AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economischow’Stati
,
ostiesche
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FÏNANCIÉN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 1 OCTOBER 1947
No. 1586
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
F. de Vries;
– J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnementsprijs oan het blad, franco per post in Neder-
land f 26* per jaar. Overzeese gebiedsdelen en buitenland
f 28 per jaar. Abonnementen hunnen ingaan met elh nummer en slechts worden beëindigd per ultimo pan het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cents. Abonnements prijs Economisch-
Statistisch Kwartaalbericht ‘oor jaargang 1947 poor abonné’s
op de Econom isch- Statist ische Berichten f 4. Af zonderlijhe
abonnementen 000r deze jaargang f 6.
INHOUD:
Blz
De artikelen van deze week ……..775
Uit buitenlandse bron …………….775
De verzekering der economische uitheemse belangen
in Indonesië door
Mr D. J. Hulshoff Pol ……..
77(3
Het tweede icternationaal belastirigcongres van de
Internationale Vereniging, voor Fisçaal en Finan-
cieel Recht door Prof. Dr B. 5chendstok ……..
778
Enkele richtlijnen bij het vraagstuk van de industria- lisatie van Nederlahd door
Prof. DrJ. A. Veraart 779
Enige gegevens en berekeningen over het vooroorlogse
textielverbruik in Nederland door
II. J. Kuhlme,’er
781
A a n t e k e n i n g en
liet rapport van de Parijso conierontie Inzake het Marshall-
i)laii
……………………………………..
783
Amerikaanse motievenhvoor
.
het Marsliali-plan
……….
786
Internationale
notities:
Parijs
en
Gondve
………………………………
787
Buitenlandse activa in de Verenigde Staten
…………
787
Frankrijk
en
Oost-Europa
………………………..
787
Geld- en kapitaalmarkt……………………..788
S t a t is t ie ken:
Bankstaten
………………………………….
788
Stand
van
‘s Rijks
Kas
…………………………
789
liaveisheweging
………………………………
790
Buiteniandsclie kapitaalsaldi in do Verenigde Staten
. .
.
790
Werkloosheid
in
Nederland
……………………..
790
DEZER DAGEN
krakende voegen. Bij het naderen van de winter blijkt
althans West-Europa, door de droogte verder ondermijnd,
slechts een bouwvallig geheel. Zo toont Frankrijk een
bedenkelijk verval; per 1. October zijn thans de benzine-
rantsoenen voor hen, die geen prioriteit genieten, geheel
opgeheven; voor het overige gaat het rantsoen 40 pCt
omlaag. Italië, politiek reeds op zand gebouwd, leed in
het Noordelijk industriegebied, behalve door stakingen,
zware schade door overstromingen. Zet in Engeland de
houding van de vakverenigingen inzake lonen en prijzen
het nieuwe exportplan, verbouwing van het Kabinet
ten spijt, op losse schroeven? De bevolking in de Veste-
lijke zônes van Duitsland kwam in verzet tegen verdere
ontmanteling van de industrie. Nederland krijgt, na een
vol jaar economisch herstel, hetzelfde kwantum huis-
brandkolen als in het vorig seizoen en, keurig toegelicht,
dezelfde loon- en prijspolitiek.
Zullen de Amerikanen, nu zij het rapport der Europese
schamelheid hebben ontvangen, herbouw van het fun-
dament af mogelijk maken? Bij President Truman is
de geest wel gewillig. hij kan hem echter niet overbrengen;
ht Congres toont een zekere ,,cold suspicion”. Bij de
besprekingen tussen Regering en Congresleiders varen
Taft en Martin, de kopstukken van de Republikeinse
partij, niet aanwezig, wegens ,,private commitments”.
De President toont daarom voorlopig een duidelijke pre-
ferentie voor pleisterwerk, ,,stop-gap aid” in de vorm
van levensmiddelen en brandstof.. Met name Frankrijk,
Italië en Oostenrijk acht Truman in aanmerking te komen
voor een bedrag van
$
580 millioen. Mocht het totaal-
bedrag van $ 21 milliard, dat reeds werd genoemd, niet beschikbaar komen, danzijn er nog andere lapmiddelen
om kieren en gaten te dichten. Zo deelde Lovett mede,
dat het door Duitse bezetters gestolen goud, ten bedrage
van $ 330 millioen, vôôr IS October as. voor de helft
zal worden teruggegeven. Voorts kan de Wereldbank,
naar de vice-president Robert Garner verklaarde, wellicht
een steentje bijdragen.
,,Economists are blockheads who make financial plas-
ters to stop the running sores of the body politic”, aldus
Napoleon in Hervey Allen’s ,,Anthony Adverse”. Dit
verlegt de verantwoordelijkheid naar de politici. Ressor-
teert de U.N.O., als ruïne, reeds onder monumentenzbrg?
In de Assemblée althans kon het dringend beroep ‘van
Trygve Lie de sloperswerkzaamheden slechts een ogenblik
onderbreken. Het was ditmaal vooral de Engelse ver-
tegenwoordiger Ilector Mc Neil, die de toorn der Russen
op zich laadde; de Sovjetpers noemde zijn rede de ,,iijk-
zang der Verenigde Naties”. Inmiddels heeft de executie
van de Bulgaarse oppositiëleider Petkof de scheur tussen
West en Oost nog vergroot. Zodoende is de November-
conferentie van de Grote Vier, reeds lang een groot vraag-
teken, wijselijk maar uitgesteld totdat het geraas van
vallend puin is bedaard.
Nederland lijkt in de behandeling van vraagtekens een
fase verder. De plattegrond van het Indonesische vraag-
stuk is weliswaar nog niet geheel te overzien – de consuls hebben hun onderzoek beëindigd, maar kwamen nog niet
verder dan een interim-rapport’—; de Minister-President
kon echter de Tweede Kamer in sterker mate dan voor-
heen overtuigen, dat, wat hij aangaf, een uitgewerkt
bestek is. Van een officieel-particuliere poging tot liet
aangeven van lichtpunten werd inmiddels met kalme
belangstelling kennis genomen.
,-
.S ,••
“T’
DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ;
î.v.
(Deviezenbonk)
Hoofdkantoor: Amsterdam
met talrijke eigen kantoren, (ok in het
Verre- Oosten) en een uitgebreid net van
correspondenten in de gehele wereld,
verzekert U een vlotte behandeling van
Uw finantiël’e zaken.
ALLE BANK-,EFFECTEN-
en ASSURANTIEZAKEN
Behandeling van alle
bankzaken
Bezorging van alle
assurahtiën.
R. MEES’& ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
ROTTERDAM
S-CRAVBNHAGE
DELFT SCHIEDAM VLAARDINGEN
‘1
Nedeîlandsch Indische Handelsbank, NV.
Amsterdam
–
Rotterdam – ‘s.Gravenhago
– Alle Bank- en Ëffectenzaken
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij.
op
het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
S
Gevestigd te’s-Gravenhage
AOMIN1STRATIEKANTOOR DORDRECHT . BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5340-
Personeel s- Pènsioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
1
NEDERLANDSCHE
BEDRIJFSBA
HERENGRAGHT 320, AMSTERDAM
TELEF. 35634, 35173, 33454.
S
–
•
KAPITAALVERSCHAFFING AAN
–
NIEDERLANDSCHE BEDRIJVEN
RAADGEVENDE FUNCTIE BIJ BEDRUFS-
–
FINANCIERING
S
–
“4
glspen
culemborg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
Nederlandsche
Boekd rukkerij
H. A. N. Roelunts
Schiedam
met papier geïsoleerde kabels
voor zwakatroorn en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
— –
–
kabelgarnituren. vulmassa en olie
HE KABELFABRIEK
S
DELFT.
It
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
775
/
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr
D. J.
Itulshoif Pol, De oe’zekering der economische
uitheemse belangen in Indonesië.
In Indopesië zal, na een overgangsperiode, waarin het
beleid zal worden gevoerd door en interim-regering, de
bestuursbevoegdheid moeten worden overgedragen aan
de Indonesische autoriteiten. Om te voorkomen, dat
Nederlandse en andere uitheemse belangen
in
hetgedrang
komen, zullen tevens garnties moeten worden gestéld.
Zo bijv. ten aanzien van
de handels politiek.
Van belang is,
dat-de Indonesiërs de politiek van contingentering ten
behoeve van Nederland niet zullen willen continueren.
Voorts zullen
Nederlandse ambtelijke deskundigen
niet kun-
nen worden gemist; zij krijgen echter een zuiver adviseren-
de of wetenschappelijke taak. De Nederlanders zullen een
belangrijke rol blijven spelen
,
als
buitenlandse onderne,ners.
Wat de
buitenlandse inoesterin gen
betreft, hoeft geen
radicale ommekeer te worden verwacht. Vraagstukken van
weloaartspolitiek eii inustrialisatie
zullen geheel onder de
Indonesiërs ressorteren.
Prof. Dr B.
Schendstok. Het tweede internationaal belasting-
congres oan de Internationale Vereniging 000r Fiscaal
en Financieel Recht.
Enkele persoonlijke indrukken van het tweede congres
van de 1.F.A., dat in hoofdzaak ,aan het vraag-
stuk der internationale dubbele belasting was gewijd.
Schr. schetst hetgeen ter sprake kwam inzake: nieuwe
belastingetgeving, kapitaalheffingen, internationale uit-wisseling van inlichtingen en internationalë bijstand bij
de invordering, interntiona1e belastingrechtspraak, en
de tractaten der laatste jaren.
De conclusie is, dat alleen met tweezijdige tractaten,
zonder het naar elkaar toegroeien van de belastingtechni-
sche begrippen van de belastingstelsels, internationale
dubbele belasting niet is te voorkomen. Zelfs echter als
de stelsels naar elkaar toegroeien, zal alle dubbele be-
lasting nog niet verdwijnen, zolang’ de Staten het be-
lastingstelsel kunnen gebruiken als instrument van de
economische politiek.
Prof. Dr J.
A. Veraart,
‘Enkele richtlijnen .bij het Qraagstuk
oan de industr ial isatie oan Nederland.
Nederland’s economisch beleid dient gelijktijdig aan-
dacht te schenken aan emigratie en industrialisatie. Voor
industrialisatie belooft het plan-Marshall afdoende uit-
komst te bieden; daarbij zullen de bedrijven voor de zo overheersend belangrijke binnenlandse markt een groot
aandeel in de credietgeving moeten genieten. Zonder
energiek aangepakte publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
mag geen uitkomst gevende indüstrialisatie worden ver-
wacht. In een zo nauwkeurig mogelijke distributie
van de productiefactor arbeid over de bedrijven,
ongetfwijfeld met het zwaartepunt in de voor export
werkende industrie, ligt hét veilig richtpunt.voor het ver-
dere industrialisatiebeleid.
H.
J.
Kuhlmeyer,
Enige geget’ens en berekeningen over het 000roorlokse textieloerbruik in
JT
e
d
er
l
an
d
Î-iet binnenlandse textielverbruik in Nederland bedroeg
in 1938/’39, voor 8,7 millioen consumenten, ca 12j kg
per hoofd. Het verbruik in enge zin (de gezinsverzorging:
kleding, huishoudgoed, woninginrich tingartikelen) be-
droeg ca 10 kg per hoofd. Dit kwantum had vdor 25 pCt
betiekking op woningtextiel e.d. (vergunningartikelen), voor 75 pCt op kleding enz.
I
(textielkaartartikelen). 1-let
kwantum van ca 104 kg komt overeen met ca 260 textiel-
punten.
De textieluitgaven bedroegen in 1938 ca f 475 millioen, d.i. ruim 9 pCt van het nationale inkomen; 90 pCt hiervan
betrof de gezinsverzorging. Het verband tussen gezins-
inkomen en textieluitgaven wordt grafisch uiteengezet.
UIT BUITENLANDSE BRON..
Stijgende vraag naar diamant. Tot voor kort dacht men,
dat de vraag naar diamant als belegging, dekking tegen
inflatie en als middel om en teveel aan koopkracht te
absorberen, een oorlogsverschijnsel was. Dit schijnt, vol-
gens ,,The Financial Times” van 24 September jl., niet
geheel waar te zijn. Een stijgende vraag wordt gerappor-
teerd zowel op de Europese markten als in de Vetenigde
Staten. Wat Europa betreft, schijnt de voornaamste koper
India te zijn gew’eest, dat voorraden aanlegde voordat
import van luxe artikelen door India’s Regering werd
verboden. Dit is echter geen volledige verklaring. De
vraag naar diamant kan waarschijnlijk op één lijn worden gesteld met die naar andere goederen, met name metalen.
De angst voor inflatie en devaluatie is de laatste tijd in
vele gedeelten van de wereld weer groter.geworden, ,,and
diamonds as a store of wealth at such times have always
been popular”. Dit is een factor voor de korte termijn;
winsten voor de dïamantw’ereld hangen voor de •lange
termijn af van de welvaart en koopkracht in de Vereiiigde
•Staten. Een verdere toevloed van koopkracht, die door
het uitvoeren van het Marshall-plan waarschijnlijk in
Amerika zal worden teweeggebracht, kan een steun vor-
men voor de diamantindustrie en voor grotere Amerikaanse
aankopen in Nederland.
De walvisvangst in het komende seizoen zal beperkt
-blijven tot 16.000 blauwe walvissen, met een geschatte
productie van. 320.000 ton olie. De cijfers voor 1987-198,
1945-1946, 1946-1947 zijn resp. 606.700 ton, 148.000
ton en 281.000 ton.
–
Tegen onbeperkte vangst tot 1951
wordt aangevoerd, dat het niet zeker is, of de wereldvet-
positie tegen die tijd wel verbeterd zal zijn, terwijl het getal
van 16.000 walvissen door deskundigen reeds als een
maximum wordt beschouwd .,,The Economist” van 27
September jl. betoogt, dat de wereidvetpositie in 1951
afhankelijk zal zijn van het welslagen van het grondnoten-
plan, de rehabilitatie van Indonesië en het herstel van de
zuivelindustrie in Euröpa.
Canada’s dollarmoeilijklieden springen in het oog bij
het bezien van de volgende cijfers (ontleend aan ,,The
Investors’ Chronicle’ van 27 Septembe’ jl.). Begin 1947
bezat Canada’s ,,Foreign Exchange Control Board” onge-
vëer $ 1 milliard aan goud en Amerikaanse valuta, tegen
$ 1- milliard een jaar tevoren. De .impdrt van Canada
uit de Verenigde Staten gedurende de eerste zeven maan-
den van dit jaar bedroeg S 1,2 milliard, tegen S 1,4 milliard
geduretide geheel’1946, terwijl-de export naar de Verenigde
Staten slechts S 627 millioen beliep, zodat een tekort
van 5573 millioen ontstond; m.a.w. Canada heeft sinds
1 Januari ongeveer de helft van zijn goud- en dollar-
reserves verloren. Men verwacht, dat, tenzij een of ander
redmiddel kan worden gevonden, het dollartekort gedu-
rende het lopende jaar zal stijgen tot ongeveer S 1 milliard;
het goud- en dollarbezit zou aldus zeer gering worden.
Canadese economisten verwachten het crisispunt in.
November.
Over bioscoopbezook in Engeland is een rapport gepubli-
ceerd in de ,,Board of Trade Journal” (zie. ,,Records and
Statistics”, suppiement to the Economist van 27 Sep-
tember jl.), bevattende gegevens vei’zameld in Maart en
October 1946. 1-let betreft de gewoonten van personen
boven de 16 jaar, die de bioscoop bezoeken, en toont aan,
– dat van de volwassen bevolking 32 pCt eens per veek of
vaker de bioscoop bezoekt; 13 pCt gaat meer dan eenmaal
per week. Het percentage bioscoopbezoekers, gevormd
door verschillende beroepen,was als volgt: fabrieksarbçï-
ders 14 pCt, andere handarbeiders 23 pCt, huisvrouwen
38 pCt, ,,clerical and distributive” 14-pCt, niet meer
w’erkenden en werklozen 6 pCt. De jaarlijkse uitgaven
van de burgerbevolking voor bioscoopbezoek worden ge-
schat op meer dan £ 100 millioen per jaar.
776
ECONOMISCH-STATISTISCHE-
S
BERICHTEN
1
1 October 1947
DE VERZEKERING DER ECONOMISCHE
UITHEEMSE BEI’ANGEN IN INDONESIË,
Als rust en orde in Indonesië zullen zijn wedergekeerd
(en aangenomen moet worden, dat dit vroeg of laat zal
gebeuren), zal een overgangsperiode aanbreken, gedurende
welke het beleid zal worden gevoerd door een interim-
Regering, waarin zowel het Nederlandse als het Indonesi-
sche element zullen worden vertegenwoordigd, terwijl
verschillende commissies van gelijksoortige samenstelling
(bijv. een valutafonds) werkzaam zullen zijn. 1-let ligt voor
de hand, dat althans in de interim-Regering de Nederlan-
ders de beslissende stem zullen hebben, doch het is even-
eens duidelijk, dat deze situatie niet blijvend zal kunnen
zijn. Na een korte overgangstijd zal aan de Indonesische
autoriteiten de bestuurshevoegdheid moeten worden over-
gedragen, waarbij dan echter tevens garanties zullen moe-
ten worden gesteld, dat de Nederlandse en andere uitheem-
se belangen niet in het gedrang zullen komen. Hoe deze
beschermini zal worden geregeld, is thans nog moeilijk te
zeggen. l)enkbaar is een gemeenschappelijk lichaam met
Nederlands overwicht, dat op bedoelde belangen zal moeten
toezien, of het recht van de Nederlandse 1-loge Commissaris
dan wel een andere autoriteit om zo nodig in te grijpen.
Ook is het volstrekt noodzakelijk, dat aan Nederland mili-
taire steunpunten worden verzekerd, ten einde zo nodig
orde en rust te handhaven en een chaos te voorkomen.
Zeker is echter, dat een groot. dèel van het economisch.en
financieel beleid, dat door de Overheid wordt uitgeoefend, geheel aan de Indonesiërs zal moeten worden overgelaten.
Wij zullen in het navolgende trachten in algemene lijnen
de grenzen aan te geven van de sfeer, waarin de Neder-
landse medezeggenschap dringend nodig blijft, en die,
welke geheel dan de Indonesiërs kan worden overgelaten.
Wij gaan er daarbij van uit, dat de sfeër, welke uitsluitend
de Indonesiërs zelf aangaat (bijv. maatregelen tot bevor-
dering van de,welvaart der inlandse landbouwende be-
volking) en ook die, welke slechts van, indirect belang is
voor de uitheemsen, o.a. het afsluiten van handelsverdragen,
aan de Indonesiërs moet worden overgelaten, doch dat het
recht van ingrijpen wordt voorbehouden, indiende uitheem-
se belangen rechtstreeks worden benadeeld. Zo is het naar
onze mening wenselijk bijv. de verdeling van de buiten-
landse valuta aan een Nederlandse contrôle te onderwer-
pen ter overmaking van dividenden en tantièmes van bui-
tenlandse maatschappijen. Ook zal het nodig zijn om op
een gebied, dat in het algeieen aan de Indonesiërs kan
worden overgelaten, het recht van ingrijpen voor te behou-
den als vreemde belangen rechtstreeks worden geschaad,
bijv. wanneer de Indonesische Overheid mocht bepalen
dat differentiële invoerrechten ten nadele van Nederland
zouden worden geheven of belastingen in het leven zouden
worden geroepen, die de buitenlandse ondernemingen on-matig zouden bezwaren en dus hun werkzaamheid te zeer
zouden belemmeren.
In het hierna volgende zullen achtereenvolgens de ver-
inhillende onderwerpen van economische en financiële
aard worden nagegaan, ten aanzien waarvan zal moeten
worden bepaald, of en in hoeverre de bescherming van de
buitenlandse belangen nodig zal zijn.
Ilandelspolitie/c.
Op handelspolitiek gebied was vddr de oorlog de toestand
aldus, dat deze politiek geheel werd beheerst door
het moederland, al werd natuurlijk ernstig rekening gehou-
den met de belangen van Nederlands-Indië.
De handelsaccoorden werden door de Regering in Neder-
land gesloten na raadpleging van de Indische Regering en
de eventuele ratificaties hadden plaats door de Staten-
Generaal na advies van de Volksraad. De onderhandelingen
tot afsluiting van deze accoorden werden gevoerd door
Nederlandse delegaties, waarin Indische specialisten waren
vertegenwoordigd. Bij deze onderhandelingen werden onge-
twijfeld meermalen door Nederland offers gebracht aan
Indië, doordat bijv. buitenlandse concessies werden ‘ver-
worven voor Indische producten tegen toekenning .van
Nederlandse invoercontingenten ten behoeve van buiten-
landse goederen, maar de leiding bleef in Nederlandse
handen. , Deze• handelwijze behoort than zeker tot
het verleden en
oortaan zal ongetwijfeld Indonesië buiten Nederland om zijn verdragen en overeenkomsten aangaan,
maar zal Nederland ook geen tegemoetkoming meer be-
hoeven te betrachten.
– Ook de grote lijnen van de liandelspolitiek werden door
Nederland bepaald. Nederland was een vrijhandeisland en
ging eerst in de dertiger jaren van deze eeuw onder de
invloed van de crisis over tot hetinvoeren van een con-
tingenteringspolitiek; in overeenstemming hiermede moest
Indië 6venzeer ten aanzien van de invoerrechten een vrij-
handelspolitiek blijven volgen en werd inafwijking hiervan
tegelijk met Nederland slechts de toepassing van een
politiek’ van contingentering .van de invoer toegestaan.
Daarbij komt, dat in 1824 en 1870 verdragen met Engeland
waren afgesloten, waarbij dit land van zijn rechten op be-
paalde gebieden in de Indische Arhipel (o.a. Atjeh en
l3enkoelen) afstand deed tegen overneming van andere
Nederlandse koloniale gebieden (o.a. de Goudkust), ter-
wijl over en weer beperkingen werden opgelegd ten aanzien
van de mogelijkheid van verhoging van de invoerrechten
in Nederlands-Indië en in’ soinmige Engelse koloniale
gebieden.
Thans zal Indonesië zelf kunnen bepalen, of het een vrij-
handels- dan wel een protectionistische politiek,zal volgen.
Dit laatste is wel het meest waarschijnlijk in verband met
de noodzakelijke industrialisatie van de Indische Archipel,
in hèt bijzonder van het overbevolkte Java. Men mag
aannemen, dat de Indonesische Federatie bij – de nieuwe
verhoudingen niet meer gebonden zal zijn aan de hger
genoemde bepalingen van de tractaten van 1824 en 1870,
en zulks te meer hierom, omdat Engeland zich in dit op-
zicht reeds vdôr de oorlog’ niet aan zijn verplichtingen hield
en o.a. in de Straits Settlements in zijn eigen voordeel een
sterk preferentieel stelsel van invoerrechten toepaste.
Kan dus het bepalen van de douanepolitiek aan Indo-
nesië worden overgelaten,
•
zo moet toch een garantie
worden verkregen, dat bij deze politiek niet ten ôpzichte
van het buitenland gedifferentieerd kan worden en met
name Nederland niet kan worden -benadeeld ten aanzien
van andere landen.
• Samenweiking Nederland-Indonesw..
–
Deze bestond vôôr de oorlog in die ‘zin, dat in Indonesië
ten behoeve van de Nederlandse industrie (o.a. de textiel-
industriç) meer of minder belangrijke contingenten werden
toegestaan voor ‘Nederlandse’goederen, teneinde een vol-ledige verdringing daarvan door overeenkomtige Japanse
producten te beletten. Ook werden door een stelsel van
licentiëringen Nederlandse en andere VlTesterse importeurs
beschermd tegen Japanse concurrenten. Tegenovèr
–
deze
Indische concessies ,stond de hiervoren reeds ‘vermelde
bereidwilligheid van Nederland, bij de onderhandelingen
met het buitenland rekening te houden met de Nederlands
Indische belangen en verder de door het moederland op zich genomen verplichting de aflossing en rentebetaling
van tal van Indische leningen te garanderen.
De Japanse concurrentie. is thans weliswaar weggeva1
len, doch,het lijdt geen twijfel, dat zij na enige tijd weer
terug, zal komen bij -het onvermijdelijk te verwachtèn herstel van Japan. Indonesië zal dan zeer zeker’in min-
deie mate of’ zelfs in het geheel niet van zins zijn contin-
genten aan Nederland toe te staan. 1-let schijnt ons verder
twijfelachtig, of de in de toekomst te continueren en uit
te breiden Nederlandse garantie van de Indische leningen
de Indonesische Regering er toe zal künnen bewegen con-
tingenten te verlenen. Vermoedelijk zal deze garantie
moeten dienen als middel om een zekere tegemoetkomend
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
777
heid van Indonesische zijde te verkrijgen ten aanzien van
de werkzaamheid in de archipel van Nederlandse onder-
nemers en de Nederlandse investeringen. Het stelsel van
contingenteringen, teneinde een deel van de Indische
markt te reserveren voor Nederland, is trouwens te kunst-
matig om te kunnen worden gehandhaafd, aangezien de
Aziatische gebieden met hun laag welvaartspeil en behoefte
aan goedkope, eenvdudige industriële producten in sterke
mate op elkaar zijn aangewezen. Indonesië zal in dit op-
zicht Japan en wellicht ook India niet kunnen missen.
Werkzaamheid van buitenlandse ambtelijke deskundigen en
particuliere ondernemers.
Indonesië zal de hulp van buitenlandse, in het bijzonder
Nederlandse deskundigen in ambtelijk verband niet kunnen
missen en deze zullen er dus wel moeten worden tewerk-
gesteld. In tegenstelling tot vroeger zullen deze deskundi-
gen echter uitsluitend een adviserende of zuiver wetenschap-
pelijke taak hebben en niet meer, zoals tot dusver, een
gezaghebbende. 1-let gezag zal immers in principe door de
Indonesiërs zelf worden uitgeoefend. Niet onwaarschijnlijk
zullen, gedurende een zekere overgangstijd, ook Neder-
landse ambtenaren moeten worden aangesteld, die deel
zullen uitmaken van het gezagsapparaat, dus de admini-
stratie en de rechtelijke macht, doch dit aantal zal dan wel
in vrij snel tempo afnemen. Al deze ambtenaren zullen
wel behalve hun salaris ook pensioenrechten moeten ont-
vangen en het zal zaak zijn er op toe te zien, dat deze
pensioenrechten worden gehonoreerd.
Wat de buitenlandse ondernemers betreft, spreekt het
vanzelf, dat deze in Indonesië niet kunnen worden gemist.
Terwijl op ambtelijk gebied de Indonesiërs thans reeds al
meer en meer opkomen, ontbreken zij vrijwel geheel op het
terrein der particuliere ondernemers. Hier zal dus het
Westers, speciaal het Nederlands element een belangrijke
rol blijven spelen. Intussen is ook op dit gebied een infil-‘
tratie van Indonesiërs onvermijdelijk, in zoverre, dat deels
in de lagere leidende rangn, doch ook (zij het in beperkte
mate) in de hogere, steeds meer inheemsen zullen vorden
opgenomen. lIet beeld van Indonesische leden in de directie
der buitenlandse ondernemingen zal steeds algemener
worden, al blijft de leiding overwegend in Westerse handen.
Terwijl derhalve tot dusver ten aanzien van uitheemse
ondernemers het beginsel van de open-deur-politiek werd
gevolgd, behoudens dat voor mijnbouwondernemingen een
directie werd verlangd, bestaande uit Nederlandse onder-
danen, zal in de toekomst volgens wettelijk voorschrift
wel de eis worden gesteld, dat althans een deel der directie
uit Ihdonesiërs moet bestaan. Hieruit volgt, dat de werk-
zaamheid van buitenlandse ondernemers enigszins zal
worden beperkt.
Buitenlandse inPesteringen.
Ten aanzien van buitenlandse investeringen is tot dus-
ver eveneens de open-deur-politiek gevolgd. Dit heefl
tengevolge gehad, dat van de vijf milliard vreemd kapitaal,
welke véÔr de oorlog in Indië was belegd, één milliard
afkomstig was van niet-NedeHandse zijde. Het Nederlandse
kapitaal bleef dus overheersend, zonder dat aan het andere
iets in de weg werd gelegd.
Uit de aard der zaak waren er enige gebieden, waar het
particulier kapitaal geen onbeperkte toegang had. Zo waren
er de Staatsspoorwegen (waarvan het bestaan overigens
geen beletsel was voor enkele particuliere spoor- en tram-
wegmaatschappijen), het Bankatinbedrïjf van de Overheid en een aântal gemengde bedrijven (o.a. electriciteitsbedrij-
ven en eed petroleumbedrijf). Het terrein, dat door de
overheids- en semi-overheidsbedrijven werd bestreken,
was echter zeer beperkt. Zelfs waren de zgn. utiliteitsbe-
drijven tea dele in particuliere handen.
Bij de nieuwe verhoudingen zal de situatie ongetwijfeld in sommige opzichten iets veranderen, doch men zal geen
revolutionaire ommekeer behoeven te verwachten, aan-
gezien de Indonesiërs nauwelijks enig bespaard kapitaal
bezitten en de gemeenschap te weinig koopkracht heeft
om particuliere bedrijven door aankoop te socialiseren.
Echter zal voor de nodige garanties ten behoeve van het
buitenlands kapitaal moeten worden zorggedragen.
Men heeft namelijk kunnen constateren, dat bij de
Indonesiërs de laatste tijd een zekere neiging bestaat
om in dit opzicht de kip met de gouden eieren te slachten.
Zij hebben de feitelijke macht over deze ondernemingen
verkregen en zijn onder extremistische invloed zozeer van
afkeer jegens de ondernemers en het kapitaal uit het
buitenland vervuld, dat zij aan de vreemde ondernemingen
zware eisen stellen (bijv. ten aanzien van de sociale lasten
en winstdeling dan wel belastingheffing ten behoeve van
de Indische gemeenschap), waaraan deze niet kunnen vol-
doen, of wel on matige socialisatieplannen ontwerpen.
Weliswaar zijn er onder de Indonesiërs velen, die inzien,
dat men op deze manier het buitenlands kapitaal afschrikt,
doch de economische extremisten hebben zodanige invloed
op hen, dat zij verder gaan dan hun gezond verstand hen
voorschrijft. Er zullen, willen er geen moeilijkheden
ontstaan, garanties moeten worden toegepast, waardoor
de buitenlandse ondernemingen een ruime bestaansmoge-
lijkheid wordt gewaarborgd (zij het dan ook eventueel
met enigszins hogere belastingen, mijncijnsen, erfpachts-
canons en arbeidslonen) en het nationalisatiestreven tot het bepaald nodige wordt beperkt.
Een ander punt is ten aanzien van de buitenlandse
investeringen van veel belang, nl. de vraag, of en in
hoeverre ,het buitenlandse niet-Nederlandse kapitaal,
bijv. het Amerikaanse of Engelse, meer dan tot dusver
het geval is tot Nederlands-Indië zal doordringen en de
Nederlandse investeringen zal verdringen.
Wat dit betreft, behoeft naar onze mening geen vrees
te bestaan voor een verdringing van het Nederlands kapi-
taal. Veeleer is het Amerikaanse kapitaal te beschouwen
als een welkome aanvulling van het tot dusver hoofdzake-
lijk Nederlandse kapitaal. In de eerste plaats kan voorop
worden gesteld, dat zowel voor het eerste herstel na de
oorlog als voor de toekomstige ontwikkeling van Indonesië
een meerdere deelneming van buitenlands kapitaal slechts
gunstig kan werken en dat Nederland als betrekkelijk
klein, door de oorlog zeer verarmd land onmogelijk alleen
of zelfs grotendeels voor deze kapitaalstoevoer zorg kan
dragen. Indien bijv. Amerika bereid zou zijn veel kapitaal
aan te wenden voor de hoog nodige verbetering van het
in en na de oorlog zeer verwaarloosde en vernielde vegen-
stelsel van Indonesië, zou dat slechts een voordeel kunnen
zijn. hetzelfde geldt voor eventuele Amerikaanse kapitaals-
investeringen ten behoeve van een krachtige industrialisa-
tja van Indië. Aan de andere kant behoeft naar onze
mening voor een verdringing van de Nederlandse belangen,
die vooral de, cultures betreffen, niet te worden gevreesd,
omdat Amerika hiervoor in het algemeen geen belang-
stelling heeft. Engeland heeft wel interesse voor sommige
cultures, nl. rubber en thee, doch deze houding heeft de
Nederlandse belangen in het verleden nooit gehinderd en
zal zulks in de toekomst ook niet doen. Daarentegen
heeft Amerika wel grote aandacht voor buitenlandse mij-
nen, doch in Nederlands-Indië zijn de tin- en bauxiet-
mijnen op Banka, Billiton en de naburige eilanden vast
in Nederlandse handen, terwijl er toch geen bezwaar tegen
zou behoeven te bestaan, indien Amerika kapitaal ging
steken in ertsmijnen van midden-Celebes.
Intussen bestaat uiteraard wl de mogelijkheid, dat de
Nederlands-Indische petroleumpolitiek voortaan in meerdere
mate gericht zal zijn op concessieverlening aan Ameri-
kaans-Nederlandse belangen naast de Nederlands-Engelse.
Dit lijkt ons echter geenszins een overwegend bezwaar en
is in elk geval niet als een overmatig groot offer te beschou-
wen voor de handhaving van de dverige Nederlandse
kapitaalsbelangen.
r 778
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 October 1947
Welaartspolitiek van de beolhing.
Een zeer belangrijk onderdeel van de economische poli-
tiek der Nederlands-Indische Regering van véér de oorlog
werd ingenomen door de welvaartspolitiek ten behoeve
van de inheemse bevolking. Deze bestond o.a. in irrigatie,
landbouwvoorlichting, nijverheidsvoorlichting, pogingen
tot kwaliteitsverbetering van het bevolkingsproduct,
bescherming tegen kwade practijken der opkopers, uit-
breiding van het volkscredietwezen, verhindering van
woekerpractijken, bevordering van de kolonisatie uit het
dichtbevolkte Java naar de buitengewesten, enz. Deze
maatregelen behoren bij uitstek thuis in de Indonesische
sfeer en er is zeker veel voor te zeggen ze zoveel mogelijk
aan de Indonesiërs zelf over te laten, zij het dan ook met
medewerking van Nederlandse specialisten.
In dit kader behoort ook de bevordering van de indus-
trialisatie in het bijzonder van Java aoor het nemen van
beschei’mende maatregelenl De beslissing daar’over dient
aan de Indonesiërs zelf te worden overgelaten, zonder
dat menvan Nederlandse zijde het rechtheeft om in te
grijpen.
Mr
D. J. HULSHOFF POL.
HET TWEEDE
INTERNATIONAAL BELASTINGCONGRES
VAN DE INTERNATIONALE VERENIGING
VOOR FISCAAL EN FINANCIEEL RECHT.
liet tweede congres van de International Fiscal Associa-
tion (I.F.A.) werd, evenals het eerte, te Scheveningen
gehouden. Velen van hen, die in 1939 verenigd waren,
vonden elkaar op 11, 12 en .13 September 1947 terug.
Er waren ook veel nieuwe gezichten. Uiteraard ontbraken
ditmaal Duitsers. Voorzitter van het congres was Prof.
Dr G. M. Verrijn Stuart; de ledenvergadering werd voor-
gezeten door Dr Mitchell B. Carroll, voorzitter van de
1 .F .A. –
Twee onderwerpen waren op het congres aan de orde.
de fiscale wetgeving tijdens en na de oorlog, in het
bijzonder de kapitaalheffingen voor zover zij niet-
ingezetenen treffen (zowel natuurlijke als rechtsper-
sonen);
de fiscale overeenkomsten tussen de verschillende Sta- – ten gesloten sedeM 1939 en de internationale belasting-
heffing van holding companies. ‘
–
Dat de beide onderwerpen op deze wijze konden worden
gescheiden, is een gevolg van de omstandigheid, dat, al
zijn ei’ onderhandelingen gevoerd over hèt voorkomen
van internationale dubbele kapitaalhefîing (Frankrijk
met Nederland en België), tot dusver nog geen verdragen
van die strekking zijn ondertekend en publiek geworden.
Het eerste’ onderwerp heeft dus eigenlijk de strekking
gehad te tonen, welke gevaren dreigen, indien er geen.
verdragen tot stand komen. De Nederlandse deelnemer
aan het congres zal uit de behandeling van het eerste
onderwerp enigszins hebben kunnen afleiden, wat er zoal
te vragen en te bieden viel of zal vallen bij de onderhan-
delingen van Nederland met België, Frankrijk, Zwitserland
en Tsjechoslowakije, en eventueel ‘Noorwegen en Dene-
marken.
Eigenlijk viel het eerste. onderwerp in tweeën uiteen,
doordat de Engels sprekende landen, in tegenstelling met
de door Duitsland bezette landen en Zwitserland, geen
kapitaalheffingen hebben toegepast. Aan de beide hoofd-
onderwerpen bleken ook gemeenschappelijke kanten te
zitten, die in stei’ke mate cle gemoederen in beweging
brachten: le. het streven van sommige Regeringen om de
voorkoming van dubbele belasting te koppelen aan het
internationaal uitwisselen van gegevens (soms zelfs ‘meer
voor, deviezenpolitieke doeleinden dan voor fiscale) enof
aan het internationaal verlenen van bijstand bij de invor
dering van belastingen; 2e. de internationale belasting-
rechtspraak.
Het is niet doenlijk ook maar een globaal overzicht te’
geven, binnen de grenzen van een ,,E.-S.B.”-artikel, van
de vijftien schriftelijke rapporten, noch van al hetgeen
mondeling te berde werd gebracht. Met enkele pei’soonlijke
indrukken moet ik wei volstaan. ‘
‘
Nieuwe belastingwetgen’ing, afgezien van de kap itaalheffingen.
Op dit punt trok het meest de aandacht een voordracht
van Prof. Cari Shoup, van Columbia University, welke
voordracht eigenlijk enigszins naast het officiële onder-
werp stond. Want deze voordracht, getiteld ,,Het jaar als
periode voor het bepalen van het inkomen”, behandelde
niet zozeer nieuwe wetgeving, als wel doctrine en admini-
stratieve practijk in de Verenigde Staten met betrekking
tot de vraag, hoe ondernemingswinsten en de daarnaar
berekende belastingen gelijkmatiger over een reeks van
jaren kunnen worden uitgesmeerd. Hierbij kwamen ter
sprake de regeling van de verliescompensatie (,,carry back”
en ,,carry on”), het belasten van gemiddelden van winsten
of inkomens over een aantal jaren, het berekenen van
winsten met toepassing van een yervangingswaardestelsel,
en de winstberekening volgens het
‘erangingshoopstelsel.
Deze laatste methode, die warm werd aanbevolen, noemde
de inleider ,,the last in, first out method”., De winst op
een verkoihte eenheid wordt daarbij bepaald door het
verschil tussen de verkoopprijs en, van de laatstverwor-
vene der nÖg aanwezige eenheden, de historisch,e kostprijs.
Dit stelsel, dat sterk winstnivellerend kan werken, werd
ook door N.
Jf
Polak aanbevolen in zijn drtikeienreeks in
,,De Naamloze Vennootschap” van Mei, September,
October, November en December 1940. De Amerikaanse
fiscus aanvaardt het: De Nederlandse kan het, naar de
bestaande wetgeving, slechts aanvaarden voor dooreen-
leverbare goederen, die niet, zoals schrijfmachines, auto’s,
en fietsen, door nummers of op ‘andere wijze zijn geïndivi-
dualiseerd.
Kapitaalhef/ingén.
Hier deed zich het gemis van een algeméne rapporteur
gevoelen, die de veelheid van gegevens tot een eenheid
zou hebben kunnen samenvatten, die zou hebben laten
zien, hoeveel de Nederlandse, Noorse en Tsjechische stel-
sels gemeen hebben, en hoe het Franse in één opzicht:
(aftapping van de algemene vermogensheffing in
beperkte
mate bij de bron) ligt tussen het Belgische en het Neder-
landse, en hoe het Franse in andere opzichten ( de prin-
cipiële aanknoping bij een successierecht, dat het territo-
rialiteitsbeginsel tot basis heeft). weer veel verder van het
Nederlandse afligt dan het Belgische.
Nu werd die taak gedeeltelijk door verschillende debaters
vevuld. Prof. E. Schreuder, directeur-generaal van de
Belgische kapitaalbelasting, vond daarbij gelegenheid erop
te w’ijzen, enerzijds dat het vèr doorvoeren van het trri-
torialiteitsbeginsel bij nalaten’schaps- en successiebelas-
tingen voert tot ongemotiveerde bevoordeling van de be-lastingschuldigen, indien alle landen enkel volgens dit be-
ginsel van ligging heffen, anderzijds, dat het belasten,
in het , land van ligging gereclelijk leidt tot andere
ongewenste complicaties, indien, de belastingheffers een
gemengd stelsel volgen. Maar ook tussen landen, die
beide nagenoeg geheel hetdomiciliebeginsel volgen (Neder-
land en België) kan
zowel’dubbele belasting
als eën
‘acu.iim.
op het gebied van successierecht bestaan, indien de domi-
ciliebegrippen niet identiek zijn. Schreuder schetste zowel
de dubbele belasting als het vacuum als een kwaad; ver-
dragen moeten.z.i. beide kwaden verhelpen. Zo verdedigde
hij ook het leggen van verband tussen het voorkomen van
verschuldigde dubbele belasting en het uitwisselen van
gegevens.
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.779
11
Internationale itwisseling oan inlichtingen en internatio-
nale bijstand bij de inordering.
L’impôt nul” ziet Schreuder dus aal een kwaad, dat
evehzeer moest worden bestreden als ,,l’mpôt double”.
Budgetair gesproken vergemakkelijkt het eerste het tweede.
Dit is ook het Franse standpunt. De vérdediging door de
Amèrikaanse Treasury van hetkoppelen van de inlichtin-
gen aan de voorkoming van dubbelebelasting is een andere. De Amerikaanse Regering wil wel zekere inkomsten geheel.
0f gedeeltelijk belastingvrij naar het buitenland laten af-
vloeien, indien zij maar de zekerheid krijgt, dat die in-
komsten niet in feite ten goede komen aan Amerikaanse
belastingontduikers. De voorzitter van de I.F.A., Mitchell
B. Carroll, negeerde dit argument opmerkelijkerwijs in
zijn rede, waarin hij gewaagde van de opppsitie in de Ver-
enigde Staten tegen de koppeling en daarbij. wees op de
ongelijkwaardigheid van de gegevens, welke de diverse
Staten zouden kunnen produceren. Die oppositie, het voet-
spoor volgende van de internatioi’iale Kamer van Koop-
handel, siheen overigens het sterkst te staan daar, waar
zij bestreed de bijstand met conservatoire maatregelen
ook indien belastingschulden in het heffende land nog niet
onherroepelijk ç.’aststaan.
Voor zover die oppositie ook
exe’cutie, voor andere landen, ian onherroepelijk vast-
staande belastingschulden bestrijdt, berust dit op wan-
trouwen in de administratieve rechtspraak in het buiten-
land.
Internationale belastingrechtspraak
Een dergelijk wantrouwen was ook op het congres zelf
vertegenwoordigd. Een ontworpen motie bepleitte niet
alleen ht scheppen van een deskundige internationale
belastingrechter, die zou beslissen over geschillen, welke tussen de Staten zouden rijzen over de uitlegging van be-
lastingtractaten, en die ook kennis zou nemen van be-
zwaren, welke belastingbetalers zouden hebben tegen de
toepassing of nopejs de niet-toepassingvan tractaten,maar
zelfs het scheppen van een internationale rechterlijke in-
stantie, clie alle andere geschillen zou beslechten tussen
belastingadministraties en niet-ingeze tenen, eventueel met
voorbijgaan van de normale rechter. 1-let eerste verlangen
oogstte algemene instemming, maar over de verdere ver-
langens waren de meningen kennelijk verdeeld. Zo kwam
het niet tot een motie, die aan de belastingcommissie van
de sociale en economische raad van de Verenigde Volken
een concrete aanbeveling deed. Een redactiecommissie
werd benoemd vlak voor het sluiten van de beraadslagin-
gen, doch, haar leden aanvaardden de thuisreis alvorens
hun taak te hebben beëindigd. Vertrouwd mag echter
worden, dat liet bestutir van de I.F.A. de op het cofigres
uitgedrukte gevoeleds ter kennis van de belastingcom-
missie zal brengen.
De tractaten oan de laatste Jaren.
Van de belangwekkende rapporten over dit onderwerp
meen ik hier alleen te moeten noemen dat van Dr P. Ver-
loren van Themaat over -,,The Anglo-American Group of
Tax Conventions, concluded since 1939, compared With
the pre-war treaties”. Floewel de rapporteur verklaarde,
niet in de gelegenheid te zijn geweest een diepgaande studie
van de door Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de door
de Verenigde Staten van Amerika afgesloten belastingver-
dragen te maken, getuigt zijn werk van een’grote vaar-
digheid iil het dôördringen in de karaktertrekken van de
verdragen en in het stellen van de problemen. Hij ziet in de
verschillende tractaten naast elkaar: het streven naar het
opdelen van belastingbevoegdheid ten opzichte van bepaalde
bronnen van inkomen en het opdelen van de feitelijke
belastingheffing (de rapporteur noemt dit laatste: het
voorkomen van dubbele belating) Naar het mij voor-
komt, heeft het veldwin.nende Amerikaanse stelsel van
verlenen van ,,credit against.tax” ter zake yan buitenlandse
bekalting’en de tendentie, het door Dr Verloren van The-
maat onderkende verschil practisch uit te vissen. Dit
stelsel komt in het kort hierop neer, dat de Amerikaan,
inwoner van de Verenigde Staten, desverkiezend eerst zijn
bela’sting berekend krijgt alsof hij buiten de Verenigde
Staten geen belasting betaalde, en daarna zijn belasting
verminderd krijgt met de elders betaalde belasting. Die
vermindering bedraagt echter niet meer dan het bedrag,
dat tot de onverminderde belasting in dezelfde verhouding
staat, als het inkomen uit niet-Amerikaanse bronnen tot
het totale zuivere inkomen.
Uit een oogpunt van systematiek heeft de onderschei-
ding van Dr Verloren van Themaat echter waarde. De
vraag, of de andere Staat belating heft (althans een be-
paalde bate in het belastbare inkomen begrijpt), zal dan
•vooral van belang zijn in de gevallen, waarin belasting-
reductie en ,,information” in de gedachtengang van de
onderhandelaars aan elkaar gekoppeld zijn in die zin, dat
d’e reductie of vrijstelling van belasting zekerheid moet
opleveren ten aaniien van.de persoon, waar het inkomen
naar toe vloeit; verder zal die vraag van belang zijn in
gevallen, waarin de tractaatregeling geredelijk een be-
lastingvacuum kan doen ontstaan. Bij onroerend goed en
bedrijfsinrichtingen is dit niet het geval: vandaar dat
tractaten te dezen opzichte plegen te iiolstaan met ver-
deling van de blote bevoegdheid tot belastingheffen.
1-let congres heeft de mening van menigeen versterkt,
dat alleen met tweezijdige tractaten alle internationale
dubbele belasting niet uit de wereld is te helpen. Zonder
het naar elkaar toegroeien van de belastingtechnische be-
grippen en van de belastingstelsels komen we er niet. Maar
zelfs dan nog zal alle dubbele belasting niet verdwijnen.
Tenminste niet zolang de Staten nog zoveel over hun eigen
belastingstelsel te zeggen zullen hebben, dat zij het gebrui-
ken kunnen als instrument van de economische politiek.
Prof. Dr B. SCHENDSTOK.
ENKELE RICHTLIJNEN BIJ HET VRAAG-
STUK VAN DE INDUSTRIALISATIE VAN
NEDERLAND.
1. Toen ik in dit blad aandacht schonk aan de ,,Ver-
rnogensheffing Ineens”
1)
– het Wetsontwerp is intussen
aangenomen, zonder dat Minister of oppositie doordron-
gen tot de economische kern van het vraagstuk! -, heb
ik gewezen op de noodzakelijkheid van de intens voort-
gaande industrialisatie van Nederland als een van de twee
grote middelen om ons overbevolkt land tot hogere wel-
vaart op te voeren. 1-let andere grote middel – emigratie
– liet ik terzijde en ik doe het ook nu, behoudens een
enkele opmerking. Deze wordt mij geïnspireerd door som-
mige beschouwingen in dd pers – o.a. De Maasbode –
naar aanleiding van de kloeke daad v9.n het vertrek van
enige honderden Nederlandse boeren naar Canada. lIet is onjuist te zeggen, dat daarmee ,,een aantal energieke
krachten aan onze nationale economie wordt onttrokken”.
Onze nationale economie heeft nu eenmaal geen plaats
voor deze mensen —en vele duizenden meer. ,,Onder de
invloed vaif de Realistische School begint zich het inzicht
te ontwikkelen, dat, gesteld al, dat de jonge boeren en
de zonen der landarbeiders in een nationale industrie
konden worden opgenomen, dit voor een gezond nationaal-
economisch leven maar van uiterst geringe betekenis
zou zijn, ja, dat dit leven da’ardoor ernstig zou worden
mismaakt. De moderne economisdhe doeleinden van een land, met hun belangrijke collectieve inslag., gaan ver uit
hoven het ideaal van een de hopgste prijs veroverende
productie. Een eenzijdig geïndustrialiseerd land is even
onaanvaardbaar als een eenzijdig landbouwland”
2).
Bij
‘)
Zie:
Economische. nood en financieele voorziening:’ in
,,E.-S.B.” van 13 November 1946, No. 1540.
2)
Zie mijn: ,,Beginseien der Publiekrechtelijke -Bedrijfsorgani-
satig”, Hpofdstuk III, IV Bevolkingsvraagstuk, in het bijzonder
bie. 105 en 106.
– r
780
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
1 October 1947
de noodzakelijke doelmatig-critische beschouwing komt
alles neer op de optimale bezetting van elke economische
sector, waarbij in aanmerking zijn te nemen recht en
vrijheid van voor het agrarische geschapen wezens, in het
agrarische
—t
ook buiten onze landsgrenzen – hun be-
staan te zoeken, niet als een reserve-armee voor de indus-
trie te worden beschouwd en behandeld. De optimale
bezetting van onze nationale agrarische sector hebben
wij vrijwel bereikt; niet die van de industriële. Maar er
is geen enkele reden, dat deze laatste een beroep zou gaan
doen op het agrarisch volksdeel en dit belemiiieren in zijn
gezonde zin naar eeh goed georganiseerde emigratie.
. Het reeds zeer moeilijke vraagstuk van de industria-
lisatie van Nederland wordt in de laatste tijd nog.meer
gecompliceerd door het plan-Marshall, waarover aanstonds
een enkel woord. Complicaties waren er reeds in overvloed,
zowel door het nagenoeg volkomen ontbreken van leiding
vodr ons economisch leven ter plaatse waar dat behoort,
als door de chaos van regelingen, waarin de laatste voor-
oorlogse en de oorlogstijd ons nationaal industrieel leven
hebben gestort. Voor deze beide zeër grote moeilijkheden
vraag ik eerst enige aandacht.
1-let is geen verwijt van gemis aan ‘activiteit, als men
vaststelt, dat ons de goede – natuurlijk democratisch
opgevatte – leiding, ook in het economische, ook in het
zo belangrijke industrialisatievraagstuk ontbreekt. Schijnt
het niet, alsof er geestelijke onmacht is hij onze regeerders
om de nationale economische vraagstukken uit enkele
grote gezichtspunten te beheersen? Daarbij komt dan,
dat de voortdurend in stand gehouden onoverzichtelijkheid van ons economisch leven het vrijwel een bovenmenselijke
taak doet zijn, tot indringend begrip en tot het doen
verstaan van dit begrip te geraken. Beperkt men de zaak,
zover mogelijk en toelaatbaar, en bepaalt men de sfeer
tot de Bedrijfsvergunningenwet 1933, het Bedrijfsvergun-
ningenbesluit 1941 – in verband met de vôôr de oorlog
aan de orde gestelde contingenterinspolitiek, tarief-
politiek, Wet op de verbindend- en onverbindendverkla-
ring van ondernemersovereenkomsten en industrialisatie-
politiek. In plaats van een sterk en dus wettelijk gedecen-
traliseerd economisch leven – en hoeveel jaren was
daarop reeds gehamerd en met wat zielige argumenten
had men zich verzet! – werden de eerste grote staats-
socialistische experimenten beproefd met de amorph
massa van ons industrieel bedrijfsapparaat. De grote
golven van bureaucratie werden
01)
dat bedrijfsleven los-gelaten, daarmee een vloed van willekeur en despotisme.
Machtigen en zwakken streden de ongelijke strijd in de
kamers van waarschijnlijk goed willende, maar zeker on-
bevoegde en dikwijls onkundige ambtenaren. De in een
eeuw van parlementaire ‘democratie in de Volksvertegen-
woordiging opgebouwde Rechtsstaat werd in de Admini-
stratie voor een integrerend deel weer afgebroken. Men
beriep zich op de nood – en dikwijls niet ten onrechte.
Maar vergeten werd, dat juist met het oog op die wel te
voorziene nood met steeds groter aandrang om een organi-
sche opbouw van ons’economisch leven was geroepen. En
de regeerders van die jaren vergaten, dat zij zich alsnog
met bekwame spoed van die organische opbouw konden
gaan bedienen. Zij bleven er de voorkeur aan geven, in
de duisternis van het ambtelijk apparaat ongekende en
ongehoorde economische macht – en daarmee volstrekt
ontoelaatbare geestelijke macht – over grote delen van
ons volk, ja practisch het gehele volk te blijven uitoefenen.
De fatale voorbeelden van de luguberste delen van’ het
buitenland werkten door ook in het vrije Nederland, waar
men met al zijn afkeer van nationaal-socialisme en fascisme
in zekere kringen volstrekt niet afkerig zou blijken van een
economisch half-fascisme – dat zelfs nu nog niet al zijn
bekoi’ing schijnt te hebben verloren.
Om niet te uitvoerig te worden, men behoeft alleen maar
het strak artikel van Mr J. H. Roelants over ,,Het Neder-
landse Bedrijfsvergunningenbesluit 1941″ te lezen
3),
om
zich volkomen te overtuigen van de ondragelijke en on-
mogelijke toestand, waarin wij zijn geraakt. En hoe zou
dan zelfs de knapste Minister, in deze economische en
morele warwinkel nog weg weten, er zijn klare inzichten
kunnen verwerven en die met overtuiging aan een parle-
ment en over het hoofd van dat parlement aan het gehele
volk medeelen?
1-let staat dan ook wel zonder enige twijfel vast, dat
wij voor een goede economische politiek, ook voor een
goede industrialisatiepolitiek, niets hebben te verhopen,
indien niet met even vaardige als vaste hand aan de
afbraak van wat ons sedert de noodiottige dertiger jaren
en in de daarop volgende oorlogsjaren werd geschonken
door de Regering wordt begonnen. Tegelijkertijd moet
met de brokstukken van de crisisperiode en met de brok-
stukken van d&Organisatie-Woltersom de grootse organi-
sche opbouw worden tot stand gebracht. De realist weet
daarbij, dat ,,het huis bewoonbaar moet blijven, terwijl
dit grote werk wordt voltrokken” – om eens een woord
van Wibut te gebruiken, zij het ook in een geheel andere
dan de door hem bedoelde, hier verafschuwde zin. Maar
het ,,Nationaal Economisch Plan”, met zijn belangrijk deel over ,,industrialisatie van Nederland” – en geheel
anders opgevat dan zulk een plan in een staatssocialistisch
gedachte ,,geleide economie”! -, zal eerst zijn volle beteke-
nis in comieptie en daad verkrijgen, wanneer de goed
toegeruste bedrijfschappen, zelfstandige, zij het niet
onafhankelijke publiekrechtelij ke lichamen, opgetrokken dp de vrije verenigingen van werkgevers en werknemers,
hun economische taak hebben kunnen beginnen.
Het plan-Marshall, principieel aanvaard door de al
vast als een economische eenheid beschouwde drie landen:
Nederland, België, Luxemburg, heeft het vraagstuk van
de industrialisatie van Nederland in een nieuw licht ge-
plaatsL Nemen wij âan, dat de conferenties van de West-
Europese landen tot een succes worden. In ieder geval is
dan in beginsel – afgezien van nieuwe oorlogsmogelijk-
heden – ons economisch herstel verzekerd. Het is bekend,
dat het daarbij in de eerste plaats. aankomt op herstel
van ons internationaal economisch evenwicht, zodat wij,
na jaren, een sluitende betalingsbalans zullen krijgen.
Daaruit volgt, dat in belangtijke mate de te verlenen
credieten zullen moeten worden gebruikt voor
,
een indus
trialisatie op export gericht. Maar het is hier dan meteen
de plaats er op te wijzen, dat tegelijkertijd gebroken zal
moeten worden met de funeste legende – nog stammend
uit de periode van dë verouderde Klassieke Economie –
als ware Nederland in zijn economische structuur wel niet
veel anders dan een voor internationaal handelsveikeer
en, in verband daarmee, een voor internationale industrie
aangewezen land. Daarbij wordt immers vergeten, dat
de Nederlandse binnenlandse markt in economische waarde
ongeveer vier-vijfde uitmaakt van ons ,gehele markten-
complex. Het laat zich aanzien, dat, indièn de Nederlands
Belgisch-Luxemburgse Tolunie een aantal jaren heeft
gewerkt, die eConomische waarde nog weer belangrijk
groter zal zijn. Maar dan is het ook van het grootste belang,
dat’ een niet zo klein deel van de te verstrekken credieten
– door Amerika – zijn bestemming zal moeten vinden
op onze binnenlandse markt en dat het deel van de indus-
trialisatie, dat op die markt zal moetenworden gesticht,
door deze credietgeving behoorlijk wordt bedacht.
Het is niet mijn bedoeling hier een opsomming te geven van de industrialisatie en in het bijzonder vad de
nieuwe industrialisatie, die in concreto zal moeten plaats-
vinden. Na zoveel verdienstelijk werk van anderen –
o.a. van Kohnstamm – schijnt mij dat overbodig. 1-lierbij worde opgemerkt dat nu reeds de teleurstellingen
01)
ver-
schillend gebied kunnen worden vastgesteld.’ Beter is
het, naar mijn mening, er op te wijzen, hoe – in het licht
van de voorafgaandd beschouwingen – in het’ algemeen
) Zie:,, Handels-overzicht Nederland, België, Luxemburg”,
Juli 1947.
WX
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
781
te werk moet worden gegaan en hoe een aantal teleurstel-
lingen ovee1 mogelijk kan worden voorkomen.
Het. veilig richtpunt vindt men ‘ongetwijfeld in de
aantallen arbeiders, die in de industrie onderdak moeten
‘vinden en – gezien de bevdlkingsaanvas – rgelmatig
daarin moeten worden onderdak gebracht. Indien emigra-
tiepolitiek en publiekrech telijke bedrijfsorganisatie –
zoals elders ontwikkeld – met bekwame spoed hun beslag
krijgen, moet het zeer goed mogelijk zijn, met Vrij grote
nauwkeurigheid de getallen vast te stellen, met een be-
rekening ook over niet te grote tijdperken, waarop het
hierbij iaankomt. (Er worde hier..aanstonds bijgevoegd,
dat, indien deze beide delen van nationale welvaarts-
politiek onverhoopt in’ de sleur mochten blijven, daarvoor
in de plaats weer ,,toeval”, ,,vrij initiatief”, of hoe het
verder mag worden genoemd, hun gang zouden kunnen
gaan, er m.i. geen zin zou zijrf in het verder behandelen
van een doelbewuste industrialisatiepolitiek). ‘De bijzori-
derheden vari bedrijfs- èn beroepskeuze, taak van de
Afdeling Arbeid aan het Depârtement Van Sociale Zaken,
onderhandelingen met de georganiseerde – bedrijfstak,
initiatieven van de bedrijfstakken – en zoveel andere
punten van uitwerking – moeten hier noodzakelijk
“buiten beschouwing blijven.
Waar het in het hier gekozen verband op aankomt, is dit:
de sainenwerking tussen de landsoverheid, verantwoorde-
lijk voor het in een bepaalde periode in evenwicht brengen
van onze betalingsbalans, en de bedrijfstakken, an welke
door nieuwe industrialisatie daarvoor de belangrijkste
steun kan worden verwacht. 1-let zal zaak zijn, als onder-
deel van het Nationaal Economisch Plan, naar die bedrijfs-
takken vooral çle stroom der arbeiders tevoeren, terwijl
het dan in
.
die bedrijfstakken de grote taak zal zijn, die
industrialisatie te stimuleren, waardoor de arbeid tot
productiviteit komt..
Een enkel voorbeeld van het dreigend gevaar, indiei hier zonder een doelmatige organisatie – hier .uiteraard
maar zeer schematisch aangeduid – wordt te werk gegaan.
Algemeen hoort men •thans de klacht, dat het met de zo
brood n odige industrialisatie in’de vereiste richting niet
loopt, zoals moest worden verwacht, omdat de industriëlen
overvloedig verdienen met hun bestaande apparaat en
0
!
)
de binnenlandse markt. Een onderdeel – het zij ter-
loops opgemerkt – van de bitterste en onwederlegbaarste
grief tegen de vrijkapilalistische economische maatschappij.
Welriu, liet zal duidelijk zijn, dat, indien bij behoorlijke
(pu bliekrech telij ke) economische organisatie de economi-
sche zorg voor bepaalde getallen arbeiders aan de ver-
• schillende bedrijfstakken dwingend wordt opgedragen, het
aan de onderneniers-kapitalisten van die groep niet langer
• vrij staat die verderfelijke weg van de minste economische
weerstand te kiezen. Zij zullen genoodzaakt zijn, hun
uiterste krachten in te spannen, gezien de bepaalde loon-eisen – ên andere eisen voor de factor arbeid – de nieuwe
industrialisatie te vinden, -die aan die arbeid het bestaan
en aan de ondernemerskapitalistefl ondernemerswinst en
kapitaalrente belooft.
Een geheel ander voorbeeld, om aan te tonen, dat op de aangeduide wijze de gewenste resultaten met indus-trialisatie en nieuwe industrialisatie kunnen *orden be-
reikt. Een veel gehoorde en w’elhaast zeker rechtmatige
klacht is: dat door het onduldbaar ambtelijk ingrijpen
voor vele industriëlen de neiging tot industrialisatie geheel
ontbreekt. Wordt dit ambtelijk ingrijpen gebroken door – het verplaatsen van het zwaartepunt der regelingen naar
de bedrijfstakken zelf, dan mag worden verwacht, dat
de onlust in lust zal omslaan. De door de uiteindelijk
aangewezen aantallen arbeider, voor wie het bedrijf sociaal
en economisch verantwoordelijk is, noodakelijk geworden
indutialisatie zal met groter animo worden ondernomen
– dih ‘bij ,de heersende chaotische toestand kan i’orden
-, gehoopt.
Terzijde laat ik dan verder het zo belangrijke vraagstuk,
op grond van welke uit de betrokken bedrijfstakken voort-
gekomen industrialisatieplannen door de Staat – of de
wellicht door de Staat te creëren speciale instantie voor
de verdeling der credieten – de beschikbaar gestelde
credieten in bepaalde grondstoffen, halffabrikaten en
machines zullen worden verdeeld.
5. Niet meer dan enkele richtlijnen voor onze Neder-
landse industrialisatie was het doel van dit artikel.Maar
ik meen in iedergeval, dat zij onmisbaar zijn voor een
juiste gedachtenvorming en een doelmatige politiek ten
aanzien van deze hoogst belangrijke zaak. Laat ik daarom
nog eens,in het kort samenvatten:
Zonder gelijktijdige aandacht aan emigratie en indus-
trialisatie – met volkomen
–
recht doen aan persoonlijke
en nationaal-economische aspiraties bij einigratie betrok-
ken – kan van een goede oplossing geen sprake zijn. Voor
industrialisatie belooft liet plan-Marshall afdoende uit-
komst te bieden, ook in deze zin, dat in een aantal jaren,
zonder grote extra-economische vêrstoring, de betalings-
balans in evenwicht komt. Zonder energiek aangepakte
publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie mag evenwel geen
uitkomst gevende industrialisatie worden verwacht. Ge-
makkelijk eigenbelang, met streven naar de grootste
winst, en storende ambtenarij worden daarmee met name
geweerd. De toepassing van liet plan-Marsbail zal evenwel
zeker niet beperkt mogen blijven tot de zogenaamde export-
industrie; ook de bedrijven voor onze zo overheersend
belangrijke binnenlandse markt zullen een belangrijk
aandeel in de credietgeving moeten genieten. In een zo
nauwkeurig mogelijke distributie van de productiefactor
arbeid over de bedrijven, ongetwijfeld met het zwaarte-
punt in de voor export werkende industrie, ligt liet veilig
rihtpunt voor de te ondernemen verdere industrialisatie
en nieuwe industrialisatie.
Prof. Dr
J.
A. VERAART.
ENIGE GEGEVENS EN BEREKENINGEN
OVER HET VOOROORLOGSE TEXTIEL-
VERBRUIK IN NEDERLAND.
–
Men kan in eerste aanleg het textielverbruik in ruime
en enge zin onderscheiden. Ruim genomen omvat dit ver-
l)rllik naast de zgn. gezinsverzorging (mcl. voor afzonder-
lijk levende personen) tevens het-verbruik van overheids-
diensten (politie, leger e.a.), hotels e.d., landbouw (wo.
zakken) scheepvaart (o.a. touw) en industrie (technische
weefsels). 1-liervan vormt de behoefte aan kleding en dek-
king van de burger (de zgn. gezinsverzorging) het belang-
rijkste deel, hetwelk men dan als textielverhruik in enge
zin kan aanduiden en dat betrekking heeft op kleding, huishoudgoed, breigarens e.d., beddevak- en woning-
in richtingarti kelen. –
Voorts zij opgemerkt, dat, indien wij een vergelijking –
met het heden zou4en w’illen treffen – hetgeen buiten de
opzet van dit artikel valt – deze goederen op basis der
huidige distributiemaatregelen te onderscheiden zijn in de
categorie der textielkaartartikelen, d.w.z. thans op geldigi
punten der texlielkaart verkrijgbaar, zoals kleding, huis-
houdgoed, breigarens e.d., en de categorie der vergunning-
artikelen als woningtextiel en dekens, welke nu alleen op
speciale vergunning van de plaatselijke Distributiediensten
beschikbaar zijn.
Methode ter bepaling van het verbruik.
Dit onderzoek is op twee geheel van elkaar verschillende
wijzen mogelijk. Enerzijds kan men uit gaan van de
consumentenzijde door het raadplegen der vroegere bud-
getstatistieken (een steekproef in de vorm van een enquête
naar het directe verbruik); anderzijds, voortbouwende op
de productie- resp. veierkingsstatistieken, laat zich het
verbruik afleiden uit de bekende formule: verbruik =
782
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 October 1947
productie ± in- of uitvoersaldo, waarbij wordt afgezien
van voorraadmutaties.
Zonder de betekenis der budgetstatistieken tekort te
willen doen, zijn wij van mening, dat – wanneer de pro-
ductiestatistieken dé gegevens van alle ondernemingen
in de branche omvatten – aan deze uitkomst, na de in-
en uitvoercorrectie, juist door de betrachte volledigheid
de meeste betekenis moet wordengehecht. Langs deze
lijnen is dan ook ‘gewerkt, met name bij het berekenen van
het textielverbruik in hoeveelheden. Zoals uit het onder-
staande verder zal blijken, zijn de waardevolle elementen
der budgetmethode en zijn uitkomsten allerminst verwaar-
loosd. De resultaten, welke voortvloeien uit de vooroorlogse
gegevens en de daaruit op te stellen berekeningen, be:
treffen;
Het textielverbruik (in ruime en enge zin) in kg per
hoofd per jaar, alsmede een nadere specificatie van dit
verbruik.
De textieluitgaven in vergelijking tot het nationale
en het gezinsinkomen, mede onder invloed der inko-
mensverdeling.
Ad 1. Het nir’eau van het binnenlandse textieloerbruik qaa
hoe oeelheid in 1938139.
Wij zullen de uitkomsten van dit onderzoek in beknopte,
schematische vorm weergeven. – Het verbruik in ruime
zin verkrijgt men als volgt:
Totale garenverwerking (= artikelproduc-
tie) voor 1988/89 gemiddeld ……..ca 126.000 ton
Uitvoersaldo van stukgoedereii en gerede
producten
……………………ca
16.000 ton
Beschikbaar voor alle binnenlands vei’-
bruik …………………………ca 110.000 ton
d.i. voor 8,7 millioen consuménten per
hoofd per jaar
………………..ca
121 kg
De berekening van het verbruik in enge zin geschiedt
op analoge wijze. De touw- en emballagesector kan dan
evenwel buiten beschouwing blijven, terwijl tevens een
reductie voor het verbruik in overheidsdiensten, hotels en
aan technische weefsels wordt toegepast. Zodoende ont-
staat de volgende opstelling:
Garenverw
,
erking (= artikelprodiictie) in
de katoen-, kunstzijde-, linnen- en wol-
sectoren over 1938/39 gemiddeld . . . . ca’ 105.000 ton
Uitvoersaldo aan bedoelde stukgoederen en
gerede producten
………………ca
5.000 ton
ca 100.000 ton
Minus: naar ra.ming 10 pCt voor overheids-
orders, technische weefsels e.d. …… ca 10.000 ton
Beschikbaar voor gezinsverzorging . . . . ca 90.000 ton
di. per hoofd’ per jaar ….. . ……… ca 10 kg
Beide gegevens zijn uiteraard niet meer dan een gemid-
deld, benaderend held, hetwelk overigens op ongeveer
gelijk niveau ligt met dat der omringende landen.
Nadere specificatie.
Met behulp der budgetstatistieken blijkt nog een verdere
specificatie moglijk. Uit deze periode vOOr de Tweede Wereldoorlog beschikken we over 2 budgetstatistieken;
één van de gemeente Amsterdam betreffende het verbruik
van 184 gezinnen in 1934/35 en.één van het C.B.S. van 525 gezinnen in 1935/36. Zij hebben dus eigenlijk geen
betrekking op de jaren, onmiddellijk aan de oorlog vooraf-
gaande. Bij nadere beschouwing blijkt uit de statistiek
der gemeente Amsterdam, welke gegevens over de huidige
textielkaartartikelen bevat (dus niet over de vergunning-
artikelen), dat het verbruik van deze eerstgenoemde
categorie goederen op gelijk niveau ligt met 1938/39,
waardoor deze gegevens dei’halve”ook wel bruikbaar zijn
voor een nadere indeling.
De verhouding in fiet verbruik tussen textielkaart- en
vergunningartikelen (t.w. 3 : 1) is ontleend aan de budget-‘
tatistiek van het ‘C.B.S., welke hoofdzakelijk in ‘het
Noorden, Oosten en Zuiden van ons land werd gehouden
en vei’moedelijk vanwege dit. ,,provinciale karakter” in’
het totaal genomen iets lager uitvalt.
De volgende uitkomsten worden zodoende verkregen:
Gemiddeld textielverbruik per hoofd
per jaar……………………ca 10. kg
waarvan voo!’: woningtextiel ed.
(vergunriingartikelen)
……..ca 21 kg = 25 %
kleding, huishoudgoed, breigarens
–
ed. (textielkaartartikelen) . .;. ca 8 kg . = 75 %
Wil men deze resultaten tevens uitdrukken in de thans
gangbare waardering der textielpunten – ervan uitgaande
dat 1 m
2
stof = 5 textielpunten,-hetgeen gemiddeld neer-‘
komt op 1 kg textiel = en 25 textielpunten – dan ver-
krijgt men het volgende beeld:
Gemiddeld. verbruik per
hoofd ‘per jaar ……..ca 10J kg = ca 260 punten
waarvan: vergunningarti-
kelen (indien op punten) ca 21 kg = ca 60 punten
textielkaartartikelen .. .. ca 8 kg = ,ca 200 punten
Het verbruik der zgn. textielkaartartikeln is naar ge:
lacht en leeftijd alsmede naar de aard der goederen weer
als volgt in te delen:
Gemiddeld textiel oérbruik per hoofd per jaar
ca 200 punten
(kleding, huishoudgoed, breigarens ‘ed.
uitgezonderd woningtextiel e.d.)
waarvan voor: .-.
kleding
(dagelijkse)
Mannen’
……..’ ………………. 147 punten
Vrouwen
……………………….203
Jongens boven 15 jaar …………….213
Meisjes boven 15 jaar
……………. 240
‘
Jongens beneden 15 jaar …………..94
Meisjes beneden 15 jaar ……………90
Totaal kleding per hoofd
(gewogen gemid-
delde) (mcl. sportkleding) …………..160 punten
huishoudgoed, breigareîis- e.d. ….
……..
40 punten
200 punten
Ten aanzien van het kledingverbruik is nog een vrij
grote mate van differentiatie waar te nemen, zoals bijv.
tussen man en vrouw en vooral tussen de’ grote kinderen
en het gezinshoofd. De mate van aanschaffing van enige
belangrijke kledingstukken per gezin met gemiddeld, in-;
komen is tevens bekend, ni.:
Bij gerhiddeld jaarinko-
Mannen
1,
men t’an het gezin –
costuums …………………1 stuk per 2 jaar
overhemden ………………1 stuk per – jaar
overjassen
……………… 1 stuk per 5 k 6 jaar
sokken ……………..
…….1 paar per 4 maanden
onderbroeken
…………..1 stuk per jaar
, borstrokken
…………….1 stuk per 2 jaar
Vrouwen
japonnen ……………….. 1 stuk per jaar
‘mantels
………………..1 stuk per 2 jaar
kousen …………………..5 â 6 paar per jaar
onderjurken ………………1 stuk er
4
jaar
.directoires
………………..1 stuk per j jaar
m
2
stoffen
………………’9 m
2
per jaar
schorten
………………….1 stuk per jaar
–
–
Ad 2. De textieluitgaoen, in oergelijkingiot hetïationaleen
het gezinsinkomen, mede ohder inoloed der inko,hiis-
oerdeling.
Voor deze gegevens zij in de eeiste plaats verwezè’nnaaF
GRAFIeK t
P,ocgnt Itt
IØdIQrLfl
tott tttt.tt-
S
7
6
–
S
II
S
–
1 October 1947
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
783-
het artikel: ,,Een textielbalans voor 1938″, gepublieerd
door het’C.B.S. in 1943, waarin is-opgenomen een over-
zicht der textieluitgaven volgens de budgetstatistiek
193530, evenwel gecorrigeerd op prijs- en inkomensniveau
1938. Hieraan ontlenen wij het.volgende
Vergeleken met het nationale inkomen van
5
milliard
gulden in 1938 bedroegen de totale tetie1uitgaven ca
.475
millioen gulden, derhâlve ruim 9 pCt van het nationale
inkomen. Van deze totale textieluitgaven betrof ongeveer
90 pCt of ca 420 millioen gulden de gezinsverzorging en
wel als volgt: –
Bovengoed ………… 60pCt van de waarde
–
Ondergoed
——–10 pCt ,.
Huishoudgoed
Beddevak
0 pCt
Woninginrichting
,ç
,
–
Het ligt voor de hand, dat ook voor het doorsneegezin
met het gemiddelde gezinsinkorien (ca 1 2.200 per jaar)
de textieluitgaven evenzeer ca 9 pCt-van het inkomen
hebben bedragen. Een vei’gelijking met buitenlandse ge-.
– gegevens op dit punt wijst uit, dat in vele landen op veelal
verschillende tijdstippen het gezinsverb’uik ca 8 â 10 pCt
van het inkomen uitmaakt, zodat men in dit opzicht met
een internationale, min of meer empirisch constante factor
te maken heeft. Meer gedetailleerd blijkt het verband tus-
sen gezinsinkomen en textieluitgaven in 193e voor Neder-
land als volgt te zijn (Bron: C.B.S.):
Inkomensklassen
Gemiddeld jaar-
‘rextie!uitgaven in 1938
inkomen per
% der totale uit-
(In guldens per jaar)
Idasse (afgerond)
gaven
-< 1.400
ca
900
6,3%
1.400-1800
1.600
7,8 %
1.800-2.300 –
2000
9,0 %
2300-3000
2.600
9,4 %
3.000-4.000
3.400
–
9,2 %
4000-6000
4800
–
8,7 %
> 6.000
15000
7,7 %
Uit dit overzicht blijkt wel, dat de afwijkingen -in de
procentuele uitgaven voor de gezinnen in de gegeven in-
komensgroeperingen gering zijn, maar niet hoede werkelijke
uitgaven van deze groepen zich ondeHing verhouden.
Teneinde deze kwestie nader te belichten is door schrij
ver dezes aan de hand van laatstgenoemde budgetstatistiek
en op grond van de ggevens over de inkomensverdeling,
zoals deze door Prof. Dr J. B. D. 1)ei’ksen voor 1938 zijn samengesteld, het onderstaand verband tussen inkomens-
verdeling en de daarmede corresponderende verdeling der
textieluitgaven gereconstrueerd (tevens in een gi’afiek tot
uitdrukking gebracht).
Aantal gezinnen in %
Aaiideel in % van
I
Textieluitgaven
van hettobe-
horende tot de .
de totale textiel-
van
1
%
der groei)
komensklassen
uitgaven
in % der totale
textieluitgaven
< 1.400 = 43 %
14 %
ca
0,3 %
1.400-1.800= 15 %
11 %
-0,7 %
1.800-2.300 = 14 %
15 %
1 %
2.300-3.000 = 12 %
16 %
,.
1
1
3 %
3.000-4.000 = 8 %
14 %’
1,7 %
4.000-6.000 = 5 %
11 % –
22
0/
> 6.000 = 3 %
19 %
,
6:3 %
100%
100%
Hiermede vergeleken zijn de afwijkingen van het ge-
middelde kwantitatieve verbruik belangrijk minder. Dé
meer koopkrachtigen schaffen immers naast meer textiel
vooral duurdere artikelen resp. meer luxe goederen aan.
De budgetstatistiek der gemeente AmsterdaM leert
hierover, dat, bij een gemiddeld voôroorlogs verbruik aan
textielkaartartikelen van 200 punten pel’ hoofd per jaar,’
de groep onder het gemiddelde in doorsnee ca 3/5 van dit
aantal punten nodig heeft, terwijl de groep boven het
gemiddelde op ca 7/5 daarvan li’gt.
Rangschikkèn wij tenslotte de gegevens uit de laatste
tabel cumulatief in procenten van het totaal, ,dan ont-
1
I
2-‘
10 20 30 10
50
60 70 80
90
10
staat – indien wij deze uitkomsten nogmaals grafisch uit-
zetten – een vrijwel vloeiende kromlijnige curve, uit welk
verloop men op gemakkelijke wijze kan aflezenÇ hoeveel
de totale textieluitgaven (iii procenten van het totaal uit-
gedrukt) bedragen vooi’ hetaantal gezinnen (eveneens in
procenten van het totaal uitgedrukt), dat minstens resp.
hoogstens het aangegeven inkonen geniet.
GBAFICK 1;
Poo
%d.rte.ttei-I
to0
t9efl9
?
I
—
–
90
80
70
GO
50
10
30
20
‘°’ï .
10 20 30 10 50 GO 70 00 90
,
Aantal gceinnen
1
Aantal gezinnen
1
in
%
van het
totaal, beho-
Aandeel
0/
in
%
yan het
totaal,
1
Aandeel in
%
rende tot de
van de totale
lextieluitgaven
rende tot de
i
van de totale
textieluitgaven
inkomens- inkomens-
klassen klassen
1
>6.000 = – 3 °,t
19 % – <1.400 = 43 %
14 %
>4.000 = .8 %
30 %
<1.800 = 58 %
25 %
>3.000 = 16 %
44 %
<2.300 = 72 %
40 %
>2.300=28%
60%
<3.000=84%
56%
>1.800 = 42 %
75 % – <4.000 = 92 %
70 %
>1.400=57%
86%
<6.000=97%
81 %
alle
= 100 %
100 %
alle
= 100 %
100 %
Tezamen met de daarbij behorende grafiek geeft dit
overzicht een alleszins duidelijk beeld van deze materie,
waaraan verder weinig commentaar is toe te voegen.
Drs
13. J. KIJHLMEYER.
AANTEKENINGEN.
lIET RAPPORT VAN DE PAJILISE CONFERENTIE INZARE
HET MARSHALL-PLAN.
Wij drukken hieronder de officiële samenvatting’ af
van het rapport, dat naar aanleiding van Marshall’s rede
te 1-larvard, begin Juni jl., op de Parijse conferentie werd
samengesteld en op 22. September ji. werd ondertekend.
RÉSUMË OFFICIEb IU RAPPORT I)Ul COMITÉ DE
LOOPÉRATION ÉCONOMIQUE EUROPÉENNE.
1. L’objet essentiel du rappoi’t est d’apporter une
analyse approfondie et minutieuse des inadaptations ré-
sultant de la guerre et d’examiner ce que chacun des
–
–
:–
r
1′
784
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 October
1947
1
pays participants peut faire dans son propre intérêt et dans l’intérêt des autres pour parvenïr 5. une solution
durable.
2. Les destructins et la désorganisation causées par
la seconde guerre mondiale ont été plus généralisées que
celles qui avaient suivi la première. La production agricole
et industrielle a été considérablement réduite; les sources
traditionnelles d’approvisionnements en denrées alirnen-
taires et en inatières premières sont devenues inaccess
bles, de
i
qu’5. la fin de la guerre, les pays parti-
cipants se sont vus contraints de repartir 5. zéro. Grâce
aux efforts considérables accomplis par les pays européens
eux-mêmes et 5. l’assistance généreuse des Etats-Unis,
d’autres pays et de l’UXNRA, le relèvement a progre.ssé
rapidement: Mais il ne s’est pas maintenu au cours de
l’hiver 1946/47, et l’économie européenne a alors marqué
un recul. Les approvisionnements en charbon restèrent
rares et leur pénurie freina la production industrielle.
Les denrées alimentaires ou autres marchandises demeu-
rèrent également rares, et les prix des denrées et des pro-
duits essentiels augmentèrent. Les pays participants du-
rent, en conséquence puiser abondamment dans leurs
ressources en devises étrangères. Un hiver d’une rigueur
excetionnelle suivi d’une longue sécheresse aggrava
encore ces difficultés. De sorte que, lorsqu’arriva l’été
de 1947, l’espoir qu’on avait eu d’un relèvement rapide
s’était ébranlé.
3. Tandis que le travail dci Comité de Coopération se
poursuivait, la crise des devisess’aggravait. Un certain
nombre de pays se voyaient contraints de restreindre
encore toutes leurs importations, sauf les achats de cé-
réa!es, de charbon et d’autres produits essentiels. Ii est
probable que des mesures similaires deviendront néces-
saires, dans un proche ai-enir, dans la plupart des pays
participants. Le relèvement qui s’était dessiné est désor-
mais arrêté, et la crise va s’oggravaat. Les conditions
dans lesquelles le présent rapport a été iédigé lui donnent
le caractère d’un rapport initial. Pour y apporter les
amondements qui paraîtront dèsirables, il -pourra être
riécessaire de publier des râpports complémentaires qui
tiendront compte de l’évolution de In situation économique
internationale.
4. L’objet du présent rapport est de formuler un pro-
gramma de relèvement économique des pays participants
tendant 5. rétablir l’économie européenne pour la fin de 1951. Ce programme de relôvement se fonde sur quatre
616ment essen tiels:
1. un vigoureux effort de production de la pai’t (le
chacun des pys participants.
la réalisation de la stabilité financière iitérieure.
une coopération aussi complète qua possible entre
les pays participants.
la solution du problème du déficit des échanges
commerciaux des pays participants 5. l’égard du Con-
tinent américain, en particulier dans les exportations.
5. En temps normal, les pays participants sont tribu-
tairesdu reste du monde pour cle fortes importations
matières premières, produits d’alimentation animale, et
dans mac certainemesure denrées alimentaires -. Tra-ditionnellement, ces importatïons étaient financées en
partie au moyen de l’exportation de marchandises et de
service, et en partie au moyen des revenus des investisse-
ments outre-mer. Du fait de la désorganisation entrainée
par la guerre, les hesoins d’impotation sont temporaire-
ment plus élevés qu’en temps normal, les revenus des
investissements se trouvent réduits, et les exportations n’ont pas encore pu atteindre ciii niveau suffisant pour
permettre de rétablir l’équilibre. En conséquence, le pro-
bléme qui se pose aux pays participants, et le but essentiel
du programme de relèvement consistent 5. r6ei1ler et a
accroîtreleur production, de façon 5. éliminer les demandes
exceptionnelles qui doivent’ être adressées au monde
extérieur, et 5. produire, en vue de l’exportation, les quan-
tités accrues de marchandises qui sont nécessaires pour
payer les importations dont les pays participânts con-
tinueront a avoir besoin.
6. Le rapport prévoit que chacun des pays intéressés
fera un effort considérable pour s’aider lui-même et pour
assister les autres. Pour déterniiner ce qui était réalïsable
dans ce sens, des Comités Techniques ont été créés et
ils ont été chargés de procéder â i.in examen spécial de
la situation de l’Agriculture, de l’Energie, de la Sidérur-
gie, dii Bois d’Oeuvre et des Transports,en môme temps
que des industries conriexes telles que celles de l’équipement
agricole et minier, ainsi que du problème général de la
main-d’oeuvre. Le programme de relévement â été conçu
en vue d’atteindre en 1951 les objectifs suivants:
1. Retour d la production d’avant-guerre pour les
céréales panifiables et autres; important dépassement
de cette production pour le sucre et les pornrnes de terre;
[inc certaine augmentation pour les huiles et graisses et
un développement de l’élevage aussi rapide que le per-
mettront les approvisionnements en produits d’alimen-
tation animale.
[Jne production de charbon portée
a
584 inïllions
de tonnes c’est-â-dire dépassant de 145 millions de tonnes
le niveau de 1947 (soit une augmentation d’un tiers)
dépassant de 30 millions de tônnes le niveau de 1938.
Un accroissement de la production de l’électricité
de 70 milliards de kwh, soit 40 % par rapport h 1947,
et un développement de la capacité génératrice représen-
tant 25 millions de kvh de plus qu’aant-guerre, soit
une augmentation des deux tiers.
Urr développement ‘de la capacité cle raffinage’
correspondant
t
au traitement de 17 millions de tonnes de
pétrole brut, soit une capacité égale 5. 2 fois
I
celle d’avant-
guerre.
Une augmentation de la production d’acier brut
de 80 % supérieure 5. celle de 1947, ce qui donnera 55.
millions de tonnes, soit 10 millions de tonnes (20 %). de
plus qu’en 1938.
Un développement des moyens cle transports
intérieurs correspondant au transport en 1951 d’un ton-
nage de marchandise supérieur de 25 % 4 celui de 1938.
VII La reconstitution en 1951 des flottes marchandes
d’avan t-gu erre des pays participants.
VIII. La fourniture par la production européenne de la plus grande partie de l’équipement de capital
néces-
saire 5. ces développements.
•Les différents pays ont Oris l’engagemerit de ne riégliger
aucun effort pour développer leur production nationale
afin d’atteindre ces objcctifs. Les programmes français
et italien de production de céréales qui prévoient le retour
au niveau d’avant-guerre en 1951 et le programme de
production charbonniôre du Royaume-Uni qui tend 5.
dépasser le niveau d’avant-guerre 5. la même date, revêtent
me importance particulière. Ces programmes, pris dans
leur ensemble, représentent un développement de la
production d’une portée assez comarable 5. celui qu’ont
réalisé les Etats-Ijnis au cours des années de mobilisation
1940-1944. Cet effort de production constitue le fonde-ment d’une économie européenne saine et viahie.
7. La réalisation de la stabilité financière intérieure
est pour certains pays une condition indispensable 5.
l’exécution de leur programme de production; des pays
ont pris l’engagement d’adöpter toutes les mesures néces
saires pour parvenir rapidenient 5. cette stabilité.
Le sucès rapide de la stabilisation dépendra pour une
très large part de la me’sure dans laquelle les pays pourront
disposer d’une assistance étrangère suffisanté au cours
de la période de stabilisation. 11 n’est pas possible de cal-
culer avec précision le montant des somnies nécessaires sans examiner la situation de chacun des pays intéressés
au moment oû sera entrepris ce processus (le stabilisation.
– D’après les évaluations qui pourront être faites, le montant
1 October 1947
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
785
des soiimes qui pourront être nécessaires, serait de l’ordre
de 3 milliards de dollars.
8. Les pays participants utiliseront au maximum leurs
ressources en matières premières et en main d’oeuvre et
leur capacité de produetion. Ce processus sera accéléré
par les mesures qui seront prises pour atténuer progressi-
vement les restrictions aux importations, pour améliorer
les accords de paiements entreles différents pays et pour
assurer les transferts de main d’oeuvre excédentaire.
Une déclaration a déj été faite sur la création d’un
Groupe. d’étude des Unions douani6res qui présentera un
premier rapport au cours des trois mois qui suivront sa
première réunion. Le Gouvernement français a annoncé
qu’il était prêt â entamer des négociations avec tous les
gouvernements européens qui désireraient participer â
une union douanière avec la France et dont les économies
nationales sont susceptibles de se combiner avec l’économie
française, de façon
a
constituer une entité viable. Le
Gouvernement italien s’est associé â cette déclaration.
9. En dehors de l’aide mutuelle tendant â augmenter
les approvisionnements en produits rares, et è’ intensifier
le courant des échanges entre les pays participants, un
accord est intervenu pour résouclre par une action collec-
tive les problèmes spéciaux suivants:
Une série de projets vise â organiser la mise en valeur
en -commun de nouvelles ressources d’énergie électrique.
Le plan retenu par le Comité comprend la construction
de centrales des tinées
a
l’exploitation des ressources
hydro-électriques dans les Alpes, de certain gisements de
lignite en Allemagne et des ressources italiennes d’énèrgie
géo-thermique. 11 implique une coopération pour la niise
en valeur de ressources situées de part et d’autre de
frontières nationales, auxquelles les projets envisagés
n’ont pas égard. L’élaboration en commun des plans
nécessaires est en cours.
On s’efforce de favoriser Ja standardisation de
l’équipement électrique et minier et des wagons de mar-
chandises
On examinera la possibilité d’obtenir une utilisation
plus rationnelle des wagons de marchandises grâce â des
accords de mise en commun et
a
une étude internationale
des courants du trafic.
Des dispositions sont prises pour l’échange d’infor-
mations entre pays producteurs cl’acier sur leurs pro-
grammes de modernisation et d’extension, afin que chaquc
pays, dans l’établissenient de son progranime, puisse
tenir cornpte des plans élahorés par les autres.
10. Des dispositions ont été prises pour poursuivre le
travaiJ de coopération et de consultation comiencé â
Paris, â la fois par l’intermédiaire des organismes des
Nations Unies et sous d’autres formes. On envisage
également la création d’une organisation mixte chargée
de surveiller les progrès réalisés dans l’exécution du pro-
gramme.
11. Le rapport indique que même en tenant pleinement
compte des approvisionnements que les pays participnts
peuvent produire pour leur propre usage et qu’ils peuvent
espérer obtenir du reste du monde, ces pays auront encore
hesoin d’importantes quantités de pcoduits alimentaires, de combustibles, de rnatières premières ei d’équipement
de capital en ‘provenance du continent américain. Sans
ce courant de produits, tout le programme de relèvement
se trouvera compromis. Les besoins qui ont été indiqués
tïennent compte des approvisionnements susceptibles
d’être disponïhles. Ils ne constituent pas un programme
d’importations exagéré. A la fin de la période envisagée, la consommation de denrées alimentaires sera inféi’ieure â celle d’avant-guerre et les estimations sont fondées sur
l’hypothèse que, dans de nomhreux pays, les restrictions
apportées â Ja consommation des denrées alimentaires,
des vêtements et de l’essence (pour des usages non indis-
pensables) continueront â être nécessaires.
12. L’étendue du problème est mise en évidence par le
montant de l’ensernhle dü déficit des pays participants
et de l’Allemagne occidentale it l’égard du Continent
américain, qui est indiqué dans les tableaux ci-dessotfs.
L’importance du déficit est due dans une large mesure
â l’absence des approvisionnements qui étaient autre-
fois disponibles en Europe orientale, en Asie du Sud-Est
et dans d’autres pays extra-européens. 11 sera peut-ôLre
possible de combler en parlie ce déficit par l’intervention
de la Banque Internationale pour le développement et
la Reconstruction, grâce â des investissements privés
et â des opérations de crédit et, pour certains pays, par
l’emploi des avoirs limités dont ils disposent encore.
($1.000 miltion)
1948
1949
1950
1951
Total
U.S.A.
………… •5,6′.
4,27
3,28
2,62
15,81
Reste du Continent
atnéricain
………
1,94
1,82
1,30
0,91
5,97
Déficit des territoires 7,58
6,09
4,58
3,53
21,78
dépenclants
0,46
0,20
0,07
0,13
0,66
Total
…………
S,04
6,35
4,65
3,40
22,46
Les importations prévues en provenance du Continent
américain comprennent des équipements de production’
aussi bien que des marchandises telles quc dernées alimen-
aires et charbon. Si les importations d’équipements
(autres que l’outillage agricole ou les équipements mi-
niers auxquels s’âppliquent des considérations spéciales)
étaient financées au n[oyen de prêts de la Banque inter-
nationale ou d’autres opérations de crédit, le déficit
résiduaire peurrait se ramener aux chiffres suivants:
(S 1.000 niltion)
1948
1949
1950
1951
i’Otal
Déficit indiqué nu La-
aleau précédent . . . .
8,04
6,35
4,05
3,40
22,44
3loins les équipernents
qui pOurraient Otre
financés par In Ban-
doe Internationale,
ete. etc . ………. 0,92 0,89 0,70 0,60 3,11
Total
…….. ….
7,12
5,46
3,95
2,80
99,33
Tout au long du rapport, le fait est souligné qu’un
effort intense de développement des exportations des pays
participants vers le reste du monde est indispensable pour
parvenir
réduire le déficit au cours de la période de
quatre années. On pense que si Ja situation mondiale est
favorable, la halance des comptes des pays pai’tïcipants
et de l’Allemagne occidentale avec- les pays nonpartici-
pants, autres que ceux du continent américain coniportera
. la fin de la période envisagée un excédent appréciable.
Pour l’année 1951, eet excédent est évalué, â titre mdi-
catif è 1.800 millions de dollars, et i 2.810 millions de
dollat’s pour la période de quati’e ans. 11 ne sera possible
d’utiliser ce surplus pour compenser le déficit en dollai’s
ft l’égard du Continent américain que s’il existe un apport
suffisant de dollars dans le reste du monde pour permettre
aux pays participants d’ohtenir en échange de leur ekcédent
exportable des dollars ou leur équivalent.
Le rapport souligne que s’il est vrai que Ja première
étape du prograrnme de relèvement doit être l’augmen-
tation de la production européenne, il sera impossible
de résoudre le problème si les conditions des marchés sur
le Continent américain ne permettent pas
a
l’Europe et
au reste du monde cl’y vendre des quantités croissantes
de pi’oduits. Le déséquilibre entre Ja capacité de production
et les ressources du Continent américain et celles des pays
participants est di’i â des causes nombreuses et l’on ne
peut pas y remédier par une action eui’opéenne seulement.
L’objet du présent rapport est de formulei’ des proposi-
tions quant aux mes,ures de relèvement qui sont nécessai-
res du côté européen en matière de pl’oduction, de stabili-
sation ët de coopération entre les pays participants,
mais Ja tâche n’en sera pas terminée pour autant. Le
rapport concJut de la façon suivante:
,,Le problème que Je Comité de Coopération s’est efforcé
786
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 October 1947
de résoudre â Paris est la conséquence de la guerre. Le
Comité soumet maintenant ses propositions concernant
l’effort indispensable de redressemeat qu’il appartient
1’Europe d’entreprendre par la production, la stabilisa-
tion et la coopération
•
entre les pays participants, ainsi
que par les mesures propres è favoriser le libre courant
des marchandises et des services. Ces propositions sont
renforcées par des engagements précis et définis aux
termes desquels chacun des pays intéressés assume sa
part du programme commun…. Mais les ëngagements
ne peuvent étre tenus que si les pays participants sont
assurés d’un apport continu de marchandises, etde servi-
ces en provenance du Continent arnéricain. Si celui-ci
faisait défaut ii en résulterait des conséquences désastreu-
ses. Les ressources de 1’Europe en dollais s’épuisent.
L’un après l’autre, les pays se voient déjé contraints de
renoncer, en raison du manque de dollars, A importer
du Continent américain des derirées alimentaires et des
matières premières essentielles. Si aucune mesure u’est
prise, la situation au moment de l’épuisement des stocks
deviendra catastrophique. Si les mesures prises sont
insuffisantes ou viennent trop tard, l’impulsion nécessaire
mariquera pour mettre en marche le programme. La vie
des peuples européens sera de plus en plus précaire et in-
certaine; par suite de manque de matières premières et
de combustibles, les industries seront enrayées et s’arre-
teront peu
a
peu, les approvisionnements en denrées
alimentaires diminueront et tendront â disparaître du
marché. –
,,Devant de telles éventualités, les pays participants ont
été heureux de l’occasion qui se présentait k eux d’élaborer
et de soumettre au Gouvernement des Etats-Unis un
exposé de leurs plans et des besoins correspondants. Les
lignes générales de cet exposé pourront être complétées
et les moyens de redressement, plus précisément définis
au cburs
4
de réunions qui pourront avoir lieu entre les
représentants des Etats-Unis et ceux des pays participants.
,,En dernière analyse, ces moyens extérieurs de redres-
sement ne peuvent, pour leur plus grande part, provenir,
que des Etats-Unis, qui déjâ, par l’assistance cu’ils lui
ont fournie, mi cours des deux dernières annees, ont
sauvé l’Europe de l’écroulement etdu chaos. Malheureuse-
ment, l’étendue du
problème
a été démontrée par l’évé-
nement, plus’ grand que l’on ne s’y attendait; la désorga-
nisation engendrée par la guerre, était beaucoup plus
profonde et les obstacles, sur la voie du redressement, plus
redoutables qu’on ne pouvait le prévoir, même il y a six mois. 11 ne paraît pas injustifié d’affirmer que le
rapport donne un aperçu objectif de la situation. Les
pays participants y ont exposé les faits tels qu’ils les
voient et, sur la base de ces faits, ont formulé un pro-
gramme de relévement. Ce programme repose sur la
pleine utilisation de la capacité de production existante.
En l’établissant, les pays participants ont cherché è
limiter au minimum compatible avec sa réalisation, les
besoins qui doivent être satisfaits par le Continent améri-
cain. C’est é la nation américaine, par la voie de son
Gouvernement et de son Congrès, qu’il appartient d’exa-
miner ce programme et de décider si les moyens peuvent
être trouvés de répondre ses besoins, afin qe -puisse
être assuré
bL
I’Europe un avenir économique meïlleur,
condition de sa stabilité et de la prospérité du monde”.
AMERIKAANSE MOTIIWEN VOOR liETMARSUALL-PLAN.
Zowel in Amerika als daarbuiten worden, wanneer men
spreekt over het plan-Marshall; een vijftal beweegredenen
hiervoor naar voren gebracht. Deze vijf zijn: de Ameri-
kanen denken door hulpverlening aan het buitenland een
binnenlandse depressie te kunnen voorkomen; het ver-
schaffen van een uitlaat voor de investering van binnen-landse besparingen wordt door het plan-Marshall verge-
makkelijkt.; men kan in de bij het Marshall-plan betrokken
landen de honger stillen en de grote armoede bestrijden;
de wederopbouw van de wereld wordt door dit plan be-
vorderd; en de militaire veiligheid kan men verzekeren.
Aan deze vijf motieven wijdt ,,The Economist” in haar
nummer van 20 September jl. een beschouwing, waaraan
hieronder een en ander is ontleend.
Het voorkomen van eendepressie schijnt op het eerste
gezicht een aannemelijk motief. Immers, -de exporten zijn
absoluut gezien aanzienlijk. Ook hoort en in Amerika
weer de klaagzang herhalen uit de dertiger jaren-nl. dat
de’ binnenlandse vraag niet in staat zou zijn om, bij de
huidige ,,full employment”, de productie voor een langere
termijn in voldoende mate op te nemen.
Beziet men deze kwestie echter nader, dan blijkt, dat
bijv. de export in het tweede kwartaal van 1947 slechts
iets meer dan 9 pCt van het bruto nationaal produt be-
droeg, terwijl zij toch absoluut gezien zeer groot was, nI.
omgerekend op een jaarcijfer $ 21,2 milliard. Zo was ook
het nettö betalingsbalanssaldo gedurende de eerste helft
van dit jar aanzienlijk, t.w. $ 10 milliard, uitgedrukt in
een jaarcijfer. De netto investering in het buitenland voor
de eerste helft van dit jaar was echter minder dan 4j pCt
van het bruto nationaal product.
In Mei (de topmaand voor de export) werd ongeveer
12 pCt van de industriële productie geëxporteerd; voor
Juli is dit percentage ongeveer 10. Uit, deze cijfers blijkt
duidelijk het belang van de binnenlandse, meer dan de
buitenlandse, invloeden ophet handhaven van werkge-
legenheid en productie. Een fluctuatie vn 5 tot 10 pCt
in de binnenlandse bedrijvigheid staat gelijk met een
fluctuatie door buitenlandse factoren’ van 100 pCt. Een
voorbeeld uit de geschiedenis van de Amérikaanse econo
mie laat zien, dat, bij een daling van het bruto nationaal
product van $ 104 milliard in 1929 tot $ 56 milliard in
1933, dus een daling van $ 48 milliard, de netto investering
in het buitenland slechts met iets meer dan een half
milliard daaldp.
Voor de export van bepaalde met name te noemen
artikelen staat de zaak natuurlijk anders. Gedurende de
eerste helft van dit jaar werd bijv. 51 pCt van de productie
van vrachtauto’s geëxporteerd, 31 pCt van de smeerolie-
productie, 21 pCtvan die van motortrucks, bussen en chassis,
Het Departement van Landbouw verwdcht voorts, dat dit
jaar ongeveer S pCt van de beschikbare voedselvoorraad zal
worden uitgevoerd, waarbij afzonderlijke producten veel
hogere percentages zullen bereiken. Deze producten ont-
moeten echter ook een grote binnenlandse vraag, zodat
een daling van de buitenlandse vraag op zichzelf in de naaste toekomst nauwelijks een depressie zou
–
kunnen
veroorzaken. En, zo zegt het blad, het handhaven van de
grote binnenlandse vraag voor deze bepaalde producten
hangt in de eerste plaats af van binnenlandse factoren.
Wat betreft het tweede motief voor het Marshall-plan,
het verschaffen van een uitlaat voor binnenlandse be-
sparingen, dit is van een meer technisch-economische aard en is te danken aan de Ke3inesiaanse analyse en de Ameri-
kaanse toepassing hiervan. De stelling is, dat er in de
Amerikaanse economie een voortdurende tendenti aan-
wezig is om meer te sparen dan in het land zelf kan worden
geïnvesteerd, zodat, zonder een uitlaat naar het buitenland
(of grote overheidsinvesteringen, of beiden) onderbezet-
ting het noodzakelijk ge.’olg zal zijn. Deze stelling geldt
echter alleen voor de lange termijn en kan dan als zodanig
van enige betekenis zijn, zegt ,,The Economist”, maar aan-
gezien het plan-Marshall een kwestie is – van de korte termijn, is zij hierop niet van toepassing.
Ten aanzien van het derde motief ,dat voor het Marshall:
plan naar voren wordt gebracht, merkt het blad op, dat
,,its motivation is not charity in any narrow, supercilious
or derogatory sens, but a genuine moral attribute”. –
Thans de vierde beweegreden. Deze berust op politieké
philosophische en veiligheidsoverwegingeii. liet ‘verlangen
•1
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHtEN
787
van Amerikâ naar een economisch wereidherstel wordt
weergegeven met de yolgende woorden: ,,It is as an
instrument of the effiient use. of resources that interna-
tional trade is regarded as significant, instead of as a
device to regulate the trade cycle. It is trade multilatera-
lism’that permits the most efficient specialisation of pro-
duction, resulting in higher standards of living instead
of the waste of resources by growing bananas and olives
in Alaska. And it is the concentration of the more efficient
use of resources and the resulting benefits that leaci
away from the international stresses poduced by natio-
nalism and statisrn”.
Tenslotte het laatstgenoemde motief: het verzekeren
van de militaire veiligheid. •Dit moet worden gezien als
een voorzorgsmaatregel tegen het mislukken van de
wereldwederopbouwplannen. ,,If world reconstitution is
unattainable.. . . then the best preparations for chaos
must be made”.
Na deze vijf motieven overzien te hebben, meent ,,The
Economist”, dat aan het vierde argument de meeste kracht
moet worden toegekend. 1-loe zal het Congres nu op het
Marshall-plan reageren? Naarmate de overtuiging groeit,
,dat hulpverlening de wederopbouw van de wereld zal
bevorderen, zal de actie van het Congres snel en groot zijn.
Maar naar de mate, dat het gevoel zich ontwikkelt, dat
andere doeleinden zullen worden nagestreefd, dat het
nationalisme zal groeien, dat de economische wederopbouw
niet zal worden verwezenlijkt, zullen de snelheid en de
grootte. van de ‘hulpverlening worden verminderd.
INTERNATIONALE NOTITIES.
PARIJS EN GENÈVE.
Bijna gelijktijdig zijn in de loop van de afgelopen week
twee belangrijke documenten gereed gekomen, één te
Parijs, betrekking hebbende op het Marshall-plan, en een
tweede te Genève, betreffende de internationale handel.
• Het Parijse rapport houdt in een opsomming van de
nationale behoeften van 16 Europese landen gedurende de eerste 4 jaar. Het Oeneefse’ontwerp heeft betrekking
op de vrijmaking van de internationale handel en richt
zich op ,,the remote world of the 1950’s”,’ aldus ,,The
Economist” van 27 September ji. /
Toch zal het Geneefse document invloed hebben op de
uitvoering van het Parijse. De Verecigde Staten immers
zullen de middelen moeten verschaffen om Europa op de
been te helpen. Zij zullen dit niet doen, zonder voorwaar-
den te stellen. In feite zal de waarde van de Amerikaanse
hulpverlening voor Europa juist van de gestelde condities
afhangen. Eén dier hoofdvoorwaarden ligt geheel in de
sfeer van het Geneefseontwerp, t.w. de kwestie van non-
discriminatie. Gelijk bekend, werd zij, bij de verstrek-
king van de lening aan Engeland, ook gesteld; zij heeft tot
voor Engeland ongunstige gevolgen geleid. Gelukkig bevat
het Geneefse ontwerp uitzonderingen. ,,There are exemp-tions for trade between a mother country and its colonies,
fordiscriminations that are part of a plan of development, and for action taken by countries in difficulties with their
balances of payipents’,’.
Met dat al rijst de vraag, of Parijs en Genève aan de
wereld een nieuwe, betere economische structuur geven.
,,The Econornist” toont zich niet optimistisch. Amerika
zal, aan de hand van Parijs, Europa waarschijnlijk behoe-
den voor honger en economische ineenstorting. Maar
dan? heeft Europa dan, zoals eigenlijk in de bedoeling
ligt, een betere economische structuur gekregen dan vroe-
ger? Genève blijft eveneens negatief. Een vrijere handel
is wenselijk, maar met het verwijderen vdn handelsbe-
lemmeringen alleen is men er nog niet. liet Engelse blad
besluit dan ook: ,,The initiative has not yet been seized
for twentieth-century liberalism”.
BUITENLANDSE ACT1VA IN DE VERENIGDE STATEN.
De buitenlandseactiva in de Verenigde Staten bedroegen
eind Juni jl. minstens $26 milliard aan goud, banksaldi
en activa op korte en lange termijn. Deze schatting van
het Departement van Handel komt voor in het September-
nummer van de ,,Survey of Current Business”., De goud-
voorraden van de verschillende landen, behalve Rusland,
werden voor hetzelfde tijdstip geschat op $ 11,4 milliard;
de buitenlandse banksaldi in Amerika op $ 5,3 milliard.
Verder bezaten de landen buiten Amerika $ 1,4 milliard
aan activa op korte termijn en $ 8,2 milliard aan elctiva
op lange termijn. Van deze laatste activa bestaan $ 3,7
milliard uit verhandelbare effecten in handen van parti-
culieren. De rest bestaat hoofdzakelijk uit directe investe-
ringen, welke minder gemakkelijk te liquideren zijn.
Van de bovengenoemde totale goud- en banksaldi be-horen ongeveer $ 9 milliard aan Europa, ongeveer $ 4,2
milliard aan landen op het Westelijk halfrond en $ 3,5
milliard aan Azië, Afrika en Oceanië. Internationale in-
stellingen bezitten van dit totale bedrag $ 4 milliard.
Volgens schatting van
•
het Departement van Handel
kochten de Verenigde Staten gedurende het tweede kwar-
taal van dit jaar voor ongeveer $ 800 millioen aan buiten-
lands goud, terwijl in dezelfde periode de buitenlandse
activa op lange en korte termijn verminderden met onge-
veer $ 400 millioen. Bovendien kwamen dollars ter be-
schikking van diverse landen via de Amerikaanse Rege-
ring of leningen van de Internationale Bank tot een bedrag
van $ 1,6 milliard gedurende het tweede kwartaal van dit•
jaar, d.i.
S
500 millioen meer dan in het èerste kwartaal.
Gedurende het tweede kwartaal werd, uitgedrukt in een
jaarcijfer, $ 6,4 milliard aan het buitenland geleend; hier-
door werd een peil bereikt, dat in de na-oorlogse periode
niet werd geëvenaard, evenmin als in de eerste vereldoorlog
Terwijl de leningen aan Europa vermeerderden met $500
millioen van het eerste op het tweede kwartaal, nam het
exportsurplus van Amerika naar Europa gedurende de-
zelfde periode toe met slechts $ 56 millioen; het export-
surplus met landen van het Westelijk halfrond nam daar-
entegen toe met $ 130 rnillioen, met andere landen niet
$ 142 mïllioen.
,,The Financial Times” van 23 September jI. merkt
naar aanleiding van deze gegevens op, dat, indien dc
Engelse statistieken zuiver en up-to-date waren geweest,
,,evidence should have been available long before 15th
July that convertibility was imposing a very heavy
strain”. Ook wijlen Lord Keynes heeft eens opgemerkt,
dat de statistieken van de Bank of England zo slecht
waren, dat zij beter in het openbaar konden worden ver-
brand.
•
,
I’EANICRIJK EN OOST-EUROPA.
Het dollartekort heeft in Frankrijk de vraag doen rijzen,
of het niet mogelijk zou zijn, in plaats van in de Verenigde
Staten, voortaan inkopen te doen in Oost-Europa.
Bij nader onderzoek blijkt, aldus ,,L’Economie” van
18 September jI.’, dat het handelsverkeer met Oost-Europa
in het verleden slechts van geringe betekenis is geweest.,
In 1938 bedroeg de import uit Bulgarije, Hongarije, Polen Roemenië, Tsjechoslowakije en Joegoslavië tesamen 2,59
pCt van.de
totale Franse import; het cijfer voor de export
as 4,29 pCt. 1-let totale handelsverkeer met Sovjet-Rus-
land (import plus export) was in 1938 slecht 1,03 pCt
van de totale Franse buitenlandse handel.
In hoofdzaak ging het om de’ import van graan uit
Polen, Joegoslavië, Röemenië, Tsjechoslowakije en Bul-
garije, van hout, olie, steenkool uit Rusland, Roemenië,
Polen en tabak uit hongarije en Bulgarije. Frankrijk
exporteerdp wol, katoenen en zijden garens, ijzer, staal,
aluminium, machines, chemische producten e.d.
Na de oorlog is de toestand niet veel anders geworden.
De handelsomvang is naar volume zelfs verminderd, en het gaat om nagenoeg dezelfde producten.
38.015,20
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de. Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j°
art. 4 van het Koninklijk
besluit van
1
October 1945, Staatsbiad No.
–
F204)
…………………………….
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari
1947
…………….
2.100.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbank t
141.973.529,80 ‘)
(mcl. voor- schotten in re-
Bijbank
,,
2.770.443,97
kening-courant
op onderpand)
.Agentsch.
,,
8.981.741,95
t
f
153.731.715,72
Op
effecten,
enz ………..
…153.311.468,31
)
Op goederen
–
en celen ……
..
420.247,41 153.731.715,722)
–
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
–
Boekvordering op
de
Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
mun’tmateriaal
……..f
502.143.984,43
Zilveren munt, enz…….2.080.104,88
504.224.089,31
Papier op het buitenland
. .
t
157.430.200,-
Tegoed
bij
correspondenten in
–
het
buitenland
……….
..
216.806.459,49
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..
5.061.361,32
379.298.020,81
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………………………………
66.011.534,90 Gebouwen
en
inventaiis
…….. …………..
3.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
..
82.075.266,25
4.788.878.642,10
788
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1-October
1947
Frankrijk heeft momenteel in de eerste plaats nodig:
machines, steenkool, petroleum en graan. De landen van
Oost-Europa zijn, in verband met hun eigen reconstructie
en industrialisatie, veel minder bereid om in dit opzicht
aan de Franse behoefte tegemoet te
komen:
Machines zijn
narnvelijks te krijgen, petroleum heeft Frankrijk na
de
oorlog niet meer uit Roemenië of Rusland ontvangen.,, Les
besoins soviétiques sont trop gi’ands”. Steenkool uit Polen
is wel verkrijgbaar, maar duur. Graan tenslotte
is
in Zuid-
Oost-uropa tamelijk overvloedig, maar niet in Noord-
Oost-Europa, zodat het overschot waarschijnlijk in
Oost
–
Eurppa zal blijven.
Zo
lijken de kansen
op
een iitensivering van het han
delserkeer met Oost-Europa niet groot. Dit nog afgezien
van het feit, dât de landen van Oost-Europa in de
Russi-
sche invloedssfeer worden betrokken, waârdoor zij zullen
worden ,,une sorte de complément ou de prolongement
du
vaste espace autonome au point de vue économique
que représente
l’U R.S S.”.
Alleen
rçj
échoslowaki,je maakt
daarop een uitondering. Bovendien moet de belemmeren-
de factor worden aangemerkt, .dat verschillende Oost-
Europese landen betaling in dollarsvragen.
De kans op vervanging va’n de Verenigde Staten door
Oost-Europa is voor Frankrijkover het algemeen genomen
dan odk miniem.
GELD-, EN KAPITAALMARKT.
De naderende maandultimo deel zijn invloed in de
afgelopen.week nog vrijw’él niet gelden. Alleen daalde de
callgeldnotering tot pCt, waaruit wellicht mag worden
afgeleid, dat de banken zich reeds op het onttrekken van
middelen aan, het einde van, de maand voorbereidden,
door gelden slechts op de meest hiquide wijze te beleggen.
In de discontonotei’ingei’i kwam weinig verandering.
Driemaandspromessen waren tegen 1 pCt gevraagd, half-
jaarspapier werd tegen
1/16
pCt- verhandeld, terwijl Mei-
t/r Augustusprome.ssen tegen
17/
pCt werden geiraad.
liet koersniveau ter betirze van Amsterdam ‘vertoonde
de laatste helft der week een dalend beloop. Tengevolge
van deze overigens beperkte koersreactie kwan het alge-
mene niveali vooi’ vrijwel alle groepen van fondsen weer
op het peil, dat bereikt was véérçlat de koersstijging onder
invloed van de, cijfers der Millioenenuota intrad. Ter oriën-
tering’mogen onderstaande koersen gelden.
19 September
26
September
1947
1947
A.K.0.
…………….
172+ ‘
‘
175+
v.
Berkel’s
Patent ……..
128k
126
1
i
Lever Bros. Unilever C.v.A
304+
301
Philips
G.
b. v. A………
390
377
Koninklijke Petroleum
. .
.-
446
445
+
H.A.L .
………………
219
-.
.
222
N.S.0.
……………….
190+ 186
H.V.A.
………………
232+
226
Deli-Mij
C.v.
A ………..
158+ 152+
Amsterdam Rubber
141+
140+
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste oosten in millioenen frncs).
Cd
!
no…
t
n1n.2
1
‘
Data
OOI
31 Dec. 1946
4.949,9
158,0
238,7
1
52,7
4.090,7
1.163,7
6 Sept.1947
5.270,9
69,7
127,2-1
48,7
3.981,3
1
1.216,5 15 Sept.-1947
1′
5.267,2
t
71,5
134,5
48,9
1
3.984,0
1
1.266,9
23 Sept.197
5.306,9
66,3
140,0
48,8
3.956,7
1.294,7
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 29 September 1947.
Activa.
–
Wissels, pro-
Hoofdbank . f
–
messen en
schuldbrieven Bijbank
in disconto
Agentsch.,,
–
38.015,20
Passiva.
Kapitaal
…………………………….t
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………..
..
12.452.579,46
Bijzondere
reserves
……………………
32.247.868,69
Pensioenfonds
…………………………
16.960.028,75
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
…….
.
425.446.595,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften) ….
..
2.856.115.975,-
Bankassignaties
in
omloop
………………..
40.821,83
Rekening-courant
saldo’s:
‘s Rijks Schatkist’
……t
860.416.130,53
–
Geblokkeerde
saldo’s
van banken
…………..
..41.084.332,96
Geblokkeerde
saldo’s van
anderen
…………..
..38.197.383,24
–
Vrije
saldo’s
…………
..
647.384.014,85 1.587.081.861,58
Diverse
rekeningen
……………………
..
138.526.911,88
4.788.878.642,19
‘)
Waarvan schatkistpapler rechtstreeks door de
Bank In disconto genomen …………….t
–
‘)
Waarvan aan Nederlands-Indi6
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)
,,
39.529.875,- Circulatle der door de Bank namens
cle Staat in het verkeer gebrachte muntbll,jetten
,
..
147.602.406,-
DANK
VAN
ENGELAND.
(Voornaamste posten In millioenen ponden).
‘0
_i,’e
‘5
‘C
t3zi
,
1
0
05,
u,
0
o
Pq
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1
1.45 0
1.428,2
22,1 10
Sept.’47
0,2
1.449,4
1
1.450
1.389 6
60,6
17 Sept.’47
0,2 1.449,3
1.450
1.382:8
67,5
24 Sept.’47
.
0,2
1.449,j
,
1.450
1.376,5
73,7
Other securities
–
Depoats
.
I5,
1
nI
‘g
1 1
1
1_
o’l
t
1
1
1
o
1
‘°
0
B
.l
1
Hcsico
5-)
1
5,
25 Dec. ’46
1,3
1
311,8
13,6
1
15,8 346,5
t
10,3
278,9
10
Sept.’47
2,4
t
320,6
16,7 17,8
399,7
1
12,8
291,6
17 Sept.’47
2,4
1
312,4
12,4
1
17,7 393,9
1
9.6
260.6
24 Sept.’47
2,3
307,5
14,6 18,4 397,9
16,2
289,6
:i’;.
-•
•”’- -.-
..
.-.,’
.
1 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
789
DE N1fBERLANDSCIIE BANE.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
0
•_0
Eo
‘4-
•’
000)
0
to
0
00 00
0′
cd-
0.0,
0.
0
ee
0
.2
–
–
.
33
0.0
30 Dec.’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.409
18 Aug.’47
504.119
1 35.062
200.394
–
155.975
25
,,
’47
503.932
131.864
286.627
–
151.615
2Sept.’47
03.071
144.776
269.938
–
160.359
8
’47
504.04•
149.636
250.985
–
153.545
15
,,
’47 504.096
149.636
251.012
–
154.541
22
’47 504.156
157.430
240.567
–
154.668
29
’47
504.224
157.430
221.868
–
153.732
Saldi In rekening-courant
0
.
.
(0
30 Dec.’46
2.744.151
1.099.855
90.071
63.706
590.158
18Aug.47
2.774.925
838.425 40.640
36.439
720.884
25
,,
’47
2.785.350
899.863
46.393
35.504
723.843
2Sept.’47
2.851.436
858.696
47.533
34.946 706.224
8
’47
2.831.897 877.503
32.548
39.767
693.735
15
’47
2.816.325 918.682
34.523
49.697
652.453
22
’47
2.801.388 895.198
57.168 49.040 663.943
29
’47
2.856.116
860.416
41.084
38.197
647.384
NATIONALE 1JAN11 VAN JIEIOIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
00
Cd
Data
4)0
•
00
000
E
00,
.,
26 Dec.
1946
32.226
5.648 4.953
214
698
49.158
21 Aug.
1947
28.453
11.797
4.839
294
794
50.646
28
,.
1947
28.454
12.161
3.940
356
749
51.341
4 Sept.
1947
28.455 12.177
4.528
492, 735 52.111
11
,,
1947
28.459 12.288
4.433
316 737
51.866
18
,,
1947
28.479 12.340
4.693
319 757
50.686
25
1947
28.478
12.169
4.499
440
727
50.881
o
RekenIng-
0)
courant saldi
r
2
0.
Data
.0o
.
0
0
-u .Od
0
0
.,
0)5
‘4e)
Cn
0
cd
26
1)ec.
1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
21 Aug.
1947
637
163.887
77.612
5
4.939
528
28
,,
1947
637
16 4. 13 9
7 7.8 18 2
2.281
528
4 Sept.
1947
637
165.553
79.185
4
4.954
519
11
,,
1947
637
165.247
79.013
4
4.771
518
18
1947
637
164.665
78.309
5
4.695
516
25
,,
1947
637
164.592
78.125
5
4.678
515
‘) Waarvan 10.493 mililoen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘)
Deze post omvat: oude biljetten over
te
boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
FEDERAL RESERVE JJANKS.
(Voornaamste posten In millioenen dollars)
[
Metaalvoorraad
Data
1
i
Other
U.S. &ovt.
Totaal
&oudcer-
1
cash
1
securities
tificaten
31 Dec.
1946 18.381
17.587
268
23.350
27 Aug.
1947
20.524
19.841
1
260
22.107
3 Sept. 1947
20.534 19.847
1
232
1
22.224
10 Sept. 1947
20.592
19.892
j
238
22.042
F.R.-bll-
‘
Deposito’s
1
1,Iember-
Data
jetten In
circulatie
Totaal
j
Govt.
banka
31
D6c.
1946
24.945 17.353
16.139
27 Aug. 1947
24.225
18.531
5
1
16.439
3 Sept. 1947
24.623
18.236
L393
9
16.628
10
Sept. ‘1947
24.650
18.135
3
16.932
ZVEEDSE IILJICSB%NL{.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
‘bata
Metaal
Staatsfondsen
‘
4
ee,
0″
4
‘
4
.
0
”40
0
.89
,
31 Dec. 196
839
532
1.544 504
84
t
182
6 Sept. 1947
255
162
2.501 377
49
1
182
15 Sept.1947
255
162
2.262
385
[114
L
-94
1
182
23 Sept. 1947
219
139
2.335
394
22
182
Deposito’s
)5
e
Direct opvraagbaar
__
0)
,
0
Data
4)0)0)
’44)
‘
‘4
1
16
1)5
0) s.
‘4
‘0
.”0.4
‘M
e2
0
0
e
)
31
Dec. 1946
2.8711
87’5
706
84
2301
174
1
6 Sept. 1947
2.5681
899
564
264 163
180
1
3
15 Sept.1947
2.4941
778
609
104
163 186
3
23 Sept. 1947
2.453
800
645
90
163
1
196
3
STAND
VAN
‘s RIJKS
KAS.
Vorderingen
6 Sept. 1947
15 Sept.
1047
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
De Nederl. Bank N.V.
t
901.464.978,24
f
918.682.047,29
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
hij
de
Bank voor Neder-
landsche Gemeenten
……
555.818,42
485.661,03
Kasvorderingen
wegens
ere-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
–
–
Daggeldiening
tegen
onder-
…….
pand
………………
–
–
Saldoder postrekeningen van
364.869.64960
,,
362.720.815,14
Voorschotten op ult.Aug. resp.
.Tuli
1967
aan de gemeen-
ten wegens aan haar uit te
keren belastingen
………..75.070.595,84
,,
67.572.656,55
Vordering in rek.-courant op
……..
Nederlands-Indië
……..
……..
692.651.921,03
,,
693.605.856,07
Rijkscomptabelen
………..
Suriname
…………..
39.651.797,52
,,
39.651.797,52 Curaçao
…………….
684.052,12
,,
684.052,12
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
…19.460.006,23
,,
24.000.600,44
Het staatsbedrijf der
P.,
T.
….
…….
enT
.
………………
…..
– –
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…179.366.737,74
,.
180.566.737,74
Verplichtingen
Voorschot
door
De
Nederl.
Bank
N.V.
verstrekt
– –
Voorschot
door
.
De
Neder-
landsche Bank N.V. in reke-
ning-courant verstrekt
. . .
–
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
t
1052.068.800,-
(1073.668.800,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derlandsche Bank N.V. Inge-
volge Overeenkomst van 26
Februari
1947
……….
2100.000.000,–
,,2100.000.000,-
Schatkistprornessen
in
Om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
…
Nederlandsche
Bank N.V.
is
geplaatst nihil) f6.356,1
m/m
w.o.
garantie Bretton
Woods t 667 m/m
……
5684.600.000,-
,,5689.100.000,-
Daggeldleningen
–
–
Muntbiljetten in omloop ….
148.435.583,-
,,
147.238.108,- Schuld op ult. Aug. resp. luli
…
’47 aan de gemeenten wegens
…
aan haar uit te keren belas-
tingen
……………….
– –
Schuld
in
rek.-courant
aan:
Nederlands-Indië
–
. –
Suriname
…………..
–
– –
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
–
–
Het staatsbedrijf der P.,
T.
……….- –
Curaçao
………. …………….
423.300.826,55
,,
463.936.839,88
Andere staatsbedrijven
….
………
.930.121,20
,,
3.930.121,20
en
T…………………..
Schuld aan diverse instellingen
……
in
rekening
.
met
‘s
Rijks
ScMtkist
……………..
3200.85.6i7,54
1
,3203.583.617,54
Annonces voor het volgend
nummer
dienen uiterlijk
Maandag 6 Oct. a.s.
in
het
bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
HAVENBEWEGINO.
Te Roüerdain, Amsterdam en Antwerpen aangekomen zeeschepen ‘).
Rr’tterdam
Amsterdam
Antwerpen
Tijdvak
aantal
netto register
aantal
netoregis
aantal
netto register
12.026
19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.88.710
1945
1.344
2.063.622
470
458.800
.
3.585
11.129.932
1939
………….
1946
4.464
5.91 1.539
1.706
1.833.381
5.284
9.311.899
Januari
1947
…………
.-
364
628.527
185
.
181.187
422
855.334′
635.622
149′
159.582
503
1.050.345
Maart
………………….441
742.747
146
215.633
611
1.272.384
-.
463
729.734
176
251.177
642
,
1.265.483
Februari
…………………329
507
851.771
215
.
232.727
729
1.419.137
April
…………………
Juni
………
……….
538
885.113
215
242.629
716
1.454.412
Mei
……………………
.
881.835
201
224.022
600
1.221.270
Juli
…………………..558
Augustus
………………..
615
976.754
.
23′
254.678
815
1.749.160
3’t/m
9
Aug.
…………
146
145.994
51
69.146
to
t/m
16
Aug ………….
136
.
187.437
45
‘39.209
17
t/m
23
Aug ………….
.129.
232.105
63
89.342
24
t/m
30
Aug ………….
145
205.928
57
57.030
31 Aug. t/m 6 Sept
145
.
216.103
51
43.028
‘7
t/m
13
Sept.
…………
.
.
132
217.910
50
55.222
1)
Bronnen: ,,Mededeliflgen Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland”; Dienst Gemeente Handelsinrichtingen, Amster-
dam; Bureau van Statistiek
der Gemeente Amsterdam; Economische dienst vad de haven, Antwerpen.
BUITENLANDSÉ KAPITAALSALIM IN DE VERENIGDE
STATEN’)
(in millioenen dollars).
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
October
1947,
Ultimo
1
1942
Ultimo
1945
30 Juni
1946
31
Juli
1946
1
31Aug.
1946
1
30
Sept.
1946
31
Oct.
1946
30 Nov.
1946
Ultirno
1946
31
.Jan.
1947,
28 Febr.
1947
31 Mrt
1947
Nederland
474.0
539,7
411,91
389,4
376,4
1
)
370,1
2
)
351,1
2
)
322,8
326,4 319,1
295,6
–
256;7
837,8
591.5
485,3
756,0
624,1
665,1
736,3 640,9
563,1
585,6
558,2
489,6
Frankrijk
625,9
1
64,2
432,5
419.4
393,2
421,1 433,1
401,7 384,8
369,4
336,3 351,4
Zwitserland
592.1
722,3
737,0
741.0 752,5
745,9 756,3
760,9
766,1
769,5
776,8
786,1
Engeland…………
3608,1
4.037,0
3.554,8 3.790,7
3.612,0′)
3.649,5′)
3.738,9
1
)
3.603,8
3.574,2
3.645,8 3.455,8 3.362,8
Canada
425,1
1.395,7
1.313,2
2
)
1.278,7
2
)
1.223,5
2
)
1.177,3
1.110,6
1.067,0
979,7
967,1
856,8
776,6
Europa
………
Lat. Amerika
..
835,8
1.338,4
1.471,6 1.486,1
1.566,2
1.544,8 1.569,6
1.546,4
1.474,0 1.466,3
1.431,2
1.384,3
Azi8
932,9
1.78/,.1
1.560,3
1.492,1
1.425,4
1.365,9 1.326,6 1.327.4 1.258,3
1.217,1
1.155,9
.1.149,8
Totaal
……….
5.980.2
1
8.802.8
1
8.147,4
2
)I
8.296,2
2
)1 8.063,9
2
)I
8.001,0
2
)
8.015,8
2
)1
7T8T9
1
7.555,7
.
7.598,4
1
7.147,8
1
6.923,3
t)
Ontleend aW1 liet ,.Federal Reserve Bulletin” van Aug. 1947. ‘) Gecorrigeerde cijfers.
BANK VAN FRANKRIJK.
t
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschotten
aan
de Staat
Data
Cd
0
2)
u
‘0
00
cd
cI.
.
26 Dec.
1946
94.817
1118.302
1
67.900
426.000
4 Sept.
1947
64.8171
140.791
7.443
13,4.500
426.000
11
Sept.
1947
52.8171145.960
9.449
L
2
~
132.900
.426.000
18 Sept.
1947
52.817
[143.366
.449,,j
115.700
426.000
-.
Bankbil-
Deposlto’s
Data
‘
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
.
Diversen
26 Dec.
1946
721.865 63.458
1′
765
1
.
62.693
4
Sej,t.
1947
854.124 67.628
1
761
1
65.913
11 Sept.
1947
853.913
70.204
1
797
1
68.461
18
Sept.
1947
85.0.645
70.806
747
69.108
–
WERKLOOSHEID IN NEDERLAND
‘).
Maand ‘
Erklozen
‘)
30 Juni
1965 ……………..112.622
201.400
29 Juni
1946 ……………..45.953
7.800
31 Dec.
1946 ……………..47.000
‘)
7.600
31 Jan.
1947 …….. . …….
..51.500′)
7.100
28 Febr. 1947
…….
.
……..
.55.800
‘)
6.200
31 Mrt
1947 ……………..48.300
)
5.200
30 April 1947 ……………..31.000
3.400
31 Mei
1947 …….
. ……….24.100
2.500
30 Juni
1947 …………….19.700
1.800
31 Juli
1947 ……………..18.800
1.300
31 Aug., 1947 ………………20.200
.
1.200
t) Brnn: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘)
Gegevens van de arbeiclsbureaux.
‘)
Bovendien 105.000 vorsiwerklozen uit het Vrije bedrijf.
‘)
Bovendien 121.000 vorstwerklozen uit het
Vrije
bedrijf.
‘)
B’ovendien 161.000 vorstwnrk-lozen uit
het vrije bedrijf,
‘)
Bovendien 28.900 vorstwerklozen uit het vrije l)edrijf.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
Abonneert.Uop
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Pr’of. P. Hennip-
man, Prof. P. .B. Kreukniet, Th, Ligthart, Prof.
N.
J.
Polak, Prof.
J.
Tinbergn, Prof.
H. M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M.
Verrijn Stuart,
Prof. Mr. F. de Vries.
Abonnementsprijs
f 22,50;
franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.
–
;
franco per post f19,80.
Abonnementen .wordé’n ‘aangenomen door den
boekhandel en door
,
de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
INSTITUUT VOOR..
S
1
OCIALE WETENSCF(APPEN
Dir.
Drs
H.
H.
Behrens
en
Dr
J.
Mullemeister
Speciale opleiding te Rotterdam,
Den
Haag en Amsterdam voor
CAND. DÔCT. RECHTEN
voor Doctorandi. Ec. Wetensch.
‘
ml. Den Haag
Wassenaarseweg
39
–
Tel. 775382′
1
ROUPPE VAN DER VOORT’S
USTRIÉ
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch.
UITGIFTE van
1500 gewone aandelen
elk groot
f
750.—, aan toonder, ten volle delende in
de winst over het boekjaar 1947,
met recht van voor-
keur voor houders van gewone aandelen.
Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op
bovengenoemde aandelen zal zijn opengesteld, op de
voorwaarden van het prospectus d.d. 29 September
1947, op
Vrijdag, 10 October 1947,
, 2
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uûr,
tot de koers van 120 pCt. voor inschrijving met recht
van voorkeur en tot de koers van 132 pCt. voor vrije
inschrijving
te Amsterdam: ten kantore van de
Amsterdamsche Bank
N.V.
en de }LH. Lippmann, Rosenthal & Co.,
te Rotterdam; ‘s-Gravenhage en ‘s-Hertogenbosch: ten
kantore van de
Amsterdamsche Bank N.V.
AANBIEDING TOT VERWISSELING
van de uitstaande 7 pCt. (thans 5,6 pCt.) cumulatief
preferente winstdelende aandelen, elk. nominaal groot
f
750.—, tegen een gelijk aantal gewone aandeelen, ten
volle delende in de winst over het boekjaar 1947.
De gelegenheid tot verwisseling bij bovenstaande
kantoren, op de voorwaarden van het prospectus d.d.
29 September 1947, sluit Woensdag, 8
October 1947,
des namiddags te 4 uur.
Exemplaren van het prospectus, verwisselings- en
inschrijvingsbiljetten en — tot een beperkt aantal — de statuten en het laatste jaarverslag, zijn bij de kan-
toren van inschrijving verkrijgbaar.
AMSTERDAM, 29 September 1947.
AMSTERDAMSCILE BANK N.V.
LIPPMANN, ROSENTHAL
&
CO.
Academicus, 36 jaar, Drs. fac. lett. en wijsb., zag
zich gaarne geplaatst als
socicicil werker
bij, grote instelling, fabriek of inrichting. Steller dezes
heeft ruime sociale ervaring, bezit belangstelling voor
bedrijfspsychologie, personeelsbeleid en cultureel werk,
en is in staat binnen enkele jaren universitaire studie psychologie en psychotechniek te voltooién. Br. lett.
N.R.B. Nijgh & van Ditmar, Amsterdam C.
–
Mr in de Rechten
34 jaar oud, zoekt opname in commerciële leiding van
industrieel bedrijf of handelsfirma. Is ruim zes jaar
Secretaris van een der grootste ‘Rijksbureaux Be-
kend niet organisatie- en’ efficiency-probiemen, boek-
houden en verzekering.. Ervaring als juridisch advi-
seur. Gaarne Psychologisch onderzoek. Brieven onder
no. ESB 1025 bureau’v. d. blad, postbus 42, Schiedam.
Gezocht:
j
j
ong uxist
bij voorkeur met enige ervaring, voor interes-
sant, zelfstandig werk op sociaal-economisch ge-
bied. Werkkring (te ‘s-Gravenhage) biedt goede
mogelijkheden. Brieven met uitvoerige inlichtin-
gen omtrent opleiding, ervaring, leeftijd enz.
onder no. ESB 1021 aan het bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam.
Het, bestuur van de
‘Federatie van Onderlinge
Brandwaarborgmaatschappijen in Nederland wenst binnenkort een
secretaris-penningmeester
te benoemen.
Een ‘uitgesproken voorkeur bestaat voor een
jong jurist, die begrip heeft voor de waarde van
‘de coöperatie ten plattelande en die ambitie heeft
voor organisatorisch werk dat geleidelijk moet
worden ontwikkeld en waarvoor gezond verstand,
tact, initiatief en vasthoudendheid, vereist is.
Kennis van het brandassurantiewezen strekt tot
aanbeveling. Voor een goede kraçht is een le-
venspositie waarschijnlijk.
Sollicitaties dienen te worden gericht aan de
voorzitter, de heer J. J. Talsma, Utrechtse-
straatweg te Oosterbeek. Inlichtingen worden tevens gaarne verstrekt door de Directeur van
de Nationale Coöperatieve Raad, Willemstraat
26-30 te Den Haag, Tel. 111441.
Accountantskantoor Moret & de JONG,
zoekt enige beginnende
en’ enige gevorderde
Assistent – Accountants
Brieven mel uitvoerige inlichtingen adres:
Sweelinckplein 50-51, ‘s-GRAVENHAGE.
N.V. A.T.O. .- VAN GEND & LOOS
Geregelde vrachtauto-dienst
Nederland – Tsjechi-S!owakije
Vraagt inlichtingen bij onze 80 kantoren of bij van
Uden’s Transport Bureau – Veerhaven 15 – Rotterdam
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten’
– V.V.S.-
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij he
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan.
vaard als onderdeel der debiteuren-administra
tie, zal het van groote practische vaarde blijken
S
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf & Co’s hureaux voor den handI N..
Amstelstraat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon ‘38631 (5 lijnen)
AMSTERDAMSCHE
GOEDEREN-BANK
N.V.
Kapitaal en Reserve
f.
8.400.000
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUT IN DU S T R IE
Boekelo Hengtlo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
na.eronloog, cawric seda.
GROOTHANDEL”
algemeen weekblad,
gewijd aan de be-
langen van de binnen-
en buitenlandse
Voor een efficiënte
uitvoering Uwer goederen-
transacties staat cle bijna
60-jarige ervaring van de
A.G.B. u borg. Een vlotte
behandeling van documen-
taire incassi en snelle, af-
rekening op grond van
documentaire accreditieven
bieden U voordelen van
risicoverminciering en ren-
tebesparing.
handel
KEIZERSGRACHT
203
AMSTERDAM
I ‘liii 1
c
MATHENESSERLAAN
186
ROTTERDAM
INN
Abonn.prijs f15 p. jaar
Uitgave:
H. A. M. ROELANTS
Schiedam
Postbus 42
Ç
De Curaçaosche Handel-
Maatschappij N.V.
(Curaçao Trading Company S.A.)
GEBOUW ,,ATLANTA”
Stadhouderskade 6 – Amsterdam
Isvoor hare kantoren en vestigingen in Curaçao,
Suriname en alle voorname plaatsen in het
Caraïbische gebied
blijvend geïnteresseerd
in offerten van fâbrlkanten van:
Bouwmaterialen
Hulsh. artikelen
Textlçl
Hang- en Sluitwerk
Electr. Technische art. Papier
Bouwbeslag
Glas
Emaille
Kleine IJzerwaren
Sanitaire artikelen
Levensmiddelen
Gereedschappen
Dakpannen
Keramische art.
Ecônomisch-Statistisch Kwartaalbericht
Uitgave van
het Nederlandsch Economisch Instituut
Zojuist verscheen de
tweede aflevering
UIT DE INHOUD:
Conjuncturele toestand van Nederland, In-
donesië, België, Verenigde Staten en Groot-
Brittannië;
Duitsland; balans na twee jaar bezetting;
Internationale geld- en kapitaalmarkten;
Marktpositie van enige belangrijke grond-
en huipstoffen;
–
De groei van het aantal personenauto’s in
Nederland.
Jaarobonnement 1947 voOr aboNné’s
,
1
E.-S
L” t
4.—.
Afzonderlijke abonnementen
t
6.—.
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedarn (Tel. 69300 toestel 6)
Roelanta – Schiedam