Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1418

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 24 1943

24MAART 1943

,

A(JTEURSRECHT VOOEBEHOUDËN

cono mi
sch4

rStatistische

Berichten

ALG EMEÈN WEEBLAD IOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN’ EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

2E
JAARGANG

WOENSDAG 24 MAART 1943

No. 1418

HOOFDREDACTEUR:

M. F.
J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W.
Lambers (Rotterdam).

Abonnementeprijs poor het weekblad, waarin, tijdelijk
is op genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco p. p. in Nederland f 20,85* per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met eik
nummer ingaan en slechts worden beëindigd pel uitimo van
elk kalenderjaar. ‘Losse nummers 50 cent. Donateurs. en
leden Qan het Nederlandsch Economisch Instituut onwangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de perdere
publicaties. Adreswijzigingen op te ge.’en aan de administratiè.

Aderienties Qoorpagina /0,28 per mm. Andere pagina’s
f 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement Qolgens tarièf.

BERICHT.

ADRESVERANDERIYG:

Me,t ingang van
15
Maait j.1; is het N.E.I. en daar-mede het kantoor der redactie én de administratie van
,,Ë.-S.B.” verplaatst naar
Nieuwe Binnenweg 175a,
Rotterdam (Centrum).

TELEFOONNUMMER: 38840.

,

INHOUD:

,

Blz.

Wijziging in den bewaarplicht van bedrijfsboekhou-
dingen door
G. Mans …………………..
…;… 148

Statistiek der Gemeentefinanciën
1941
door
J. H.
Textor

…………………………………149

Faillissertientsstatistjek 1942 door
Mr A. Schadee .. 152

Rantsoeneering als middel tot en juiste voedselvoor-ziening, in oorlogstijd door
Jan D. Rempt
.
…..153

De Nederland.sche’ kapitaalmarkt in
1942
door
P. L.
‘an der Velden…………………………..155

A a n t e e k e n i n g e n.

De intern.ionale handel in maïs door
H. Fehlinger 156

Overhe’ismaatregelen

op

econo-

misch gebied

……………. / ………
158

M a a n d cij f e r s..

Emissies gedurende de eersté twee maanden van’

1943
………………………………. ….

157

Maandcijfers en weekcijfers betreffende’ den econo-
mischen toestand van Nederland ………….
158

S t a t i s t i e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas. — Bankstaten……….
159

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Op de
geidmarkt
was, een lichte spanning te consta-
teeren, als gevolg van de blokkade van een deel der kas-
gelden, voorzoover die uit biljetten van f 1000,— en
t
500,—
bestonden. Dé krachtige stijging van de bil-
jettencirculatie, dié uit den voorlaatsten weekstaat bleek,
was daarvan een duidelijk symptoom. Aangezien slechts
een deel van die uitbreiding van den geldomloop werd
‘gedekt door de stijging der buitenlandsche wisselvoor-
raden, moesten de bëleeningen worden opgevoerd. De
geschetste situatie nioest natuurlijk op de geidmarkt invloed hebben; wtar dan ook inderdaad eenige v-
krapping viel te bespeuren. Zooals wij reeds de, vorige
week schreven, moet aangenomen worden, dat het uit-‘
eindelijk effect van de waardeloosverklaring der groote
coupures, een verruiming’ van de markt zal zijn. Immers,
voor de bonafide inleveraars zal t.z.t. nieuw bankpapier
worden afgegeven,’ waardoor de verkrapping vali de
‘laatste week dan weer wordt geredreseerd. Maar boven-
dien zal het niet ingeleverde papier spoedig na
15
April
leiden tot een vergoeding van de tegenwaarde door De Nederlandsche Bank aan de Schatkist. Voorzoover die
vergoeding grooter zal blijken dan het direct bij de Bank
ondergebrachte papier, zou dat een blijvende narkt-
verruiming beteekenen.
De jongste bankstaat toont een daling van den bil-
jettenomloop met t
37
millioen, hètgeen als een eerste
consequentie kan worden beschouwd inzake den maat-
regel betreffende de groote coupures bankbiljetten.

De
obligatiemarkt
heeft voor de
3+%
leeningen e
4
en iet-
wat lauwere stemming gebracht. Terwijl de vorige week
voor beide soorten –
1941
en
1942
– den parikoers flink
werd overschreden, bleven deze week de noteeringen zeer
,dicht, in de nabijheidvan, part De
3-3
+%
leening
1938
boekte ook een’reacti’e” tot
98+,
mhar daarnaast trad weer
een herstel in tot
98
15
/
16
. De omzetten op de obligatie-
markt,, die de vorige week vrij omvangrijk waren, bleven
deze week daarbij ten achter. Nog steeds vinden liqui-
daties plaats van de
3+%
leening
1942
door houders, die
destij4s moesten inschrijven, maar in wier financierings-
opzet het ‘bezit vanligatiëfi eigenlijk niet past. -Daar
staat een redelijkd ”kag tegenover, getuige het koers-
verloop. Toch is de vraag van groote beleggerssnaar obli-.
gatiën gering. Voorzöover voor beschikbare middelen
geen emplöoi is voor onderhandsche leeningen, blijft het
grootste deel voorloopig op de geldmarkt uitgezet, mede
om, wanneer t.z.t. eenpieuwe consolidatieleening wordt
uitgegeven, daarvoor ‘gelden disponibel te hebben.

De
aandeelenmarkt
heeft in de tweede helft van de week
zich hersteld van de min of meer apathische stemming,
die tevoren heersch1, toen bovendien aanbod van spe-
cul’atiéve zijde en van de zijde van aanmeldingsplichtigen
de koersen drukte. De meeste hoofdfondsen’ staan weer
niet ver van de stopkoersen meer af; sommige industrieele
waarden hebben in dat opzicht tiog eenige speling. Bij-
zoridere vermelding verdient nog, dat
deze
week enkele
Indische aandeelen, die sinds maanden niet tot noteering
konden geraken, weer werden verhandeld, zoo o.a. Neder-
landsch-Indische Gas en Senetnbah.

148

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Maart-1948

WIJZIGING IN DEN BEWAARPLICHT, VAN
BEDRIJFSBÔEkHÖUDINGEN.

Vo1ges de oôrspronkelijke regeling van het W. v.
(art. 9) was de koopman gehouden zijrr,böeken” dertig

jaren lang te bewaren.
In 1922 werd de geheele.Tweede Titel (Van koopmans-
boeken) van het Wetboek omgewérkt. Ieder koopman

moest de boeken en bescheiden, waarin hij van zijn ver-
mogenstoestand en van alles wat zijn bedrijf betrof, aanr teekening hield, . alsmede de balansen,’
d?rtig
jaren, de

ontvangen brieven en ‘telegrammen en afschriften van de –
uitgaande brieven en telegrammen tiën jaren lang bewaren.
Toen,bij de wet van.2 Jüli 1934 ‘de koopman uit het Wet-
boek verdween, werd de verplichting tot het voeren van
een boekh6uding en tot het bewaren daarvan gelégd op
ieder, die een bedrijf uitoefent. In verband daarmede
luidt het opschrift van den titel tegenwoordig: Vn boek-

ifouding. . . •.
Thans werd bij besluit van den Secretaris-Generaal van
Jet Departement vai Justitie van 23 Februari 1943 (Ver-ordeningenblad no. 22), in werking getreden op 1 Maart
1943, de tijdsduur van den plicht tot bewaring van alle

hiervéér genoemde bescheiden op tien jaren gesteld. De
verandering komt dus daarop neer, dat voortaan ook de be-
scheidender boekhouding of, om in detaal der wet te spre-
ken: de aanteekeningen, waaruit te allen tijde de rechten
en verplichtingn van het bedrijf kunnen *orden gekend,

n tien jaren kunnen vordn vernietigd.

in
Het is duidelijk, ,dt men met den nieuwen maatregel
niet bedoelt eenig’ rechtsbelang te dienen. Het mbtief
van het besluit is kénnelijk gelegen in de noodzakelijkheid
om een groote hoeveelheid oud papier ten behoeve van de
papierindustrie ter beschikking te krijgen. Dat de vernie-
tiging van veel’ oud archief kan leiden tot besparing van’
archiefruimte en tot de opruiming van veel zeer brandbaar
materiaal zijn slechts bijkomende voordeelen. Rechtsbe-
langen zijn bij dezèn maatregel slechts in zooverre betrok-
ken, dat men zich zal dienen af tevragen, in hoeverre deze
belangen• daardoor kunnen worden geschaad.
Nu is het belang van de bewaring van de bedrijfsboek-

houding

natui.frlijk gelegen in het bewijs, dat deze kan

opleveren. .
De boekhouding van een ieder, dus ook van hem, die’
niet verplicht is boek te houden, kan te zijnen voordeele
bewijs opleveren. De bewijskracht blijft daarbij aan de
beoordeeling van den rechter overgélaten. Het is wel zeer
bijzonder, dat aldus bewijskracht wordt toegekend aan
geschriften, ten voordeele van iemand, die deze geschriften
zelf heft opgemaakt, maar in dit verband moet toch de
nadruk worden gelegd op het bewijs, dat,de boekhouding
ten voordeele van anderen kan opleveren. Te hunnen aan-zien rust de bewijskracht van de bescheiden der boekhou-
ding op de algemeene bewijsregelen. D’e beteekenis vah het
bewijs, dat de boekhouding ten ‘oordeele van aideren kan opleveren, komt tot haar recht, door het wettelijk
voorschrift, dat de rechter in deh”kiop van een rechts-
geding aan één of aan beide partijen de openlegging.van
boeken, bescheiden en, geschriften kan bevelen, voor zoo-
veel hij dit althans noodig acht in verband met het punt in
geschil.. In geval aan het bevel niet voldaan wordt, zal
de rechter daaruit zoodanige gevolgtrekking maken als
hem geradenzal voorkomen. Zelfs lan ten behoeve van
bepaalde personen (erfgenamen, mede-vennooten enz.) en

in geval van faillissement de overlegging van de geheele
boekhouding worden gevorderd. Uit de weergegeven wet-
telijke.vqorschriften en de daarop, gestelde ,sanctie blijkt
het groote belangvoor het. bedrijf, om zijn boekhouding
overeenkomstig den eisch ‘der wet te bewaren. Het niet
voldoen aan.de.verplichting.tot bewaren is iverigen in
het algemeen niet strafbaar. In geval van faillissement kan
dit soms anders zijn. ‘

Het belang van de aangebrachte verandering in den duur

van den,hewaarplicht dient’in dit verband niet te w’rden
ovèrschat. fn de éers’te plaat§ was dè ter’mijn ‘voor de’ lie-
waring van ontvangen bi’ieven en telegrammen en afschrif-
ten van uitgaande ,brieven en telegrammen bij de wet
‘van 122 reeds teruggebracht tot tien jaren. En het merk-
waardige .is nu, dat dee stukken uit bewijsoogpunt juist de belangrijkste zijn. In het ontwerp kwam die verkorte
termijn van tien jaren dan ok niet voor. En toen bij
,amendement op het Qntwerp daartoe het voorstél werd
gedaan, ondervonddit op den aangevoerden grond bestrij-
• ding. Niettemin werd het amendement aangenomen. De
,verkorte termijn’ van tien jaar is ook vrij willekeurig, daar
zij geen aanknocpingspunt vindt in de wet.D,e gewone
tern’iiji van dertig jaar houilt natuui’lijk verband mçt’
den termijn, die in het algemeen is bepaald voor de ver-
jaring van schuldvorderinen. Het amendement der
Commissie van Rapporteurs, ingediend naar aanleiding’
-van een adres van belanghebbenden, vindt echter steun
in de regeling vn den ,,Code de Commerce”, die de be-
waring van
alle
koopmansboeken gedurende tien jaren
voorschrijft. Deze regeling ondervindt wel critiek, zonder
dat echter van érnstige bezwaren bleek.

Voorts is de maatregel alleen van toepassing op hem, die ‘ingevolge artikel 6 W. v. KI een boekhouding moet
voeren, derhalve op ‘ieder, die eén bedrijf kiitoefefit Zij,
die een beroep, niet een bedrijf zijnde, uitoêfdnen, zooals
notarissen, advocaten, medici, deurwaardeiá staan er bui-ten. Zij zijn zelfs niet wettelijk verplicht ‘boek té houden’,
behalve dan de notaiissen, voör wie ‘deze ‘ver’plichtin in
de Notariswet is geregeld. Ook accountants oefenri niet
een bedrijf uit. ‘Apothekers daarentegen naar vrij algemeene
opvatting wel. Voor de eigenlijke acten van ‘den notaris
geeft de Notariswet bijzondere vciorschriftei’i. Deze worden
nimmer vernietigd. Ook de

archieven van openbare be-
sturen worden uit den aard der zaak niet door het W. v. K.
bestreken.. In den regel hebben dezeintene -dienstvoor-
schriften, thans gegrond op een A.
M-.-.v..Bi
ter uitvoerIng
van de Archiefwet, krachtens welke vele archiefstukken
na een bepaalden tijd moeten worden vernietigd.

Tenslotte dient in aanmerking te worden genomen; dat
het besluit op zichzelf nog niet een verplichting tot ver-
nietiging in het leven roept, al’,valt te verwa,hten, dat het wel dien weg op zal gaan. Maar zelfs wannëé het zoö’vér komt, dan nog zal ongetwijfeld worden t’oegestaan uit ‘te
schiften, wat noodzakelijk bewaard mot worden. Dit
kan, juist waar het oud, archief betreft, een omvangrijken
arbeid zijn. Het is uiterst moéilijk om de waarde van st’uk-
ken, die men reeds lang uit het oog verloor, te beoordeelen.
Voor de toekomst zal het dâarom steeds aanbeveling ver-
dienen reeds’bij het opmaken’ van een stuk, of later, wan-
neer zich een bijzondere omstandigheid met betrekking
tot een bepaald stuk voordoet, te overwegen of het blijvend
moet worden bewaarU en daarvan te doen blijkeii. Zoo
bestond reeds vele jaren geleden aan de Departementen
het voorschrift op elk stuk door een stempelafdruk te doen uitkomen, dat het’ stuk na’vijf jaar kon worden opgeruimd.
Voor vele bedrijven, waarvan vrijwel alle stukken nabe-
.trekkelijk korten tijd. kunnen worden gemist, zal het zelfs
aanbeveling ‘verdienen de stukken, welke langer of
blijvend’ moeten worden bewaard, afzonderlijk te doen
opbergen. Door eén en ander zal het bedrijf de gelegenheid
hebben, eigen belangen bij het bewijs, dat bepaalde stukken
kunnen opleveren, behoorlijk waar te nemen. Evenwel
de belangen van anderen worden daardoor niet gewaar-
borgd, al mag rorden aangenomen, dat de goede koopman
ook daarvoor naar vermogen als een goed huisvader zal
zorgen.

Alles bij elkaar genomen, is de materieele verandering,
die het liesluit brengt, niet groot. Bij goed beleid behoeven
daarvan geen nadeelen te worden gevreesd. Indien in deze
materie een.fout gemaakt werd, ‘moét de wetgever van
1922 daarvoor aansprakelijk worden gesteld. In ander op-zicht zal de werking van het besluit een gelukkige kunnen

1•

zijn. Er wordt hiderdad veel te’ veèl bewaard. Hetgaat
in een bedrijf als in een’huishouding: men doet nu eenmaal
meilijk afstand van wat men heeft omdat de voorstelling’
bestaat,,dat men het nog wel eens noodig zal’kunnen heb-
ben. Nu is althans het wettelijk bezwaar tegen de oprui-
ming’ van véel onnoodigen’ ballast opgeheven.
C. MARIS.

STATISTIEK DER GEMEENTEFIIANCIËN

1941.-

Jnieiding.

Oinstan’digh’eden, waarmede bij een critische be-
schouwing der cijfers rekening, moet nordein gehouden.

Het Centraal Burêau voor de Statistiek heeft koitge-léden haar ‘uitgave: ,,Statistiek der Gemeentefinanciën
1941″ het licht doen zien: De verschijning daarvan is ver-
traagd, omdat, in verband met de buitengewone tijdsom-
standigheden, een aantal gemeentebesturen dé noodige
gegevens niet tijdig heeft ingezonden.
– Hoewel deze statistiek reeds van 1896 af is gebaseerd
op de uitkomsten vkn de vastgestelde gemeenterekeningen,
worden, terwille van de actualiteit, daaraan sinds 1926 toegevoegd de gegeven’s van’ die dienstjaren, waarvan
nog slechts de begrootingscijfers bekend, zijn. In een vol- gende publicatie worden clze.dan vervangen

door.de defi-
nitieve uitkomsten. .
Door de abnormale tijdsomstandighèden is echter de waarde der aan de begrootingen ontleende’ gegevens er
niet op. vooruit gegan en in het bijzonder dient wel in het oog te worden gehouden, dat bij ,het opmaken der
oorspronkelijke begrootirgen voor. de jaren 1940 en 1941 met deze omstandigheden nog geen rekening kô’n worden
gehouden. .
Zoo zullen dé omvangrijke uitgaven, voor welke de ge-‘
meenten zijn gesteld ter uitvoering van verschillénde
maatregelen, zcoals de invoerng van nieuv belastingen,
de reorganisatie van de politie en de brandweer, de lucht-
bescherming, het onderwij en ,de ‘uitreiking van de per-
soonsbewijzen, eerst in de rekeningscijfers over deze jaren
ten volle tot uitdrukking komen.
De cijfers’ voor deze jaren, waarvan de gegevens van drekerringen der gemeente nog nit tei’ bschikking ston-
den, moeten ‘dus extra voorzichtig worden gehanteerd’.
De voor ‘de/tabellen en- voor de’ staten
1)
gebruikte
., groepenindeeling
2)
is voor de jaren tot en met 1940 ge-
baseerd op de uitk’omsten der volkstelling vân 31 December’ 1930 en voor het jaar 1941″”ö’p h’et administrati’ef bekende
aantal inwoners op 1 Januri 1941, omdat op 31 December
1940 onder normale omstandigheden opnieuw een volks- telling zou zijn gehouden. De hieruit’ voort’vloeiende be-
zwaren voor de .vergelijking zijn ten deele ondervangen
door de cijfers ovér het’ jaar 1940 zoowel te bewerken
naar de groepsindeeling van 190 als naar die van 1941.
Bij dè nauwkeurige beoordeeling der cijfers moet voorts
in aanmerking worden genomen, dat door, samenvoeging het ‘aantalgemeenten ,in den loop der jaren is verminderd
en wel van 1.070 op 1 Januari 1935 tot 1.034 op 31 De-.
cember 1941.

Voor de groepen van gemeenten en voor alle gemeenten
tezamen zijn van 1935 af de cijfers betreffende de inkom-
sten, uitgaven en batige en nadeelige sloten van den ge-
– wonen dienst, alsnnedé de schulden, vermeld in tabel’ 1.
Î’n tâbel’Il zijn van 1935 af opgenomen de gezuiverde uit-

gaven en inkomsten van den kapitaaldienst
der.
gemeente-
rekeningen.

Bij deze zuivering zijn voor een bepaald rekeningsjaar de navolgende posten buiten beschouwing gelaten:
a. de iiadeeli’e én batige sloter van orïge dienstjaren;

) De. statistiek bestaat uit een beschnijvende inleidIng, toege-
licht door staten, en uit tabellen.
‘) De indeeling der
g
emeenten vindt plaats in de volgende groe-
pen: 100.000′ inwoners en daarboven, 50-100.000, 20-50.000,
10-20.000, 5-10.000; 2-5.000 én minder d5n 2.000,-inwoners.

– b. de overboekingen çiaar en van vorige en volgende
dienstjaren;
de èverboekingen van het-eene naar het an’derë
hoofdstuk ,van den kapitaaldienst over.,hetzellde jaar,en
de op conversie van geldieeningen en op kasgelden
betrekking hebbende posten.

.


.De zuivering’ van dengewonen dienst is op de volgende .wijze verkregen. Buiten beschouwing zijn gelaten de batie
of nadeeligé sloten en de aéhte!stallige inkomsten en uit-
gaven’ van vorige dienstjaren, voorts de buitengewone
inkomsten en uitgaven, zoals beschikkingen uit en stor-
tingen in’ de reserves, en de uitgaven, welke naar haar
aard tot den”kapitaaldienst zijn te.. rekenen; doch in den
gewonen dienst zij.n verantwoord. Daartegenover zijn toe
gevoegd de bij het sluiten van het dienstjar verhalbkar –
gestelde inkomsten en nog veischuldigde uitgaven, alsmede
die uitgaven, verband houdende met de buitengewone
tijdsomstandigheden, welke naar haar aard op den gewo-
nen dienst thuisbehooren — zöoals ‘de kosten van werk-
loozenzorg—, doch die verantwoord zijn
dp
den kapitaal-‘
dienst, een crisisdienst of eenige andere rekening, alles
voorzoover deze uitgaven niet door gewone middelen zijn
gedekt.

In de aldus gezuiverde rekening bleef gehandhaafd de
gewone bijdrage, welke sinds 1935 in de gemeentelijke
kosten van werkloozensteun eii werkverschaffing uit het
werkloosheidssubsidiefonds werd verstrekt.
Met betrekking tot de in de tabellen 1 en II voorkomen-
degetallenen de daaruit afgeleide’gegevens, zij voorts nog –
opgemerkt, dat d&onderlinge vergelijking niet dan onder
het noödige voorbehoud kan geschieden en wel int het bij-
zonder hierom, dat een bepaalde tak van dienst’ in de eene
gemeente wel en in de andere gemeente niet als- afzonder-
lijke administratie woDdt -beheerd, zoodat in’. liet eerste
geval de verrekeningen tusschen tak van dienst en gemeen-
te op hoofdstuk .XIII der gemeenterekening en, in het
tweede geval ‘alle inkomsten en uitg’ven van dien dienst-
tak in een der andere, hoofdstukken. zijn opgenomen.
Daarnevensbestaat nog de mogelijkheid van dub,beltellin-
gen en afwijkende rubric,eering van posten. –
Dat, ondanks deze bezwaren, tabel II toch in de statistiek
werd opgenomen, vindt zijn grond ,hierin, dat in een sta-
tistiek der gemeentefinanciën naar de meening van het
Centraal Bureau enkele cijfers betreffende de inkomsten
en uitgaven van alle gemeenten tezamen .niet ‘mogen
ontbreken. Ook,de betrekkelijk onnauwkeurige cijfers stel-
lèn toch instaat voor elke bevolkingsgroep globale verge-
-lijkingen te maken, die,een,inzicht geyen in hoeverre de
gemeentelijlie bemoeiingen werden uitgebreid of inge-‘
krompen. :
Tenslotte dient nog.in aanmerking te worden genomen, –
dat in het bedrag der,schulden wel begrepen zijn de door
het Rijk of de Proyincie verstrekte voorschotten, doch
niet de docir de gémeenten gewaarborgde leerlingen, de
opgenomen kasgelden of dein rekening-courant
aangegane
*

schulden. Het betreft hier dus alleen de geconsolideerde
schulden. De vlottnde schuld der gemeenten wordt op
eén andere plaats-behandeld. –

InQloed oan de crisisjaren. Toeneming,der tekorten, uei’hooging –
ean den schuldenlast. Vermindering Qan den weerstand en-op-
teren oan reserç’es.

De,
inkomsten en uitgaeen n’an den gewonein diénst
gev’dn
voor alle gemeenteii tezamen sinds 1935 een, stijging té.
zien, welke’ slechts in 1938 wordt ‘onderbroken. In 1941
echter zijnde inkomsten belan’grijk’lager geraamd dafi daar-
vÔôr,. waardoor het totaalbedrag der nadeelige sloten, dat
– voor 1940 reeds tot f 8millioen was teruggeloopen, eën
– verdere groote stijging doet’ zien ,met f73.millioen voor
1941. De inkomsten zijn oor dat jaar in totaal geraamd
op f.752 millioen, de uitgaven op f 833 millioen. –
Het
bedi’ag der schuldén is,
voor alle gemeenten tezamen, –
van 1935 tot 1941 onafgebrokengestegen, nl. van f 2.529
tot f 2.670 qillioen.

24 Maart..1943


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHEN

149 ii

150

EÖNOMISCH-STATÏSTISCHEBERICHTEN
J

24Mûiï
1943

Wat de onderdeelen der begjMtingen betreft, is het
interessant te ervaren, dat de electriciteits-, gas-, water-
leiding- en telefoonbedrijven tezamen een voordeelig saldo
opleveren, terwijl alle andere bedrijven tezamen daren-

tegen een nadeelig saldo. laten.
Over alle rekeningsj aren is srtir’allë groepen, tezamen
het aahtal gemeenten met batige sloten ,roor dèn gewonen
dienst belangrijk grooter’ dan het antal gemeenten met,
nadeelige sloten. Daarentegên is het totaalbedrdg der batige
sloten over de jaren 1985 tot en’hiet 1938 vêel lagér dan het
totaalbedrag der nadeelige stoten. Alleen over 1939 i
voor alle groepen van minder dan 100.000 inwoners het
totaalbedrag der batige sloten hooger dan dat der nadeelige
sloten, waaruit volgt, dat’ de financieele toestand van een
aahtal gemeeten bij het sluiten der rekeningen voor dat
jaar is verbeterd. Ook een bechouwing van de zoogenaam-
de ,,geztiiverde” rekeningen leidt tot de conclusie, dat tot
en met 139 een kleine verbetering in den financieelen
toestand is ingetreden, welke ten deele het gevolg is van
de door de gemeentebesturen getroffen rnaâtregelen tot
verlaging der uitgaven en verhooging der inkomsten.
Dat de economische crisis evenwel in belangrijke mate
den financieelen weerstand der gemeenten heeft vermin-derd, is duidelijk waarneembaar uit eenige in staat 3 ver-
melde gegevenS’ betreffende denstand der tekorten,’van
den gewonen dienst en deh stand der’reserves. Onder de tekorten zijn te verstaan de voorloopige door
leeningen of Rijksvoorschotten gedekte tekorten, alsmede
de overige, nog niet gedekte ‘tekorten; onder de reserves
de niet aangewende batige sloten van vorige dienstjaren,
de algemeene reserves en die voor bijzondere doeleinden
en de algemeene bedrijfsreserves.
Eind 1938 hadden 482 gemeenten in totaal een
tekort
van f 119 millioen, terwijl eind 1939 502 gemeepten een
tekort hadden van in totaal f 129 millioen. Van dit bedrag
kwam alleen reeds f102 millioen voor rekèning van vier
der grootste gemeenten.

Van het op 31 December 1939 ‘oorloopig jedekte tekort
van f 45 millioen is f 16 millioen voorloopig gedekt döor
leeningen f 3 millio.en door Rijkvoorschotten .wegens
noodlijdendheïd en f 16 millioen door voorschotten uit
het werkloosheidssubsidiefonds, terwijl f 10 millioen voor-
loopik gedekt is door yoorschotten in verband met het
zoogenaaiide uitgestoot’en bedrag 1934
3
).

Het nog niet gedekte tekort van f 84 millioen wordt ge-
vormd door f 11 millioen nadeelige sloten van d9n gewonen
dienst der rekeningen 1939, f 4 millioen nadeelige sloten
van den gew
.
onen dienst der rekenjogen 1938, voorzoover
deze niet reeds door den dienst 1939 zijn gedekt, en f 69
millioen nadeelige sloten van vregere dienstjaren, die ôf
naar den kapitaaldiens’t zijn overgelracht ôf op den ge-
wonen dienst telkens worden overgeboekt naar een ‘vol-
gend dienstjaar. ‘


Het totaal van de
reserpes
heeft van 1985 op 1939 een
daling ondergaan met f12 millioen (til. van f lR tot f26
millioen); het sterkst zijn de algeipqe bedrijfsreserves
aangetast, iil. met f 8 millioen (of wel 429/„). De verminde-
ring der reserves was het grootst in de groep van gemeen-
ten van 50-100.000 inwonçs. Op. 31 December 1939 be-
schikten 196 gemeenten ovei geen der hiervôôr vermelde
reserves.
De ongunstiger gewordn,financieele toestand der ge-
meenten blijkt ook uit de gegevens van staat 4 betreffende
de door het Rijk en de Provinciën aan gemeenten verstrekte
bijdragen en voorschottn wegens noodlijdendheid. De jn’

‘)
Dit’
betreft het bedrag der werkloosheidslasten, waarvoor in
de oorspronkelijke begrootingon voor
1934
geen dekking aanwezig
was en welk berag voorloopig uit de begrooting mocht worden
weggelaten (uitgestooten). In
1935
werd bepaald, dat deze voorloopig
uitgestooten bedragen op den gewonen dienst in uitgaaf moesten
worden gesteld, waartegenover een bijdrage van den kapitaaldienst
1934
moest worden opgenomen. Deze bijdrage werd op haar beurt weer gedekt door een overeenkomstige bijdrage van
1935,
waarin
gedeeltelijk werd voorzien door een Rijksvoorschot, dat in tien
jaren moet worden terugbetaald.

den vorm vah bijdragen verstrekte sommen zijn over
1936 het hoogst (f4.578.000), waarop een daling is gevolgd
tot f3.212.000 over 1939. 4Voor 1940 is’zelfs f6 millioen
geraamd blijkens de oorspronkelijke Rijksbegrooting,
hoofdstük V). .
Het totaal der
kapitaalsaitgaren
voör âlle gemeenten
tezamen is sterk gestegén, nl. van f 130 millioen ovér 1935
tot f 240 millioen over 1937 of, pér hoQfd vande bevolking,
van f 15,49 tot ,f 28,05. Daardp is een uitgavedaling ge-volgd tot f219 millioen over 1939 (per hoofd’van de be-
volking f 25,07), waarschijnlijk’ onder,invlöed

van liet ver-
schérpte toezicht van Rijkswege. De stijging ,’an 1935 tot
1936 is vrijwel uitaluitend het geyolg•van de vermeerdering
der oiiderwijsuitgaven in verband’ met de vérvanging van
de jaarlijksche uitkeering, bedoeld in artikel 205, eerste
lid, der Lagerondervijswet 1920, door een uitkeering in
eens, voor welke uitkeering door de meeste gemeenten een
leening werd gesloten. –
De kapitaalsuitgaven werden over alle vergeleken jaren
grootendeels gedekt door geldieeningen enz., in veel min-
dere mate door de niet’afzonderlijk genoemde inkomsten,
de ontvangsten van bedrijven, de bijdragen van den ge-wonen dienst en de opbrengst van den verkoop van ge-
meentelijke eigendommen. Het totaal der kapitaalsuitga-
ven is over déze jaren per hoofd, van de bevolking liet
grootst voor de groep der grootte gemeenten en wordt
voor de gioepen der kleinere gemeenten geleidelijk kleiner.
Over 1935 zijn deze cijfers voor de groepen
1
der grootste
en kleinste gemeenten resp. f 28,29 en’f 3,95 en over 1939 resp. f 57,74 en f 5,95.

Nadere beschouwing pan de schulden en pan de kas positie:
Daling van den rentestand, con pers ie. Toenening oan het
niet rendabele ten ‘koste ran hef rendabele gedeelte der schul-
den. Stand der bedrijeen.-

In staat 6 is melding gemakt van dij verdeeling der
schulden naar de
rentepe,rcentages.
Over de jaren 1935 tot
en met 1937 valt hèt meeredeel der bedragen onder de
troep der leeningen,’ uitstaande tegen een rente van 4 tot
4 % en van 1938 af ir’dé groep 31 tot 3 %. De bedragen
voor de

leningsgroepen van’ 5 % en hooger worden van
1935 tot 1941 met kele onderbrekingen voortdurend. /
kleiner, waaruit duidjk de invloed’ merkbaar is van dé door verlaging van’ den rentevoet ‘mogelijk geworden
conversie. Deze renteverlaginè is verder duidelijk té zien
in de stijing vad het meerendeel der bedragen voor de
groepen beneden 4 %.
In verband met het bepaalde in artikel 8 van het Ko-
ninklijk Besluit van 27 Juli 1934, betreffende den steun
aan noodlijdende gemeenten, moeten de gemeentebesturen
sinds 1935 aanvullende gegevens verstrekkên omtrent den
schuldenlast der gemeenten, niet behulp .waarvan kan vor-
den vastesteld, welk gedeelte van de gemeenteschulden
geacht kan worden geldelijk niet
rendabel
te zijn. ‘Behalve
gegevens betreffènde de volledig rendabele ‘geme’entebe-
drijven moeten hiertoe gegevens worden verstrekt voor
die onderdeelen der schuld, die aangegaan zijn”oor doel-
‘einde’n, welke geacht kunnen, worden in beteekenende mâte
rendabel te zijn, zooals de schuld voor gedeeltelijJ renda-
bele gemeentebedrijven, voor deelneming in andere dan
gemeentebedrijven en voor gemeentelijken woningbouw,
ter zake van voorschotten én ten laste van hoofdstuk VII
(eigendommen, niet voor den oenbaren dient bestemd)’
Met behulp van ddze gegevens is volgens en bepaalde
methode berekend, welk deel dè’r schuld zonder bezwaar geldelijk rendabel geacht kah worden en dus minder zorg
vereischt dan het door aftrekking gevonden d’eel der
schuld, dat’ geldelijk niet rendabel wordt geacht. Deze
gegevens zijn in staat 7 opg’enomen.
Van 1 Januari 1935 tot 1941 is voor alle gemeenten te-zamen de totale rendabele schuld iets vermindeid, zoodat de stijging van’ de totale schuld het gevolg.is
van de toe-
nerning der niet rendabele schuld zoowel als van het feit,

1F
24 Maailt 1943

ECÔNOMISCH-STATISTISCHE .BEICHTEN

ç
.

dat schulden, clie in .1935 nog geJdelijk, renabe1 werden

geacht, over volgende jaren, tot de niet rendabele schuld
gerekend •mosten worden. .Van de tea behoevev,an de bedrijven
ib
totaal geleende

bedragen (op 1 Januari 1935 en 1941 resp. t 970 millioen

en f 1.007 millioen) kan resp. 81,66 en 78,08 % geldelijk rendabel worden g’eacht. Van alle andere schuld, ten be-
drage van resp. f 1.559 ‘njillioen en 11.662 millioen, is dit het, geval met, res,p.. 50,05 en 45,12 %. Voorts blijkt, dat
voor alle gemeenten tezamen op genoemde data resp,.
62,17,’en 57,55 .van ,alle. schulden geacht kan worden gel-
delijk’renbel .te ijp.

– Per hoofd”van de bevolking blijkt zoowel het totaal-bedrag als het niet rendabele gedeelte der schulden het kleinst te zijn voor de groep der kleinste gemeenten en
geleidelijlç te stijgen voor de groepen der grootere gemeen-
ten; terwijl de-hoogste cijfers worden aangetroffen voor de
groep der grootste gemeenten. Naar, verhouding zijn de
verschillen tusschen de groepen. onderling voor de niet
rendabele schuld veel kleiner dan voor de rendabele
schuld. Zoo is op 1 Januari 1941 de niet rendabele schuld
per hoofd yan de bevolking -‘voor de groep der grootste
gemeenten ongeveer negen maal, zoo gï’oot als voor de
groep der kleinste gemeenten, terwijl de rendabele.schuld
bij de eerste groep achttien maal zoo groot. is als bij de

laatste groep..,

Op 1 Januari .1935 ‘vormde liet bedrag der Rijksvoor-.
schQtten23,34 % van het-totaal van alle gemeenteschul-
den ;. dit verhoudingscijfer onderging weinig verandering
en bedroeg op 1 Januari 1941 23,67 %.
liet totaal der door de gemeenten
gewaarbo;’gde leeningen
is van 1Januari 1935 tot. 1-941 toegenomen van 1113 mil-
lioen tot t 131 millioen. Van dit’.totaal op 1 Januari 1941.
is f 74 millioen gewaarborgd ten behoeve van de volks-
huisvesting, t 41 millioen ten behoeve van .de volksgezond-
heid en t 16 millioen ten behoeve van andere doeleinden.
Blijkens staat 14 onderging het totaal beçlrag der schul-
den per hoofd van de bevollijng voo r allè gem’eiiten te-
zamen van jaar tot jaar weinig yerandering. Van 1 Januari
1935 tot 1941 daalde het lecht vân t 301,32 tot t 299,18.
Een naar yerhouding vel sterkere daling wordt aange-
troffen voor .de overeenkomstige bedrgen der groepen – van gemeen,çri van 2.000 tot 100.000 inwpner. Alleen
voor de ‘groep ‘der grootste gementën valt een stij’ing.
waar te nemen. . . . ,,.. .

liet bedrag der
nieuw gesloten leeningen
was het hoogst
in 1936 (f 139 millioen tegen f51 millioen in 1941) ;het
bedrag, der
conoersieleeningen
was het hoogst in ,1937
(f 1.283 millioen tegeb t 1,8 millioen in 1941). Inhoôfdzaak
werd geleend,. voor openbare weiken, grondbedrijven, gas-
en electriciteitsbedrijven, – onderwijs, volkshuisvesting,
volksgezondheid en handet e,n nijverheid. .
De in staat 18 gegeven verdeeling der sinds, 1935 nieuw
gesloten leeningen’ en conversieleeiiingen naar de tot den
koers van 100 % herleide rentepercentages leert, dat de
tegen een rente vafi 4 % of hooger geleende bedragen over
1935 nog 84,84 % van het totaal van alle leeningen uit-maakten’. Geleidelijk trad op de kapitaalmarkt. een ont-., spanning in, waardoor de’rentevoet belangrijk is gedaald
en in 1938 zelfs 98,93 % van l3et totaalbedrag geleend kon
worden tegen een rentevoet van ninder dan 3,75 %.
Daârop is de rentevoet wederom gestegen en ,moest in 1940 91,42 % worden geleend tegen een rentevoet van 4,25 % of hooger. Over 1941 was laatstgenoemd cijfer
wedexbm gedaald to,t 61,64 %. .

Wat.de kaspositie
der gemeentn aangaat, toont staat 21,. dat het bedrag van de door alle gemeenten tezamen tijde-
lijk opgenomen gelden, na.een daling van f 19.3 millioen.-
op 1 Januari 1935 tot 1137 millioen op 1. Januari 1937,
bijna onafgebroken is gestegen tot t 212 millioen op 1
Januari 1942. Hot bedrag der uitstaande gelden vertoont
eveneens groote veischillen. De grootste afwijking wordt
.

aangetroffen op 1 Januari 1936 en 1942, nl. respeqtievelijk
t 17 millioen en f 38.»jJJioen
öp 1 Januari 1941 ,maakte het bedrag der
1
vlottende.’
schulden gemiddeld 6,5 % uit.
van
het bedrag der vaste
schulden.

Teneinde dé groote verscheidenheid te deen zien van
den aard der bedrijven,
1
lsmede welke moeilijklp,den moe-
ten worden overwonnen,,op uit de jliet uniform ingerichte
rekeningen en berootingn dezer bedrijvn in plaats yan
• de batige of nadeelige sloten de ipkpmsten en u,itgaen
zelve in de s.,tatistiek..te verwerken;isdn staat 12 van,1986
• af opgenomen het aantal verschillende edrijven, met aan-
wijzing naar iielke hoofdstukken overbrenging plaats vond.
Bij vergelijking van Jet totaal aantal
bedrijoen
met het
totaal aantal gemeenten blijkt, dt in de grootére g,erneen-
ten, naar verhouding, belangrijlc meer bedrijven ,voorko-
men dan in de
kleinere
gemeenten. Terwijl in
4
groep
gemeenten boven .100.000 inwonèrs op 1 Januari 1941
gemiddeld ,per gemeente 16 bedrijven’ voorkQmn, wdrdt
in de groep der kleinste gemeenten gemidceld 1 ‘ednijf
op 7 gemeenten aangetr9ffen. Van’de 1.050 gemeentei
waren er voorts 624, waarin, volgens .de begrootingen
voor 1941, geen bedrijven voorkwamen, die als’zelfstandige
.inrichting werden beheerd. . .
Het aantal electriciteitshedrijven ‘is sterk verminderd,
• nI. van 255 op 1 Januari 1936 tot-213 op 1 Januari 1941.
‘in hoofdzaak is dezdaling het geyolg vail het overnemen
van gemeentelijke bedrijven door provinciale electriciteits-
bedrijven. Ondanks deze vermindeéing is van alle bedrijven
het aantal ,electriciteitsbedrijven op 1 Januari 1941 nog,
het grootst, daarop volgen,in aantal de gas- (176), water-
leiding- (153), woning- (119) en grondbednijven (118),
slachthuizen of .-plaatsen (57), opénbare werken (55),
keuringsdiensten ‘vn vee en vleesch (53) en reinigingsdien-
sten (52). Onder deze bedrij’en zijn niet begrepen de rechts-
persoonlijkheid bezittende, instellingen, zooals stchfingen
en naamlooze vennootschappep, die in het leven zijn.ge-
roepen om bepaalde gemeentelijke belangen te verzorgeir.
Omtrent deze instellingen, weijcer inkomsten en uitgaven
of batige en nadeelige sloten niet door de rekeningen en
begrootingen der gemeente’h ldbpen, lcomen ‘tot dusver in
de statistiek geen gegevens voor.
Belastingen. Winsten en
retr1butis
an bedrijoer. Con junb-
tuurgec’oeligheicl.

• De statistiek behelst voorts uitvoerige gegevens betref-Mnde de voor de gemeenten van belang zijnde
belastingen.
Bi,j de beoôrdeelin’g van de bedragen van de opbrengst
dier belastingen moetrrekeiing mee worden gehouden,
dât enkele wetten en besllfitn belangi’ijken invloed daarop.
‘hebben uitgeoefend. (Zoo de wetten van’4 Maart 1935 tot
wijziging van de Finanieele-ve.Fhöudingswet en tot inper-
king van het gemeentelijke belastinggebied, de invoering
van de nieuwe inkdmstenbelasting per 1 Januari 1941
(Verordening 105/1941), de wijziging van het tarief, der
vermogenrbelasting (Besluit 166/1941), het vervallen van
de dividend en tarft4%rrebelasting en de invoering, in de
plaats hiervan, van de’winstbelasting). –
-Op de cijfers’ over 1935 en 1936 is voorts invloed uitge-
oefend door’de
economische crisis
in r(eerwaartsche.richting
en de in’ een aantal gemeenten hiérdoor noodig geworden
verhooging of invoering van belastingen in opwaartsche
richting. De stijging van de opbrengst van alleblastingeh
tezamen van’ 1936 Up 1937 is in hoofdzaak het gevolg
van de hoogere opbrengst’van de opcenten op de dividend-
en tantièmebelastin’. Ook van een’dntal andere belastin-.
gen is de opbrengst gestegen onder den invloed van, de
devaluatie van ‘den gulden op 28 September 1936. De stij-
ging van de opbrengst der grondbelasting in hoofdsom
wegens ongebouwde eigendommen houdt verband met de
verhooging dezer uitkeering van 35 tot 50
%aer
hoofdsom
‘met ingang van 1937. De stijging van 1937tqt 1939 komt’
in hoofdzaak voor rekening van de opcenten op de ge-
‘meentefondsbélasting, terwijl dè, gropte daling van 1940

152

.

EÔONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Ma

art 1948

op 1941 in hoofdzaak het gevolg is van de vervanging van
de opcenten op de gmeetefonds- en de vermogensbelas-
ting door uitkeeringen ,uit het gemeentefonds. Zoowel de opbsengst der belastingen als de winsten en
retributies_uit de gemeentelijke bedrijven zijn voor de
grootere. gemeenten naar verhouding vn veel meer belang
dan vpor de kleinere. Voor alle gemeenten tzamen is de
stijging van de opbrengst van de totale
winsten en retribu-
ties
der bedrijven van 1935 (f 66 millioen) tot 1939 (f 71
• millioen) felatief sterker dan die van de opbrengst der
belastingen (van f163 millioen tot f171 millioen). Per hoofd
van de bevolking bedroeg de belastingopbiengst in 1939
1 19,61 en die van de winsten en retributies f 8,10. Met
inbegrip van de belastingen, die gestort ziSn in het gemeente-
fonds en het werkloosheidssubsidiefonds en die dus langs
indirecten weg in de gemeentekas vloeien, is de opbrengst
,
van alle belastingen over 1935 f 287 millioen en over
1939 ‘1 299 millioen (per hoofd van de bevolking: f 34,15
en 1 34,23). Van de afzonderlijk in de statistiek genoemde
‘bedrijven .vertoont de opbrengst der gasbedrijven’ in het’
hiervoor genoeïiide tijdvak een uitgesproken daling; de
electriciteitsbedrijven leveren voorts de’ grootste op-

brengst op, daarop volgen de waterleiding-, gas- ,telefoon-
en andere bedrijven:

Ten aanzien van de dividend-, en tantièmebelasting
toont de statistiek in het bijzonder de groote conjunctuur-
evoeligheid aan, blijkendeuit de lage ojbrengsten over
1935 en 1936en de veel hoogere over 1937, 1938 en 1939.

J. H. TEXTOR.

FAILLISSEMENTSSTATISTJEK i941

De uitgave ,;Justitieee Statistiek en Faillissements-statistiek over het jaar 1941″ ‘) behelsde reeds eenige
ijfeis omtrent de faillissementen in 1942 en kondigde een Mededeeling mt nadere voorloopige gegevens betreffende
1942 aan. De onlangs verschenen Mededeeling 128 lost
die belofte in
2
).’De sterke daling in het aantal faillisse-
nienten, een verschijnsel, dat sedert 1935 was te constatee-
ren blijkt zich
ook
in 1942 te hebben voortgezet.
Over een eenigszins langere periode ‘bezien, geeft de
faillissementsstatistiek het vlgende beeld: van 1920 tot
en met 1924en scherpe stijging van het aantal uitgespro-
ken faillissementen, daarna tôt enmet 1930 een’daling.
Iliei’mede is de eerste phase na den wereldoorlog 1914–’18
afgesloten; in 1931 zette een nieuwe stijging in, welke, er toe
leidde, dat van 1932 t6t en met 1935 het aantal faillisse-
menten per jaar zich voortdurend bewoog omstreeks de 4.300. De omslag komt voor dezen conjunctuurindex in
1986, in welk jaar een, nog geringe, daling begint, welke
zich in de daaropvolgende jaren in snel tempo voortzet.
Het jaar met het grootste aantal .faillissementen, 1933,
leverde 4.361 vonnissén van faillietverklaring, d.i. 58,3
per 100.000 inwoners op; 1941 daarentegen sjechts 581,
of 6,5 per 100.000 inoners en 1942 kwam nog onder
zijn voorganger met 396 faillietverklaringen of slechts 4,4
per 100.000 inwoners.

Berekent men een indexcijfer, waarbij het aantal uit-
gesproken faillissementen in 1930 op 100 wordt gesteld,
dan .vertoont deze index voor de sedertdien verloopen
jaren het volgende beeld:

1920=100

1931
……….
111,5

1937 .. .,
…….
99,8
1932
………..
19,6

1938
……….
80,6
1933
……….
150,6

1939
……….
68,3 1984
……….
150,4

.

1940
……. …
39,1
1935
……….
149,1

1941
……….
20,1
1936
……….
142,3

.

1942
……….
18,7

1)
,,Justitieele Statistiek en Faillissemenstatistiek over liet jaar
1941″, uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
‘) Centraal Bureau voor de Statistiek, Afdeeling gerechtelijke-
en armenzorgstatistiek, Mededeeling 128; Februari 194$..

Uiteindelijk zal het cijfer over 1942 nog lager zijn dan
‘hier vermeld is; in de Mededeeling nl zijn wel, in de cijfers
over de vorige, jaren niet medegeteld de faillissementen,
die na verzet, hooger beroep of cassatie vernietigd zijn.In
1941 waren dit èr niet minder dan 102 of 15 % van de 683.
Als mede-oorzaken voor de sterke daling in 1940 signa-
leert het ,,C.B.S.” eenerzijds de door de tijdsomstandighe-

den vergroote liquiditeit der bedrijven, anderzijds, dat de
schuldeischers niet aanstonds tot het indienenvan een fail-
lissernentsaanvraag besluiten. Voor deze laatste stelling
vindt het steun in het percentage der faillissementen, dat
door opheffing wegens gebrek aan baten eindigde: in de
jaren 1930 tem. 1989 schommelde dit percentage tus-
schen de’38,0 en de 46,9; in 1940 daalde het tot 34,3, in
1941 tot 29,7. Voor’ mij staat niet geheel vast, dat grootere
lankmoedigheid der schuldeischers de oorzaak is van het
verminder&percentage ,,opheffers”; de stijging van den
prijs van gebruikte meubelen, waardoor de ± f 250,
welke ter bestrijding van de faillissementskosten noodig
zijn, in meer gevallen dan vroeger aanwezig zijn, zal daarbij
ook wel een rol
spelen.
Van de 705 in 1941 .afgewikkelde
faillissementen, onder welke zich, wat de kleinste betreft,
uiteraard in, hoofdzaak faillissementen uitgesproken in
1940 en 1941 bevinden, konden niet minder dan 255 de
f 500 aan baten nog niet halen. Het is de vraag, of dergelijke

faillissementen de daaraan verbonden kosten en’ omslag
wel rechtvaa.digen; het atief van deze faillissementen
gaat op aan boedelkosten en preferente (gewoonlijk: be-

lasting-)schulden; in 1941 ontvingen de concurrente schuld-
eischerg 0,7 % van hun pretenties tegen een totaal-generaaY
van 14,2 %. Veelal echter is een faillissement het eenige
of het voor den schuldeischei goedkoopste middel om met
zekerheid vast te’stellen, dat op ded debiteur geen verhaal
bestaat. De door het ,,C.B.S:” vermoede grootere lank-
moedigheid van schuldeischers, is nit’ in alle gevallen
vrijwillig: het besluittot bescherming van schuldenaren
zal faillissementen voorkomen hebben; al is, lijkens
Mededeeling 129 van het ,,C.B.S.”, de toepassing niet
zeer frequent (in 1942.verleenden de rechtbanken 23 maal,
de kantonrechters 48 maal uitstel; het aantal verlengingen
was resp. 13 en 27), dan heeft het b’esluit toch zekere pre-
ventieve werking, doordat de schuldeischer, toepassing
verwachtend, van rechtsmaatregelen afziet.

De voornaamste oorzaak voor de daling zal evenwel m.i.
niet zoozeer aan de zijde der chuldeischers, als aan die,
der schuldenaren’ moetn worden gezocht. Het geringe
aantal verzoeken om uitstel krachtens het besluit tot be’ –
scherming van schufdenaren – in totaal werdën blijkens
Mededeeling 129 in 1942 slechts 182 vrzoekschriften (tegen
844 in 1941) tot uitstel of verlengingvan reeds verleend
uitstel’ingediend – wijst in dezelfde richting.

Goederen worden vldt verkocht; oude voorraden ge-
makkelijk opgeruimd. JMt stelt de debiteuren in staat aan
hun verplichtingen te voldoen. Het goederenverkeer is
zeer ingekrompen, dit bèperkt de gelegenheid debiteur te
worden. Verhoogde liqüiditeit en verminderde bedrijvig-
heid, twee facetten van de goederenschaarschte, ‘leiden
beide tot vermindering van het aantal gevaflen,in welke
verplichtingen worden aangegaan en niet nagekomen. Dit
komt ook tot uitdrukking in het aantal verstekvonnissen,
door kantonrechters in burgerlijke zaken gewezen, waar-
omtrent men de cijfers vindt in de reeds aangehaalde pu-
blicatie van het, ,C.B.S”. Speciaal het aantal dezer vonnissen
is te dezen anzierjleerzaam: in de verstekvonnissen van
de rechtbanken schuilt steeds een groot aantal vonnissen
op familierechtelijk terrein; de verstekvonnissen der kan-
tonrechters daaiientegen zijn, in het algemeen, inassi. Het
aantal dezer vonnissen daalde van 24.897 in 1932 geleidelijk
tot 19.869 in 1939. De oorlogsjaren geven dan opeens een
veel sterkere daling te zien en wel tot 15.491 in.1940 en
11.700 in 1941. 1-let cijfer.voor
, 1942 is nog niet gepubli-
ceerd. Zij het niet zoo sterk als uit de faillissementssta-
tistiek, blijkt ook uit deze cijfers een belangrijke verminde-

24
.ïaart
1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

153

ring van liet aantal gevallen, in welke rechtmaatregelen
tegen onwillige of onmachtige debiteuen uitgelokt worden.
Nu het absolute aantal faillissementen zoo gering is ge– worden, wordt het nagenoeg onmogelijk uit hun splitsing
naâr de bedrijven en beroepen nog conclusies te trekken. Uit het feit, dat in 1941 één en in 1942 geen faillissement
in de groep fabricage van-aardewerk, glas en., daai’en-
‘tegen in de groep bewerking vn diamant ens. in 1941 geen
en in 1942 één faillissement werd uitgesproken, kan men
niet afleiden, dat de aardewe’rkfabricage zich bijzonder
gunstig, de diamantbewerking zich ongunstig ontwikkeld
heeft. Bij zoo kleine aantallen, als waaruit het onderhavig
statistisch materiaal bestaat, kan men ook aan het feit,
dat de groepXX Hoofden en ondergeschikten in den waren-
handel, welk in vroegere jaren een belangrijk grooter per:
centage aan faillieten ‘opleverde, dan overeenkwam met
haar percentage volgens de beroepstelling van 31 Decem-
ber 1930, thans onder dat percentage is gekomen, geen
conclusie ”erbinden. Van de hiervopr genoemde factoren, welke in het algemeen een daling der faillissementen be-
werkten, werkt de groote liquiditeit, als gevolg van ver-
kleinderi omzet en uitverkoop van oude vooraden, in het
bijzonder ten aanzien van deze groep, al was ook véér 1940
reeds een geleidelijke verbeîèring waarneembaar Of en in
hoeverredeze verbetering mede aan de werking van de
•Vestigingswet.Kleinbedrijf en de door deze geëischte vak-
kennis en credietwaaikligheid is toe te schrijven, is niet na
te gaan,omdat een onderverdeeling over de verschillende handelsbedrijven ontbreekt.
Mr A. SCHADEE.

RANTSOENEERING ALS MIDDEL
TOT
ËEN

JUISTE VOEDSELVOORZIENING

IN OORLOGSTIJD.

De levensmidde,lenvoorziening in oorlogstijd spre6kt
voor den verbruikerhet meest, waar zij zich manifesteert
in de grootte van het rantsoen en het aantal der gerant-
soeneerde artikelen. Hoe
S
de verdeeling tot stand, komt,
mag lem uiteraard belang inboezemen; in eerste instantie kan het hem onverschillig laten, wat er aan voorafgaat
1).

In deze mentaliteit is invergelïjk.ing met de periode 1914-
1918 een verandering ten goede gekomen, want de belang-
stelling van het publiek voor,. de interne aangelegenheden
vai de rantsoeneering is tegenwoordig zeker grooter dan
in den vorigen wereldoorlog het geval was. Dit h udt om.
verband met het feit, dat de economische problemen in het algemeen meer de aandacht van het publiek hebben
,Het is de pers- en radiovoorlichting, welke daaraan voor
een belângrijk deel debet is. De opvoeding van de groote
massa ook het ondèrling verkeer – heeft zich in het
afgeloopen tijdsbestek esterk ontwikkeld en is in verge-
lijking met 25 jaar geleden veel intensiever; de resultaten
ervan zijn niet uitgebleven: het begrip voor de moeilijk-
heden, waarmee de Overheid te kampen heeft, is grooter
dan eertijds. Het publiek ,,leef t” veel meer mee. Het is
ehter ten aanzien van de rantsoeneering – en dat mag
men .bij de beoordeeling van een en ander zeker niet uit
het oog verliezen – het gecentraliseerde systeem van de
voedselvoorziening, dat daartoe bovendien veel meer ge-
legenheid biedt dan in 1914, toen — zooals uit de vorige
artikelen over de voedselvoorzi.ening is gebleken
2)
– het
gedecentraliseerde stelsel de overziçhtelijkheid en het be-,
grip van de gevoerde politiek niet bevorderde.
• Bij een vergelijking van het huidige voorieningsniveau
met dat uit den eersten wereldoorlog, moet men met eenige omstandigheden rekening houden, welke zich,toenmaals in
geheel andqi’e nuances voordeden. Zoo is de rantsoeneering

1)
Hierover zie men het artikel van T. Gulden: ,,Statistische
mogelijkheden der distributie-administratie” in ,,E.-S.B.” van 10
Februari 1943.
‘) Zie mijn ,,Levensiniddelenvoorziening in oorlogstijd”, in
,,E.-S.B.” van 18 November JI. en volgende nuniners.

van brood destijds betrekkelijk laat begonnen. Het brood.–’.

het eerste gerantsooneerde artikel in den vorigen wereld-
oorlog – kwam pas in Februari 1917 in ,,distributie”
3).

In een aantal andere gevallen was de aanvoer van het
artikel al eenigen tijd gestoord, vöôrdat de Overheid tot
rantsoeneering overging. In deihuidige oorlogsjaren is de
Overheid daarentegen meermalen reeds
bij toorbaat
tot rantsoeneering overgegaan, ook al maakte de voorraad-
positie zulks niet direct noodzake’lijk. Men denke aan de
suiker, ‘die in 1939 op de bon kwani: een maatregel van
wijs beleid, waarvan de waarde pas later tot het publiek
is doorgedrongen. Op die manier is het ‘immers mogelijk om over een veel, langere periode een billijke verdeeling –
der aanwezige voorraden te doen geschieden.

Een uniforni.plan.

Ook het feit, dat de distributie thans op een uniforme
leest is geschoeid en gecentialiseerd is, laat de voordeelen
,
ervan uitkomen boven die van het ‘gedecentraliseerde
systeem van 1914-1918. Plaatselijke afwijkingen doen
zich thans veel minder voor dan in de vorige peiiode; toen
het geen uitzondering bleek te zijn, wanneer in de eene gemeente het rantsoen vleesch hooger of lager was dan
elders; of rijdt werd verstrekt om het aardappelentekort
aan te vullen, terwijl hiervan in andere plaatsen in het ge-
heel geen sprake was
4
). In één gemeente kwam het zelfs
voor, dat de toenmalige burgemeester met den gemeente-
secretaris en de directie van een zuivelfabriek afsprak de
door de Overheid ingestelde rnelkrantsoeneering niet uit te
voeren
5).

In den ‘eersten tijd van de
0
rantsoeneering gold verder
het beginsel, dat hetgeen in’iedere gemeente van de ont-
vangen hoeveelheden overbleef (doordat niet iedereen zijn volle iantsoen had opgenomen) in een volgende periode in die gemeenten boven, het gestelde rantsoen mocht worden
uitgegeven. Daardoor kon het voorkomen, dat op hetzelfde
tijdstip de eene gemeente bijv. zes kilogram aard,appelen
per hoofd en per week distribueerde, terwijl de ,adere
gemeente niet meer dan het afgekondigde rijksrantsoen
van drie kilogram gaf. Pas
tegeneïnde’yon
1918 kwam
er een circulaire van’den minister, waarin deze voorschreef,
dat in geen enkele gemeente grootere hoeveelheden mochten
worden gedistribueerd dan dé door hem bepaalde rant-
soenen. Opmerkelijk is verder, dat de distributie van bak-
en braadvet in de vorige oorlogsperiode pas in Maart 1917
begdn en boter eerst’in Juni 1918 werd gerantsoeneerd, dus
bijna vier jaar ja het begin vay den oorlog, terwijl zulks
thans reeds binnen een jaar het ‘geval was (Juli 1940).
Wat’de havermout betreft, getuigt de vorige distributie-
periode van een gunstiger beeld, daar pas na vier jaar
(1918) de verkoop geleidelijk werd gestaakt, terwijl dit
aritkel thans na een veel kortere periode niet meer algemeen
‘verkrijgbaar werd gesteld.

Zieken,’antsoenen. ‘

In dit verband moet de ziekenrantsoenregeling worden
aangestipt, aarmee de volkgezondheid nauw verband
houdt, en dan kan men zich afvragen of de huidige regeling
niet van een voorzichtiger politiek getuigt.
Het tegenwoordige systeeni van de ziekenrantsoen-
regeling is gebaseerd op het instituut van den vertrouwens-
arts, die de aanvragen van doktoren om extra voeding
voor hun patiënten, aan een nauwkeurig onderzoek onder-
werpt. Deze regeling werkt bevredigend en op deze wijze komt de extra voeding ook werkelijk ten goede aan dege-
nen, ‘die haar het eerst behoeven., In 1914-1918 werd

‘)
ibidem, ,,E.-S. B.” van 18 November ji., blz. 514.
‘) ibidem.
‘) Zie ,,Eindverslag als bedoeld hij art. 15 der Crisis-Enquête
1918 van de Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk Besluit van
11 October 1919, No. 559, tot het instellen van een onderzoek naar
htgeen tijdens deii toestand van oorlogsgevaar heeft plaatsgevonden terzake van de voorziening van’ het Iâid met levensbehoeften, enz.”,
1922, blz. 220.

‘,

.,:,

•;.t.::.

14


ECONOMISCH-S1ATISTISCHE BERICHTEN

24
Maait
1943

daarmee nogal ‘ruim omgesprongen. De afgifte van aan-vragen voor extra rantspenen was zonder nadere contrle
aan de huisartsen overgelaten. Het ontbrak hun daarbij in
de eerste plaats aan vergeijkingsmateriaal, waarover
,
de

vertrouwebsarts van than$ .wèl de beschikking heeft. Bij
hem komen immers de’ opgaven van, een gehel district
binnen. In 1914-1918 bestond er feitelijk geen rem voor
de artsen. Een hoogste beslissende instantie is in zulke
gevallen onmisbaar, tenVeerste omdat de huisart het geheel
van de voorkomende gevallen – aantal, ‘aard, duur –
niet kan overzien, ten tweede omdat slechts één instantie
in staat is een’regeling in alle opichten gelijkelijk l3aar
noodzaak en billijkheid te beoordeelen. Zoo’n, instantie
bezitten’ wij thans in een speciaal daarvoor in het leven
geroepen medische adviescommisie als beroepsinstantie,
wanneer de huisarts het niet eens is met de beslissing van
den vertrouwensarts. De inspecteur van de volksgezond-
heid ‘maakt deel uit van die commissie.

En erge7ijhend operzicht. .

Zonder direct een oordel te velJen over het resultaat
van de thans ge1deide maatregelen in vergelijking met•die
uit de vorige oorlogsperiode, mag .in het algemeen wel
worden geconstaeerd, datde wijze, waarop de voedsel

voorzining ter hand is genomen, in den buidigen tijbeter
is dan die van 1914-1918. Men zou, oppervlakkig rede-
neerenden het verschil in den duur-van den oorlog in de
rekening lietrekkend, dus ook hoogere’ raiitsoenen moeten hebben dan eertijds. Een vergelijkend overzicht doet zien,
dat dit inderdaad in enkele gevallen zoo is, doch dat in
andere gevallen met heel wat minder gehoegen moet
wprden genomen. ‘De gdheel andere omstandigheden,
waarin Nederlandthans vei’keert— 1914: mobilisatie; 1940:’
oorlog – spreken daarbij natuurlijk een woord mee.

Vergelijked ooerzicht der rantsoenen in
1914-1918.
en
1939-1942,
in grammen per rreek per hoofd.

(n.g. =nietge-
rantsoeneerd
117
1918
11111
1918
11111
1941
117


1942
11111
1942
.2112
1943

1400 ‘
1400
1800.
1800
1800
100
Aardappelen

. . .
4000 4000
3500
2500
4000 4000
150
300
250
300-
200
1

Boterenvet

. . .
250 175
184′ ‘175
145
135

Brood

………

nihil
nihil
nihil’
nihil
nihil

Vleesch

……….100

Havermout (gort)
37,5

50
62,5
62,5
31.25
6250
Itijst-

…………nihil

Peulvruchten
. . .
3
.12,5
,
100
nihil
62,5 31,25 62 50
125
100
125
75
5
Kaas

…………150
Suiker

………….
n.g.
250 259

2501
‘250
250

‘)
Per 2213 1943 verlaagd tot 125 gram.
1)
per 4 weken kan bovendien naar verkiezing nog 250 ge. suiker
‘ i.p.v 500 ‘gram jam worden gekocht.

De gezndheidstoestand.

In een gechrift uit 1920 wordt van b’evoegde zijdemee-
gedeeld
6),
dat het niet te Ontkennen is, dat tijdens de’
laatste jaren van den oorlog verschijnselen van onder-
voeding, zijn voorgekomen, als uiting waarvan gewezen
wordt op de toeneming van tube’culose in de jaren 1918
en 1919.’ Tot hongerlijden, ”eh inzinking van de volks-
kracht op groote schaal, is Ifet in dien tijd echter, gelukkig,
niet gekomen. Ook van anderë zijde is destijds naar voren
gebracht, dat’ ondervoeding als eenigszins algemeen ver-
schijnel in de vorige mobilisatieperiode niet heeft plaats
gehad. De sterftecijfers, welke alleen in enkele maanden,
waarin de’griep vele offers vroeg, onrustbarend omhoog
liepen, voe4 men als het beste bewijs daarvan aan
7).

In welke mate dë moeilijke voedselvoorziéning thans
de volksgezondheid schaadt, kan metcijfers nog niet worden
eerggeven. Er is een lichte stijging van de sterfte aan
t.b.ô. geconstateerd, doch wat hiervan de oorzaak is, kan

‘)
Zie Mr. G. G. Pckelhariiug: ‘,,De gemeente (in het bijzonder e
gemeente Utrecht) en de distributie van goederen in dc jaren
1914-1920″, in Economisch Historisch Jaarboek”, 1920,, dl. VI,
blz.
125,
Ç,)

.

.

L
7)
Zie Prof. Dr. H. Brugmans ,,Nederland, in den oorlogstijd”,
1920, blz. 189.
• nog niet,nldt beslistheid worden gezég.sDe stijgiôg begon
• reeds op een tijd —’kort tia’de Meid,gen van 1940 – toen
er van.een mindere voeding.geen,sprake,was. Bij de be-
oordeeling van ,iet stërftecijfer iaIi’ien’dn, ook eer wel
den psychischn ,invloed

van den oörlog op dé patiten
niet uit het oog mogen verWezen. Zoo kn qok.ndg geen
juist antwoord worden’gegeven.op de vraag of êr,hier en daar ondervoeding, bestaat, daar liet onderzoek ‘- ‘dat op
,uitgebreid,e schaal geschiedt,— nog ga.a’nd’e i en.ht vraag-
stuk, tengevolge van zeer vèle, nevefifaçtorep, veelomvat-
tend is
8).
‘Vel kan woiklen gezegd, ‘dt.alles
jh
het N,erkk
wordt gesteld om den gezondheidtpetiarid op een zoô,hoog
• mogelijk peil te houden. Ht toezich’t vân den Keurings-
dienst van Waren en den Vleeséhkeuringsdienst is dâarbij
«an grote beteekenis gebleken en heeft —,,lloezeer ook de
samenstelling van sommige producten verandering moest
ondergaan wegens het dntbreken van ‘bepaalde grondstof

fen — niets aan waarde ingeboet, waar het er om gaat liet
Nederlandsche -volk te ‘vrijwaren voor minderwaardige
voedingsartikelen .

Taa’k pan ‘den Voedins,’acd.

Zooals vaizelf spreekt, isdit toeziclit niet voldoende
om te voorkomen, dt de voeding
i
wat de voedingswaarde
betreft, achteruitgaat. Van niet minder grQote beteekenis
is daarom dearbeid vân.,den Voedingsraad, als onderdeel.
van den iii 1910 opgerichten Gezondheids’raad, welke toen
al een bewijs vormd van hetjuiste inzicht der.egeering
om zich deskundig te laten ,eoorlichten op het gebied der
volksgezondheid en de wijze, waarop deze kan worden b,e-
,vorderd. De Voedingsrad bestrijkt’daarvan het onderdeel,
dat gevormd wordt door den’ voedingstoestand van het –
,Nederlandsche volk, en geeft advies pver alle rnaati’egelen,
welke met de volksvoeding vørband houden; zooals. doel-matige samenstelling van de massavoeding (centrale k’eû-
.kens, koloniehuiz’en, kampen, ‘gestichten; gevangenissen).
Oôk bereidde deze Voedingsraad cleziekenvoeding « voor.
Tenslotte is er hét Vo6,rlichtingsbureau.van den Voedings-”
iaad als apparaat tdr voorlichting’ van het publiek”door
niiddeLvan de pers,, tertöo’ristellingen, dïiz., hoe’men met
de ter beschikking staande ingrediënten op de beste wijze
zooveel mogelijk profij van de, rantsoenen kan trekken.
In vergelijking met,1914,z — n
191ka men thans dus wel
zeggen, dat meri, niet zonder goede resisltten, gebi’uik heeft
gemaakt .ân de eertijds.opgedane eryringen. ‘Het is
thnog niet liet oogenlik»m een definitief oo,rdeel’uit
té sprekwi o.vei’ de resultaten ‘van de yoedselvoQrzienings-
organisatie .in deze ‘ eede’ ooriogseriode,. doch wel kan
‘reeds nu worden geconstateerd, dat diè organisatie als
zooda’nig in het recente verleden ‘veel waardevol. werk;
heef t gepresteerd ). . ‘ , .
JAN D. ‘REMPT.
:
) Cf. ,,De gezondheid van het Nederlandsche volk in oorlogstijd”
(interview met Dr. C. ‘anning, hoôtdinspecteur ‘van de volksge-zondheid) door Jan D. Rempt, in ,,NederlandschStudiehlad”, 5e
no. 5, blz. 103.’ ,,
‘)
Behalve in de
,
hierboven aangehaalde literatuur, vindt men
belangwekkende gegeveps,over de distributie en de lèvensmiddelen-voorziening iii oorlogstijd in de volgendé publicaties: ,,Economisqh-‘
Statistische Berichten”, jg. 1917, 1918 ‘en 1919; ;,De geschiedenis
der zelfstandige vakbeweging in Nederland” door Jan Oudegeest
(132);, ,,Regeeringsrnaatregelen op,het.,gebied der veevoedervoor-
,•ziêning 1914-1921″ dodi P. N.
Boekel
in het ,,Algemeen Zuivel
en Meikhygienisch Weekblad” van 10 en 17 November, 1939;
In de keukeij van den. distributiedienst” door,Jan D.’Rempt in
Het Moderne Bedrijfsleven” van 15 October, 1841; ,,In IJw belang!”
een door het Dept. van’Handel,
Nijverheid
en Scheepvaart uitge-
geven overzicht van de distributie en wat daarmee samenhangt,
1942; ,,Distiibutiebeleid”-door Mr. D. H. eer’eboom Voller in de
serie ,,Verkenningen”, 1942; ,,Winkelier en Verbruiker” in de serie
,,Boeiende Statistiek”, 1942; Werking, uitvoering enhandhaving
van de Distributiewet” in. ,,Economische Voorlichting”, 28 Novem-
her 1941; ,,ltatiô/ieëlc broodvoorziening in Nederland” diss. door
‘Dr.
&:
M.’H.J.
‘/erhagen, 1942, Deze opsomming is uilCraardon-
volledig.

17

24 Maart 143.


ECONOMISCHSTATISTIsCHE BERICHTEN

155′

DE NEDERLANDSCHE KAPITAALMARKT
IN 1942.

De Nederlandshe’ kapitaalmarkt heeft in 1942 in
groote lijnen hetzelfde beeld te’ zien gegeven als in het
jaar 1941
1).
De; vaststelling van deze ôvereenkonst
tusschen beide jareii i stelig geenopenba’in. Immers
cle factoren, die in 1941 hun invloéd hebbén doen gelden,
oefenden gedurende het afgeloopen jaar in nog ver-
sterkte mate hun wérking op d& kapitaalmarkt uit. De oorlogsomstandigh&len, die de investeeriiig in het be.
drijfsleen i.obr andere dan o
q
r1ogdoeleinden nog vërder
den pas afsneden – en daartegenover ongekende crediet-
behöefen bij den Staat deden ontstaan, gaven ‘an de
kapitaalmarkt hetzelfde èenzijdige aspeçt, waardoor
deze in de leide vorie oorlogsjaren werd gekenmerkt.

Tabel
I.
Emissies, in millioenen guldens.

a

Nederl.

en
Koloni6n
Buiten- land
Aan-
deelqn Obli-

gatien


.
ï

. ,
cd
0

0
E
o
H
o
E
o
[-4

t
p,
.
,
,

1925
IJS
.a7
219
175
59
122
41
64
22
233
78
1926
899
470 429
196
42274
58 73
16
397
94
1927
540
494
t
46
158
32
336
68 93
19
401
81
1928
-715
667
48
364
55
303
45
338
51
329
49.
1929 544
460
84
327
71
133
29
287′
62
173
38
1930
662
598
64
349
88,
249
4g
29
5
569 .
95
1931
807
336
474
292
.88
41
1
11.
.3
322
97,
1932
719
‘439
280 415
95
24
5
0,7 0,2
438,5 99,8
1933
584
362
222
353
98
,,

9
2
2
0,6
360
99,4
1934
2.243
363 1.880 363
100

17
4,7
345
95,3
1935
241
65
176
65 100
-”
–”3
4,6
62
95,4
1936 331
250
.

81
250
99,9

,3
0,1,
3
1,2
247 98,8′
1937
2.376
.

125
2.251 116
92,8
9
7,2
51
40,8
74
59,2
1938
1.457
150
1.306,
118
78,2
32
11,8 29
19,1
121
•80
;
‘9
939 475
402
.

73
363
90,3
39
9,7
20-
5
382
95′
940
301
301
– .
301
10,0


1,1
0,4
300 99,6
941 1)1.002
1.002

1.002
100
13
1,3
989
98,7
942
1.010
1.006
4
1.006
100 –
-4

8′
0,8 998
r
99,2
‘) De cijfers betreffende 1941 ijken.eenigszins af van dein het
Iluinmer van 11 Februari 1942 vermelde getallen. Deze zijn ni.
verminderd met de introducties, die – bij nader inzien ten onrechte
– daarin waren opgenomen.

Bezien wij bovenstaande tabel, dan blijkt uit de kolcm
der in totaal geplaat’ste emissies (totaal nieuw kapitaal
plus conversies), dat de omzet van de ’emissiemarkt
in 1942 vrijwel overeenstemt met die in 1941. De staats-
leening ter reëele grootte van f 95 millioen nam bjha
99% van het geheele dpgenomen bedrag – f 1.010 mil-
lioen – in beslag, hetgeen dus Weinig afwijkt van het
aandeel, dat cje staatsleeningen 1941 in het totaal ge-
emitteerd kapitaal ‘hdden.

Het nieuw opgenomen kapitaal kwam met f1.006
millioen ‘nog f4 millioen boven ht topcijfer vtn 1941,
dat de voordien geregistreerde cijfers in zeer aanzien-
lijke mate overtrof.
Eeii versefiii met voorgaande jaren is het feit, dat in
1942 voor en bedrag van f 4 millioen is geconverteerd.
Een verschijnsel, dat des ,te opmerkelijker is, omdal con-
versies sedert het eerstè kwartaal van 1939 niet meer
hadden plaats gevonden. In dit verschijnsel weerspiegelt
zich,’o.m. de daling van de rente, welke in het afgeloopei
jaar heeft plaats gehad.

In ons overzicht van de kapitaalmarkt in 1941 sdhreven
wij het ontbrekn van conversies in Nederland, tegenover
een vrij grootebedrijvig’heid op-dit gebied in verschillende
andere landen, toe aan het feit,- dat de rente hier te lande
reeds een i’elat laag peil had bereikt. Op den duuit
kon deze omstandigheid,’bij een-st
.
eeds toenemend gebrek
aan beleggingsmogelijkheden, een verdere daling van het

renteniveau natuurlijk niet verhinderen. De rentedaling,
die nu in 1942 heeft plaats gevonden, konit niet tot uit-
drukking in den intrestvoet van overheidsleeningeû,

1)
Voor het jaaroverzicht 1941, zie ,,E.-S. B.” van 11 Februari
1942, blz. 70
e.v.

pandbl’ieven en hypotheken. Dit is, zooals bekend, een
gevolg van de rentepolitiek van de Overheid, die de
rente van overl’ieidslceningen en pandbrieven op 3%
endie van

hypotheken – tot behoud van een voldoende
marge voor de hypotheekbanken – op 4% heeft ge-
stabiliseel’d Wél komt de rentedaling tot uiting- in de
conversies en emissies’ van leeningen van kerkelijke en
liefdadige instellingen tegen 3*% – en van industrieele
ondernemingen tegen een rentevoet vdn 4%
2)
en in-den allerlaatsten tijd -eveneens zelfs tegen 3%
3).

Wij zien nu dus het ‘merkwaardige verschijnsel, dat de
reëele rente van leeningen met normaliter een verschillend
– risicokarkter op dezelfde hoogte ligt. De -verklaring van
dit feit moet, behalve in de bovengenoemde omstandig-
heid, dat’de daling van de netto-rente zich niet ten volle
kan-uiten, worden gezocht in factoren, die tot een over-
schatting van het risico van staatsleeningen en/of een
onderschatting van het risico van andere leeningen heb-
ben geleid, zoodat het risico geacht wordt voor alle lee:
ningen ongeveer gelijk te zijn.

Dit geschiedt echter op grond , van motieven,, die
de Overheid in andere onderdeelen van haar econo-
mische politiek – bijvoorbeêld ten aanzien van de
koersvorming van aandeelen – nief heeft aanvaard. Het
zou dus geheel i-n de lijn van deze politiek liggen, wanneer
.men, in plaats van één minimum-rente van 3% vast
– te stellen, de rentevoeten gedisçrimineerd had naar de mate.
van risico, die op grond van rationeele motieven aan de verschi1lende categorieën obligatieleeningen inhaereftt
-moeten worden geacht.
Dat dit niet is gebeurd, vindt wellicht in het volgende
zijn verklaring. Sommigen meenen, dat het optreden van’
een geleid economisch stelsel uitschakeling van alle
risico’s in het economsch, leven zou beteekenen. Wij
kunnen deze meening echter niet ten volle deelen. Weliswaar,
tendeert de ordening van het economisch leven naar
‘eén afneming van dè risico’s, doch algeheele vermijding
van onjijiste investeei’ingen is een desideratBm, dat eerst
door een uiterst geperfectionneerd ordeningsapfaraat en
een intense’ kennis van de kwantitatieve en vooral’ ook – van de kwalitatieve vraagf,ctoren zou kunfen – worden
benaderd. Dat wij van dit stadium – al is een goede
vooruitgang te constateeren – nog ver verwijderd zijn,
is aan ieder, die zich’ in deze problemen eenigszins heeft
verdiept, bekend. De veelvormigh.eid van de (bruto-)rente
is dan ook een verchijnsel, dat de leiders van het eco-
nomisch leven althans in haar huidige

ontwikkelingsperiode
niet kunnen veronachtzamen. –
Ontkend kan niet worden, dat een totale beheersching
van ,,de” rente, die rekening houdt met de
mate
van
I’isico . der verschillende leeningen, een moèilijke taak
-is. Een benaderende oplossing zou meii wellicht kunnen
vinden door derente, van 3%, die men volgeis uit-
latingen van
d

n SecretarisGeneraal van Bijzondere
Economische Zaken als minimum voor overheidsieeningen
heeft aanvaard
4),
voor diverse andere soorten leeningen
te verhoogn met een in vorig. jaren ten opzichte van
deze leeningen geldend verschil in risicopremie, welke
uit de toen heerschende rentevoeten kan worden afgeleid.
– De besproking’van tabel 1 voortzettend, merken wij
– op, dat de obligatiën met 99,2% van het totaal geehiit-teerde kapitaal ook in 1942 weer -een overheerschende
plaats hebben ingenomen. De obligatiën bedroegen nog,

‘)
N.V. Fabriek van Electr. Apparaten v/li F. Hazemeyer
&
co.
plaatste in Februari 1942 een 4% leening, groot f800.000 met een
.uitgiftekoers van 100. – –
‘) De Coöp. Vlasfahriejc Dintetoord ernitteercte in Januari jl. een
3 % obligatieleeiing van 6 700.000 t 100 %.
De N.V. Lever’s Zeepmaatschappij kondigde onlangs de conversie
-aan van. d 4 % obligatieleening, per resto groot f 9.000.000, in
een 3% leening. De Oranje-Nassaumijnen converteeren haar 4%
leening ad ca. 6-20 millioen eveneens in eën
3+%
leening.
‘) ,,Sociale en Economische Kroniek”, Aügustus 1942, blz. 6.
De vraag, in hoeverre de Ovdrheid op gunstiger voorwaarden
zou
kunnen
leenen, is hierdoor dus niet relevant. ‘ –

– 1

156

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

. 24′ Maart 1943

Tabel III.

OQerzicht t’an de industrieele em’issies in
1942..,.

Onderneming.

Doel van do emissie.

,

Oootte ‘an do emissie.,,

Machinefabriek ,,Breda” v/h Backer & Rueb..

Fabriek van Electr App. v/h Hazemyer & Co.

Houthandel
vfh
Bontekoning & Aukes
……..

Arnhemsche Stoomsleephelling Mij
………..
Ned. Instrumenten en Eiectr. App.fabr. ,,Nieaf”
Kon. Ned. Grofsmederij
………………..

De Wit’s Textiel Nijverheid
………………
Metaalbedrijf Rademakers
………………

Nom.

Koers

Re6el
Aflossing onderh. leening eil verbetering, outil-
lage werkplaats

………………………..350.000

1121

.393.750
Conversie 6
%
oblig. leening en versterking be-

Onbekend. Vaarschijnlijk aflossing bankschuld

Verbetering o’ritillage van verf en machinefabriek

. 95.000

100

, 95.000

drijfsiniddèlefl

…………………………800.000.

100

800:000

Aflossing oblig. schuld en

vergrooting bedrijfs-

en versterking liquide middelen

…………..771.000 boven pan

onbekend.

kapitaal

………………………..-.

490.000.

140

..

686.000

Onbekend

……………………………….83.000

100

83000

Aflossing

oblig.

leening

en

vergrooting

vaste’

Q

Vereenigde Nederlandsche Rubberfabrieken….

t

Uit4reiding vaste installaties voor verwerking

Versterking van de liqulde middelen …………..393000

115

451.950

installaties

…………………………

….zso.000

io

350.000
Nederlandsche Kabelfabriek
………………..
Versterking van de liquide middelen
……….


2.800.000

150

4.’LIJU.UUU

Uzer-, metaal- en tempergieterij v/h B. Uhbnk
Machinefabriek Du Cr00

& Brauns

……….
1

Versterking liquide middelen

………………
300.000

123

369.000
kunstrubber

………………………

.’

493.600

100?:

493.600?
& Co.

.
.
Versterking liquide middelen

……………..

165.000

140

231.000

f9 millioen meer dan in 1941, terwijl de aandeelenemissies

stige

emissievoorwaarden,

die

de. betreffende

onder

f 5 millioen minder. beliepen.

.

nemingen

in

de

huidige

omsta’ndigheden. konden

be-

Buitenlandsche’ emissies en emissies ten behoeve van

dingen – getuige de soms hooge agio’s, waarmede aan-‘

Nederlandschlndie kwamen om voor de hand liggende

deelen werden geplaatst’.—, maakten deze aflossingen

redenen ook in .1942 niet voor.

aantrekkelijk.

In dit verband valt het evenmin te “,erwonderen, d’at
Industrieele , einissie.

.

.
een zeer groot bedrag vbor de vers’terking van de liquide

Blijkens het hiervolgende overzicht . der

mi,ssies ten

middélen werd aangetrokken. Ht streven van versclii1

behoeve van industrieele ondernemingen had de kapitaal-

lende ondernemingen, die ,nit voldoende kas voor de

behoefte van deze groe

in ..1942, . hoewel deze gerin-

‘jaren na den oorlog bezittën, nu reeds voor de beschÏkking

ger is geweest dan in 1941, ‘voôr de huidige omstan-

ovér de benoodigde vlottende middelen zorg te dragén,

digheden, nog een vrij grooten ômvang. De afneming van

wordt eenige malen yitdrukkelijk inde emissieprospec-

de industrieele emissies ‘tegenover

1941

zal overigens,

tussen’ uitgesproken. Bij één onderneming

vas volgens

‘in het-licht’van den ‘toenemenden druk van den oorlog

. het

prospectus

de

aantrekking van

liquide

middelen

op het

economisch leven, geen verwondering baren.

door hooge .belastinen noodzakelijk geworden, terwijl bij’
eenige andere ondernemingén – al ‘werd’ dit niet met
Tabel
H.

.Emissies. ten behoe.’e

van

industrieele

onder-

zo,oveel woorden gezegd – deze factor de grootte der
nemingen.
,

emissie wel mede zal hebben bepaald.
Jaar

inf 1.000.000

1.

Taar

in /1.000.000

Het bedrag, dat voor expansie’ in engen zin, vöor in-.
1925

.’
………
78,2

1

1934

……….
.-
1926
………..
163,4

1935
……….
,

0,3

vesteering ‘in vaste activa, werd aangetrokken, was aan-

1928

……….
221

7

1


1937-
………..
8,0.
1927
………..
93,0

1

1936
……….
3,1

zienlijk
kle!ner
dan in 1941. Tegenover ruim f 6miUioen’

1929
………
252:0

1

1938
.
……….

14,3

in 1941 werd voor uitbreiding van vast kâpitaa,1 in het
1930
………..

75,7

1

1
1939
……….
12,3

afgeloopen ,jaar

slechts

f 831.7.50

geplaatst.. Overigens
1931

……….
6,6

,

1940

……….

11
1932 ..

……. …
…..
,

1941 •)
……..
13:3

moet

worden

opgemerkt,

dat

eenige,

voorzichtigheid

1933
……….

1

1942
……….
8,8
.

bij de interpretatie van de gegeven cijfers gewenscht is.

Evenals in onze beshouwingen ôver de Nederlandsche

Immers de expansie kan zich even goed uiten in de aan-

kapitaalmarkt in 1941 is geschied, zullen wij de industrieele

trekking van liquide middelen, wanneer deze uit tijdelijk
emissies nader ontleden, waarbij wij tullen nagaan, welk

beschikbare middelen of ten koste van de liquiditeit van

karakter de verschillende emissies droegen en ten be-
de ‘ondernemin’g is gefinancierd. Tabel IV geeft dan .00k

hoeve van welke- bedrijfstakken nieuw kapitaal werd

‘t moment, waarop de betreffende
een idee omtrent’ he

opgenonen.

In ,tabel, III

zijn

de

emitteerende

ondei’-

ondernemingen ‘tijdeits de uitbreiding tot emissies zijn
it
overgegaan. Dat dit t

nemingen ‘met het doelen de grootte der emissies in chro-

ijdstip èn in verband met de gun-

s nologische – ‘o1gor’de

opgenomen.

,

stige emissie-omstandighedpn èn’ met het oog op het

Uit deze tabel blkt, dat het aantal ondernemingen,

tijdig p’araat ‘zijn voor de hervatting van de normale
ij
dat, als vrager ter kapitaalmarkt ‘verschéen, 12 bedroeg,

werkzaamheden ‘na- den oorlog, thans waarschijnlijk niet
»

slecht gekozen, is, brachten wij hierboven reeds tot uit-
terwijl in 1941 20 indu’strieele ondernemingen een emissie

drukking.

.-

.’
plaatsten.

De kapitaal-behoevende

ondernemingen

be-

,

L. VAN DER VELDEN.
hoorden, evenals in 1941, bijna uitsluitend tot één ,enke-

len bedfijfstak, de metaalindustrie.
De gegevens uit dit overzicht zijn in onderstaande
tabel IV samengevat en gegroepeerd naar het doel der
kapitaalvergrootingen.

Tabel IV. Doel Qan de indusèrieele e,nisies in
1942.
in guldens

In pCt.
Versterking van de liquide middelen
.
…… .
t
5.671.950

64,4
Aflossing onderhandsche leeningen en obliga-

tleleeningen,
……………………
– 1.911.500

22,6
Uitbreiding van de vaste activa -……….- 831.750

9,2
Versterking van het bedrijfskapitaal

. . .

-. 325.500

3,7
Onbekend. ………………………….

83.000

0,1

Totaal

……………………. . ………

t 8.823.700

100,0′

Opvallend is het Vrij groote’ percentage va
°
n het ge-
èmitteerde bedrag, dat voor aflossing van onderhandsche-
en obligatieleenin’gen was betemd. De vaak zeer gun-‘

‘)
Zie noot 1 bij tabel I.

AANTEEKENINGEN.

E LTERNATIONALE HANDEL IN MAIS.
-Van alle graabsoorten heeft, na de tarwe, naïs de groots
ste bteekenis voor den wex’eldhandel. Van den totalen
maïsoogst der wereld kwain in de jaren 934-1938 g&
middeld 8 á 10 % voor den inter nationalen handel be-

schikbaar. In 1989 nam dit percentage

tot 5 %. en in,
1940, tot 8,8%. Wat den tarweoogst va’ alle landen te-zamen betreft, hierin had dé handel tusschen de Staten
onderling steeçls’ een grooter aandeel, nl. doorgaans van
13-14 %.
De jaarlijks in den wereidhandel ‘verhandelde hoeveel-heid maïs schommelde in-den tijd van 1929-1988 tiisschn
de8,5 en 13 millioen ton. In tegenstelling tot den uItvoer
van andere belangrijke agrarische producten, ,dQmineMrt

– 0′

Jan.

100
120
150
Febr.

100

994

1201
994

295.500
100.000
211.900

9.000.000

19.643.000
675.000

1.500.000

34%

28
jaar

295.500
1
)
120.000′)
317.850
34%

9.000.000

34%

19.544.185′

810.000′

34%

1.492.500

24 Maart 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15711

bij den uitvoer van maïs én enkel land, namelijk Argen-
tinië, dat normaliter twee-derde van de h.oevee1heid maïs,
welke internationaal wordt verhandeld, levee.t. Deze uit-voer vindt voornamelijk plaats via de havens van Buenos Aires en Rosario. In overeenstemming met de uitlreiding
van de Argentijnsche maïsteelt naar het Noorden en het
Westen, verkrijgt Rosario een steeds grootere.beteekenis,
terwijl het aandeel van Buenos Aires in den uitvoer ver-
mindert. In Argentiuië. bedroèg de opper-vlakte, benut
voor den verbouw van mais, in e oogstj aren 1934/’35 tot
1939/’40 gemiddeld 6,5 millioen ha; waarvan 85 % gelegen
was in de drie Staten Buenos Aires, .Santa Fé en Cordoba.
Tot 1937
.
volgde, na Argentinië als voornaamste, -Itoe-
menië a16, tweede uitvoerland van maïs. Het had reeds in
het decennium 1921—’30 den export van de Vereenigde
Staten overtroffen,. die. van 1931—’40 zelfs gedurende
verschillende jaren moesten importeeren. In goede oogst-
jaren zijn de Vereenigde Staten een uitvoerland van groote
beteekenis, doch bij een slechten oogst daarentegen één
der grootste afnemers van maïs; zoo waren zij bijv. in 1937
genoodzaakt 2 millioen ton maïs uit Argentinië in te voe-ren, maar konden in het volgende jaar – hetgeen eeii goed
maïsjaar was – 3;5 millioen ton naar Europa uitvoeren
en ook de beide daaropvolgende jaren leverden wederom
een uitvoerpverschot ip. Gedurende eenige jaren was
Joegoslavie een, in den Europeeschen tusschenhandel,
belangrijk exportland voor maïs, doch de oorlog heeft
daar een sterken achteruitgang teweeg gebracht. Waar-
schijnlijk echter zl de rnaïsbouw in de toekomst ook onder de nieuwe verhoudingen een groote beteekenis hebben.
In Europa worden ook uit Hongarije en Bulgarije kleine hoeveelheden maïs uitgevoerd. In de Sowjet-Unie werden
van 1934–‘3.8 gemiddeld ruim 3 millioen ha maïs ver-
bouwd (ter vergelijking diene, dat Roemenië in 1939 3,6
millioen ha met maïs had beplant). De voornaaniste mais-
gebieden van deSowjet-Unie zijn de Oekraïne (I2 millioen
ha) en Noord-Kaukasië (1,1 millioe ha). De uitvoer an.
Rusland was na den eersten wer’eldoorlog van weinig
beteekenis.

Een aanziënlijken export van maïs hadden, in de laat-
te jaren voor den huidigen oorlog, In.do-China en de Zuid-
Afrikaansche Unie. *
Aan den naïsexport namen in de faatte jaren voor-
namelijk de in de navolgende tabel genoemde landen deel.
In verband mèt de transportbelèmmeiingen tenge-
volge van den oorlog, gedeeltelijk ook doordat de rspec-
tieve legers het meerendeel der arbeidskrachten vöor den militairen dienst opeischten, zijn dé uitgevoerde hoeveel-
heden maÏs in 1941 en 1942 sterk teruggeloopen. Betrouw-

1938

1939

1940

uitvoer in duizenden
tonnen.

Argentinië

……………..2.642

3.196

1.877
Vereenigde Staten ……….3:747

816

973
Roemenië ……………….242

506

563
Voormalig Joegoslavië ……468

93


Indo-China …………….548

450
Zuid-Afrikaansche Unie ….

201

646

495

bare cijfers over dien tijd staan echter niet ter beschikking.
Met uitzondering van Roemenië, het voormalige Jpego-slavië, Hongarije en Bulgarije, wordt gewoonlijk door alle
Europeesche landen maïs ingevoerd. Het grootste deel
daarvan vindt zijn afzetgebied in Noord-Europa, met name
in Engeland, Duitschland, Nederland, België, Denemar-
ken en Ierland. Franjerijk nêemt in

normale omstandig-
heden eveneens een groot kwantum maïs af. De invoer-
grafiek voor Duitschland vertoonde tot 1986 een sterk
dalende curve, welke in 1937 plotseling omsloeg en over
dat jaar en het volgende een stijgende lijn vormde.
De hoeveelheid maIs, welke jaarlijks internationaal
verhandeld wordt, wijzigt zich voortdurend; zij is ten
eerste afhankelijk van het aanbod op de wereldmarkt, doch staat teiens merkbaar onder invloed van den uit-
voer van andere graansoorten, en wel voornamelijk vn
haver en gerst,die in de eerste plaats in aanmerking komen
ter vervanging van mais als veevoeder. De Zuid-uropee-
6he Staten, voor welke maïs iii den vorm van pap of
brood een essentieel bestanddeel van het volksvoedsel
uitmaakt, nemen aan den invoer bijna of in het geheel
geen deel. Zij verbouwen de benoodigde hoeveelheden van
dit voedingsmidclel zelf. In Italië werd na den mislukten
tarweoogst van 1940—’41 wettelijk verordend, dat het
broodmeel voor een zeker percentage uit maïsmeel moest
bestaan. In de Balkanlanden, de Benéden-Donaulanden en Zuid-Rusland is maïs als voedingsmiddel bijna even
gebruikelijk als in Italië. En in het overige deel van Mid-
den-Europa wordt de maïs steeds meer als zoodanig ge-
•bruikt.

MAANDCIJFERS.

BECANTULATIE VAN
EMISSIES GEDURENDE DE EERSTE
– .

TWEE MAANDEN VAN 1943.

Nieuw kapitaal.
1Iaand

Aandeelep

Obligatien

Totaal

Januari

1 311.900

1 295.500

f 601.400
Februari

,,675.000

,,

675.000.

11

_______

J.IuaaI

1 110050IJ

1
zao.ouu

1 1.ZÖZ4UU

DE EERSTE TWEE MAANDEN VAN
1943.

Obligatlen

Maand

Koers

Naam van den emittent:

van

Aandeelen1

1

1

1

1 Reêele

ditgifte

uitgifte

1
Nieuw

Conversie

Rente

Looptijd

waarde

Jndustrieele ondernemingen:

Coöperatieve Vlasfabriek. Dinteloord
G.A. te Steenbergen
Haarlemsche Melkinr. ,, De. Sierkan”
NV. .Enkes te Voorburg …………
Lever’s Zeep Mij. N.V., Rotterdam
N.V.
Mij. tot exploitatie van
Lim-
burgsche steenkolenmijnen genaamd
Oranje-Nassau Mijnen te Heerlen
N.V.
Emballagefabrieken en Houthan-
del te Rotterdam …………….
N:V. Gemeenschappelijk Eigendom.
Mij.
tot exploitatie van Woon- en Winkel-
huizen te ‘s-Gravenhage ……….

Kerkelijke instellirien:
St. Antoniushoeve te Voorburg
Jan.
100
672.000
34%
40
jaar
672.000
;

Hippolytus-stichting te Delft

. . .
,,
100
860.000
34%
40
jaar
860.000
St. Antoniuszie1enhuis te Sneek
,,
100
274.000
34%
23
jaar
274.000
Ver,

tot

bevordering

v..
h.

gesticht
van het arme Kind Jezus te Sim-
pelveld

.

…………………….
8’ebr

99+
1.500.000
34%
1.492.500

1)
Een bedrag van
1 404.500
van de totale leening, groot t
700.000,

.verd reeds ondershands geplaatst.

‘)
Gedelte1ijk gebruikt ter financiering van het
iii 1942
gekochte penskenfonds.
‘)
Eerste hypothecaire leening met recht van
voorkeur
voor houders van de
aflosbaar gestelde
4
%
eerste hypothecaire leening.
‘)
Uitsluitend voor aandeelhouders.

158

ECONOMISCH
.
STATISTISCHE BE1IC

ITEN

Maart 194

De wereldinvoer van maïs ledroeg in 1987 13,7 millioen en Canada. Een groot deel van den maïsûitvoer der Donau-
ton en in 1938 9,6 millioen ton, waarvan resp. 10,6 en 8,8
landen wordt stroomopwaarts den Donau verhandeld. Ook
millioen ton of wel rspctievelijk 17
%
en 92
%
aan
het deel-van den maïsexport der Balkanlanden, dat over
Europa ten goede kwameh.
de Middellandsche Zee w3rdt vervoerd, vereischt slechts
De volgende tabel geeft een övérzicht van de landen
betrekkelijk wéinig tonnage.
met den grootsten invoer:

.
H. FELINGER.

1937

1938

1939

in duizenden tpnneil
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
Engeland

.

…………….

3.641

.2.952


ECONOMISCH GEBIED.
Duitschland

……………..2.159

,
1.895


Nedesland

………………962

,.915

728
HANDEL EN MJVERH1D.

België

………………….914

615

568
Arbeidszakeii. Afkondiging van nadere bepalingen inzake

Frankrijk

…………….750

707
ontbinding en verpndering van dienstbetrekldngen. (E.V.

Denemarken

…………..618

295

144
5/3/’43, pag. 251; V. B. No’7).
Boekhouding. Besluit inzake verkorting van den termijn

Buiten Europa hebben slechts weinig landen een noe-
voor verplichte bewaring van boeken, bescheiden, balansen
menswaardigen invoer van maïs. Gedurende vele jaren
e.d. (E.V. 5/3/’43, pag. 254; V.B. No. 7).

zijn Canada ew Japan met Korea invoçrlanden van be-
Buitenlandsche handel.
Nadere besluiten inzake de in-
teekenis geweest, doch zelfs daar was de invoer over het
en uitvoerheffing voor monopolieproducten: (E.V. 26/2/’43,

algemeen iets minder dan in Denemarken.
pag. 227; Stct. Nos. 34 en 36).

i3ij

den maïshandel overheerscht een enkele scheep-
Evacuatie.
Besluit inzake toepassing van de Drankwet

vaartweg, nl. die, welke de Rio de la Plata met de Noordzee
bij evacuatie van de onder deze wet vallende bedrijven.
verhinclL De scheepvaart hierlangs is nu zoo goed als ge-
(E.V. 5/3/’43, jiag: 251; Stct. No. 4).

heel gestremd, doch ial haar beteekenis na den oorlog
Industrie.
Beperking van de vervaardiging van electri-
stellig hervinnen.
sche gehoorapparaten, electrische k,oelkasten, koolborstels

V an ondergeschikt belang zijn de maïstranspotea uit
en electrotechnische borstelhouders. (E.V. 2/2/’43, pag.

Indo-China naar EuropaenuitZuid-AfrikanmrEngeland
228; Stct. No. 33).

MAANDCIJFERS.

Maandcijfers en weekdijfers betreffende den economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

S
.
..

1942


1943
Omschrijving maandcijfers
Eenheid
Febr.
Mrt.
Apr.
Mei
Juni
t…
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
1
Dec.
Jan.
Febr.

Groverkeer.
Nederlandsche

Bank

….
11.000.000
1420
2206 1886
2131
2086 2103
1902
1879
2095
2297
3669 2239
2483
Postcbdque- en

Girodienst
11.000.000
1341
1443 1520 1659
1606
1682
1549
1586
1748
1736
1695
1692
1629
Rentestanden.
Wisseidisconto Nederl.Bank
%
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50
2,50
2,50
Prolongatierente, A’dam
. %
2,25 2,25 2,25 2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
Caligeldnoteeringen
%
1.25
1,25
1,64
1,29
1,14
1,40
1,26
1,25
1,27
1,25
2,22
1,35
1,25
Rendement obl4g.
1)

,,

•.
%
3,65
3;58
3,60
3,57
3,54
3,50
3,52
3,58 3,57
3,62 3,57
3,50
3,48
Hypotheekrente onroerende
.
S
%
4,06
4,08
4,06 4,05
4.09 4,20 4,09
4,11
..

4,10
4,12
4,13
4,05
Hypotheekrente schepen
.
%
5,0.0
5,03
5,05
4,94 5,17
4,54
5,01
4,84
4,93 4,97
4,97
4,99
Koersen van aandeelen.
Algemeen

lndexcijfer

. . . .
1930=100
125,5
123,1
134,6
128,3 133,4
134,1
141,4
186,0
125.3
128,8 135,9 143,5
Nijverheid

…………..
1930=100
163,1
160,5
171,4 163,4
169,3
172,3
181,5
173,9 160,0 164,5 178,9
184,2
w.o. prod.mlddelen Inclustr.
1930=100
157,5
154,4
167,1
159,0
164,6 167,6
176,6
170,8 158,7
163,3
170,9 179,7
cons. goederen industr. 1930=100
170,5 168,5 176,9 169,3 175,5 178,5
187,8
178,0 161,7
166,1
177,7
190,1
Spaarbanken.
Rijkspstspaarbank,Inlagen
t 1.000.000
13,72
14,29 12,89
14,41
14,10
14,18
14,19
14,59
13,82 13,63
16,05
18,93 19,30
Rijkspostspaarbank, terug-
11.000.000
7,57 10,25 10,88 10,17
9,70
10,53
9,28 9,29
10,85
10,46
9,86
.8,58
9,02
Bijzondere spaarb., inlagen
t 1.000.000
16,54
16.57
15,23
18,41
15,93 16,47 15,92 15,89
15.91
16,73
15,29
23,33
§19,75

goederen


……………….

Bijzondere spaarbanken, te-
11.000.000
10,04 12,44 12,44
14,45
12,54 13,56
11,93
12,4
14,57
15,09
15,31
14,12
§12,34
Hppotheken.
(nwe. Inscbrijv.)’)

…..

.
t 1.000.000
40,93 39,85
45,57 46,48 35,52 42,75
26,14 30,48 32,76 33,84 35,25
22,34
11.000.000
36,06
34,01
40,15 38,03
29,83 35,17
21,01
25,76
24,82
25,37 29,70
17,71

betalingen

……………

op landerijen
11.000.000
4,41 5,34
4,85
8,19
4,82
4,86
4,35
4,45
4,18
8,13
5,21
4,33

rugbetalingen

………..

op schepen
11.000.000
0,46
0,50
0,57
0,26
0,87
2,72 0,78 0,27 3,76
0,&,$
0,34
0,30

Totaal

…………….. …

Werkloosheid,

werkloozenzorg.

w.v. op gebouwen

……….

Geheel werkloozen
1.000
139
119
87
74
62
57
53
49 42
39
39
§36 §30
Tewerkgestelden
1.000
72
60
52
48
43
40
36
34
28
26
17
§16 §13
Geplaatsten inDuitschiand’).
1.000
157 166 173 189 207
212 215
223 244
256
263
271
Frankrijk
1.000
29
29
30

31
331
35 37 37
37
37
37
37

1942

193

d

,

,

.
Omschrijving weekcijfers-

Eenheid

q

15
0

I-

S –

,
n

”5

;.
Nederlandsche Bank (Maandag)
Binnenlandsche wissels .

11.000.000

192

208

282

275

245

244

244

230

188

120

175

161

156
Papier op het buitenland.,

t 1.000.000

1687 1742 1758 1787 1790 1817 1816 1893 1904 1943 1942 2045 2046
Bankbiljetten en assign. in
• omloop

………………
t 1.000.000

2990 3024 3057 3042 3046 3059 3113 3103 3131 3163

3230 3244 3295
Beleeningen
…………..
11.000.000

157

156

149

145

143

145

146

143

155

161

163

145

175
RekCourantsaldiv.anderen

11.000.000

134

141

179

158

201

231

182

188

159

155

160

151

159
Diverse rekeningen

11.000.000

173

151

137

130

173

175

191

140

181

193

221

154

183
Rentestanden


Callgeldnoteeringen

%

2,02

2,00

1,67

1,25

1,25

1,25

1,25 ‘1,25

1,25

1,25

1,50 1,50
Rendement oblig. (Woensd.)

%

3,55 3,54

1,54 3,53 3,47 3,47 3,47 3,49 3,50 3,48

3,47 3,47

§ = voorlöopig cijfer.
1)
Volgens opgave van De Ned. Bank.
‘)
HL-ronde4 niet begrepen enkele hypotheken, waarvan de geld-
schieter niet bekend Is.
1)
Na aftrek van teruggekeerden.

.

S

-.

:’-

-.

‘.

s)
,•_-
:

•24 Maart
1943

ECONOMISCH-STATISTISOHE BERICWflEN

.

159

KartelbesJut. Wijziging en aanvulling der uitvoerings-
voorschriften van het lartelbesluit, volgens welke elke
bedrijfsregeling, thans onder de werking van dit bèsluit valt
(EV. 513/’43, pag. .252/54; V.B. No. 7).
Prijsregellngen. Nadere prijsvoorschriftên met betrek-
king tot verhooglng van de maximum-prijzen voor bruin-
koolbriketten, vaststelling van nieuwe maximum-prijzen
voor alcoholvrije dranken, regeling inzake prijs- en admi-
nistratievoorschriftert. voor fabrikanten van vischconser-
ven, wijziging van den maximum-detailprijs voor gasolie.
(E.V. 26/2/’43, pag. 227; Stct. os. 84 èn 35).

LANDBOUW
EN VOEDSELVOORZIENING.

Landbouw. Regelingen inzake den verbouw vanoek’eit.
(E.V. 26/2/’43, pag. 229).
Varkens.
Intrekking van hetVark,nsbesluit 1940
1
aan-
gezien de hierin, vervatte materie inmiddels in de Varkens-
verordening 1942 en uitvoeringsbepalingen is geregeld. (E.V. 2612/’43, pag. 229; $tet. No. 33).
.
Visseherij. Nadere mededeelingen inzake den verpach-
tingsplicht t.a.v. het vischreclit. (E.V. 26/2/’43, pag. 229).
Voedselvoorziening. Wijzigingdn in het Ecorfomisch
Sanctiebesluit i.v.m
d,e
Bodeinpi-oductiewet 1939 en het
besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening. (E.V.
2612/’43, pag. 229; Y.B. No. 5)
Zuivel.
Nadere besluiten inzake zuivelkwaliteitscontrôle.
(E.V. 26/2/’43 pag. 228; Stct. No. 34).

GELD., CREDIET

EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Ondernemingsbelasting. ‘Uitvoeringsbeschikking inzake
het voldoen van aanslagen in de ondernemingsbelasting.
(E.V. 26/2/’48, pag. 226; Stct. .No. 33).

STATISTIEKEN.

STAND VAN
‘s
RIJKS KAS.
Vorderingen

1 23 Febr. 1943 1 27 Febr. 1943
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t
f

,•
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
‘ …………..

103.9:83,34
,,

378.318,29
Voorschotten op ultimo Tanu- ari
1943
,
aan de gemeenten.
verstrekt

‘op

aan

haar
uit te keerèn hoofdsom der
pers. bel., aand. in de,hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
veriflogensbelasting

.
.’.. :
;,

………

7.522.748,12
,,

7.522.748,12
Voorschotten aan Ned.-Indlë’)
,, 264.482.807,09 ,,
‘264.482.807,09
8,1 79.286,65′
,,

8.179.286
,65
Idem

aan

Curaçao
5)
280.227,66 ,,

280.227,66
Kasvorci.

wegens credietver-
strekking a. Ii. buitenland
,.
16.012.028,-
,,

16.012.028,-

Idem

voor

Suriname
5) ……..

Daggeldieenlngen tegen onder-
pand
.
……………….
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

………..

,,

………

.
163.857.077,86 ,, 149.877.293,60
Vordering op het Alg. Burg.
5.630.878,66
‘,,

4.875.184,
8
1
Pensioenfonds
5).

Vordering op andere Staats-
.
bedr. en Instellingen’)
..
.:
,,

..

115.922.795,70
,.

122.146.019,18
Verolichttngen

ingevolge art. 16 van haar
octrOoi verstrekt

. . ……

t

15.000.000,-
t

15.000,000.-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,
1.538.476,89.
,,

2,116.963,10
Schuld

aan

de

Bank voof

.

Ned.

Gemeenten

……..

Schatkistblljetten

in

omloop
..
,, 110.096.000,-
110.096.000,-
Schatkistpromessen In omloop
,,2613.300.000,-‘) ,,2637.200.000,-‘)
,


,,


Zilverbons in omloop


137.059.932,50 ,,

138.382.057,50
Schuld

op uit. Januari 1943
……..

aan de gemeenten
wegens
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. t. d.
hoofds.
d. grondb. e d. gem. fondsb.

….

Daggeldleenlngen

…………..

aism. opc. op dle bel, en op
de vermogensbelasting
..:.,,

Schuld

aan

het Alg.

Burg. Pensioenfonds
l)

Id. aan het Staatsbedr. der
314.870.947,49

,,

303.053.481,98
P. T. en T; ‘)

.
. .

……….
Id. aan andere Staatsbedrij-

……..

ven’)

……………….

6.412.568,73 ,,

6.412.568,73
Id. aan div. instellingen ‘)

..,,
184.826.391,69 ,,

184.826.391,69

1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.

‘)
Rechtstreeks bij De
Nédérl. Bank geplaatstf 120.000.000,-. ‘) IdOm f139.000.000,-.

DE NEDEE.L4NDSCHE BANK.
Verkorte balans op 22 Maart 1943.
Ativa.
Binnenl. wissels,
~BHUfdbank.
t 164.800.000
promessen, enz.

bank

,


Agentsch.
,,

1.510

Papier op het buitenland
..
f2.067.223.900

164.801.510

Af:
Verkocht maar voor de.
bank nog nidt afgeloopen

Beleeningen mci. (Hfdbank. t 157.057.373 ‘) 2.067.223.900

voorschotten in’ Bijbank.
,,

1.634.675

rekening-courant (Agentsch.
,,

18.620.669
op onderpand
177.312.717

Op effecten, enz.

……….

t
17.65.252 ‘)
Op goederen en ceelen
47.465
/
Voors
(
hotten
,,

177.312.717
‘)

aan

et

Rijk

……………….
Munt en muntmatbriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmutej-jaal …………
t
885.835.902
Zilveren munt, enz.

……..
..
4.111.194
,,

889.947.096.
Beleggingvan kapitaal, reserves en
pensioenfonds
,,

60.572.729
Gebouwen en meubelen der’Bank”
……….
4.000.000
Diverse rekeningen

…………………….
.
193.059.226

f3.556.917.178

Paslva.

Kapitaal

……………………………..
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere reserves

……………………..
19.564.874
Pensioenfonds

…………………………..
13.214.357,
Bankbiljetten in

omloop

…………. . …….

3.258.251.5/iS
Bankassignatiën in omloop

…………………
16.202
Rek.-Courant 5 Van het
Rijk

f

.
72,651.256
saldo’s

Van anderen

,,

154.830.386
227.481.642
Diverse

rekeningen

………………………
10.337.635

f3.556.917.478

Beschikbaar dekkingssaldo

………………
t 1.619.331.429
,
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
4:048.329.000
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
/
gebracht

……………………………..
‘)Waarvan aan Nederlandsch-Indiê (Wet. van
152.000.000

15

Maart 1933,

Staatsblad No.

99)

……….
52.706.500

Voornaamste posten In duizenden guldens.

Gouden

Clrcu-
Andere
1
Besch(kb.
Dek-
Data
munt
en
Zatte
opeischb.
dekkings-
kings-
1

muntmater.
i
schulden
saldo
pere.
22 Mrt. ’43
88.836
3.258.252
1

227.498
1.619.331
26
15

,,

’43
885.835
3.295.453
1

158.938 1.610.196
26
8
,,

’43
885.835
3.244.067
1

151.068
1.614.949
26
6 Mei ’40
1.160.282
1.158.613
1

255.183
607.042
83
Totaal
1
Schatkist-

1
Belee-
Pavier
1
Div.
Data
-bedrag
t

prom.
ningen
op het
1 rek
en
.
disconto’s
1

recht-str.
buitent.
1
(act.)
22 Mrt.3
164.802
152.000

1

177.313

1

2.067.224

15

,,

’43
156.002
156.000

1
174.756

1
2.046.124
182.992
48

,,

’43
161.001
161.000

1
145.254
2.045.295

1193.055

.153.818
6 Mei ’40
9.853



1
217.726

1
750
150.648

DUITSCHE B.UKSBANK.
(in milI. R.M.)

Goud
1,

Renlen


Andere wissels,
Belee-
Data

,

1

en
1
deviezen
bank-
p

scheine
clsèques en
schatkistpapier

ningen

15 Maart 1943
1

76,7
305,3
26.984,8


1

28,8
6

,,

1943
t

76,5
1

281,5
26.976,5
1

17,6
27 Febr. 1943
1

76,6
1

289,2
26.758,2
1

21,3
23 Aug. 1939
1

77,0

1.-

27,2
8.140,0
22,2

Data
Effec

Diverse
1

Circüi
Rekg.-

1
.
Diverse
ten
»
Activa
1

latie
1

Crt.

1
Passiva
15
Mrt. ’43
49,9


1.326,5

1
23.837,8
1

3.713,5

1
39i,5
6

,,

’43
47,5
1.712,2

1
24082,4
1

3.933,8
352,9
27 Febr. ’43
49,3
4.989,3

1
24.266,1
1

3.819,7

1
384.1
23 Aug. ’39
982,6
6.380,5
1

8.709,8

1

1.195,4

t

94,2

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN
VAN
DE
EMISSIE BANK
TE BRUSSEL..
(in miii. Frafies

1
.
i
-;–
‘sn.
’50

.a
5
5

rQ
in
4 Mrt ’43
1 57.908
I0
6Ï5′
:Tz6
T0

iTT
18 Febr. ’43
1
56.645
1

678
20.940
1.430
70.563
4.045 4.276
11

.,,

’43
t
56.098
693
20.891
1.587 70.480
4.012
3.950
28

Jan. ’43
1 54.643
739
20.629
1.927 69.305 4.054
3.780
21

,,

’43
t
54.131
849
15.394

20.890
2.029
69,022
1

4.006
1

4.074
8

Mei’40
t
23.606
695
1.480
29.806


909

160

24 MAART 1943

Alfab etische index Over/zeidsmaatregelen ip economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overbeidsmaatregelen in 1942
het Jaarregister
1942,

laatste bladzijde)

Blz.
Stilgelegde bedrijven …………….
26
Tabak…………………………
124
Textiel ……………………….
69
Tuinbouw ………………….
110, 124
Vee ……. . …………
26, 110, 124, 159
Tennootschapsbelastlng …………..
Verbeurdverklaarde voorwerpen ……
26
Vervoer ……………, ……..
83. 110
Verzekering ……………….
83, 110
Visscherij ………………….
124, 159
Vleesch ……………………….
124
Voedselvoorziening …………..
26, 159
Vordering ……………………..
26
Waardepapieren ………………..
24
Zaden ……………………..
26, 110
Zuivel ………………
12, 110, 124, 159

‘S

Blz
Blz.
Aangifte van waarden

…………..
110
Kartelbeslult …………
……….459
..
Advertenties ………………….
69
Landbouw
……26, 40,
83, 110, 124.
159
Arbetdszaken
………………..25,
158.
Landstand

……………………..
110
Belastingen

……………………
12
Loglesgelegenheid ………………..
124
Betalingsverkeer m. h. buitenland
12
Loonbe1astlg

………………….
,56
Binnenvaart …………….. …
110;
124
Losdagen

……………………..
54
Blauwmaanzaadkaf ………………
54
Motorbrandstof

………………..
54
Boekhoud’ng……………………
158
Oliën

.
………………………..
40
Bouwnijverheid ………………..
69
Omzetbelasting

…………..
12, 54,
124
Buitenlandsche handel
25, 82, 110, 124,
158.
Ondernemingsbelasting

…………..
159
Chemische producten …………….
25
Organisatie bedrijfsleven
……..12,
25
CoÔperatle ……………………..
12 Pacht

………………………..
110
Economische recbtspraak

…………
25
Pluimvee

………………….
‘.

40,
124
Effecten

………………………
124
Prijsregeiingeo
12, 26, 40,
54,

83,

110,
124,.
Evacuatie

……………………..
158 159
Fruit

…………………………
110
Rijnvaart

………………………
110
Groenten

.

…………………….
110
Schapen

……………………….
110
Grond ………….
……………..
39
SIetteelt.

……………
.

…..

12,
83
Handel

……….12, 25, 39, 82,

110,
124
Sleepvaart …………………
.110,
124
Hotelsenz….. ………………….
39
1
Spertijden

……………………..
28
Industrie
12, 25, 26, 40, 54, 69, 110, 124, 158 1
Steunregelingen

………………..
40

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

Dr. H. J. FRIRTEMA
Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensçhe en kolo-
niale

boter

…………………………………………………………..
(f8,15)*

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare

werken

en

conjunctuurbeweging

………………………………..
(f
2,10)*

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHAIJK
Een

analyse

van

de

arbeidsproductiviteit in

Nederland

………………………
(/
2,60)

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen ………….. . ……..
(f
2,60)

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

………………………………………
(/
2,60)

Dr. T. KOOPMANS

.

.

.
Tanker

freight

rates

and

tankship

building

………………

(f
3,15* geb.,
t
2,10* ingen.)

Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het ‘Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een greep medewerkers van het N.E.I.,
onder

leiding

van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

…………………………………..
(f
2,10)

Dr. A. WINSEMIUS
Economische

aspecten

der

internationale

migratie

.

………………………..
(t

10)’

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten

(derde

gewijzigde

druk)

……………………………………………….
(f
2,10)

M. J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

……. .. ……………
…………………………
(f
1,55)

82.
Dr. J. R. A. BTJNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland

……………………
(f3,65)*

Uüga’e: De ErQen F. Bohn N.V. Haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

Binnenkort verschijnt
als 33e pu-
blicatie van het N.E.I.

Dr. J. R. A. Bunng:

Dr. P. J. VERDOORN

De beleggingen
spaarbânken ir

der bijzondere
Nederland
Je Verstarring der
Prodictiekosten

li

PRIJS f
5.-t

(Prijs voor leden en

donateurs van het N.E.L

f 3.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel

en bij
de uitgevers

De Erven F. Bohn LY., Haarlem

Publicatie No. 32

van het Nederlcmdsch Economisch Instituut

Prijs f 3.65*

(voor donateurs en leden van het N.E.I. f 2.76)

Verkrijgbaarm den boekhandel

UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

Verantwoordelijk voor het Re4. gedeelte: Drs.
M.
F.
J.
Cool
te Rotterdam; voor de Advertenties:
H. A.
M.
Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitge:
H. A.
M.
Roetants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f
20.85
per jaar.
Prijs per nummer
50
cts. P 129911

.

K 2193,

Auteur