Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1377

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 10 1942

10 JUNI 1942

conomisch
~-w
Statistische

S
Berichten

ALGEMEÉN WEEKBLAD VOOR
HANDEL,
NIJ
VERHEID,
FINANCIËN EN VERKEER

27E
JAARGANG

WOENSDAG 10. JUNI 1942

No, 1377

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

DE BELEGGINGEN

DER BIJZONDERE

SPAARBANKEN IN

NEDERLAND

ROTTERDAMSCHE

BÂNKVEREENIGING
ROTTERDAJ1-AMSTERDAiI-5 CRAVENHCE

KAPITAAL EN RESERVE
62.000.000

door

SAFE LOKETTEN

Dr.
J.
R. A. BUNING

TER
$ERGflIG N
WAAPVEX

N. V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

32ste
Publicatie
van
het Neder-
landsch Economisch Instituut.

PRIJS f
..
3.65*

(Prijs voor donateurs en leden

van
het N. E. I. f 2.75)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave:
De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

150
KANT0EN
INNEDEPLAND

-I

Openbare werken en

Conjunctuurbeweging

door
Dr. lr.A. Baars

PRIJS
f
2.10*

Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1.

f 1.50.
In den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM

Nieuwe belastingbesluiten geven nieuwe

BELASTINGMOEILIJKHEDEN


Daarom is voor U van belcmg

D
_

MAANDBLAD GEWIJD AAN

BELASTING

GONSULENT

BELASTING VRAAGSTUKKEN

R.Mees
fi
Zoonen

.A.o.
17
2
0

BANXIZBE
EN
ASSURAIqTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM
AMSTERDAM (Ass)
..
G R A V E N H A G E
DELFT

SCHIEDAM
VLAAR DINGEN

Lei

BEHANDELING VAN ALLE

BAN KZAKEN

Waarvan de prijs slechts t 4.— per jaar bedrzagt

ADMINISTRATIE:
PROEFNUMMER

LAAN VAN
MEERDERVOORT. la

OP
AANVRAAG

DEN
HAAG.

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIEN

,1

VERLIESPOSTEN.VOORKOMEND..SYSTEEH

BESTAANDE tilT VIER DIENSTËN

Deze ‘tijd ‘is rijk aan veran-

deringen. Laat daarom Uw

onbetaald gebleven oude

posten inschrijven bij

DIENST IV VAN HET V.V.S.

VAN DER GRAAF ‘& Co. NV.

AMSTERDAM C. – AMSTEISTRAAT
14-18

Diesel
-,.
Stoom- en’ Electrische Machine-înstallaties

Voor onmiddellijken ‘of lateren koop worden gevraagd:

Volledige stroomopwekkende installaties voor draaistroom 380/220 Volt;
Vermogen tot ongeveer 400 kVA.

‘Afzonderlijke dieselmotoren, .stoommachines, electromotoren, electro-
generatoren; spanning en vermogen als, boven.
Dê machines moeten geheel
in
bedrjfsvaardigen staat zijn, in goeden
toèstand,en niet ouder dan 10-15 jaar.
Uitvoerige aanbiedingen, met opgave van plaats waar te bezichtigen, te
richten acm den

Bahnbevôllmachtigten der Deutschen Reichsbahn bei den Niederltndischen
Eisenbahnen te Utrecht, Catharijnesingel HGB
M.

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspolitiek van het Koninkrijk

der. Nèderlanden van 1923 t/m. 1938

(Samengesteld door een groep mede-

werkers van het
N.E. 1.,
onder leiding van

Prof. Mr. P. Lieftinck) –

28ste publicatie’van het Nederi. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

w

(Prijs voor . dorateurs en leden vaii het N. E. 1.

1.50)

‘Verkrijgbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V.,’ HAARLEM

Ter vervanging van haar door brand verloren
geganen
voorraad
nummers
van

Econornisch-Sfafjsfische- Berichten
en Economisch-Statistisch t’4aandbèricht

van den jaargang1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indiende

lezers, die hun exemplaren
kunnen
missen,
deze aan
haarzouden willen afstaan..

JAARGANG 1941

van ,Economisch-Statistjsche

Berichten

ZIJN UITVERKOCHT

H. k M.
Roelants Schiedam

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31e Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijs f1 .60*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I …… fl.10)

Verkrijgbaar i. d.
boekhandel

UITGAVE:

De Erven F.Bolin N.V.,Haarlem

Derde Gewijzigde Druk

Van

Eg’alisatiefondsen

en Monetaire Poli-

tiek. in Engeland,.

Nederland en de

Vereenigde Staten

door

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Ecônomisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1. fl.50)

Verkrijgbaar in den. Boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

10 JUNI 1942

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischA-fStatistische,

Berichten
.
,

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIËN EN
VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E
JAARdANG

WOENSDAG 10 JUNI 1942

No. 1377

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W. Larnbers (Z(vartewaal).

Redacti en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408.

Abonnements prijs voor het weekblad,. waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f
20.85*
per jaar. Buitenland en

koloniën f
23.—
per jaar. Abonnementen kunnen niet elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinio van

elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvan gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigin gen op te geven aan de administratie.

Advertenties voorpagina f
0.28
per mm. Andere pagina’s

0.22
per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

/

Blz

Het aandeel als beleggingsobject door
E. Henny….
252

De ontwikkeling van de Zweedsche geidmarkt onder

invloed van het oorlogsgebeuren door
J. Ph. van

Ouwerkerk …………………………….
254

De stroocaitonindustriè in Nederland door
J. J.

Drenth………………………………..
257

Nieuwe bepalingen ten aanzien van de levering van

effecten ………………………………..
261

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Bankstaten —Wisselkoeren 262-263

M a a n d c’ij iers.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……263

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De omzetten op de
wisselmarkt
waren in de verslagweek

uitzonderlijk gering, vooral in de ,,middentermijnen”,

waarin nog kort geleden soms zeer groote omzetten wer-

den geboekt, natuurlijk op tarieven boven die van den

Agent van de Schatkist. De Agent was wel weer in staat

behoorlijke bedragen papier op de markt te. plaatsen.

Nadat de Schatkist in de voorgaande week’ voor eën

flink bedrag een beroep op de centrale bank had moeten

doen, heeft ook deze week ondanks het feit, dat de da-

ling van de buitenlandsche wisselportefeuilles heeft plaats

gemaakt voor een stijging met f15 millioen, de schat-

kist desondanks het bedrag aan rechtstreeks’ondergebracht

papier met f 7 millioen verhoogd; zulks onder. aflossing

van het rentelooze voorschot bL 1 15 millioen, zoodat per

saldo de omvang van de financiering in de schatkist bij

de Nederlandsche Bank met 1 8 millioen is afgenomen.,

De
obligatiemarkt
heeft weer een week van matige om-

zetten achter den rug met betrekkelijk weinig koersfluc-
tuatie. De 3 pCt. leening 1941 schommelde voortdurend

in de buurt van
99/8, op welk peil er nog steeds behoorlijk

aanbod zoowel als vraag is. Er was in den jongsten tijd

weer eenige vradg naar betrekkelijk kortloopend beleggings-

materiaal van de zijde van beleggers, die op het oogenblik

den voorkeur geven aan een wat geringer rendement,

mits het-risico van koersdaling ingeval van rentestijging

na beëindiging van den oorlog daarmee te vermijden is.
Men kan-echter geenszins zeggen, dat de belangstelling

voor gewoon la’ngloopend papier uit de markt is. Integen-
deel, het aanbod wordt vlot opgenomen en de geringe
omzetten zijn nog steeds in eerste.instantie toe te schrijven

aan een gebrek aan aanbod..

De
aandeelenmarkt
was over het geheel genomen vast

gestemd, hetgeen zoowel voor Indische waarden als voor
de inheemsche markt gold. De krachtigste opwaartsche
druk richtte zich op de ,,hoofdfondsen” uit de groep mdi-
sche en overzeesche waarden, als Koninklijke, HV.A.,
Amsterdam Rubber, ed. In dit verband was ongetwijfeld
de invloed te bespeuren van de recente nieuwe voorschrif-
ten van de Bedrijfsgroep Effectenhandel inzake de bestrij-

ding van de baisse-speculatie. In den loop van deze maand
zullen de voornaamste posities van de contramine tot af-
wikkeling moeten geraken en dat heeft op het koersniveau
een krachtigen invloed uitgeoefend, hetzij ten deele reeds
door effectieve contraminedekkingen, dan wel door aan-

koopen, die in ânticipatie op de uit ‘dezen hoofde te ver-
wachten stijging werdeh verricht. In dit verband is het

logisch, dat het verschijnsel zich het snelst en het meest
intensief voordeed bij de hoofdfondsen als bovengenoemd,

omdat daarin immers de baissiers het meest actief waren
geweest. Ook de minder coiirante waarden profïteerden
wel van de betere stemming, maar toch lang i,iiet in die

mate; zij bleven duidelijk achter.

II

II 252

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juni 1942

HET AANDEEL ALS BELEGGINGSOBJECT,

In bewogen tijden pleegt het aandeel als beleggings-

object meer belangstelling te oogsten dan in normale en

onbwogen perioden het geval is. Wannéer politiéke en

economische spanningen den gewonen gang van zaken

vertroebelen, zoekt men vanzelfsprekend naar midde-len, waarmede de consequenties, welke men van deze

politieke en econonische spanningen vreet, zoo goed

mogelijk onschadelijk kunnen worden gemaakt. In oorlogs-

tijd is het infiatiegevaar een algemeen spookbeeld, door

de lotgevallefi, welke de ruilmiddelen tijdens en na

• den vorigen oorlog in vrijwel alle landen ondergingen.

Het is dus begrijpelijk, dat het aandeel tegenwoordig, niet

• zoozeer uit rendementsovérwegingen doch als ,,Sachwert”,

opnieuw in het middelpunt der belangstelling staat. En

daarom kan het nuttig zijn de verschillende opvattingen,
welke sedert den vorigen oorlog over het aandeel als be-

leggingsohject zijn verkondigd, aan een korte beschouwing
te onderwerpen.

1-let voorzichtige financieele beleid, waardoor men in
ons land tot solvabiliteit en welvaart is gekomen, was

ongetwijfeld mede aanleiding, dat aan eenige regeerings-

commissies opdracht werd verstrekt rapport uit te brengen’
over de meest ge’enschte heleggingspolitiek der Rijks-

fondsen, instellingen, welke een aanzienlijk deel der publieke

spaarpenningen beheeren. 1-loewel de conclusies dezer com-

missies niet tot een eenparig oordeel hebben geleid over de.

mérites van aandeelen als beleggingsmateriaal, .vormen’
deze rapporten een belangrijke documentatie voor degenen,

die zich voor het beleggingsprobleem, d.w.z. voor beleg-
ging op langen termijn, interesseeren. De Commissie van

Vuuren, benoemd in 1924, oordeelde belegging in aandeelen
van Nederlandsche ondernemingen voor de Rijksfondsen
geoorloofd, teneinde de verzamelde kapitalen economisch

zoo vruchtbaar mogelijk te maken. Vervolgens is hetzelfde

onderwerp door de Commissie van Gijn in 1926 onder
het oog gezien en deze commissie kwam, wat betreft de
kwaliteit van het aandeel als beleggingsobject, tot een
tegenovergestelde conclusie. De Commissie van Gijn achtte

de beoordeeling van de soliditeit van aandeelen en obliga-tiën van vennootschappen bezwaarlijk – voor buitenstaan-
ders vaak ondoenlijk – en dientengevolge voor de Rijks-

fondsen ongeweiischt. Het probleem is daarop in de jaren
1932-1933 nogmaals door de zgn. Commissie Patijn
onderzocht, welker meerderheid evenmin aandeelenbe-
• legging voor de Rijksfondsen wenschte aan te bevelen.
Haar meerderheids-rapport luidde o. m.:

,,De meerderheid der Commissie ontraadt evenzeer met
• beslistheid, in de lijst der beleggingsobjecten een plaats
in te ruimen aan aandeelen in industrieele of andere maat-

schappijen. Eenige jaren geleden werd vooral in het buiten-
land vaak de meening verkondigd, dat op den duui’ be-legging in aandeelen meer voordeel oplevert dan die in
• ‘obligatiën. Reeds destijds werd de juistheid dier stelling
ernstig in twijfel getrokken en werd er op gewezen, dat
de retrospectieve cijfers, die ten bewijze werden aange-voerd, vermoedelijk een ander beeld zouden vertoonen,
als rekening kon worden gehouden met de tallooze maat-
schappijen,. die in den loop der jaren te gronde zijn gegaan
zonder een spoor van haar bestaan na te laten en met de
consortia, die hun geld kwijt waren”.

Een zeer deskundig lid der Commissie Patijn, de heer
Lindner, bleek daarentegen krachtig voorstander van
aandeelenbelegging; zijnminderheids-nota geeft o.a. de
volgende beschouwingen:

,,Dê omvangrijke lcoerdaling van vele aandeeleri be:
hoort op den beoordeelaar van hun waarde uit het Öogpunt van belegging op langen termijn niet meer indruk’te maken

dan de stijging, welke er aan voorafgii’ig. Even onjuist
als het zou zijn, de rendabiliteit van deze beleggingswijze

te beoordeelen naar den koersstand op het hoogtepunt van een bloeiperiode, is het, in het diepste punt van de

huidige depressie een bruikbaren grondslag voor een prog-

nose te zien. De maat voor de-rendabiliteit van aandeelen-
belegging is de gemiddelde ervaring over een langere

periode en volgens die methode zijn de uitkomsten ver-

kregen, op welke de meerderheid bij haar bestrijding van de-
ze beleggingswijze zinspeelt. Het bezwaar, dat zij tegen deze

berekeningen opwerpt, is niet juist. Indeberekeflingenvan

E. L. Smith (,,Common stocksas long term investments”,

1925) en van H. E. Raynes (,,Th place of ordinary stocks

and shares in the investment of life assurance-funds”,

,,Journal of the Institute of actûaries”, 1928), waarop de

opmerkingen van de meerderheid vermoedelijk betrekking

hebben, zijn de aandee]en, van welke het gemiddelde ren-

dement. werd bepaald, aangewezen vôlgens een mecha-
nisch beginsel, liet ware onjuist – overeenkomstig het

denkbeeld van de meerderheid – daaraan èen groep niet

volgens dat systeem aangewezen gefailleerde maatschap-

pijen toe te voegen”. –

,,Het doel van de
belegging:
in aandeelen zou – zooals
reeds is vooropgesteld – in de eerste plaats zijn: binnen,

de perken van de noodzakelijke voorzichtigheid een zoo

groot mogelijk bedrag direct aan het Nederlandsche be-
drijfsleven ten goede te doen komen, en daarbij tevens

het belang van de verzekering te dienen voor verwerving

van een bezit, waarvan de opbrengst in veel geringer,e

mate dan die van obligatiën de lotgevallen van het geld
medemaakt.

Daarbij is geenszins uit het oog verloren, dat zulk een

vermindering van den invloed der koopkrachtveranderingen

‘van het geld op de opbrengst der belegging moet worden
gekocht tegen den prijs van een ander risico, het risico
van koersverliezen, die niet – als bij belegging in obliga-
tiën – alleen boekverliezen zijn, maar een symptoom van
verminderde rendabiliteit of werkelijke kapitaalverliezen.

1-Jet opnemen van aandeelen onder de beleggingsmiddelen

wordt namelijk slechts aanbevolen met het oog op dat deel
van de fondsvermogens, dat idet de aanspraken en premie-
reserves dekt”.
Een bevestiging vah de opvattingen van de Commissie van

Vuuren en den heer Lindner meenen wij te vinden in het

verslag 1928 der Vei’zekeringskamer, dat o.m. de volgende zienswijze vermeldt:

Onder voorbehoud, dat met grooto kennis van zaken

wordt geoordeeld en geschift, wil het ons voorkomen, dat
in beperkte mate voor aandeelen een plaats is’ in de effec-
tenportefeuille van die maatschappijen, welke groote
marges hebben bij de waardeering van haar verplichtingen.
i’Jeer dan een kwestie van principe lijkt het ons voor deze
maatschappijen een kwestie van uitvoering na voorafgaand
deskundig onderzoek”.
De hierboven weergegeven deskundige meeningen luiden

dus allerminst eensgezind wat betreft de kwaliteitén van

het aandeel als beleggingsohject.
Daarentegen pleiten-de zooeven vermelde onderzoekin-
gen van Smith en Raynes eer krachtig voor belegging
in aandeelen in plaats van obligatiën. De bekende studie

van dcii Amerikaan Smith
1)
is, voorzoover ons bekend,
de eerste poging uit de na-oorlogsche periode., welke

met uitvoerig cijfermateriaal betoogt, dat aandeelen-
belegging op langen termijn in alle opzichten voordeeliger
is dan belegging in obligatiën. Smith analyseert de resul-
taten eener belegging van $ 10.000.— in aandeelen, als-
mede de belegging van eenzelfde bedrag in obligatiën ge-
durende een twaalftal perioden, vârieerende van 17 tot 22 jaren in het tijdperk 1866-1922. De uitkomsten zijn
verrassend; de totale voordeelen, welke zouden zijn be-
haald uit rendement en koersstijging dier aandeelenbe-
leggingen,bedragen blijkens de 12 steekproeven niet min-
der dan ca. $ 118.000.—.

De actuaris Raynes is op basis eener uitgebreide studie
tot een overeehkomstige conclusie gekomen. Zijn waar-nemingsperiode omvat de jaren 1912-1927; zijn bereke-

1)
,Comrnon stocks as long tcrni investments”.

10 Juni 1942

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

253

ningen gan uit van de veronderstelling, dat twee kapitalen
van £ 54.000.— gedurende die periode waren geïnvesteerd
in de aandeelen van eenige solide Britsche ondernemingen,

alsmede in de obligatiën dier ondernemingen. Raynes’

resultaten geven het volgende beeld:

Waarde

Waarde

aarde der

Meerdere in-
hoofdsom

der obligatiën-

aandeelen-

komsten uit
op 31
Maart

belegging

belegging

aandeelen dan
1912

op 31
Maart

op 31
Maart

uit obligatien
1927

1927

gedurende
1912-1927

£ 54.000.—

£ 42.588.—

£ 80.073.—

ca.
£ 24.000.-

Teneinde critiek bij voorbaat te ontzenuwen, heeft

Raynes eveneens een berekening gemaakt van de resul-
taten eener aandeelen- en obligatiënbelegging in de periode
1921-1927, aangezien 1921 een jaar is geweest van

algemeen hooge aandeelenkoersen, terwijl, in de jaren

1921-1927 de koersen van obligatiën zijn gestegen. Zijn
resultaten zien er als volgt uit:

Waarde

Waarde
31
Maart

Netto Inkomsten

31
Maart 1921

1927
1921 1922 1923 1924 1925 1926
Gewone

£

£

£

£

£

£

£

£
aancieelen

100.000 6.210 7.532 8.054 8.244 7.510 7.614 172.000
Obligaliën

100.000 4.530 4.859 5.017 4.935 5.095 5.095 021.500

In een tweetal proefschriften
2)
w’ordt eveneens op grond
van uitvoerige berekeningen geconcludeerd, dat belegging
in aandeelen gedurende verschillénde perioden uit de jaren

1875-1930 betere resultaten zou hebben verstrekt dan
investeering in vaste rente dragende stukken.
Wij meenen, dat uit het bovenstaande – ondanks deze
meeningsverschillen – de algemeene gevolgtrekking kan
wôrden gemaakt, dat solide aandeelen voor belegging op
langen termijn veilig beleggingsmateriaal zijn,. mits de

aankoop plaats vindt op
een behoolje rendementsbasis
en

onder voorbehoud, dat de kooper der aandeelen over
voldoende financieele reserves beschikt om plotselinge en
onverwachte koersdalingen zonder blikken of blozen te
kunnen weerstaan. Op den langen duur moeten, zooals reeds
door Smith is opgemerkt, de-interne reserveeringen van
goed beheerde en rendabele ondernemingen een’waardever-

meerdering harer aandeelen veroorzaken, aangezien deze
reserves de rendabiliteit op den duur zullen opvoeren.
1-Jet geheim der succesvolle aandeelenbelegging schuilt
natuurlijk in het moment van aankoop en vandaar het

voorbehoud, dat wij hebben gemaakt omtrent de rende-
mentsbasis. In het algemeen v3rden, zooals vanzelf spreekt,
aandeelen slechts goedkoop verkregen, als het rendement,

dat men hierop redelijkôrwijze in de toekomst kan ver-wachten, hoog is, althans hooger is dan de rente, welke

obligatiën blijkens dezelfde verwachtingen zullen op-.
leveren. Het conjunctuurbeloop toont herhaaldelijk der-
gelijke momenten. Er zijn, namelijk voortdurend perio-
den in de economische ontwikkeling te constateeren,
gedurende welke het aldus in •de toekomst te ver-
wachten rendement op solide aandeelen hooger – is dan
de rente van solide obligatiën. Tijdens iedere conjunctuur-
inzinking is het peil der aandeelenkoersen en dat der obli-
gatiën van dien aard, dat de verhouding in beider rende-
ment zoek is, zoodat een dergelijke koersverhouding irra-

tioneel kan worden genoemd. Want deze verhouding kan
alléén rationeel worden genoemd, als de rendementen
van aandeelen en obligatiën in overeenstemming zijn met
de inhaerente risico’s, d.w.z. wanneer het zgn. goudgerand
papier het ladgste, preferente aandeelen een hooger en
gewone aandeelen een nog hooger rendement verschaffén.
Zoodra allerlei psychologische factoren deze verhouding
verstoren, bestaat er -gereede aanleiding tot groote voor-

zichtigheid.
Aandeelen en obligatiën zijn in wezén samenstellende

‘) Dr.’F.
1.
A. Derks: ,,De waarde van aandeelen en obligaties
als object van belegging”. Dr. I{einertz:,, Beitrag
zurn
Anlageproblem in. der Lebansver-
sieherung”.

‘deelen onzer moderne crediethuishouding, beider solvabi-
liteit is uiteindelijk afhankelijk van het productievermogen

der gemeenschap.

1-let is dus onlogisch, wanneer onder bepaalde omstandig-

heden – bijv. tijdens een periode van hoogconjunctuur –

aandeelen algemeene populariteit genieten, terwijl obliga-

tiën in het algemeen worden veronachtzaamd, en dienten-

gevolge aandeelen een lager rendement verschaffen dan

de vaste rente dragende stukken. Omgekeerd is het evëneens
onlogisch, wanneer obligatiën als de eenige solide belegging

worden beschouwd en aandeelen op zeer lage koersen

worden verhandeld, zooals tijdens een laagconjunctuür

het geval pleegt te zijn. De natuurlijke belangengemeen-

schap t’usschen Overheid en bedrijfsleven houdt in, dat
het bedrijfsleven zich op den duur niet behoorlijk kan
ontwikkelen, indien de soliditeit der overheidsfinanciën te

wenschen overlaat. M.a.w. wanneer het publiek groot

vertrouwen koestert in de toekomst van het bedrijfsleven
en hooge aandeelenkoersen betaalt, dan moet het over-

heïdscrediet even rooskleurig worden beoordeeld. Wanneer
daarentegen tijdens een crisisperiode aandeelen op een

min of meer noodlijdend peil zijn aangeland, zijn er o.i.

geen motieven om het overheidscrediet met zeer groot

optimisme te beoordeelen, omdat de lotgevallen van be-

drijfsleven en Overheid onafscheidelijk zijn verbonden.
Vanneer, zooals thans het geval is, het rendement der
zgn. leidende aandeelen onder de 3 pCt. ligt, terwijl prima
obligatiën 3J pCt. rente opleveren, betaalt men als aan-
deelhouder een niet onbelangrijk agio voor toekomstige
mogelijkheden en dat op een tijdstip, waarop wettelijke

maatregelen, welker geldingsduur evenmin is te overzien,
deze toekomstige uitdeelingsmogelijkheden in sterke
mate aan het rendementspeil der laatste jaren binden.
Het behoeft geen nader betoog, dat aandeelen onder zoo-

danige omstandigheden duur worden gekoct, terwijl zij,
omgekeerd, goedkooper zijn, naarmate hun rendement
hooger ligt dan dat van solide obligatiën.

Men zal wellicht denken, dat dèze gevolgtrekkingen,
welke het zwaartepunt

op het rendement plaatsen, niet
in voldoende mate rekening houden met de mogelijkheid
eener toekomstige inflatie, een element, dat een belangrijken

subjectieven invloed uitoefent op de tegenwoordige aan-
deelenkoei’sen. De objectiviteit gebiedt echter rekening te
houden met het feit, dat de Overheid heden ten dage –
in veel ruimere mate dan vroeger het geval placht té zijn
– paal en perk kan stellen aan fluctuaties van het ruilmid-
dcl. De zeer ruime machtsmiddelen, zooals prijsbeheer-
sching, deviezenwetgeving, invoerbeperkingen, dividend-

stop, nieuwe belastingheffingen e.d., en de vergeeorderde
financieele techniek, waarover thans wordt beschikt,
kunnen o.i. in de toekomst voör de noodzakelijke stabiliteit
zorgdragen. 1-Jet is bovendien zeer waarschijnlijk, dat men
de verschillende valuta’s na afloop van dezen oorlog inter-
continentaal aan een alg?neene regeling ial onderwerpen.
Daarom zijn wij de meening toegedaan, dat, ondanks de
tegenwoordige oorlogsomstandigheden, de groeiende popu-

lariteit van het aandeel als ,,Sachwert”
niet
ration’eel is,
voorzooverhet theoretisch rendement
beneden
het rende-
ment van prima obligatiën ligt en voorzoover. de geld-
stroom geen irratfoneele proporties aanneemt.
Dit geldt in het bijzonder voor hen, die tegenwoordig
min of meer blindelings aandeelen koopen, terwijl zij niet
over ‘de vereischte financieele reserves beschikken, welke
onverwachte en hevige koersdalingen kunnen opvangen.
Wanneer deze categorie van aandeelhouders – welke als
het ware onbewust op korten termijn speculeert in plaats

van op langen termijn te beleggen -, in meerdere mate
dan tot nu toe het geval is, solide vaste rente dragende
stukken en/of verzekeringen koopt, zal zij op den duur
ongetwijfeld meer genoegen hebben van hare spaarpen-ningen en minder displezier beleven aan koersdalingen, die steeds op onverwachte en critieke momenten plegen
te geschieden. Is men eenmaal in ruimen kring van het

254

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juni 1942
besef doordrongen, dat solide aandeelen daadwerkelijk

goedkooper en aantrekkelijkèr worden, naarmate de

koersen dalen, dan kan in de toekomst een grootee
stabiliteit van het koerspeil ontstaan, waarmede het al-

gemeen belang zeer zal worden gediend. Maar zoolang

hooge of stijgende koersen van aandeelen als het ware

een magnetischen invloed op het koopende publiek blijven

uitoefenen en omgekeerd lage of dalende koersen ver-

koopers blijven aantrekken, zal de beursstructuuruiterst

gevoelig blijven voor allerlei psychologische factoren. Wij
hopen dit labiele karakter van het koersniveau t.z.t. nader

te beschouwen.
E. HENNY.

DE ONTWIKKELING VAN DE ZWEEDSE

GELDMARKT ONDER INVLOED VAN
HET OORLOGSGEBEUREN.

Inleiding.

• Sedert de Zweedse Kroon in het voorjaar van 1932 ten

opzichte van het Pond was gedeprecieerd, werd de Zweedse

geldmarkt gekenmerkt door een voortdurend toenemende

ruimte. Mede door de sinds 1933 waarneembare conjunc-

tuurverbetering had deze depreciatie de uitvoer bevorderd,

terwijl onder invloed van de algemene economische en

politieke onzekerheid een export van langrentend buiten-

lands waardepapier in het leven werd geroepen.

De Rijksbank achtte de appreciatie van het Pond ge-

wenst in verband met de zeer verzwakte deviezenvoorraad,

zodat op de duur van een onderwaardering der Kroon

sprake was. Deze onderwaardering vereiste omvangrijke aankopen van vreemde valuta. Door deze omstandigheden stroomden vreemde valuta

het land toe, welke zonder uitzondering door de Rijksbank

van de handelsbanken werden overgenomen. Aangezien de
door de Rijksbank verrichte open-markt-operaties aan-
vankelijk relatief beperkt waren en zij in latere jaren geen

aanleiding vond de gevolgen der deviezentoevloed te
neutraliseren, kon deze zich uiten in een stijging der goud-

voorraad en der billettencirculatie en in een toeneming

der deposito’s bij de banken.

TABEL
1.

– –

Goudvoorraad, vreemde valuta, billettencirculatie en aan de
banken ‘geleende bedragen; in nzillioenen Kronen.

itim
0


Goud-
voorraad ‘)

Buitenlandse
valuta’)
(netto
bedrag)


Biljetten-
circulatie

Cheque-,
rek. crt. en
deposito-
rekeningen

1932
206,7 329,8
598,2 3.109,2

/

1933
370,9
489,5
647,6
3.455,5
1934 351,8
605,9 ..-
708,2
3.302,6
1935
408,3 674,9
785,9
3.340,5.
1936
529,8
686,2
893,0
3.738,4
1937
539,3 940,3
980,1
4.028,3
1938
707,8 720,9 1.060,7
4.338,3

) mci. handeisbanken.
nds staats ‘) excl. buitenla

papier.
(Ontleend aan: ,Statistisk Arsbok”)

Hoewel het industriële productievolume,Tnadat het in
1932 tot 72 was gedaald, on6nderbroken steeg tot 123 in 1938 (1935 = 100; berekend op de j5roductiewaarde vol-

gens de prijzen van 1935), nam de industriële credietvraag
niet naar evenredigheid toe. De politiek van budget-
tekortn, gevoerd in 1933/34 en 1934/35 en waartoe de

middelen werden verschaft uit in 7 jaar af te lossen lenin-
gen, bracht evenmin enige vermindering in de ruimte op
de, geldmarkt. Het totale in het binnenland aan credieten
uitstaande bedrag daalde dan ook zelfs nog na 1932 en be-
gon pas na 1936 een stijging te vertonen om in 1938 met
4.432 millioeh Kroon slechts ongeveer 27,5 millioen meer

te bedragen dan in 1932 het geval was. Typerend voor de

ruimte op de geldmarkt was het feit, dat voor 1932 her-

discontering bij de Rijksbank regelmatig voorkwam, ter-

wijl in de latere jaren de banken hun overschot aan middele,ru

plaatsten op de renteloze girorekening ‘van de Rijksbank.
Zoals bij een dergelijké ontwikkeling te verwachten, is,

toonde het renteniveau aanvankelijk een dalend beloop,

waarna het tussen December 1933 en December 1939 op

hetzelfde niveau gehandhaafd bleef. (Zie tabel II).

TABEL
H.

Geldmarktrente van
1932
tot eind
1939

Sedert:
Disconto
I

Depositorente’)
1

Chequerente

1932

.19/2
51
4j
4
1932

3/3
5
4
1
1932

17/5
4j
4
1
1932

3/6
4
3
.
1932

1/9
3j
3
1933

1/1
3

1933

1/6
3
3

1933

1/9
3
2
1933

1/12
2j
2

8)
Met een opzeggingstermijn van minstens 4 maanden.
(Ontleend aan: ,,Statistisk Arsbok”)

Bij het uitbreken van de huidige oorlog vond een ver-

krapping van de geldmarkt plaats, welke in April 1940

nog werd versterkt tengevolge van de gebeurtenissen in

Denemarken en Noorwegen. De Rijksbank zag zich dan

ook genpodzaakt haar disconto met pCt. te verhogen,

hetgeen 17 Mei 1940 moest worden herhaald. In de daarop-
volgende maanden vertoonde de ontwikkeling op de geld-
markt een omslag, welke in de zomer van 1941 zeer krach-
tig doorzette.

In de voorzomer van 1941 werd het disconto dan ook

weer op 3 pCt. gebracht. De factoren, die deze gang van zaken hebben tot stand

gebracht, willen wij in dit artikel aan een nadere be-

schouwing ‘onderwerpen. Er valt dan een drietal groepen

van factoren te vermelden, welke vooral aansprakelijk

kunnen worden gesteld voor de situatie op de geldrnarkt:

het beloop van de buitenlandse handel;
de uitgaven in verband met de mobilisatie;
de veranderingen in de kasvoorraden bij het publiek..

Ad. a.
Het beloop van de buitenlandse handel.

Reeds in de periode Janusri—Augustus 1939 had het
volume van de buitenlandse handel dat der overeenkom-stige periode in de voorafgaande jaren overtroffen.
‘Het uitbreken van de oorlog bracht in deze gang van
zaken voorlopig nog weinig verandering. Weliswaar
onder’ond de scheepvaart – welke vrijwel de totale
buitenlandse handel moet vervoeren – tal van belemme-

ringen
1),
maar het importvolume bedroeg in de periode

September 1939 t.e.m. Maart 1940 916,0 millioen Kroon
tegen een gemiddelde van 799,5 millioen voor deze periode

in de jaren 1936/38
2).
Bij het exportvolume waren deze
bedragen 625,3 millioen, resp. 667,0 millioen Kroon
2).

Het sterk toegenomen importsaldo stelde aan de in
het land aanwezige deviezenvoorraden hoge eisen, welke
nog verzwaard werden tengevolge van de aanzienlijke
stijging der importprijzen, waarbij die der exportprijzen
ten achter bleef.
Een duidelijk beeld van de betekenis dezer prijsstijging
verschaft ons de grafiek op blz. 255.
De stijging der importprijzen werd grotendeels veroor-
zaakt door sterk gestegen vracht- en assurantiekosten en

door handels- en monetair-politieke omstandigheden.

‘) J. Pli.
van Ouwerkerk: De ontwikkeling van het.Zweedsche
zeescheepvaartverkeer sinds het uitbreken van den oorlog”, ‘in
E.-S.B. van 13.Aug. 1941, blz. 481.
8)
Berekend op basis van de gemiddelde prijzen van.1936.

1

10 Juni 1942


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

255,

Waarde en çolurne oan de Zveedse buitenlandse handel in

1939
en
1940,
uitgedrukt in een percentage pan het genaid-

delde pan
1936/38.
lAfl

30

20

10

00

90

80

::

60

IMPORTWAARDE

IMPORTVOLUME
‘-.

50
EXPORTWAARDE

EXPORTVOLUME

40

3(1
El

J/A’39.

M/A

S/D
J/A’40.

M/A

SO
Gegevens ontleend aan: ,,Konjunkturl5get Vâren”-1941

In het totaal werd in 1939 voor meer dan 610 millioen
Kroon meer ingevoerd dan uitgevoerd (1940: 661 millioen;

1936/38: 160 rnillioen). Bovendien waren de Zweedse
– exporteurs genoodzaakt om sedert het uitbreken van de
oorlogde goedereii reeds bij inlading en niet bij ânkomst,
of later, te betalen, zodat een verschuiving in de behoefte aan vreemde valuta optrad, waar geen tegenov,ergestelde verschuiving van de kant der éxporteurs tegenover stond.
Dan dient nog in aanmerking te worden, genomen dat de
vaart op en van Zweden voor meer dan de helft door
buitenlandse schepen werd verricht. Een groot deel dezer
schepen hoordë thuis in landen met vrije valuta. De hier-
door noodzakelijk geworden valuta-aankopen onttrokken

middelen dan de gèldmarkt en verzwakten de deviezen-
voorraad bij de Rijksbank. In geringere omvang werkte
het terugtrekken van een vluchtkapitaal van ongeveer
120 millioen Kroon in dezelfde richting, evenals een import
van Zweedse effecten. Een kapitaaivlucht van enige om-
vang van Zweedse zijde kon nietworden waargenomen.
Onder invloed van al deze omstandigheden werd

aan de goud- en valutavoorraden der Rijksbank gedurende
September 1939—April 1940 niet minder dan een bedrag
van netto 845 millioen Kroon onttrokken. Tegenover deze
daling stond echter een stijging van netto 114 miljoen
Kroon aan buitenlandse vorderingen bij de handelsbanken.
De Rijksbank zag zich, behalve tot discontoverhoging,
ook genoodzaakt beperkende voorwaarden te stellen voor
de aankoop van vreemde valuta: Nadat eind Augustus
1939 de band met het Pond was verbroken, volgde in
December een overeenkomst met de handelsbanken, in-
houdende, dat ontvangsten voortvloeiende uit betalingen
van het Britse Emperium, met uitzondering van Canada,
NewFoundland en Hongkong, slechts zouden worden
gebruikt voor remises naar deze lânden en naar België,
Brazilië en Egypte. Nooit echter zouden deze middelen
op de internationale valutamarkt mogen worden verkocht.
Gelijktijdig ging de Rijksbank er toe over, alleen dit,,spe-
cialpund” tegen een vaste koers te noteren.
De versperring van het Skagerrak op 9 April 1940 maakte
een einde aan deze gang van zaken. Ruim 45 pCt. van de Zweedse buitenlandse handel werd gedreven met landen,
welke niet op het Europese continent waren gelegen, ter-

wijl het betalingsverkeer met het toen nog resterende
continentale deel geheel over de-clearing moest worden

geleid. Principieel moesten de waarden van in- en uitvoer

dus gelijk zijn, zodat de buitenlandse handel geen ver-

andering meer teweeg kon brengen in de deviezenvoor-

raden. De Zweedse scheepvaart deed het land echter nog

belangrijke bedragen aan buitenlandse valuta toekoien,

waardoor een verbetering op de geldmarkt viel waar te
nemen
3).

De goud- en valutavoorraad bij de Rijksbank steeg,

grotendeels door deze laatste omstandigheid, van Mei1940 tot en met November 1941 met 523 millioen Kroon, waar-

tegenover een vermindering van 228 millioen Kroon van
de buitenlandse vorderingen bij de handelsbanken stond,
vnl. tengevolge van import uit niet-clearinglanden.
Volgens ht kwartaaloverzicht van ,,Skandinaviska Ban-

ken” bedroeg op 31 Maart 1942 de goudvoorraad volgens

dagkoers 1.162 millioen Kroon (September ’39: 1.499 mii-

lioen) en de boekwaarde van de buitenlandse vorderingen
bij de Rijksbank netto632 millioen Kroon (September ’39: 476 millioen), terwijl de handelsbanken netto 128 millioen

(boekwaarde eind Februari) aan het buitenland schuldig
waren (September ’39: 42 millioen).

Ad. b.
De uitga pen in pe,band met de mobilisatie.

Het is noodzakelijk deze uitgaven niet te beperken tot
die, welke verricht worden voor militaire doeleinden, maar
er onder te verstaan alle uitgaven van staatswege gedaan om het weerstandsvermogen van het land, zowel militair

als economisch, tot een zo hoog mogelijk peil op te voeren.
Het ligt voor de hand, dat al deze uitgaven niet uit de
lopende staatsinkomsten kunnen worden betaald.

Het is voor de situatie op de geldmarkt van groot be!
lang, of het begrotingstekort ijordt gefinancierd, door
koopkracht te activeren of aan een andere aanwending te
onttrekken, dan wel door koopkracht te scheppen. In het
laatste geval zal de additionele koopkracht via een stijging
der deposito’s bij de handelsbanken een verruimende in-
vloed op de geidmarkt ïuitoefenen.
Door middel van leningen zal men in principe geen mid-
delen aan de geldmarkt toevoegen, indien storting op deze
leningen geschiedt met middelen, welke daartoe aan een
ande,re aanwending worden onttrokken. Vindt storting
daarentegen plaats uit opgepbtte middelen, dan betekent
dit, dat de totale geldcirculatie tceneemt, zodat de lening in

haar nawerking 6en verruimende invloed op de geldmarkt
kan uitoefenen.
Indien wij de invloed van het begrotingstekort op de
geidmarkt willen nagaan, moeten wij drieërlei gegevens

kennen: –
de omvang van het begrotingstekort;
de wijze waarop en de middelen waarmede hèt tekort
wordt gèdet;

.
het deel van het tekort, dat ontstaat door ankopen
in het buitenland.

Gaat men van de credietverlening aan de Staat uit,
dan verkrijgt mèn zowel gegevens omtrent het bedrag,’
dat de Staat nodig had boven da lopende inkomsten, als
omtrent de oorsprong der middelen, waarmede dit bedrag

is gefinancierd. –
De vraag, of middelen worden besteed voor aankopen
in het buitenland, moet worden gesteld, omdat dit bedrag
geen verruimende, maar eerder een verkrappende invloed
op de geldunarkt zal uitoefenen. In hoofdzaak bdperken
deze bedragen zich tot doof de Rijksbank verleende cre-
dieten ter financiering van de inkopen der reservevoor-
raadcommissie, voorzovér dit betreft aanlopen betaald

met middelen der vlottende dchuld. –
Gaan we de financiering van het begrotingstekort voor
het begrotingsjaar 30 Juni 1939-30 Juni 1940 na, dan

blijkt deze als volgt te zijn geschied:

‘) Zie noot L

256

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juni 1942

Toeneming der staatsleningen . . . . Zw.Kr. 423 millioen

Toeneming der vlottende schuld .

568

Vermindering van de rekening van

de Staat en het Bureau der Natio-

nale schuld bij de Rijksbank . . .,,

128

Totaal

……….
Zw.Kr. 1.119

millioen
4
)

Het begrotingstekort bedroeg dus meer dan een milliard

Kroon en werd voor meer dan één derde deel door middel

van leningen gefinancierd.’
rren
bedrage van 423 millioen

Kroon werden dus deels middelen aan een andere aan-
wending onttrokken, deels werden opgepotte middelen in

circulatie gebracht. Het is niet mogelijk de verhouding

tussen beide kwantiteiten te benaderen. Het wegvloeien

van middelen bij de handels- en spaarbanken kan ons dien-

aangaande geen enkêle aanwijzing geven, daar hier tal

van motieven hun invloed hebben doen gelden.

Het komt ons echter niet onwaarschijnlijk voor, dat het

overgrote deel der stortingen is geschied uit middelen, die,

indien zij niet in staatsleningen waren belegd, een beleg-
ging in een andere richting hadden moeten vinden. Naast
de werkelijke besparingen betreft het hier dus de tengevolge

van het oprakender voorraden e.d. vrijgekomen middelen.

De hoeveelheid opgepotte middelen zal in deze periode

nI. eerder toe- dan afgenomen zijn, in verband met de

mogelijkheid van evacuatie en een eventueel bankmorato-

rium. Van een additionele koopkrachtvormende weking

zal hier weinig sprake zijn geweest (zie: ad. c).
Van de toeneming der vlottênde schuld moet, wat be-
treft de koopkrachttoevoeging, een bedrag van 150 mil-.

lioen Kroon worden afgetrokken, dat’bestaat uit credieten
door de Rijksbank verleend, in verband met het van staats-

wege vormen van reservevoorraden van belangrijke import-
goederen. Daar dit bedrag besteed is voor de aankoop van
vreemde valuta bij de Rijksbank, heeft het geen verrui-
mende invloed uitgeoefend op de geldmarkt. Het overige

deel bestaat uit leningen, welke door de staatsinstellingen

en -fondsen aan de Staat zijn verschaft. Daar dit bedrag
van ongeveer 418 millioen ,,uit de kas” is genomen,

kan het een verruimende invloed op de geldmarkt uit-

oefenen. Daar de vermindering van ‘s Rijks saldi bij de

Rijksbank met 128 millioen eenzelfde invloed uitoefent,
bedroeg de bruto toevoeging van koopkracht vanwege

de Staat gedurende het begrotingsjaar 1939/40 dus ongeveer

550 â 600 millioen Kroon.
Intussen heeft dit bedrag zijn invloed niet onmiddéllijk
kunnen doen gevoelen, daar, een dergelijk bedrag een
iekere tijd nodig heeft eer het algemeen in de circulatie
is opgenomen. Bovendien was het effectieve bedrag ge-
ringer vanwege de sterke wegvloeiing van vreemde valuta en de inkomensdaling als gevolg van de dienstplicht en de
verschuivingen in de binnenla’ndse economische verhou-

dingen, terwijl ook de belastingen het netto-bedrag aan
additionele koopkracht verminderden. Dat de belasting-
druk toenam blijkt wel uit het feit, dat de staatsinkom-
sten, uit belastingen verkregen, in 1939/40 die van 1938/39
met 265 millioen Kroon overtroffen, daar in het totaal

1.369 millioen werd ontvangen. Gedurende deze periode
werden de indirecte belastingen en de inkomsten- en ver-
mogensbelasting verhoogd, terwijl verder een verdedigings-
belasting werd geheven en een defensieheffing in eens
plaats vond.

In deze periode werd de situatie opde geldmarkt dan
ook gekenmerkt door schaarste. –
Het feit, dat de bij de staatsinstellingen e.d. opgenomen
bedragen een zuiver ,,einmalig” karakter droegen, bracht
mede, dat dit bedrag in de periode van 30 Juni 1940-31
Mei1941 slechts 28 millioen kr. bedroeg, terwijl het grootste
deel van het begrotingstekort met behulp van leningen

werd gefinancierd. Het gehele tekort zag er voor deze
periode als volgt uit:

1)
Ontleend aan Lars-Erik Tliuflholm :,,De svenska affarsbankerna 1
krigsekonomien”, ,,Ekonomisk Tidskrift” 1941 : ‘4.

Toeneming der staatsleningen

Zw.
Kr. 1.169 mill.

Toeneming der vlottende schuld
Zw.
Kr. 203 mill.
Vermindering van de rekening

van de Staat en het Bureau der

Nationale schuld bij de Rijks-

bank

Zw. Kr. 153 mill.

Totaal
……….
Zw. Kr. 1.525 mili.
4)

Het gehele bedrag aan additionele koopkracht, gedu-

rende deze periode als gevolg der financiële overheidspoli-
tiek ontstaan, bedroeg niet het gehele bedrag van de toe-

neming der vlottende schuld, doch ongeveer 181 millioen Kroon. Men mag nI. aannemen, dat het resterende bedrag

van de toeneming der vlottende schuld ad 175 millioen

bestond uit Rijksbankcredieten. Hiervan is 100 millioen be-

steed als voorschot op de clearing en het resterende voor

staatsaankopen in het b’uitenland. Dat echter in deze perio-

de juist een grotere ruimte op de geldmarkt ontstond, N6s

niet alleen het gevolg van de toevloed van vreemde valuta,
maar ook van de exjanderende werking van het begro-

tingstekort gedurende het vorige begrotingsjaar. 13,oven-

dien was van belang,dat èen ontpotting van bankbïlletten

plaats vond, welke ten dele in giraalgeld werden omgezet

en ten dele werden gebruikt voor stortingen op de staats-
leningen (zie: ad. c.). Toch was de belastingdruk gedurende

deze periode toegenomen door een “erhoging der indirecte
belastingen en der vennootschapsbelasting en door. de hef-

fing van een oorlogsconjunctuurbelasting. Volgens de be-
groting (+ suppietoire begroting) van 1940/41 moest

1.609 millioen Kroon uit belastingen worden ontvangen.

-Geschat werd, dat in 1940 25 pCt. van het volksinkomen
voor defensiedoeleinden werd gebruikt.
De ruimte op de geldmarkt werd in het tijdvak na Mei
1941 niet verminderd door de methode an financiering

van het begrotingstekort. Deze berustte vrijwel geheel

op de emissie van schatkistwïssels, welke bij de handels-
banken werden geplaatst. Voor de aankoop van dit papier
zullen de handelsbanken in hoofdzaak hun niet-rente-

dragende saldi bij de Rijksbank aanwenden. De deposito-

rekeningen blijven onaangetast – in tegenstelling met de plaatsing van schatkistwissels bij het publiek – en zullen

zelfs nog toenemen, vanwege de betalingen, welke de Staat

met behulp van dit crediet verricht.
Intussen moest dit crediet als een anticipatiecrediet
worden gezien, hetgeen wordt bevestigd door de sindsdien

geëmitteerde derde verdedigingslening.
Dit wil natuurlijk weer niet zeggen, dat hierdoor een
bedrag overeenkomstig het ingetekende bedrag aan andere
aanwendingen onttrokken zal worden. Bovendien moet
er, mede in verband niet cle leningen gedurende de beide eerste perioden, op worden gewezen, dat leningen, ook al
onttrekken ze voor honderd procent middelen aan andere
aanwendingen, toch nog altijd verschuivingen teweeg
kunnen brengen. Want weliswaar zou theoretisch het
bedrag, dat de staatstransacties aan
,
de markt onttrekken

gelijk zijn aan dat, dat zij eraan toevoegen, maar er vinden
tevens inkomensverschuivingen plaats tussen de verschil-

lende bevolkingsgroepen. ,
Hierdoor kunnen middelen worden aangewend voor
andere doeleinden dan oorspronkelijk het geval zou zijn
geweest.
Met name ontstaat een ongewenste expansiemogelijk-
heid, wanneer middelen, bestemd voor besparingsdoelein-

den, thans voor aanschaffing van eïndproducten worden
aangewend.
Deze ‘omstandigheden oefenden eveneens invloed uit

op de billettencirculatie, hetgeen ons voert tot de derde
groep van factoren.

Ad. c. De veranderingen in de kawoorraden bij het pabliek.

Gedurende de periode September ’39—April ’40 nam
de billettencirculatie met 411 millioen Kroon toe. Bij het

10 Juni 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

257

uitbreken van de oorlog bedroeg zij 1.126 millioen en in
April 1940 1.537 millioen, zoodat gedurende deze acht

maanden ongeveer een derde deel aan de circulatie werd
toegevoegd (uit. Augustus ’37—April ’38 een stijging van

63 millioen en tussen Augustus ’38—April ’39 70,2
millioen)
5).

De omstandigheden, dat in deze periode voor ongeveer
373 millioen bij de handels- en spaarbanken werd opge-

nomen door het publiek en dat de billettencirculatie in

de maanden September, December en April toppen ver-

toonde, wijzen erop, dat we hier te maken hebben met een
omzetting van giraalgeld in bankbilletten.

In de maanden September en April heeft dit uitsluitend
betrekking gehad op de gebeurtenissen in West-Europa
en de andere Scandinavische landen. In December hield

de stijging verband_met de eerste Fins-Russische winter-
oorlog.

Tussen Mei ’40 en Juni ’41 liep de billettencirculatie
weer met ongeveer 88 millioen terug en stegen de bank-

saJdi weer met 77 millioen. Automatisch bracht dit gebeuren
een verkrapping, resp. verruiming van de geidmarkt teweeg.

Zou men de directe invloeden van de politieke gebeurte-
nissen en verwachtingen elimineren, dan zou een zekere
stijging inde billettencirculatie, gepaard gaande met een matige liquidatie van banksaldi, tot uitdrukking komen.
Na Mei 1941 begon de billettencirculatie steeds sterker
te stijgen, terwijl ook de omvang der deposito’s voortdu-

rend toenam. Uit ,het voorafgaande is het duidelijk, dat
dit het gevolg moet zijn van voortdurende toestroming
van valuta, welke ten dele in goud zijn omgezet, en verder
van het begrotingstekort. Daarnaast kunnen inkomens-
verschuivingen een zekere invloed hebben uitgeoefend,
terwijl het geheel nog wordt versterkt door de ,,uitver-koop” der bedrijfsvoorraden. Daar staat tegenover, dat
de belatingdruk voortdurend blijft toenemen, waarbij de
in 1942 beginnende heffing van een omzetbelasting en een
weeldebelasting een rol speelt. Zonder inbegrip van een
suppletoire begroting, worden de ontvangsten uit belastin-gen voor 1941/42 geschat op 1.714 millioen Kroon.

Sameneatting.

Samenvattend zien we, dat in de periode September
1939—April 1940 een verkrapping op de geldmarkt viel
waar te nemen als gevolg van de buitenlandse handel en
het oppotten van bankbilletten. lIet begrotingstekort
verlichtte de schaarste in zeer geringe mate. –

In de tweede periode tot Mei 1941 werd een beter even-
wicht bereikt wat betreft de expanderende werking van
het begrotingstekort en het onttrekken van koopkracht
aan de markt. 1-let verloop van de buitenlandse handel, de ontpotting van bankbilletten en de expanderende in-

vloed van het begrotingstekort in de eerste periode, ver-
ruimden de geidmarkt, hetgeen vnl. tot uitdrukking
– kwam, nadat de banken hun liquiditeitspositie hadden
verbeterd.

Na Mei 1941 nam de ruimte op de geldmarkt voort-
durend toe, zodat de vei-meerdering van potentiële koop-
kracht onrustbarend van karakter begon te worden. Wel-
iswaar viel in Februari jI. een vermindering der ruimte
waar te nemen, als gevolg van de stortingen op de verdedi-
gingslening en de belastingverhoging, maar voortdurend zal men zich moeten blijven richten op een af orning der

zw’evende koopkracht. De in Maart aan ..e Rijksdag
voorges telde dividendheperking en de aanmoedigingen

tot verhpging van het sparen gaan in deze richting.
– Intussen staat men hier voor zeer grote moeilijkheden,
door de belangentegenstrij digheden. Enerzijds moet men
de geldruimte beperken, anderzijds staat de eis, dat men
beschadiging van ‘s lands productieappraat zoveel mo-
gelijk dient te voorkomen. Het opnemen van middelen van staatswege vereist bovendien, om zoveel mogelijI
wrijving te voorkomen, dat de geldmarkt door een aan-

‘)
,,Svcriges Riksbank”, Arsbok 1941.

zienlijke ruimte wordt gekenmerkt. Dit heeft er toe geleid,

dat men ook op ander gebied, met name bij de prijsvor-
ming, maatregelen heeft moeten nemen. hierop wordt nog

nader teruggekomen.

Pli. VAN OUWERKERK.

DE STROCARTONINDUSTRIE IN

NEDERLAND,
Inleiding.

De Groninger Veenkoloniën vormen het centrum van
de Nederlandse strocartonindustrie; 9 van de 19 fabrieken
zijn in dit gebied gevestigd, terwijl 7 hiervan in Oude

Pekela zijn gelegen. Slechts 1 fabriek is buiten de provincie

gelegen, nl. in Drente (Coevorden).

Bij het nagaan van de ontwikkeling dezer landbouw-
industrie moet worden uitgegaan van een structuurver-

andering, welke zich in de 18e eeuw in Groningen voor-

deed. Tot in de tweede helft van die eeuw was de ‘vee-

teelt er hoofdmiddel van bestaan. Door voortdurende’

plagen •van besmettelijke ziekten, die het vee sterk in

aantal deden verminderen en den veehouders veel schade
berokkenden, ging men er meer en meer toe over, de gras-
landen te vervangen door bouwland. Dit werd tevens
mogelijk gemaakt door een steeds beter wordende ont-
watering van de provincie. De hoge graanprijzen in de

Franse tijd moeten tenslotte ook nog worden beschouwd
als een stimulans voor deze structuurverandering.
Het gevolg van een en ander is geweest, dat, behalve
in een streek rondom de stad Groningen, de landbouw
de overhand heeft gekregen boven de veeteelt. De belang-

rijkste grondstof voor de cartonindustrie was dus reeds
aanwezig in het begin van de 19e eeuw.
Toch
heeft het nog
geruime tijd geduurd voor men tot de verwerking van het

stro tot carton is overgegaan.
De waarde van het stro was voordien zo gering, dat
het in de kleistreken geregeld werd verbrand. In de Veen-
koloniën moest een groot deel van het aanwezige stro

worden gebruikt om stalmest te verkrijgen, zonder welke
de graanproductie daar onmogelijk was. De kunstmest
bracht hierin een grote verandering; veel ‘stro kwam
door het gebruik daarvan vrij. Het noodzakelijke strooien

voor de ligging van het vee werd tot het uiterste beperkt
en geschiedde na de opkomst van de strocartonindustrie
alleen met de slechtste soorten. Ook de veestapel, die
ten dele alleen voor de mest werd gehouden, kon nu worden
ingekrompen. Een voordeel van het gebruik van kunst-
mest was ‘een verhoogde stroproductie, wat de opkomende
industrie ten goede zou komen.
In 1867 reeds was men in Leeuwarden tot oprichting van een strocartonfabriek gekomen, welke de eerste in
Nederland is geweest. Het grondstoffengebied – Gro-
ningen -. lag echter te ver verwijderd, waardoor dit be-

drijf een kwijnend bestaan leidde, hetgeen in 1910 ont-
binding tot gevolg had.
Reeds vôér 1867 waren er strocartonfabrieken in Oost-
Friesland, o.a. te Leer, Emden en Papenburg, die soms
hun stro betrokken uit Groningen. Dit zo nabije voorbeeld
had tot gevolg, dat van verschillende zijden pdgingen
werden gedaan om dergelijke fabrieken in Nederland te
stichten en wel in de onmiddellijke omgeving van de
giondstof, die in onze Noordelijke provincie zo overvloedig
te .vinden was. Tot een succes hebben deze fabrieken en
fabriekjes het echter nooit weten te brengen, de meeste
waren dan ook in korte tijd weer verdwenen.
Ter illustratie wordt hier vermeld de poging, die in
1870 in Nieuwe Schans werd gedaan door S ondernemende
mannen, waarvan4 landbouwers, die ieder f10.000.-
bijêenbrachten. De outillage van dit bedrijfje was uiterst
gebrekkig: het stro werd gekookt in houten vaten en
droogcylinders ontbraken. FIet carton werd buiten de

258

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juni 1942

/

,,fabriek” gedroogd door vel voor vel uit te spreiden

op een grasveld of door de vellen aan.drooglijnen in de

zon te hangen. ‘s Winters en bij regenweer werd gedroogd

in door kachels verwarmde schuren t 1-let vervaardigde

product bleek echter aan de eisen te voldoen: de prijs heeft

in de eerste jaren te Londen wel eens £ 13.— per ton

bedragen. Kostte het stro voor de totstandkoming van

deze fabriek f 4.— tot f 6.— per 1000 kg, bij dergelijke

hoge cartdnprijzen vloog de stroprijs in een jaar tijds
omhoog tot f 28.—. Dit hield echter geen stand en in

1881 werd de productie stopgezet en blèek, dat het kapitaal

verloren was; de deelgenoten moesten zelfs nog f5.000.-

bijstorten.
Behalve de hiervoor genoemde gunstige factor voor de
vestiging van de industrie in Groningen – het voorbeeld

in Oost-Friesland – moet nog als zodanig worden be-
schouwd .de goedkope brandstof in de vorm van turf

uit de Veenkoloniën, welke door een zeer vertakt kanalen-

stelsel gemakkelijk tot vÔÔr de fabrieken kon worden

gebracht. De afvoer van het carton kon door middel van deze kanalen eveneens op gemakkelijke en tevens voor-

delige wij ze worden verricht. Ook de goedkope arbeids-

kracht was een belangrijk punt voor de vestiging van deze

industrie juist in deze gebieden. Een gunstige factor was

tenslotte nog de opkomst van de stoomscheepvaart, waar-

door de reders en scheepsbouwers hun kapitaal, tot nog

toe gebruikt voor de kustzeilvaart, elders konden beleggen;
zij gingen daarbij niet naar de stoomschedpvaiart over,

doch vonden in de nieuwe industrie een geschikt object.

De ontwikkeling oan ,speculatiec’e” tot coöperatieve fabriek
In de’jaren van opkomst der industrie waren de stroprij-
zen nog zeer 1ag, maar door de nieuwe aanwendings-
mogelijkheid stegen zij spoedig. De fabrikanten kochten

een deel van het stro veelal in voorkoop, waarbij de –

boeren zich verplichtten de grondstof zo goed en zo droog
mogelijk te bewaren tot de fabriek deze nodig had. Van

fabrikantenzijde wist men nu wel zodanig met de stro-

prijzen te manipuleren, dat de boeren bij voorkeur hun
stro reeds véér de oogst verkochten. Door het kleine aan-

tal fabrieken was het mogelijk, dat de fabrikanten vooraf
overleg pleegden over de te betalen stroprijs, waarbij zij
deze zodanig drukten, dat onder de boeren spoedig een
ontevreden stemming heerste. Een argument, dat veel
door de fabrikanten wrd gebruikt, was de bewering,
dat de boeren het stro met opzet lieten natregenen, om

zodoende een hogere totale prijs te krijgen. Dat dit wel

meerdere malen zal zijn voorgekomen, behoeft aan geen
twijfel onderhevig te zijn, wanneer men bedenkt, dat bijv. in 1882 het carton te Londen £ 8.— per ton van
1016 kg opbracht, terwijl het stro voor f 8.— per ton van

1000 kg was ingekocht en de productiekosten op f 25.-

a f 30.— werden gesteld
1).

Als verweermiddel tegen deze prijsafspraken kwamen
dan ook reeds spoedig de pogingen tot öprichting van de

zgn. boerenfabrieken. Als zodanig moeten worden be-
schouwd de fabrieken te Nieuwe Schans (1870) en te Ulrum
(1873), hoewel er op moet worden gewezen, dat in beide

gevallen van een coöperatieve fabriek nog geen sprake
was. Het meeste stro werd immers van landbouwers ge-kocht en niet van
lecle,i.
Van eerstgenoemde fabriek werd

hierboven reëds een en ander vermeld. De boerenfabriek
te Ulrum schijnt niet goed te hebben kunnen werken doci’r
het brakke water in die omgeving. Haar mislukking is
een rem geweest voor de verdei’e

ontwikkeling van de

boerenfabrieken in Noord-Groningen. Eerst in 1914
ontstond in die streek een coöperatieve fabriek, nI. te
Hoogkerk. –

Na veel strijd tussen fabrikanten en-boeren kwam meb
langzamerhand . tot de oprichting van coöperatieve
,
fa

‘) Dr. G. Minclerlioud: ,, Otwikke1ingen beteekenis der landbou’-
‘ndustrie in Groningen”..

brieken. Bij de meeste van deze fabrieken kunnen uit-

sluitend landbouwers lid zijn, bij 3 van de 10, thans be-

staande, coöperatieve fabrieken kent men oôk leden-niet-
landbouwers. Deze laatsten dienen echter wel een bepaalde

hoeveelheid stro aan .de fabriek te leveren. Soms kunnen
zij dit doen dooi’ het bestuur der coöperatieve vereniging

te machtigen, de dbor hen te leveren hoeveelheid stro op

de vrije markt te kopen, in andere gevallen kunnen de

leden-niet-landbouwers ook zelf voor de levering zorg

dragen.
Een niet onbelangrijke stimulans voor de oprichting

van coöperatieve verenigingen was de gedachte, die bij

vele Groninger boeren voorzat: ;,Wij laten ons niet door

zo’n groepje fabrikanten oerheersen, wat zij kunnen,

kunnen wij ook. En wij wensen niet langer van hun genade

en ongenade af te hangen”. Een voorbeeld van coöperatie

in de landbouw had men in de reeds langer bestaande

aardappelmeelindustrie. Tenslotte sloegen de boeren de,

handen ineen en stapten over de moeilijkheden heen, met
als resultaat, dat van 1900-1914 7 coöperatieve stro-

cartonfabrieken werden opgericht en dat in datzelfde

tijdvak nog 8 andere reeds bestaande fabrieken werden

omgezet in een coöperatieve vereniging.

In de industrie zelf wordt de tegenstelling tussen de

twee organisatievormen, de naamloze vennootschap en
de coöperatieve vereniging, tot uitdrukking gebracht
door de woorden speculatief en coöperatief. Deze tegen-

stelling is onjuist, want beide ondernemingsvormen be-
vatten een speculatief element, nl. het anticiperen op de

vraag. Economisch kan eigenlijk ook niet van een coöpe-

ratie, worden gesproken, want dan wordt hieronder ver-

staan een onzeifstandig bedrijf, d.w.z. een bedrijf, dat
slechts dient tot aanvulling en bevordering van hetzij de
productiehuishouding, hetzij de consumptiehuishouding

der leden en welk bedrijf niet bestemd is om c’oor de markt

te produceren.
Van een tegenstelling kan nog slechts

worden gesproken, indien men hiermee bedoelt, dat de
coöperatieve fabriek haar stro voor het grootste deel

van haar eigen leden betrekt, terwijl de ,,speculatieve”

fabriek haar grondstof op de markt moet kopen, nl. de
,,vrije” boeren. De produciecapaciteit van een coöperatie-
.

ve
fabriek kan bovendien niet geheel zijn ingesteld op die
van hâar leden, door de steeds wisselende productie in de landbouw, in de eerste plaats wel door de meer of minder
gunstige weersomstandigheden, terwijl de. prijzen van
graan en stro ook hun invloed doen gelden bij de vast-

stelling van de met graan te bebouwen oppervlakte voor

het volgende jaar. –

De st,’ocartonindust,’ie c’an het buitenland.

Nederland is het enige land ter wereld, dat strocarton

exporteert. Weliswaar heeft Japan een zekere uitvoer van
carton, doch dit is een product van rijststro, waarvan de kwaliteit ver beneden clie van het strocarton ligt. Even-
wel moet Japan worden besch6ud als een concurrent,

door zijn goedkopere arbeidskracht, waardoor het product
tegen een aanzienlijk lagere prijs op de markt kan worden
gebracht, hetgeen, in weerwil van de mindere kwaliteit,

toch ‘nog voorkeur weet te scheppen. Concurrerend
treedt het land echter nog weinig op de Europes& markt

op; in meerdere mate is dit het geval in Azië.

Duitslai

eef t een eigen industrie, die, zoals hiervoor

werd

reeds vôôr de Nederlandse industrie

bestond en stimulerend op de ontwikkeling hier te lande
heeft gewerkt. De Duitse fabrieken werken uitsluitend

voor de binnenlandse markt. Geringe invoer uit Nederland

is ter aanvulling steeds nodig gebleven.
Engeland heeft eveneeng een eigen industrie, welker

pioductie voor de binnenlandse behoefte echter verre
van toereikend was. Tôt voor de huidige oorlog was dit

land de grootste afnemer van dit produt van Nederland: pl.m. 90 pCt. van onze export van strocarton werd door

Engeland betrokken . –

10 ‘Juni 1942:

ECONOMISCH.STATISTISCHE.BERICHTEN
.

259

,,Nieuwe” landen, zoals Canada en Argentinië, met hun
enorme strovoorraden hebben thans een eigen industrie
opgebouwd, die echter alleen nog voor de binnenlandse

markt produceert. V66r de oorl,og voerden zij geringe
kwantiteiten uit Nedrland in.

Binnen- en buitenlandse afzet.

De binnenlandse afzet is steeds gering geweest in ver-

gelijking met de export. In 1925 bedroeg zij bijv. slechts

20 pCt. van de totale productie. In de daarop-
volgende jaren heeft dit cijfer enigszins om dit percentage

geschommeld, terwijl het de laatste jaren iets is gestegen. Juiste cijfers zijn hierover niet bekend en voor ons moei-
lijk te berekenen door de sinds 1933 ingestelde productie-
beperkingen. –

Eiiige exportcijfers, ontleend aan Jaarverslagen van de
Kamer van Koophandel en Fbrieken voor de Teenkolo
niën, volgen hieronder ter toelichting.

(]iteoer pan strocarton

Hieruit zien wij, dat, hoewel de geëxporteerde hoeveel-
heden in de periode van 1930 tot 1939 weliswaar hebben
geschommeld, de uitvoerwaarden aan veel sterkere wisse-

lingen onderhevig zijn geweest. Vooral van 1933 tot 1937
was er een scherpe daling van de cartnprijzen.

Van de uitvoer per land geeft het hierna volgende staatje,
eveneens ontleend aan bovenstaande jaarverslagen, een
overzicht.
Uitpoer naar landen
(1938).

Bruto gewicht
Land van bestemming

in 1000 kg

Grodt-Brittannië ……………………….178.184
Brits-Indië

…………………………..7.781
Unie van Zuid-Afrika

…………………..4.865
lérse Vrijstaat .

……………………….

3.617
België en Luxemburg

…………………

3.340
Egypte

……………………………….3.188
Hongkong

……………………………2.113
Argentinië

……………………………1.833
Australië

…………………………….1.698
Nieuw-Zeeland

……………………….1.143

De overige landen voerden alle minder dan 1.000 ton
in: Uiteraard zijn ook deze cijfers aan schommelingen
onderhevig. Het jaar tevoren behoorde ook de Verenigde

Staten van Amerika tot de afnemers van meer dan 1.000
ton. Het voerde in dat jaar 1.822 ton strocarton uit Neder-
land in, terwijl Brits-Indië toen 12.849 ton betrok en

Australië 3.350 ton. Hongkong daarentegen voerde slechts
187 ton in maar Groot-Brittannië nam in dat jaar 244.535
ton af.

Uit.het voorgaande staatje, waarin de landen naar de
belangrijkheid voor onze export werden opgenomen,
komt de bijzonder grote afname van Groot-Brittannië,
in verhouding tot de overige landen, duidelijk uit. Wij

zeiden hiervoor reeds, dat 90 pCt. van d e export voor dit
land was bestemd, totdat de oorlog een drastische ver-
andering bracht:

Economische betekenis.

De economische betekenis van de Nederlandse stro-
cartonindustrie mag niet worden onderschat. In de eerste
plaats moeten als belanghebbende groep wel worden

genoemd de Groningse graan- en stroproducenten, dus

de boeren. Het stro is steeds een nevenproduct geweest,

het graan was en is nog steeds het belangrijkste, maar

ddor de ontplooiing van de strocartonindustrie is het stro
• dan toch een zeer belangrijk nevenproduct geworden,

als inkomstenbron voor vele landbouwers misschien wel

even be1angiijk als het door hen geproduceerde graan.

In ieder geval is deze stroverwerkende industrie een

belangrijke steun geweest voör de landbouw, toen deze door de internationale crisis in moeilijkheden geraakte.

Zou de industrie eens het voor haar totale productiecapa-

citeit benodigde stro (volgens een opgave van Augustus

1939 400 millioen kg per jaar) niet meer verwerken, dan
was een scherpe daling van de stroprijzen te voorzien en zou de landbouw over
geheel
Nederland aanzienlijk min-
dere resultaten bereikën. Het is duidelijk, dat de tegen-

woordige econoMische toestanden niet toelaten, zich een
juist beeld hierover te vormen. In de hier reeds eerder

genoemde dissertatie van Prof. Dr. G. Minderhoud

meent deze echter, dat een daling van de stroprijs tot op
de helft tot gevolg zou moeten hebben een stijging van de
broodkor.enprijzen met f1.— perhi. om
gelijke uitkom-
sten in het landbouwbedrijf te verkrijgen. En aangezien
ei’, volgens dezen schrijver, geen enkele reden is om ver-

band te zoeken tussen het dalen van stroprijzen en een stijging van graanprijzen, zou een daling der eerste tot
op de helft ongeveer hetzelfde effect hebben als een daling
der broodgraanprijzen met f 1.— per hl. –

In 1989 bedroeg de – exportwaarde van strocarton
f 11.666.000.— (in 1930 f 23.901.000.—). Deze bedragen
zijn slechts gering, wanneer wij ze vergelijken met de

totale waarde van uit Nederland uitgevoerde goederen
(resp. 1 966.206.000.— en f 1.718.880.000.—). Wij mogen
echter niet vergeten, dat het hier een exportindustrie
betreft, die haar grondstof geheel uit het land zelve be-
trekt en haar product voor 90 pCt. uitvoert (althans

tot het uitbreken van de oorlog) En dan moet wel worden
bedacht, dat het hier gaat om een speciaal Groningse
industrie (slechts 1 kleiner bedrijf is in Drente gevestigd)
en dat het eigenlijke centrum een nog kleiner gebied
omvat (ni. de Veënkoloniën: 7 in Oude Pekela, 1 inVeen-‘-
dam, 1 in Stadskanaal en 3 in Flogezand-Sappemeer).
Het zou interessant zijn eens te ônderzoekeu van welk
belng deze tak van industrie voor dit gebied is. Een derge-
lijk onderzoek zou ons hier echter te ver voeren en wij zullen dan ook volstaan met het aanduiden .van enkele
punten dienaangaande. • –

Wanneer wij aannemen, dat in enig jaar 320.000 ton
carton wordt afgezet – dat is ongeveer de totale jaar-
lijkse productiecapaciteit – en dat de prijs 1 55.— per
ton is, terwijl bekend is, dat pl.m. 20 pCt. hiervan wordt
verbond, dan zou in zulk een jaar f3.520.000.— aan loon
worden uitbetaald. Het aantal direct in de fabrieken te-
werkgestelden wordt geschat op 2500 man, zodat het
gemiddeld jaarloon pl.m. 1 1400.— bedraagt. Een derge-
lijk schema kan echter ‘alleen worden gebruikt, wanneer
de capaciteit ten volle wordt benut. Na 1933 is dit niet
meer voorgekomen: de prijs- en productieregelingen, op-
‘gesteld door de ,,Vereeniging van Nederlanclsche Stroocar-

cartonfabrïkantn”, beperkten alle: fabrieken in hun pro-
ductie.

Bij een beschouwing over de economische betekenis
van deze industrie moeten echter ook de indirect voor
di’ze bedrijven werkzame arbeiders in aanmerking worden
genomen. Wij denken hierbij speciaal aan de vervoerders
van grondstoffen en eindproducten. De grondstof stro
(pim. 1250 kg per ton carton) werd, totdat de oorlogs

toestand in Nederland tot verandering noopte, per trailer vervoerd; de benodigde kalk (125 kg per ton) per spoor;
de steenkolen meest per schip. De afvoer van het eindpro-
duet werd verricht per schip, een klein deel per spoor,
en- een betrekkelijk gering deel werd per trailer• hetzij
direct naar de plaats van bestemming gebracht, hetzij

Jaar
Gewicht (in
1000 kg)

Waarde (in 1000 gld.)

(in gld.
p. ton)

1930
……253.875
……23.901

……….
94,14
1931
……190.864
……14.429

……….
75,60
1935
……232.003
9.225

……….
39,76
1937
…….290.813
…….14.296

…….
49,16
1938
……214.367
……12.276

……….
57,26
1939
……225.397
……

‘11.664

……….
51,76

r

260

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juni 1942

op spoorwagons overgeladen. Hieruit blijkt, dat velen,
vooral schippers en ,,strorijders”, voortdurend werkzaam

waren voor de strocartonindustrie. –

Daarnaast moet er op worden gewezen, dat diverse

machinefabrieken door deze industrie veelvuldig van op-

drachten worden voorzien. Bovendien vinden in de Veen-

koloniën vele verveners nog steeds werk om de brand-
stof v’oor de daar gevestigdé fabrieken af te graven, hoewel

ook hier de steenkool de laatste jaren meer en meer

wordt gebruikt.

Sociale toestanden.

Evenals elders zijn ook hier vele verbeteringen in de

sociale toestand van de arbeiders tot stand gebracht.

Verschillende sociale wetten en voorschriften ter ver-

betering vn de arbeidstoestandén werden in de loop der

jaren gegeven.
Ook werden collectieve arbeidscontracten gesloten,

waarbij de arbeidersorganisaties veelal verbeteringen voor

hun leden wisten te bedingen. Zo bedroeg de loonstandaard
in 1900 pl.rn. f 0.10 per uur, met een werkdag van 12 uur.

Thans is de loonstandaard echter zo vastgesteld, dat het

minimum uurloon f 0.52 bedraagt, terwijl de werkdag,
nadat deze in 1919 door de Arbeidswet reeds op 8 uur
per dag was vastgesteld, gemiddeld slechts 7j uur bevat.

1-lierbij moet wel worden bedacht, dat de cartonprijzen

sinds 1900 slechts zijn verdubbeld.
Verder werden voorzieningen tegen ongevallen en

ziekte getroffen. Reeds v66r 1940 was er in deze tak van
industrie een pensioenregeling vastgesteld. Bij collectief

contract van 1937 werd den arbeider, die de 65-jarige

leeftijd bereikte, een wekelijkse uitkering van £ 5.— toe-
gezegd. Daarnaast, ontvangt hij nog zijn ouderdoms-
rente, die, gelijk bekend mag worden verondersteld, even-

eens £5.— kan bedragen.

De toestand van den arbeider in deze landbouwindustrie
steekt echter zeer gunstig af bij die van zijn collega in de

omringende industrieën en de landbouw zelve. Vooral

tussen den . cartonarbeider en den landarbeider bestaat

een schrille tegenstelling. Wij noemden reeds het uur-
loon van eerstgenoemde, ni. een minimum loon van 1 0.52.

In hetzelfde jaar (1940) bedroeg het gemiddeld landar-
beidersloon slechts 1 0.29 per uur, waarbij in de oogst-

maanden. een extra vergoeding moet worden gerekend,
die 6f in natura (de middagkost) 6f door middel van een
extra loon van 4 cent per uur wordt verstrekt. Daarnaast
is in de landbouw van een pensioen nog in het geheel

geen sprake en is de 65-jarige landarbeider dus uitslui-
tend aangewezen op zijn ouderdomsrente, of hij blijft,
nadat hij deze leeftijd heeft bereikt, nog doorwerken;

indien dit tenminste mogelijk is. liet is echter zonder
meer duidelijk, dat de fabrieksarbeider in deze streken

economisch een benijdenswaardige positie inneemt.
Verschillende veranderingen vonden in de afgeldpen twee
oorlogsjaren ook op sociaal terrein plaats. Een aantal van

– die maatregelen werden te dezer plaatse besproken en daar
bijna alle een algemene strekking hebben, achten wij het
overbodig er hier nog nader op in te gaan.

De huidige situatie.

De in November 1940 ingestelde Commisie Woltersom

bracht ook in de strocartonindustrie veranderingen.
Uiteraard moesten deze bedrijven in de hoofdgroep
,,Industrie” worden, opgenomen en vel via de bedrijf-groep ,,Papier- en papierverwerkende industrie”. Deze
laatste omvatte weer de vakgroep ,,Strocartonindustrie”,

welke weer is verdeeld in de ondervakgroepen ,,Strocarton (beplakt en onbeplakt) en Stropapier” en ,,Speciale papier-

en cartonproducten uit stro”.
• Door de vakgroep ,,Strocarton” is de in 1912 door
onderlinge samenwerking tot stand gekomen ,,Vereeniging
van Nederlandsche Stroocartonfabrikanten” overbodig

geworden en deze is dan ook in liquidatie getreden. Het

secretariaat der vereniging werd door de vakgroep over-
enomen en is in Groningen gevestigd gebleven.
Van de werkzaamheden der vakgroep valt in zo korte

tijd nog weinig te zeggen, evenmin kunnen voorspellingen

dienaangaande worden gedaan. Op te merken valt echter,

dat in September 1941 werd gesticht het ,,Verkoopkantoor

voor Stroocarton”, gevestigd te Groningen, dat de ge-zamenlijke verkoop voor verbruik in Nederland heeft

ter hand genomen.

De moeilijkheden zijn ook in deze industrie vele, hetgeen

begrijpelijk is, daar wij hier te doen hebben met een pro-

duct, dat voor 90 pCt. naar het Britse Rijk werd geëxpor-

teerd. Ook de grondstofvoorziening vormt een moeilijkheid.
Veel stro is nodig voor de veevoedervoorziening, zowel

in Nederland als in Duitsland, terwijl de Wehrmacht een

belangrijk kwantum behoeft van wat anders voor de

industrie beschikbaar was.
Ook het transport van carton is niet meer als voor enige

jaren. Toen was het vervoer te water wel het belangrijkste,

thans echter neemt het vervoer per as de voornaamste
plaats in. En de benodigde ruimte is voor dit, voor de

oorlogvoering minder belangrijke product, niet steeds in

voldoende mate beschikbaar.
Tenslotte zijn de brandstoffen een factor, die de stro-

cartonfabrieken veel last veroorzaken. Steenkolen zijn niet

in genoegzame hoeveelheden aanwezig om geregeld werk-

zaam te kunnen zijn, zij het slechts met een gedeeltelijk
benut productieapparaat.

De door de voortdurende onderproductie vrijgekomen

arbeiders en zij, die door gebrek aan steenkool in hun

industrie of door andere oorzaken zonder werk komen,
zijn onderworpen aan een wachtgeldregeling. Daarin is
vastgesteld, dat de niet in het bedrijf werkzame arbeiders
een wachtgeld ontvangen, zijnde 34/45 deel van het loon,

dat zij tot voor de instelling van deze regeling door de
fabriek kregen uitbetaald. Ter verduidelijking van dit

cijfer merken wij nog op, dat de cartonindustrie een werk-
week van 45 uur kende en dat hiervan dus 34 uur als

wachtgeld wordt uitbetaald. Hiervan komt 70 pCt. ten
laste van het bedrijf, terwijl het Rijk 30 pCt. zal bijdragen.
In Mei van dit jaar werd opgericht de ,,Noordeiijke

Industrie vooi Vezelverwerking N:V.”, gevestigd te Gro-

ningen en ten doel hebbende de ,,exploitaie van een of meer

fabrieken van stroovezelplaten en andere vezelproducten”,
aldus de omschrijving in het Handelsregister. Deze N.V.
zal haar stro moeten hebben van de zgn. vrije boeren,
dus van boeren, die niet zijn aangesloten bij enige coöpe-
ratieve fabriek. Zij wordt dus een concurrent voor deze
fabrieken, die immers hun stro’ nog gedeeltelijk op de
Vrije markt kopen (het speculatieve element in de coöpe-

ratieve fabriek). Nu is wel eens de verwachting uitge-
sproken, dat bij eventuele totstandkoming van een derge-

lijke fabriek, die als concurrent van de coöperatie zou op-
treden, de stroprijs zou gaan stijgen en de coöperatieve

fabriek daardoor zou worden genoodzaakt het specula-
tieve element, dat hier en daar nog zeer beduidend is,
drastisch te beperken tot het allernoodzakelijkste. Dit zou

neerkomen op een uitbreiding van de te verwerken hoe-
veelheid ,,ledenstro”, dus op een uitbreiding van het
aantal leden. Deze opvatting schijnt ons echter niet juist,

wat wij hieronder zullen trachten aan te tonen.
In de eerste plaats zullen bij een stijgende stroprijs

de zgn. speculatieve fabrieken, die hun stro geheel van de
vrije boeren moeten betrekken, geen of althans vermin-
derde winstkansen hebben. Zij zullen eerder tot liquidatie
genoodzaakt zijn dan de coöperatieve fabrieken, waar
gezamenlijke verwerking van het stro hoofddoel is; na-

tuurlijk naast het doel, dit op financieel meest gunstige
basis te doen geschieden, teneinde de jaarlijkse stro-uit-

kering zo hoog mogelijk te doen zijn.
In de tweede plaats is de nieuwe partij, waarvan men

verwacht, dat zij concurrerend zal optreden, op de stro- –
markt van weinig -belang. Dit is duidelijk, wanneer’ wij

10 Juni 1942

ECONÔMISCH-STATISTISCHE BÈRICHTEN

261

bedenken, dat de thans, opgerichte fabriek slechts een
stroverwerkingsmogelijkheid heeft gelijk aan die van de kleinste Nederlandse strocartonfabriek.

Tenslotte is het van belang te wijzen op onze nieuwe

inpolderingen, waarvan mag worden verwacht, dat zij

alle grote stroproducenten zullen worden, terwijl zij dit

ten dele reeds zijn. Wanneer dan ook alle inpolderingen

gereed zullen zijn gekomen, mag men eerder een stro-
teveel, dan een tekort verwachten. Nieuwe industrieën
op het gebied van stroverwerking zullen in de toekomst

dus geen grondstoffengebrek behoeven te vreezen. Dat

stro-aanvoer uit deze streken lonend kan geschieden, is

reeds sinds enkele jaren bewezen door de verwerking van
stro afkomstig uit de Wieringermeer.

Uit het bovenstaande zou dus kunnen worden afgeleid,

dat de productiecapaciteit van onze strocartonindustrie

eerder nog zou moeten worden uitgebreid. 1-let spreekt

wel vanzelf, dat het geheel van de na-oorlogse toestanden
zal afhangen, of dit al dan niet geschiedt. Veel is hierin
onzeker en het is dan ook zeker niet gewenst, thans

reeds voorspellingen dienaangaande te doen.
Ook bestaat de mogelijkheid, het meerdere stro –
uit de inpolderingen of uit een na de oorlog eventueel

te groot gebleken capaciteit te benutten in andere
aanwendingen. De Groninger Maatschapij van Landbouw,

stichtte in 1939 het ,,Nederlandsche Proefstation voor
Strooverwerking”, gevestigd te Groningen, met het doel,
nieuwe verwerkingsmogelijkheden voor het stro te vinden.

Reeds spoedig na de oprichting kon met dewerkzaamheden

worden aangevangen. De Noordelijke Industrie voor Vezel-
verwerking N.V, van welker oprichting wij hiervoor,

reeds gewag maakten en die tot. doel heeft de fabricage van
strovezelplaten.ter hand te nemen, is een resultaat van de
werkzaamheden van het Proefstation. Over het meerdere
of mindere belang hiervan zal eerst na enige jaren kunnen
worden geoordeeld. Verder heeft het Proefstation enige
publicaties het licht doen zien betreffende stro en de aan-wendingsmogelijkheden van carton (emballagevraagstuk-
ken).

FIet Nederlandsch Proefstation voor Strooverwerking
is belast met een belangrijke;doch zware taak. Een nieuwe

aanwendingsmogelijkheid voor stro te vinden is een op-‘
gave, die niet eenvoudig is .op te lossen. De werkzaam-

heden zullen gepaard moeten gaan met vele proefnemingen,
waarmee ongetwijfeld veel tijd is gemoeid, zodat niet
mag worden verwacht, dat in de drie jaren sinds de op-
richting rnids belangrijke resultaten werden behaald.
Aan het einde van onze uiteenzetting betreffende de
Nederlandse strocartonindustrie zouden wij nog willen

opmerken, dat de huidige toestand ook hier niet gunstig
kan worden genoemd, ofschoon de fabrieken nog steeds
gedurendé kortere of langere tijd in bedrijf zijn geweest.
Eerst na afloop van de oorlog zal blijken, of de oude afzet-
gebieden zich wederom met hun vraag naar strocarton tot’
Nederland zullen ivenden, of dat het buitenland misschien
zelf. de-productie ter hand heeft genomen of reeds bestaande

bedrijven wellicht heeft uitgebreid. Ook bestaat de moge-
lijkheid, dat door oorlogshandelingen de buitenlandse
productiecapaciteit nog is afgenomen, hetgeen de Neder-
landse industrie als – tot nu toe – enig exporterend land
voor dit product ten goede zou kunnen komen. Vanzelf-
sprekend zullen ook de internationale ruilverhoudingen
bij deze heroriëntering op de afzetgebieden van invloed
zijn; ook hier kunnen wij ons niet aan voorspellingen
wagen.
J. J. DRENTII.

NIEUWE BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN

DE LEVERING VAN EFFECTEN,

Baisse-speculatie aan banden.

Een medewerker uit bankkringen schrijft ons:

Op 2 Juni jl. maakte de-Voorzitter van de Vereeniging

voor den Effectenhandel (bedrijfsgroep Effectenhandel)
bekend, dat, wanneer de vërkooper in gebreke bleef, na
den, bij artikel 3 van het Reglement voor den Effecten-

handel voor de levering gestelden termijn, t.w. den vier-

den dag na het sluiten der transactie, de verkochte stukken
tegen betaling van den koopprijs te leveren, de kooper ver-

plicht was hiervan op den tweeden beursdag na dien,
waarop de leveringstermijn afloopt, aan de Vereeniging
voor den Effectenhandel schriftelijk mededeeling te doen
,

met opgave van den naam van den verkooper, den datum

van verkoop en de betreffende fondsen, welke in dit geval
beperkt bleven tot aandeelen aan toonder.
Het is duidelijk, dat gënoemde maatregel, belichaamd

in een nieuw aan het Reglement voor den Effectenhandel
toegevoegd artikel, uitsluitend ten doel heeft de’ baisse
speculatie in aandeelen tegen te gaan. In dit verband zij
opgemerkt, dat het Reglement van de Vereeniging voor

den Effectenhandel formeel feitelijk slechts een iekere
soort van termijnhandel kent, ni. die van ,,verkoop op
levering”, waarvan artikel 3 sub 2 spreekt, doch waarbij de termijn van deze levering wordt beperkt tot 21 dagen

na het sluiten der transactie, of, indien deze geen beursdag
is, tot den daarop volgenden beursdag. Voorts openen de
voorschriften inzake premie-affaires eveneens de moge-
lijkheid voor transacties, die men als een soort termijn-
affaires zou kunnen bestempelen. Ten aanzien van eerst-
genoemde affaires evenwel kan *orden geconstateerd,
dat de mogelijkheid om werkelijk transacties af te sluiten
uitermate gering is, terwijl ook premie-affaires zich slechts leenen voor bepaalde speculatieve transacties, die haar den
aard afwijken van den zuiveren teimijnhandel, zooals de huitenlandsche beurzen die kennen.

Dat het hier ter beurze desondanks mogelijk was in
bepaalde tijdsgewrichten op groote schaal blanco ver-
koopen uit te voeren, was dan ook slechts toe te schrijven

aan de omstandigheid, dat, hoewel formeel de gewone
contante affaires door levering na 4 dagen moesten worden

afgewikkeld, de verkooper er veelvuldig op kon rekenen, dat
.
:
hij de levering belangrijk kon traineeren. Immers in de prac-

tijk wordt door den koôper vrijwel nimmer, of eerst gerui-
men tijd nadat de laatste dag van den hij het Reglement
vastgestelden leveringstermijn van 4 dagen is verstreken,

– gebruik gemaakt van het recht om, na ,,gerechtelijke in-
sinuatie” tot levering, de betreffende fondsen aan te koopen.
Bovendien konden in die gevallen, waarin de kooper
werkelijk op levering aandrong, de betreffende stukken

worden geleend. Practisch geschiedde dit aldus, dat de
verkoopende commissionnair de stukken of wel zelf

aan zijn cliënt-verkooper ,,voorschoot”, al dan niet onder
berekening van een zekere vergoeding, dan wel ze ten
behoeve van zijn cliënt of – indien hij voor eigen rekening –
had verkocht – ten behoeve van zichzelf, leende van
een medelid. –

Welke concrete maatregelen zijn nu genomen om, met•

inachtneming van de hovengeschetste feitelijke ver-
houdingen, er toe te gerakeh de baisse-speculatie aah ban-
den te leggen ?

1. Het breken met de usance, zooals deze zich, gelijk
boven omschreven, had ontwikkeld om niet, of slechts in
het uiterste geval tot ,,gerechtelijke insinuatie” over te
gaan. De mededeeling aan de Vereeniging voor den Effec-
tenhandel, zooals in den aanhef weergegeven, wordt ni.
automatisch beschouwd als te zijn een klacht, welke door

de Commissie van Orde in behandeling zal worden ge-
nomen en waarop dus sancties kunnen worden gesteld
overeenkomstig artikel 1 lid 5 van het Reglement van
Orde.

262

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHtEN

10 Juni ‘1942

2. Nieuwe voorschriften ter zake van het leenen van

stukken. Bepaald is ni., dat ieder lid door wien, of door wiens tusschenkornst; âandeelen aan medeleden of aan

particulieren te leen worden gegeven, verplicht is daarvan

denzeifden dag, onder opgavè van soort en aantal der be-

treffende aandeelen, mededeeling te doen aan de Ver-
eenigingvoor den Effectenhândel, althans indien en in
zooverre de aan één lid of één particulier in totaal uit-

geleende aandeelen de werkelijke waarde van f 5.000.-

overschrijdt. 1-loewel déze bepaling dus niet zoodanig

dient te worden gezien, dat het uitleenen van stukken
in de toekomst zal zijn verboden, spreekt het wel vanzelf,

dat, indien het de betreffende instanties duidelijk zou

worden, dat dit uitleenen een te grooten omvang zou
aannemen, met een algeheel verbod tot uitleenen rekening

zou dienen te worden gehouden. 1-let dunkt ons wel niet twijfelachtig, dat de thans ge-

troffen maatregelen in de practijk vrij, effectief zullen

blijken te zijn. Een feit is natuurlijk, dat, door de jongste

aanvulling van het Reglement voor den Effectenhandel,
de mogelijkheid om den verkoop voortaan meer dan voör-

heen té doen plaats vinden
6p
de reeds eerder genoemde

– conditie ,,op levering” ten volle openblijft. Of deze trans-

acties echter een grooten omvang zullen aannemen, valt

te bezien. Vooreerst komt ook deze termijn in het algemeen
•niet voldoende tegemoet aan de voor baisse-transacties
gebruikelijke en gewenschte vrijheid ten aanzien van de
lengte van den termijn”an levering – nog geheel afge-

zien van het feit, dat voor dergelijke transacties geen

noteering wordt gemaakt -, doch het lijkt wel nauwelijks

aan twijfel onderhevig, dat, indien deze transacties een
te grooten omvang zouden aannemen, ook daar een stokje

voor zou worden gestoken. –
Vraagt men naar de beweegredenen van de thans ge-

troffen maatregelen, dan zal men deze ongetwijfeld hierin

moeten zoeken, dat de bevoegde instanties het onder de
gegeven omstandigheden niet raadzaam achten een min
of meer belangrijke baisse-speculatie te doen voortbestaan,
die te zijner tijd zoowel ten detrimente van verkooper als

kooper zou kunnen uitwerken. Ook ten aanzien van de

hausse-speculatie hebben de bevoegde autoriteiten, naar
men zich zal herinneren, het eenige maanden geleden

noodig geoordeeld voorzieningen te tr3ffen. Toen moesten
achtereenvolgens practisch alle specifiek Indische aan-
– deelen, voorzoover zij als onderpand van geldleeningen
dienden, binnen den gestelden termijrj hieruit verdwijnen.
Dethans afgekomen maatregel zou men, althans tot op
,zekere hoogte, kunnen beschouwen al een pendant van

eerstgenoemde, met dit verschil evenwel, dat de tegen de
baisse-speculatie getroffen maatregelen zich niet uitslui-
tend tot de specifiek Indische fondsen richten, doch tot
alle aandeelen. Een feit is echter, dat de ter beurze loopen-
de baisse-transacties grootendeels betrekking hadden op
lndische’fondsen, zoodat wat deze fondsen betreft, op beide
fronten thans een vrijwel sluitend geheel van afweermaat-
regelen was tot stand gekomen. Hiervan uitgaande, ver:
liest het hier en daar naar voren gebrachte argument,
nI. dat een zekere contramine voor een op hausse-positie
ingestelde markt toch altijd een wensôhelijk tegenwicht
vormt – hetwelk dus door de thans afgekomen maat-

regelen zou zijn verdwenen—, in dit bijzondere geval dus
veel van zijn kracht; al dient daarbij aanstonds te worden
erkend, dat voor de groote groep fondsen, voor welke
geen hausse-beperkende maatregelen waren getroffen,
dit argument zijn volle waarde toch nog wel degelijk be-

houdt., Teiieinde te voorkomen, dat de thans getroffen maat-
regelen een ‘ongewenschte verstoring op de markt teweeg
zouden brengen, is nader bepaald, dat de leveringster-
mijnen voor affaires in aandeelen aan toonder, welke
hebben plaats gevonden véér 30 Juni 1942,’geacht zullen

worden op dien datum te zij
,
n ingegaan.

STATISTIEKEN.
STAND VAN
‘s
RIJKS
KAS.

Vor d erin gen

1

23 Mei 1942
1

30 Mei 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
t


t


Saldo b. d. Bank .voor Ned.
Gemëefflen

…………..
135.970,91
,,

528.143,74
Voorschotten

op

ultirno
April

1942

aan

de gem.
verstrekt

op

aan

baar
uit te keeren boofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-

……..


som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……….
10.023.256,37
,,

10.023.256,37
205.574.142,08
Voørschotten aan Ned.-Indi6′)
205.224.142,08
,, ,,
,,

7.800.972,76
Idem

aan

Curaçao ‘)
. . .
,,

285.283,23
,,

285.283,23
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h. buitenland
,,

36.835.243,67
,,

36.504.628,-

Idem

voor

Suriname ‘)…….7.775.972,76

Daggeldieeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
99.296.832,07
,,

105.489.859,21
Vordering op liet Alg, Burg.

pand

…………………….

,
Pensioenfonds ‘)

……….
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen.’)
40.147.351,91
,,

49.843.155,46
Vernlichtingen

ingevolge art. 16 van haar
octrooi

‘verstrekt

……..
t

13.870.410,09
t

14.328.956,41
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Schuld

aan

de

Bank

voor

Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 110.106.000,—
,, 110.106.000,—
Schatkistpromessen in omloop
,,2280.800.000,-
1
)
,,2304.900.000,-
3
)
– .
,,


Zilverbons in omloop

………
119.969.793,50

..

,,

120.609.261,
Schuld

op

ultimo

April
1942

aan

de

gem.

weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. I. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. tondsb.

Ned.

Gemeenten

……….

Daggeldleeningen

……………..

alsm.opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting

Schuld

aan het Alg’

Burg.
Pensioenfonds’)

……..
853.975,94
,,

795.148,74
Id. aan het Staatsbedr. der
P. T. en T.
1)

…….

268.391.846,46
,,

265.583.058,37
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven

‘)

………………

19.262.910,68
,,

19.262.910,68
Id. aan div. Instellingen
1)

..,,
….
355.723.632,83
,, 355.724.130,-
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.

2)
Rechtstreeks
bij dé
Nederi. Bank geplaatst f177.000.000,—.
3)
Idem t 185.000.000,-‘-
J)E NEDERLANDSCHE DANK.
Verkorte balans op 8 Juni 1942.
Aetiva.’

Binneni.

Wissels,

I.dbbaIk.

f

222.000.000

Promessen, enz

Agentsch.
‘,’

1.900
t

222.001.900
Papier op

het

buitenland
‘. .

f1.046.226.179,
Af: Verkocht maar voor de
Bank nog

niet

afgeloopen

.
,, 1.046.226.179
B

1

1

1


eeeningennc.

Hfdbank.

t

135.952.138

)

1.301.132
rekening-courant

gentsc.-

.
11.512.934

148.766.204


Op Effecten enz .

………. f 148.698.291
1)

Op Goederen en Ceelen

67.913 148.766.204
1)

Voorschotten aan het Rijk
………………..
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterlaal
…………
t 943.288.603
Zilveren munt, enz . ……….

7.751.882

.

___

951.040.485
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,

53.501.664
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
.
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………..
150.001.721
t 2.575.538.153
Passiva.
Kapitaal

………………….. …………
t

20.000.000
Reservefonds

……………………………..5.368.354
Bijzondere reserves

……………………..

16.583.835
Pensioenfonds ……………………………11.757.096
2
Bankbiljetten in omloop

…………………339.346.735
BankassignatiOn in omloop …………………11:816
Rek-Courant
f
Van het Rijk t

4.912.115

saldo’s

‘1, Van anderen ,, 167.368.023
172.280.138
Diverse rekeningen

………………………10.180.179
f2.575.538.153

Beschikbaar dekkingssaldo ………………f1.046.020.397
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..2.615.050.990
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-

gebracht

………………………………
222
.
000
.
000

‘) Waarvan aan Nederlandsch-Ifldiê (Wet van
15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……….55.341.825

10 Juni 1942

ECONOMISCH-STATiSTISCHE
BERICHTEN

2133
0

Voornaamste posten In duizenden guldens.
Gouden
Andere
1

Beschikb..
Data
munt en
opeischb.
1
dekkings-
kings-
muntmater.
schulden
1

saldo
perc.
8

Juni ’42
943.289
2.339.347
172.292
1.046.020
1

38
1

,,

’42
943.305
2.345.199 170.412
1

1.022.905
1

38 26

Mej ’42
950.847 2.310.761 189.472
1

1.057.186
1

38
6

Mei ’40
1.160.282
1.158.613
255.183
1

607.042

1

83
Totaal Schatkist-
Beiee-
Papier
1T”
Data’
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s
recht.str.
nengen
buitent.
(act.)
8 JuniT2I
222.002
222.000 148.766
1.046.226

1
150.002
1

,,

‘421
215.003

1
215.000 155.866
1.031.155

1153.694
26

Mej ‘421
184.004
184.000
1
149.708
1.035.676

1162.664
6 Mei

‘401

9.853

1

217.726
750
120.648

DTJJTSCHE RJJKSBANK.
(in miii. R.M.)

Goud
Renten-
Âdere wissels,
Belee-
Data

en
I
bank-
chèques en
1
deviezen
scheine
schatkistpapier
ningen

2 Juni 1942
1

77,1
262,1
22.093,3
1

.18,6
23

Mei

1942
1

77,3
322,8 20.656,7
1

46,1
15

,,

1942
1

77,1
290,1
21.138,2
1

20,1
23 Aug. 1939
1

77,0
27,2 8.140,0
1

22,2

Data
Efjec-
1 Diverse
1

Circl
Rek g.-

1
Diverse
ten
1.
Activa

1

latie

1

Crt.

1
Passiva
2 Juni ’42
16,4

1
1.912,0

1

20.548,0
2.839,4

1
474,5
23Mei

’42
16,2

1
1.818,1

1
19.401.4
1

2.644,3

1
.

406;2
15

,.

’42
15,7

1
1.740,0

1
19.638,7
1

2.752,6

1
421,9
23 Aug.’39
982,6

1
1.380,5 8.709,8
1

1.195,4

1
394,2

BANKDISCONTO’S.
Ned

Disc

Wiss.29 28 Juni ’41
Lissabon

. . . .

4

31 Mrt. ’41
B

Bel. B1.Eff 3fr 28Aug. ’39
Londen

…….2

26 Oct. .’39
Vrsch.ïnRC3

28Aug.
1
39
Madrid

……’
4

28Nov. ’38
Athene

……’
5

21 Juli

’41
N.-York F.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……3

14 Jan.

’37
‘Oslo

……..9

21 Sept. ’39 Belgrado

…..5

1
Febr. ’35
Parijs

……..

11
17 Mrt.

’41
Berlijn

……39

9 Apr.

’40
Praag

……..3

1
Jan.

’36
Boekarest

. . .

3

12Sept.’40
Pretoria

……39 15 Mei

’33
Brussel

……2
1
) 25 Jan.

’40
Rome

……..49 18Mei

’36
Boedapest

. . .

3

22 Oct. ’40
Stockholm

..
3

29 Mei

’40
Calcutta

. .

3

28 Nov. ’35 Tokio

……..3.521 Juli

’41
Helsinglors
rs.

4

3 Dec. ’34
Warschau

..

49 18 Dec. ’37
openhagen

. .

15 Oct. ’40
Zwits

Nat. Bk. 19 25
Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, ptomessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET NEDERLANDSCH CLEARINOINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. . .

.30.1/.

7Aug.

1
40
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov.
1
40
Zw.
Francs. .43.56
11
Oct.

’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs

..

3.77

6 Mrt.

’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.

’40 Lires

……9.91

3 Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34

2 Febr. ’42
(nwe. schuid)45.89 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

’40
Zloty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40 (oude schuld)35.00 28 Jan.

’41
FinscheMark

3.82

2Juli

’41
Dinar (Joego-Slavlë)
(nwe

schuld)37.68
11
Febr. ’41
(oude schuld)

3.43 16 Aug. ’40
L
ei

……..1.28

24 April

’41

Dinar
Slow,
Kr.

. .

6.48
10
Juni

’39
(uwe. schuld)

3.77

1
Juli

’41
Drachmen Turksche
(Griekenland)

1.26

8 Oct. ’41
Ponden


.1.459 29 Dec.

1
39
Kuna

3.77 29
Oct. ‘&

MAANDCIJFERS.
INDEXOIJFERS VAN NEDERLANDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor
de Statistiok).
(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandscirift van het C.B.S. van, Maart 1925., blz.355 e.v. en
80 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).

De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend• is.

1930
= 100

..1

(29)
(22)

.0

:
Z

1

(51)

a

(6)

.

bo

3
G)

.

(6)

.

(1)

a’
R’

(5) (5)

On..

.42_.
J……L.

va

‘5

.2..

.

E.0

_!1.0_9J_.

a

(15)

100 100 100 100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
1931
72
76
74
86
55
57
51
63
51
68
65
66
70
59
1932
44
55 49 64 30
37
82 36
29 39 46
41
46
39
1933
51
59 54
72
26
44
34 35
45
38 59 49
52
36
1934
50
66
57
68


21
42
34
28
73
41 69 58
55
34
1935
46
67 55
75,
21
47
38
34 80 48
65 60
55′
37′

1930

……..

1936
52 76 64 80
38
79
44
42
109
70
73 79
66
62
137
85
108
95 103
113
108
70 64
209
92
107
120
104
76
1938
84
105
93
99 98 90 57 56
145
81
.94
98
96
54
1939
86
100
92 80
94
79 45
63
132
53 84 86
90
56
1941

….
140
154 146
91
139
72 74
75
192
75
101
110
129

Jan. 1941
126.2
139.2
131.8
85.9
1341
70.8
61.8
77.6
186.2
70.6
93.4
106.4
120,0
69,7
Febr.
120.8
183.4 126,2
84.1
125.3
62.0 56.7
69.6′
169.9
64.9
89.4.
97.6
113,4
63.4 Mrt.
128.0
135.8 128.5
82.1
125.6
60.0 56.8
69.9
174.0 64.9
90.7
99.0
115.1
63.8
April
134.3
151.7
141.8.
87.1
133.7
.70.6
68.8 78.9
189.3
75.3 100.7
109.5 126.5
57.1
Mei

,,
130.2
146.2′
137.1
88.3
128.6
64.7
67.6

74.5
181.3
72.4
100.1
105.2
.121.6

Juni

,,.
127.1 141.1
133.1
85.5
124.8

66.9
68.1
169.4
70.4
97.8
99.0
117.1

Juli
136.9
150.2
142.8 87.7 183,7 65.8
74.8
72.5
186.2
76.0
99.1
106.4
125.6

Aug. 147.0
160.3 152.7
92.2
144.9
71.2
79.2
75.4
195.2
77.9
100.2
110.9
133.6

Sept.

,,
154.1
170.7
161.3
96.3
156.3 84.1
89.1
81.4
218.2
85.2
106.0
122.1
143.0

Oct.
150.2 166.8
157.4 96.3 154.7
84.1
84.5 82.0
218.2
85.1
112.0 123.5
141.1

Nov.
161.4
176.6 167.9
99.6
161.9
89.5
90.3
85.3
229.5
89.3
121.2 130.4 149.9

Dec.

,,
163.6 177.9 169.8 103.4 139.6
76.0
91.3
67.9
186.5
72.3
103.3
105.5
142.8
,

Jan.

1942

.
160.4
174.5
16.4
103.6
127.2
.
65.8
89.5
53.7
127.1
49.0

78.7
76.2
131.6

Febr.
157.5
170.5
163.1 ‘107.1
118.5 60.9
85.4 46.2
101.5
41.4 70.3
63.1
125.5

Maart
154.4
168.5 160.5
,
104.9 112.7 62.3
84.2
48.9
106.1
41.8
61.3
62.3
123.1

April
167.1
176.9
171.4 107.9
133.2
79.0
93.5
50.5 126.3
49.7 73.7
73.6
134.6

Mei
159.0
169.3
163.4
101.4
133.3 79.5 90.3
48.0,
122.6
47.8 72.0 70.7
128.3
– –

)
Fondsen,
.
die zoowel internationaal
verhandelbaar zijn, als geacht
kunnen worden sterk
den invined van dan
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervindei. –
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.


Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.

Daar over de maanden Mei t/m ‘Augustus 1940 geen indexoijfers werden berekend, is het niet mogelijk een
,gemi,.ddelde voor 1940 te geven.

264

10 JUNI 1942

Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebeci

(Zie voor den alfabetischen index Overhcidsmaatregelen in 1941 het Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)

Biz.
Aardappelen

…………….
33,

47,
248
Aardolieproducten

………………
102
Accijns

………………..
33, 185,
195
Afval

……………………….
165
Arbeidszaken……113,

189,
215, 227
,

248
195 Bank-en Credietwezen

……….
Bankwet

1937

………………….
33,
195
Bedrijfsvorm

……………….
.

.

.

.
.

59
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch
.
….
59
Belastingen ……………33,
59, 227,
248
Bindtouw

………………….
33,
215
Binnenscheepvaart ……59,
156, 238,
248
Bloemkweekerij

…………..
155
Boschbouw

……………………
185
Bouwnijverheid ……………
47,

58,
113
Buitenlandsche Handel 47, 59,
75,

101,
113,
155, 204, 215,
227, 238,
248
Chemische Industrie……….
58, 184,
248
Deviezenverkeer …………..
33,

59,
167
Diamant

……………………..
113
Dividendbeperking

………………
59
Jrankwet ……………………….
58
Economische

Sancties…………….
194
Eieren

……………………….
248
Electrotechnische Industrie

……….
58
Fruit………………………….
59
Garnalen ……………………….
123
Gevogelte

………………………
47
Grafische Industrie

……….
58,

75,
194
Granen ………………………….
205
Grasland

…………33,

67,
85,

155, .205
Groenten

…………………..
33,
155
Handel

……….204, 215,
227, 238,
‘248 Hennep

……………………….
205
Hout…………………………
248
Industrie

………………….
238,.
248
Kaas

………………………
75, 227
Kamers van Jcoophandel

………
47,
184
Kantoormachines

……………….
156
Kapok

……………………
101, 165
Keramische Industrie

………..
58,194
Kunstmest

………………….
59,
215
Kweekerij

……………………..
59
Landbouw 33, 47, 59. 67, 75, 85, 53, 102,
155,
165,

195, 205,
215, 227,
248
Landstand, Nederlandscbc ……..
33,
102
Leeningfonds

1940

. . .

……….
‘102
Machines

……………………..
215

Blz.
illeel en -producten …………101, 195
Melk en -producten …………..33, 205
Merkcngcld ……………………113
Metalen 67, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238
Middenstand ………………195, 215
Motorbrandstof…………..58, 165, 215
Natiopale l’lan ………………..101
Nederlandsche Coöperatieve Raad …. 194
Nicotine……………………….102
Oliën en vetten ………… 102, 195, 215
Omzetbelasting…………..59, 102, 227 Ondernemingsbelasting …………..227
Oorlogsschade …………….-123, 186, 195
Organisatie Bedrijfsievën 47, 102, 113, 123,
165, 195, 204 215, 227, 238, 248
Paarden ………………………215
Pacht ……………….67, 102, 1 23,.165
Papier ……………58, 102, 195, 2011, 215
Pelterijen ……………………..58
Pensionbedrijven’ ………………58, 248
Peulvruchten. ……
…. ………… … ‘205
Pluimveehouderij …………..165, 248
Postverkeer ………………………59
Prijsregellng67, 58. 75, 101,113,123, 155, 165,
184, 195, 204, 215, 227, 238, 248
Radio

………………..
47
Rantsoeneering……….

. … … …
……….

.
…227
Registratierechten …………………59
Restaurants …………………….75
Rijwielen ……………………47, 123
Rubber ……………………113, 123
Slachtvee ……………33, 59, 67, 248
Smeerolie ……………………..102
Spaar- enbetaalzegelkasbedrijf .. 102,227
Spertijden ‘Kleinbedrijf …………75, 123
Suikerbieten
.
………………….205
Surrogaten……………………..155
Tabak ……………… 47, 58, 113, 195
Tankgas ……………………….205
Textiel ……………………….102
Tuinbouw ……….33, 59, 102, 205, 227
Turf…………………………..59
Twcelandenorganlsaties …………….59
Uien………………………….33
Varkenl …………………….59, 227
Vee ……67. 165, 185, 195, 205, 227, 248
Veenproducten . …………………113
Veevoeder ………………47, 102, 238

– Blz
Vennootschapsbelasting …………..227 Verf en -grondstoffen ……….102, 165
Vermogensbelasting………………227
Vervoerswezen ……….59, 102, 165, 248
Vestigingseiscben ……………….102
Vezelstolfen ………………….215
Visscherij . …… 33,47, 59, 102, 123, 215
Vlas ………………..59, 75, 227, 248
Vleesch ……………..59, 165, 185, 205
Voederbieten …………………. 215
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75,
123.
155,
185, 205, 227
Vijandelijk vermogen …………….215
Wol…………………………..205
Wijnbelasting ……………………33
Zaden……47, 59, 102, 123, 156, 195, 205
Zuidvruchten …………………..195
Zuivel ………………………… 227

Koninki. Nederksndsche Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

Onze terzake-kundige staf is te allen

tij de voor gratis advies te Uwer

beschikking.
Tel.
69300 (3 lijnen)
Eèn’Analyse van de

Arbeidsproducti-

viteit in Nederland

door

Dr. I. F. J. C. VAN DER SCHALK

24sfe
Publicafie van he

Nederlandsch
Econo-

misch Instituut

PRIJS f 2.60*

(Prijs voor, donateurs en

leden van het N.E.I. t 1.85)

Verkrijgbaar
in den Boekhandel

Uitgave:
De Erven


F. BOHN N.V. -Haarlem

ABONNEERT U OP

UDE ECONOMIST

ORGAAN VAN HET NED. ECO1’0MISCH INSTITUUT

Onder redactie van:

Th. Ligthart, Ch. Rziaijmakers,
C. A. Verrijn Stuart, . G. M. Verrjn Stuart,

– F. de Vries.

De Jfconomlst verschijnt den

-__ 1&den, van elke maand. Do

-__ prijs voor den jaargang bo-

Met 1942 begon de Eén-en-negen-

-___ draagt t 12.60′ voor ‘t binnoni.,

tigste j aargang:
franco p.
D.
t
13.40′; voor stu-

denten t 10.60′. franco p. p.

.

Proefnummer gratis op

t 11.30′; t 13.60 voor het bul-.

aanvraag verkrijgbaar!
tenland, bij vooruitbetaling.

Abonnementen worden ook door den boekhandel aangenomen.

UITGAAF VAN DE ERVEN F. BOHN N.V.

HAÂ.RLEM – POSTGIRO 5403

,ADVERTENTI E.S

Onze organisatie waarborgt U een prompte, deskundige en economi-
sche uitvoering van Uw advertentie-opdrachten voor alle couranten

NIJGH & VAN DTMAR

ERASMUSHUIS’ – ROTTERDAM

TELEF. 31696

BIjKANTOREN AMSTERDAM, N.Z.
-Voorburgwcil
157,
Telefoon
33050.
DEN HAAG,
Parkstraat
25,
Telefoon
116220.

P. 1299/3. Verantwoordelijk voor den geheelen inhoud: Drs. M. F. J. Cool, te Rotterdam. Uitgever: H. A. M. Roclants,
Lange Haven 141, Schiedam. Drukker: H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. K 2193.

Auteur