Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1334

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 13 1941

-.–,…

13 AUGUSTUS 1941

AUTEURSRECHT VÖoBEHOUDEN

Economischj~Statistische

Beric

hten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 13 AUGUSTUS 1941

No. 1334

WAARNEMEND HOOFDREDACTEUR:

J. H. M. Meijerink (Schiebroek).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’danz-W

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408
(ten name van

,, Econom isch- Statist ische Berichten”).

Abonnements prijs i.’oor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland /
21*._
per jaar. Buitenland en

koloniën /
23.—
per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo oan

elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en

feden van het lVederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina /
0.50
per regel. Andere pagina’s

/
0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

II’HOUD.

Blz

De beleggingen der levensverzekeringmaatschappijen

in 1940 door J. C. Brezet

………………..476

De Amerikaansche Spoorwegen door
W. T. F. Slee
479

De ontwikkeling van het Zweedsche zeescheepvaart.:

verkeer sinds het uitbreken van den oorlog door

J. Ph. van Ouwerkerk ………………………
481

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch gebied ………………………. 485

M a a n d c ii f e r

Maandcijfers en weekcijfers betreffende den ecorio-

mischen toestand van Nederland …………484

Emissies in Juli 1941 ……………………..485

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wissselkoersen – Bank

staten………………………………485-486

GELD- EN KAPITAALMARKT.

– Eenige weken had de stijging van den biljettenomloop
meer middelen aan de geldmarkt onttrokken dan daaraan werd toegevoegd uit hoofde van de gebruikelijke stijging
van de posten ,,papier op het buitenland” en ,,diverse
rekeningen”. In de week van 21 op 28 Juli beliep de toe-
neming der beide genoemde posten rond f 24 millioen, ter-
wijl de biljettencirculatie met f20 millioen steeg. In de
daarop volgende week van 28 Juli op 4 Augustus steeg
de biljettenomloop met ruim f34 millioen, terwijl de aanwas
van- de beide vorengenoemde posten slechts t 12 millioen
beliep (een cijfer, dat belangrijk beneden het gemiddelde
van den laatsten tijd blijft). Voor beide weken samen dus een toeneming van den biljettenomloop, die t 18 millioen
hooger was dan dle stijging der beide gemelde geldrnarkt-
verruimende factoren. Dienovereenkomstig steeg dan ook
het bedrag aan rechtstreeks bij de centrale bank onderge-
bracht schatkistpapier. Die stijging beliep zelfs belangrijk
meer, nl. f 32 millioen, maar daarbij moet vermeld wor-
den, dat tegelijk het rentelooze voorschot aan het Rijk
met ruim f 11 millioen daalde. Volgens de jongste week-balans van De Nederlandsche Bank
is
nu de situatie als
volgt: stijging van den post papier op het buitenland met
f 4 millioen, daling van den post diverse rekeningen
met t 19 millioen, stijging van den bi]jettenomloop met
t
5
rnillioen. Het bedrag aan rechtstreeks ondergebracht
papier is met f 2 millioen gedaald. Behoudens deze kwan-
titatieve wijzigingen in vraag en aanbod op de geldmarkt, en de daaruit voortvloeiende verhoudingen tusschen geld-
markt- en centrale-bank-financiering valt er terzake
weinig op te merken.

De
obligatiemarkt
was gedurende het grootste gedeelte
van de week aan den zwakken kant. De 3–3t pCt. leening
1938 opende de week op 92
1
/,,
daalde in het midden van
de week tot
923/i6,
maar herstelde zich op den laatsten
beursdag der week krachtig, waardoor de slotnoteering
boven die van het begin der week kwam en wel op 92
15
/
io
.
Dezelfde ontwikkeling vertoonde de obligatiemarkt als
geheel: een minder gunstige stemmi.ng, gepaard gaand met
koersatbrokkeling tot Vrijdag en op dien dag een krachtig
herstel. Bij de 4 pCt. leening 1941 kwam het herstel na
een inzinking van
99/8
tot
99/8
reeds op Donderdag,
waarna Vrijdag de noteering nog verder opliep tot 99
15
/
ze
.
De langloopende 3 pCt. leening 1937 kwam van 88/
8
op
87/
8
, waarna een herstel plaats vond tot 88k, waarmee
echter het koerspeil van het begin van de week nog niet
was overschreden. Bijzonder opvallend was, in de tweede
helft van de week de groote vraag naar kortloopénd papier,
waarvan ook in de eerste plaats de 4 pCt. staatsleening
1941 profiteerde.

De
aandeelenmarkt
was vrijwel gedurende de geheele
week vast gestemd. Over de geheele linie kwam het koers-peil noemenswaard hooger, waarbij een aantal industrieele
aandeelen weer de leiding had. De omzetten waren niet
bijzonder groot, maar de vraag overtrof vrijwel steeds
het aaibod. Teekenend voor de marktsternming was het
feit, dat de nieuwe uitgifte van aandeelen Brocades op
den eersten dag van den claimhandel leidde tot een stijging
van den aandeelenkoers met niet minder dan 50 punten,
of wel rond 20 pCI. van de koerswaarde. Daarop volgde
echter een reactie.

476

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Augustus 1941

DE BELEGGINGEN DER

LEVENS VERZEKERINGMAATSCHAPPIJEN

IN 1940.

In een voorgaand artikel
1)
namen wij de invloed van
de oorlogsomstandigheden op de sterfte der verzekerden
en op de ontwikke]ing van het levensverzekeringsbedrijf
als geheel in ogenschouw. Hieronder willen wij thans trachten na te gaan, of zich ook in de beleggingen be-
langrijke mutaties hebben voorgedaan. In tabel 1 werden
daartoe van 31 maatschappijen de activa, met uitslhiting
van het aandeelhoudersob]igo, in een uniform balans-
schema gecombineerd, zodat de in 1940 per saldo nge-treden veranderingen gemakkelijk zijn af te lezen en te
vergelijken. De activa der onderzochte maatschappijen,
ten belope van ruim f 1 milliard, omvatten ruim 2/3
van het vermogen der gezamenlijke Nederlandse levens-
verzekeringmaatschappen; ook t.a.’. de beleggingen
kunnen de bij deze 31 ondernemingen waargenomen ver-
schijnselen dus wel als representatief voor de gehele be-
drijfstak worden beschouwd.

Tabel I.

Mutaties in de samen §telling van het ver

minder geprononceerde versterking van de liquide mid-
delen en het aandelenbezit. De veranderingen in de overige activa zijn onbelang-
rijker, vooral in procenten van het vermogen uitgedrukt.
Door ons uitsluitend te baseren op de saldi der toe- en
afneming, zoals staat 1 deze weergeeft, zouden wij in-
tussen hetgevaar lopen ten onrechte tot een algemeen
geldende tendens te concluderen in gevallen, waarin het
resultaat in feite hoofdzakelijk is toe te schrijven aan een
zeer grote toe- of afneming bij bén enkele onderneming,
welke wellicht zelfs veroorzaakt is door overneming van
een portefeuille of een andere omstandigheid, die niet typisch is voor de gehele bedrijfstak. Om deze fout te
vermijden vermelden wij in tabel III voor de belang-
rijkste posten het aantal ondernemingen, dat een ver-
meerdering of vermindering van het betreffende actief ver-
toonde. Het feit, dat de vooruitgang hij de obligaties
zich voordeed bij 30 ondernemingen, spreekt ervoor,
dat wij hier inderdaad met een zeer algemeen werkende
tendens te doen hebben. Dit geldt ook nog,
,
hoewel in
minder sterke mate, voor de achteruitgang der hypo-
theken, voorkomende bij 25 onderneming, en de groêi
‘nogen van
31.
levens verzekeringmaatschappijen.

Activa
31

Dec. 1939
Toe- of afnernine
31 Dec. 1940

,x

fl000
%
x 61000
x

f1000

13.207
•1.20
+

9.256
21.463
2.03 1.098
0.11
+

3.502
4.600
0.44
4.63
+

639
47.558 4.50
Leningen op schuldbekentenis
.
300.955
29.69
+

3.484
304.439
28.81

Kas,

bank,

giro

…………….

122.205
12..06
+
34.381
156.676 14.82

Schatkistpapier

……………..
Polisbeleningen ……………..
6.919

3.08
+

6.514
37.762
3.57
Obligaties

……………….

346.102
34.14

13.755 332.347
31.45
Aanclêlen

………………….31.248
Hypotheken

……………….
Vaste eigendommen
89.094
8.79
+

593
89.687
8.49
Andere beleggingen en activa
.
63.846
6.30

1.504
62.342
5.89

Totaal

…………………1

1.013.764

1

100.00

1

43.110

1

1.056.874

1

100,00

In tabel II werden de cijfers nog onderverdeeld over 2

Tabel III.

groepen, nl. ovei’ 7 grote en 24 kleine ordernemingen, met
Aantal ondernemingen met een toe- resp. afneming van

als grens een totaal verzekerd bedrag van f 100 millioen,

diverse activa in
1940.

‘waardoor het mogelijk was na te gaan, of deze beide cate-

7 grote ondern.

24 ki. onder.n.
gorieën in grote lijnen eenzelfde dan wel een afwijkende

Activa

Toe-

Af-

Toe-

Af-
gedragslijn volgden.
. .. .

Incining nemin
g
l nemin
g
nemin
g

Als
voornaamste Ïeit DlIjkt uit cle procentuele samen-
stelling van het vermogen per ultimo 1939 en 1940, dat
de verschuivingen zich tot ten hoogste enige procenten
bepalen; wij kunnen dus concluderen, dat, wat in 1940 ook
op ander terrein moge zijn voorgevallen, op het gebied
van de beleggingen der levensverzekeringmaatschappijen
zeker geen revolutie heeft plaatsgevonden. Met dit al
blijven de bedragen, waarmede hier wordt gewerkt, van
een dusdanige grootte, dat zelfs een verandering van slechts
enige procenten bedragen van tientallen millioenen gul-
dens impliceert, zodat een nadere analyse op haar plaats is.
Als hoofdtendenzen onderkennen wij uit de mutatie-
kolom van tabel 1 een aanmerkelijke vermindering van
het in hypotheken belegde vermogen, een belangrijke
vergroting van de obligatieportefeuille, en tenslotte een

Kas, bank, giro
6
1
14
10
Schatkistpapier
3
1
2

4
3
16
6
Leningen op schuidbek
4
3
9
10
6
1
24

Polisbeleningen …………

6
1
13
1
Obligaties

…………..
Aandelen

…………….

7
6
18
Hypotheken

………….
Vaste eigendommen

. . .
3
4
11
10

van het aandelenbezit bij 19 maatschappijen. Bij de
overige activa daarentegen zijn deze aantallen meer
gelijkelijk over toe- en afneming verdeeld, of beperken
zij zich tot een klein aantal ondernemingen, zodat in deze
gevallen op grond van tabel 1 niet tot een uitgesproken
tendens besloten mag worden.

Liquiditeit.

Overgaande tot de bespreking der afzonderlijke balans-

Tabel II.

Mutaiies in de samenstelling van het vei’?nogen bij 7 grote en
24
kleine ondernemingen.

31 Dec. 1939
,,

.

.
10e- en afneming
31

Dec. 1939

7 ondernemingen
24 ondernemingen
7 ondernemingen
24 ondernemingen
Activa
7 ond.

24 ond.

X

t 1.000.000
x

f 1.000.0001
%
x fl000000′
x f i.000.000l
%
x 61.000.0001
.%

ICas, bank, giro
6.1
0.8
6.1
2.5
+

8.7

+

0.5
14.8
1.9 6.6 2.6
Schatkistpapier
1.1
0.1


+

2.1

+

0.6 4.0
05
0.6
0.2
Polisbeleningen
35.2
4.6
11.8
4.8
+

0.4

+

0.2
35.6
4.4
12.0
4.7
Leningen op schuidbek
249.5
32.4
51.5
21.1
+

2.2

+

1.3
.
2517
31.4
52.8
20.6
75.1
9.8
47.2
19.3
+
26.1

+

8.3
101.2
12,6
55.5
21.6
Obligaties

…………..
25.5
3.3 5.7
2.4
+

4.6

+

2.0
30.1.
3,8 7.7
3.0
261.0
33.9
85.0
34.8
– 11.1

2.6
249.9 31.2
82.4
32.2
Aandelen

…………….
Hypotheken

………..
Vaste eigendommen
. . .
62.9
8.2
.

26.2 10.7
+

0.4

+

0.2
63.3
7.9 26.4
10.3
Andere belegg. en activa
53.0 6.9 10.9 4.4

3.1

+

1.6
49.9
6.3
12.5
4.8

1)
E.-S. B. van 0 Aug. 1941: ,,De ontwikkeling van
het levensverzekeringsbedrijf in 1940″.

posten, vatten wij eerst de vergroting van de liquide mid-
delen in het oog. Men is geneigd de vergroting van het
kaspercentage van 1.21 pCt. op 2.03 pCt. op rekening van

13 Augustus 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

477

de buitengewone omstindigheden te stellen, maar hierbij
dient toch behoedzaamheid te worden betracht. Per
ultimo December 1937 en 1938 bedroeg laatstgenoemd
percentage ni. resp. 2.84 pCt. en 2.12 pCt., zodat het
juister is te zeggen, dat in 1940 de liquiditeit per saldo
op een normaal niveau is teruggebracht, vaar beneden zij
alleen in 1939 Vrij sterk was gedaald. Een tweede tot
voorzichtigheid manende reden is, dat de vergroting der liquide middelen zich, zoals tabel II bewijst, vrijwel uit-
sluitend afspeelde bij de 7 grote ondernemingen, welke
per einde 1939 een veel geringer kaspercentage hadden
dan haar kleine collega’s. De laatste hebben dus, naar
het söhijnt, in de oorlog geen ervaringen opgedaan, die
haar aanleiding gaven om, in de liquiditeitsverhouding,
zoals zij die tot dusverre wenselijk achtten, verandering
aan te brengen. De grote ondernemingen versterkten
haar liquiditeit niet alleen door een groter saldo aan kas-
geld en op bank- en girorekeningen aan te houden, maar
ook de procentueel niet onaanzienlijke vergroting van het
schatkistpapier moet in dit licht worden bezien.
Bij de beoordeling van de liquiditeit mogen wij in-
tussen niet uit het oog verliezen, dat tabel 1 slechts twee
momentopnainen te zien geeft, zodat wij in het duister
blijven omtrent hetgeen in de voor de liquiditeit kritieke
Mei-periode is geschied. Zoals de Verzekeringskamer reeds
in haar verslag over 1939 vermeldt, bleek het na het uit-
breken van de oorlog hier te lande noodzakelijk, om, in
verband met het bankennoratorium en de sluiting van
de beurs, t.a.v. de uitbetalingen beperkende maatregelen
te ne,men.
Na overleg met de directie van De Nederlandsche Bank
werd t.a.v. de banksaldi der maatschappijen en de be-
lening van obligaties een regeling getroffen, waardoor de
liquiditeit der naatschappijen kon worden verruimd.
Als gevolg hiervan werd op 20 Mei 1940 een voorlopige moratoire regeling voor de levensverzekeringmaatschap-
pijen gegeven, welke op 13 Juni, bij de opheffing van het
bankenmoratorium, kon worden verruimd. Tenslotte werd
op 2 Juli 1940 iedere beperking ingetrokken.
Dat de maatschappijen na deze periode geheel op eigen
kracht in staat waren de moeilijkheden het hoofd te bie-
den, pleit zowel voor de gezonde toestand in deze bedrijfs-
tak als voor de juistheid en tijdigheid van de genomen

maatregelen.

I-Ijpothc-1cen.

De achteruitgang van de hypotheken is een gevolg
van verschillende omstandigheden, maar is niet te wijten aan waardedaling tengevolge van verwoesting vn onder-panden. Over dit laatste troffen w’ij cijfers aan in de ver-
slagen van 24 ondernemingen. Bij 9 hiervan hadden
de onderpanden geen schade geleden, terwijl hij de 15
overige onderpanden verwoest waren, waarop een bedrag
van f 10.998.000 aan leningen was verstrekt
.
. Daar deze
24 maatschappijen tezamen t 309.400.000 aan hypothe-
caire leningen hadden uitstaan, betreft dit dus een per-
centage van 34 pCt. van het totale leningbedrag, waarbij
weliswaar bedacht moet worden, dat dit een gemiddelde
voorstelt, en dat de schadepercentnges bij de individuele
maatschappijen sterk uiteenlopen. Deze 34 pCt. is ove-
rigens niet als verlies te beschouwen. Afgezien van de
molestverzekeringen, is van staatswege wel een zodanige
schadevergoeding te verwachten, dat de verzekering-
maatschappijen terecht hun eerste hypothecaire vorde-
ringen voor het nominale bedrag konden opvoeren.
Een’oorzaak voor de daling van de uitstaande hypo-
theken kan worden gevonden in de stagnatie, die in
1940 in de bouwnijverheid optrad, en die meebracht,
dat de vraag naar nieuwe hypotheken niet aanzienlijk
was. Voorts moet ook de grote geldruimte in aanmerking
worden genomen. Bij vele beleggers ontstond een streven
om een deel van hun vermogen in onroerend goed te
beleggen, waarbij grotere delen dan tot dusverre gebrui-
kelijk met eigen middelen gefinancierd werden, welke

omstandigheid tengevolge had, dat hypotheken werden
afgelost. 1-liernaast is het mogelijk, dat sommige maat-
schappijen niet ongeneigd zijn geweest een deel van de
toch altijd betrekkelijk kort lopende hypothecaire vor-
deringen om te zetten in overheidsleningen met langere
looptijd, nu deze een hoger rendement waren gaan op-
leveren dan de laatste jaren het geval was geweest. Bo-
vendien heeft, aangezien de beieggingsportefeuille thans
voor het overgrote deel is samengesteld uit 3L pCt. en
3 pCt. obligaties, wellicht de overweging een rol gespeeld,
dat een eventuele daling van de rentestand, te verwachten
bij een voortgaande vergroting van de geldruimte en het
ontbreken van productieve. beleggingsmogelijkheden, in
tegenstelling met vroeger, toen de p.ort&feuille voornamelijk
uit hoog-rentende fondsen bestond, nu in eerste instantie
niet meer zou resulteren in de aflosbaarstelling, maar
slechts in een koersstijging van deze laag-rentende obli-
gaties. Bij hypotheken daarentegen is aflossing bij daling
van de rentestand – zij het met enige vertraging, boete
en extra-kosten -. wèl mogelijk, terwijl geen mogelijkheid
van koerswinst bestaat.

Effecten en onclerhardse leningen.

Wij komen hier vanzelf op de vernderïngen in het
bezit aan obligaties en pandbrieven, welke in tabel IV
nader. zijn geanalyseercl. Uit deze staat blijkt, dat de
vermindering der hypothecaire leningen niet gecompen-
seerd wordt door de toeneming van het pandbrievenbezit,

Tabel IV.

11f u.taties in de obligatie portefeuille bij
31
leensoeizekering- maatschappijen.
Toeneming

Afneming
Fonds

Bedrag Aantal

Bedrag

Aantal
x f1000 onciern. x f1000 ondern.

Staatsleningen

……….
25.431

31


Leningen v. prov., gem. en

waterschappen
………
8.984

23

406

6
Pandbrieven

………..
2.483

13 •

203

5
Andere obligaties
………
349

10

2256

18

hetgeen met een beroep op nog grotere risioo-verspreiding
te motiveren ware geweest.
Met bezit van andere obligaties, vnl. van banken, in-
dustriële ondernemingen en spoor- en tramwegen, is zelfs
afgenomen. Het rentetype bedroeg in het algemeen
31 pCt. en hoger, wat de interesse van de verzekering-
maatschappijen voor dit soort beleggingen gedurende
de periode van lage rentestand na 1936 verklaart. Nu
sommige debiteuren echter door het afnemen van voor-
raden en het inhouden van winsten een gunstiger liqui-
diteit hebben verkregen, is er een tendens tot versterkte
aflossing over te g3an, terwijl anderzijds obligatie-ernissies
bijna geheel ontbraken.
De toeneming van het obligatiebezit blijkt voor
het grootste gedeelte op rekening te komen van staats-
leningen, maar ook de stijging van gemeente- en
provinciale leningen is niet onaanzienlijk. Echter
mag hier niet uit het oog worden verloren, dat het
algemeen gebruikelijke stelsel van b alanswaardering
van deze activa is het opnemen tegen beurskoers per jaar-
ultimo, zodatdekoersstijging op zichzelf aldewaarde van
het bezit doet stijgen. Oni deze invloed te kunnen elimi-
neren, berekenden wij een koersindex van staatsleningen
en van provinciale en gemeentelijke leningen. Stelt men
de (gewogen) gemiddelde koers van staatsleningen op 31 December 1939 op 100, dan bedroeg zij op 31 De-
cember 1940 106,4. Bij de provinciale en gemeentelijke
leningen bedroegen deze cijfers resp. 100 en 107,9. Stellen
wij hiertegenover, dat het bezit aan staatsobligaties steeg
met 53 pCt. en aan provinciale en gemeentelijke obligaties
met 26 pCt., dan is het duidelijk, dat de stijging van de
obligatieportefeuille voor het overgrote deel op rekening
van aankopen van deze fondsen komt.
De relatief sterke stijging van de post staatsfondsen

478

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Augustus 1941

trekt weliswaar de aandacht, maar hierbij dient in aan-
merking te worden genomen, dat deze voor een deel een
,,semi-gedwongen” karakter had. Einde 1940 bezaten
de meeste maatschappijen immers belangrijke bedragen
van de Nederlandse Staatslening 1940 II, een ler’ing met
een stok achter de deur, waarop o.m. de institutionele
beleggers verplicht waren in te schrijven voor 2 pCt. van de waarde van hun bezittingen. Op grond van de
waarde van het totale balansactief per ultimo 1939 blijkt,
dat de 31 ondernemingen verplicht waren in ie schrijven
voor f 20.2 millioen. Stellen wij de waardestijging van de
staatsobligaties op ruim f 1.6 millio’en, dan vinden wij der-
halve, dat door vrijwillige aankoop deze post slechts met ca.
f
3.6 millioen is toegenomen. Het is nog interessant op te
merken, dat, terwijl de beschouwde levensverzekering-
maatschappijen in 1940, vrijwillig en semi-gedwongen te-
zamen genomen, dus bijna t 24 millioen in staatsfondsen
belegden, haar gezamenlijke premiereserves toenamen met f 33 millioen. Een groot deel van de in de premies

vervatte besparingen komen dientengevolge indirect aan
de financiering van de staatsuitgaven ten goede.
Teneinde de houding van grote en kleine ondernemingen
tegenover het overheidspapier te kunnen vergelijken,
werden intabel V de stand van deze portefeuille en de

Tabel V.

Mutaties in het bezit aan oQerheidslenir.gen

x fl.000.000

Fonds

Stand 31
Dec. 1939
Toeneming
1940
Stand 31
Dec. 1940
7 grote
24 ki.
7 grote
24 ki.
7 grote
24 ki.
ond. ond.
ond. ond. ond.
ond.

Staatsleningen

. . . .
33
15
+
19
+
6
52
21
Gem. en prov. obl.
. .
18
15
+

6
1
+
2
1
24 17
Leningen op schuldb.
249
52
+

2
+
1
251
53

mutaties er in naar deze twee categorieën gesplitst. De
ontwikkeling in 1940 vertoont bij beide een zeer sterke overeenkomst, terwijl opvalt, dat de toeneming van het
bedrag der onderhandse leningen zowel hij kleine als grote
maatschappijen zeer klein is t.o.v. het op 31 December
1939 in portefeuille zijnde bedrag van deze post. De
relatieve voorsprong der grote ondernemingen t. a. v. de
onderhandse leningen nam dientengevolge slechts weinig
af. Daarnaast geeft tabel III aan, dat het aantal der
ondernemingen, die haar belang bij deze beleggingsvorm
vergrootten, even groot is als het aantal dergenen, die
haar belang er hij verminderden.

Het verstrekken van onderhandse leningen schijnt dus
aan aantrekkelijkheid te hebben verloren; hierbij is o.m. te
denken aan het vervallen van de vrijstelling van coupon-
belasting, terwijl daarnaast de algemene koersstijging
van obligaties de betekenis van het pari op de balans
opnemen deed afnemen.

Het is voor ondernemingen, die uitsluitend in geld
luidende verplichtingen hebben, verdedigbaar om alleen in
op geld ]uidende vorderingen te beleggen, zodat van appre-
ciaties of depreciaties van het ruilmiddel geen andere

invloed wordt ondervonden dan een wijziging van het
kostenbedrag. Dat ook een andere gedragslijn mogelijk
is – bv. het gedeeltelijk beleggen in aandelen – en dat
zulks voordelen bezit, welke verschillende maatschappijen
soms aanleiding hebben gegeven om de aandelenportefeuille
uit te breiden, is bekend
2).
Hier zij het genoeg te con-
stateren, dat de levensverzekeringmaatschappijen deze weg in 1940 in het algemeen zeker niet verder zijn op-
gegaan dan zij reeds gedaan hadden.

1-let bedrag van f 6+ millioen, waarmede het aandeelen-
bezit steeg, is – alle ondernemingen tezamen genomen –
geheel te verklaren door waardevermeerdering. Stelt men
deze laatste evenredig met de stijging van het index-

2)
Zie Economisch-Statistisch Maandbericht van 31
Januari 1940: ,,Verschuivingen in de beleggingen der le-
vensverzekeringmaatschappijen”.

öijfer van aandelenkoersen van ht C. B. S. – hetwelk,
evenals het grootste gedeelte van de aandelepçortefeuille
der levensverzekeringmaatschappijen, betrekking heeft op
Nederlandse en Nederlands-Indische fondsen dan blijkt het nominale aandelenbezit. zelfs niet onaanzienlijk ge-
slonken te zijn. Genoemd indexcijfer toch steeg van De-
cember 1939 tot December 1940 met 38 pCt., hetgeen zou

corresponderen met een waardevermeerdering van om-
streeks t 12 millioen. Per saldo hebben de levensverzeke-
ringmaatschappijen in 1940 dus meer dan 10 pCt. van hun
aandelenbezit afgestoten.
Gedurenae een groot gedeelte van 1940 was het koers-
niveau van vele aandelen laag en noch met de gang van
zaken in de betreffende’ bedrijfstak, noch met de meer
verwijderde t9ekomstvooruitzichten zelfs indien men
het oorlogsrisico daarin hoog verdisconteerde – in over-
eenstemming. Dat van deze gunstige omstandigheden
geen gebruik werd gemaakt om de aandelenportefeuille,
in tegenstelling met de in feite gevoerde politiek, juist te
versterken, is een aanwijzing, dat de bovenvermelde
ideeën nog niet veel ingang hebben gevonden.

Ot’erige beleggingèn.

De toeneming van het schatkistpapier is alleen van
helacg bij drie grote maatschappijen; de looptijd van dit
papier is waarschijnlijk te kort en daarmede de rente te
laag om op grote schaal als belegging in trek te komen.
1-let in polisleningen belegde bedrag vertoont per saldo
slechts een geringe toeneming, terwijl het volgens tabel III
bij 9 ondernemingen zelfs slonk. Ook in dit onderdeel van
het levensverzekeringsbedrijf constateren wij dus geen

symptomen van een grotere drang naar liquiditeit bij de
verzekerden, hetgeen geheel in overeenstemming Is
met
de ontwikkeling van afkoop en premievrijmakert in 1940,
(zie ons vorige artikel).

Tenslotte de belegging in onroerend goed. Bij een zelfde
aantal ondernemingen treffen wij een vermeerdering
en een vermindering aan, maar het bedrag van de ver-
meerdering overweegt, zij het, dat de toeneming ‘per
saldo betrekkelijk gering is geweest. De kans op ver-
woesting door oorlogsgeweld schijnt vele ondernemingen
huiverig gemaakt te hebben voor verdere uitbreiding
in deze richting, terwijl de prijsstijging van het onroerend
goed, gepaard met een verbod tot huurverhoging, in
gelijke zin werkte. Sommige ondernemingen verkochten
zelfs de onderpanden, die zij in voorafgaande jaren bij
executies verworven hadden, nu dit tegen behoorlijke
prijzen mogelijk was.

Het verdient opmerking, dat de verwoeste panden
tegen boekwaarde opgenomen bleven, – afgezien van in sporadische gevallen toegepaste extra- afschrij vinge n –
in het vertrouwen, dat de later uit te keren schadever-
goedingen voldoende, zullen zijn. Daar de mogelijkheid
bestaat, dat de bouwprijzen ook na de oorlog op een hoog
niveau zullen blijven, is het van belang te weten, ‘van

welke orde van grootte de boekwaarde der vernietigde
gebouwen was. 28 ondernemingen verstrekten hieromtrent
gegevens; 18 van deze bleven voor oorlogsgeweld gespaard,
terwijl hij de 10 overige onroerend goed met een boekwaarde
van t 21 millioen werd verwoest, uitmkende 3 pCt. van
het totale door de 28 ondernemingen aldus geïnvesteerde
bedrag of j pCt. ‘van het totale balansactief. Dat uit dezen
hoofde ernstige moeilijkheden te wachten zouden zijn,
is dus niet waarschijnlijk.

J. C. BREZET.

II
13 Augustus 1941 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

479

DE AMERIKAANSCHE SPOORWEGEN.

Terwijl de winstcijfers van een deel van het Amerikaan-
sche bedrijfsleven over de eerste maanden van 1941 min
of meer teleurstellen, geven de winsten der spoorweg-
maatschappijen over de gelieele linie nog steeds een
krachtige stijging te zien
1).
Voor vele spoorwegen vormt

.4940 het beste jaar sinds 1929, en daar de resultaten
in de eerste maanden van 1941 een verdere verbetering
vertoonen, doet zich de vraag voor, of het Amerikaan-
sche spoorwegwezen wellicht bezig is, zich uit een de-

pressie te werken, die met een korte onderbreking in
1936/7,

bijna 10 jaren heeft geduurd.

Oorzaken van de groote conunctuurgevoeligheid van het ver-

voerwezen,

De groote schommelingen in de winsten van het spoor-
wegbedrijf in de Vereenigde Staten als het laatste decen-
nium te zien geeft, kunnen verklaard worden uit een reeks

van factoren.
Daar het volume van de in het verkeer omloopende
goederen zelf aan Vrij groote schommelingen onderhevig
is, is het duidelijk, dat het vervoerwezen deze schomme-lingen in sterke mate zal ondervinden, vooral doordat de
Amerikaansche spoorwegen voor ongeveer 90 pCt. van
haar ontvangsten op vrachtvervoer zijn aangewezen.
Daarbij komt, dat door de ligging van het net, vele lijnen eenzijdig op beilaalde goederensoorten zijn aangewezen.
Bovendien heeft het spoorwegvervoer siods de opkomst
van andere vervoermiddelen – transport over den weg,
pijpleiding – een min of meer aanvullend karakter gekre-
gen. Van het totale Amerikaansche vervoer is dus voor
de spoorwegen een deel verloren gegaan, dat blijvend in
handen van andere takken van vervoer is gekomen. Dit
heeft tengevolge, dat de hoogte- en laagtepunten van het
aanvullende vervoer belangrijk verder uiteenliggen dan die

van het totale vervoer.
Op de derde plaats bezit het spoorwegbedrijf nog een
eigenschap, ‘die groote fluctuaties in de financieele resul-

taten bijna onvermijdelijk maakt. Teneinde een spoor-
wegbedrijf van eenigen omvang op te zetten en gaande te
houden, zijn groote investeeringen in weg en werken en
rollend materieel noodig. Groote uitgaven voor bonen,
brandstoffen, onderhoud en afschrij ving moeten worden
gedaan, onafhankelijk van de vraag, of hiertegenover
redelijke ontvangsten staan. Deze hooge doorgaande lasten
brengen mede, dat de spoorweg een zekere minimum-
bezetting moet hebben, teneinde de kosten te kunnen
dekken en een bedrijfsoverschot te kunnen behalen.
Blijft de bezetting beneden het ,,evenwichtspunt”, dan
wordt met verlies gewerkt, komt de bezetting er boven,
dan heeft het bedrijfsoverschot, door de betrekkelijke
starheid der kosten, de neiging om Vrij snel op te loopen.
Betrekkelijke starheld: want eenige aanpassing van de
kosten aan veranderingen in de bezetting is mogelijk.
Nochtans kan geconstateerd worden, dat bij een zekere
verandering in de bezetting van net en materieel, de
bedrijfskosten hiermede geen gelijken tred ‘houden. Het
accres of decres komt dan ten goede aan of tea laste van

het bedrijfsoversçhot.

De financiering der Amerikaansche spoorwegen

Een volgende oorzaak van de groote schommelingen
der winsten is te zoeken in dé wijze van financiering van het spoorwegbedrijf. Voor een goed begrip hiervan is het
noodig, terug te gaan tot de eerste jaren van het Amen-
kaansche spoorwegwezen. Amerika stond aan het begin van

1)
Hieraan doet de tijdelijke teruggang van ontvangsten
en winster. voor enkele lijnen in de maanden April/Mei
1941, tengevolge van een staking in den kolonrnijnbouw,
niets af. De winst van 137 spoorwegmaatschappijen van
de le klasse in de eerste 5 maanden van dit jaar bedroeg

8
342.7 millioen, tegen vorig jaar $ 197.4 millioen.

Grafiek 1.

EE

– –

Bedrijfsco6ffici6nt

—-
– –

Bruto

Bedr
ijfsontvangsten

Bdrijfsontvangs
len

1929T

19 3

0
11931

193211933 11934
11935 11936 1937
11938 11939 11940

een ongekende industnieële en agrarische ontwikkeling
met onbegrensd lijkende groeimogelijkheden. Crises deden
zich voor, en wel heel ‘in het bijzonder spoorwegcrises,
maar zij waren over het algemeen van korten duur en
spoedig hervatte de opgaande lijn van de ontwikkeling
van het land haar loop. Het moet voornamelijk aan dezen
voortdurenden groei geweten worden, dat men de groote
conjunctuurgevoeligheid van het vervoerwezen – dat, zoo-
als reeds opgemerkt, in de Vereenigde Staten ten aanzien van het spoorwegvervoer voor meer dan ’90 .pCt. op goe-
derenvervoer is aangewezen – miskend of althans onder-
schat heeft. Doordat de seculaire ontwikkelingstrend hij
voortduring omhoog liep, moeSten de periodiek optredende
crises minder opvallend zijn dan in onze tijden, waarin de
ontwikkeling in een volgroeiden toestand of misschien
reeds in een daling is overgegaan.
Waarschijnlijk doordat men aldus’ in het verle-
den het fluctueerend karakter van het vervoer niet
juist heeft ingezien, bleek het mogelijk voor een
der meest conjunctuurgevoelige bedrijven kapitaal
te verkrijgen op vastrentende basis. Beziet men de kapita-
lisatie van de Amerikaansche spoorwegmaatschappijen,
dan valt het op, dat de obligatieschulden niet alleen in
absoluten zin zeer groot zijn, maar ook vaak het grootste
deel vormen van het geheele kapitaal, met alle goede en
kwade kansen daarvan voor het aandeelenkapitaal. Deze erfenis uit het verleden is in belangrijke mate aansprake-
lijk voor de spoorwegwinsten der twintiger en de verliezen

der dertiger jaren.
Naast de hierboven besproken, als het ware ,,techni-
sche vaste lasten”, komen derhalve door de gevolgde fi-
nancieringswijze de ,,financieele vaste lasten” te staan.
Het spreekt immers vanzelf, dat, ongeacht de grootte van
het hedrijfsoverschot, rente en aflossing op het obligatie-
kapitaal onverminderd moeten doorgaan. Is de rentabili-
teit van het totale in het bedrijf gestoken kapitaal in
eenig jaar grooter. dan de rentelast op de obligatieschuld,
dan ondervindt het eigen kapitaal daarvan de gunstige gevolgen: het obligatiekapitaal werpt meer rendement
af dan als rente aan obligatiehouders betaald behoeft te
worden, het meerdere komt aan het aandeelenkapitaal
tn goede. Is de totaal-rentabiliteit daarentegen geringer,
dan staat toch de obligatiehouder in zijn recht om het
overeengekomev rentepercentage te ontvangen; het tekort
komt dan ten laste van de winst voor het aarideelenkapitaal.

Cijfers onurent een drietal maatschappijen.

Aan de hand van de gegevens over eenige jaren zullen
wij nagaan, hoe de netto winst, tengevolge van het bestaan

loo

90

80

70

66
50
46

480

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Augustus 1941

Grafiek II.

140

20

100

80
60
40

20

– It
– 20

van de hierbovengenoemde technische en financieele vaste
lasten, onderworpen is aan een dubbele hefboomwerking.
Ter verduidelijking hiervan volgen voor eer aantal jaren
de gecombineerde financieele resultaten van drie spoorwe-
gen met verschillend werkterrein: de Atehison, Topeka
& Santa Fé Railway Co., welke voornamelijk agrarische
gebieden bedient, de New York Çentral Railroad Comp., welke haar werkterrein heeft in de bij uitstek industrieële
staten van het Oosten, en de Great Northern Railway
Comp., welker vervoer voornamelijk ertsen, granen en

boschproducten omvat.
Opmer)elijk is, hoe een zekere verandering in de totaal-
ontvangsten zich versterkt blijkt voort te planten in de

netto-ontvangsten en netto-winsten.

Gecombineerde bedrijfsresultaten Pan de Atchison, Topeka &
en de G,eat Northe

(x $ 1.000)

1929

l
Totale bedrijfs

Bijzondere factoren 000r stijging oan spoowegoerQoer onder
de huidige omstandigheden.

1-loewel de hierboven genoemde factoren, zooals uit de
aangehaalde cijfers blijkt, op zich zelf reeds voldoende zijn om de groote fluctuaties der resultaten en derhalve
iii, dezen tijd van toegenomen spoorwegvervoer de hooge
winsten te verklaren, zijn momenteel nog enkele andere
factoren werkzaam, die de reeds genoemde nog versterken.
Op de eerste plaats het tekort aan scheepstonnage voor
het verkeer over de Oceanen. Reeds werd een gedeelte
der tonnage voor de kustvaart (Atlantische kust—Panama-
kanaal—Pacific kust) aan dezen dienst onttrokken en
waarschijnlijk zal dit in de toekomst met meer scheeps-
ruimte het geval zijn. 1-let spoorwegvervoer zal hiervan
uiteraard profiteeren.

Verder zullen verbruiksbeperkende maatregelen voor
rubber en benzine de spoowegen in een gunstiger positie
brengen tegenover het vrachtvervoer over den weg. Het
bewapeningsprogramma heeft bovendien de neiging om de
bestaande eenzijdige afhankelijkheid van sommige spoor-
wegen ten opzichte van bepaalde producten (ertsen,
kolen) te versterken dôor een geforceerd vervoer
S
ten be-
hoeve van een belangrijk opgevoerde productie.

De inschakeling van het geheele land in de gestegen
productie geeft bovendien aanleiding om te veronder-
stellen, dat een deel van dit vervoer geheel nieowe richtin-
gen zal kiezen.
1-let kostenvraagstuk heeft in dit stadiuon twee kanten.
Eenerzijds zal de sterke neiging tot prijsbeheersching
van grondstoffen, zooals deze thans in de Vereenigde Staten

merkbaar is, een gunstige factor vormen, anderzijds
dreigen er gevaren van de zijde der vakvereenigingen, die
aandringen op zeer belangrijke loonsverhoogingen. Gezien

S’anta Fé Railway Co., de New York Central Railroad Gomp.
rn Railway Gomp.: /

32

1939

1940


1

ai
1

ontvangsten

……
$983.129
(100 pCt.)
$
482.316
(49.0 pCt.)
$
592.908
(60.3 pCt.)
$
642.291

(65.3 pCt.)
Totale bedrijfs-
kosten

……….
,, 699.352
(100 pCt.)
,374.749
(53.6 pCt.)
,442.681
(63.3 pCt.)

Netto bedrijfs-
cifers no
ontvangsten

……
,, 283.777
(100 pCt.)
,107.567
(37.9 pCt.)
,150.227
(52.9 pCt.)
nit bekenl.

Bruto

winst

……….
256.840
(100 pCt.)
71.782
(28.0 pCt.)
99.463
(38.7 pCt.)
Vaste lasten

……….
92.708 (100 pCt.)
95.898
(103.4 pCt.)
77.766
(83.9 pCt.)

Netto winst of verlies
,, 164.132
(100 pCt.)
24.116 (-14.7
pCt.)
21.697
(13.2 pCt.)
34.218.

(20.9 pCt.)

Teneinde de diverse grootheden
gemakkelijker vergelijkbaar
te maken, werd het jaar 1929 steeds aangenomen op 100.

Bedrijfskosten als per-

1929

1932

1939
centage van de be-
drijfsontvangsten (z.g.
,,bedrijfscoëfficient”)

71.1 pCt. 77.7 pCt. 47.7 pCt.
Vaste lasten als per-
centage van de bruto-
winst (,,lastencoëffi-
cient”) ………….. 36.1 pCt. 133.6 pCt. 78.2 pCt.

Het percentage der bedrijfskosten toont, hoe moeilijk
het was om dezen post onder contrôle te krijgen. Tusschen
1929 en 1932 stegen de bedrijfskosten, door de terugloo-
pende bezetting, waarbij de kostendaling ten achter
bleef, van 71.1 tot 77.7 pCt. der totale ontvangsten. Eerst
in 1933 slaagden de maatschappijen er in, een daling te
bewerkstelligen tot 73.8 pCt., maar het cijfer van 1929 werd
tot op heden niet bereikt (1939 : 74.7 pCt.). /
Nog minder elasticiteit vertoonen de vaste lasten op
de geleende kapitalen. – Terwijl de spoorwegontvangsten
in de crisisjaren als het ware op een geheel ander niveau
zijn gekomen, vertoonden de vaste lasten aanvankelijk
nog een toeneming. Eerst in 1937 en volgende jaren kon
eenige verlichting van lasten bedongen worden.

de kracht der werknemêrsorganisaties in de spoorweg-
branche, mag op een gecteeltelijke tegemoetkoming aan de
looneischen door de maatschappijen gerekend worden.
Excess Prof itsTax geen nadeel c’oor de spoorwegen.

Een factor, die van het laatste jaar dateert, maar van
zeer groot belang is voor de hoogte der industrieële winsten
in de Vereenigde Staten, wordt gevormd door de Excess Profits Tax. In den aanhef merkten wij op, dat de spoor-
wegwinsten gunstig afstaken bij de wins’ten van een deel
vn het overige bedrijfsleven. Dit vindt voor een groot deel
zijn oorzaak in de wijze van belastingheffing. De Etcess
Profits Tax van 1940 staat nl. aan de bedrijven toe om
voor de berekening van het bedrag, dat niet onderworpen
is aan de overwinstbelasting, een keuze te doen uit de
beide volgende mogelijkheden: 95 pCt. van de gemiddelde winst der jaren 1936/9, of
8 pCt. van het geïnvesteerde kapitaal.
Winsten boven deze bedragen gemaakt worden belast
met 50 pÇt.
Doordat het Amerikaansche spoorwegnet werd gelegd
in een tijd van groot – misschien overgroot — optimisme,

waren hiermede enorme kapitalen gemoeid, die voor het

13 Augustus’ 1941

– ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN

481

spoorwegwezen in zijn geheel na 1929 niet of nauwelijks
rendabel te maken waren. Zoo toonde een recent onder-
zoek van de National City Bank aan, dat de totale Amen-
kaansche spoorwegen in 1940 slechts 1.5 pCt. over de
kapitaalsinvesteering verdienden, oodanks het feit, dat de rentabiliteit ten opzichte van 1939 verdubbelde.
1-let is dus duidelijk, dat de winsten der spoorwegen
nog krachtig kiffinen stijgen, alvorens overwinstbelasting
betaald zal, moeten worden. Aangenomen kan immers
worden, dat de spoorwegmaatschappijen als belasting-
vrijstelling het bedrag, gevormd door 8 pCt. over het
geïnvesteerde kapitaal, zullen kiezen. Zelfs indien, zooals
de nieuwste plannen luiden, de belastingvrije winst ver-
]aagd zal worden van 8 tot 4 pCt., is de toestand voor de Spoorwegen in dit opzicht dus nog gunstig te noemen
2).

De vooruitzichten.

Gegeven een voortzetting van de huidige hooge indu-
strieële bedrijvigheid kunnen de vooruitzichten der spoor-
wegen niet anders dan gunstig geacht worden. Wij meenen
echter te hebben aangetoond, dat een deel der factoren,
thans aansprakelijk voor de goede resultaten, onmiddellijk
een tègengestelden invloed zal uitoefenen, zoodra de
conjunctuur en daarmede de onvang van het goederen-
vervoer terugloopt. Immers het door de spoorwegen in
den loop der jaren aan andere vervoerwijzen verloren
vervoerS zal waarschijnlijk blijken definitief verloren te zijn. Technische veranderingen, zooals de overgang van
steenkool op waterkracht ‘voor stroomopwekking, de
vermindering van de hoeveelheid kolen, benoodigd voor de
opwekking van stroom, hebben een druk uitgeoefend op
het vervoer van bepaalde goederen. De veranderde voor-
ziening. van de wereld met graan zal voor de Spoorwegen
met veel graanvervoer blijvend ongunstig zijn. Ook het
personenvervoer heeft belangrijke inkomsten moeten derven
tengevolge van de concurrentie van de autobus, van de
particuliere auto, en in de laatste jaren van het ‘vliegtuig.
Anderzijds hebben echter de depressie en de daaruit
– ‘voortvloeiende faillissementen van talrijke spoorwegen het
proces van lastenverlaging verhaast, waardoor de ren-
tabiliteitskansen van het eigen kapitaal voor de toekomst
gunstiger zij geworden. Dit proces van saneer’ing is thans
nog in vollen gang.
Nieuwe bestaansmogelij’kheden hebben zich echter
voor de spoorwegen niet voorgedaan en gezien het ver-
lies van vervoer, waardoor de onderlinge concurrentie is
verscherpt ‘en het spoorwegnet eigenlijk te groot is ge-
worden voor de normale behoefte, zullen periodieke in-
zinkingen der resultaten eerder verwacht mogen worden
dan een bloei, zooals wij die in de jaren tot en met 1929
hebben gekend.
W. T. T. SLEE.

2)
Naar het ons voorkomt, is het dan ook voornamelijk
deze aanmerkelijk geringere kwetsbaarheid der spoor-

wegen voor de belastingheffing, welke aansprakelijk is
voor den minder sterken teruggang der koersen van spoor-
wegaandeelen ten opzichte van andere fondsengroepen
ter beurze van New York sinds Mei 1940, zooals door den
heer J. C. Wolse vermeld in de E.S.B. van 18 Juni jI.

DE ONTWIKKELING VAN HET ZWEEDSCHE

ZEESCHEEPVAARTVERKEER SINDS HET

UITBREKEN VAN DEN OORLOG.

Reeds in de eerste maanden van 1939 deed de drei-
gende oorlog zijn invloed gelden op het zeevaartverkeer
van Zweden. Men moest immers probeeren zooveel mo-
gelijk belangrijke goederen te importeeren, welke men misschien niet mee: zou kunnen verkrijgen na het ‘uit-
breken van een Europeesch conflict. Daardoor nam,
vergeleken met de overeenkomstige periode van 1938,
het zeevervoer op en van Zweden in de periode Januari-
Augustus 1939 met
9*
pCt. toe. Bovendien vond er een
betere benutting de’ laadcapaciteit plaats, zoodat het

aantal in ballast varende schepen afnam. De tendentie
van het afnemende Zweedsche aandeel in de vaart op
en van ‘Zweden, welke reeds gedurende de laatste tien
jaren viel waar te nemen, handhaafde zich ook nu; dit
aandeel daalde nI. van 40* pCt. in .1938 tot 39.8 pCt. in de
genoemde periode.

De or,twikkelir.g ge-durende de eerste oorlogsmaar der..

Bij het uitbreken van den oorlog in begin September,
toen een levendig zeeverkeer plaats vond, ‘kregen alle
schepen onmiddellijk bevel om, al naar gelang de omstan-
digheden, naar Zweden terug te keeren, een neutrale
haven op te zoeken, of niet uit Zweden te vertrekken.
Onder invloed van deze maatregelen lag de zeevaart
iii de eerste oorlogsweken geheel stil. Nadien kwam zij ge-
leidelijk weer op gang, zij het onder geheel andere om-
standigheden, tengevolge van de inmiddels door de bel-
ligerenten afgekondigde contrabande-bepalingen en het
leggen van mijnen op de verschillende zeevaarttrajecten.
Gedurende de eerste vier oorlogsmaanden stond nog een voldoende hoeveelheid buitenlandsche tonnage ter
beschikking van den Zweedsehen handël. Tengevolge
van het feit, dat de Zweedsche sc
»
eçen door den oorlog
langere reizen moesten maken door noodzakelijk gewor-
den omwegen en doordat de markten voor den import
en den export verderweg gezocht moesten worden, daalde
het aandeel der Zweedsche tonnage in de totale vaart
in genoemde periode tot slechts 27* pCt., een aandeel,
dat in dezelfde maanden van het voorgaande jaar nog
43.4 pCt. had bedragen.
Een nieuwe phase ‘trad voor Zweden reeds in, toen
eind November 1939 de Diïitsche regeering niet langer
de Zweedsche viermijlszone erkende en het mij-
nenveld ter afsluiting van de Oostzee dienovereen-
komstig uitbreidde. Het gevolg van dezen maatregel was,
dat de diepgang bij Falsterho gereduceerd werd van 7

meter tot
4*
meter. Dit beteekende, dat hier nog slechts
schepen van 1200 A 1500 BRT beladen konden passeeren
en dat de directe groote vaart op Stockholm er onino-
gelijk door werd gemaakt. Deze grootere schepen waren
thans genoodzaakt hun lading voor Falsterbo te lossen
en die met een kleiner schip of per trein of auto voorbij
Falsterbo te doen brengèn, waarna de lading weer ingeno-
men kon worden. Als inlaadhavens kwamen hiervoor vooral
Trâlleborg en Malmö in aanmerking. Dit bracht een enorme
kostenverhooging mede en heeft niet nagelaten, zijn stem-
pel te drukken op het verkeer in de verschillende havens.

Tabel I.

Het verkeer in de havens van Stockholm, Gôteborg en Malmö
in 1000 netto ton.

Jaar

Stockholm Götehorg Malmö

Totaal

1937

7.272

9.908

7.434

24.614
1938

7.667

9.831

7.649

25.147
1939

7.189

10.460

7.931

25.580
Bron: Svensk Flagg 25-5-’40.

Uit bovenstaande gegevens ziet men, dat de vaart op
Göteborg en Malmö is toegenomen, in tegenstelling tot die
op Stockholm. Deze ‘verandering in de bedoelde verhouding
komt geheel voor rekening van de laatte vier maanden
van 1939. daar het verkeer in deze havens zich tot Sep-
tember normaal ontwikkelde. Onder deze omstandigheden
werd er zeer veel gevergd van de kustvaar’t, welke een
groot deel van het transport Oost-West en vice versa te
vervoeren kreeg. Deze bleek echter volkomen in staat
om op bevredigende wijze haar voor het land zoo belang-
rijke taak te vervullen.
Dat de zeevaart in 1939 sterk toenam, blijkt ook uit de
bruto-vrachtinkomsten, welke in 1939 Zw.kr. 439.471.098
bedroegen, tegen Zw.kr. 361.888.813 in 1938. Dit beteekent
een toeneming van Zw.kr. 77.582.285, welke geheel voor
rekening komt van het goederenvervoen, dat mét bijna
80 millioen toenam, terwijl de inkomsten, verkregen uit

482

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Augustus 1941

tijdcharter, met ongeveer 2j millioen kr. daalde
n.
De
toeneming der binnenlandsche vaart bedroeg met

mii-
lioen Zw.kr. meer dan 10 pCt. van de totale toeneming.
Sinds November 1939 was het aanbod van vreemde
tonnage gestadig gaan afnemen, terwijl de handelsvloot
tengevolge van den zeeoorlog gevoelige verliezen had geleden. Hierdoor was de zeevaartcommissie genood-
zaakt een aantal Zweedsche schepen naar Zweden te diri-
geeren. Dit werd des te noodzakelijker, toen de vracht-
tarieven van de. buitenlandsche echepen steeds sterker
begonnen te stijgen. Toch bleef het aandeel der Zweed-
sche tonnage in de vaart op en van Zweden gering en
bedroeg in Januari 1940 niet meer dan 29 pCt. Dit was
wederom het gevolg van de reeds eerder geschilderde
vermindering van de effectiviteit der vloot, welke door
de bijzondere omstandigheden tot een vierde deel van
het normale peil was gedaald.

Ondanks alle moeilijkheden hoopte men echter over een voldoende hoeveelheid binnen- en buiteniandsche
tonnage te kunnen beschikken om den noodzakelijksten
export en import te kunnen onderhouden. Intusschen
kwamen nieuwe en onvoorziene moeilijkheden .opdagen.
De abnormaal koude winter veroorzaakte een ijsblok-
kade, waardoor de scheepvaart gedurende Februari en
Maart sterk werd belemmerd en zelfs bijna stil kwam te
liggen. Gedurende deze periode kwamen slechts 2696
schepen aan, tegen 6704 in het voorafgaande jaar i).
In totaal daalde, vergeleken met 1939, de scheepvaart
in deze periode met niet minder dan 51J pCt., een daling,
die voor de Zweedsche vaartuigen 60 pGt. en voor de
buitenlandsche 43J pCt. bedroeg.

Nieuwe moeilijkheden in April
1940.

Toen men eindelijk in begin April hoopte, dat een ver-
lichting in de ijsblokkade zou intreden, deden zich nieuwè
moeilijkheden voor, doordat op 9 April de oorlog tusschen
Noorwegen en Duitschland uitbrak. In het kader van
deze oorlogsvoering werd het Skagerak volkomen ver-
sperd, met alle ongewenschte consequenties daarvan
voor de neutrale zeevaart.

De Zweedsche handelsvloot werd in twee deden ge-
splitst, welke practisch gesproken in geen enkel contact
meer met elkander stonden. Merkwaardigerwijze maken
beide deelen ongeveer 50 pCt. der Zweedsche handels-
tonnage uit. Van de zich ten Westen van de versperring
ophoudende vloot bevond zich een groot deel op weg
naar Zweden, geladen met goederen uit de havens aan den
overkant van den Oceaan en uit de havens aan de Mid-
dellandsche Zee. Al deze schepen werden stuk voor stuk
door de geallieerde mogendheden aangehouden en naar
een Engelsche of Fransche contrôlehaven opgebracht.
Ook de schepen, die bezig waren met laden, of die juist
in een Engelsche haven geladen hadden, werden vast-
gehouden of teruggevoerd en moesten in de Engelsche
havens werkeloos blijven liggen.
Daar de schepen, welke zich ten Oosten van de ver-
sperring bevonden en dus nog onder de contrôle stonden
van de Zweedsche autoriteiten, in den eersten tijd even-
eens tot werkeloosheid gedwongen waren, was de situatie
voor de Zweedsche reederijen gedurende April en Mei
uitermate moeilijk. Pas na moeizaam onderhandelen kon
de Zweedsche regeering van Engelsche zijde toestemming
verkrijgen om de in Engelsche havens liggende schepen
aldaar te lossen, waardoor deze schepen weer in de vaart
kdnden worden gebracht.
Enorm zijn de verliezen, welke uit deze omstandigheden
voortvloeiden. De loontoeslag in de gevarenzone en de
zich daarin bevindende havens bedroeg niet minder
dan 300 pCt., terwijl de noodzakelijke herstellings- en
onderhoudswerkzaamheden achterwege moesten blijven.

1)
Hièrbij inbegrepen de vaart gedurende de maand
Januari.

Minder ongunstig waren in dit opzicht de omstandig-
heden voor de zich in de thuiswateren bevindende vloot, want hiervoor bestond geen loontoeslag, terwijl men bo-
vendien de bemanning aan boord van de schepen kon
verminderen. Toen echter de autoriteiten de evacuatie
van de verschillende havens gelastten, namen de loon-
kosten wéer toe, daar thans een volledige bemanning aan boord moest zijn vanwege het feit, dat men steeds gereed
moest zijn om te kunnen vertrekken.

Geledelj1c herstel van de scheepQaart in den zomer van
1940.

Reeds sinds het ijs in April begon te verdwijnen, was

de Duitsche Oostzeevaart op gang gekomen en vervoerden
Duitsche schepen ertsen van en kblen en cokes naar
Zweden.
Pas in Juni kwam een Zweedsch-Duitsche overeenkomst
tot stand, waardoor weer een deel der Zweedsche schepen
in de vaart kon komen. Het betrof echter in hoofdzaak
kolenstokers, daar de positie van den olievoorraad dus-
danig was, dat hiervan slechts geringe hoeveelheden ver-

strekt konden worden.
Zoodoende was een deel der vloot in staat, direct bij te

dragen in de verzorging van het land.
Met de zich buiten de versperring bevindende vloot
kon dit uiteraard niet het geval zijn. Toch verrichtte ôok
deze nuttig werk voor het land, daar zij door het varen in
tijd-charter vorderingen op het buitenland verschafte,
van waaruit een deel van den nog mogelijken import
kon worden gefinancierd. Een deel van dezen import
vond plaats via Petsamo en de Sovjet-Unie.
Dank zij een handelsovereenkomst met de Sovjet-Unie
was het voor Zweden mogelijk, een deel van zijninvoer
via dit land te doen transporteeren, terwijl tevens tot
een omvangrijken – goederenruil besloten was. Dit
bracht tijdelijk een compensatie mee voor de. Oost-
zeevloot, daar men bij de inlijving der Randstaten ge-
noodzaakt was geweest, een aantal lijndiensten op deze
landen stop te zetten.
Onder invloed van deze omstandigheden kromp de
zeevaart van April tot Augustus, vergeleken met dezelfde
maanden in 1939, met 53.9 pCt. in en omvatte zij slechts
11.2 millioen netto ton. Ook nu was het aandeel der Zweed-
sche vloot weer sterker achteruitgegaan dan dat van het
buitenland. De achteruitgang bedroeg resp. 70.2 çCt. en
43.7 pCt.
Het ligt voor de hand, dat het grootste deel van de
buitenlandsche tonnage uit Duitsche schepen bestond,
daar pas in Juni de Zweedsche schepen veer in de vaart
kwamen, eerst op Duitschland, terwijl daarna eind Augus-
tus een lijndienst werd geopend op Delfzijl, en Jonsson,
Sternhagen & Co. mededeelde, dat zij haar diensten op
de Nederlandsche havens zou hervatten.
Na ongeveer een jaar oorlog kon aldus geconstateerd
worden, dat de Zweedsche vloot, zij het ook onder moei-
lijke en harde omstandigheden, zoowel binnen als bui-
ten de versperring weer werkzaamheden heeft. On-
danks de zware verliezen, welke tot en met Augustus
1940 bestonden uit 92 schepen, met een inhoud van
198.990 BRT (waarvan 25 met een inhoud van 45.615 BRT
geconfiskeerd) en 377 menrchen, kon zij vele moeilijk-
heden overwinnen.
Begin September vond er een gebeurtenis plaats,
welke aanleiding heeft gegeven tot tal van veronder-
stellingen in de Zweedsche pers en welke bij velen een
zekere hoop deed herleven. Op 9 September voer nl. het
Zweedsche M.T. ,,Sveadrott” onder begeleiding van den
jager ,,Nordenskiöld” en de ,,Hjiilpkryssaren IV” door het

Skagerak. Het schip was geheel geladen met olie voor
rekening van de marine. Nadat de lading gelost was,
is de ,,Sveadrott” kort daarop weer uitgevaren, tezamen met
het M.T. ,,Castor’. Deze laatste was destijds gelijktijdig
met de vier in Italië aangekochte jagers binnengeloopen.

13 Augustus 1941

ECONOMISCH-STATlSTISCHE BERICHTEN

483

Onmiddellijk opende zich de discussie, of een dergelijke
reis, welke met toestemming der beide belligerenten moest
geschieden, voor herhaling vatbaar kon zijn. Er openden
zich hier verschillende persçectieven,voor den ezport en im-
gort naar en van de beide Amerika’s. Van den kaiït der
Zweedsche autoriteiten werd voortdurend getracht, hier-
voor toestemming te krijgen, een poging, welke nog ge-
steund werd door démarches van de Vcreenigde Staten
dienaangaande.

Duitsch aandeel in de tonnage gestegen.

Onder al deze omstandigheden wekt het geen ver-
wondering, dat de zeevaart tusschen Zweden en het bui-
tenland in de laatste vier maanden van 1940 nog terug-
geloopen was, vergeleken met dezelfde maanden in 1939, ni. met 41.2 pCt. In deze periode was, in tegenstelling met
de voorgaande, de daling van het Zweedsche aandeel gerin-
ger dan die van het buitenland, nI. 17pCt., tegenover 50.4
pCt. ten opzichte van het vorige jaar. Dit cijfer geeft ons
echter een beeld, dat gunstiger lijkt dan de werkelijkheid is, daar in deze periode van 1939 het Zweedsche aandeel reeds
sterk gedaald en het buitenlandsche dienovereenkomstig
gestegen was. Op grond van deze ontwikkeling bedroeg
het Zweedsche aandeel in de zeevaart op het buitenland
in 1940 slechts 32 pCt., tegen 35.9 pÇt. in 1939
2).
1-Jet
aandeel der Duitsche tonnage bedroeg voor 1940 niet minder dan 44.9 pCt., dus aanmerkelijk meer dan het
Zweedsehe aandeel. Het aandeel van Denemarken bedroeg
10.8 pCt., dat van Finland 7.1 pCt., en dat van de overige
landen 5.2 pCt. Het Duitsche aandeel bereikte zijn hoogte-
punt in Juli met meer dan 1.8 millioen ton voor aanko-
mende en vertrekkende schepen. Sindsdien is er een
daling ingetreden tot aan. de maanden Augustus en Sep-
tember, toen het verkeer ongeveer gehalveerd was ver-
geleken met de maand Juli. Intusschen was de omvang
der Duitsche vaart nog altijd grooter dan in de laatste
vier maanden van 1939 het geval was.
De capaciteit van de in gebruik zijnde Zweedsche vloot
werd in 1940 beter benut dan in 1938. Voor de buiten-
landsche vaartuigen is dit alleen het geval voor de ver-
trekkende schepen.
Dat het verkeer aanmerkelijk afnam, blijkt ook uit
de cijfers betreffende de aangekomen en vertrokken sche-
pen in Stockholm, Göteborg en Malmö.

Tabel II.

Het oerkeer in
1939
en
1940
in de haQens oan Stochholrn,
Gôteborg en MalmÔ ir. 1000 netto ton.

Jaar

Stockholm Göteborg Malmö

Totaal

1939

7.189

10.460

7.931

25.580
1940

3.067

3.100

2.065

8.232

Afneming
in procenten 57.3

70.3

74.0

67.8

Bron: S. A. S. Tidskrift 1941 Flafte 1-3.

Door de ijsblokkade trad aanvankelijk de sterkste
afneming op in de haven van Stockholm, maar na de
versperring van het Skagerak was dit het geval in de
havens van Göteborg en Malmö. Tegen het eind van het
jaar bereikte de daling in deze havens haar dieptepunt
met 85.1 pCt. voor Göteborg en 80.9 pCt. voor Malmö,
terwijl dit in Stockholm slechts 37 pCt. bedroeg ten
opzichte van dezelfde periode van 1939. Daarbij moeten
wij echter wel bedenken, dat het verkeer op Stockholm
toen reeds aan een beperking onderhevig was tengevolge
van de moeilijke doorvaart bij Falsterbo.
Begin 1941 had de Zweedsche vloot sinds het uitbreken
van den oorlog 239.924 BRT en 526 manschappen ver-
loren tengevolge van den oorlog. Ongeveer 100.000 BRT
hiervan behoorden tot de vloot, welke zich ten Westen

2)
Cijfers ontleend aan: Sveriges Allmânna Sjöfartsföre-
nings T’idskrift 1941 1-lafte 1-3.

van het Skagerak bevond. Intusschen namen de moei-
lijkheden nog toe. De geheele vaart over den Oceaan
was lamgeslagen. De import- en exportlijnen waren niet
meer in staat om op afdoende wijze het land van
onmisbare goederen te voorzien. Weliswaar behoef-
de men géen lading meer te zoeken en gingen de
vrachttarieven op den Oceaan sterk omhoog, maar er
bleven groote problemen, o.a. hoe men de bemanning
van de op den Oceaan varende schepen zou kunnen af-
lossen, daar het voortdurend in gevaar. verkeeren en
het nooit thuis kunnen komen een zeer nadeeligen psy

chischen invloed heeft. Voor de vloot in de thuiswateren
golden deze bezwaren niet zoozeer, daar de bemanning
regelmatig kan thuiskomen, terwijl de vrachten op een
mazimum zijn vastgesteld.

De ontwikkeling in
1941.

In het begin van 1941 kwam er in dit alles geen groote
verandering: De vaart op de Oostzee en de kustvaart naar het Westen lagen practisch wederom geheel stil
tengevolge van een nieuwe ijsblokkade. In den loop
van het jaar begon de vaart weer opnieuw, zoowel op
Duitschland als op Nederland, zoodat regelmatig Zweed-
sche schepen de haven van Rotterdam aandoen om daar
ertsen en een enkelen keer hoiFt te ‘brengen en om kolen
en cokes als retourvracht mee terug te nemen. Bij het
uitbreken van den Russisch-Duitschen oorlog is dit ver-
keer gedurende korten tijd onderbroken geweest, maar
thans is het weer op gang gekomen. Het meerendeel bestaat uiteraard uit kleinere schepen van omstreeks
2000 BRT. Op de Oostzee werd een tijdlang de moeilijk-
heid ondervonden, dat geen voldoende retourvracht
kon worden verkregen. Thans ligt d,e Oostzeevaart prac-
tisch geheel stil en wat de kustvaart betreft, deze ge-
schiedt in convooi.
Intusschen lag toch reeds 375.000 ton d.w. opgelegd
in de Oostzee. Ongeveer 170.000 ton hiervan bestond uit
motorschepen, waarvoor men geen olie ter beschikking
had. Opgelegd zijn 22 groote lijnschepen, 15 kleine vracht-
schepen, 24 grootere en kleinere tankechepen en 6 passa-
giersschepen, waarvan behooren 19 schepen aan het
Broström Concern; 8 aan Nordstjernan, 8 aan Svea-bolaget, 6 aan Transkoncernen en 6 aan Trelleborgs
Ânfartygs Nya A.-B.
3).

Gedurende deze periode begon zich een iets minder
ongunstig aspect te openen voor de vaart op den Atlan-tischen Oceaan. In Februari gelukte het om voor ehkele
individueele gevallen toestemming te verkrijgen door het
Skagerak te varen. Reeds eerder was het M.S. ,,Gull-maren” van Reden A.-B. Transatlantic uit New-York
in de maand December in Göteborg aangekomen, terwijl
het zusterschip ,,Remmaren” was uitgevaren.
Begin Maart gelukte het, na mjnstens zeven maanden
moeizaam onderhandelen, met de belligerenten tot een
principieele overeenkomst te, geraken. Overeengekomen
werd, dat vijf schepen per maand ‘van den Atlantischen
Oceaan Göteborg zouden mogen binnenloopen, mits
tevens vijf schepen zee kozen. Een van deze schepen
zou dan naar Groot-Brittannië mogen varen en de overige
naar de havens van Amerika en Japan. Over de lading
zou in ieder afzonderlijk geval onderhandeld moeten
worden. Begin April zijn na deze overeenkomst in Göte-
borg vanuit Zuid-Amerika de ,,Margaret Johnson”, de
,,Ecuador” en de ,,Remmaren” aangekomen. In den-
zelfden tijd is echter het eveneens op weg naar Zweden
zijnde M.S. ,,Kexholm” het slachtoffer van den oorlog
geworden. Nadien zijn nog enkele schepen in Götehorg
binnengekomen, waaronder de ,,Gullmaren”, de
,,Remmaren” en de ,,Sveadrott”.

Het yerljes aan tonnage sinds September
139.

De verliezen in 1941 bedroegen tot 15 Maart zes sche-

3)
Cijfers ontleend aan: Nautisk Tidskrift mars 1941.

0
‘t
•.’a
-,n
.,,

t-

•’,

.-
CQ

‘-t)

c.l

1941

0

0

04
s.
s..
‘t

Omschrijving weekeijfers.
0)
‘t
C.
zi

484

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Augustus 1941

pen met een totalen inhoud van 20.205 ERT. In totaal
is de Zweedsche vloot zoodoende van 1 September 1939
tot en met 15 Maart 1941 verminderd met 112 schepen
met een inhoud van 260.129 BRT. 1-liervan zijn 26 sche-pen met een inhoud van 46.924 BRT geconfiskeerd. Daar-
nevens zijn nog door andere oorzaken dan daden van
oorlog 41 schepen met een inhoud van 23.667 ton ver-
loren gegaan. Minstens 536 menschen zijn omgekomen.
Verder zijn aan het buitenland verkocht minstens 14
schepen- met een gezamenlijken inhoud van 5098 BRT.
In totaal werden dus afgevoerd 167 schepen, met ‘n inhoud
van 288.894 BRT. In dezelfde periode zijn aan de vloot
toegevoegd 26 schepen, gebouwd op Zweedsche werven
met een inhoud van 98.248 BRT. Tevens werden uit het
buitenland verkregen 32 schepen met een inhoud van
ongeveer 40.200 BRT, zoodat in het totaal 58 schepen
met een inhoud van 138.448 BRT zijn toegevoegd, waar-
door het netto-verlies der Zweedsche vloot sinds het
uitbreken van den oorlog 109 schepen niet een inhoud
van 150.396 BRT’bedroeg. Dit is ongeveer 9.3 pCt. van
de tonnage van de vloot in 1939. liet netto-verlies in den
vorigen oorlog bedroeg in het totaal 125.000 1311T, dit
was 11 pCt. van de tonnage van 1914
4).
Daar staat tegen-

over, dat de Zweedsche werven voor meer dan twee jaar volop voorzien zijn van werk voor de handelsvloot. Ook wil men overgaan tot den seriebouw van vrachtschepen,
om de geleden verliezen in te halen. Dit zou gelijktijdig
een verbetering van den voor den oorlog zeer ongunstigen
leeftijdsopbouw der vloot meebrengen en is een reaètie op het dalende aandeel der Zweedsche vloot in de vaart
op en van Zweden.

Zweden bouwt goor de toekomst.

De moeilijkheden voor de reederijen zijn talrijk, de
kosten en lasten van den oorlog drukken zwaar; de loon-
toeslag in de gevarenzône en haar havens bedraagt 300
pCt., de effectiviteit der vloot is afgenomen, de evacuatie
der havens was kostbaar, een deel dr vloot is opgelegd,
het contrabande-onderzoek brengt kosten mee, de extra-
kosten voor het reddingswezen en de luchtbescherming
aan boord van schepen zijn groot, de verzekeringspremies
zijn hoog en de öorlogswiristbeiasti.ng (Krigskonjunk-

4)
Cijfers ontleend aan: Svensk Flagg, Nautisk Tidskrift
en Sveriges Allminaa Sjöfartsförenings Tidskrift tevens
Der Wettbewerb in der Seeschiffahrt.

j

MAANDCIJFERS.

Maandeijers en
weekcijîors betreffende den economischen toestand van Nederland.
(centraal Bureau voor de Statistiek)

1940

1941
Omschrijving maandcijfers

Eenheid

Juni

Dec. 1 Jan. 1 Febr. 1 Mrt. 1 Apr. 1 Mei 1 Juni

Giroverkeer.
Nederlanclsche Bank ……..f1.000.000

948 1026 1282 1536 1804 1653

1549 1691 2672

1951

1883 1978

1835
Postchèque- en Girodienst
61.000.000 1220 1325 1365 1247 1447 1517

1394 1380 1345 1445 1435 1615

1437
Ren test anden.
Wisseldiseonto Nederi. Bank

%

3,00 3,00 3,00 3,00 3,00

3,00

3,00 3,00 3,00

3,00

3,00

3,00

2,93
Prolongatierente, A’dam
.

%

2,92e) 3,00 2,82 2,75

2,75

2,75 2,75 2,75

2,75

2,75

2,67

2,25
Callgeldnoteeringen,,,

%

1,15

1,25 1,25

1,25

1,25

1,25

1,25 1,25

1,64

1,25

1,25

1,25

1,25
Rendement oblig.
1) ,,

%

4,20

4,24

4,25 4,23

4,56

4,63

4,32

4,13

4,13
Hypotheekrente onroerende
goederen

…………….
%

4,43

4,51

4,46

4,48

4,43

4,33

4,24

4,23

4,29

I.,24

4,19

4,18

§4,20
Hypotheekrente schepen
.

%

5,46 4,90 5,07 5,62 5,26

5,26

5,47 5,33 5,44

5,37

5,43

5,16 §5,33
Koersen van Aandeelen.
Algemeen indexcijîer……..
1930=100

*

94,3 104,1

112,7 116,1 120,0 113,4 115,1 126,5 121,6 117,1
Nijverheid …………..
..1930=100

*

104,6 115,6

120,7 125,1 131,8 126,2 128,5 141,8 137,2

133,1
wo. prod.middelen industr.
1930 = 100

99,3 109,6 113,1 118,0 126,2 120,8 123,0 134,3 130,3 127,:!
cons. goederen industr.
1930=400

111,6 123,6 130,6 134,5 139,2 133,4 135,8 151,7 146,2 141,1
Spaarbanken.
Itijkspostspaarbank, inlagen f1.000.000
5,07

9,06 10,26

8,96 10,02

9,68

7,52 8,04

8,64

8,74

7,99 10,86

9,25
Rijkspostspaarbank, terug-
‘betalingen …………..f1.000.000 32,01 36,78 30,43 19,51 27,59

34,68 27,13 20,86 18,75 13,91 17,62 13,04

9,50
Bijzondere spaarb., iniagen
t 1.000.000 8,11 10,81 11,88 10,09 12,09 13,25

9,14 13,24 11,16 11,37 11,15 15,44 §11,05
Bijzondere spaarbanken, te-

rugbetalingen ………..f1.000.000
20,00 21,99 18,07 15,22 18,57

20,96 18,36 18,62 20,35 12.89 15,65 14,61 910,02
j
Uypothehen.(nwe inschriv.)’)
Totaal ……………….
11.000.000 15,81 29.25 22,72 25,13 34,86

34,67 38,26 22,29 22,06 23,34 32,63 38,72 §24,37
v .v.
op gebouwen …… f

.1.000.000 11,21 18,65 17,96 20,54 28,81

27,95 31,59 48,53 18,96 19,10 25,05 29,46 §20,10

op landerijen ……
6
.1.000.000 3,19

3,55 3,54

4,18

5,43

6,41

5,96 3,49

2,88

3,85

5,00

8,57 § 3,35

op schepen ………
51.000.000 1,41

7,05 1,22

0,41

0,52

0,31

0,71

0,27

0,22

0,38

2,58

0,69 § 0,92
Werkloosheid.
Werkloosheidsd.(excl.landh.)

%

25,0

20,0 16,8

15,3

14,6

14,9

17,3 23,6

21,1

15,4

13,2

12,7
Aantal werki. eindemaand in-
geschr. hij Arbeidsbeurzen
t

1.000 232,3 190,3 157,2 142,7 150,8 143,2 253,1 265,9 183,0 119,5 108,9 106,8
Werkverruirningen werk loozenz.
Aantal tewerkgestelden hij
werkverruimingen .. …. .t

1.000 60,9

54,7 54,0

56,2

53,2

50,9

0,7

2,6

33.1

52.8

56,1

58,7
Opbrengst Loonbelasting . . .

fl.000.000 —————-
0,05 7,74 11,03 10,81 10,55 13,29

Percentage werkloosbeids-
dagen (excL landbouw) . .
%
§
14,5

§
13,7

§
13,5

§
12,9


§
12,5

§11,7

§11,3

Totaal

aantal

werkzoeken-

den’) (einde van de week)
1.000
183
184
179 179
175
*
178 477
479 177 176
175
176
175
173
w.o.

geheel werkloos

(excl.
werkverruiming)
1.000
119
116
113
112 108

113
112
111
108 108
106
.107
105
103
i.an tal

personen

geplaatst
1.000
53
54 55
56 55

58
57
58
59
59
60
59 60 59
bij werkverruiming’) …..
kantal

personen

geplaatst
1.000
107
108
109 110
111

114 115 116 117 118
119
12!
122
123

in

Dui1schland’)

………

Idem

in Frankrijk’)

…….
1.000
11
12
14 15 16

18
20
1

21 21
21
21
21
21
21

§ = voorloopig cijfer.

* = onbekend.
‘)
Volgens opgave van De Ned. Bank.
Berekend van
2
Staatsleeningen,
1

gemeenteleening,
1

pro’vinciale leening,

2
industrieele leeningen,

1

tramwegobligatie,

1

pandbrief.
‘)

Hieronder

niet

begrepen

enkele
hypotheken,
vaarvan de geldschieter niet bekend is.
‘)
15-31
Juli.

)
Volgens opgave van
het Rijksarbeidsbureau.

‘)
Volgens
opgave van het
Bureau Loononderzoek van

het Departement van Sociale Zaken.

‘)
Onder aftrek van de teruggekeerden, voor zoover bekend bij de
organen der arbeidsbem. Gegevens van het
Rijksarbeidsbureau.

13 Augustus 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

485

turskatt) dreigt in haar provisorischen vorm de fictieve
winst, ontstaan door het verlies van schepen, aan de
ondernemingen te onttrekken.
De Duitsch-Russische oorlog maakt de toekomst nog
onzekerder dan zij al was. Onder al deze groote en bijna
ondragelijke moeilijkheden loopt de nieuwbouw ook
zeker gevaar, maar desondanks bouwt men in Zweden tot
op heden voor de toekomst. Schepen worden gebouwd,
kanalen gegraven of uitgediept, havenemplacementen
vergroot of gemoderniseerd.
In dit alles wordt een groote rol gespeeld door over-
heidsmaatregelen, welke wij in een volgend artikel hopen
te behandelen. 1-let beeld van de nog komende oorlogs-
periode is echter somber; reeds vele offers zijn gevraagd
en nog vele zullen gevraagd worden. De gevolgen van het
wegvaJlen van een deel van den internationalen handel
zullen funest zijn, reeds nu wordt een zekere schaarschte
merkbaar.
Dat men in Zweden niettemin dapper de situatie weet te
aanvaarden, bewijzen de woorden van Landshövding Malte
Jacobseon aan het eind van zijn rede op de Jaarvergade-
ring der ,,Sveriges Allmiinna Sjöfartsförening’ in 1940:
,,De tonnage, die wij hebben gehad, om onzen goederen-
ruil met andere landen te verzorgen, wordt vernietigd
of lamgeslagen. 1-let is slechts de armoede, die ons allen
overblijft, deze komt onverstoorbaar, maar de armoede
is niet het ergste; wij kunnen haar dragen, mits wij haar
kunnen dragen als vrije en onafhankelijke menschen in een vrij land”.
J. Pil. VAN OUWERKERK.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.


Cyclostyle-apparaten. Met ingang van 22 Juli 1941
moeten alle producten, vervaardigd (ook voor eigen ge-
bruik) op cyclostyle-apparaten en soortgelijke vermenig-
vuldigingsapparaten, hetzij een firmanaam of dergelijke
aanduiding, hetzij een kennummer dragen. (E.V. 18/7/’41,
pag. 1053).
Goud en zilver.
Goud en zilver zijn aangewezen als distri-
butiegoederen- in den zin van artikel 4 van de Distributie-
wet 1939. (BV. 18/7/’41, pag. 1053)
In- en
uitvoerinonopolie. Met ingang van 15 Juli is in
werking getreden het , ,Monopoliebesluit Voedselvoorzie-ning”, waarbij aan de bepalingen inzake de monopolisee-ring van den in- en uitvoer van monopo1iecrisisproducten
een nieuwe grondslag wordt gegeven en de betreffende
formaliteiten vereenvoudigd en geunificeerd worden.
(E.V. 18/7/’41, pag. 1052; Stct. No. 135).
Papier en carton. Voorschriften voor de fabricage als-
mede voor de be- en verwerking van papier en carton.
(E.V. 18/7/’41, pag. 1053; Stct. No. 135).

Zeel).
Onder de regelingen in verband met de Zeepbe-
schikking 1939 No. 1 vallen thans ook alle glycerine en
zeepvervangende wasch- en reinigingsmiddelen. (E.V.
18/7/’41, pag. 1053; Stct. No. 135).

GELD., CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Betalingsverkeer met het buitenland.
De afwikkeling
van het betalingsverkeer met
Sloualeije
geschiedt voortaan
over clearingrekening via Berlijn. (BV. 18/7/’41, pag. 1052).
Omzetbelasting. Wijziging en aanvulling van het Besluit
op de Omzetbelasting 1940. hierbij zijn om. met ingang
van 1 Juli 1941 de vrijstellingen voor grondstoffen komen te vervallen. Daartegenover is, met ingang van denzelfden
datum, het algemeene tarief, geldende voor de levering
van goederen en het verrichten van

diensten, van 2 pCt.
verlaagd tot 2 pCt., terwijl voorts de leveringen door Îabi-i-
kanten rechtstreeks aan verbruikers thans in het algemeen
met 4 pCt. i.p.v. met 5 pCt. (oud tarief) belast zijn. (E.V.
4/7/’41, pag. 974/75; V.B. No. 26).
Nadere voorschriften inzake de heffing van de omzt-
belasting voor goederen, ten aanzien waarvan een wette-

lijk toelaatbare prijs is vastgesteld, in verband met de
wijziging der tarieven van deze wet. (E. V. 11/7/’41,
pag. 1014).

VERKEER.

Goederenverkeer met liet buitenland. Het goederen-
verkeer naar Noorwegen, Zweden en Denemarken via
Sassnitz-Trelleborg iS gestremd. Het geheele goederen-
en postverkeer met en via. de Vereenigde Sovjet-repu-
blieken is gestaakt. (E. V. 11/7/’41, pag. 1016).

MAANDCIJFERS.

EMISSIES IN JULI 1941.

Provinciale en Gemeentelijke leeningen

……….
f -1.600.000
zijnde:
Nederland
Gemeente hilversum
fl.600.000′) 4 pCi. ohl. 5.
100 pCt.

…………….

1

600.000
Industrieeje ondernemingen

…………………
f

900.000
zijnde:
Nederland
A andeelen:
Amsierci. Droogdok Mij. N.V.
1500.000 aand.
1
) 5.125 pCi

1

625.000
N.V. Fabriek van :Electr. Appa-
raten v/h F. I-Iazemeyer & Co
1250.000 aand.’)
5.
110 pCt 1 275.000

2.500.000

‘) Dit bedrag maakt deel uit van een leening, groot f 2.650.000,
waarvan reeds f9.050.000 op cmissievoorwaarden is geplaatst.
‘) Uitsluitend voor aandeelhouders, in d verhouding van resp.
1:3 en 1:5.

Emissies in
1941.
(In Guldens)
Nieuw kapitaal:
Conversle:
ObhlgatiOn
Aandeelen
Totaal
Jan
…….
500.000.000.-

500.000.000.-


Febr.

….
100.000.-
2.057.850.- 2.157.850.-


Mrt.

……

5.897.000.- 5.897.000.-


April

4.210.250.- 4.210.250.-


Mei

3.009.000.-
3.009.000.-


Juni

1.142.700.-
1.142.700.-


Juli
1.600.000.-
400.000.-
2.500.000.-

501 .700.000.-
17.216.800.- 518.916.800.-

STATISTIEKEN.

BANKDISCONTO
‘S.

N dDisc. Wlss. 2428 Juni ’41
Lissabon

….
4 11

Aug. ’37
.
Bk

Bel.Bi.Eff. 3128 Aug. ’39
Londen
……..
2

26 Oct. ’39
Vrsch.1nRC 3428 Aug. ’39
Madrid

……
4

28 Nov.’38
Athene

……
5

21

Juli ’41
N.-York F.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……
3

14 Jan. ’37
Oslo

……….
4421 Sept. ’39
Belgrado

……
5

1 Febr. ’35
Parijs

……..
11 17 IlIrt.

’41
Berlijn

……..
34

9 Apr. ’40
Praag
……….
3

1 Jan. ’36
Boekarest

. . . .
3

12 Sept.’40
Pretoria
……..
3415 Mei

’33
Brussel

……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
4418 Mei

’36
Boedapest

. . . .
3

22 Oct. ’40
Stockholm:
…..
3417 Mei

’40
Calcutta

……
3

28 Nov. ’35 Tokio

……..
3.5 21 Juli ’41
Helslngfors

.
..
.
4

3 Dec. ’34
Warschau
……
4418 Dec. ’37
Kopenhagen

.. 4

15 Oct.
1
40
Zwits. Nat. Bk.
14 25 Nov.’36
1)
3 % voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZILVERPRIJS

OOUDPRIJS
Londen ‘)
N. York’)

A’dam ‘)
Londen’)
5 Aug.1941..

23
1
1,

5 Aug. 1941.. 2125
168/-
6

,,

1941..

237/
16

6

,,

1941..

2125
168/-
7

1941..

23
1
!,,

7

1941.. 2125
168/-
8

,,

1941..

231/,,

8

1941.. 2125
168/-
9

,,

1941..

23
7
/,,

9

,,

1941..

2125
168/-
11,,

1941..

23
7
/,,

41

1941..

2125
168/-
12 Aug.1940..

23’/,
34
3
/

12 Aug. 1940..

2105
168/-
23 Aug. 1939..

18’/,,•
37
1
/

23 Aug. 1939..

2110
148/6′!,

‘) In pence p. oz. stand. ‘) Forelgn sliver in $c. p. oz. line.
‘) In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE OLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s . . . . 30.14 7 Aug. ’40 Turksche
Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 Ponden

. 1.45429 Dec. ’39
Fr. Francs.. 3.77. 6 Mrt. ’41 Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Lires

……9.91

3

Juli
’41
Pengoe (Hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr.
’41
(Oude schuld) 36.52 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
Pengoe
ZweedscheKr 44.85 13 Aug.
’40
(nwe. schuld)

45.89 20 Dec.

’40
Finsche Mark 3.82

2 Juli
’41
Zloty (Polen)
Dinar (Joego-Slavie)
(oude schuld) 35.00 28 Jan.

’41
(oude

schuld) 3.43 16 Aug.
’40
(nwe. schuld) 37.68
11

Febr.

’41
Dinar
Lei

1.28 24
April

’41
(nwe.

schuld) 3.77

1

Juli
’41
Slow.
Kr.

6.48
10
Juli

’41-

486

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Augustus 1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCILE BANK.
Valuta’s (sehrifteliik en t.t.l
N.-York

I
Brussel

I
Zürich
I St
oc
kh.
Helsinki 5Aug. 1941
1.88
3
!, 30.14
43.67
44.85* 3.81*
6

,,

1941
1.88
5
/,
30.14 43.67
44.851
3.81*
7

,,

1941
1.88’/,
30.14 43.67
44.85+
3.81*
8

,,

1941
1.88′!,
30.14 43.67 44.859
3.81*
9

,,

1941
1.88
6
!,
30.14 43.67 44.859
3.81*
11

,,

1941
1.88′!,
30.16
43.67
44.85*
3.81*
Laagste d.w.
1.88′!,,
30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w.
1.88’/,,
.10.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.906
48.003
66.671
6.266

K0J1’ICSÏtN TE lONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenli.
4-9
.4″g.
’41
Loogte

Hôogs,e
9
Aug.
1941
285uli-2Aug.’41
l
.
.aagste

Hoo
gste
2
Ag
1941

Officieel
New York
$
P.
£
4.02*
4.03+
4.03
4.02* 4.03*
4.03
Parijs
Fr.p.
£

– –



Stockholm
Kr.pS
16.85 16.95
16.90 16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47 4.45 4.43
4.47 4.45
Buenos Aires
Pes.pi
16.95* 17.13
17.041
16.95*
17.13
17.04*
Niet.Officieel:
AlexandriO
P. p. £
97.50
97.56
97.50
97.50
97.50
97.50
Athene
Dr.p.g

– –



Bangkok
Sh. P.fical






Bombay d. p. r.
17.96
17.96
17.96 17.96 17.96
17.96
Budapest
d. p.
£






Hongkong
P.p. 8
IS.-
15.-
15.-
iS.-
15.-
15.-
Istanbul






Kobe
d.
p.
you
– – – –
14.25

Lissabon
Escu.
P.
£
99.80
100.20
lOO.-
99.80 100.20
00.-
Madrid
Pt.p. £
40.50
140.50
40.50 40.50
40.50 60.50
Montevideo
d.p. p.




– –
Rio de Janeiro
d.

P.

uit.






Sjanghai
d. p. 8
3.03
3.12
128.16
3.03
3.09
3.25
3.09
Singapore
d. p. 8
28.16
28.16 28.16
28.16
28.16

KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data

Londen’

Parijs

Berlijn

Amsterdam
(8 per £)

(8
per
100
fr.)

(8 p.
100
Mb.) ($ p.
/100)
5 Aug.1941

4.03’/,

2.32

40.05


6

1941

4.03′,

2.34

40.05


7

1941

4.03
1
/,

2.32

40.05


8

1941

4.03’/,

2.34

40.05


9

,,

1941

4.03′!,

2.33

40.05


11

1941

4.03′!,

2.34

40.05


12Aug. 1940

3.97
1
1,

40.03


Muntpariteil

4.86

3.90’/,

23.81’/

60°/,,

STAND
VAN ‘s RIJKS
KAS.

Vorderingen
31

Juli 1941

1

7Aug.1941
Saldo van

‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
– –
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………….
t

536.645,38
t

187.157,07
Voorschotten op ultimo Juni
1941

aan

de

gemeenten
,,

8.972.079,99
,,

8.972.079,99
verstrekt

op

aan

haar uit te keeren I000fdsom der
pers, bel., aand. in de hoofd.
som der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,

145.123.941,98
,,

142.510.811,98
Idem

aan

Curaçao

1)
…7.193.870,24
,,

7.193.870,24
Kasvord.

wegens credietver-
,,

319.788,71
,,

265.902,28
strekking a. ii. buitenland
,,

67.166.999,64
,,

66.807.580,71

Idem voor Suriname
‘)

……

D aggeldleeningen tegenonder-

Saldo der postrek. van Rijks

comptabelen

…………
73.689.258,76
,,

80.058.090,40

pand

…………………….

Vordering op het Alg. Burg:
Pensioenfonds
1)

Vordering op andere Staats-
…….

bedr.

en

instellingen

1)

..,,
16.404.466,70
,,

14.993.853,88
Verplichtingen
voorscnot Ooor de Ned. Bank
I

ingevolge art. 16 van haar
t

8.212.505,53
t

2.252.365,27
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

..,,
114.832,17

Schuld

aan

de

Bank

voor

Octrooi

verstrekt

………

Ned. Gemeenten
– –
Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 131.204.00e,-
,, 135.077.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1483.900.000,-
2
)
,,1506.500.000,-‘)
Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop

……
89.741281,50
,,

9 1.371.629,-
Schuld

op

ultimo Juni 1941
aan

de. gdmeenten

weg.
a. h. uit te keeren boofds. d.
pers. bel., aand. I. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die lel. en op

…..

Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds

‘)

……..
27.423.742,99
,,

23.571.713,66
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T.

en

T.

‘)

…………..

de

vermogensbelastlng…………

171.161.877,80
,, 175.158.769,34
Id. aan

andere Staatsbedrij-

….

ven
1)

34.314.436,11
,,

34.311.872,42
Id. aan div. instellingen ‘)

..,,
….
267.948.071,86
,, 277.229.916,81

‘)
In rekg. crt.

met

‘s Èijks
Schatkist

‘)
Rechtstreeks
bij De
Nederlandsche

Bank

t 35.000.000,-
‘)

Idem
t 57.000.000,-.

DE NEDERLANI)SCEIE BANK.
Verkorte balans op 11 Augustus 1941.
Activa.

Binnenl. Wissels,

1, Hfdbank.

t
68.500.000
Promessen, enz.

Bijbank.,,
50.875
Agentsch.

,,
70.000 68.620.875
Papier op het Buitenland . .

t
405.966.648
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

405.966.648
Beleeningen mcl.

Fltdbank. t
157.111.252
1)
voorscbotten in

j Bijbank.,,
2.501.909
rekening-couranl( Agentsch. ,,
29.162.756
op onderpand
t
188.775.917
Op Effecten enz.

……..

f
188.615.656
‘)
Op Goederen en Ceelen ….

..
160.261
188.775.917
‘)
Voorschotten aan het

Rijk

………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t 1.022.903.530
Zilveren munt, enz.

……

..
11.513.964 1.034.417.494
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenfonds
,,

53.606.356
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………….
202.962.968
1.973.350.258

Passlva.
Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

……………………………
5.368.354
Bijzondere

reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds

…………………………..
11.742.049
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.744.005.145
Bankassignation

in

omloop

………………..
45.979
Rek.-Courant, Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

172.832.902
172.832.902
Diverse

rekeningen

……………………..
2.771.994
11.973.350.258
Beschikbaar

metaalsaldo

….
…………….
f

270.884.362
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de

bank

gerechtigd

is

…………..
677.210.904
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………..
62.000.000
‘) Vaarvan

aan

Nederlandsch-Indi8
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t

55.341.825

Voornaamste posteii In duizenden guldens.

Gouden
Circu

Andere
Beschikb.
1
Dek-
Data
munt en’)
I
muntmater.
I

l
a
ti
e
opeischb.
Metaal-
I

1
kings
schulden

saldo

1
perc.
11 Aug.’

i
1

1.022.904
1

1.744.005
1

172.878
270.884
53.4%
4

,,

411
1.022.565
1

1.739.298
1

171.562 273.396
54
28

Juli

‘411
1.022.585
1

1.704.983
173.308
286.751
55
6 Mei

‘401
1.160.28:’
1

1.158.613

1

255.183
607.042
83
Totaal Schatkist-
1

Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s
rechtstr.
nongert
buitent.
(act.)
iTigTii
68.621
62.000
188.776

1
405.967
4

,,

’til
70.621
64.000
175.693

t
403.393
221.533
28 Juli

’41
44.627
38.000
170.365

1
396.912

1202.963

215.897
6 Mei

‘401
9.853

217.756

1
750
20,648
‘)
Per 1 April 1940 Iserwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCIIE RIJKSBANK.
Goud
Renten-

l
Âdere wissels,
1
J3elee-
Data
en
deviezen
bank-

1
8cheine

1
cloèques en
schatkistpapier
nintoen

9 Aug. 1941
774
296,9
16.625,8
1

19,6
31

Juli

194i
77,7
289,2
16.754,3
1

27,2
23

,,

1941
77,8
.

362,1
15.700,5
15,7
15

,,

1941
77,6 329,3
15.705,8
1

21,0
23 Aug.

1939
77,0 27,2 8.140,0
1

22,2

Data
EI/er-
1
Diverse

1
Circu-
1

Rekg.-

1
Div
er
se
ten

1
Activa

1
latie

1

Cr1.

1
Passiva
9 Aug. ’41
12,6
1

1.694,8
1

15.819,5
1

2.162,0

1
423,2
31

Juli

’41
12,2
1

1.877,3
1

16.030,6
1

2.242,8

1
439,3
23,,

’61
16.1
1

1.575,4
1

14.933,8
1

2.114,2

1
405,2
15

,,

’41
26,9
1

1.836,1
1

15.156,3
1

2.132,1

1
406,9
23 Aug.

39
982,6
1

1.380,5

1
8.709,8

1

1.195,4

1
454,8

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEDANK TE BRUSSEL.
(in mIlI. francs)

0′ s,
ed….5
15
0
45.0
I4
’12

1

‘ocs.)e
0
00
0

0.
55555
o
,
co
00
Io
5)155)
Q
1
con
31

Juli ’41
j’
“ï’
TZÏT
Tïï
iT’
3.530

11.917
24

’41
29.3
1
,3
583
15.331
1.846
40.985
3.507

11.984
16

,,

’41
29.073
561
15.777
1.685 40.773
3.495

1
2.198
10

,,

’41
28.992
548
15.239 1.690 40.745 3.500

11.597
3

,, –

’41
29.109
570
15.394
14.931
1.680
40.446
3.541

11.681
8 Mei ’40
23.606
695
1.480
29.806

1
909

Auteur