14 TANUARI 1942
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EconomischowStatistische
Beti*chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCJËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 14 JANUARI 1942
No. 1356
hOOFDE EDACTEUR:
1W. F. J. Gooi (Rotterdam.).
PLAATSVERVANGEND hOOFDREDACTEUR:
IT. W. Lambers (Zinarte(Paal).
Redactie en Ad,ninistratie: Pieter de.Hoochneg 122R’dam- 1V
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatn’eg.
Telefoon iVr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnements prijs noor het rveekblad, inaarin tijdelijk
i. opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco p. p. in Nede,’land f 20.85i per jaar. Buitenland en
kolonien f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen niet elk
nummer ingaan emi slechts u’orden beëindigd per ulti,no nan
eik kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden nan het Nederlandsch Economisch Instituut onteangen
het rh’eekblad gratis en genieten een i’eductie op de eerdere
publicaties. Adresu’ijzigin gen op te genen aan de Administratie.
BERICHT.
Aan abonnés van ons weekblad wordt beleefd verzocht
hun abonnementsgeld voor het jaar
1942,
ten bedrage van
1
20.85
voor het binnenland en t
23.—
voor het buitenland
(voor boekhandelaren resp. t
16.35
en t
19.—)
vôôr
15
Februari as. te voldoen op girorekening no.
8408
of op
onze rekening bij de heeren R. Mees & Zoonen, alhier.
Na din datum zullen wij over het betreffende bedrag,
verhoogd met incassokosten, per kwitantie disponeeren.
M. C.
INILOUJ):
Blz
De
geldmarkt
in
1941
……………………..
24
De binnenvaart in Italië en de verbinding van de Po met de Adriatische Zee en den Donau dooi’
A.
Cio,’dano
…………………………….
26
A a n te ek en in gen.
De
omvang
van
het
“goederenvervoer ……
29
Bo e k b e s p r e k i n g e n.
Europe’s Trade; a Study of the Trade of European
Countries with each other and with the Rest
of the World, bespr. door
J. Willems ……….
30
Overheidsmaatregelen
op
econ –
misch
a’ehied
……………………..
33
M a a n d
c
ij t e r s.
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……
32
S t a t i s t i e k e n.
Baikdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten ..
33-34
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldmarht
blijft de situatie vrijwel onveranderd.
De stijging der portefeuille ,,papier op het buitenland”
houdt aan, en er is weinig reden om aan tenemen, dat de
geleidelijke verruiming van de markt, die daaruit voor-
heen steeds voortvloeide, niet in de naaste toekomst zou
aanhouden. Dientengevolge blijft dan ook de schatkist
in staat de benoodigde middelen op de open markt op te
nemen, en de, agent kan weer de gewoonte aannemen
om een, zij het voorloopig bescheiden, creditsaldo bij de
centrale bank aan te houden.
De afgekondigde maatregel, volgens welken binnen korten
tijd Indische waarden verwijderd moeten worden uit het
.onderpand van prolongaties, voorschotten en rekening-
courant, kortom uit alle onderpanden voor credieten,
zal tot gevalg hebben, dat dergelijke posten althans ge-
deeltelijk zullen moeten worden afgelost, voorzoover de
geldnemers niet in staat zijn ander onderpand te four-
neeren. Hoewel het in dat verband moeilijk is voorspellin-
gen te doen, verwacht men toch niet, dat de vermindering
van de vraag naar beursleengeld uit dezen hoofde erg
belangrijk zal zijn. De omvang der debetposities en pro-
longaties is trouwens in de laatste jaren voortdurend
ingekrompen (nadat overigens hij het begin van den
oorlog de situatie in dit opzicht ook reeds zeer geruststel-
lend was), de dekking is meestal zeer ruim, en in zeer vele
gevallen zal aanvulling met ander onderpand mogelijk
blijken. Kan men reeds zeggen, dat thans de beujsieen-
gelden op de geldmarkt een weinig belangrijke plaats in-
nemen, zoo kan eveneens geconstateerd worden, dat de
wijziging, die als gevolg van den bedoelden maatregel te wachten is, ook niet groot zal zijn.
De
obligatiemarkt
was over het algemeen vrij gunstig
gestemd. De koersschommelingen waren niet groot, maar
de toon was Vrij opgewekt. Meer en meer komen institu-
tioneele beleggers weer tot een zoo ruime kaspositie,
dat zij naar beleggingen moeten omzien. Ceteris paribus
lijkt dan ook een verdere verheffing van het koerspeil
op de obligatiemaikt niet onmogelijk, hoewel de meeste
beleggers nog terughoudend zijn, omdat het rendements-
peil hen niet bijzonder bevredigt.
De
aandeelenmarkt
heeft in de verslagweek evenmin
veel wijziging vertodnd. De boven aangeduide maatregel met betrekking tot Indische fondsen heeft op den eersten
beursdag, waarop hij – onder beurs — bekend werd,
een reactie teweeg gebracht, doch daarop is een herstel
gevolgd, zoodat per saldo tot het eind van de week de
invloed op het koerspeil veel geringer bleef dan men vrij
algemeen had verwacht. Men had den indruk, dat op den
eersten dag de ,,daghandel” in de wind was gegaan, en
later, toen het verwachte aanbod van het publiek voorals-
nog achterwege bleef, tot dekking der blancoposities is
overgegaan.
24
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
DE GELDMARKT IN 1941.
Een medewerker uit bankkringen schrijft ons: –
Bij beschouwing van de verschillende lactoren. dle
de ontwikkeling van de geld markt in den ioop van het
jaar 1941 hebben beheerscht, zijn de meest in ‘het oog
loopende verschijnselen – deels als oorzaak ‘deels als
gevolg aan te merken -. de navolgende:
Stijging van de portefeuille ,,papier pp het buiten-
land” van de centrale bank.
Het verdwijnen van het rechtstreeks door de schat-
kist bij de circulatiebank ondergebrachte schatkistpapier.
De stijging van de biljettencirculatie.
De stijging van de vlottende schuld van het Rijk,
ondanks de uitgifte van twee langloopende leeningn.
5: Een voortgezette daling van de debiteurenuitzetting
der commercieele banken.
–
Stijging van het in de portefeuille der particuliere
banken voorkomende gedeelte van het uitstaande schat-
kistpapier.
Toeneming van de aan de particuliere banken toe-
vertrouwde vi’eemde middelen.
–
Ad. 1. De portefeuille ,,papier op het buitenland”, die
in het begin van het jaar rond f15 millioen beliep, en die
tot begin Mei vrijwel op dat peil gehandhaafd bleef, is
sedertdien gestadig gestègen, totdat aan het einde van
het jaar ‘een peil werd bereikt van rond f 930 millioen.
De aanwas van de p.prtefeuille buitenlandsche wissels, der
cei’itrale bank heelt een aanvang genomen kort na de op-
helling van de clearing met Duitschland, en het gelijktijdig
vervallen van de deviezengi’ens tusschen beide landen op
1 April van het verslagjaar. Terwijl vooi’heen het clearing-
deficit,waai’in het betalingsverkeer tiisschen beide landen
resulteerde, werd gelinanciei’d door de schatkist,werd van
genoemd tijdstip af• het actieve betalingsbalanssaldo
door De N’ederlandsche Bank overgenomen. Daarbij moet
wordn opgemerkt, dat het wegvallen van de deviezen-
grens tot gevolg had, dat niet alleen die betalingen, die
vroeger over de clearing werden geleid, nu direct wei’den
vereffend, maar dat alle betalingen, die niet voor vei’reke-
ning over de clearing in aanmerking kwamen, nu ook kon-
den worden getransfereerd. Geruimen tijd was de geblok-
keerde markenbelasting nog een belangrijke rem voor die
veretfening, maar sedert 1 September is 6ok die rem weg-
gevallen,’ zoodat sindsdien zonder bezwaar alle betalingen
uit Duitschiand naai’ Nederland konden p]aats vinden,
inclusief repatrieering van, kapitaalsinvesteeringen. Maar
reeds van 1 April af bereikte de omvang der betalingen
uit Duitschland een noemenswaard hooger niveau dan
voorheen, omdat immers kapitaalsovermaking naar Neder-land door Duitsche beleggers, die op vrij groote schaal hier
obligatiën en aandeelen verwierven, zonder bezwaar kon
plaats vinden. Bij de beoordeeling van den omvang der »
stijging van de buitenlandsche wisselportelecille der
centrle bank, dient men dus te bedenken, dat de gronden
van dien aanwas vele zijn; zoowel het handeisverkeer als het
kapitaalverkeer hebben tot deze ontwikkeling bijgedragen.
In dit verbaid nioet naast de portefeuille buitenlandsche
wissels ook de post diverse i’ekeningen aan ae debet-
zijde der centrale bankbalans in aanmerking worden ge-
nomen. Weliswaar is deze post een conglomeraat van ver-,
scheidene elementen, maar men kan toch aannemen, dat
de mutaties voor een belangrijk deel het mai’kensaldo,
dat door De Nederlandsche Bank te Berlijn wordt onder-
houden, betrellen. Zoo steeg d&ze post tusschen 1 April
en 5 Mei (de eerste bankstaat, waarop een noemenswaarde
stijging van de baitenlandschè wissels voorkwam) met
rondfl0omillioen, om daarna een bijna even snelle daling
te vertoonen. Wanneer wij in verband hiermee de wijziging
in de som van de beide genoemde balansposten samen-
rekenen, dan blijkt het jaar 1941 een stijging te hebben
gebracht van f 945 millioen.
Dit beteekent derhalve, dat uit dezen hoofde aan de
geidmarkt een bedrag van bijna een milliard is toegevoerd,
hetgeen de conclusie rechtvaardigt, dat de, situatie op
de geldmarkt in dit jaar wel zeer verschillend zou zijn
geweest, wanneer het financieele verkeer met Duitschiand
op de vroegere basis zou zijn gehandhaafd. Terwijl nu de
schatkist – zij het çlan ook pas tegen het einde van het
jaar – in staat is geweest de financiering geheel los te
maken van de centrale bank en de geidbehoefte volledig
op de open markt te dekken, zou zonder de hier gerele-
veerde stijging der buitenlandsche wisselportefeuille het
Rijk in steeds stijgende mate een beroep op de centrale
bank hébben moeten doen. –
Ad. 2. Uit het onder 1 gestelde blijkt reeds, dat de
omstandigheid, dat de schatkist de financiering heeft
kunnen losmaken van de centrale bank, uitsluitend te
danken is aan de verruiming, die de geldmarkt onderging
als gevolg van het overschot der betalingsbalans met
Duitschland. Zonder dien factor zou, zooals gezegd, het
beroep van de schatkist ‘op De Nederlandsche Bank
aanmerkelijk moeten zijn uitgebreid. Wanneer men
althans aanneemt, dat de stijging der biljettencirculatie
niet een factor is, die zich uitsluitend heeft voorgedaan
als gevolg van de stijging der bij de centrale bank geaccu-
muleerde markensaldi. En dat moet men aannemen,
omdat immers ook reeds in het vorige jaar een, zij het
geringere, stijging van de circulatie was te constateeren.
Aan het einde van 1940 was het bedrag aan direct bij
De Nederlanclsche Bank ondergebracht schatkistpapier,
vermeerderd met het door de schatkist bij deze instelling
opgenomen voorschot, rond f 260 millioen groot. Op den
laatsten weekstaat van het verslagjaar was dit bedrag
fl8millioen, nadat het tevoren (na de storting op de staats-
leening, die medio November plaats vond) geheel van de
balans van De Nederlandsche Bank was verdwenen. Op den
eersten weekstaat in het nieuwe jaar was het bedrag aan
direct ondergebracht papier f 3 millioen, het rentelooze
voorschot was niet gebruikt, terwijl de schatkist een crediet-
saldo onderhield van rord f 20 millioen In het licht van
deze cijfers mag men dus stellen, dat tegen het einde van
het jaar de schatkist geheel ,,vrij”was van de centrale bank.
Op het verloop van de financiering der schatkist door
e centrale bank heeft de consolidatiepolitiek – op den
duur gezien – weinig of geen invloed gehad. Weliswaar
is telkens na de storting op de beide f 500 millioen groote
leeningen de afhankelijkheid van de schatkist sterk ver-
minderd (in Februari was het laagtepunt van het direct
ondergebrachte papier f 35 millioen, maar daartegenover stond toen een vrijwel even groot creditsaldo; in Novem-
ber werd alles afgelost en werd een creditsaldo van rond
f45 millioen gekweekt), maar afgezien van den tijdelijken
invloed op de geldmarkt door de inkrimping der
»
bil-
jettencirculatie, de stijging der effeotenbeleeningen en
-voorschotten bij De Nederlandsche Bank, en de inkrimping
der ,,saldi van anderen”, kan men de consolidatieoperaties toch wel buiten beschouwing laten, want al deze tijdelijke
invloeden zijn telkens vrij spoedig weer gecompenseerd..
Ad 3. De biljettencirculatie, die in het vorige jaar
was gestegen van f1.120 millioen tot f1.550 millioen, der-
halve met rijim f 400 millioen, is in het verslagjaar opge-
loopen tot f 2.116 millioen, of wel met ruim f 550 millioen.
Bovendien is de omloop aan zilverbons van 140 millioen
opgeloopen totf 110 millioen. Dé omloop aan chartaal geld
is dus in totaal t 630 rhillioen gestegen.
De vraag, welke positie deze stijging van den biljetten-
omloop inneemt onder de factoren, die de geldmarkt be-
invloeden, wordt zeer uiteenloopend beantwoord. Veel-
vuldig wordt de meening aangehangen, dat deze stijging
een direct uitvloeisel, is van de omvangrijke overheids-
uitgaven. De voorstanders van deze opvatting komen dan
tot de conclusie, dat het dus de credietbehoefte van de
overheid is, die een primaire plaats inneemt, zoodat de
geldmarkt alleen door die credietvraag wordt beïrrvloed,
en niet zelfstandig door de behoefte aan chartaal geld.
14 Januari 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Anderen daarentegen zijn van meening, dat weliswaar
de overheidsuitgaven, voor zoover niet gedekt door be-
lastinginkomsten, tot vraag op de geidmarkt leiden
(totdat periodiek consolidatie van een deel van die vraag
op de kapitaalmarkt volgt), maar dat die factor op zich-
zelve slechts een zeer klein deel van de biljettenomloop-
stijging ‘kan verklaren. Overige omstandigheden gelijk
blijvend, aldus deze opvatting, zouden wel de overheids-
uitgaven leiden tot stijging van den geldsomloop, doch
slechts van dengiraleneldsomloop. Indien en voor zoover
die beide laatste factoren elkaardekken,biijft de geldmarkt
daaronder per saldo onbeïnvioed (omdat immers de crediet-
schepping door de geldmarktfinanciering van de overheid
weer aan de geldmarlt wordt toegevoerd). Wanneer nu
de biljettenomloop stijgt in een mate, die niet gemotiveerd
wordt door den invloed der overheidsuitgaven op de
chartale koopkrachtsuitoefening, dan is dat een geheel
op zichzelf staande factor, die een zelfstandigen invloed
op de geldmarkt heeft en wel een verkrappende.
Hoewel het in deze niet mogelijk is een oordeel uit te
spreken op grond van beschikbaar statistisch materiaal,
lijkt toch de stelling niet te hout, dat de toeneming van
den chartaalgeldsomloop sedert begin 1940 tot eind 1941
met rond f1 milliard niet in- overeenstemmipg is met de
stijging der in chartaal geld uitgeoefende koopkracht, zoo-
als men die zou verwachten op basis van de ontwikkeling van kleinhandelsprijsniveau gecombineerd met kleinhan-
deisrantsoeneering. Zelfs indien men de vermindering
der werkloosheid in oogenschouw neemt, ligt toch de
conclusie voor de hand, dat een noemenswaard gedeelte var de circulatiestijging toe te schrijven is aan ,,kasvor-
ming”. Het hamsteren van bankpapier moet een zeer
grooten omvang hebben aangenomen. Op grondvan het
vorenstaande zou men dus geneigd zijn te concludeeren, dat de stijging van de biljettencirculatie slechts ten deele
een secundaire factor is, en in zooverre dus niet aan te
merken als de geldmarkt beinvloedende factor, maar
voor een ander deel – en waarschijnlijk een belangrijk
deel — een primaire beteekenis heeft, een zelfstandige
factor aus, die geldmarktverkrappend heeft gewerkt, en
die zich ook zou hebben voorgedaan, wanneer niet de
omvangrijke geldvraag van de overheid zou hebben
plaats gevonden.
Ad 4. Aan het einde van 1940 beliep het totale bedrag
aan uitstaand schatkïstpapier rond f 1.300 millioen, aan
zilverbons stonden uit f 40 millioen, de overige vlottende
söhuld beliep f 360 millioen, in totaal dus t 1.700 millioen.
Dit totaalcijfer bedroeg kort voor de storting op de eerste
consolidatieleening van het jaar, de 4 pCt. leening 1941,
medio Februari rond f 1.885 millioen. Kort na de storting
op deze leening was het cijfer teruggeloopen tot f 1.460
millioen. Sedertdien is de vlottende schuld weer geleide-
lijk toegenomen, totdat kort voor de storting op de tweede
consolidatieleening, de 31 pCt. leening 1941, een totaal
was bereikt van f2.650 millioen. Bij het einde van het ver-
slagjaar beliep de totale v]ottende schuld 1 2.380 millioen.
Het grootste deel van de vlottende schuld was steeds
opgenomen in den vorm v’an schatkistpapier. Bij het
begin van het jaar stond daarvan uit f1.300 mi]lioen, dit
cijfer daalde na de eerste consolidatieleening tot rond 1 1
milliard, om daarna weer geleidelijk aan te zwellen tot
het moment der aankondiging van de tweede consolidatie-
leening. Zoowel bij dé eerste als de tweede consolidatie-
operatie stopte de schatkist de plaatsing van papier op
de markt vrijwel op het moment der emissieaankondiging,
terwijl van dat moment af de financiering tijdelijk plaats
vond door opneming van cailgeld. Zoo was kort voor de
storting in Februari rond f200 millioen , ,call” opgenomen, en
medio November was dit cijfer zelfs rond f 300 millioen.
Bij het einde van het jaar stond aan schatkistpapier uit
1.660 millioen.
1-let restant van de vlottende schuld staat buiten de
eigenlijke geldmarktfinanciering. De uitgifte van zilver-
bons is een vorm van financiering, die niet alleen de geld-
markt niet verkrapt, doch die eerder verruimend werkt,
in zooverre aldaar door bankpapier wordt gesubstitu-
eerd. Terwijl ook de schuld aan P.T.T. en aan diverse
Pijksinstellingen buiten de geldmarkt omgaat, in zoo-
verre als men ka’n aannemen, dat de betrokken instellingen,
bij gebreke van geldvraag door de schatkist, niet hetzelfde
bedrag aan middelen, dat nu aan de schatkist wordt ter beschikling gesteld, op de geldmarkt zouden uitzetten.
Is blijkens vorenstaande cijfers de credietvraag
van het Rijk ondanks de consolidatie van in totaal een
milliard gulden per saldo nog noemenswaard gestegen,
de credietbehoefte van het bedrijfsleven en van de beurs
is in het verslagjaar verder teruggeloopen. Het totaal-
cijfer van handelsdebiteuren en ‘voorschotten op prolon-
gatie e.d. i bij de vier groote Nederlandsche banken en
de Ned. Handel Mij. tezamen
•
teruggeloopen met rond
– t 70 millioen’). Deze daling is niet ononderbroken geweest;
telkens bij de uitgifte van een consolidatieleening steeg het
cijfer der voorschotten tegen effectenonderpand. Door-
dat immers de maatstaven voor deelneming in een even-
tueele gedwongen leening ook groepen, die geen kapitaal
beschikbaar hadden, noopten tot inschrijving, beteekende
de consolidatieuitgifte voor een gedeelte niet overheveling
van de financiering van geld- naar kapitaalmarkt, doch
bleef de geldmarkt de financieringsbron, in dier voege
dat inschrijvers voorschot moesten opnemen tegen onder-
pand der obligatiën om den inschrijvingsprijs te kunnen
betalen. Zoo was het totaal der voorschotten tegen effecten van de vijf genoemde banken bij het begin van het verslag-
jaar ruimfl0omillioen. Eind Maartwasdit cijfer f140 mii-
lioen, ultimo September was het teruggeloopen tot f 72
millioen, eind November was hetweer tot f92 millioen ge:
stegen. De krachtige daling van de vraag naar beurs-
-crediet sedert ultimo Maart was mede toe te schrijven
aan de gedwongen liquidatie van geldieeningen op onder-
pand van certificaten van Amerikaansche aandeelen.
Ware die maatregel niet getroffen, dan zou wellicht het
totale cijfer aan effectenvoorschotten’aan het einde van
het jaar hooger zijn geweest dan aan het begin.
–
De. oorzaken der vermindering van de commercieele
credietvra.ag behoeven nauwelijks nadere toelichting.
De verders’chrijdende vermindering der goederenvoorraaen,
de onmègelijkheid om afschrijvingen op duurzame produc-
tiemiddelen aan te wenden tot vervanging enveinieuwing,
zijn de voornaamste factoren, die in dit verband genoemd
kunnen worden. 1-Jet grootste deel van de uitdezenhoofde
bij de betrokken ondernemingen zich accumuleerende
liquide middelen leidde tot stijging van de creditsaldi der
banken, een ander gedeelte vloeide toe aan bedrijven, die nog
bankcredieten hadden opgenomen, en die aldus tot af-
lossing in staat waren.
Bij het begin van het jaar was van de f 1.305 mii-
lioen uitstaand schatkistpapier t 617 millioen, derhalve rond
47 pCt,inde portefeuilles der vijl genoemde groote banken
opgenomen. Eind Augustus bezaten deze instellingen 1 931
niillioen schatkistpapier van een totaal uitstaand bedrag
ad f1.745 millioen, zoodat
OJ)
dat tijdstip bijna 54 pCt. van het totaal in handen van deze banken was. Per ultimo No-
vember 1941
1
) waren de cijers als volgt: uitstaand schat-
kistpapier: 1600 millioen, in de porteleuille der bedoelde
banken: 922 millioen, of wel 58 pCt. De oorzaak van de procentueele toeneming van het ge-
deelte schatkistpapier in handen der particuliere banken
is deels te zoeken in de reeds hierboven gereleveerde ge-
leidelijke vermindering van het hij de centrale bank onder-
gebrachte papier. Doordat de toeneming der buitenland-
sche wisse.lportefeuille aan de geld markt nieuwe middelen
toevoerde (in ruimere mate dan noolig was om de stij-
ging van de biljettencirculatie te kunnen dekken), kon een
overheveling plaats vinden van schatkistpapier uit de
‘) Bij deze vergelijking iBoesten de BankbalanscijferS per ultirno
November 1941 als basis worden genomen, die per ultimo December
zijn nog niet bekend. –
Ii
..
26
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
portefeuille der centrale abnk naar die der particuliere
banken:
Overigens is natuurlijk het aandeel van de banken in
de schatkistlinanciering in liooge mate mede afhankelijk
van de ontwikkeling der usance in het bedrijfsleven terzake
van de uitzetting der liquide middelen. Men kan die gelden
bij de banken a deposito plaatsen, in welk geval dus de
baiik als tusschenstation dient voor de belegging dier
middelen op de geldmarkt, derhalve in schatkistpapier
(bij gebrek aan andere uitzettingsmogelijkheid), maar de
bedrijven kunnen ook 7elve schatkistpapier aankoopen,
in welk geval dus die financiering buiten het interniediair
der banken verloopt. Beide wegen zijn in de practijk be-
wandeld, zoodat schatkistpapier in beide richtingen een
clébouché heeft gevonden.
Ad. 7. In aansluiting hieraan kan geconstateerd worden,
dat de crediteurengelden, aan de banken toevertrouwd (in-
clusief termijndeposito’s), ook in het verslagjaar weer zijn
toegenomen. Bij de bovengemelde banken beliep het totaal-
cijfer der crediteuren bij het begin van liet jaar f 935 mil-
lioen, per ultimo November 1941 f 30 millioen. De oorzaak
van deze stijging dient voornamelijk gezocht •te worden
in dezelfde factoren, die onder
50,
werden genoemd voor
de vermindering der commercieele credietvraag. De toe-
neming van de creditsaldi der banken zou nog belangrijk
grooter zijn geweest, wanneer de biljettenomloop een ge-
ringere expansie zou hebben vertoond.
Gezien den aard van den aanwas der creditsaldi kan men
stellen, dat een belangrijk gedeelte dier saldi, althans voor
het moment, geen giraalgeld vertegenwoordigen, ol zoo
men het anders wil uitdrukken, dat de omloopssnelheid
van deze saldi zooveel kleiner is dan voorheen, dat de stij-
ging der creditgelden geen evenredige toevoeging beteekent
aan de giraalgeldcirculatie.
Resumeeren wij het vorenstaande, dan blijkt dat aan de
vraagzijde op de geidmarkt feitelijk maar kn factor van
noemenwaarde beteekenis was, t.w. de geld vraag van de
zijde van de schatkist. Aan cle aanhodszijde was het deels
de geldcreatie uit hoofde vande toeneming der buitenland-
sche wisselporteleuilie bij de centrale bank, anderzijds aie
uit hootde van de overheidsuitgaven, welke rnete uitgitte
van schatkistpapier werden gefinancierd, welke de situatie
beheerschten, waarbij de uitbreiding vn den biljettenom-
loop als negatieve (compenseerende) factor eed rol speelde.
Dat de geldmarkt onder de combinatie der genoemde
factoren per saldo ruimer werd, en noemenswaard ruimer
zelfs, is toe te schrijven aan liet feit, dat de stijging der
buitenlandsche wisselportefeuille de uitbreiding der bil-
ettencirculatie vrij aanzienlijk overtrof. In Dvereenstem-
ming met die ontwikkeling is de geldrente geleidelijk ge-
daald. In dat verband kan nog geconstateerd worden, dat
van een ,,open geldmarkt” met vrije renteontwikkeling nauwelijks sprake was. De voornaamste geldvrager, de schatkist, lixeer4e zelve steeds de tarieven voor het ge-
plaatste schatkistpapier, en zorgde er voor, dat niet meer
middelen van de geldmarkt werden gevraagd dan de’e
telkenmale kon fourneeren. liet restant van de behoefte
werd bij de centrale bank gedekt. Terwijl vroeger de cen-
trale bank ,,bankers bank” was, en hij een vraagsurplus
op de geldmarkt de banken het deficit bij de centrale bank
dekten, werd er nu bij voortduring voor gezorgd, dat de
markt nimmer werd overtrokken, dat dus, behoudens
enlcele zeer tijdelijke uitzonderingen in het tijdvak van de
storting op consolidatieleeningen, de banken nimmer terug
behocfden te vallen op de centrale banlc.
Kon aldus reeds de rentevorming worden gecontroleerd,
nog diidelijker, was dat het geval, doordat niet, zooals
vroeger, het papier bij openbare inschrijving werd aange-
boden, doch ,,over de. toonbank” werd verkocht, tegen door
de schatkist zelt bepaalden prijs. Volledigheidshalve vol-
gen hieronder de tarieven, die in dit verband successievelijk
hebben gegolden:
Looptijd Tot 27 Febr. Tot 26 Mei Tol
1
Dec.
3 maanden
2
1
/
4
21 ‘/ 16
1/8
I4
4
/
2′
16
21
/8
1’/
.
16
1
13
/
16
5
2/8
/
2′ 16
2
1/
8
6
2
7
/
1
6
2
1
/
4
2/
16
2
7
,;
2’/
2
2’16
/
2/
2
1
/
16
S
25
/8
‘
2 /16
.
/16
21/8
9
2/
2’/16 .
21/
4
10
2/8
2/
4
/
27
‘i6
23
/8
1:1
3
27 8
2′
/16
21/2
12
1!16
3
2
3
/
4
11
/
2
/16
DE BINNENVAART IN ITALIË EN DE
VERBINDING VAN DE P0 MET DE
ADRIATISCHE ZEE EN DEN DONAU.
De heer A. Giordano te Vittorio Veneto schrijft ons
De vraagstukken van de binnenvaart en vooral dat van de verbinding van de Po met de Adriatische Zee
en den Donau, trekken opbieuw de belangstelling in
Italië. l)it is het gevolg van de openbaarmaking van de
wet van 24 Augustus 1941 inzake de oprichting van het
consortium voor het kanaal Milaan—Cremona—Pö en
het bericht, dat de ,,Societâ Anonima Navigazione sul Po”
een geregelden dienst heeft geopend voor de scheepvaart
tusschen de haven van BonUeno (Ferrara) op de Po en
Torreviscosa, de stad van de Italiaansche cellulose, terwijl
men dezen dienst bovendien wil uitbreiden tot de havens
van Mantua en Milaan eenerzijds en de havens van Triëst
en Fiume anderzijds, teneinde de mogelijkheid te openen
voor gecombineerd vervoer tusschen Noord-Italië en Zuid-
Oost-Europa door gebruik te maken van het binnenland-sche kanalennet.
Alvorens nadem’ in te gaan op de bijzonderheden van het
vraagstuk, dient men in aanmerking te nemen, dat het
idee van gecombineerde diensten van rivier- en zeevaart
in Italië niet nieuw is. Reeds sedert jaren bestaan er name-
lijk geregelde diensten tusschen Genua, Napels en de
havens van Sicilië en de haven van Rome op den Tiber
met een combinatie van speciale stoom- en motorschepen,
welke een vloot vormen van 4.351 bruto ton.
De Po en de andere waterwegen van Noord-Italië
bezitten een niet minder belangrijke vloot van sleepbooten
en pm’amen. IIet.is daarom niet van belang ontbloot de
aandacht te vestigen op de pogingen, welke vooral in de
omgeving van Milaan werden aangewend om den bouw
van schepen, voorzien van gasmotoren voor houtskool
(d.w.z. een brandstof, welke in Italië wordt geproduceerd),
te bevorderen. Anderzijds heeft het goederenverkeer op
het binnenlandsche scheepvaartnet vaak het verkeer van
de. belangrijkste zeehavens van Italië overvleugeld. Men
vergete niet, dat deze resultaten werden verkregen,
ondanks het feit, dat vroeger geen enkele ernstige
poging werd aangewend, om de binnenvaart van
Italië tot ontwikkeling te brengen. Tallooze commis-
sies van technici hebben iich reeds vôÔr den oorlog
1914-1918 op last van de Italiaansche regeering met liet
vraagstuk bezig gehouden; vele suggesties werden geuit,
maar geen enkele werd verwezenlijkt. De fascistische
regeering heeft pas de laatste jaren het vraagstuk bestu-
deerd. Onder de auspiciën van de fascistische partij vond
in 1939 te Ferrara een bijeenkomst plaats, waarop de
binnenlandsche scheepvaart van Italië van alle zijden
werd belicht. Als uitvloeisel van deze bijeenkomst werd
het vraagstuk eveneens voorgelegd aan de corporatie voor
het hinnenlandsche verkeer, welke haar goedkeuring
heeft gehecht aan een besluit, een eerste verbinding te
water in Noord-Italië tot stand te brengen door den aan-
leg van een kanaal tussclien Milaan, de Po en Cremona,
de Po tusschen de Adda en de Mincio te regulariseeren,
en een handelshaven en een industriehaven in de stad
14 Januari 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27
Milaan en een handeishaven te Cremona aan te leggen.
In den Italiaanschen ministerraad, bij welken de kwestie
aanhangig werd gemaakt, hebben de discussies hierover,
geleid tot een wet, welke ten doel had deze werken tot
stand te brengen,’een speciale organisatie op te richten
voor hun aanleg en een tweede
wet
voor de uitvoering
van deze werken, welke de totstandbrenging van een
waterweg tusschen Milaan en de Adiiatische Zee door de
Po beoogden. Zoowel het besluit van de corporatie voor het
binnenlandsch verkeer als de beslissing van de Italiaan-
sche regeering brachten duidelijk tot uitdrukking, dat de waterweg tussehen Milaan en de Adriatische Zee, via de
Po, s]echts een deel van het projtct van het Italiaansche net
van waterwegen is. Hieruit blijkt, dat Italie met belang-
stelling de ontwikkeling van de binnenvaart in de andere
landen van Europa heeft gevolgd, eveneens uit een oogpunt
van den weerslag, welken deze ontwikkeling op het Italiaan-
sche verkeer zou kunnen hebben. Vandaar de overweging,
of – Italië zelf aan deze ontwikkeling kan deelnemen en
liet voorbehoud t.a.v. den waterweg Milaan—Po–Adria-
tische Zee, t.w. dat deze slechts het eerste gedee]te van een
Jtaliaansch programma van waterwegen vormt.
lIet perkeer tusschen Italië en Zuid-Oost-Europa.
,
Anderzijds zagen de zakenkringen in Noord-Italië
zich voor het vraagstuk gesteld, rivier- en zeediensten
in te richten tusschen de havens van de Po en de havens
aan de Oostkust van de Adriatische Zee, in hoofdzaak om
het hoofd te kunnen bieden aan de grootere eischen, die
het verkeer tusschen ‘Italië en Zuid-Oost-Europa stelt
en aan het staken van de scheepvaartdiensten tusschen
Italië en de Zwarte Zee. In dit opzicht is bijvoorbeçld de
volgende statistiek van den buitenlandschen handel van
Roemenië van belang. –
Vervoer-
Uitvoer
1
Invoer
1
middel
1940
1
1 Verschil
1
1940 1939
Verschil
(in
millioen tonnen) (in tonnen)
–
Zwarte Zee
.
2.1
1
4.5
1—
2.4
133.7751222.0271—
88.252
Spoorweg
.
1.1401
1.1301
+
0.01
253.069378.546l-125.477
2.1
1
1.9
1+
0.2
134.9361139.3451—
4.409
Donau
……..
Lucht
……..
–
1
–
1
–
255!
1221+
133
2.1 901522.0351740.0401-21 8.005
Hieruit blijkt, dat,ondanks den algemeenen achteruit-
gang van het Roemeensche verkeer, de Donau het eenige
verkeersmiddel is, dat een verbetering te zien geeft. De ruimere exploitatie van den Donau als binnenwaterweg
voor Centraal- en Zuid-Oost-Europa heeft de Italiaahsche
zakenkringen er’ toe gebracht zich voor het vraagstuk
van de binnenvaart in de practijk te interesseeren. De’
,,Azienda Generale Italiana Petroli” en de Fiat” hebben
eenigen tijd geleden de ,,Societâ Italiana per la Naviga-zione Danubiana” (,,SINDA”) gesticht, met een kapitaal
van 10 millioen Lires. Deze maatschappij heeft reeds
diensten ingesteld op den Donau met schepen, welke
onder Italiaansche vlag varen. Anderzijds heeft een
maatschappij voor de zeeschepvaart van het schiereiland een zeer gedetailleerde studie gemaakt van het vraagstuk
van de transportkosten tusschen Italië en Zuid-Oost-
Europa. Hierbij werd uitgegaan van de volgende routes:
le. Milaan—Venetië—Postumia—Belgrado
per spoor;
2e. Milaan—Venetië—Postumia—-Sisek
per spoor
en
Sisek—Belgrado
langs de ripier (Sau);
en
3e. Milaan—Venetië
per spoor,
Venetië—Fiume
ooer
zee,
Fiume—Sisek
per spoor
en Sisek—Belgrado
langs de
ric’ie,’ (San.).
Uit deze studie blijkt bijvoorbeeld, dat de transport
kosten van Milaan naar Belgrado voor, 100 kg. machines
en motoren bedragen:
–
Lire 82,34 voor de eerste route,
64,93
tweede
en
60,47
derde
De chef van den Proviiiciaal-Technischen Dienst van
vIilaa’n, Dr. Ing. Guido Lambei’tini, schrijft in een memo-
randum, samengesteld nar aanleiding van de binnen-
cheepvaart in Italië en de verbinding tusschen de Po,
cle Adriatische Zee en den Donau, dat de resultaten van
bovenvermelde studie aantoonen, dat het practisch moge-
lijk is en voor het goederenerkeer tusschen Noord-Italië
2fl
Zuid-Oost-Europa van belang, van de binnenwater-
wegen gebruik te maken, dat het noodzakelijk is de
voltooiing van het net van de Po te versnellen en, ten-
sldtte, de mogelijkheid te openen om de verbinding van hetd
net van den Donau met de Po-vallei in overweging te
nemen.
J’roegere plannen voor een schcepoaarta’cg binnendoor
Dit vraagstuk is inderdaad niet eerst thans ontstaan.
Reeds in 1900 w’as er sprake van den aanleg van een
net van kanalen tusschen het Noorden en het Zuiden van
de oude Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, dat als
volgt was ontworpen:
rrriëst,
Isonzo, de vallei van Prédil,
Gail, Di’au, het kanaal van Obdach, Mur, Schober, Enns
en Donau. In het in 1905 te Milaan gehouden 10e congres
van de permanente internationale congressen voor de
binnen”aart, heeft Prof. Paladini, van het Politechnicum
te Milaan, in een rapport over het vraagstuk van de
binnenvaart in Italië, doen uitkomen, dat het idee van een
Transa]pijnsch
–
net geen utopie was. Het vraagstuk van
den aanleg van een scheepvaartverhinding binnendoor
tusschen Boedapest en Fiume, werd in 1-longarije in 1908
ter sprake gebracht, doch er kwam niets van. In 1928
kwam het vraagstuk opnieuw ter tafel. Ing. De Brai te
Triëst heeft de voorbereidende werkzaamheden voor een
ontwerp verricht, dat .beoogt een binnenscheepvaartweg
tot stand te brengen met een lengte van 2.050 krn, welke
als volgt zou loopen: Po. Kanaal van Littoral van Venetië,
Isonzb, Frigido, kanaal om den Carso te passeeren, Fiumara
de Lubijana, Sau en Donau. Dit ontwerp voorziet in den
bouw van een tunnel van 30 km tusschen Vippacco en
Nauporto, waardoor het mogelijk zal zijn het verschil in
niveau tusschen de Adriatische Zee en het gebied van
Lubljana te nivelleeren.
Het project De Brai—Lambertini.
Het is juist dit ontwerp, dat de aandacht trok van Ing.
Lambertini in zijn bovenvermeld memorandum, waarvan
het belang vanzelfsprekend lijkt,’ indien men rekening
houdt met het feit, dat de president van de commissie vo’or de binnenvaart, de publicatie heeft gedoogd. Te
dien
–
aanzien echreeî hij: ,,l-Iet is het door ing. De Brai
uitgewerkte project, dat de voorkeur verdient, daar
het de minste bouwmoeilijkheden biedt en de continuïteit
van den binnenscheepvaartweg van de Po met het net van den Donau zou tot stand brengen.”. Volgens Ing.
Lambes-tini zou de,grootste moeilijkheid bij de verwezen-
lijking van het project De Brai liggen in den tunnelbouw
voor het oversteken van den Carso, vooral met het oog
op den geheimzinnigen hydrographischen toestand van
het gebied, die nog verrassingen zou kunnen’ opleveren.
Hij is evenwel van meening, dat men wegens deze moeilijk-
heden niet van het plan mag afzien. Indien de tunnel-
bouw practisch niet zou slagen, zou men, volgens Ing.
Lamhertini, toch de mogelijkheid van regularisatie van de
in het plan De Brai genoemde rivieren moeten bestudeeren,
ten einde deze zoo noordelijk mogelijk bevaarbaar te
maken, waarna men de twee tegenover elkaar liggende
berghellingen doos’ een spoorlijn zou kunnen verbinden.
Volgens de berekeningen van Ing. Lambeitini, zou het
verkeer op deze niêuwe verbindingsroute minstens 4 mil-
lioen ton pei jaar bedragen. Deze hoeveelheid is in het
g
eheel niet overdreven, ,indien men rekening houdt met
het feit, dat door de verbinding Donau—Adriatische Zee-
Po, Italië in staat zal zijn, zijn olie langs de scheepvaart-
verbinding binnendoor in te voeren in plaats van per
11
28
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
11
spoor, en dat Italië thans reeds graan, hout, stookolie, enz.
in Zuid-Oost-Europa koopt. Uitgaande van deze conclusie
acht Ing. Lambertini het mogelijk, dat Italië jaarlijks de
transportkosten, welke het voor zijn in- en uitvoer betaalt,
met 300 millioen Lires zou kunnen doen verminderen.
Deze resultaten zouden stellig nog
–
kunnen worden ver-
beterd, indien men er eveneens in zou slagen, hetgeen men
in Italiaansche handelskringen wenscht, het buitenland-
sche transitoverkeer langs den nieuwen waterweg t
ontwikkelen. –
Zal men het project De Braiyolgens de raadgevingen
van Ing. Lambertini uitvoeren, of zal de aandacht van de
belanghebbenden op de mogelijkheid van -een andere
ôplossing vallen? Deze vraag valt bij den huidigen stand
van zaken moeilijk te beantwoorden. Eén ding is evenwel
zeker, dat het idee van het organiseeren van het vervoer
tusschen Italië en Zuid-Oost-Europa langs den scheepvaart-
weg binnendoor, door de oprichting van den scheepvaart-
dienst tusschen Mantua en de Adriatische Zee geen
hersenschim meer is; men kondigt inderdaad reeds aan,
dat men doende is het instellen van cumulatieve tarieven
te bestudeeren, ten einde langs dezen nieuwen verbin-
dingsweg niet alleen het verkeer tusschen Noord-Italië
en Zuid-Oost-Europa aan te trekken, doch ook dat tusschen
Frankrijk en Zwitserland en Zuid-Oost-Europa. Dit zal
te gemakkelijker vallen, door de belangstelling, welke
Kroatië toont voor de ontwikkeling iran zijn spoorwegnet
als verbindingsweg tusschen West- en Oost-Europa. –
Belangstelling in Duitschland
Anderzijds mag men – niet uit het oog verliezen, dat de
kwestie van de verbinding van den Donau met de Adria-
tische Zee reeds een punt van bespreking heeft uit-
gemaakt, vooral te Weenen, waar, zooals het ,,Zeit-
schrift für Binnenschiffahrt”, in haar nummei’ 5/6 van
Mei—Juni 1941 ,mededeelt, de ,Südosteuropa-Gesellschaft”
heeft doen uitkomen, dat, daar de verbindingen tusschen
den Donau en de Middellandsche Zee op het oogenblik
ondergeschikt zijn aan het transito, door den Bosporus
en de Dardanellen, zoodra de verbinding Donau—Adria-
tische Zee tot stand zal zijn gekomen, een nieuw tijdvak
zal worden ingeluid voor de verbindingen van den Donau
met de Middellandsche Zee. Bovendien heeft men in de
door het betrokken Duitsche tijdschrift hierover gepu-
bliceerde aanteekening opgemerkt, dat de afstand tusschen
Weenen en de Zwarte Zee 2.456 km bedraagt en die tus-
schen Weenen èn dé Adriatische Zee ten hoogste 550 km.
Uit de in Italië, naar aanleiding van den aanleg van een
waterweg binnendoor ter verbinding van den Donau
met de Adriatische Zee, gepubliceerde verslagen, uit de
besjrekingen, welke te Weenen plaats vonden, evenals
uit de aanteekening in het ,,Zeitschrift für Binnenschiff-
fahrt” blijkt, dat de meeningen in Italië en Duitschland
overeenstemmen, hetgeen bevorderlijk zou kunnen
zijn voor de verwezenlijking van het betreffende plan.
Het vraagstuk van de verbinding van den’ Donau met
de Adriatische Zee wordt in Italië inderdaad van groot
belang geaht, voorzoover het de ontwikkeling van de
economische betrekkingen tusschen Italië en Duitschiand
betreft, vooral ten aanzien van de bijdrage, welke de
nieuwe scheepvaartweg zou kunnen leveren voor de op-
lossing van het transportvraagstuk tusschen Italië en
Duitschland, waarvoor men gedacht had aan den aanleg
van nieuwe spoorwegverbindingen door de Alpen. Ander-
zijds mag men niet uit het oog verliezen, dat de nieuwe
economische orde vooral zal berusten op de samenwerking
tussehen Europa en Afrika, welke in de eerste plaats zal streven naar deontwikkeling van de natuurlijke bronnen in het zwarte werelddeel, en in de tweede plaats naar de
ontwikkeling van de Afrikaansche markten als afzetge-
bied voor de industriêele productie van Europa. De ver-
binding tusschen Europa en Afrika loopt rechtstreeks
door Italië en bijgevolg wordt in Italië de verbetering van
de verbindingswegen tusschen Duitschland en Italië,
door den aanleg van een waterweg binnendoor tusschen
denDonau en de Adriatische Zee, van het grootste belang
geacht met het oog op de toekomstige samenwerking
tusschen Europa en Afrika. Professor Obst van de Uni-
versiteit te Breslau heeft naar aanleiding van de vraag-
stukken betreffende de groote Afrikaansche verbindingen
Jn het tijdschrift ,,Der deutsche Baumeister” een artikel
gepubliceerd, waarin – hij de. noodzakelijkheid aantoont
deze. kwestie op te lossen, in de eerste plaats door den
aanleg van twee spoorlijnen: één tussehen Algerië en de
Nijl en één tusschen Sirte en het gebied van het Tsjaad-
meer, d.w.z. tusschen Lybië en West-Afrika. Het spreekt
vanzelf, dat deze lijn naar Europa slechts zal kunnen
worden uitgebreid via heL verbindingsnet van het schier-
eiland Italië. Vandaar het belang van de verbetering
van de verbindingswegen tusschen dit net en het Duitsche
Rijk in het bijzonder.
De 1-longaarsehe belangen.
Het vraagstuk van de verbinding van den Donau met
de Adriatische Zee wordt in Italië echter niet uitsluitend
beschouwd uit een oogpunt van Italiaansch-Duitsche
belangen. Men moet inderdaad eveneens rekening houden
met de 1
–
longaarsche uitgangsweg naar de zee. Hongarije
heeft weliswaar in zekere mate dit vraagstuk geregeld
door het instellen van een directen scheepvaartdienst
tusschen Boedapest en de overzeesche landen, terwijl
door de instelling van het koninkrijk Kroatië en de ont-
wikkeling van de economische samenwerking tusschen
Italië en Kroatië eveneens de basis werd gelegd voor het
hervatten van het Hongaarsche verkeer door Fiume en
door Triëst, doch van de ‘directe scheepvaartverbindingen
tusschen Boedapest en de overzeesche landen wordt voor
het verkeer van de haven van Sulina (in den winter on-
toegankelijk voor de scheepvaart) gebruik gemaakt en
voor het transitoverkeer van de Dardanellen, hetgeen
een belasting voor de scheepvaart beteekent. De Spoor-
wegen hebben aan den anderen kant steeds een beperkte
vervoersmogelijkheid. Bijgevoig is de mogelijkheid voor
Hongarije om zijn rivierbooten tot Fiume of Ti-iëst te
doen varen van enorme beteekenis, vooral met het oog op
de toeneming van het grondgebied en van de bevolking
van l-Iongarije, een toeneming, welke voorbestemd schijnt
om zich te weerspiegelen in den buitenlandschen handel
van Hongarije.
De Ztvitsersche belangen.
Dit is echter niet alles. Het vraagstuk van den watei-weg binnendoor tusschen den Donau en de Adriatische
Zee wordt in Italië ook van een oogpunt van de Zwitser-
sche belangen uit beschouwd, aangezien het net van d Tt-aliaansche binnenvaart zou moeten uitmonden in de
haven van Locarno aan het Lago Maggiore. Er is dan ook
inderdaad een aanvang gemaakt met besprekingen dien-
aangaande tusschen Italië en Zwitserland. Zwitserland
heeft in de laatste maanden zoowel zijn in- als zijn ver-
koopen op de markten van Zuid-Oost-Europa ver-
groot, terwijl belangrijke handelsverdragen werden ge-
teekend, laatstelijk te Boedapest en te Ankara tusschen
Zvitserland en Hongarije en tusschen Zwitserland en
Turkije. Naar de meening van Italië zou Zwitsr]and er
ook na den oorlog belang bij hebben dezen handel te
handhaven en om deze reden zou het er belang bij hebben
de meest directe verbindingen tusschen het Eedgenoot-
schap en den Balkan te ontwikkelen. Deze verbindingen
loopen juist door Italië. Zooals reeds vermeld, bestudeert
de ,,S.A. Navigazione sul Po” hetvraagstuk van het
instellen – van directe tarieven Zwitserland—Kroatië,
Zwitserland—Bulgarije, Zwitserland—Turkije via Mantua
en Fiume of Triëst. De verzendingen tusschen Zwitser-
land en Zuid-Oost-Europa zijn op het oogenblik bij
doorvoer aan verschillende douane tarieven onderworpen,
14 Januari 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29
terwijl Zwitserland, zoodra de haven van Loarno aan het
Lago Maggiore met den Donau zal zijn verbonden, naar
den Balkan kan uitvoeren en van den Balkan kan invoeren
zonder zijn handel bloot te stellen aan het tijdverlies
bij doorvoer over de verschillende politieke grenzen.
Anderzijds meent men, dat Zwitserland door de totstand-
koming van dezen nieuwen scheepvaartweg in’ staat zal
zijn ton minste 40 pCt. op de transportkosten, welke op
zijn buitenlandschen handel rusten, te besparen. Dit te
meer, waar het Italiaansche ontwerp eveneens voorziet
in den aanleg van een waterweg bihnendoor naar de
haven van Genua. De kwestie werd reeds ter sprake ge: bracht door de politici van de voornaamste Italiaarische
haven,en men heeft zelfs rekening gehouden met den aan-
leg van een kabelweg tusschen de haven van Genua en
de vlakte van Arquata Scrivia, indien het doorboren van
de Apennijnen ten behoeve van den aanleg van een kanaal
naar Genua niet mogelijk zou blijken.
De cerbinding Noordzee–M’iddellandsch’e Zee door een
oç.’erlandsche waterweg.
Het spreekt vanzelf, dat men evenmin mag vergeten, dat de aanleg van een kanaal tusschen den Donau en de
Adriatische Zee, zoodra het Rijn—Main—Donau kanaal voltooid zal zijn, eveneens het scheppen van een directe verbinding tusschen .de Noordzee en de Middellandsche
Zee zou betcekenen. Dit zou van groote beteekenis kunnen
zijn voor de transporten tusschen Europa en de landen
aan de andere zijde van het Suez-kanaal, daar door den
nieuwen binnenwaterweg de route over den Atlantischen
Oceaan en door de Straat van Gibraltar (ruim 2000 km)
voor de goederen, afkomstig uit België, Nederland, Duitsch-
land en de Scandinavische landen en bestemd voor Oost-
Afrika, Indië, enz. zou kunnen worden vermeden.
Bijgevolg dient men even stil te staan bij het idee van
een verbond tusschen de betrokken landen waarbij men,
ter verwezenlijking van dit plan, zou kunnen besluiten
een onderzoek in te stellen, dat het voorbereiden van een
uitgewerkt project zou he.00g’n. Dit idee, dat in ver-
schillende . Italiaansche kringen gepropageerd wordt, kan
in de naaste toekomst verwezçnlijkt worden.
AANTEEKENINGEN.
DE OMVANG VAN
lIET GOEDERENVEJSVOEE.
Mededeeling Nr. 18 van de Afdeeling Handels- en
Verkeersstatistiek van -het Centraal Bureau voor de
Statistiek bevat een nieuwe schatting van den omvang
van het goederenvervoer in Nederland in het jaar 1939.
Zoowel de uitkomsten van deze schatting, als de hierbij
gebezigde methodes bevatten eenige interessante gezichts-
punten. –
Het gebied, waarop de schatting betrekking heeft,
valt uiteen in het zuiver binnenlandsche vervoer en het
totale vervoer (binnenlandsch vervoer inclusief in- en
uitvoer en doorvoer met overlading).
In discussies over dit onderwerp baseerde men zich
tot nu toe gewoonlijk op cijfers, ontleend aan de alge-
meene beschouwingen’ van het Voorloopig Verslag over
de Wijziging en Aanvulling van de. Wet van 29 November
1935 tot verlaging van de openbare uitgaven, zoomede
regeling van de int’rekking der Wet van
5
Mei 1933 (Han-
delingen 1938—’39, No. 531). Volgens deze cijlers bedroeg
het binnenlandsche goederenvervoer 63.5 millioen ton,
waarvan 31.9 millioen ton (50.2 pCt.) voor het vervoer te
water, 13.4 millioen ton (21.1 pCt.) voor het, vervoer
per rail en 18.2 millioen ton (28.7 pCt.) voor het vervoer
op den weg. Voor het totale vervoer werden de volgende
cijfers genoemd: watervervoer 84.2 millioen ton (68.3 pCt..),
railvervoer 20.1 millioen ton (16.3 pCt.) en wegvervoer
19 millioen ton (15.4 pCt.). Van verschillende zijden is
echter reeds lang de juistheid van deze cijfers in twfjfel
getrokken, welke twijfel iloor’de nieuwe schatting van het
C.B.S. wordt bevestigd.
Zuiç’erb innenlandsch cerooer.
De in 1939 door de
wilde binnenaaart
vervoerde goederen-
hoeveelheid bedroeg 11.5 millioen ton, waarbij geen
rekening is gehouden met het zgn. ,,Rijnvaartlek”, waar-
door een deel van dit vervoer aan de statistische waar-
nemingen is ontsnapt: Dit gedeelte is voor 1939 op 500.000
ton gesteld, zoodat het totaal vervoerdoor de wilde
binnenvaart op 12 millioen ton wordt gesteld.
Van het vervoer door de
beurtnaart
is voor 1934 door
Dr. Hanrath een schatting gemaakt, waarbij voor ieder bevrachtingsdistrict een jaartonnage is bepaald (= som’
der producten van het geëxploiteerde laadvermogen en
het aantal reizen per schip). Op grond van dit jaartonnage
-is voor 1939 het vervoer door de beurtvaart geschat op
rond 5 millioen ton. – –
Het vervoer te water van
suikerbieten en fabrieksaard-
appelen
bedroeg in 1939 naar schatting 1.200.000 ton,
waarvan ongeveer 200.000 ton door middel van dewilde binnenvaart werd
,
vervoerd. Voor het campagnevervoer
kan dus ongeveer 1 millioen ton worden aangenomen.
De omvang van de
r’aste relatiecaart, het
eigen oeroder
en de
tankoaart
is bepaald door uit te gaan van de deelen
van ‘de binnenvloot, die hieraan deelnemen (ongeveer
688.000 ton op 1 Januari 1939). Dit bedrag is vêrmenig-
vuldigd met de gemiddelde vaarfrequentie dezer schepen,
waarvoor 20 reizen per jaar is aangenomefi en die is
vastgesteld op grond van een aantal uitgegeven vaste-relatieboekjes. Op deze wij2e komt men tot een totaal
vervoer van 14 millioen ton. Het vervoer te water bedroeg
dus in
totaal
32millioen ton.
Het binnenlandsche goederenvervoer door de
Al. V.
ITederlandsche Spoorwegen
bedroeg in 1939 (mcl. zegel-
zendingen en stukgoederenvervoer tegen eenheidsprijs)
10.7 millioen ton, terwijl de tramwegen 1.6, millioen ton
vervoerden. Het binnenlandsche goederenvervoer per
rail kan dus op 12.3 millioen ton worden gesteld.
Ten aanzien van het vervoer
langs den weg
heeft het
C.B.S. een geheel nieuwe methode van schatting gebruikt,
die is gebaseerd op het verkeer langs de Rijkswegen.
Voor het verkeer op deze wegen is in de eerste plaats per
voertuigsoort het aantal stukskilometers geschat door de
gemiddelde frequentie per soort voertuig (ontleend aan
de Verkeerstellingen) te vermenigvuldigen met de ge-.
zamenlijke lengte in kilometers van de Rijkswegen. Uit-
gaande van deze cijfers is een schatting van het vervoer
gemaakt, door het aantal stukskilometers per voertuig-
soort te vermenigvuldigen met het gemiddelde laad-
vermogen en de mate van belading, en te deelen door den
gemicidelden reisafstand. Het gemiddelde laadvermoeh is voor vrachtauto’s berekend op 2.830 kg, voor vracht-
auto’s met aanhangwagen op 7.000 kg, voor tractors op.
2.000 kg. en voor driewielers op 500 kg. De gemiddelde
belading van vrachtauto’s, vrachtauto’s met aanhang-
wagen, tractors met oplegger en bespannen voertuigen,
is becijferd op resp. 41 pCt., 48 pCt., 45 pCt. en 43 pCt.,
terwijl voor de gemiddelde reisafstand van de7.e voer-
tuigen resp. 84, 136, 142 en 30 km. is aangenomen: Aldus
is het vervoer op de Rijkswegen in 1939 geschat op 5.9
millioen ton. Neemt’ men nu aan, dat het vervoer op de
overige wegen even groot is geweest, dan komt men tot een .totaal vervoer langs den weg van 11.8 millioen ton, Van het
totale binnenlandsche oerooer
kwam in 1939 dus
32 millioen ton (58.0 pCt.) voor rekening van het water,
12.3 millioen ton (22.1 pCt.) voor de rail en 11 millioen ton (19.9 pCt.) voor den weg.
B innenlandsch en internationaal ‘erooer.
Neemt men het grensoverschrijdend ‘vervoer mede in
aanmerking, dan had het totale goederenivervoer in 1939
r
30
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
een omvang van 103.4 millioen ton, waarvan 73.4 millioen
ton (71.0 pCt.) te water, 18.2 millioen ton (17.6 pCt.)
per rail en 11.8 millioen ton (11.4 pCt.) langs den weg.
Deze cijfers wijken inderdaad niet onaanzienlijk af
van vroegere schattingen. Zij bewijzen, dat de volgorde
van belangrijkheid in Nederiand voor het goederenvervoer
is: 1) vervoer te water, 2) vervoer per rai!, 3) vervoer
langs den weg.
IIYPOTIIEEKHOUJ)ERS EN BRANDVE1ZEKERINO.
Rectificatie. – In het artikel van denheer P. DA.
van Lith onder bovenstaanden titel in E.-S.B. van 31
December 1941 staat op pag. 753, le kolom resp. den
iSden en iGden en den 23sten eh 24sten regel van on-
deren: ,,in guldens”. Op deze plaaten moet staan: ,,in
procenten”. Door een misverstand is deze correctie niet
van de schrijveisproel overgenomen. Al. C.
BOEKBESPREKING.
Europe’s Trade; A study of the Tracle of European Coun-
trjes nith each other and ath the Rest of the World.
League of Nations; Geneva 1941 (116 blz., prijs
5/- of $ 1.25). –
Daar het steeds spaarzarner beschikbaar komen van
gegevens inzake den buitenlandschen handel der ver-
schillende landen de publicatie van het bekende ,,Review
of World Trade” onmogelijk maakte, werd door de eco-
nomische afdeeling van den Volkenbond besloten een
speciale studie het licht te doen zien, betreffende den
Europeeschen handel véôr het uitbreken van dezen
oorlog. Als nadere objecten werden hierbij, blijkens het
woord vooraf, geteld: het aandeel en de beteekenis van
Europa in den wereldhandel; de wederzijdsche afhan-
kelijkheid van de Europeesche en de overige markten;
het belang van den zgn. imperialen handel (hierbij wordt
gedoeld op de bijzondere handelsbetrekkingen, die veelal
tusschen staatsrechtelijk verbonden Europeesch territo-
rium en overzeesch gebiedsdeel zijn ontstaan) voor Europa;
en tenslotte de onderlinge afhankelijkheid,’ zoowel op
handels- als algemeen economisch gebied, der verschil-
lende landen van dit werelddeel.
Wie van deze doelstelling keniiis neemt, zal ongetwijfeld,
nu een groot aantal problemen, vooral ook economische,
verbonden aan de steeds meer op den voorgrond tredende
idee van een Europeesch gemeenebest, thans onze aandacht
vraagt, deze publicatie bij uitstek èn actueel èn welkom
achten. Deze uitgave is eens te meer een bewijs van den
nuttigen arbeid, die door deze, nog in leven ge-
bleven, Volkenbondsinstelling wordt gepresteerd. Haar
economisch-statistische verzamelwerken of speciale stu-
dies hebben bij den research-werker op dit gebied een zeer
goeden naam, een waardeering, welke, bij nadere kennis-
making, ook stellig deze publicatie zal gelden. In over-
zichtelijken, zoowel als gedetailleerden,vorm worden ons hier tal van belangwekkende gegevens en beschouwingen
verstrekt inzake. de veelvuldige en ingewikkelde handels-
betrekkingen van, met, en in Europa, zooals die voor het
uitbreken van dezen huidigen oorlog bestonden.
FIet bereiken -van het hierboven genoemde doel van deze
studie is zeker geen eenvoudige opgave. Alleen reeds het
begrip ,,Europa’s handel vÔÔr den oorlog”, jaat, wat den tijd
betreft; zooveel mogelijkheden van nadere bepaling ojen,
die elk voor zich een geheel ander beeld van de situatie
kunnen geven, dat een keuzç van de periode,in het bijzon-
der van een bepaald jaar of eenige jaren, waarover men de
gegevens wil verzamelen en bewerken, reeds een weten-
schappelijk niet eenvoudige taak is. liet resultaat in deze
studie is.,dat de gegevens en beschouwingen veelal op het
jaar 1935 betrekking hebben. Een keuze, welke in de inlei-
ding wordt verantwoord met de woorden: ,,a fairly represen-
tative year in a period of transition”. Een wel wat erg
beknopte weergave van een oplossing, die ongetwijfeld
uitgebreide analyses ove’r een ruime periode heeft ge-
vergd. Wij willen aannemen, dat een afdoende moti-
veering van deze oplossing – ofschoon in de publicatie
niet wergegeven – wel aanwezig zal zijn.
Deze keuze van het jaar 1935 als voornaamste statisti-
sche basisjaar wil evenwel niet zeggen, dat men
aan cle tallooze en ingrijpende veranderingen, die zich
in het internationale ruilverkeer gedurende de periode
tusschen twee wereldoorlogen en in het bijzonder in de
dertiger jaren hebben voltrokken, is voorbij gegaan.
Niet alleen worden vaak in de overzichten ook gegevens
voor andere jaren (1925, 1928, 1938) als vergelijkend
feitenmateriaal weergegeven, maar er is een speciale
samenvatting inzake tendenzen gedurende de dertiger
jaren in dit werk opgenomen. Wij zijn geneigd, deze be-
schouwingen, gebaseerd op feitenmateriaal, dat grooten-
deels in overzichtelijken vorm mede wordt afgedrukt,.
tot de meest te waardeeren gedeelten van dit werk te
rekenen, en zulks geldt o.i. zeker voor het heden. Immers,
indien er één terrein is, waar zich de overgang van indivi-
dualistische tot geleide economie tot dusver in tal van
aspecten heeft kènbaar gemaakt, dan is,, of was, dit wel
cp het gebied van het internationale goederen- en’ be-
talingsverkeer. Werden niet de eerste verschijnselen, en de
daardoor gebleken tegenstellingen tusschen oud en nieuw,
die op dezen overgang wezen, vaak met de woorden protecti-
onisme contra vrijhandel aangeduid? Bedoelt men met het
begrip economische politiek niet vaak slechts een uitbrei-
ding van het oudere woord handelspolitiek? Juist waar het
in boven’enoemde paragrafen om aspecten van een over-
gangsstadium gaat is het ongetwijfeld zeer moeilijk om
uit de vele, vaak tegenstrijdige, experimenten en maat-
regelen, in naam van de regeling van het economisch
leven (of ook wel in naam van bestrijding van crisis of
verhooging van welvaart) op het gebied van den buiten-
]andschen handel toegepast, de essentieele factoren naar
voren te brengen. Afgezien nog van een beoordeeling,
of men hier met blijvende-,- overgangs-, of reeds
afgedane aspecten van de geleide economie te, doen heeft.
Bovendien werd, zooals terecht ook in dit overzicht wordt
opgémerkt, de economische geaardheid van dit gebeuren
de laatste jaren hoe langer hoe meer vermengd met, of
zelfs verdrongen door, factoren van internationaal-politiek
en strategisch karakter. De wensch om de structuur, en de veranderingen hierin, van deze bewogen periode op
handelspolitiek gebied in een eenvoudig beeld of een enkele
strakke ontwikkelingslijn te zien weergegeven, moet dan
ook door den aard van het beschrevene onvervulbaar
worden geacht. In het betrokken hoofdstuk worden vele tendenzen, die
elkaar soms wederzijds beïnvloed hebben, naar voren
gebracht in veelal begrijpelijk en geordend verband,
waarmee naar wij meenen het gestelde doel zooveel mo-
gelijk benaderd wordt. Voor menig probleem wordt hier
ophelderende informatie verschaft, die een waardevol
hulpmiddel bij een poging tot oplossing kan zijn.
Dat met deze publicatie een wijd en gevarieerd terrein
van het eco,nomisch leven wordt bestreken, blijkt al uit
de belangrijke plaats in, en de groote verbondenheid
met, den wereldhandel van het hier geanalyseerde goe-derenverkeer. Meer dan de helft van den vereldhandel
(d.w.z. van het totaal van de in- en uitvoerbedragen van
alle landen) komt voor rekening van Europa, waarbij van
dit deel resp. 46 en 36 pGt. uit invoer uit en uitvoer naar
anderè werelddeelen bestaat.
Deze intensieve betrekkingen met de buitenwereld
worden behalve uit de bevolkings- en economische struc-
tuur ook voor een deel verklaard uit den zgn. impe-rialen handel. Buitendien is deze laatste factor in de
afgeloopen periode nog in invloed toegenomen, daar
één der tendenzen in de afgeloopen periode tot
een versteviging en uitbreiding van deze relaties heeft
14 Januari 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31
geleid. Alen denke hierbij aan de Ottawa-conferentie in
1932, met het gevolg, dat de daar naar voren ge-
komen beginselen ook buiten Groot-Brittannië in ver-
schillende vormen en mate zijn toegepast. Het is des te
merkwaardiger, dat in dit werk wel de, vele factoren
rond en betreffende dit begrip worden behandeld, maar
dat het feit van het houden van deze conferentie nergens
wordt vermeld. In dit verband moeten wij ook wijzen op een
aspect van den Europeeschen handel, dat in deze publi-
catie vrijwel niet wordt behandeld. Het leek ons zeer
belangwekkend eens eenig inzicht te hebben in den invloed
van het feit, dat Europa nog voor een belangrijk deel
der wereld als handelsbemiddelaar optreedt, welke functie
met Vrij omvangrijke goederenbewegingen naar en van
de verschillende centrale markten gepaard gaat. Ook
voor den inter-Europeeschen handel •is deze factor, zij
het in veel mindere mate, aanwezig. Een behandeling
van dit voor de goederen- en dienstenbalansen van Europa
en haar afzonderlijke landen toch o.i. vrij belangrijke
verschijnsel, zou in het, overigens breede, kader van deze
studie zeer welkom zijn geweest, al is het mogelijk, dat
het voorhanden zijnde’ statistisch materiaal hiervoor
ontoereikend was.
Van de vele aspecten, die in het bijzonder in het, vrij
beknopte, deel betreffende de sti’uctuurveranderingen
worden behandeld, willen wij er hier nog één naar voren
brengen, vanwege de breedere strekking van het daar
geteekende verschijnsel. Er wordt hier gewezen op de
sociale aspecten van de combinatie van handelspolitiek
met agrarische politiek door verschillende industrielanden.
Als resultaât van de gevoerde politiek nam veelal de
import van goedkoope massa-voedingsmiddelen, zooals
bijv. granen, af, terwijl daarentegen de invoer van
voedings- en genotmiddelen van hoogere en duuidere kwaliteiten toenam. Het gevolg was (wij laten hier de
wel wat scherpe formuleering van het Volkenbondsover-
zicht volgen), dat: ,,The poor suffered; those able to
purchase a mixed diet gained”.
Bezien wij nu het quantitatieve gedeelte van deze
studie, dat het grootste deel van de publicatie inneemt.
Bij het teekenen van een structuurbeeld van de interne en externe handelsrelaties van Europa, doet zich reeds
dadelijk de moeilijkheid voor, dat het begrip Europa
niet meer dan een samenbundeling vormt van talrijke
geheel verschillend geaarde landen en gebieden. Deze
veelvormigheid die wij, behalve climatologisch-geogra-
phisch bepaald, ook als een aspect van de oude en hoogere
Europeesche cultuur willen zien – brengt bij elke be-
schouwing op economisch gebied het gevaar mee, dat
men spoedig ôf in een onjuiste generalisatie ôf in een
onoverzichtelijke detailleeringvervalt en door een enkele
verandering in de combinatie van verschillende factoren
een geheel ander beeld krijgt. Zoogeeft bijvoorbeeld
het al of niet combineeren van Groot-Brittannië, met zijn
uitgebreide en wijdvertakte handelsrelaties met zijn
Imperium en de geheele wereld, met continentaal Europa
twee geheel afwijkende beelden van den Europeeschen
handel. In deze publicatie zijn eenerzijds de Britsche
ei]anden wel in het totaal van denEuropeeschenhandelop-
genomen, maar ook wordt, door een genoegzame splitsing
dei’ gegevens, de mogelijkheid geboden, zich een beeld van den handel van continentaal Europa afzonderlijk te
vormen. Bovendien worden uitvoerige beschouwingen ge-
wijd aan den zgn. imperialen handel zoowel met het Britsche
Imperium als met de overige gebieden, wierstaatsrechtelijke
grenzen in en buiten Europa liggen. Hierbij vallen o.a.
de Nederlandsche overzeesche gewesten. op door hun
zeer gelijkmatig aandeel in den Europeeschen invoer
(in 1928, 1935 en 1938 steedi 9 pCt.), maar vrij variabel
percentage in den Europeeschen export (in de hiervoor
genoemde jaren resp. 8, 3 en 7 pCt.). Hierin komt o.i.
het.verschijnsel tot uiting, wat in meer of mindere mate
ook voor de andere koloniale gebieden geldt, dat de invoer
uit deze overzeesche gewesten hoofdzakelijk economisch
–
structureel bepaald is, terwijl de uitvoer daarheen een
belangrijk historisch-traditioneel element droeg. Deze
uitvoerfunctie, welke gi’ootendeels in het leveren -van
industrieele voortbrengselen bestaat, kan thans ook door
zich ontwikkelende of reeds belangrijke andere overzee-
sche industrielanden worden overgenomen.
Ook de Sovjet-Unie wordt afwisselend wel of ‘iiet in
cle beschouwingeii en cijfers opgenomen. Wegens het
autarke karakter van dit gebied en zijn dienovereen-
komstig naar verhouding geringen buitenlandschen handel,
maakt dit echter voor het totale beeld zeer weinig uit.
In het algemeen krijgt men wel den indruk, dat men
zich bij deze studie zeer weinig aan oppervlakkige genera-
lisatie heeft bezondigd, nochtans zonder dat hierbij de
overzichtelijkheid in’ het gedrang is gekomen.
Bij de analses is tevens – en o.i. methodisch zeer
terecht – onderscheid gemaakt tusschen de overwegend
industrieele en de hoofdzakelijk agrarische landen. Daar
Europa, zooals hier wordt opgemerkt, ,,the world’s work-
shop” is, of liever was, maakt de buitenlandsche handel
van de tien overwegend industrieele landen, het grootste
deel van Europa’s in- (1935: 83 pCt.) en uitvoer (1935:
82 pCt.) uit. Voor hen, die op grond van een helaas diep in-
geburgerde verkeerde voorstelling aangaande Nederland’s
economische structuur nog mochten twijfelen aan de plaats van Nederland bij deze indeeling, zij vermeld,
dat ons land, zooals vanzelf spreekt, bij deze tien industrie-
landen is ondergebracht.
Teneinde met onderling vergelijkbare en te.combineeren
grootheden te werken, is veelal de analyse in waarde-
cijfers (Dollars of Ponden Sterling) weergegeven. Dit heeft
naar wij meenen echter een bezwaar, nl., dat, daar in den
Europeeschen handel, meer dan bij eenig ander gebied,
de industriéele eindproducten een overwegende plaats in-
nemen, de invloed van de prijzen wel eens wat te zeer
ten gunste van de Europeeschè waardecijfers uitvalt.
Zooals bekend, zijn nl. de variaties in de prijsbeweging
in liet algemeen sterker bij grondstoffen en haiffabrikaten,
dan voor de industrieele eindproducten. De eerste worden
hoofdzakelijk bepaaRi door de vraag en aanbodverhou-
dingen op de wereldmarkt; zij zijn, vooral de laatste jaren,
om een uitdrukking uit het bekende boek van Alfred
M. Bingham Man’s estate” te gebruiken, overgeleverd
,,to the mercies of the world market”. De industrieele
eindproducten, met een op korteren termijn te varieeren
aanbod, die gewoonlijk op een groot aantal, elkaar onder-
ling weinig beïnvloedende, markten worden verhandeld, zijn naar hun prijs voornamelijk gebonden door den ge-
compliceerderen en meer beheerschten aanbodprijs. Zoo is
bij het hier behandelde onderwerp bijvoorbeeld het âandeel
van Europa in de totale waarde van den wereldhandel,
op grond van dezén factor, gedurende de eerste depressie-
jaren na 1929 gestegen, terwijl deze verhouding overigens
opmerkelijk stabiel is.
Belangwekkende beschouwingen worden gewijd aan
den inter-Europeeschen buitenlandschen handel, welke
resp. meer dan 54 en 64 pCt. van den totalen in- en uitvoer
der Europeesche landen uitmaakt. In deze analyses komt duidelijk het samengaan van een hooge industiieele ont-
wikkeling met een omvangrijken buitenlandschen handel tot
uitdrukking. In een inleidend overzicht tot deze studies
wordt er op gewezen, dat deze analyse ,,hrings out in a very striking manner the extent to which industry breeds t rade”.
Deze gevolgtrekking komt ons niet geheel juist voor en naar
wij meenen is het juister van een wisselwerking tusschen industrie en handel te spreken in plaats van hier een een-
zijdig causaal verband te veronderstellen.. Het vraagstuk,
welke van deze beide takken van economische werkzaam-
heid een beslissende vestigingsfactor voor het ontstaan
van de andere is geweest, wordt hierbij dan nog buiten
beschouwing gelaten.
Veinig in overeenstemming met een vrij gangbare
32
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
veronderstelling, W. dat de economische com;lementariteit
in Europa die van de agrarische gebieden met de indu-
strieele centra zou zijn, is de conclusie in dit werk, dat, in-
dien er van een onderlinge afhankelijkheid der Europeesche
landen sprake is, deze relatie,in de eerste plaats tusschen
de industrielanden onderling verreweg het belangrijkst is.
Floe belangrijk deze constateering met het oog op de
huidige en toekomstige Europeesche econbmische politiek
is, zal door ieder, did met deze vraagstukken te maken
heeft, wel worden beseft. Wat bijv. als een der doelen
van deze politiek gesteld zou kunnen worden: één Euro-
pee.sche industrie, waarvan de verschillende en verspreide
deelen elkaars aanvulling vormen, blijkt hier reeds in
beginsel aanwezig; ongetwijfeld een gunstige uitzondering
op verschillende andere doelstellingen der economische
politiek. ‘ ‘ /
Voorts wordt een zeer instructief met feiten- en cijfer-
materiaal geïllustreerde verhandeling over de financiering
van Europa’s invoersurplus gegeven, alsmede inzake •de
-verschillende vraagstukken en veranderingen, die hier-
mede verband houden. Belangwekkend is in dit hoofdstuk
de conclusie, dat de wijzigingen in do handels- en monetaire
politiek van vrijwel alle landen niet beschouwd kunnen wor-
den als de primaire oorzaak van. de verstoring van den inter-
nationalen handel. Deze primaire oorzaak, zegt deze
stilidie, is een erfenis van den eersten wereldoorlog in
deze eeuw. Men mag hopen, dat na het huidige wereld-
conflict niet, alsna de Napoleontische wereldberoeringen,
zal gelden: alles vergeten en niets geleerd; en zulks zeker
niet met betrekking tot boenstaande conclusie.
1-hema worden nog uitvoerige analyses gegeven van
de handeisbalansen dci verschillende Europeesche landen
en de onderlinge relaties tusschen deze: Wij citeeren
hier de inleiding tot deze beschouwingen in den- slotzin
van het voorafgaande, meer algemeëne, hoofdstuk:
,,In Europe more than elsewhere, the attempts of coun-
tries to attain greater independence in their foreign corn-
mercial relations have only brought to light how much
MAANDCIJFERS.
INDEXCIJFERS VAN NEDEJILANDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor de Statistiek).
(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 855 e.v. en
30 April 1987, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.
i930=100E
(29)
0
(22)
1
(21)
.
(6) (6) (1) (5)
(5)
(7) (4)
1
(5)
(29)
E.
(100)
‘(IS)
1930
…….
100
100
100,
100
100 100 100
100 100
100
100′
100
100
100
1931
72
76
74
86
55 57
51
63
51
68 65
66 70
59
1923
44
55 49 64 30
37
32 86 29 39 46
41
46
39
1983
51
59
54 72
26
44
34 85 45 88 59
49
52
36
1934
50
66
57
68
21
42
34
28
73
41
69
58
55
34
1935
46
67
55 75
21
47
38
34
80
48
65
60
55
37
1936
52
76
64
80 38 79
44
42
169
70
73
79
66
62
1937
85
108,
95
103
113
‘
108
70
64
209
92
107
120
104
76
1938
84
105
93
99
98
90 57 56
145
81
94
98
96
54
1939
86
100
92 80 94
79
45
63
132
53
84
86
90
56
1941
……..
140
154
146
91′
139
72
74
75
192
75
101
110
129
–
Jan.
’40
80.4
92.7
85.7 65.4 106.6 69.8 38.2
67.3 141.7
46.6
80.2 86.0
85.4
54.3
Febr.
81.0
‘92.6
86.0
65.1
106.3 66.3
36.4 64.9
135.3
‘48.1
79.2
83.6
84.7
52.5
Mrt.
82.0
96.7
88.8
64.1 110.1
64.2
35.9
64.3
132.0
46.7
78.0
82.3 85.7
52.6
April
82.3.
‘
94.5 87.6
63.8
111.1
58.8
34.7
61.8
126.2
47.5
72.6 77.1
83.9
53.5
Sept.
,,
)
99.3
111.6
104.6
68.4
110.8
60.4 50.3
61.2
131.7
52.2 74.5
79.5
94.3
56.1
Oct.
109.6
123.6 115.6
80.2
117.5
63.9
63.1
64.1
144.0 55.1
82.8
85.8
104.1
57.
Nov.
,,
113.1
130.6 120.7 84.3 127.8
75.7
65.9
74.8
1704
65.7 103.7
102.6
112.7 69.8
Dec.
, .
118.0
134.5
125.1
85.1
134.2
71.4
62.3
77.9 182.4
69.7
93.9
105.4 116.1
69.7
Jan.
’41
126.2
139.2 131.8 85.9
134.1
708
61.8 77.6 186.2 70.6
93.4
106.4
120.0
.69.7
Febr.
,,
120.8
183.4
126.2
84.1
125.3
62.0
567
69.6 169.9
64.9 89.4
97.6
113.4
63.4
Mrt.
,,
123.0
135.8
128.5
82.1
125.6
60.0
56.8
69.9
174.0 64.9
90.7
99.0
115..t
63.8
April
,,
134.3
151.7
141.8
87.1
133.7 70.6 68.8 78.9 189.3 75.3
100.7 109.5
16-5
57.1
Mei
,,
130.2 146.2
137.1
88.3
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2
121.6
–
Juni
,,
127.1
141.1′
133.1
85.5
124.8
–
66.9
68.1
169.4
70.4 97.3
99.0 117.1
Juli
136.9
150.2
142.8 87.7 133,7
65.8
74.8
72.5
186.2
76,0
99.1
106.4
1.25.6
–
Aug
147.0
160.3
12.7
92.2
144.9
71.2 79.2
75.4
195.2
77.9
100.2
110.9 133.6
-.
Sept…
154.1
170.7
161.3
96.3
156.3
84.1
891
81.4
218.2
85.2
106.0
122.1
143.0
–
Oct.
150.2
166.8 157.4 96.3 154.7
84.1
84.5 82.0
218.2′
85.1
112.0
123.5
141.1
–
Nov.
161.4
176.6 167.9
99.6
161.9
89.5 90.3
85.3
229.5 89.3
121.2 130.4
149.9
–
Dec.
1
163.6
177.9 169.8
103.4 139.6
–
76.0
91.3
67.1
186.5
72,3
1103.3 1105.5
1142.8
1
–
Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeèl uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen. Aandeelen van h’ederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
‘
Over de maanden Mei t/m. Augustus ’40 werden geen indexcijfers berekend.
14 Januari 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
33
countries depend economically upon each other”.
Tenslotte volgt een uitgçbreid hoofdstuk over den Euro-
peeschen handel in bepaalde producten. Hier worden be-
halve waardecijfers ook gewichtsgegevens ves trekt,
waardoor een gemakkelijke vergelijking, van den Euro-
peeschen handel in een product met de wereldmarkt-
positie voor den research-werker mogelijk is.
Het werk besluit met een uitgebreid statistisch aan-
hangsel, als documentatie van en aanvulling op de voor-
gaande beschouwingen.
Bovenstaande uitvoerige bespreking van dit werk
–
waarbij niettemin een zoo beperkt mogelijke keuze werd
gedaan uit het vele interessante materiaal in deze pu-
_blicatie
–
is ongetwijfeld een bewijs, dat de bescheiden
wensch in de inleiding van den heer A. Loveday, ,,Director
of the Economic, Financial and Transit Department”,
dat dit. deel ,,may not be without interest and signifi-
cance today” en, dat ,,it may be of value, it is hoped,
in the future”, wat het eerste deel betreft ruimschoots
in vervulling is gegaan en, dat naar wij meenen, het tweede
ook geen vrome wensch behoeft te zijn.
J.
WILLEMS.
OVERHEIDSMAJ(TREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
LANDBOUW
EN
VOEDSELVOORZIENING.
Groententeelt. Bepaling inzake de veilingp]icht voor
telers van pastinaken. Regeling inzake de voorteelt van groenten in komkommerkassen; slechts onder bepaalde
voorwaarden kan ontheffing van deze verplichting worden
verleend. (BV. 19/12/’41, pag. 1892; Stct. No. 245).
Melkproducten.
Beperking van den handel in melksuiker.
Regeling van de verpakking van smeerkaas en korst-
boze kaas. (E.V. 12/12/’41,’ pag. 1862: Stct. No. 236).
Ncderlandsclie Landstand. Nadere bepalingen inzake
de Organisatie en bevoegdheden van den Nederlandschen
Landstand. (E.V. 12/12/’41, pag. 1860; Stct. No. 236).
Scheuren van evasland. Regeling waarbij het mogelijk
wordt een voorschot op de in uitzicht gestelde scheur-
premie te verleenen. (E.V. 19/12/’41, pag. 1891).
Slachtvee. Nadere-bepalingen met betrekking tot de
Organisatie van de verplichte rundveeleveringen na 1
December 1941. (E.V. 19/12/’41, pag. 1892).
Uienteelt. Ten aanzien van de regelingen van overheids-
wege worden voortaan uien gerekend tot de tuinbouw-
gewassen te behooren. Teelt, aflevering en verkoop vallen
dus onder de Groenten- en Fruitcentrale. (BV. 19/12/’41,
pag. 1892).
Verduurzamen van visch. Als gevolg van’den geringen
aanvoer van visch, schaal- en schelpdieren wordt het
noodzakelijk- geacht in verband met de grootere vraag,
ook voor verduurzaamde visscherijproducten, het ver
duurzamen
van deze artikelen aan een. vergunning te
binden die onder bepaalde beperkingen en voorwaarden kan worden verleend. (E.V. 19/12/’41, pag. 1894).
–
Vezelbindtouw. Regeling van de toewijzing van vezel-bindtouw voor graanmaaiers. Als basis van de toewijzing
zal worden aangenomen: de hoeveelheid ingeleverd oud
touw, en de oppervlakte vah den oogst 1941, voorzoover
deze voor machinaal maaien in aanmerking zou komen.
(BV. 12/12/’41, pag. 1864).
Voedselvoorziening. Bepalingen inzake inrichtingen of
werktuigen of deelen daarvan die van belang zijn
voor de voedselvoorziening en zich bevinden in industrieele
bedrijven, en niet, nog niet, of niet meer in het betref-
fende bedrijf worden gebruikt. Dit reservemateriaal wordt
onder contrôle van het Rijksbureau V.V.O. geplaatst
en valt niet onder de verschrottingsplicht voor ijzer en
staal. (E.V. 12/12/’41, pag. 1861; Stct. No. 236).
Vroege aardappelen en groenten. Regeling inzake het
verleenen van vergunning voor de teelt van groenten
en/of vroege aardappelen met nacultuur van groenten,
aan bij de Landbouw-Crisis-Organisaties van hun provincie
aangesloten pluimveehouders en landbouwers .wier bedrijf
niet grooter is dan 5 hectare. (E.V. 19/12/’41, pag. 1892).
GELD., CEDIET. EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Accijns
gedestilleerd en
houtgeest. Besluit buetreffende
wijziging (verhooging) van den accijns op gdestilleerd
en houtgeest. (E.V. 12/12/’41, pag. 1863; Stct. No. 240).
Nadere mededeeling inzake de verhooging van den
accijns op gedestilleerd en houtgeest met betrekking
tot het bedrag der verhooging en de regeling van de na-
vordering ten aanzien van hoeveelheden in het Vrije ver-
keer voorhanden, alsmede inzake doorberekening van den
accijns. (E.V. 19/12/’41; pag. 1895; 24/12/’41, pag. 1924).
Bank- en cred’etwezen. Besluit waarbij het geheele
bank- en credietwezen onder algemeen toezicht van en
de reguleering door den Secretaris-Generaal voor Bij-
zondere Economische Zaken wordt gebracht. (E. V.
24/12/’41, pag. 1922; V.B. No. 50).
]I3eviezenverkeer. Nadere mededeeling inzake de te ver-
richten formaliteiten bij het aanvragen van vergunning
van het Deviezeninstituut tot storting in de clearing ter
vereffening van goederenimporten. (E.V. 19/12/’41, pag.
1891).
Intrekking van Deviezenbesluit 1 zooals dit op 12
November 1940 •is gewijzigd.
Mededeeling van De Nederlandsche Bank, dat zij het
platina, ingevolge de Deviezenwetgeving aan haar aan-
geboden,
thans wenscht
aan te koopen. (E. V. 24/12/’41,
pag. 1922; V.B. No. 51).
Wijnbelasting. Besluit inake de heffing van een bij-
zondere belasting op ingevoefden of hier te lande ver-
vaardigden mousseerenden druiven- of vruchtenwijn.
(E.V. 12/12/’41, pag. 1863; Stct. No. 240).
Nadere mededeelingen inzake de bijzondere wijn’be-
lasting met betrekking tot
de hoogte’van de belasting
en de regeling van denavordering. (E.V. 19/12/’41, pag.
1893; Stct. No. 244):
STATISTIEKEN,
BANI(DISCONTO’S.
Ned
Disc. Wiss.2j 28 Juni ’41
1
Lissabon
. . . .
6
31 Mrt.
’41
Bel. Bi.Eff.3
28 Aug. ’39
Bk.
~
Vrsch.inRC
1
Londen
……2
26 Oct.
’39
3 j 28 Aug. ’39
1
Madrid
……4
28Nov.’38
Athene
……S
21 Juli
1
41
N.-York F.R.B. 1
27 Aug. ’37
l3atavia
……3
14 Jan.
’37
t
Oslo
……..
4j
21 Sept. ’39
Belgrado
.
…
5
1 Febr. ’35
1
Parijs
……..
11
17 Mrt.
’41-
Berlijn
…….
3j
9 Apr.
’40
1
Praag
……..3
1
Jan.
’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretoria
……
31
15 Mei
’33
Brussel
……2′) 25 Jan.
’40
Rome
……..
4j 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct.
’40
1
Stockholm
..
31 17 Mei
’40
Calcutta
. . ..
3
28 Nov. ’35
1
Tokio
……..3.5 21
Juli
’41
Helsingfors
..
4
3 Dec. ’34
1
Warschau
..
4j 18 Dec. ’37
Kopenhagen
. .
6
15 Oct. ’40
1
Zwits. Nat. Bk. 1j 25 Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
ZILVERPRIJS.
GOUDPRIJS.
Londen
‘)
1
N. York
‘)
A’dam ‘)
1 Londen
‘)
7
Jan.
1942
.
23
1
/,
t
–
7
Jan.
1942
.
2125
1
1681-
8
,,
1942
.
23’/,
1
–
8
,,
1942
.
2125
168/—
‘
9
,,
1942..
23’/,
t.
–
9
,,
1942
.
2125
168/-
10
,,
1942
.
23’/,
1
10
,,
1942
.
2125
1681-
12
,,
1942
.
23’/,
-.
12
,,
1942
.
2125
1
168/-
13
.
,,
1942..
23’1,
1
–
13
,,
1942..
2125
1
168/-
14
Jan. 1931..
–
1
34
1
1,
14
Jan.
1941..
2125
1
168/-
23 Aug. 1939..
1 8’/,,
1
37
3
/4
23 Aug. 1939..
2110
1
148/6′!,
‘)
In pence p. oz. stand.
‘)
Foreign silver id $c. p. os. line.
‘)
In guldens per kg 100011000.
‘)
In sh. p. oz. line.
KOERSEN VASTGESTELD
DOOR HET
NEDERLANDS(
II
CLEAItINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. . .
.30.14
7Aug.
’40
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40 Zv. Francs. .43.56
11 Oct.
’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs
– .
3.77
6 Mrt.
’41
,
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lires……9.91
3 Juli
’41
Pengoe
Deensche Kr.36.37 17 Febr. 41
j
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.
’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
1
Zloty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13 Aug. ’40
(oude schuld)35.00 28 Jan.
’41
FinscheMark
3.82
2 Juli
’41
(11ve.
schuld)37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-Slavie)
(oude schuld)
3.43 16Aug. ’40
L
ei
……..1.28
24 April
’41
Dinar
Slow. Kr.
..
6.48 10 Juni
’39
(nwe. schuld)
3.77
1 Juli
’41
Drachmen
Turkscbe (Griekenland)
1.26
8 Oct. ’41
Ponden
.. .
.1.45k 29 Dec.
’39
1
Kuna
3.77 29 Oct. ‘4-
/
/
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8
per
£)
(8
per
100
Ir.)
(8 p.
100
.111k.) ($ P.
/100)
7 Jan. 1942
4.03’/
–
–
–
–
8
,,
1942
4.03
1
/,
–
–
–
9,1942
–
–
–
–
10
1942
4.03
7
1,
–
–
–
12
1942
4.03
1
/B
—
–
13
,,
1962
4.03
3
I,
–
–
–
14 ‘Jan. 1941
4.03
1
/
2.22
40.05
–
llflintpariteit
4.86
3.90
5
/
8
23.81
1
/,
40
1
/,
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
V
0
id erin g e n
1
23 Dec. 1941
31
Dec. 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
f
–
.
t
9.418.759,18
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
153.568,63
,,
1.090.746
2
19
Voorschotten
op ultimo No-
vember’4 laan degemeenteil
verstrekt
op
aan
baar
uit
–
te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
SOITI
der grondbel.
en
der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
………
–
vermogensbelasting
……
2.532.024,76
,,
2.532.024,76
Voorschotten aan Ned.Indië’)
,,
167.325.999,42
,,
167.337.342,49 7.413.873,74
,,
7.413.872,74
Idem
aan
Curaçao
‘)
……
365.937,28
,,
410.076,78
Kasvord. wegens credictver-
Idem
voor
Suriname
‘)
……..
strekking a.
h.
buitenland
,,
56.814.063,16
,,
56.646.991,20
Daggeldieeningen tegen onder-
pand
………………
…-
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
…………..
93.766.400
2
08
,,
91.224.999,60
Vordering op het Alg. Burg.
Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds
‘)
……………
bedr. en instellingen
1)
71.832.294,28
,,
72.801.412,33
Ver
p1
ie h t i n g en
I
Voorschot door de Ned. Bank
34
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 Januari 1942
.
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
–
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
Brussel
Zürich
I
Stockh.
1
Helsinki
7 Jan. 1942
30.14
43.67
44.854
–
8
1942
–
30.14
43.67 44.854
–
9
1942
–
30.14
43.67
44.854
10
,,
1942
–
30.14
43.67
44.88.4
–
12
,,
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
13
1042
–
30.14
43.67
44.854
–
Laagste d.w.
–
30.11
43.63
44.81
–
Hoogste d.w.
–
30.17
43.71
44.90
–
Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
7-12
Jon.
’42 12
Jan.
Laagstel
Hoogste
1942
29/1Z-3/I ’42
_
Laags:cHoogste19/,2
3Jan.
Of jicieel:
New York
. . .
$
p.
£
6.024
4.034
4.03
4.024
4.034
4.03
Parijs
Fr.pS
–
–
–
–
–
–
Stockholm
.
Kr.p.9
16.85 16.95
16.90
16.85 16.95
16.90
Montreal
. . .
$
p.
£
4.43 4.47 4.45 4.63 4.47 6.45
Buenos Aires
Pes.pi
16.95417.13
17.044 16.954
17.13
17.044
Niet-Officieel:
AlexandriO
. .
P.p.
£
97.50
97.50
97.50 97.50 97.50 97.50
–
– – – – –
Bangkok
..
Sh:p.lical
–
–
– – – –
Bombay
. . .
d. p. r.
17.90
17.96
17.96 17.96
17.96 17.96
Budapest
….
d. p.
£
Athene
…….Dr.p.
Hongkong
P.p.
15.-
15.-
IS.-
15.-
15.-
15.-
Istanbul
Tp.f
–
–
–
– – –
d.
p. yen
Lissabon
. . .
Escu.p.0
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Pt.p.
40.50 40.50
40.50
60.50 60.50
40.50
Kobe ………
Montevideo
.
d.p.p.
–
Madrid
…….
Rio dc Janeiro
d.
P.
mii.
– –
–
–
–
–
Sjanghat
. . .
d. p.
$
3.03
3.03
3.03
3.03 3.03 3,03
Singapore
. . . .
d. p.
$
28.16 28.16 28.16
28.16
28.16 28.16
ingevolge art. 16 van haar
–
octrooi verstrekt ……..
..f
2.487.736,53
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,
–
Schuld aan de Bank vooi
Ned. Gemeenten ……..
….-
Schatkistbiljetten in omloop ,, 110.111.000,-
Scbatkistpromessen in omloop
,,1
550.000.000,-
Daggeldieeningen ……….
……..-
Zilverbons in omloop ………. 114.885.674,50
Schuld op ultimo November
1941 aan de gemeenten weg.
a. ii. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand.
I.
d. hoofds. grondb. e. 0. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting
-.
Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)
……..
…….5.732.460,35
Id. aan het Staatsbectr. der
P. T. en T.
‘) ……………
21
6.192.338,05
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
‘)
…….
……………
18
.
328
.
359
,
44
10.
aan div. instellingen
1)
…323.873.937,23
‘)
In rekg. cr1, met ‘s Rijks Schatkist.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 12 Januari 1942.
Activâ.
Binnenl. Wissels,Mentsch.
dbank.
t
3.000.000
Promessen, enz.
bank
,,
74.031
t
Papier op het Buitenland . . t 952.903.152
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
I3eleeningen mcl. Mentsch.
dbank. f 134.013.117
‘)
voorschotten in
bank
2.782.125
op onderpand
rekening-courant
15.743.505
1
1 Oz.a,iO.
I’tI
Op Effecten enr.
……….
t
152.202.224
1)
Op goederen en Ceelen
336.523
152.538.747
1)
Voorschotten
aan het
Rijk
………………..
7.503.583
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal …………t 1.025.717.023
–
Zilveren munt,
enz.
……….
7.833.486
-1.033.550.500
Belegging van kipitaal, reserves en pensioenfonds
,,
53.613.902
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
179.655.215
2.386.839.139
Passiva.
Kapitaal
……………………………..
t
20.000.000.
Reservefonds
……………
5.368.354
Bijzondere
reserves
……………………..
16.583.835
Pensioenfonds
…………………………..
11.717.804
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
2.097.024.260
Bankassignatton in
omloop
………………..
31.062
Rek-Courant
1,tfl
het Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen ,,
229.595.488 229.595.488
Diverse
rekeningen
……………………..
6.518.336
2.386.839.139
Beschikbaar metaalsaldo
………………
t
106.131.728
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is
…………..
265.329320
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
…………………………….
3.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indiè (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
……….
55.341.825
Voornaamste posten In duizonden guldens.
Gouden
.
Andere.
J3eschikb.
Dek-
Data’
munt en’)
opeischb.
Metaal-
kings
schulden
saldo
perc.
12 Jan. ’42
1.025.7-17
2.097.024
1
229.626
106.2
1
–
18.7
13
15′
44
5
,,
’42
1.025.736
2.1
–
14.343
1
180.906
45
29 Dec. ’41
1.025.755
2.115.974
1
182.221
117.560
44.6
6
Mei ’40
1.160.282
1.158.613
1
255.183
607.042
83
Tot aat
Schatkist-
1
Betee-
.
Papier
Dia.
Data
bedrag
prom.
op het
t reken.
disconto’s
rechtstr.
ningen
buiteni.
(act.)
12 Jan.’421
3.074
3.000 152.539
1
952.903
179.655
5
,,
‘421
3.074
3.000
157.602
1
945.002
157.662
29 Dec. ‘411
3.110
3.000
165.137
1
929.854
152.827
6 Mei ‘401
9.853
–
217.726
.
t
750
20.648
2) Pér 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een deprectatte-percentage van 18 pCt.
DUITSCHE 1tIJKSBANK.
Goud
Rent en-
1 Trdere wissels,
Belee-
Data
en
I
bank-
1
chèques en
ningen
I
deviezen
scheine
1
schatkistpapièr
3
–
1
Dec.
1941
1
77,0
137,3
l
21.655,5
31,8
20
1941
,,
1
77,4
306,2
1
19.609,0 28,2
15
,,1941
1
77,2
287,1
1
19.236,9
1
39,1
23 Aug.
1939
1
77,0 27,2
1
8.140,0
1
22,2
Data
I
Ejfec-
I
.5iverse
1
Circtj
Rekg.-
Diverse
1
ten
Activa
1
latie
I
Urt.
i
Passiva
3
–
1
Dec. ’41
l
107,5
l
2.085,1
t
19.324,6
t
3.649,2
t
672,4
20
’41
1
82,0
1
1.820,3
1
18.198,5
2.731,2
646,4
15
,,
’41
1
74,9
1
1.700,8
1
17.935,7
1
2.413,9
637,7
23 Aug. ’39
1
982,6
1
1.380,5
1
8.709,8
i
1.195,4
454,8
OEZANL1JKE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBAM( TE BRUSSEL.
(in mtll. francs)
-a”
oa
,n,
)
Ee
es
,
Q1olln
4.
C.
o
o
0
22Dec. ’41
tiTT
763
T5
‘î
724
W
18
’41
,,
33.742
887
17.250
2.4
–
13
47.649
3.653
2.316
11
’41
33.583
743
17.950
2.431
47.561
3.701
2.413
4
’41
33.513
705
17.648
2.415
47.531
3.718
2.358
27Nov.’41
33.664
720
17.083
2.37
–
1
47.183
3.683
2.342
8 Mei ’40
23.606 5.394
695
1.480
29.806
–
909
110.111.000,-
,,15 60 . 500 .00 0,-
1
–
16.971.599,-
,,- 63.150.446,41
219.477.120,47
19.322.929,74
324.794.062,98
3.074.031
952.903.152
A/fabetische
lndex Qverheiclsrnaatregelen op Economisch gebid’
(Zie voor den alfabetischen index Overheidamaalregelen in
1941
hi Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)
Aardappelen
……………….
(1356)
33
ACcijns…………………….
(1356) 33
Bank- en Credietwezert
……..
(1356) 33
Belastingen …………………
(1356) 33
.
Bindtouw
………………..(1356)
33
Deviezenverkeer
…………..
(1356)
33
Graslancl
………………….
(1356) 33
Groenten ………………….
(1356) 33
Landbouw
………………..
(1356) 33
Landstand, Neclerlandsche
……
(1356)
33
Melk
en -producten …………
(1356) 33
Slachtvee
………………..
(1356) 33
Tuinbouw
………………..
(1356)
33
Uien ………………………
(1356)
33
Visseherij
………………..
(1356) 33
Voedselvoorziening
…………
(1356) 33
Wijnhelasting ……………….
(1356)
33
–
t
S
‘
/
/
Overzicht van de ontwikkeling der
handelspolitiek van het Koninkrijk
der Nederlanden van 1923 t/m. 1938
(Samengesteld door een groep mede-
werkers van het N. E. 1., onder leiding van
Prof. Mr. P. Lieftinck)
28e publicatie van het Nederi. Econom. Instituut
Prijs f 2.10*
(Prijs voor
•
donateurs en leden van het N. E. 1.
f
1.50)
.
Verkr.ygbaarin den boekhandel
UITGAVE:
DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM
Tanker Freight
Rates andTank-
ship Building
door
Dr. T. Koopmans
27e Publicatie van
het Nederlandsch
Econom. Instituut
Prijs:
Ingenaaid
f 2.10*
Gebonden
f 3.15*
(Prijs voor donateurs
en leden v. h. N.E.I.
,resp. fl.50 en f 2.25)
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave:
Be Erven F: Oohn N.V. • Haarlem
/
14 JANUARI 194
DETWENTSCHEBANKN
‘.V.
GËVESTIGD TE AMSTERDAM
Maandstaat öp 31 Decémber 1941
Kas, Kassiers en Daggeldieeningen
………………………….. t . 11.101.986,05-
Nederlandsch Schatkistpapier ………… …………… …………..
245.435.310.99
Ander Overheidspapier
…………………………………… …
6.979.937,16
Wissels ……………………………………………………
,,
18.1.121,64
Bankiers in Binnen- en Buitenland……………………………..,,
12.041.501,32
Effecten en Syndicaten
.
…………………
………………….. ,,
5.649.183,88
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten …………………….,, 17.639.111,86
Debiteuren …………………………………………………,,
34.461.228,29
Deelnemingen – (mci. Voorschotten) ……………………………,,
1.552.282,94
Gebouwen………………………………………………..
Reserve voor Verleende ‘Pensioenen
……………………. ,,
1.600.496,13
Effecten van Aandeelhouders in Leendepot ….. .
………………… ,,
12.687.750,-
t 353.329.910,26
Kapitaal…. ……………………………. ………………… .f
40.000.000,-
–
Reserve …………………………………………………….
,,
10.750.000.-
Deposito’s op Termijn
………………………………………,,
35.465.215,62
Crediteuren
…………………………………………………. ,, 245.212.196,24
Overloopende .Saldi en Andere Rekeningen ………………………,,
7.614.252,27
Reserve voor Verleende Pénsioenen ……………………………,,
1.600.496,13
Aandeelhouders voor Effecten in Leendepot ……………………..,, 12.687.750,—
f 353.329.910,26
,.
DRUK H.
A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
21 JANUARI 1942
Economischo-vStatistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
27n JAARGANG
WOENSDAG’21 JANUARI 1942
No.
1357
Een dezer dagen verschijnt
DE BELEGGINGEN
Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”
DER BIJZONDERE
Amsterdam
SPAARBANKEN IN
NEDERLAND
door
–
N.V.
Dr. J. R. A. BUPIING
Rotterdamsche Lloyd
32ste Publicatie van het Neder-
Rotterdam
landsch Economisch Instituut.
PRIJS
f
3.65
(Prijs voor donateurs en leden
‘an het N. E. 1. f 2.75)
Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN N.V., HAARLEM
Nieuwe belastingbesluiten geven nieuwe
BELASTINGMOEILIJKHEDEN
Daarom is voor U van belang
D
MAANDBLAD GEWIJD AAN
BELASTING
CONSULENT
BELASTINGVRAAGSTLWKEN
ROTTERDAMSCHE
BÂNKYEREENIGING
ROTTEPDNI
-AMSTEREOJI
–
5
GRAVENHAGE
KAPITAAL EN RESERVE
62.000.000
SAFE LOKETTEN
flR
BERGING YAN WAARDEN
150 K.AJ’4TOIEN IN NEDERLAND
EI’
Openbare werken en
Conjunctuurbeweging
door
Dr. Ir.A. Baars
PRIJS f 2.10*
Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1. f
1.50.
In den boekhandel verkrygbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM
R.MeesfiZoonen
.A.o. 1720
–
BAnKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAAR8
ROTTE R DAM
AMSTERDAM (Ass.)
‘s.GRAVENHAGE
DELFT
– SCHIEDAM
V LA AR DINGEN
0
BEHANDELING VAN ALLE
BANK ZAKEN
Waarvan de prijs slechts f 4.— per jaar bedraagt
ADMINISTRATIE:
PROEFNUMMER
LAAN VAN MEERDERVOORT la
OP AANVRAAG
DEN HAAG.
BEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIËN
W
VERLIESPOSTEH.VOORKOHEND.SYSTEEM
BESTAANDE UIT VIER DIENSTEN
Deze tijd
is
rijk
aan veran-
deringen laat daarom
Uw
onbetaald gebleven oude
posten inschrijven bij
DIENST IV VAN HET V.V.S.
VAN DER GRAÂF & Co. N.V.
AMSTERDAM C. – ‘AMS1ELSTRAATI4-18
n.v. nederlandsche kabelfabriek
fl.k.I.deIIt
%5) t
51aD
me
‘ isotate
–
e
sign
Vi0
09
te*eto0Iw
ma s s
a
–
k
koperdraad,
‘operkabeI,
1
•
•
abonnement
het
Door een
op
Economisch Weekb1ad
Orgaan van
het
yoor Nederlandsch-Indië
Departement
v.
Econom.
Zaken
blijft U op de hoogte omtrent het economisch
gebeuren in Nederlandsch-Indië en houdt U con-
tact met de Indische markt. Naast goed gedocu-
menteerde artikelen van deskundige hand, bevat
elke
aflevering
tal
van
statistische gegevens,
waardoor het blad
tot een onmisbare vraag-
baak geworden is voor iedereen, die zich voor
de ontwikkeling van Indië interesseert.
Losse nummers van
vôôr den oorlog
ver
–
krijgbciar bij
G. KOLFF & Ce., P. C. Hooftstraat 168, AMSTERDAM
Ter vervanging van haar door brand verloren geganen voorraad
nummers
van
Economisch-Sta Eis fische Berichten en Economisch-Statistisch friaandbericht
van den jaargang 1940, zou de redactie hef zeer op prijs stellen, indien de
lezers, die hun exemplaren kunnen missen, deze aan haar zouden willen alstaas;.
üuetct
&tijn:
Derde Gewijzigde Druk
van
Ega Ijs atje fo n d s en
en Monetaire Poli-
tiek in Engeland,
Nederland en de
Vereenigde Staten
door
Prof. Dr. H. M. H.A.van der Vaik
30ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
–
Prijs f 2.10
(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1. fl.50)
Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN N.V., HAARLEM
Laat Uw
JAARGANG
inbinden
Stort f 0.76 op giro 5858 ten name
vcm H.A.M. Roelcnts, Schiedain
met vermelding: Band E.-S.
B.
1941 en U ontvangt, zoodrcz de
oplaag gereed is, franco per
post Uw band toegezonden.
Bij franco opzending van Uw
jaargang aan
–
H. A, M. ROELANTS
SCHIE DAM
onder gelijktijdige storting van
f 2.40 op giro 5858, ontvangtU,
zoodra de banden gereed zijn,
Uw Jaargang keurig gebonden
franco huis terug.
(Uitvoering van den band linnen
rug, verder stevig beplakt bord)