
werden na eenige dagen door de locale autoriteiten de
banken Wed,er geopend, hetgeen echter tegen de officieel
uitgestippelde politiek indruischte en daarom van korten
duur was. De practijk kwam derhalve neer op een vol-komen stilleggen van het bankbedrijf in geheel Neder-landsch-Indië, met, alle consequenties voor het ecôno-
misch leven van dien. De tweede phase’ was, dat de Ja-
pannel’s inzicht,wenschten te krijgen in’ de positie’ der
banken., haar ,arbeidsveld, et’c. en ‘te dien.einde het, nog
beschikbare’ personeel weder’ aan het werk . zetten voor’
het opmaken van balansen, debiteuren- en crediteuren-
MN
27 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
199
staten en veel anderstatistisch en boekhoudkundig materiaal.
Nadien volgde een periode van volkomen rust, welke duurde tot eind September, in welke maanden de prin-
cipieele strijd is uitgevochten tusschen leger en economen
over de verdere gedragslijn ten, aanzien van het bank-
wezen, d.w.z. liquideeren of voortzetten van de bedrij-
ven onder Japansche leiding. Ook in deze aangelegenheid
zegevierde het standpunt van het leger, hetwelk algeheele
liquidatie als eisch stelde. Aanvankelijk met groote be-
zorgdheid ontvangen, kan thans achteraf slechts worden
geconstateerd, .dat deze eisch voor de banken de minst
nadeelige is geweest. Was het bedrijf van de banken onder
Japansche leiding voortgezet, dan wn,s, gezien de Jn,-
pansche normen van bankpolitiek en voorts in aanmerking
genomen de ontwikkeling der monetaire situatie, de ellende
niet te overzien geweest. Demomenteele positie van die
banken
in
de Philippijnen, welke hebben doorgewerkt,
‘is hiervoor een voldoende bewijs. Op 20 October 1942
kwam de order af van den Japanschen Iegerconimandgnt
op Java, dat de 4 Hollandsche en 2 Engelsche banken,
alsmede 3 Chineesche – behalve de reeds genoemden
ook de Batavia-bank – moesten worden geliquideerd,
terwijl eenigen tijd later een soortgelijke beslissing af-
kwam voor een achttal spaar- en hypotheekbanken.
Intusschen hadden de Japansche grootbanken zich
reeds op Nederlandsch-Indië geworpen en binnen korten
tijd. waren speciaal Java en Sumatra overdekt met een
net van agentschappen, waarbij, voor wat betreft de
Yokohama Specie Bank en de Taiwan Bank, een zekere
verdeeling van het arbeidsveld, viqi waar te nemen. Bo-
vendien heropende de Mitsui Bank haar kantoor te Soera-
baja. De overkapping – de circulatiebank – ontbrak
vooralsnog, eerst per 1 April 1,943 opende de reed.s ge-
noemde Nanpo Bank een viertal kantoren op Java met
Batavia als hoofdkantoor en eenzelfde aantal op Suma-
tra met Fort de Kock als hoofdkantoor, terwijl op Bor-
neo en Celebes de Taiwan Bank als haar agente optrad.
Wanneer wij de belangrijkheid van de verrichtingen van
de Japansche banken hier te lande afmeten naar de ba-
lanstotalen, dan zou men een geheel verkeerden indruk
krijgen. De gecombineerde balans van de 4 Javakantoren
van de Nanpo Bank per 10 October 1945 – de datum,
waarop deze instelling onder contrôle werd genomen –
toont een totaal, van pim. f 387 millioen, dè credietver-
leening een totaal van pim. f 310 millioen. Een nadere
beschouwing van deze credietverleening leert, dat zij
voor 90 pCt. een militairen achtergrond had, d. w. z., dat
het credieten waren, verleend om, ongeacht de kosten, op den kortst mogelijken, termijn objecten tot stand te
brengen, welke de oorlogvoering zouden kunnen bevor-
deren. Met één voorbeeld zal worden volstaan: eenige
tientallen millioenen guldens zijn geleend aan speciaal
ogerichte maatschappijen, welke hier te lande op groote
schaal hositen vaartuigen ter grootte van 100 150 ton zouden moeten bouwen en aan de machinefabrieken,
welke de noodzalelijke motoren, etc., voor deze vaar-
tuigen nioesten vervaardigen,. Het aantal vaartuigen,
-hetwelk uiteindelijk werd afgeleverd, is naar verhouding
minimaal. Van een voortzetting van de normale crediet-
veileening aan den Chineeschen, Arabischen en Inheem-
schen groot- en kleinhandel – het Westersche bedrijfs-
leven als zoodanig was uitgevallen – is vrijwel geen
sprake geweest, zoodat allerminst kan worden gesteld,
dat de credietverleening gericht was op een systematisch
bevorderen van de welvaart hier te lande.
De eisch van den Japanschen legercommandant tot
liquidatie der banken stelde niet alleen de betrokken
banken, maar ook de daarmede belaste Japansche bn,nk-
experts voor vele moeilijke vraagstukken.
In de betreffende verordening werd alleen gesproken
van de ‘kantoren op. Java van de te liqûidéeren banken;
het feit.,: dat dit Javabedrijf slechts een onderdeèl vôr.mde
van groote vaak internationaal vertakte bnkorgnisaties,
is uiteraard wel in beschouwing genomen, maar verder
– omdat het niet anders kon – genegeerd. Weliswaar
volgde na eenigen tijd een soortgelijke eisch van het
Japansche Hoofdkwartier te Singapore voor de banken
op Sumatra en eveneens één van het Departement
van Marine te Tokio wat betreft Borneo en Celebes; van eenig zakelijk contact tusschen de drie liquidee-
rende instanties was echter geen sprake. Het resul-
taat was derhalve, dat drie instanties bezig waren het-
zelfde slachtoffer te bewerken, ieder ebhter slechts een
klein mootje, omdat het overgroote deel van de activa
zich buiten Nederlandsch-Indië bevond en daardoor on-
bereikbaar was.
Tenslotté zijn voor de banken de nadeelige consequen-
ties met betrekking tot de liquidatie nogal medegevallen.
De activiteit van de liquidateuren heeft zich van den
aanvang af als voornaamste gericht op het innen van uit-staande vorderingen op debiteuren. De standaardinstruc-
tie, welke het bij de liquidatiewerkzaamheden ingescha-
kelde personeel van de. banken steeds weer te. hooren, kreeg, luidde: ,,to collect money as much as possible”.
De inningsniogelijkheden waren echter beperkt, eensdeels
doordat het overgroote deel van het bedrijfsleven inmiddels
reeds was overgenomen door, resp. onder contrôle gesteld
van Japansche instanties, welke de schulden van de
vroegere eigenaren eenvoudig negeerden, anderdeels
doordat de belangrijke groep van Europeesche effecten-
debiteuin, uit hoofde van krijgsgevangenschap en inter-
neering, voor de liquidateuren niet meer bereikbaar was.
Ook de vorderingen op de Overheid en op overheidsin-
stanties in den ruimsten zin des woords, bleken niet voor
inning vatbaar, omdat het Japansche leger zich meteen
op’ het standpunt had gesteld, dat verplichtingen van het
Nederlandsch-Indische Gouvernement en lagere auto-
nome ressorten’ door haar niet werden erkend. De eenige
belangrijke groepen, waarop derhalve iets te verhalen
viel, waren de Chineesche en Arabische ‘relaties van de
banken, welke in het algemeen Vrij bleven van inter-
nering en zoo goed en kwaad het ging hun zaken voort-
zetten. Deze groepen van relaties hebben in de liquidatie-
periode in belangrijke mate op hun bankschulden afge-
lost. Met de noodige pressie van de zijde der liquidateuren
werden de meeste relaties verplicht tot het aanvaarden, van afbetalingsschema’s, daarnaast echter en vooral na
begin 1945, toen de Japansche gulden steeds meer depre-
cieerde, vonden bovendien vrijwillige stortingen plaats
tot vaak zeer belangrijke bedragen. De kans om met
practisch waardelooze invasieguldens oude in goed geld
aangegane verplichtingen te voldoen, was te aanlokkelijk.
Dit verloop van zaken heeft geleid tot het officieel aan de
orde stellen van de vraag, èf en in hoeverre door debi-
teuren in den bezettingstijd buiten den wil van credi-
teuren bewerkstelligde aflossingen op voor-bezettings-
verplichtingen dienen te worden erkend. Dit vraagstuk
bestaat in alle aanvankelijk door Japan bezette gebieden.
Uitgaande van de terzake geen twijfel, overlatende bepa-
lingen van het internationale recht, kan het strffé stand-
punt worden ingenomen, dat deze afbetalingen niet be-
hoeven te worden erkend en dus door crediteuren zonder.
meer .kurnen worden geweigerd, in de praktijk echter
zal, naar onze meening, een dergelijke straffe gedragslijn niet kunnen worden gevolgd en zal een middenweg moe-
ten worden gevonden, welke met de belangen van beide
partijen
–
debiteuren en banken – rekening houdt.
Een oplossing,’ welke veel aanhang. vindt, is het
vaststellen, van eèn ,,sliding scale” voor de aan de
bewerkstelligde aflossingen toe te kennen waarde, waarbij
dus beslissend is, op welk tijdstip, de aflossingen zijn be-
werkstelligd. Voor De Jav’asche Bank hebben de’ cdntante-
aflossingen op’ debiteuren bedragen- ca.- f 5
1
9 millioen of
2,5 pCt..van het totaal aan..uitstaand dëbi-tëiiren.,.-voô’i
de Nederlandsch :Handel rnij., d e.Nëderlandsch4hdisché
Handelsbank en de Nederlandsch-Indische Fconipto Mij.
200
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 ‘Maart ‘1946
tezamen f 20,8 millioen of 16,4 pCt. Het groote verschil
in inningspercentage houdt verband met het feit, dat de
uitstaande vorderingen van De Javasche Bank voor een
zeer belangrijk percentage overheidsinstanties betroffen.
E,en gunstige omstandigheid is, dat, voorzoover tot dus-
verre bekend,, liquiclateuren nimmer. zijn overgegaan tot
het ,,executeeren” van debiteuren en het dienovereen-
komstig uitwinnen van roerende en onroerende onder-
panden. Wel zijn, wanneer een debiteur zijn verplichtingen
had afgelost, onderpanden vrijgegeven – pandrecht op-
geheven, hypotheken geroyeerd., enz. -, waardoor be-
langrijke zekerheden aan de macht van ‘de banken zijn
onttrokken. De .van debiteuren geïnde bedragen werden
gestort op veelal bij de Nanpo Bank loopende ,,liquidatie-
rekeningen”, terwijl op deze liquidatierekeningen ook
werden gestort de bij het begin der bezetting in de kassen der ‘banken aangetroffen en onder sluiting van het Japan-
s,che Leger
.
gebrachte Nederlandsch-Indische betaalmid-
delen. Met betrekking tot De Javasche Bank werd in dit
verband de principieele fout gemaakt, ook het in de eigen
kassen der Bank aangetroffen Javasche Bankpapier. –
in totaal f 21,3 millioen’— als een ,,activurn” ian te merken.
Als gevolg hiervan werd het saldo van de liquidatierekening
van Dé ‘Javasche Bank bij de Nanpo Bank onevenredig
hoög. Uit de o.p deze wijze verkregen middelen is in de
tweede helit van 1943, een eerste liquidatie-uitkeering van
30 pCt. gedaan aan de als niet vijandelijk aangernerkte
crediteuren van de banken. Alvorens tot uitbetaling werd,
overgegaan, werd eerst nagegaan, of rechthebbende nog
verplichtingen , had uit hoofde van belastingen, terwijl bovendien in vele gevallen nog stortingen van een deel
der ‘uitkeering op een bij één der Japansche banken te openen rekening werd voorgeschreven. De liquidatie-uitkeeringen, welke niet zijn afgehaald, staan thans op
rekeningen ten. name van rechthebbenden bij de Nanpo Bank, zooda.t deze thans, inste,de van een volwaardige
‘b
vordering op één der Indische anken, een zeer dubieuze claim op de Nanpo Bank hebben. In totaal is aan, credi-
teuren uitgekeerd – wat betreft de vier Indische ban-
ken – ± f 28,6 millioen, waarvan ± f 2,2 millioen niet
is opgevraagd.
De liquidatie van de banken ontaardde in ,,roof”, voor-z,00ver het ging om de afwikkeling van gesloten bewaar
gevingen, den, inhoud van safeloketten, enz. Officieel werd
eerst door het Japansche Leger bekendgemaakt, dat
deze waarden, als niet behoorende tot de activa van de
banken, aan de eigenaren zouden’ worden teruggegeven,
behalve in die gevallen, dat de
waarden
van direct belang
zouden zijn voor het Japansche leger. Dit begrip ,,direct
belang” bleek in de praktijk nogal rekbaar, met gevolg, dat
langs dezenweg speciaal voor de Europeesche gemeen-
schap zeer belangrijke waarden aan juweelen, gouden en
zilveren voorwerpen, tafelzilver, enz. zijn verloren .gegaan.
De, roof ‘werd in, zooverre gecamouJleerd, dat bedoelde waarde-objecten op veilingen werden gebracht en alsdan
voor minimumprijzen verkocht’; voor het provenu werden re’chthebbenden in de boeken
van
de Nanpo, Bank gecre-
diteerd: Voor effecten bleken de, liquidateuren gelukkig
niet de, minste belangstelling te hebben, ,zoodat het effec-
tenbezit van Nederlandsch-Indië, hetwelk geheel was ge-
concentreerd in de zgn. ,,00rlogskluis’.’ van ‘De Javasche
Bank te B,andoeng, onaangetast is gebleven. Ook het’on-
roerend bezit van de banken bleek nog intact.
De liqpidatie van de banken ‘had normaal onmiddellijk
een einde moeten nemen .op het tijdstip van de capitulatie
v,an Japan; ook nadien werd echter. door de Japanners
deli,quidaie,.r,uti voortgezet, ‘totdat eindelijk op 10 Octo-
ber. 1945 werd bereikt, dat van ,,Head-Quarters Allied
Forces” een instructie aan de Japanscle .banken uitging
om de liquidatie onmiddellijk te staken en een ei.ndverant-
woording terzake op .te maken, dit laatste onder toezicht
van :,d,aatoe,’aangewezën vertegenwoordigérs: van de In-
dische banken,
De eindcijfers per 10 October 1945 betreffende de
liquidatie van de 9 gewone banken en 8 hypotheek- en
spaarbanken op Java laten zich als volgt samenvatten:
millioen
In beslag genomen kasmiddelen
…. . ………
f 52,1
Afbetalingen door debiteuren,’ interest e.a kas-
ontvangsten
……………………………
,, 30,6
Totaal gestort op liquidatierekening
……….,,
82,7
Eerste liquidatie-uitkeering
………………..
,, 30,8
,
1 52′,4
Onkosten in verband met liquidatie
…………
,,’ 1,2
Saldo op liquidatierekeningbij de Nanpo Bank
.. ,,
51,2
Van dit totaal komt voor rekeningvanDeJavascheBank, om de reeds genoemde reden, niet minder dan 1 30,1 mil-lioen, terwijl het aandeel van de drie particulieré Indische
banken 1 18,5 millioen bedraagt. Voor de idere instellin-,
gen gaat het om te verwaarloozen bedragen, enkele staan
zelfs debet op liquidatierekening omdat de stortingen door
debiteurèn minder waren’dan het bedrag, benoodigdvôoi’
de gerste liquidatie-uitkeering. ,
Ten aanzien ‘van de Buitengewesten kunnen nog .geen
volledige cijfers wordén gegèven, naar rangorde van grôot-
te staan zij echter ver bij die van Java ten achte.
Voorzöover nien kan spreken van een goede zijde van de liquidatie der banken, dan dient hierop te worden ge-
wezen, dat door de liquidatie de Japanners belang’ hadden
bij een instandhouden van de administraties en archieven
der banken, hetgeen, in aanmerking genömen, wat bij
scheepvaart- en oliemaatschappijen en andere ‘groote
bedrijven op dit gebied is geschied, ongetwijfeld de redding
van dit waardevolle bezit is geweest. Op Java zijn de
administraties der banken ‘practisch compleet, in cie
Buitengewesten zijn er plaatselijk hiaten; deze kunnen
echter vanuit Batavia zonder al te veel moeite worden
bijgewerkt. .
Batavia, 31 Januari1946.
Drs. H. J. MANSCHOT.
DE INDISCHE INDUSTRIE GEDURENDE DE
JAPANSCHE BEZETTING.
Bij de bezetting van Indië troffen de Japanners op Java
een industrieel apparaat aan, dat, zoowel wat verschei-
denheid als wat productievermogen betrof, veel meer
ontwikkeld was dan de nijverheid in de overige gebieden
van Zuid-Oost-Azië, welke door het Japansche leger in
de eerste helft van 1942 werden bezet. De Indische fa
brieksnijverheid telde rond 5.500 bedrijven met een geïn-
stalleerd vermogen van ca. 350.000 K.V.A., verdeeld over 52 bedrijfstakken met circa 325.000 arbeiders (statistische
cijfers over 1940).. Hiernaast bestond een belangrijke
handnijverheid in kleinindustrieelen vorm, zoomede een
huisnijverheid, welke op Java’, door het lage loonpeil,
de in verhouding hooge kapitaalkosten van de machinale industrie en een weinig ontwikkeld energie-net, een aan-,
zienlijken omvang had; dit apparaat telde in 1940 ruim
2,5 millioen werkers. Als grondslag voor, de Japansche
militaire behoeften in deze gebieden was het een ‘aan-
trekkelijk apparaat, mits gesteund en aangevuld door
aanvoer van ‘grondstoffen, haiffabrikaten en eindpro-
ducten van elders.
De Japansche bezetters hebben aanstonds ingezien,
dat de rond 3 millioen ton scheepsruimte, waarover zij
bij het begin van den oorlog beschikten, volstrekt onvol-
doende was om een goederenvoorziening van de bezette
gebieden van Japan uit op eenigszins redelijke schaal
in stand te kunnen houden. Het was trouwens de vraag,
of de.Japansche industrie, welke op basis.van de. dekking der militaire behoeften grootendeels was gereorganiseerd;
‘tot .leveringen. in ‘staat geweest. zou zijn
…………..
27 ‘Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BE1ICHTEN
201
• Gézien het uitgesrekte’ gebied, dat vanwege het geo-grafische karakter en de beperkte landverbindingen, in
hoofdzaak op zeetransport wag aangewezen, zou dit groote
moeilijkheden met zich brengen; afgezien nog van de be-
heersching der zeewegen, waarvan de contrôle sinds 1948
hoe langer hoe meer in geallieerde handen overging. Met
het oog hierop, was instandhouding en zoo mogelijk uit-
breidng va.jj het âangetroffen industrieele apparaat een
eerste voorwaarde om te voldoen aan de militaire eischen
van de’ bezetters; waar het Japansche leger als ,,bevrij-
der” de gebieden binnentrok, was het ook noodig althans
eenige zorg te besteden aan de voorziening van de burger-
lijke industrieele consumptie.
Schematisch kunnen de factoren, welke op de Indische
industrie inwerkten, zoomede de industrieele gevolgn
van de Jaansche oorlogseconomie, als volgt worden
geschetst:
– a. 000rziening in militaire behoeften:
opbouw van een
chemische industrie vôor munitiedoeleinden; stich-
ting van conservenfabrieken voor de voedselvoor-
ziening van de buiten Java gelegerde troepenonder-
deelen; uitbreiding van de confectie-industrie ‘voor
militaire kleeding; surrogaatcementfabrieken voor
den bouw van verdedigingswerken.
b. transportmoeilijkheden te land:
sterkere industrieele
spreiding, o.a. ten aanzien van de cement- en de
machinereparatie-industrie.
C.
ihterin9ulaire transportnioeilijhheden:
plaatselijke in-
dustrialisatie in Ide Buitengewesten, alwaar in tal van plaatsen een kring van ongelijksoortige indu-
strieën,’ t,b.v. de voorziening van eerste burger-
lijke en militaire behoeften, werd ‘gesticht.
erportnzoeilijkheden:
ombouw van landbouwinstalla-
ties tot nijverheidsbedrijven; uitbouw van bestaande
en oprichting van nieuwe industrieën, waarvan de
grondstoffenbasis op de voormalige landbouwexport-
bedrijven rustte, zoon,ls i’ubberwarenfabrieken en
installaties voor aanmaak van synthetische benzine’
uit rubber.
, moeilijkheden bij den inQoer oan grondstoffen en mate-
rialen:
stichting van basisindustrieën, o. a. soda-
fabrieken en van surrogaatbedrijven als de hand-
papierfabricage.
moeilijkheden bij den inc’oer van eindproducten:
alge-
meene industrialisatietendenz, stichting van nieuwe
industrieën als luciferfabrieken en vervaardiging van
medicinale preparaten.
moeilijkheden bij den inpoer van productiemiddelen:
ombouw van ,de landbouwinstallaties, voornamelijk
suiker- en theefabrieken, voor andere doeleinden;
uitbreiding van het handwerk ter vervanging van een
machinale productie, zooals de handweverij voor de
zakkenfabricage.
Bovenstaande schematische• opstelling geeft eenigen
indruk van de veranderingen, welke in de’ industrieele
structuur, voornamelijk op Java, maar ook in de Buiten-
gewesten, hebben plaatsgehad. Alle wijzigingen in het
industrieele apparaat zijn’ tenslotte terug te brengen tot
twee hoofdfactoren: de transportmoeilijklieden en de goe-
derenschaarschte. Door de transportmoei’lijkheden was
uitvoer van landbouwproducten vrijwel uitgesloten; ook
al was een agrarische export mogelijk geweest, dan zou’
toch de Indische ondernemingslandbouw, die hoofdzakelijk
ingesteld was op afzet in Europa en de Vereenigde Staten,
een te groot productie-apparaat hebben gevormd voor
de goederenvoorzieningvan de ,,sf eer van gemeenschappe-
lijke welvaart van groot-oost-Azië”, met als gevolg hier:
van een belangrijke overcapaciteit. In ‘de goederen
schaarschte was alleen te voorzien door toenemende in-dustrilisatie. Waar tenslotte invoer van de noodige’ pro-
ductiemiddelen zeer moeilijk was, kon deze alleenvervangen –
worden door omschakeling van ons technisch”hoogont-
wikkeld landbouwapparaat. • Op Java’ aleen zijn z6o–
doende 58 nieuwe, bedrijven ontstaan, door gebruikma-
king dan wel ombouw van de oitillages van suiker-, thee-
en rubberfabrieken. Slechts in enkele gevallen zijn’ machi-
nerieën uit Japan ingevoerd. Naast den ombouw van betaande bedrijven, heeft een
aanzienlijke hergroepeering van bedrijven en machinale
outillages plaatsgevonden. Vermoedelijk met het oog op
• een ev’entueelen guerillastrijd op Java, zôomede in de
Buitengewesten, hebben de Japanners er krachtig naar
gestreefd regionale zelfvoorziening door te voeren binnen
de administratieve eenheden der residentie’s; het voor-
beeld van de politieke structuur van Japan, waar de
prefécten een groote mate van zelfstandigheid genoten
in het régelen van streekbelangen, zal het J’apansche
militaire bestuur hierbij wel voor oogen hebben gestaan. Zoo werd de intergewestelijke handel, vooral die in rijst,
•
aan een stelsel van vQrgunningen gebonden, terwijl ook
op industrieel gebied werd getracht een apparaat te ver-
krijgen, dat in de regionale bhoeften aan de hoogst
• noodige goederen kon voorzien. Een voorbeeld van deze
tendenz is de oprichting van 19 fabrieken voor de fabri-
cage van surrogaatcement, welke over 9 residenties
zijn vérdeeld. Waar de transportmoeilijkheden, zich het
sterkst deden gevoeleii, zooals in de Buitengewesten, heeft
deze regionale industrialisatie den grootsten omvang aan-
genomen. Een sprekend voorbeeld hiervan is o.a. Pon-
tianak, alwaar in 1942 vier bedrijfstakken bestonden, terwijl na de bevrijding 18 groepen van verschillende
soorten bedrijven werden aangetroffen.
Deze hergroepeering heeft meegebracht, dat aan tal
van bedrijven outillage-eenheden geheel of gedeeltelijk
werden onttrokken, waarna deze in plaatsen met een
geringe industrieele ontwikkeling als nieuwe eenheden
ôf—wel ter uitbreiding van bestaandë bedrijven werden
opgezet. Men kreeg zoodoende de figuur, dat op bepaalde
plaatsen bedrijven werden gesloten, terwijl elders nieuwe
fabrieken werden opgezet. Slechts bedrijven, welke ty-
pisch op de Europeesche markt waren ingesteld, dan wel
producten met een luxe karakter vervaardigden, werden
geheel stilgelegd. Van deze verschuiving en vermenging
van outillages heeft de grafische industrie het meest ge-
leden. Voorzoover de grafische bedrijven in bezet gebied
werkend zijn, kan worden gesteld, dat van vrijwel alle
drukkerijen eenige – en soms ook alle – machines zijn
verdwenen, dan, wel, dat nieuwe outillageeenheden ‘zijn
toegevoegd.
Deze reconstructie werd uitgevoerd,zonder dat ook maar
eenigszins rekening werd gehouden met de belangen van
de eigenaren. Al spoedig na de bezetting in 1942 werden
• alle aan geallieerde onderdanen toebehoorende industrieën als vijandelijk vermogen aangemerkt en door de Japansche
Overheid in beheer genomen. Het meerendeel van deze
bedrijven zijn aan Japansche maatschappijen – reeds
bestaande of speciaal’ voor dit doel in het leven geroepene
– verkocht.
Hieronder bevonden zich een aantal Chineesche onder-
nemingen, toebehoorende aan de groep der zgn. ,,Chunking-
Chineezen”, welke, hetzij zonder meer in beslag werden
genomen, hetzij van deze eigenaren werden ,,gekocht”
of ,,gehuurd”. Zoo is een geval bekend van een Chineesch
bedrijf met een geïnvesteerd kapitaal van f 300.000,
dat in zijn geheel, inclusief grondstoffen en al, voorf 1.000
‘per jaar werd ,,verhuurd”. Waar de Indische groot- en
middenindustrie hoofdzakelijk in Nederlandsche. handen was, verkreeg het Japansche bestuur door deze in beslag-
name de volledige contrôle over een groot deel der industri-
eele productie. In totaal stonden bij de Japansche capi-
tulatie op Java 549 bedrijven onder Japansche contrôle, waarvan 322 reeds vÔôr 1942 bestonden. Eenig inzicht
in de structuurveranderingen, die plaats vjnden, geven’
de yolgende cijfers, welke aan officieele Japansche op-gaven, bij de overgave in opdracht van het -Geallieerde Hooge Commando (S.E.A.C.) opgesteld, zijn ontleénd
J
202,
ECONOMISCH-STATIS1ISCHE BERICHTEN
27 Madrt 1946
•
Waarvan ge-
leid door:
•..
Bedrijven
ie.
Bedrijven ontstaan
door oiijbouw van
‘
_.:
,s
Bedrijfsgroep’)
.
-J
Opmerkingen
Z
Pq
1. Mijnbouw
35 35
–
20
15
–
-.
–
–
3
17
‘) De in de Japan-
2. Chemische
indus-
–
sche rapporten gevolg-
99.
97
2
64
20 15
12
5
5
59
de
bedrijfsonderschel-
3. Bedrijven, verbon-
ding valt niet samen
den aan openbare
– –
–
met dle, door het Çen-
4
4
–
2
2
– –
–
–
– –
– –
2
traal Kantoor voor de
4. Zoutindustrie
2
2
2
–
2
Statistiek
te
Batavia
5. Autoreparatie-
.
.
–
.
–
–
gevolgd.
ateliers
73 73
–
56 15
2
56
6. Scheepsbouw-
–
.
–
–
–
–
‘)
De cijfers in deze
nijverheid
7.
–
Zuivelindustrie
.
-19
19
–
3
16
–
– –
3
kolom zijn voorloopig.
30
30
15
15
– – –
15
8. Papier
en
grafi-
sche industrie
.
–
29
28
1
20
9
1 1
–
1
19
trie
…………….
9. Ceramische’indus-
–
34 33
1
11
20
3
18
–
t
11
werken
…………..
10. Voedingsmiddelen-
–
–
–
–
–
industrie
35 35 18
17
–
18
11. Bedr. ter vervaar-
diging van huish.
–
–
artikelen
……
19
19
– –
11
7
t
– –
1
–
10
trie
……………
12.
Suikerfabr.
….
51 51 51
– –
–
–
51
13. Machine-ind
.70
69
1
–
38
32
8
4
1
–
5
33
14.
Textiellnd.
……
33 33
21
12
–
2 2
2.
19
15. Bedrijven ter ver-
…
vaardiging
van
•
medicinale en b-
..
giênische
produc-
–
–
ten
16
12.
4
7
4 5
1
3
–
Totaal
………..
549 538
1
11
1
339
184
1
26
1
42
1
16
1
1
1
17’1
322
.1
FIet beeld, dat de Indische industrie als gevolg van de
Japansche bezetting biedt, is weinig opwekkend. De
industrieele hutspot zal het te zijner tijd op te richten
Bureau voor Rechtsherstel nog hoofdbrekens genoeg
geven, wil tot een spoedig herstel van vooroorlogsche
eigendomsverhoudingen worden overgegaan. Door veel-
vuldige overbrenging van outillages hebben deze natuurlijk
geleden, doch erger is 4e schade, ontstaan door onoordeel-kundige bedrijfsvoering, door slechte afstelling der machi-
nerieën. en door gebrek aan goede smeerolie, waardoor de
technische veroudering grooten omvang zal hebben aan-
genomen; in dit opzicht tellen de jaren van Japansche be-
zetting dubbel. En dan zwijgen wij nog maar over den
huidigen gang van zaken. De schade, aan het industrieele
apparaat in het afgeloopen halfjaar -toegebracht, zal ver-
moèdelijk die van de achter ons liggende jaren belangrijk
overschrijden. Er zal heel wat kapitaal, ondernemerszin
en goeden wil opnieuw in de Indische fabrieksnijverheid
moeten worden geïnvesteerd, wil zij op het oude peil haar
productie weer hervatten.
Batavia-C., 26 Februari 1946. .
W. VAN WARMELO.
DE ECONOMISCHE POSITIE DER BRITSCHE
KATOENINDUSTRIÉ.
De Britsche katoenind,ustrie is – ondanks haar aanzien-
lijken achteruitgang in de jaren v66rl940en cie vele moei,
lijkheden in de oorlogsperiode 1940-1945 – nog steeds
één der grootste ter wereld.
Het weer op voile toeren brengen van het efficiënte
deel van dezen, ten deele verouderden, tak van nijverheid,
welke was ingesteld op een belangrijken en veelzijdigen
export, zal ongetwijfeld een voornaam oogmerk der Brit-
sche economische politiek uitmaken; een politiek, die
Nederland niet onverschillig kan laten. Vandaar onder-
staande beschouwing over de huidige positie der Engelsche ka,tcienindustrie, waarbij de statistische gegevens ontleend
zijn aan de ,,Cotton and Economic Review”:
1. Ooerheidsbenzoeiing.
De,Cottn Boarcf’ te Mâncheste, onderdeel van de
,,Board of Trade” en ,,Mitiistr.y of Pl’oluction”,is sedert
den oorlog belast met het âdrninistratieve bheer (dw.z.
aankoopen, verdeeling, verwerking) over grondstoffen,
halffabrikaten en eindproducten, voorzoover deze zich in
den industrieelen sector bevinden. Haar werkzaamheden
zijn voorloopig nog geenszins geëindigd.
Aankoopen ruwe katoen.
Zooals reeds vermeld, geschieden deze aankoopen centraal door de ,,Cotton 3oard”, naar a.nleiding van
offertes uit den handel, teneinde overal de laagste prijzen
te verkrijgen.
Gemiddeld arriveeren in Engeland maandelijks ca.
150.000 balen ruwe katoen (van verschillend gewicht,
afhankelijk van het land van ‘herkomst), welke invoer
afgestemd is op het katoenverbruik der spinnerijen. Dui-
delijk komt daarbij onder andere de tendenz tot uitdruk-
king, dat de goedkoopere Zuid-Amerikaansche soorten
boven de duurdere Noord-Amerikaansche katoen gepre-
fereerd worden.
Remmende factoren.
Eenerzijds door het ontbreken van voldoende en vol-
doend geschoold personeel, anderzijds door degeringe en
slechte kolenleveranties; kan in Lancashil’e – evenals in
de meeste landen – geen volledig gebruik van de pro-
ductiemogelijkheden worden gemaakt.
Vergeleken met 1939 bedraagt het tekort aan per-
soneel ca. 120.000, waarvan ± 35.000 voor de spinnerijen
– waar thans ca.. 75.000 personen werken – en 85.000
voor de meer arbeidsintensieve weverijen,’ welke bijna
100.000 personen werk geven.
Daarenboven heeft veel werkverzuim plaats.
In eersten aanleg wordt hierdoor de spinproductie aan-
merkelijk belemmerd, hetgeen vervolgens een terugslag
heeft op de volgende phasen: het binnenlandsch verbruik
en de exportmogelijkheclen. Het zal zeker 3 â 4 jaar duren,
voordat dit arbeidsvraagstuk geheel is opgelost.
Productie en bezettingsgraad der spinnerijen.
– De huidige lirodue,tie der spirtnerijen bedraagt gemiddeld per week:
.
enkeldraads katoenen garens. …. 13 millioen lbs
getwijnde katoenen garens
…… 4,5
,,• .
• fvalgarens
……
1,3
ovetie-eii ineiiggarens
………….
0,6
,,
,,
27 Maart 1946.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
S-.
203
Van de 30 millioen spuien voor enkeldraads katoenen
garens, draaien er – bij genoemde productie – circa 18
millioen, zoodat het bezettingspércentage momenteel 60 pCt.
bedraagt. Voor de twijners ligt de bezettingsgraad iets
hooger, t. w. 70 pCt.
Productie en bezettingsgraad der fveperijen.
De weverijen hebben, naast de reeds genoemde arbei-
ders- en kolenmoeilijkheden, toch primair te kampen met
een tekort aan garens, met als gevolg, dat van de aan-
wezige 507.000 weefgetouwen. (voor katoen en kunstzijde) er
235.000, dit is 46pCt., in bedrijf zijn. De productie bedraagt
daarbij gemiddeld per week ca. 30 millioen strekkende
yards katoenen weefsels en ca. 6 millioen strekkende yards
weefsels van kunstzijden continu- en menggarens, met een
overeenkomstig garenverbruik van 10 millioen lbs. ka-
toenen- en afvalgarens en 1,7 millioen lbs. kunstzijden
continu- en menggarens. Zooals voorgeschreven, worden
uit deze productie voor 90 pCt. zgn. ,,utility-goods”
(artikelen volgens standaardisatievoorschriften, zij het
met bepaalde toleratiezônes) gefabriceerden voor 10 pCt.
,,non-utility-goods”, welke laatste categorie grootere
winstmogelijkheden biedt.
Garen- en vee/selexporten.
Normaal voerde Engeland vÔôr den oorlog 50 pCt. van
zijn geproduceerde katoenen garens, hetzij in garen- of
weefselvorm, naar diverse landen, waaronder Nederland,
uit. Vergeleken met dit uitgangsp’unt bedraagt – voor
het 4e kwartaal 1945 – het genoemde exportpercentage
reeds 25pCt. van de (inmiddels tot de helft gereduceerde)
garenproductie, welke uitvoer overwegend in den vorm
van weefsels (goederen aan het stuk) plaatsvindt. Dat
deze export van goederen aan het stuk zooveel grooter
is dan die van garens, ook in verhouding tot 1938, vindt
zijn verklaring in het streven van ieder
land,
om zooveel
mogelijk gereede producten met de hoogste toegevoegde
waarde aan het buitenland af te zetten.
Niettemin vertegenwoordigen de garenexporten over
geheel 1945. toch nog 13 pCt. van die in 1938, terwijl
re
het correspondeende verhoudingscijfer voor den uitvoer
van stukgoederen om genoemde reden aa.nzjenlijk hooger
ligt, te weten 33 pCt. Opmerkelijk is. voorts, dat ook in
Engeland de belangrijkheid v,an kunstzijden garens en
weefsels is toegenomen, zooals blijkt uit de volgende
exportopstelling:
1938 1945
Katoenen garens (in millioenen lbs)
123
-16
Katoenen stukgoederen (in millioenen yards
2
) 1.386
441
Kunstzijden garens (in millioenen lbs) . . . .
8
14
Kunstzijden stukgoederen (in millioen yards
2
) 61
93
Dat, ondanks de bovengeschetste moeilijkheden, toch
zoo’n belangrijk deel der productie aan de binnenlandsche
voorziening ten behoeve van exportdoeleinden. wordt
onttrokken, wijst er duidelijk op, welke groote belangen
men, aan dezen export verbonden acht. Te. oordeelen
naar de tegenwoordige afzetgebieden, blijkt de politiek
der imperia.le preferenties zich volledig te handhaven,
daar de levering der textielproducten zih vrijwel uit-
sluitend op de gebidsdeelen van het Britsche gemeene-
best richt; zeer waarschijnlijk eenerzijds in ruil voor
allerhande broodnoodige tegenprestaties (Britsch-West-
Af rika, Canada, Australië), anderzijds ter vermijding
van onlusten (Birma). Andere landen, waaronder Neder-land, ontvangen slechts minimale hoeveelheden.
Gevolgen Qoor de binnenlandse/ze zoorziening.
Hoe gering de textielmogeiijkheden voor den Engelschen
consunient. zijn .- die, behalve door de katoen- en kunst-
zijde-industrie, .ok door de wlnijverheid geschapen moe-
tn wden .- is langzamerhand ook in ons land dgorge
drongen., . . . . . ………. …
Rékening houdend met genoemde garen-. en weefsel-
exporten, alsmede met de textielproductie voor prioriteits-
doeleinden (technische weefsels) en regeeringsopdrachten,
blijft er voor de voorziening der bevolking slechts een
zeer geringe hoeveelheid van de totale productie van
katoenen artikelen over.
Als men daaibij tevens bedenkt, dat met de gezamenlijke
productie en distributie, welke begint hij het spinnen-der garensen eindigt met den detailverkoop, 8 â 12 maanden
gemoeid zijn, dan beteekent dit, dat – ceteris paribus -. een vergrooting der spinproductie eerst over circa een
jaar merkbaar wordt voor den consument.
In dit licht moet dan ook de uitlating van Sir Stafford
Cripps op een onlangs gehouden persconferentie wordèn ge-
zien, toen hij mededeelde, dat op zijr vroegst eerst in de
lente van 1947, dus na den volgenden winter, een belang-
rijke verruiming op textielgebied ten aanzien van de
binnenlandsche voorziening mogelijk zal zijn. De Britsche
Regeering hoedt zich zeer terecht dus voor voorbarig
optimisme.
Drs. H. T. KUF{LMEIJER.
BOÈKBESPREKrNG.
Indië in de. branding.
– De gallieerde wreld over de
toekomst van Nederlandsch-Indië van Pearl Harbour
tot Hollandia, door J. F. Engers, Hist. Drs., met een
voorwoord van Dr. F. H. Visman. (New York 1945,
Querido).
Indien in eenigerlei opzicht de voorlichting in Neder-
land gedurende den oorlog tekort is geschoten, dan is het
wel ten aanzien van de ontwikkeling der wereldmeening
met betrekking tot Nederlandsch-Indië. Uit de door den
bezetter geïnspireerde informatiebron nen was uit den
aard der zaak geen objectieve bei’ichtgeving terzke te
verwachten; de vraag
.
mag echter worden gesteld, of de
regeeringsvoorlichtingsdienst te Londen in dit opzicht
niet ernstig tekort is geschoten. Wij herinneren ons uit
den tijd van Radio Oranje ten opzichte van de na-oorlog-
sche betrekkingen tusschen Nederland en de overzeesche
iijksdeelen slechts optimistische uitlatingen betreffende de
reconstructie van het koninkrijk op basis van de redé van
H.M. de Koningin van December 1942, welke door repre-
sentatief geachte figuren uit alle bevolkingskringen met
instemming zou zijn begroet. Voorzoover buitenlandsche
stemmen werden weergegeven, getuigden, deze steeds van
een welwillende houding tegenover de dooi’ Nederland
ontwikkelde plannen en waardeering voor het als progres-
sief bestempelde koloniale beleid. Dit, gevoegd bij de in
Nederland zelf gedurende de bezettingsjaren verschijnende
literatuur over Indië, welke zelden naliet de in het ver-
leden bestaande vruchtbare samenwerking tusschen
Nederlanders en lhdonesiërs naar voren te brengen,
moest bijdragen tot de illusie, dat .de wederopbouw van
het koninkrijk na den oorlog zonder veel wrijvingen zou
kunnen plaatshebben.
De wrkelijkheid is anders gebleken. Aan de oorzaken,
welke het vestigen van een goede verstandhouding tusschen
Nederlandsche en Indonesische bewindvoerders in den weg
staan, gaan wij thans voorbij. De schrijver wil ons slechts
inleiden in het koor van internationale ste’mmen, dat
zich gedurende de oorlogsjaren over de verhouding
Nederland – Indonesië heeft gevormd eh waarin, al naar
men ingesteld is, welluidende ‘klanken naast dissona,nten
te beluisteren vallen. Aanstonds kan echter worden vast-
gesteld, dat deze inleider eeb grootere mate van objectivi-
teit heeft betracht dan zij, die het Nederlandsche publiek
gedurende den bezettingstijd van voorlichting dienden.
Voor velen, .en met name hen, die meenden, dat op kolo-
niaal gebied . Nederland nog steeds, een onbesproken
internationaal aanzien: zou genieten,. zal djt boek daarom-
een ontnuchtering boteekenen. . .
-Iet blijkt immers, dat in’ feite ,ht Nederlandsch beleid’
204
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Maart 1946
in Azië juist gedurende den oorlog in toenemende mate de
critische belangstelling van het buitenland heeft getrokken en dat vooral Amerikaansche schrijvers daarbij openhartig
hun bezwaren hebben geuit tegen de bestaande verhoudin-
gen, zoowel als tegen de voorgestelde wijzigingen daarin.
1-Jet was onvermijdelijk, dat hierbij vergelijkin.gen werden
gemaakt tusschen de Nederlandsche en Amerikaansche
methoden van koloniaal beheer en ontvoogding in den Pacific. Waar hierbij . de verschillende geaardheid der
betreffende gebieden buiten beschouwing werd gelaten
en het accent werd gelegd op voorwaarden en tempo van
ontvoogding, moest deze vergelijking ten ongunste van
Nederland uitvallen. Reeds sinds Juni 1942 zijn de Philip-
pijnen een volwaardig lid der Vereenigde Volkeren. De
Nederlanders daarentegen zouden te laat beseft hebben,
dat in koloniaal bestuur niet alleen richting, maar ook
tempo van belang is en het conservatieve beleid op het gebied van het onderwijs zou hierin vertragend hebben
gewerkt. Tegen de naoorlogsche reconstructie van het
koninkrijk, op basis van de aanduidingen in de Koninklijke
rede van December 1942, wordt o.a. als critiek aangevoerd,
dat hierin over het eventueele recht van secessie niet
wordt gerept. –
Er is ook wardeering voor het door Nederland gevoerde
beleid in Z.O. Azië, doch bij het opmaken van de balans
moet worden vastgesteld, dat althans bij de in dit werk
geciteerde meeningen de critiek overweegt, critiek overigens,
die ook het Britsche wereidrijk niet
•
spaart, waar Voor-
Indië genoemd wordt als het voorbeeld bij uitnemendheid
voor het falen van koloniaal bestuur. Een sterk bewijs
hiervoor acht men de betrekkelijke onverschilligheid van de inheemsche bevolking in de door Engeland en Neder-
land bestuurde gebieden bij het veroveren hiervan door
Japan, in tegenstelling met de actieve medewerking,
welke de Amerikanen hij de verdediging van de Philip-
pijnen van de bevolking ondervonden. Verschillende richtlijnen worden door de aangehaalde
schrijvers ontwikkeld ten aanzien van de noodzakelijk
geachte politieke en sociaal-economische hervormingen in
Oost-Azië, doch zij stemmen hierin overeen, dat vrijwel
algemeen gepleit wordt voor een meer of minder straffen
vorm van regionale samenwerking tusschen de gebieden
om den Pacific, waarvan het verdwijnen van den vroegeren
kolonialen status bij voorbaat wordt aangenomen. Hoe
men hierover moge denken, het is uit de jongste ontwikke-
lingen wel duidelijk geworden, dat verantwoordelijke
Nederlandsche kringen aan deze denkbeelden niet zonder
aandacht voorbij mogen gaan.
De verhouding Nederland-Indonesië is binnen het
bereik van een critische wereldopinie geschoven en zelfs
onder den aandacht van het opperste college van intei-
nationale veiligheid gebracht. Het zal nog moeten blijken,
welke factoren hierbij den uitslag zullen bepalen, doch
de, brochure van J. F. Engers geeft ten aanzien hiervan
enkele onmiskenbare aanduidingen.
E. E. DE HAAN.
AANTEEKENINGEN.
INTERNATIONALE LUCHTYAARTPOLITIEIC
Op 7 Decémber 1944 is te Chicago de slotzitting gehou-
den van de Internationale Burgerlijke Luchtvaart Confe-
rentie, die door vertegenwoordigers van 54 Staten werd
bijgewoond.
Op deze conferentie is de tegenstelling op het gebied
van de luchtvaartpblitiek tusschen de Vereenigde Staten
en Groot-Brittannië wel zeer duidelijk tot uitdrukking
gekomen. De oorzaken van deze tegenstelling zijn vele.
In; de eerste plaats waren de voorwaarden voor de
ontwikkeling der luchtvaart in beide landen geheel ver-
schillend. in Amerika, met zijn. uitgestekt grondgebied,
had het vliegtuig op g.roote afstanden gn oonourrentië
vn trein of auto te dmhten. Voorts wérd indeVeeenigde
Staten, om trustvorming in de luchtvaart tegen te gaan, in 1938 de ,,Civil Aerongutics Board” opgericht. Dit li-
chaam geeft alleen toestemming tot opening van nieuwe
luchtlijnen, indien ,,public convenience and necessity”
kan worden aangetoond. In Europa heerschten daarentegen
geheel andere verhoudingen; hier een groot aantal landen
met— uit prestige- en militaire overwegingen – zorgvul-
dig gesloten grénzen. Staten met groote koloniale gebieden
namen het luchtverkeer op die koloniën zelf ter hand,
terwijl Duitschland en Italie zich met lijnen op Zuid-Ame-
rika probeerden schadeloos te stellen. Zoo ontstonden in
Europa noodgedwongen een aantal dbor den Staat gesubsi-
dieerde maatschappijen met een monopolistisch karakter
binnën de landsgrenzen. De internationale concurrentie
tusschen die maatschappijen leidde ertoe, dat weldra
het aanbod grooter was dan de vraag.
Ook in Groot-Brittannië deed zich monopolievorming
voor. Nadat aanvankelijk twee maatschappijen waren op-
gericht, ni. de ,,ImperiajAirways” voor het transoeeanisch
en de ,,British Airways” voor het continentale verkeer,
kwam in 1939 door fusie van deze twee maatschappijen
de ,,British Overseas Airways Corporation” tot stand.
Tusschen de Vereenigde Staten en Groot-Brittannië zijn
– dit ter samenvatting – drie belangrijke verschillen op
te merken:
In Amerika wordt er nauwlettend op toegezien, dat
spoorweg- en scheepvaartmaatschappijen niet aan het
luchtverkeer deelnemen; in Groot-Brittannië werd deze
deelneming juist aangetnoedigd.
In Amerika bestaat een groot aantal zelfstandige
luchtvaartmaatschappijen (hoewel de ,,Pan American Air-
ways”ook een zekere monopoliepositie inneemt) ;inGroot-
Brittannië is een tendens waar te nemen tot samen-
voeging van de maatschappijen tot één door den Staat
gesteunde maatschappij. In Amerika kregen de maatschappijen subsidie door uitbetaling van een vergoeding voor het vervoer van post;
in Groot-Brittannië werden de subsidies openlijk uitbe-
taald.
Door den laatsten oorlog kreeg Amerika een grooten voorsprong op Gro6tBrittanni6, voornamelijk door een
enormen vooruitgang in de techniek en een grootere vlieg-
praktijk.
In April 1944 kwam de Amerikaansche onderstaats-
secretaris Berle te Londen voor het houden van bespre-
kingen met Lord Beaverbrook. Veel wantrouwen werd
daarbij weggenomen,dochéén groot verschil bleef bestaan:
‘de’ Vereenigde Staten stonden onbeperkte vrijheid der
lucht voor; Groot-Brittannië wilde internationaliseering of
een vèrgaane internationale contrôle op het wreldiucht-
verkeer.
Vervolgens kwam op uitnoodiging der Vereenigde Staten
op 1 November 1944 te Chicago de genoemde internationale
luchtvaartconferentie bijeen. Als resultaat van de beraad-
slagingen der conferentie werden de volgende documenten
opgesteld:
1. Tijdelijke overeenkomst inzake de internationale
burgerlîjke luchtvaart; Verdrag inzake de internationale burgerlijke lucht-
vaart; Overeenkomst inzake den doortocht van interna-tionale luchtdiensten;
Overeenkomst inzake het internationale lucht-
vervoer;
Een aantal verdere besluiten en aanbevelingen.
Wij. stippen uit deze documenten het volgende aan:
• Ad I. De Staten, die deze overeénkomst onderteekenemï,
stellen een voorloopige internationale organisatie van
technischen en raadgevenden aard van souvereine Staten.
in, ten doel hebbende de samenwerking op hei gebied van.
de internationale burgérlijke .luchtva.rt te- bevorderen,;
– De organisatie, die haar zetel zal hebben in Canada, zal
bestaan uit een:
.
. . .
– 2
–
27 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
205
1.
tijdelijke vergadering en
tijdelijken raad. Deze raad zal zijn samengesteld
uit niet meer dan 21 aangesloten Staten, gekozen door de
vergadering voor een periode van twe jaar.
• Bij de verkiezing van de leden van den raad, zal de
vergadering zorg moeten dragen, dat voldoende vertegen-
woordigd zijn:
die aangesloten Staten, welke het belangrijkst zijn
op het gebied van het luchtvervoer
;
die aangesloten Staten, die het grootste aandeel
leveren in de verleening van, faciliteiten voor, de interna-
tionale burgerluchtvaart; en
die aangesloten Staten, wier verkiezing zal verzeke-
ren, dat alle belangrijke geographische gebieden van de
wereld zijn vertegenwoordigd.
De bevoegdheden en verplichtingen van den raad
zijn o.a.:
het ontvangen, registreeren en het ter inzage leggen
van alle bestaande contracten en overeenkomsten met
betrekking tot routes, diensten, faciliteiten op luchtvaart-
terreinen, enz.;
het uitbrengen van rapport omtrent de feiten, be-
treffende den oorsprong en omvang van het internationale
luchtverkeer; het uitbrengen van rapport omtrent subsi-
dies, tarieven en exploitatiekosten, enz.
het bestudeeren van de werkwijzen met betrekking
tot deil berichtendienst; aanleggen van maatstaven voor de
uitreiking van bewijzen van geschiktheid aan bedienend
personeel en werktuigkundigen; luchtvaa.rdigheid van
vliegtuigen; louane-, immigratie- en quarantainemaat-
regelen, enz.
Wat betreft’de uitoefening van de luchtvaart boven het
grondgebied der aangesloten Staten is Q.a. bepaald:
elke Staat heeft de volledige en uitsluitende souve-reiniteit over de luchtruimte boven zijn.grondgebied;
dit grondgebied omvat de grondgebieden en de daar-
aan grenzende territoriale wateren, welke staan onder de
souvereiniteit, suzereiniteit, bescherming of mandaat van
dTi Staat;
de overeenkomst heeft alleen betrekking op burger-
lijke vliegtuigen;
elk vliegtuig, dat het grondgebied van een aangeslo-
ten Staat binnenvliegt, itioet landen op een luchthaven,,
door dien Staat.aangewezen voor douane- en ander onder-
zoek;
de wetten, en reglementen van een aangesloten Staat,
betreffende de toelating tot of het vertrek van zijn grond-
gebied van vliegtuigen, zullen zonder onderscheid van
nationaliteit van toepassing zijn op vliegtuigen van alle
aangesloten Staten;
elke aangesloten Staat neemt op zich, maatregelen
te nemen om te verzekeren, dat elk vliegtuig, dat over zijn
grondgebied vliegt, de regelen en reglementen inzake het vliegen, die daar van kracht zijn, zal inachtnemen; de Staten moeten doeltreffende maatregelen nemen
tot het voorkomen van de uitbreiding, door middel van de
luchtvaart, van besmettelijke ziekten;
elke Staat .kan binnen zijn grondgebied de route
aanwijzen, welke door internationale luchtdiensten moeten
worden gevolgd;
elke Staat kan voor zoodanige internationale dien-
sten billijke en redelijke kosten opleggen voor het gebruik van luchthavens en andere faciliteiten; deze kosten mogen
echter nie
•
t hooger zijn, dan die, welke zouden worden be-
taald voor het gebruik van luchthavens en faciliteiten door eigen vliegtuigen, indien deze op gelijksoortige internatio-nale diensten zouden worden gebruikt.
Ad II. De préambule van dit verdrag zegt, dat het slui-
ten van een verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaartL noodzakelijk is’, omdat de toekomstige ont-
vikkeling van de internationale burgerlijke luchtvaart
belangrijk kan bijdragen tot het scheppen en bewaren van
vriendschap en goed begrip tussch de volkeren van de
wereld, doch dat misbruik daarvan 6en bedreiging kan
worden voor de algemeene veiligheid; het is wenschelijk
om wrijving te voorkomen en die samenwerking tusschen
devolkerentebevorcieren, waarvan de wereldvr0e afhangt.
Ad IV. Wat de overeenkomst inzake het internatio-
nale luchtvervoer betreft, verklaren de Staten, die deze
overeenkomst’ onderteekenen, dat elke deelnemende Staat
met betrekking tot geregelde internationale luchtdiensten
aan de andere deelnemende Staten de volgende vijf vrij-
heden van de lucht toekent:
het recht om Qver zijn grondgebied te vliegen zonder
tusschenlandingen;
het recht om te landen voor andere dan verkeers-
doeleinden;
het recht om passagiers; post en goederen af te zet-
ten, aan boord genomen binnen het grondgebied van den
Staat, welks nationaliteit het vliegtuig bezit;.
het recht om passagiers, post en goederen aan boord
te nemen, bestemd voor het grondgebied van den Staa,t
weiks’ nationa.litéit het vliegtuig bezit;
het recht om passagiers, post en goederen aan boord
te nemen, bestemd voor het grondgebied van, een wille-
keurigen anderen deelnemenden Staat en het rechtpassagiers,
post en goederen, afkomstig van het grondgebied van een zoodanigen Staat, n,f te zètten.
Ad V. De volgende besluiten en aanbevelingen kwa-
men o.a. tot stand:
1.. dat eenheden
in,
publicaties en reglementen, welke
rechtstreeks het internationale .luchtverkeer raken,, zoowel
in het’ metrieke als in het Engelsche stelsel zullen worden
uitgedrukt;
2. dat zoo spoedig mogelijk een internationale privaat-
rechtelijke luchtvaartconferentie zal bijeènkomen, teneinde
een verdrag op te stellen, waarin de overdracht van vlieg-
tuigen is geregeld, en dat de discussies van deze confe-
rentie zich tevens zullen uitstrekken: –
tot het bestaande ontwerpverdrag inzake hy-
potheken of andere zakelijke zekerheidsrechten, en lucht-
vaartvoorrechten, en
tot het bestaande ontwerpverdrag inzake het eigen-
dom van vliegtuigen en het vliegtuigregjster, welke beide
werden aangenomen door het ,,Comité International
Technique d’Experts Juridiques Aériens” (C.T.E.J.A:)’,
in 1931.
De conferentie te Chicago heeft echter twee zwakke
ounten:
1. door het
niet
deelnemen van de Sovjet-Unie;
2. doordat geen overeenstemming tusschen Groot-Brit-
tannië in de Vereenigde Staten is bereikt.
Groot-Brittannië voelt zich ni. door den groeienden Ame-
rikaanschen invloed in zijn positie bedreigd; de Ver.eenigdè
Staten probeeren de verworven positie te behouden, zoo
mogelijk nog uit te breiden. In het verkeer van de Ver-
eenigde Staten naar Europa en het nabije Oosten zijn drie
zônes te onderscheiden:
de noordelijkste, verzorgd door de ,,American Air-
lines”, omvat twee lijnen van de Vereenigde Staten naar
Moskou, de één over de Noordpool, Groot-Brittannië, Scan-
dinavië, de ander over Noord-Duitschianci en Polen;
de middelste, verzorgd door de ,,Pan American Air-
ways”, gaat eenerzijds over Londen, anderzijds over
Midden-Europa en het nabije. Oosten naar Indië;.
3. de zuidelijkste, verzorgd door de,,Transcontinental
and Western Air Inc.”; hier gaan tweê lijnen over hetMid-
dellandsche Zeegebied naar Indië, de een overEuropeesch,
de ander over Afrikaansch kustgebied.
De Engelsche Regeering heeft in dit verband t’ee wit-
boeken uitgegeven, het één onder den titel ,,British’ Air
Transport”, van Maart 1945, het ander’ ,,Briti5h Air Ser-
vices”, van December 1945. Beide witboekeii- zijn het erover eens,• dat drie .maatschappijen het luchtverkeer
mogen uitoefenen: ‘
S
206
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
,
27 Tvfaart 1946
le. de ;,Common-Wealth”-verbinding met de dominions
en koloniën door de ,,British Overseas Airways”;
2e. het verkeer binnen Europa en binnen Engeland
door de ,,British European Airways”; 3e. de verbindingen met Zuid-Amerika door de,,British
South American Airways”.
Aan de eerte verbinding mojen, naast de ,,B.O.A.C.”,
ook de scheepvgartmaatschâppijen deelnemen; aan de
tweede: spoorwegen, kustvart- en reisbureaux; aan de
derde de tot ,,Britisch Lgtin American Airlines Ltd.”
vereenigde scheepvaartbelangen. Alleen aan de eerste zal
subsidie worden gegeven. Hiervoor is echter geen reden
meer, want de drie maatschappijen zijn in staatshanden
ôvergegaan.
De verhouding tusschen de Vereenigde Staten en Groot-
Brittannië werd ongunstiger, vooral toen een tariefconflict
op de Amerikaansche Noord-Atlantische route uitbrak
tusschen de ,,Pan American Airways” en de ,,American
Overseas”. Deze rivaliteit had tengevolge, dat ,,Pan Ame-
rican” plotseling aan het eind van het vorig jaar drastisch
zijn tarieven verlaagde; het gevolg was een landingsverbod
in Engeland. Engeland is ni. door een tekort aan vliegtui-
gen niet in staat mede te dingen op de Noord-Atlantische
route, eert gevolg van een overeenkomst met de Vereenigde
Staten, dt tot ,,V.E.-Day” alle Britsche vliegtuigfabrie-
ken zich moesten concentreeren op de vervaardiging van
militaire vliegtuigen. Groot-Brittannië wil volgend jaar
gaarneop de route meedoen,echter niet door toekenning
van oneconomische subsidies. Toch hebben de Vereenigde Staten een voorsprong-door het gebruik van ,,Skymasters”,
die goedkooper in het gebruik zijn dan de Britsche vlieg-
booten.
Op 11 Februari 1946 is, na vier weken bespreking, op
de Bermuda-eilanden een burgerlijke luchtvaartconferentie
tusschen vertegenwoordigers der Vereenigde Staten en
Groot-Brittannië en Ierland geëindigd, met de onder-
teekening van een drietal overeenkomsten, welke thans den hoeksteen vormen van het internationaal burgerlijk
luchtvaartverkeer. ,,The Economist” van 23 Februari
1946 merkte op, dat: ,,the dependence of the British
economy on the dollar ban isvery great, so great that
much will be openly conceded to obtain it, as the recent
civil aviation agreement shows”. –
De conferentie heeft maatregelen getroffen, teneinde
STATISTIEKEN.
–
VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.
–
Omschrijving
.
Eenheid
Sept.
.
–
T
9
a
Indexeijfer
zeevaat
(inhoud)
……………………..
maand-gem.
.
14
14
15
16′
20
1938
=
100
Binfiengekomen geladen zeeschepen. Totaal …………..
288
262
343
–
37.7
315
1.000
584
584
662
607
7.91
Idem
te
Rotterdam
……………………………-
aantal
188
.
64
203
.
225 184
4.000
431
396
427
-456
483
Idem
te Amsterdam
……… . ……………………
aantal
67
65
74
.
77
73
1.000
.
135 129
140
111
205
maand-gein.
Indexcijfer internationale binnenvaart (laadvermogen)
1938
100
9
15
22
24
.
27
Binnengekomen geladen schepen op rivieren en. kanalen;
aantal
412
933
1.121
1.288
1.268 1.000
t.
262
576
718
770
780
Indexcijfer vervoer wilde binnenvaart
………………-
maand-gein.
938
=
100
–
133
160
146
104
93
000 t,
1.213
1.514
1.342
953
855
000 t.
302 425
349
.274
289
1.000
t.
340
291
232
207
194
….aantal
1.000 t.
….
111
169
123
78
86
B.R.T.-inhoud
…………………………………….
1
milI. t.km
.
166
.
212
180
132
122
B.R.T.-inhoud
……………………………………
1.000 t.
149 188
215
197
B.R.T.-inhoud
……………………………………..
1.000
t.
….
5,6
17
21
14
1.000
t.
8,3
13
15
–
11
laadvermogen
……………………………………
1.000
t.
227
271
270
223
244
–
Vervoer wilde binnenvaart
………………………….
1.000
t.
54
57
59
49 69
Waarvan
uit: Zuid-Limburg
…………………………
1.000
t.
44
52.
49
46 53
Rotterdam
………………………….
Amsterdam
…………………………..
1.000
t.
522
741
–
870
750-
895
Wilde
binnenvaart
prestatie
…………………………
Eigen vervoer te water
……………………………..
Waarvan
uit: Rotterdam
………………………….
1.000
t.
–
135
132
163
190
268
Amsterdam
………………………….
Vervoer door de Beurtvaart
………………………….
1
mill.
–
31,5
30,7
33,0
35,1
41,2
Waarvan
uit: Rotterdam
…………………………..
Amsterdam
…………………………..
1.000
1.391
-1.923
2.181
2.399
Nederlandsche Spoorwegen, goederenvervoer
……………
1.000
2.569 3.634 4.317
.
4.836
waarvan
kolenvervoer uit Zuid-Limburg ……………….
Tramwegen
vervoerde
reizigers
……………………….
fliaand-gem.
–
Interlöc.
autobusdiensten
afgelegde
kin
……………….
Vervoerde
reizigers
……………………………….
1938
=
100
136
430
127
117 106
Indexcijfer verkeer op de rijkswegen
…………………..
Slachtoffers
verkeersongevallen•
…………………….
Aantal
96 141
.99
.
77
.
66
Overledenen
…………………………………….
Ernstig
gewonden
…………………………………
Aantal
375
433
420
363
366
In Januari 1946 kwamen in ons land 411 geladen en ledige zee-
schepen binnen met een totalen Inhoud van 912.329 B.R.T. Hier-
van voeren er 211 (254.988 B.R.T.) onder Nederlandsche vlag,
dus 51 pCt.van het aantal en 28 pCt. van den inhoud. Voor de ver-
trokken geladen en ledige zeeschepen waren deze cijfers als volgt: totaal 400 schepen (848.332 B.R.T.), waarvan 209 (52 pCt.) onder
Nederlandsche vlag met 273.110 B.R.T. Inhoud (32 pCt.).
In de vaart Nederland-buitenland over rivieren en kanalen
kwamen in Januari 1946 totaal 1.053 schepen met 687.366 ton
laadvermogen ons land binnen. Het aandeel, dat hiervan over den
Rijn te Lobith binnenkwam, bedroeg 432 schepen (41 pCt.) met
379.898 ton laadvermogen (55 pCt.). Voor’de vertrokken schepen
waren deze cijfers: totaal 1.082 schepen (665.855 ton), waarvan
545 (50 pCt) langs Lobith met 436.331 ton (66 pCt.).
Het totale goederenvervoer door de wilde binnenvaart bedroeg
in Januari 1946 855.000 ton; in 1.000 ton maakten hiervan
deel uit: brandstoffen 298 (35 pCt.),bouwmaterialen 203 (24pCt.), levensmiddelen 158 (19 pCt.), waarvan granen 77 (9 pCt.) en meel
ën bloem 25 (3 pCt.); meststoften 93 (11 pCt), ertsen en metaal-
waren 35 (4 pCt.) en veevoeder 20 (2 pCt.).
Van de in Januari 1946 41,2 tnillioen door de tramwegen ver-
voerde reizigers, bedroeg het aandeel in de steden Amsterdam
Rotterdam en Den Haag resp. 9,9, 42,9 en 8,2 millioen of resp. 24,
,
31 en 20 pCt. van het totaal.
Het indexcijfer van de aantallen getelde voertuigen aan 14 tel-
punten op basis van het maancgemiddelde Augustus 1938-Juli
4939 = 100, bedroeg in Januari 1946 voor de personenauto’s 65,
autobussen 50, vrachtauto’s e. d. 209, motorrijwielen 70 en rijwielen
43 (in deze cijfers is het militaire verkeer begrepen).
In Januari 1946 hadden in ons land 369 ernstige verkeersonge-
vallen plaats, waarvan 173 in de gemeenten met meer dan 100.000
inwoners (in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag resp. 61, 31 en
44), 80 in de gemeenten met 20.000-100.000 inwoners en 116 in
de overige gemeenten.
De capaciteit van het Nedertandsche vervoersap paraat.
Een door het C.B.S. ingesteld Onderzoek heeft uitgewezen, dat
per t Januari 1946 13.165 NedOrlandsche binnenschepen met in
totaal 2.733 millioen ton laadvermogen deelnamen aan de binnen-
landsche vaart of nan de vaart van Nederland op het buitenland.
De v66roorlogsehe Nederlandsche binneovloot telde- 20.584
schepen (5.006 mijl, ton laadvermogen), zoodat hiervan thans
64 pCt. van het aantal en 55 pCt. van het laadvermogen beschik-
baar is. De Nederlandsche Spoorwegen beschikten in Januari 4946 over
-16.500 bruikbare goederenwagens met een totaal laadvermogen
van 248.000 ton; dit is 58 pCt. van liet aantal en 52pCt. van het
laadvermogen van het wagenpark der N.S. in 1938 (28.421 goederen-
wagens; 475.000 ton).
Het aantal voor vrachtauto’s uitgegeven rijvergunningen bedroeg
in Januari 1946 38.998; het totale laadvermogen van deze vracht-
auto’s is naar schatting 117.000 ton. In 1938 waren er in ons land
50.993 vrachtauto’s met 160.000 ton laadvermogen; thans staat
hiervan dus 76pCt.van het aantal en 73pCt. van het laadvermogen
ter beschikking.
De capaciteit van het Nederlandsche vervoersapparaat bedraagt
thans in totaal 3L098 millioen tonj laadvermogen; dit is 55 pCt.
van de capaciteit van 1938, toen 5.641 millioen ton laadvermogenn
beschikbaar was. – –
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek
L.
27 Maart1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
207
de samenwerking der beide Regeeringen voort te zetten, zooals geformuleerd in de slotacte van de conferentie te
Chicago: ,,the widest pssible distribution of the benefits
cif air travel for the general good of mankind at the cheapest
rates consistent with sound economic principles”.
Het drietal overeenkomsten heeft betrekking op:
1. de .economische luchtvaarttarieven: alle Britsche
en Amerikaansche luchtvaarttarieven zijn aan regeerings-
contrôle -onderworpen. Kunnen beide Regeeringen het
niet eens worden, dan is beroep op de ,,Permanent Inter-
national Civil Aviation Organisaton (P.l.C.A.,O.)”
mb-
gelijk;
2: de frequentie der diensten. Ieder land kan zelf
beslissen, . met welke frequentie het de routes wil be-
vliegen. Echter zal de aangeboden vervoerscapaciteit der
vliegtuigen evenredig moeten zijn aan de vraag naar het
vervoer in beide landen;
3. ,,the fifth freedom of the air”. Deze staat toe pas-
sagiers op een internationale lijn op te nemen of af te
zetten op alle tusscheniiggende punten. WeFzal ef&m.reke-
ning mede moeten worden gehouden, dat eerst aan de
vervoersbehoeften van beide landen zal moeten worden
voldaan en dan pas aan de eischen van het locale verkeer.
NIC. A. VAN DUYVENDISK.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De balans van De Nede’rlandsche Bank geeft sedert veertien dagen een verdere verdeeling in de, saldi van
anderen, waardoor de tegoeden van de banken bij de
centrale bank afzonderlijk worden vermeld. Dit beteekent
een belangrijke vooruitgang in het gepubliceerde statis-
tische materiaal, dat voor nadere analyse en bestudeering
in Nederland ter beschikking komt, daar het geidmarkt-
aanbod en het credietpotentieel der banken thans beter
kunnen worden beoordeeld. – Indien De Nederlandsche
Bank middelen en wegen zou kunnen vinden om uit het
haar ter beschikking staande materiaal recejite gegevens
betreffende de totale Nederlandsche geldcirculatie bekend te maken, zou dit aan het inzicht in monetaire ên çonjunc
tureele vraagstukken zeer ten goede komen.
Blijkens den jongsten weekstaat is het totale tegoed der
banken bij de centrale bank met f 18 millioen toegenomen,
waardoor het tot f 125 steeg. De ruimte op de geldmarkt
nam dus nog toe, ondanks het feit., dat er niet veel schat-kistpapier kwam te vervallen, omdat met name het kort-
loopende schatkistpapier gebruikt is voor de storting op de
3 pCt. grootboekinschrijvingen 1946. Dat er per saldo
nog een verruiming van het geldmarktaanbod plaats vond
ligt aan cie betrekkelijk geringe toeneming van de bank-
biljettencirculatie, welke in deze
•
week met t 17 millioen
toenam. Wellicht komt thans het ,,verzad,igingsniveau”
voor bankbiljetten in het verschiet..
Bij zeer geringe omzetten kwamen op de geidmarkt. de volgende prijzen tot stand: 3 maands promessen 13/16 tot
1I8
pCt., ‘viermaands papier 1/ pCt., en halfja.ars pro-
messen 1/ -pCt. De noteêringen waren dus nog ongeveer
1/8
pCt. lager dan de vorige week. Cailgeld werd practisch niet gevraagd.
De koersschommelingen op de Amsterdamsche effecten-
beurs waren beperkt tot ‘/
–
1
/
8
pCt. per dag. Per saldo
kwamen d6 3j pCt. oorlpgsleeningen aan het einde der verslagweek op een korsniveau van
1027/
pCt. en de
2j pCt. N.W.S. op 86
1
/
2
pCt. De 2
1
/
2
pCt. spaarcertificaten
behielden na een kleine koersschommeling het niveau van
101
1
/
8
pCt. In pandbrieven ging weinig om. –
0
PRODUCTIEVEJIHOOGING
0
KOSTENBESPARING
Ø
MEDEDEËLINGEN.
td
van de
Sectie Onderwijs
der
0
NEDERLANDSCHE STICHTING
VOOR ORGANISATIE
OPROEPING IN MILITAIREN DIENST,
ook
buiten
Nederland,
behoeft
het
volgen
van
onze leërgangen
niet te schaden.
OVER DE GEHEELE WERELD
worden de
lesbriefdictaten per luchtpost verzonden.
2
TER VERVANGING
–
van opgeroepen leidend
personeel
wordt
een
zeer
eenvoudige,
prac-
Ö
tische
spoedopleiding:
,,Leidraad
000r
Bazen
en
Bedrijfsleiders”
gegeven.
Uitvoeringe
bij-
.
zonderheden zijn vermeld in brochure L E S,
die
gaarne
per
omgaande
g r a t
i
s
wordt
0
toegezonden.
.
td
3
30
MAART
A.S. vangt nog een studiegroep
.
aan
van
den
leergang
,,Organisatietechniek
poor de Bedrijven”,
ter opleiding van hooger
leidinggevend
personeel.
Inschrijving
naar
volgorde
van
aanmelding
onder
reserveering
van 15 plaatsen voor urgentiegevallen. Vraagt
,.
direct de g r a t i s
WE S.
,
brochure
4
DOCHTERSTICHTINGEN
worden opgericht o.a.
in Indië, Engeland, Noord- en Zuid-Amerika,
Zweden, Tsjecho-Slowakije, België, Zwitserland
en
Frankrijk.
.
GEVRAAGD
in
verband
hiermede
organisa,-
.,
torisch
geschoolde
krachten
voor
latere
uit-
–
o
•
–
zending,
alsmede
een
modern
bedrijfsadmini-
stra,tor.
Uitvoerige
gegevens
te
zenden
aan
Afd.
•
S 27 van het
–
.
–
Psychoteihnisch-Laboratorium der
NED. STICIITING VOOR ORGANISATIE
l’i
–
Organisatie-, Herstel en Adviesinslelling van het
po
Ned. Bedrijfsleven
o
Nieuwe
Gracht 4
–
Utrecht
–
Tel. 12328
–
JAARBEURS-IJTI. 5525-5535
DEVIEZENKWEEKING
0
,
BUDGETTEERING
.
Verschenen:
–
H. J. Hofstri
Lid van de Tweede Kamer der Staten Gereraal.
,$ocialistische –
Bela stingpolitiek”
Dit boek beoogt het democratisch socialisme een
vaste grondslag te geven voor het voeren van
een. doelbewuste en zekere politiek op een belang
rijk gebied van het hedendaagse maatschappelijk
leven, op dat van de belastingheffing
292 pagina’s. .Gebonden in half linen band
f 6.50.
Alom in de boekhandel verkrijgbaar.
N.V. DE ARBEIDERSPERS – AFD. UITGEVERIJ
AMSTERDAM.
E LLE
ROTTE
RDAJ
~
,
rI
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERU..
Fabriek
van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog,
caustic
soda.
DE TW’ENTSCHE BANK
N.V.
MAANDSTAAT OP 28 FEBRUARI 1946
Kus,
Kassiers
en
–
Kapitaal
……..
f
40.Ç0
O
,000,—
Daggeldleeningen
f
40.729.532,27
Reserve
…………
11.200.000,—.
Ned.schatk.papier
,,
591.110,000,— Bouwreservc
2.000.000,-
Ander
Overheids-
Deposto,’s
op ter-
papier
……….
..
1.384.705,—
mijn
……………
57.466.115,15
Wissels
……….
..
159.578,41
Crediteuren
……
..616.204.083,77
l3ankiers
in
Bin-
Over!.
saldi
en
.
nen.
en
Buitenl.
,,
28.581.870,88
and,
rekeningen
..,,
15.971.083,27
Eff;
en
Syndicat.
,,
1.199.965,42
Res.
v.
verleende
–
Pro!, en Voorsch
‘
pensioenen
……
..1,142,731,61.
tegen
Effecten
..,,
11.209.511,38
Dehiteuren
……
..
57.426.516,38
Deelneming
(mcl.
Voorschotten)
….
..
7.539,602,45
Gebouwen’
……
..
3.500.000,—
.
bel.
reserve, voor
verleende
pens…..
1,142.731,61
–
f
743.984.013,80
1
‘
f
743.984.013,80
rijniandsche
betoubouw maatschappij n.v.
spoorsingel 64
–
delft
–
telef 1846
N.V. Louis Dobb’elmann
Waddinxveen
KOFFIE
THEE
;HQLLAN DIA’
—
HOLLANDSCHE FÂBRIEK. VAN MELK
PRODUCÏEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOÖÊDKANTOOR TE
:VLAARDING’EN
J
uist
nu
bieden de Watson machines, behoorede tot,
het .Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze dié administratieve voorlichting
,
te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze afdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieye
en organisatorische problemen v6or te leggen?
Het is iiiogeiijk, zij het in beperkte’ mate, op korten termijn,
weer Watson nachines (Hollerith-systeem) te leveren,
,,WATSQH” iledrijismachine “Maatschappij N.Y
Frederiksplein 34. Amsterdam-C
–
Telefoon nrs: 33406, 33656, 31856-
Hiygen & Wessel
c.v.
VERWARMING
VENTILATIE
Amersfoort
–
Amsterdam
Apeldoorn
–
Rotterdam
–
Leeuwarden
BOVENBERGSTRAAT7
ARNHEM
Alle correspondentïe betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke r’Jederlandsche Boekdrukkêrij H. A. M.
Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam.