2
APRIL 1941
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
–rStatistische
Bericht e
–
n
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
26E JAARGANG
WOENSDAG 2 APRIL 1941
No, 1315
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans, P. Lieftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van
,,Economisch-Statistische Berichten”).
Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is op genomen het Economisch- Statistisch Maandbericht.
franco p. p. in Nederland f 21*.— per jaar. Buitenland en
koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts wordsn beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvo.n gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigin gen op te geven aan de Redactie.
Advertenties voorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s.
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie aan advertenties: Nijgh en van Ditmar N. V.,
Uitgevers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Mr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Mr. 31696.
INHOUD:
Blz
Kapitaalmarkt,
dividend-contrôlen
herkapitalisatie
door
Prof. Dr. P. P. van Berhum.
…………..
220
Staatsleening en geidmarkt
(Redactie Economisch- Statistisch Maandbericht)
…………………..
223
Staatsschuldconsolidatie en geidmarkt
…………
226
Grondstoffen voor de oorlogsindustrie der Vereenigde
Staten door
J.
Willems
……………………
229
De economische toestand van de Philippijnen door
H.
Fehlinger
…………………………..
231
Overheidsmaatregelen
op
econo-
nomisch
gebied
……………………
233
S t a t is t ie k en.
Bankdisconto’s
–
Geld- en
Wisselkoersen
–
Bankstaten
…………………………
233-234
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldrnarkt
bleef de toestand vrijwel stationnair.
Het is nog te vroeg om de consequenties van de zoo juist
gepubliceerde regeling van het betalingsverkeer met
Duitschlandte overzien. Denkbaar is, dat de wijzigingen,
die op dit punt zullen plaats vinden, geheel buiten de
geldmarkt zullen omgaan. Maar het is ook alleszins mo-
gelijk, dat de wijziging der betalingsregeling mede ver-
schuivingen op de geldmarkt tengevolge zal hebben.
Tot nu toe heeft het betalingsverkeer met Duitschland,
voor zoover een clearingtekort door de schatkist gefinan-
cierd werd, slechts aanleiding gegeven tot vraag op de
geldmarkt; een vraag, die echter voor het grootste deel
voldaan kon worden uit de middelen, die, als gevolg
van de door de schatkist verrichte uitbetalingen, weer
direct aan de geldmarkt toeloeiden. Of de sedert 1 No-
vember volgens de Duitsche deviezenvoorschriften ont-
stane mogelijkheid tot uitvoer uit Duitschland naar Ne-
derland van markenbankpapier ad RM. 1000 per persoon
de geidmarkt hier te lande heeft beïnvloed, valt niet met
zekerheid te zeggen, omdat niet bekend is, wat er met dit bankpapier – dat door de deviezenbanken voor re-
kening van De Nederlandsche Bank werd aangekocht –
verder is geschied.
De weekstaat van De Nederlandsche Bank geeft blijk
van eenige verstijving van de geldmarkt. In de behoeften
van het Rijk werd voor
37
millioen gulden door de Cen-trale bank voorzien en de beleeningen stegen tot
81
millioen
gulden; tegelijkertijd nam de biljettencirculatie met
43
millioen gulden toe.
De
obligatiernarkt
had aanvankelijk nog onder aanbod te lijden. Gedurende het grootste deel van de week was
de stemming lui; pas aan het einde van de week trad een
ommekeer in, die vooral op Zaterdag leidde tot een krach-tige haussebeweging. Het is niet onmogelijk, dat de mede-
deeling in de pers op Vrijdag, dat een verandering in de
waardeverhouding gulden/mark niet in het voornemen
lag – welke mededeeling sindsdien officieel is bevestigd –
mede op deze beweging van invloed is geweest. Ook de
mededeeling nopens een te verwachten verdere verhooging
van de winstbelasting heeft de obligatiemarkt steun ge-
geven, zoodat in de nieuwe week de stijging zich voort-
zette. De aankondiging van de verhooging der winstbe-
lasting is een symptoom van den wensch om een zoo
groot mogelijk deel van de staatsuitgaven door heffingen
te dekken. Aangezien de obligatiemarkt, naast andere fac-toren, vooral gedrukt was door de verwachting, dat binnen
afzienbaren tijd opnieuw een consolidatie-operatie zou
moeten plaats vinden, kon dit streven op deze markt niet
anders dan een gunstigen invloed hebben. De
3-3+
pCt.
Nederland, die de vorige week op
83-
was gesloten, liep
aan het einde van de week op tot
86,
terwijl Maandag
een koers van
87
werd bereikt. De nieuwe
4
pCt. leening
1941
steeg van
95+
aan het begin van de week tot
96,
welke koers aan het einde der week werd bereikt en op
de eerste dagen der nieuwe week gehandhaafd bleef. De
aandeelenmarkt was ondanks de aangekondigde verhoo-
ging van de winstbelasting uitermate vast gestemd; den
tweeden dag der nieuwe week, na de afkondiging van
de nieuwe deviezenregeling en het vervullen van de de-
viezengrens meL Duitschland, ging deze vaste stemming
zelfs in een scherpe hausse over.
220
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
2 April
1941
KAPITAALMARKT DIVIDEND-CONTROLE
EN HERKAPITALISATIE.
Aankondiging pan maatregelen in Duitschiand.
In de jongste algemeene aandeelhoudersvergadering
van de Duitsche Rijksbank heeft de President, Rijks-
minister Funk, een complex van economisch-politieke-,
fiscale en bedrijfseconomische vraagstukken behandeld,
dat voor de financiering van het Duitsche bedrijfsleven
in de naaste toekomst van groote beteekenis is. Ongeveer
tezelfder tijd zette de Duitsche Commissaris voor de
prijzen, Wagner, in een redevoering uiteen, dat de prijs-
contrôle zou worden verscherpt en dat de w’insten, welke
het normale niveau overschrijden, door den staat zullen
worden opgeëischt. De conclusie, waartoe men blijkbaar
in Duitschland komt, is, het systeem van kosten- en
prijzen-contrôle als sluitstuk een winstcontrôle nooclig heeft.
Hoewel in heide redevoeringen bépaalde maatregelen
werden aangekondigd, verdiept men zich momenteel nog
in allerlei gissirgen omtrent hun draagwijdte en praktische
uitwerking. Zeker is evenwel, dat er verband tusschen het
hetoog van beide functionarissen bestaat en dat de duide-
lijke strekking ervan is, meer nog dan in liet verleden, de
particulierb hedrijfsbelangen aan de steeds zwaarder druk-
kende eischen van de overheidsfinanciering in oorlogstijd
aan te passen en ondergeschikt te maken. De eerstkomende
weken zullen over alle dienaangaande opgeworpen vragen
vermoedelijk meer klaarheid brengen. Inmiddels reageerden
de koersen van de aandeelen
01)
de l3erlijnsche beurs op de
komende gebeurtenissen met een scherpe koersdaling, ter-
wijl een dergelijke, zij het verzwaIcte, reactie ook te Am-
sterdam merkbaar was.
liet ligt voor de hand, dat de toestand van lotsverbon-
denheid met Duitschland, waarin ons land thans feitelijk
verkeert, de vraag aan de orde doet stellen, of de verande-
ringen, welke klaarblijkelijk in Duitschland ophanden zijn,
voor het Ned erlandsche bed rij ‘sleven gevolgen zullen
hebben. Gedurende de voorbereiding van de onderhavige
maatregëlen kan op deze vraag moeilijk een antwoord
worden gegeven; met dc mogelijkheid van een gelijke be-
handeling zal, ondanks de in menig opzicht afw’ijkende
positie der Nederlandsche ondernemingen, in ieder geval rekening moeten worden gehouden en dit vormt een vol-
doende aanleiding, de hangende vraagstukken in een ietwat
breeder kader te bezien.
De ilnleihcstock-wet 1934.
De meeste aandacht verdient cle uiteenzetting van
minister Funk, w’aarin een drietal onderling samenhangen-
cle punten naar voren werden gebracht, t.w.:
het vigeerencle stelsel van dividend-beperking heeft niet voldaan;
de zeiflinanciering van het bedrijfsleven kan in haar huidigen omvang niet langer worden getolereerd;
het peil van de aandeelenkoersen is onnatuurlijk
hoog.
In het zoeken naar een synthese van de belangen der
staats- en bedrijfsfinanciering vertegenwoordigt de wet
van December
1934,
de zgn. Anleihestock-wet, een belang-
rijk stadium van ontwikkeling, doch volgens minister
Funk hebben de met deze vet tot op heden verkregen
resultaten teleurgesteld. Daarom is het thans noodzakelijk
de oplossing langs een anderen weg te beproeven.
Door de Anleihestock-wet werd voorgeschreven, van elke
dividenduitkeeringen het overschot boven de 6 pCt., of, in-
dien het voorafgaande jaar meer dan dit percentage was uit-gekeerd, het overschot boven deS pCt. over te dragen aan de
Goldd.iskonthank tot storting in een dividend fonds. hier-
door werden de uitkeeringen dus tot 6, resp. 8 pCt. beperkt.
De bank zou het bijeengezamelde fonds als trustee hehee-
ren en zorgen voor de belegging der middelen in Rijks
–
4eeniigen. Na afloop van den looptijd van de wet, welke
op 3 jaar was bepaald, voor het eerst in 193$,
zouden de in den Anleihestock aanwezige fondsen met de
daarop gekweekte rente en koerswinst aan de rechtlieb-
benden worden uitgekeerd.
Inderdaâd hebben in vermeld jaar eenige uitkeeringen
plaats gehad. Daar de betalingen werden gedaan in rente-
boze belastingbons (Steuergutscheine), die eerst in de pe-
riode
1941-1945
voor de kw’ijting van Rijksbelastingen
zijn toegelaten, bedroeg de handelswaarde van deze
hons omstreeks 80 pCt. De deelhebbers in den Anleihe-
stock leden dus verlies. Eind
1937
werd de wet voor 3 jaren verlengd. In
1941
zou de liquidatie van het fonds
plaats vinden.
rfot
dusver is zij niet gevolgd en het is niet
bekend in welken vorm zij zal geschieden.
Naar de doelstelling beoordeeld is de Anleihestock een
interessante figuur en iets unieks op het gebied van de
staatsinterventie. Er werd tweeërlei mee beoogd. In de
eerste plaats een om redenen van socialen aard gewenschte
matiging in de uitkeeringeit
01)
aandeelenbezit. liet boven
(i, resp. 8 pCt. tot verdeeling gebrachte dividend werd, zoo-
als wij zagen, niet door den staat gecoufisceerd, doch over
den Anleihestock geleid en als crediet aan de overheid
doorgegeven. In de tweede plaats werd derhalve beoogd
het verkrijgen van crediet en — krachtens de bekend ge-
worden wijze van stoekliquidatie – van goedkoop crediet.
Als belangrijk doel stond hierbij tevens voorop het bieden
van steun aan de markt voor staatsfondsen. 1-let was de
tijd, dat deze markt onder druk stond ingevolge de omvang-
rijke uitgifte van consolidatieleeningen. Door de in den
Ahleihestock bijeengebrach te gedwongen besparingen naar
de staatsfondsenmarkt te dirigeeren hoopte men de op-nemingscapaciteit dezer markt te vergrooten, de finan-
cieringsmogelijkheden van de overheid •te verruimen cii
de kosten van het staatscrediet laag te houden. Bovendien
ligthet in de rede, dat aan de invoering van den nleihestock,
w’elke aan het bedrijfsleven niet meer de vrije hand in de
dividend-politiek liet, de verwachting kon worden geknoopt,
dat de attractie van aancleelen
01)
de vaste-rentedragende
staatsfondsen zou overgaan, wat de positie van de over-
heidsfinanciering ten goede moet komen.
Het onr’oldoende effect nan de ilnleihestock-wet.
Intusschen heeft 11et Anleihestock-procédé, volgens de
recente uitlatingen van minister Funk, niet voldaan en
het zal dan ook worden prijsgegeven. liet vraagstuk van
de dividend-beperking werd er niet bevredigend door op-
gelost, doch vooral schijnt het weinig tot versterking
van de overheidsfinanciering en tot beïnvloeding van den
rentevoet te hebben bijgedragen. De geleidelijke verlaging
van het rentetarief der staatsleeningen, welke gedurende
de afgeloopen jaren in Duitschland kon w’orden waargeno-
mén, – het huidige rendement ligt iets onder de
4
pCt. –
moet wel aan andere oorzaken dan aan de interventie
door middel van den Anleihestock worden toegeschreven. Met name zal hier worden gedacht aan het uitgifteverboci van particuliere leeningen, waardoor de overheid de kapi-
taalmarkt geheel voor zichzelf reserveerde. Dat de Anleihe-
stock betrekkelijk weinig invloed kon uitoefenen, volgde
uit zijn gering gebleven omvang. De totaal in het fonds
gestorte dividend-overschotten behiepen een paai honderd
millioen mark. Daar staat tegenover, dat in den tusschen-
tijd voor ettelijke milliard mark aan staaisleeningen in de
kapitaalmarkt werden ondergebracht.
De oorzaak van het weinig gunstige resultaat is in hoofd-
zaak toe te schrijven aan de inmiddels zeer sterk aan den
dag getreden neiging tot zelffinanciering uit ingehouden
w’inst. Inplaats van storting in den Anileihestock prefereer-
den vele ondernemingen de winsten in het bedrijf te hou-den. Men kan niet zeggen, dat deze funanciëningspolitiek
in de gegeven omstandigheden zonder reden werd gevolgd.
1-let tegendeel is waar. Immers de ‘omvangrijke staatsop-
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
221
drachten aan de industrie in het kader van de bekende
vierjaren-plannen noopten niet zelden tot uitbreiding van
de bedrijfscapaciteit of tot het oprichten van nieuwe be-drijven. De omstandigheid, dat hiervoor geen beroep op de kapitaalmarkt kon worden gedaan, -(emissieverbod),
maakte het veelal noodzakelijk van de winst, welke uit
de stijgende omzetten in ruime mate aan de industrie tea
deel viel, groote bedragen te reserveeren. Deze ophooping
binnen de onderneming van winst, welke op zichzelf be-
schouwd voor uitkeering vatbaar zou zijn geweest, had,
als equivalent voor de ontbrekende nQrmale financie-
ii ngsmogelij kheden, een belangrijke economische functie
te vervullen. In andere sectoren van het bedrijfsleven,
waar uitbreiding van productie-installaties niet op het
program stond, leidde de zelffinanciering tot afwikkeling
van reeds bevroren gewaande hankcredieten. Het bank-
wezen kon hierdoor zijn licluiditeit herwinnen en bleek
zoodoende in staat, a
w
anmerkelijken steun aan de overheids-
financiering te verleenen.
Intusschen moet worden toegegeven, dat over de geheele
linie de zelffinanciering in steeds stijgender mate werd
beoefend. Men sprak in Duitschland van ,,Entprivati-
sierung der Oewinne”, waarbij liet als dividend uitgekeerde
bedrag, in verhouding tot de voor reservevorming achter-
gehouden winsten en tot datgene wat aan den fiscus noest
worden afgestaan, steeds kleiner proporties ging aannemen.
1-let uiterlijke symptoom daarvan w’as het van jaar tot
jaar liquider worden van de balansen en het toenemen
der beleggingsportefeuilles, aanvankelijk bestaande uit
staatsfondsen, doch geleidelijk zich meer oriënteerend op
aandeelen. Monetaire overwegingen, voortspruitend uit
beduchtheid voor de waardestabiliteit van het ruilmiddel,
zullen aan deze ontwikkeling niet geheel vreemd zijn
geweest. Men hedenke daarbij, dat de liquiditeit steeds
verder toeneemt, naarmate door den verkoop van activa
boven de waarde, waarop zij door herhaalde en hooge – afschrijvingen te boek staan, de gevormde geheime en
stille reserves in geld vrijkomen. Dat voor de onderhavige
liciuiditeiten, die, door moeilijkheden hij de vervanging van
verbruikte productiem iddelen in on voldoenden omvang in
‘t eigenlijke bedrijf kunnen worden geïnvesteerd, een beleg-
ging wordt gezocht, in ,,produçtievermogen”, als hoedanig
aandeelen zijn te beschouwen, ligt voor de hand. Voor het
staatscrediet bergt deze ontwikkeling echter gevaren in
zich. liet is voor de reputatie van dit crediet klaarblijkelijk
van belang, dat de preferenties voor industrieele aandeelen eenerzijds en voor staatsfondsen anderzijds in een normaal
uitgebalanceerden toestand verkeert, waarbij het rende-
ment op aandeelen, krachtens het door den aandeelhouder
te aanvaarden bedrijfsrisico, steeds enkele procenten hooger
zal moeten zijn clan het renclemenl; van obligaties.
Hooge Icoerssiand
(
,
00r aandeelen.
Er is reden aan te nemen, dat bedoelde evenw’ichtïge
situatie op de Duitsche kapitaalmarkt in de afgeloopen
maanden steeds verder is verstoord. De sterk gestegen
koersen van de aandeelen, waarop liet
OJ)
aandeelen be-
haalde rendement in omgekeerde richting reageerde,
vormen daarvan het beste bewijs. T-let volgende over-
zicht, ontleend aan gegevens van liet Statistisches Reichs-
amt, geeft hel beloop van de aancleelenmarkt duidëlijk
weer:
1938
1939
1940
gemiddelde van aan-
deelen-koersen
127,90
133,41
173,64
rendement……….
–
5 pCt.
4,91 pCt.
3,80 pCt.
Een rendement van 3,80 pct. ligt lager dkn liet rende-ment van de staatsfondsen. Van een vergoeding van het
door den aandeelhouder gedragen hedrijfsriico kan onder
deze omstandigheden geen sprake zijn. Dit in aanmerking
nemende, kan men het volkomen met minister Funk eens
zijn, dat de aandeelennoteeringen onnatuurlijk hoog moeten.
worden genoemd. In hoeverre echter bij de koersvorming
de overwegingen hebben gegolden, zooals wij hierboven
hebben vermeld, zij daargelaten. –
1-let is van belang hierbij aan te teekenen, dat sedert de
bezetting van ons land, een situatie, analoog aan die, op de
Duitsche aandeelenmârkt zich ook ten onzent is gaan open-
baren’). De verhandeling van hier terbeurze genoteerde aan-
deelen immers vindt tegen sterlc gestegen koersen plaats,
w’aarbij rendementsverlangens op den achtergrond gescho-
ven zijn. De redeneering, dat liet relatief ongunstige aan-
deelenrendement, daar het een prikkel inhoudt om kapitaal
van de aandeelenniarkt naar de obligatien’iarkt le doen over-
vloeien, vanzelf tot meer normale koers- en rendements-
verhoudingen zal gaan leiden, is in principe juist. Zulk
een tendens bestaat, doch wanneer bepaalde krachten in
de markt haai- werking belemmeren, blijft het geforceerde
karakter van de aandeelenmarkt bestaan en wordt het
aanzien van de obligatiemarkt – en dit raakt tea zeerste
het staatscrediet – geschaad.
Kap itaai,narlct en staatsfinanciën.
De kern van de rede van minister Funk ligt ongetwijfeld
in het zoeken naar een oplossing van het hierboven aan-
geduide vraagstuk, dat in wezen er een is van kapitaal-
marktbeheersching.
1-let leiden van den kapitaalstroom in een voor de staats-
financiering gewenschte richting lag, gelijk wij zagen, reeds
opgesloten in de vorming van den Anleihestock, welke
uitsluitend op de siaatsfondsenmarkt opereerde en slechts
indirect op de positie van de aandeelenniarkt inwerkte. De
teleurstelling met deze methode opgedaan eischte het in-
slaan van een anderen weg en deze kon geen andere zij ii
dan directe beïnvloeding van de aandeelenkoersen. Er
beslaan hiertoe vier mogelijkheden.
In de eerste plaats zou men, gelijk destijds aan de Ween-
sche beurs is geschied, aan de overcirijvingen op liet gebied
der aandeelenkoersen een einde kunnen maken door een
ambtelijk koersingrijpen. Ten tweede zou men kunnen
voorschrijven, dat aandeelenbezit niet meer als belegging
van liquide bednijtsmicldelen mag dienen, hetgeen een
gedwongen liquidatie tengevolge zou hebben. hieraan
zou nog de verplichting tot conversie in obligaties ver-
bonden kunnen worden. In de derde plaats zou men de ver-
grooting van de. totale hoeveelheid beleggingsmateriaal
op de aandeelenmarkt mogelijk moeten maken, dus emissie-
mogelijkheden creëeren, die een remmende werking op de
koershausse uitoefenen. Voor de Duitsche kapitaal markt
geldt nog meer dan voor de Nederlandsche, dat de industrie
jarenlang niet als emittent aan de markt is geiveest. En ten-
slotte zou men de bestaande restricties
01)
de dividend-
uitkeening kunneiî verscherpen, en gelijktijdig bevorderen,
dat de innerlijke waarde van het aandeel, welke door de
zdlhl in anciering sterlc is toegenomen. gaat verminderen.
De toepassing van elk dezer vier mogelijkheden, vaaruit
ten overvloede nog combinaties kunnen worden gemaakt,
brengt den aandeelenkoers tot een lager niveau terug, wat
het rendement zal doen toenemen. Dusdoende zou, al
het overige gelijkblijvend, het normale evenwicht op de
kapitaalmarkt kunnen terugkeeren.
De oplossing can minister Fun/c.
De oplossing, welke minister Funk voor liet probleem zoekt, ligt in de toepassing van de heide laatstgenoemde
mogelijkheden.
In de eerste plaats toch maakte de minister bekend, dat
liet in zijn voornemen ligt, voortaan de diyidenduitkeeringen
zooveel mogelijk tot 6 pCt. te beperken, door op liet exce-dent een progressieve belasting te heffen. In de tweede plaats wil hij aan ondernemingen, die door
inhouding van winsten groote reserves hebben gevormd,
de gelegenheid operf stellen, hun nominale aandeelenkapi-
1)
Eveneens in Frankrijk, waar men thans ook pogingen
tot bestrijding onderneemt.
222
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
taal te doen aanpassen aan de werkelijke in het bedrijf
aanwezige vermogenswaarde.
Uit de bewoordingen, waarin laatstgenoemd denkbeeld
is vervat, valt op te maken, dat als criterium voor den
omvang der aanbevolen herkapitalisatie moet worden uit-
gegaan van de winstcapaciteit der onderhavige onderne-
ming. Bij een winstcapaciteit, welke uitkeering van een
grooter dividend dan 6
pCt.
zou toelaten, bevindt de onder-
neming zich per definitie in een staat van
onderkapitalisa-
tic.
Door vergrooting van het dividenddragende kapitaal
ten laste van de gemaakte reserves, dus door ,,Kapitalauf-
stockung” tot het punt, waarop dividenduitkeering tot
genoemd percentage nog mogelijk blijkt, zou deze toestand
worden geëlimineerd, en dus een einde worden gemaakt aan
de disproportionaliteit tusschen het op de kapitaal-
rekening geboekte en het werkelijk in de onderneming
werkzame kapitaal. In dezen zin meenen wij de woorden
van den minister te mogen interpreteeren.
De disproportionaliteit t.chen nominaal en werkelijk ka-pitaal bestaat, ook al is zij niet uit de balansen af te leiden,
De verheimelijking van de gevormde reserves door middel
van te lage waardeering van activa, resp. te hooge waar-deering van passiva, belemmert immers het inzicht in de
ware verhoudingen. De politiek van geheime en stille
reserveering werpt over het balansbeeld een dichten sluier.
De wijze, waarop wordt voorgesteld de aanpassing in de
kapitaalspositie tot stand te brengen, zal uiteraard een
lagere waardeering van het aan herkapitalisatie onder-
worpen aandeel in de hand werken. De aanpassing kan in
hoofdzaak op twee manieren worden verkregen: ten eerste
door ter verhooging van het aandeelenkapitaal emissies toe
te laten, zonder dat een aan het koerspeil beantwoordend
agio wordt geëischt, en vervolgens – en dit is wellicht het
eenvoudigste – door het uitgeven van bonus-aandeelen.
De reserves kunnen dan gewoon hij het kapitaal worden geboekt. 1-let recht van inschrijving tegen lageren koers
zou aan de oude aandeelhouders voorbehouden moeten
blijven. Deze ontvangen in dat geval het claimrecht, dat
zij eventueel tegelde kunnen maken.
Zoowel bij het volgen van de eene als van de andere
methode bereikt men, primo, dat er nieuw beleggingsmate-
riaal aan de markt komt; secundo, dat, ingevolge de inge-
treden kapitaaisverwatering, er een intering op de bestaan-
de reserves optreedt. Daar het bovendien waarschijnlijk
is, dat, ondanks de vergrooting van liet dividenddragende
kapitaal, ondernemingen aan hun ouden dividendstandaard
blijven vasthouden, zal de kapitaalsuitbreiding in totaal
tot hoogere uitkeeringen leiden, hetgeen een wijziging van
de toekomstige reserveeringspolitiek zal eischen. Dit laat-
ste in de veronderstelling, dat de behaalde winst in totaal
ongeveer hetzelfde blijit. Eventueele hoogere uitkeeringen
zullen dan aan de oude aandeelhouders ten goede komn.
Er is ook nog een fiscaal aspect aan het vraagstuk. De
critiek van minister Funk op de zelffinanciering berust
op de stelling, dat hierdoor inkomsten aan den fiscus
worden onttrokken. Met dit argument kan alleen bedoeld
zijn, dat een winst, waarover
de onderneming
ten volle
het verschuldigde krachtens de winstbelasting betaalde,
bij zelffinanciering wordt ingehouden, terwijl ze bij uit-
keering nog onder de inkomstenbelasting zou vallen,
waaraan de trekker van dividend onderworpen is. Een rijker vloeien van de dividenden zal dus, behalve
aan de groep oude aandeelhouders, tevens aan den fiscus
ten goede komen. Wat het gerealiseerde claimrecht en het
e.ventueele genot van een gratis-aandeel betreft, wordt
over het laatste wèl en over het eerste geen inkomstenbe-
lasting geheven. Dit althans is de situatie volgens het
Nederlandsche fiscale recht
2).
Wij begeven ons niet in de
2)
In Nederland wordt bovendien winstbelasting ge-
heven, wanneer de uitkeering van een bonus-aandeel ten
laste zou komen van de reserve, welke bij overgang
van de dividend- en tantièmebelasting naar de winst-
belasting bestond.
strijdvraag of deze ongelijke behandeling met bedrijfs-
economische opvattingen strookt. Volgens deze opvattingen
treedt er nl. in beide gevallen een substantieverlies op, dat
niet met inkomen te verwarren is. Indien geen kapitaals-
verwatering zou optreden, kan het plan van minister
Funk op dit punt niet aan zijn doel beantwoorden.
Het Qermoedeiijk effect ç’an de maatregelen.
Overziet men het geheel van de op til zijnde maatrege-
len, waardoor verschillende hefboomen tegelijk in beweging
worden gezet, dan kan men niet ontkennen, dat langs den gekozen weg het gestelde doel waarschijnlijk wel bereik-
baar is.
De dividend-beperking, gecombineerd met de hei’kapita-
lisatie, zal aan de aantrekkelijkheid van het aandeel af-breuk doen, en dit zal kunnen bijdragen tot herstel van
normaler verhoudingen op de kapitalmarkt. In gelijke
richtingen werken de door den Prijzencommissaris aan-
gekondigde actie tot prijsverlaging en tot beperking van
de bedrijfswinsten.
De fiscus profiteert van de gröotere uitkeeringsmogelijk-
heid op het in omvang toenemende aandeelenkapitaal. De
huidige bezitters van aandeelen genieten tijdelijke voordee-
len in den vorm van claims, bonus-aandeelen en/of van een
grootere dividendsom.
Zoo is er aan verschillende kanten een voordeel te ont-
dekken, doch van één zijde, nl. van het standpunt van
de onderneming zelve, zal het vooruitzicht van de ko-
mende dingen waarschijnlijk minder geapprecieerd kun-
nen worden.
Nut nan herkap italisatie, genaar nan oerkap italisatie.
Haar bezwaren zullen, zich vooral richten tegen een te
rigoureuze toepassing van het herkapit.alisatiebeginsel
volgens de winstcapaciteit. Deze bezwaren vinden steun
in bedrijfseconomische overwegingen. Anders dan het
vluchtige aandeelhoudersbelang is de welvaart van de
onderneming een aangelegenheid, waarbij de toekomst
niet buiten spel mag worden gelaten. In onzekere tijden,
zooals wij thans beleven, is het vormen en instandhouden
van groote reserves een eisch van verstandig beleid. De
onzekerheid over den loop der prijzen bij beëindiging van
den oorlog, en de waarschijnlijkheid, dat dan groote af-
schrijvingen op het productieapparaat noodig zullen zijn
teneinde winstgevendheid te waarborgen, maken het noodig
over een ruime weerstandskracht te beschikken. Een groot deel van de thans behaalde winst is schijnwinst. Gaat men
thans herkapitaliseeren op basis van oorlogsprijzen en
oorlogsrentabiliteit en legt men derhalve kapitaal- en ren-
dementsaanspraken juridisch vast, terwijl dit ten laste
van de reserves gaat, dan zal de vredessituatie dergelijke ondernemingen in een toestand van
oQerkapitalisatie
aan-
treffen. Dit leidt, wanneer men althans loonend wil blijven
produceeren en dividend wil blijven uitkeeren, tot afboe-
king van het te hoog opgevoerde kapitaal, derhalve tot
reorganisatie. 1-let lijkt niet in overeenstemming met het
aTgemeen belang een dergelijken toestand in het leven te
roepen.
Natuurlijk hangt hier veel af van de wijze. waarop de
,,earing-power”-theorie zal worden gehanteerd, en met
name of zij min of meer geforceerd zal worden toege-
past. De groote fout is, dat bij het bepleiten van de toe-
passing van genoemde theorie uit het oog wordt verloren,
dat de oorlogsconjunctuur geen blijvende toestand is.
Verandert de prijzen-‘ en rentabiliteitssituatie, dan slaat
de onderkapitalisatie, die men ten onrechte voor duurzaam
aanzag, om in een overkapitalisatie, met al de gevaren
daarvan. Men mag hopen, dat dit besef, ten aanzien van de in Duitschiand in overweging genomen maatregelen,
tot een voorzichtige toepassing zal leiden.
P. P. VAN BERKIJM.
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
223
STAATSLEENING EN GELDMARKT.
De staatsleening van 500 millioen gulden – de grootste,
die in Nederland, buiten het geval van conversie, ooit is
uitgegeven – heeft een zoo belangrijken invloed op de
geidmarkt gehad, dat het van belang is om de verschui-
vingen, die hebben plaatsgevonden, nader te onderzoeken. Juist de grootte van deze leening vergemakkelijkt een der-
gelijk onderzoek, omdat andere gebeurtenissen op de geld-
markt, welke gelijktijdig optraden, hierbij vrijwel in het
niet vallen.
De invloed van de staatsleening op de geldmarkt kan
het best worden geanalyseerd door uit te gaan van een
vereenvoudigde veronderstelling, nl. dat de inschrijvers de vereischte bedragen van te voren langzamerhand bij
de banken hadden geaccumuleerd, en dat de banken met
deze middelen schatkistpapier hadden gekocht. Op deze wijze zouden op den stortingsdatum de geaccumuleerde 600 millioen gulden zonder bezwaar aan het bankwezen kunnen worden onttrokken, indien het Rijk met de ver-
kregen f 500 millioen het schatkistpapier bij de banken
zou aflossen. Op de bankbalansen zou dit tot uiting zijn
gekomen in een vermindering van zoowel de activa als
de passiva met f 500 millioen.
De werkelijkheid was echter niet zoo eenvoudig, en wel
om twee redenen:
le. De inschrijvers hadden de noodige middelen slechts
voor een deel bij de banken staan en velen hunner waren
dus genoodzaakt zich de noodige liquide middelen door
beleening of op andere wijze te verschaffen.
2e. Naast De Nederindsche Bank, die zich bereid had
verklaard beleeningen tot.90 pCt. van de waarde van het
onderpand te verstrekken, hebben ook de particuliere
banken middelen voor de storting ter beschikking gesteld.
Waar bovendien be Nederlandsche Bank de kassier van
het Rijk is, vraagt allereerst de veranderde positie van
deze instelling de aandacht.
Mutaties bij De Nederlandsche Bank.
De veranderingen blijken uit een vergelijking van de
weekstaten van 10 en 17 Februari. Hoewel op 15 Februari
(een Zaterdag) de storting moest geschiedei, had de schat-
kist aan de inschrijvingskantoren toegestaan om op dien
Zaterdag slechts de helft ad f 250 millioen en de rest op
Maandag 17 Februari te betalen. Daar de weekstaat juist
op laatstgenoemden dag werd opgesteld, komen de ver-
anderingen daarin bijna volledig tot uiting.
Voornaamste posten van de weekstaten van De Jederlandsche
Bank in nzillioenen guldens.
ho
Febr.117
Febr.I24
Febr.
Actia.
Binnenlandsche wissels
215
64
67
(waaronder: Schatkistpa-
pier bij
De Nederland-
sche Bank ondergebracht)
(208)
(35)
(36)
282
234
Voorschotten aan het Rijk.
15
..
15
Metaalvoorraad
………..
1.1,16
1.116
1.115
Diverse rekeningen
176 183
183
Beleeningen
…………..193
Pass ia.
Bankbiljetten in omloop
1.556
1.503 1.508
Rekenitig-courantsaldi
van het Rijk
–
82
–
Rekening- courantsaldi
van
anderen
………..
168
119
128
De verkregen f 500 millioen werden door het Rijk ge-bruikt om:
le. het renteloos voorschot van f15 millioen af te lossen;
2e. het bij De Nederlandsche Bank ondergebrachte schatkistpapier te verminderen van f 208 mi]lioen tot
f 35. millioen, dus met f 173 millioen
1);
3e. een creditsaldo in rekening-courant te kweeken van
f 32 millioen.
Van de f 500 millioen heeft het Rijk dus f 220 millioen
(15 +
173
+ 32 millioen) gebruikt om zijn positie bij de
centrale bank te verbeteren; voor welk doel de rest van
de f 500 millioen gebruikt is, valt uit den weekstaat niet
op te maken.
De positie van de centrale bank is echter door deze
leening niet voor een bedrag van
f
220 millioen verlicht.
Immers uit verschillende posten blijkt, dat De Neder-
landsche Bank heeft moeten bijspringen om de storting
mogelijk te maken.
In de eerste plaats is de post beleeningen van f 192
millioen tot f 282 millioen, dus met f 90 millioen, gestegen.
Aangenomen mag worden, dat deze stijging voor een be-
langrijk deel is toe te schrijven aan de beleeningen, die
de particuliere banken bij De Nederlandsche Bank hebben
gesloten.
Verder is de binnenlandsche wisselportefeuille gedaald
van 214 tot 64 millioen gulden, dus met f 150 millioen.
Daar, zooals reeds werd vermeld, het bij De Nederland-
sche Bank ondergebrachte schatkistpapier, dat in dezen
post begrepen is, met f 173 millioen is afgenomen, hebben
de overige wissels dus een stijging met f 23 millioen onder-
gaan. 1-lieruit mag men afleiden, dat voor dit bedrag door
anderen dan het Rijk bij de centrale bank is geherdiscon-
teerd. Waarschijnlijk is dit verschijnsel eveneens toe te
schrijven aan den drang naar liquiditeit van de particu-
liere banken. Deze hebben nl., zooals reeds opgemerkt; zich
bij De Nederlandsche Bank liquide middelen moeten ver-
scihaffen om aan de opvragingen van haar deposanten te
kunnen voldoen.
Op hetzelfde verschijnsel wijst ook de vermindering
van de rekening-courantsaldi van ,,anderen” met een be-
drag van ca. f 50 millioen (van t 168 tot t 119 millioen).
Een belangrijk deel van dezen post bestaat in normale
omstandigheden uit de deposito’s, welke de particuliere
banken bij de centrale bank aanhouden. Men mag echter
aannemen, dat de banken reeds vôôr de storting weinig
of geen saldi bij De Nederlandsche Bank hadden staan.
De daling is daarom, althans vermoedelijk, vrijwel geheel
toe te schrijven aan de behoefte aan middelen van andere
instellingen dan de banken, zooals levensverzekeringmaat-
schappijen, fondsen, enz. Dit blijkt uit een vergelijking
tusscheh de kasvoorraden van de banken en de rekening-
courantsaldi van ,,anderen” bij De Nederlandsche Bank
per eind November en Februari jl.
Eind Nov. Eind Febr.
1940
1941
in millioenen guldens
Kas, enz. van de vijf groote
banken
…………….
54
51
Rekeningcourant saldi van
,,anderen” bij De Ned. Bank
184
127
Terwijl de kas van de banken vrijwel onveranderd bleef,
daalden de rekening-courantsaldi tusschen deze twee
tijdstippen zeer aanzienlijk.
Tenslotte is er nog een vierde post, welke de aandacht
‘) Daar de weOkstaten niet het bedrag van het onder-
gebrachte schatkistpapjer op de tusschenliggende dagen vermelden, is hieruit niet na te gaan, hoe hoog het totale
bedrag is geweest. Uit de positie van de schatkist blijkt
echter (zie hieronder), dat op 15 Februari bij De Neder-
1andsche Bank voor een bedrag van t 221 millioen aan
schatkistpapier was ondergebracht.
..
224
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
verdient, t.w. de bankbiljetten in omloop, die in de be-treffende week met ruim f 50 millioen -. ni. van f 1556
tot f 1503′ millioen – zijn gedaald. Dit verschijnsel is,
naar mag worden aangenomen, toe te schrijven aan het
,,ontpotten” van bankbiljetten, welker bezitters op cle
staatsleening inschreven en waarschijnlijk niet over vol-
doende overige liquide middelen beschikten. Daar men anders beleeningen bij de banken moest afsluiten; werd
daardoor het ontpotten van bankbiljetten bevorderd.
Deze bankbiljetten zijn dus als gevolg van de storting
0
1) de staatsleening, hetzij direct of via het particuliere
bankwezen, naar De Nederlandsche Bank teruggevloeid.
Uit de veranderingen in de positie van De Nederlanclsche
i3ank hebben wij derhalve kunnen nagaan:
ie. op welke wijze de storting op de staatsleening de
positie van het Rijk bij de centrale bank heeft beïnvloed;
2e. welken steun de centrale bank heeft verleend aan
particulieren en/of aan de particuliere banken (stijging
van den post belceningen en van den post wissels na af-
trek van het hij cle centrale bank ondergebrachte schat-
kistpapier);
3e. in hoeverre particulieren op de staatsleening heb-
ben gereageerd door het weder uitgeven van opgepotte
bankbiljetten.
i)aarmede is echter niet alles blootgelegd. Een deel
van de veranderingen is nog niet zichtbaar geworden.
Verdere schakels kunnen worden gevonden uit (le) de
p0-
sitie van de schatkist en (2e) de verschuivingen in het par-ticuliere bankwezen.
De
pOSIttC
(‘en de sc/uctkist
De schatkist heetta.h.w. vier bronnen, waaruit zij haai
middelen put, waarvan de diie laatste haar verbindingen
met cle geldmarkt voorstellen:
le. De Nederlaridsche Bank, die als kassier van het
Rijk optreedt;
2e. de uitgifte van scliatkistpapier, dat niet recht-
streeks bij
De
Nederlandsche Bank wordt ondergebracht
(voorzoover dit wel gebeurt valt het onder le);
3e. het opnemen van daggeldleeningen of het ver-
strelcken daarvan;
4e. de rekening-courant-verhouding met de PTT.,
waatijn zich vooi een deel de verschuivingen hij de Rijks-
postspaarbank en den Postchèquc- en Girodienst weer-
spiegelen.
De verbinding van de schatkist met De Nederland-
sche Bank openbaart zich uit de volgende posten van de weekstaten van deze instelling: het renteloos voorschot,
de rekening-courantsaldi van het Rijlc aan de creditzijde, en het rechtstreeks bij de bank ondergebrachte schatkist-
papier. Daarnaast bestaat echter nbg een vierde verbin-
ding, welke niet uit de weekstaten blijlct, maar wel uit den stand van ‘s Rijks kas, die elke week in de Staats-
courant wordt gepubliceerd; nl. het voorschot door De
Nederlandsche Bank in rekening-courant aan het Rijk
verstrekt.
Zooals wij aanstonds zullen zien, bevindt zich van het
in totaal uitstaande bedrag aan schatkistpapier slechts
een gedeelte in handen van de particuliere banken. In
totaal stond er op 7 Februari voor een bedrag van f 1.222
millioen aan schatkistpapiei’ uit; waarvan vooi f 214
millioeri rechtstreeks bij De Nederlandsche Bënk was
ondergebracht. Daar op 15 Februari – dë dag, waarop de
stand van ‘s Rijlcs lcas werd gepubliceerd -, zooals reeds
werd opgemerkt, slechts de helft van de opbrengst van
de saatsleening, door de inschrijvingskantoren werd ge-
stort en éerst op Maandag 17 Februari de rest, moet de
positie van de schatkist o’p drie verschillende data,
al.
7, 15 en 22 Februari worden vergeleken.
Enkele posten oa.n ‘s
Rijks kas
in millioenen guldens.
7 Febr.
15_Febr.23_Febr.
Vorderingen:
Saldo van het Rijk hij De Neder-
–
48
–
Verplichtingen:
Voorschot door De Nederl. Bank
landsche Bank
.
………….
–
15
verstrekt
……………..14.5
T
oorschot door De Nederl. Bank
in rekening-courant verstrekt
–
..
–
6.2
Schatkistbiljetten in omloop
.
160.9 160.8
160.8
Schatkistpromessen in omloop.
.
1.062
1.060
865
(waarvan
rechtstreeks
hij
De
Nederl. Bank ondergebracht)
(214)
(221)
(32)
19:1
–
–
.Daggeldleeningen
………….
Rekening-courantsaldo van de
1
11
TT………………….
149 136
:1.10
En de eerste plaats blijkt clan hetzelfde als ook cle week-
staten van l)e Nederlandsche Bank aangeven, nI.:
le. dat het rentelooze voorschot
0!)
15 Februari was
afgelost, maat een week later reeds weer tot het inaxinium
van f 15 millioen was gestegen;
2e. dat het rechtstreeks hij De Necleilandsche i3ank
ondergebrachte schatkistpapier op 22 Februari lot f 32
millioen was gedaald.
Uit den weekstaat van De Nederlandsche Bank bleek
echter niet, dat op 22 Februari de centrale bank aan het
Rijk een voorschot in relcening-courant had verstrekt van ruim f 6 millioen. ])t bedrag wordt waarschijnlijk
p den weekstaat van De Nederlandsche Bank geboekt
onder den verzamelpost ,,Diverse Relceningen”.
Verder brengt dit overzicht van den stand van de schat-
kist nog twee andere feiten naar ‘oren:
In de eerste plaats heeft het Rijk zijn geldbehoefte in de
periode van 20 Jan. tot 15 Febr, niet gedekt door het uit-
geven van schatkistpapier, maar door het opnemen van
daggeldleeningen, welke op 7 Februari reeds f 191 mil-
lioen bedroegen en tot 15 Februari waarschijnlijk nog
verder zijn opgeloopen. Dit bedrag is op 15 Februari
afgelost uit de op dienzelfden dag binnengekomen 1250 niillioen. Deze financiering van de geldbehoefte van het
Rijk door middel van daggeldieeningen was mogelijk,
doordat de banken vÔôr den inschrijvingsdatunt over
aandenlij ke bedragen aan 1 iquid e middelen beschik-
ten, die tot 15 Februari konden worden uitgeleend, ter-
wijl daarentegen het Rijk tot dien datum geldmiddelen
noodig had. De storting op de staatsschuld door de cliënten
van de banken en de terugbetaling van de daggeldleenin-
gen aan de banken per dienzelfden datum konden dus
geheel of gedeel.telijk intern verrekend worden, zoodat
de geldinarict daarvan weinig of geen terugslag onder-
vond.
Uit de overzichten van dec stand van ‘s Rijks kas blijkt
tenslotte nog, dat de verplichtingen van het Rijk t.o.v.
het Algemeen Biirgerlijlc Pensioenfonds en de P.T.T. in
de periode van 7 tot 22 Fébruari met resp. 23 en 38 mil-
lioen gulden zijn gedaald, terwijl andere verplichtingen
met ongeveer f 6 millioen zijn gestegen, zoodat per saldo de schuld van het Rijk uit dezen hoofde met 155 millioen
is afgenomen. Daartegenover staat een vermindering van
de vorderingen – anders dan de hierboven besprokene –
met ongeveer f 17 millioen. Per saldo zijn dus de verplich-
tingen
–
in die twee weken met ongeveer 138 millioen
gedaald.
Een korte samenvatting van het vooi-afgaande maakt
nu duidelijk, op welke wijze de f 500 millioen door het
Rijk werden aangewend, t.w.:
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
Op 15 Februari was voor f 221 millioen aan
schatkistpapier rechtstreeks hij De Neder-
landsche Bank ondergebracht; op den week-
staat van 17 Februari komt dit bedrag nog
met f 35 millioen voor; afgelost werd dus voor f 186 mill.
Afgelost werd verder het renteloos voor-
schot ad
…………………………..
1
Gekweekt werd een saldo tegoed bij De Neder-
landsche Bank van
………………
..,
32
Terugbetaald werden de daggeldleeningen,
welke in ongeveer 19 dagen – van 20 Ja-
nuari tot 7 Februari – reeds 1
,
190 mil-
lioen bedroegen en dus per 14 Februari
gesteld kunnen worden op ca.
……..
..220
Op andere verplichtingen werd afgelost (netto)
38
Totaal ca. f 491 miii.
In totaal kan dus Voor een bedrag van f 491 miÏlioen worden nagegaan, hoe het provenu van de leening door
liet Rijk weid besteed.
Uit het voorafgaande kan reeds de gevolgtrekking
worden gemaakt, dat het Rijk niet in belangrijke mate
uhiclde]en ter beschikking 11ad om het op de geldmarkt
ondergebrachte schatkistpapier af te lossen. Dit wordt
bevestigd door de positie van de schatkist. De uitstaande
bedragen aan schatkistpapier waren ni. op de drie ge-
noemde data als volgt verdeeld:
(in millioenen
guldens)
7
Febr.’
15 Febr.123
Febr.
chatkistbiljetten in omloop
161
161
161
bhatkistpromessen
in
om-
1.062
1.060
865
1001)
…………………
Totaal uitgegeven schatkist-
papier
……………..
1.223 1.221
1.026
Waarvan bij De Nederland-
sche l3ank ondergebracht
214
221
32
Op de geldmarkt uitstaande
1
1.009
1
1.000
994
Na de storting op de staatsleening is het ,op de geld-
markt uitstaande bedrag aan schatkistpapier dus prac-
tisch gelijk gebleven. De vraag rijst evenwel, welke ver-
anderingen de positie van het particuliere bankwezen
door de storting dan wel heeft ondergaan.
De positie nan het bankwezen.
De toestand op de geldmarkt weerspiegelt zich, wat de
algemeene tendens hetrelt, in de balansen van de vijf
groote Nederlandsche banken. In deze balansen komen
echter de kwantitatieve verschuivingen op de geldmarkt
slechts voor een deel tot uiting. Dit volgt reeds uit het
feit, dat van het totaal op de geldmarkt uitstaande schat-
kistpapier zich slechts ongeveer de helft in handen van
de banken bevindt.
In de gecombineerde maandstaten van de vijf groote
banken per eind Februari vragen twee feiten de aandacht.
Enkele posten pan de inaandstaten pan cijf groote iYederland- sche banken in nzillioenen guldens
April
I
1940
Nov.
1940
I
Jan.
1941
Febr.
1941
Actina:
Kas, kassiers en daggeldlee-
54
111
51
Nederlandsch schatkistpa-
ningen
……………61
212
.
621
636 566
Prolongaties en voorschotten
142
107
102
152
354
258 246 247
pier
……………….
Pa.ssina:
])ebiteuren
……………
60.5
842
902
827
Crediteuren
……………
Deposito’s op termijn
69
78 78 75
In de eerste plaats, heeft het feit, dat een groot aantal
particulieren niet in staat was de storting op de staats-
obligaties uit eigen middelen te verrichten – hetgeen
hierboven reeds bleek uit de stijging van de beleeningen
bij De Nederlandsche Bank – ook op de particuliere ban-
ken invloed gehad. De post prolongaties en voorschotten is
in Februari met niet minder dan f 50 millioen gestegen. 1-loe
groot het totale bedrag aan beleeningen op staatsobli-gaties is geweest, kan bij gebrek aan nadere gegevens
niet worden nagegaan. In elk geval is het vrij aanzienlijk
geweest
2).
Vervolgens kan uit de bankbalansen ongeveer worden
nagegaan, in hoeverre de cliënten van de vijf banken de
storting op de staatsleening uit eigen middelen hebben
voldaan. De post crediteuren en de deposito’s op termijn
zijn in Februari met f 78 millioen gedaald. Van Mei 1940
tot Februari 1941 is de post crediteuren zonder onder-
breking gestegen. Aangenomen mag daarom worden, dat
deze stijging in Februari zou zijn voortgezet, indien de
staatsleening niet was uitgegeven; er zijn althans geen
verschijnselen, die op liet tegendeel wijzen. Gemiddeld
namen de crediteuren met ruim f 30 millioen per maand
toe
3).
Indien men hiermede rekening houdt, kan worden
aangenomen, dat de cliënten van de vijf banken voor
ongeveer f 110 rnillioen uit eigen middelen hebben gestort.
Samennatling.
Door combinatie van de gegevens uit de weekstaten
van De Nederlandsche Bank en uit de opgave van ‘s Rijks
kas hebben wij vrij nauwkeurig kunnen nagaan, op welke
wijze het Rijk de opbrengst van de staatsleening heeft
besteed.
Daarentegen is de
herkomst
van de f 500 millioen slechts
voor een deel in de bankstatïstieken terug te vinden, en
wel op de volgende wijze:
Cliënten van de vijf groote Nederlandsche
banken
……………………….
f
160 niill.
4
)
Uit’opgepotte bankbiljetten
…………..
50
Beleeningen hij De Nederlandsche Bank
……
90
remindering van de rek.-courantsaldi van
,,anderen” bij De Ned. Bank
…………
50
Daling van de saldi hij den Postchèque- en
Girodienst
……………………..,,
34
Totaal
f 384 mill.
De rest moet gevonden worden in de positie van andere
financieele instellingen. Tot de voornaamste hiervan be-
hooren de overige banken in N.V.-vorm, de particuliere
banklirma’s, de boerenleenbanken en de leensverzeke-
ringmaatschappijen.
6
) Daar van deze instellingen, op een
enkele uitzondering na, . geen maandstten beschikbaar zijn, kan niet worden nagegaan, tot welke bedragen de
cliënten van deze instellingen gelden hebben opgevraagd
of voorschotten hebben verkregen.
Wij verwaarloozen het verschijnsel, dat de debiteuren
vdn Mei 1940 tot Februari 1941 zonder onderbreking zijn
gedaald en in Februari iets zijn gestegen. Hierin kan na-
melijk ook de grootere geldbehoef te van particulieren tot
uiting komen.
Een berekening van den trend in de stijging van de
crediteuren leidt, na extrapolatie, tot een bedrag van
936 millioen voor Februari. Dit bedrag is samengesteld uit f 110 mill)oen, waar-
mede de crediteuren, zooals wij hebben berekend, anders
zouden zijn gestegen, en de ongeveer 1 50 millioen, waar-
mede de prolongaties en voorschotten zijn toegenomen.
Gecorrigeerd voor trend- en seizoen-fluctuaties.
Voorzooverre dit niet in een van de bovengenoemde
posten is verrekend.
226
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
Tot dusverre is, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel werd
vermeld, stilzwijgend aangenomen, dat op de veranderin-
gen
in
de onderzochte posten zich geen andere invloe-den dan de storting op de staatsleeningen hebben voor-
gedaan. Hoe korter de periode van onderzoek, des te
geringer is echter de kans, dat om deze reden de ge-
vonden resultaten onnauwkeurig zouden zijn. Vandaar,
dat de positie van De Nederlandsche Bank over één
week werd nagegaan, waarbij het een voordeel was, dat
de weekstaat juist op den laatstne van de beide stor-
tingsdagen werd gepubliceerd. De positie van de schat-
kist moest over twee weken worden nagegaan, daar de
tweede stortingsdag juist op den eersten werkdag nâ het pu-
bliceeren van den stand van ‘s Rijks kas per 15 Februari
viel. Tenslotte hadden de veranderingen in het bankwezen
betrekking op een periode van een maand. Noodgedwongen
is dus met drie verschillende termijnen gewerkt.
1-loe dit echter ook zij, uit het onderzoek blijkt, dat de buitenstaander bij het opsporen van verschijnselen, op de
geidmarkt langs statistischen weg op ernstige lacunes stuit,
en dat de transacties op de geidmarkt zich slechts voor
een deel in de cijfers der groote banken, die maandstaten
publiceeren, openbaren.
REDACTIE
ECONOMISCH-STATISTISCH MAANDBE RICHT
STAATSSCHULDCONSOLIDATIE
EN GELDMARKT.
Van een medewerker uit bankkringen ontvingen wij
de onderstaande beschouwingen omtrent de beteekenis
van de jongste consolidatie-operatie der schatkist.
Daar de schrijver op bepaalde onderdeelen van deze
materie een ietwat ander licht doet vallen dan in het
voorafgaande artikel van de E.-S.M.-redactie over
hetzelfde onderwerp het geval is, drukken wij beide
beschouwingen naast elkander in hetzelfde nummer af.
(RED. E.S.B.)
De consolidatie-operatie van de schatkist is, naar men
mag aannemen, thans uitgewerkt, met dien verstande,
dat verschillende tijdelijke invloeden op de geidmarkt,
die het uitvloeisel waren van de overheveling der schatkist-
financiering van geidmarkt naar kapitaalmarkt tot een
bedrag van f 500 mihioen, vrijwel genivelleerd zijn: Juist
als gevolg van die tijdelijke invloeden was het kort na
de uitgifte der nieuwe leening niet mogelijk, een duidelijk
inzicht te krijgen in het effect van de operatie op de geld-
markt. Op het oogenblik, nu weer een toestand van be-
trekkelijke rust is ingetreden, kan men trachten de balans
op te maken van de verschuivingen, die de transactie op
de geidmarkt heeft teweeggebracht.
J’Vat geschiedt normaliter in de periode rdôr een consolidatie?
In dit verband is het nuttig, eerst langs deductieven weg
vast te stellen, wat normaliter de uitwerking van een con-
solidatie-leening op kapitaal- en geldmarkt zal zijn. Onder
normale omstandigheden mag men ûitgaan van de werk-
hypothese, dat de vermogensvorming, die ter beschikking
van de kapitaalmarkt komt, geleidelijk plaats vindt
(waarbij het onverschillig is of dit uit bruto- of uit netto-
besparingen geschiedt). Op de kapitaalmarkt beteekent
dit proces een langzaam wassend latent aanbod van be-
schikbare middelen. Op de geidmarkt daarentegen hangt
het effect af van verschillende factoren. In de eerste plaats
is er de mogelijkheid, dat zij, die het vermogen vormen –
hierna kortheidshalve aan te diiden als ,,de spaarders” –
zelve rechtstreeks als aanbieders op de geldmarkt optreden;
dit geldt om. voor verzekeringsmaatschappijen en soort-
gelijke institutioneele beleggers. In dat geval gaat het
latente aanbod op de kapitaalmarkt gepaard met een
overeenkomstig (tijdelijk) aanbod op de geldmarkt. Voor-
zoover daarentegen de ,,spaarders” niet zelve op de geld-
markt opereeren, kan het aanbod op deze markt door
het spaarproces sleçhts op tweeërlei wijze worden beïn-
vloed. In de eerste plaats is er de mogelijkheid, dat de
spaarders bij banken of giro-instellingen saldi kweeken
door stortingen in den vorm van chartaalgeld; indien en
voorzoover dit een vermindering van de totale hoeveelheid
uitstaand chartaalgeld tengevolge heeft, ontstaat hierdoor
een overeenkomstige toeneming van den omvang der
banksaldi, en daarmede dus tevens een vergrooting van
het aanbod op de geldmarkt. In de tweede plaats is er
de mogelijkheid, dat de spaarders, in plaats van bij parti-
culiere banken
of
bij giro-instellingen, een saldo kweeken
bij De Nederlandsche Bank. Geschiedt dit door storting
met chartaalgeld, dan wordt het aanbod ter geidmarkt
hierdoor niet beïnvloed; geschiedt het daarentegen door
verplaatsing van giraalgeld van de particuliere banken naar de centrale bank, dan zal een verkrapping van het
aanbod het gevolg zijn
1).
Afgezien van het geval van de stijging der saldi bij de
particuliere banken door daling van den biljettenomloop,
kan derhalve, gedurende het hier bedoelde proces van
vermogensvorming, het aanbod ter geldmarkt niet
toenemen
uit hoofde van die vermogensvorming zelve. Weliswaar
kan de omvang der saldi, die het karakter van spaardepo-
sito’s dragen, toenemen, maar wanneer de hoeveelheid
uitstaand chartaalgeld niet vermindert, kan dit slechts het
geval zijn ten koste van andere giraalgeidsaldi, zoodat
de omvang van het aanbod ter geldmarkt hiervan geen
invloed ondervindt.
Stijging van dit aanbod uit anderen hoofde dan hetzij
rechtstreeksch aanbod door de ,,spaarders”, hetzij vermin-
dering van den biljettenomloop, is dan ook slechts mogelijk
wanneer, parallel met het genoemde spaarproces,
de crediet-
Qerleening door de particuliere banken toeneemt.
In een tijdvak nu, waarin de Staat zijn uitgaven ten
deele door het opnemen van geld op korten termijn be-
strijdt – consolidatie komt immers als regel voor na een
tijdvak van stijgende vlottende schuld – zal gemeenlijk de
credietverleening door de banken aan de schatkist toene-
men
2).
In dat geval zullen dus de spaardeposito’s, die, in
afwachting van nieuwe vraag op de kapitaalmarkt, worden
gevormd uit de zich geleidelijk accumuleerende besparin-
gen, inderdaad den totalen omvang van de saldi-tegoed bij
de banken kunnen doen stijgen, zoodat het aanbod op de
geldnarkt daardoor toeneemt. In dit geval wordt echter
Deze invloed van het kweeken van saldi bij de cir-
culatiebank -. tot uiting komende in een stijging van de
,,rekening-courantsaldi van anderen” bij deze instelling geldt in beginsel, onverschillig of die ,,anderen” behooren
tott hen, die normaliter als aanbieders op de geldmarkt optreden (de hierboven bedoelde institutioneele beleg-
gers) of niet; immers in het eene zoowel als in het andere
geval wordt, door de overheveling van middelen naar de
centrale bank, een overeenkomstig bedrag aan de geld-
markt onttrokken. Een uitzondering dient echter te worden
gemaakt, voorzoover instellingen, die normaliter als aan-
bieders ter geldmarkt optreden, deze saldi bij de centrale
bank aan kweeken
als
rechtstree/csch geQoig oan een tijdelijk
gebrek aan graag
op de markt; in dat geval blijven deze,
bedragen nl. een
potentieel
extra-aanbod op de geidmarkt
vertegenwoordigen, dat effectief wordt, zoodra weder een
voldoende vraag optreedt. Onder de huidige omstandig-
heden, waarbij op de markt doorloopend een omvangrijke
vraag van de zijde der schatkist aanwezig was en is, heeft
deze uitzondering, echter geen praktische beteekenis.
Hetgeen hier en elders in dit artikel wordt opgemerkt
ten aanzien van de schatkistfinanciering, geldt mutatis
mutandis eveneens van de financiering van het hedrijfs-
leveb. Dit onderwerp wordt echter, om de aandacht geheel
tot de Staatsschuldconsolidatie te bepalen verder buiten
beschouwing gelaten.
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
227
de stijging van het aanbod gedetermineerd door een groo-
tere credietvraag, zoodat wederom de kwantitatieve ver-
houding tusschen vraag en aanbod gelijk blijft. Het totale
volume van de geldmarkt wordt weliswaar vergroot, maar
vraag en aanbod, in direct verband met elkaar – met de
vraag als primaire factor – stijgen in gelijke mate. Onder
zulke omstandigheden zou men kunnen zeggen, dat de ka-
pitaalvorming ook vôér het moment der consolidatie reeds,
via de geidmarkt, haar weg vindt naar den geldvrager, die
straks kapitaalvrager zal worden. Die stelling is echter in zooverre niet juist, dat van een causaal verband tusschen
den omvang der stijging van de geldvraag en dec omvang
van de zich geleidelijk accumuleerende
spaardeposito’s
geen sprake is. Wel kan er een zekere parallelliteit bestaan, maar
causaal
werkt slechts de band tusschen eenerzijds
de geldvraag en anderzijds den omvang van het aanbod
ter geldmarkt door de stijging der
totale
saldi bij de banken
(waarbij dus de verhouding tusschen spaardeposito’s en
giraalgeldsaldi niet van beteekenis is).
Kan men aldus zeggen, dat, wanneer uitbreiding der
vlottende schuld van den Staat gepaard gaat met een over-
eenkomstige besparing, die tijdelijk op de geldmarkt em-
plooi zoekt, de vraag- en aanbodpositie op de geidmarkt
per saldo gelijk blijft, dit wordt ook dan niet anders, wan-
neer één van deze beide factoren den anderen voorbij-
streeft. Indien namelijk de besparingen sneller voortschrij-
den dan de toeneming van de vlottende schuld, dan zal,
zooals reeds werd opgemerkt, het aanbod op de geldmarkt
toch niet sneller toenemen, omdat de stijging der spaar-
deposito’s dan gepaard moet gaan met een teruggang der
andere creditgelden bij de banken. Indien omgekeerd de
vlottende schuld sneller stijgt dan de besparingen, dan zal
de toeneming der andere creditgelden dan de spaardepo-
sito’s eveneens tot handhaving van het evenwicht leiden,
omdat immers het uiteenloopend karakter der beide soor-
ten banksaldi geen functioneel verschil voor de geldmarkt
uitmaakt.
Uit het vorenstaande volgt derhalve, dat er in het tijd-
vak, voorafgaande aan een consolidatie, ceteris paribus
steeds evenwicht op de geldmarkt zal bestaan, behoudens
mogelijke verstoring van dat evenwicht: (a)
ten gunste
van het aanbod, indien en voorzoover de hoeveelheid
chartaalgeld door de besparingen in dat tijdvak vermin-
dert, en dit gepaard gaat met een toeneming der bank-
saldi, of (b)
ten laste
van het aanbod, wanneer de ,,saldi
van anderen” bij de centrale bank toenemen zonder dat
zulks met vermindering van den biljettenomloop gepaard
gaat.
Wat den omvang van den biljettenomloop betreft, zou
men kunnen opmerken,dat, indiende besparing, die tijdelijk
op de geldmarkt empldoi zoekt, grooter is dan de stijging van de vlottende schuld van de overheid, op den duur het
deflatorische effect van die ,,overbesparing” inderdaad
zou kunnen leiden tot vermindering van de chartaalgeld-
circulatie. Omgekeerd kan een credietverleening, die de
besparing voorbijstreeft, leiden tot inflatorische stijging
van den biljettenomloop.
H’at gebeurt er bij de consolidatie zelç.’e?
Wanneer wij nu aan de hand van het vorenstaande
nagaan, wat er ingeval van uitgifte eéner consolidatie-
leening geschiedt, dan kan het volgende worden geconsta-
teerd. De geaccumuleerde besparingen, die tijdelijk op de
geldmarkt zijn ondergebracht, worden daaraan onttrokken.
Tegelijkertijd wordt echter, door aflossing van vlottende
schuld, een even groot bedrag weder aan de geldmarkt
toegevoerd, zoodat per saldo de vraag- en aanbodverhou-
ding op deze markt wederom niet verandert. Het spreekt
intusschen vanzelf, dat dit resultaat niet onmiddellijk op
het moment van de storting op de consolidatieleening
wordt bereikt, doch eerst na eenigen tijd, wanneer de in-
vloed van de operatie is uitgewerkt. De aflossing van vlot-
tende schuld immers zal – voorzoover deze althans niet in
den vorm van callgeldleeningen was aangegaan
8)
– slechts
geleidelijk kunnen plaats vinden, naarmate er schatkist-
papier vervalt.
Tijdelijk
zal dus de operatie meestal een
verkrapping van de geldmarkt teweegbrengen; maar
dit is voor het duurzame effect, dat wij hier op het oog
hebben, niet belangrijk.
Dit onderscheid tusschen den tijdelijken en den duur-
zamen invloed van de consolidatie past volkomen in het
kader van hetgeen hierboven als theoretisch uitgangspunt
werd gesteld. Immers op het moment van de storting ont-
staat een acute en omvangrijke vraag naar bankpapier,
teneinde de storting te kunnen verrichten, terwijl vlak
daarop belangrijke bedragen aan biljetten naar de circula-tiebank terugvloeien; en het is juist de wisselende omvang
van de behoefte, resp. den omloop aan chartaalgeld, die – naar hiervoren werd gesteld – één van de voornaamste
factoren is, welke het evenwicht op de geldmarkt kunnen verstoren. Eerst naarmate de biljettenomloop zich op een
nieuwen evenwichtstoestand instelt, verdwijnen deze tijde-
lijke verstoringen, en treden de uiteindelijke gevolgen van
de consolidatie-operatie ten aanzien van de geldmarkt
aan den dag.
Bijzondere factoren in geQal oan een semi-gedwongen leening.
Bij de conclusie, dat door de consolidatie de geldmarkt
per saldo niet wordt beïnvloed, werd er van uitgegaan,
dat voldoende besparingen disponibel zijn om de leening
te doen slagen, en dat die middelen bereids op de geldmarkt
tijdelijk emplooi hadden gezocht en gevonden. In den regel
mag inderdaad worden aangenomen, dat de schatkist het
bedrag, van de uit te geven leening dusdanig vaststelt,
dat de kapitaalmarkt dit kan absorbeeren. Overheveling
van de financiering van de geldrnarkt naar de kapitaal-
markt heeft alleen dan zin, en kan alleen dan effectief
zijn, indien en voorzoover op de kapitaalmarkt werkelijk
latent aanbod van kapitaal aanwezig is. Is dat niet het
geval, dan zal bij’ een normale emissie, zonder ,,stok achter
de deur”, de leening niet slagen. (Voor het wèl geplaatste
deel gelden dan overigens, mutatis mutandis, de hierboven
geformuleerde conclusies ten aanzien van het effect op de
geldmarkt evenzeer). Bij een semi-gedwongen leening,
zoôals de 4 pCt. leening 1940 II en de 4 pCt. leening 1941,
is de situatie echter anders. De maatstaven voor de ver-
plichte deelneming in de gedwongen leeningen, die bij
mislukken der genoemde uitgiften zouden zijn gevolgd,
waren dusdanig vastgesteld, dat een deel van de semi-
gedwongen inschrijvers niet over voldoende liquide be-
sparingen beschikten om hun inteekening te kunnen vol-
storten. Het gevolg was, dat vele inschrijvers een belee-
ning moesten sluiten om zich de noodige middelen te ver-
schaffen, dan wel de hun toegewezen stukken geheel of
gedeeltelijk moesten verkoopen.
Voorzoover dit laatste geschiedde – en inderdaad be-
wijzen de vooral aanvankelijk zeer omvangrijke omzetten
in de jongste leening, dat dit op vrij groote schaal heeft
plaats gevonden – en de koopers der stukken wèl over
liquide besparingen beschikten, was er slechts sprake van
substitutie van de eene categorie van beleggers zonder mid-
delen door een andere categorie’ mèt middelen, zoodat het effect op de markt per saldo hetzelfde was als wanneer de
laatstgenoemderi direct zouden hebben ingeschreven. Deze
factor kan dus in dit verband buiten beschouwing blij-
ven. Voorzoover de inschrijvers tot beleening overgingen
bij particu]iere banken, is het effect al niet anders dan
bij storting uit liquide middelen, die tijdelijk op de geld-
markt waren uitgezet. In dit geval wordt cl. door de
inschrijvers vr’aag op de geldmarkt uitgeoefend – het-
geen, wat het effect betreft, gelijk staat met vermin-
3)
Deze vorm – de callgeldleening – zal, voor rempla-
ceering van een deel van het tusschen de aankondiging
der consolidatie en den stortingsdatum vervallende schat-
kistpapier, inderdaad veelal worden gekozen.
228
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
dering van het aanbod door dispositie op creditsaldi
-, welke vraag echter gecompenseerd wordt door een
overeenkomstige vraagvermindering van de zijde der
schatkist. Alleen voorzoover beleening bij de centrale
bank plaats vindt, is er sprake van een positieven invloed
op de geidmarkt; ni. in dien zin, dat door een dergelijke
transactie het aanbod op de geldmarkt wordt verruimd.
Het , ,ontha,nsteren” oan bankpapier.
Bij de jongste emissie was er bovendien nog deze bij-
zondere factor, dat beschikbaar kapitaal op vrij groote
schaal werd aangehouden in den vorm van opgepot bank-
papier. Constateerden wij hierboven, dat
in den regel
gedurende een tijdvak van wassende vlottende schuld,
voorafgaande aan een consolidatie, de geidmarkt per
saldo een onveranderd beeld toont (id. omdat de gevormde
netto- en bruto-besparingen
0
1) de geidmarkt emplooi
zoeken, waar ze dan door de schatkist worden geabsorbeerd),
ondei- de geschetste verhoudingen was deze stalling niet
opgegaan. Door de oppotting van bankpapiér kwam nl.
een deel der besparingen
niet
aan het aanbod ter geld-
markt ten goede, en werden daaraan zelfs middelen ont-
trokken. liet gevolg van die situatie was dan ook, dat de
schatkist sedert geruimen tijd voor een belangrijk bedrag
was aangewezen op financiering door de centrale bank.
Toen echter de uitgifte van de consolidatieleening, als
gevolg van den ,,stok achter de deur”, mede tot het out-
hamsteren van biljetten leidde, trad daarentegen uit dien hoofde een verruiming van de geldrnarkt op; een effect,
dat zich, zooals hierboven uiteengezet, als regel bij een
consolidatie
niet
zal voordoen.
Uit het vorenstaande volgt, dat de verwachting, die bij
de jongste consolidatie-operatie door velen werd gekoes-
terd – nl. dat er een belangrijke vermindering zou komen
in den omvang van het rechtstreeks bij cle centrale bank
ondergebrachte schatkistpapier -, volkomen ongemoti-
veerd was, evenals de teleurstelling, waaraan van ver-
schillende zijden uiting werd gegeven toen, na een kort
overgangstijdvak, die post weer tot betrekkelijk dicht aan
het peil van vbôr de emissie toenam. Wanneer geen bij-
zondere factoren zich voordoen – zooals onthamstering van
hanlcpapier of beleening bij DeNederlandsche Bank, dan
wel aanwending van ,,saldi van anderen”, bij de centrale
bank aangehouden—, dan is zelfs, zooals hierboven uiteen-gezet, geen enkele wijziging in de positie dem- geldmarkt te
verwachten en derhalve ook niet in de mate, waarin de
schatkist, gegeven de situatie op de geldrnarkt, is aangewe-zen op de centrale bank. hoewel de opbrengst van de conso-
lidatieleening ten volle kan strekken tot vermindering van
de vlottende schuld, mag men derhalve – afgezien dan
van de vermelde speciale factoren – niet verwachten,
dat die vermindering zich geheel of ten deele zal weer-
spiegelen in de schuldverhouding van de schatkist tot de
centrale bank.
De olnoang der ,nittaties bij De Nederlandsche Bank
Komen wij thans tot het opmaken van de balans der
invloeden, die de jongste consolidatie-operatie op de matict
heeft gehad, dan kan het volgende worden geconstateerd:
Op den weekstaatvan De Nederlandsche Bank, vooraf-
gegaan aan dien, waarin de invloed van de storting op de
leening per 15 Februari was verwerkt, kwam een bedrag
voor van f 208 millioen aan rechtstreeks ondergebracht
schatkistpapier, terwijl het rentelooze voorschot ad f 15
millioen vol was opgenomen; de biljettencirculatie was
toen rond f 1.556 millioen. Op den weekstaat per 17 Fe-
bruari, dus onmiddellijk na den stortingsdatum, varen
de beleeningen met f 90 millioen en de omvang van de
disconteeringen door anderen dan de schatkist met rond
1 23 millioen gestegen. Doordat de geldmarkt aldus in
de overgangsperiode, totdat men door vermindering van
de portefeuille schatkistpapier de noodige middelen kon
vrijmaken, zelve een beroep op de centrale bank deed, was
de schatkist in staat om gedurende diezelfde overgangs
–
periode f 1173 millioen aan bij de centrale bank ondei’ge-
bracht papier teiug te nemen en het ren telooze voorschot af
• te lossen. Een tweede invloed, die in dezelfde richting werk-
te, was het terugloopen van den biljettenomloop met f 53
millioen.
rrervijl
echter van de eei’stgenoemde invloeden – toeneming der beleeningen en stijging der particuliere”
disconteeringen – gezegd kon worden, dat een belangrijk
deel hiervan in elk geval tijdelijk zou zijn, was omtrent den laatstgenoemnden facto,- zulk een oordeel tevoi’en
moeilijk uit te spreken. Wel kon men aannemen, dat zij,
die dooi de stoi’ting gedwongen waren bankpapier te onthainsteren, althans ton deele zouden trachten hun
voorraad weder aan te vullen; maar in hoeverre dat zou
geschieden, en hoeveel tijd dat proces zou nemen, was
niet bij voorbaat te vooi’zien.
Sindsdien is echter gebleken, dat in zeer korten tijd de
circulatie reeds weer op het peil van vdbr de storting is
gekomen.
01)
den weekstaat per 3Maart was het niveau
van 10 Febrûari alweer vrijwel bereikt, hoewel nadien
veer een lichte daling inti-ad.
rg
ens
l
o
tt
e
is ei’ een laatste factor, die de verhoudingen
op de geldmarlct beïnvloedde,
111.
de daling der ,,saldi van
anderen” met rond 1 49 millioen. Die daling zou volkomen
verwacht en logisch zijn geweest, wanneer de geldmarkt
ruim van middelen voorzien was en de depositobanken – zooals in de afgeloopen jaren veelvuldig het geval is ge-
weest – een deel van hun liquide middelen bij cle centrale
bank hadden aangehouden, omdat zij daarvoor geen ander
emplooi hadden. Waar echtem’ de geldmarkt bij lange na
niet in staat was om de schatkistfinanciering te ver-
werken”, is het duidelijic, dat de saldi der particuliere
banken bij De Nederlandsche Bank tot een minimum be-
perkt waren. De vermindering der creditsaldi bij de cen-
trale bank moet dus voor het ovei-groote deel worden toe-geschreven aan stortingen ten laste dier saldi door anderen
dan banken, zooals pensioenfondsen, spaarbanken, vet’-
zekeringmaatschappijen e.d. Deze invloed kan dan ook om die m’eden grootendeels een meer blijvend karakter
di’agen.
In ,totaal kon, als gevolg van de vermelde factoren –
tijdelijke en blijvende tezamen -‘ de schatkist aanvanke-
lijk practisch alle bij de centrale bank opgenomen mid-
delen aflossen. Weliswaar bleef ei’ nog f 35 millioen pa-
piet’ direct bij de bank ondergebracht, maat’ tegelijk
stond de schaticist ruimim f 32 millioen credit in rekening
–
coum’ant. V66r de storting was 1 208 millioen papiem-
ondergebracht en het rentelooze voorschot ad 1 15 mii-
lioen opgenomen, tezamen dus t 223 millioen. De ver-
bQtering der pôsitie bedroeg dus pci’ saldo f 220 millioen,
welk bedi’ag als volgt werd ,,opgebracht: t 89 millioen uit beleeningen, f 23 millioen uit disconteeringen, f 53
millioen uit vermindering van den biljettenomloop en
£49 millioen dooi’ daling der’saldi van anderen. liet ver-
en f 49 millioen daling der saldi van anderen. 1-let ver-
schil is te verklaren uit de stijging van den debetpost
,,divei’se rekeningen.”
De dmurzame gevolgen van de consolidatie.
De
duurza,ne
invloeden lieten zich in den weekstaat van 10 Maart, d.w.z. diie weken na den stoi-tingsdatum, reeds
vi’ij duidelijk overzien; in de beide daarop volgende weken
zijn de desbetm’effende cijfers niet meer in belangrijke mate
veranderd. Van de aanvankelijke stijging der beleeningen
met f 89 millioen was pci’ 24 Maai’t jl. nog slechts t 10
millioen ovei’gebleven; het is waarschijnlijk, dat deze
post min of meer duurzame beleeningen van inschrij-
vers betreft, die wellicht slechts langzaam uit liquidatie
of uit besparingen zullen worden ,,ingeloopen”. Van
de toeneming der pai’ticuliere disconteerimigen is niet
meer dan rond 1 3 millioen ovei’gebleven. De biljetten-omloop is, zooals reeds opgemerkt, weer vrijwel tot het
peil van vôôr de storting op de leening gestegen. Alleen
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
de daling der ,,saldi van anderen” is nog tot eer’ bedrag
van f 34 millioen of rectief gebleven.
Deze laatste factor, tezamen met de daling van den bil-
jettenomloop ad 1 6 millioen en de toeneming der beleenin-
gen met f 10 miljoen, verklaren een vermindering van het
rechtstreeks ondergebrachte schatkistpapier met 1 50 mii-
lioeni. Per 26 Maart bedroeg de totale vermindering van
laatstgenoemden post, in vergelijking tot den toestand vôôr
de storting, f 82 millioen, terwijl bovendien het rentelooze
voorschot 1 3 millioen minder bedroeg. 1-let verschil ad
35 millioen is grooterideels te verklaren uit de stijging
van de ,,diverse rekeningen” met circaf 28 millioen, zonder
welke mutatie de omvang van het direct ondergebrachte
papier tot dat bedrag grooter zou zijn geweest. Voorts
is in dii verband nog ie vermelden dc toeneming van den
post ,,papier op het buitenland” met rond f 7.5 millioen.
0
1
)
de balanscijfers der particuliere banken heeft de
eonsolidatie-operatie, in overeenstemming met hetgeen
hierboven werd opgemerkt, drieërlei invloed gehad: daling
dci creditgelden, stijging der voorschotten tegen effecten
en daling van de portefeuille schatkistpapier. oor cle vier
Nederlandsche grootbankea, tezamen met d4 Nederland-sche Handel Maatschappij, beliepen per eind Februari, in
vergelijking tol ultimo Januari, cie daling der credilgelden
rond f 78 millioen, de stijging der prolongatiën en effecten-
voorschotten rond f 49 millioen, terwijl de portefeuille
schatkistpapicr daalde met t
73
millioen en ten slotte de
post ,,kas, kassiet-s- en daggeldleeningen” – de mutatie
schuilt voonamelijk in dit laatste onderdeel – met f 60 mii-
lioen achteruitgirig. Wat dit laatste betreft, zij er aan herin-
nerd, dat sedert de aankondiging van de nieuwe leening de
banken reeds in den loop van Januari in stijgende mate cali-
geld aan den agent van de schatkist hadden verstrekt,
als gevolg waarvan per eind Januari de vermelde gecom-
bineerde post aan eerste liquiditeiten 1 111 millioen beliep
tegen f 58 millioen per eind December.
Eenzelfde tendens als hierboven omschreven is ook bij de
andere hier te lande werkende bankinstellingen waar te
nemen geweest, terwijl voorts hetzelfde effect moet worden
aangenomen voor instellingen, waarvan de cijfers niet be-
kend zijn, b.v. de giro-instellingen en deels ook de spaar-
banken e.d.
GRONDSTOFFEN VOOR DE OORLOGS-
INDUSTRIE DER VEREENIGDE STATEN,
Inleiding.
Ter verhooging van eigen militaire paraatheid en als wapensmidse en wapenarsenaal voor Engeland en zijn
bondgenooten, bouwen de Vereenigde Staten thans een
enorme oorlogsindustrie op. Immers de ervaring van den
huidigen oorlog leert, dat, meer nog dan gedurende den
vorigen wereldoorlog, het beschikken over voldoende
materiaal om een sterk gemechaniseerde legermacht uit
ie rusten, en deze ook gedurende de krijgsoperaties van al
het benoodigde te voorzien, een uitgebreid industrieel
productieapparaat vereischen. –
Van de vele problemen, die zich in de Vereenigde Staten
hij het omschakelen op, en in werking stellen en houden
van een oorlogsindustrie voordoen, willen wij dat van den
gi-ondstoffenaanvoer voor die industrie nader bezien.
Ook in normale tijden kan de industrie met moeilijkhe-
den in de grondstoffenvoorziening te kampen hebben. Er
ontstaan bijv. tijdelijke tekomten door een, op een bepaald
oogenblik, te geringe voortbrenging van de gevraagde
grondstoffen, of structureele moeilijkheden als gevolg van
de economisch-politieke situatie of deviezenpositie van
een land. Maar in het algemeen – en dat geldt zeker voor
de Vereenigde Staten – waarborgt de moderne ontwikke-
ling van land- en mijnbouw, vervoer- en handelsapparaat
een regelmatigen en voldoenden aanvoer van grondstoffen
voor, de industrie.
Geheel anders wordt de toestand echter, indien het de
grondstoffenvoorziening voor een oorlogsindustrie betreft;
vooral indien de ontwikkeling van deze industrie in een be-paald land een svmptoom is van een zekere politieke onrust
in de wereld, die ook elders tot dergelijke verschijnselen
leidt. In de eerste plaats vindt een verandering in de samen-
stelling van cle vraag plaats: sommige grondstoffen wom-den
in, vergeleken bij het normale verbruik, buitengewoon
groo te hoeveelheden gevi-aagd, waardoor eenerzijds de
voortbrenging hiervan sterk gestimuleerd wordt en
anderzijds soms tot rantsoeneering van de beschikbare
hoeveelheden moet worden overgegaan; naar andeie
grondstoffen neemt de vraag sterk af, omdat op grond.
van de beschikbare hoeveelheden piod uctiefactoren, binnen
het kader d er oom-logseco nomie bepaalde behoeften nie t
langer bevredigd kunnen worden. hierbij komt soms nog
het feit, dat de uitvoer va.n bepaalde grondstoffen dooi
cle leverancierlanden beperkt of verboden wordt in ver-
band met de eigen economisch-strategische positie. Dit
zijn alle prohlemem in de grondstof fenvoorzieni mig, clie reeds
om een oplossing vragen, ook indien het transpoit uit an-
dere, meestal over
–
zeesche, gebieden nog geen moeilijkheden
van beteekenis ondervindt.
in oorlogstijd is echter die aanvoei- een van de meest
kwetsbare schakels in het productieproces van een land;
nl. dooi’ de toepassing van het blokkade-systeem, waarbij
van vijandelijke zijde alles gedaan wordt om de transporten
van goederen ten gunste van het betrokken land te vem’-
nietigen of onmogelijk te maken. Afgezien van het al dan
niet slagen van dei-gelijke pogingen, heelt men zich bij den
opzet en de ontwikkeling van een oorlogsindustrie toch in te stellen op, of minstens te rekenen met, en toestand
waarbij de aanvoer uit het buitenland, vooral langs de
zeewegen, minimaal is.
De instanties, belast met de voorbereiding van de natio-
nale verdediging dci- Vereenigde Staten, hebben zich uit-
voerig – reeds sedert liet einde van den vorigen oorlog –
niet dit probleem beziggehouden. Volgens den Arrny and
Navy Munitions Board zijn er vijf vegen, waarlangs men
tot een oplossing kan trachten te komen van het probleem
van den grondstoffenaanvoer in oom-logstijd’):
Ontwikkeling of uitbreiding van eigen productie;
liet gebruiken van vervangingsartikelen;
2. Beperking van het niet-noodzakelijke verb nu ik;
lIet onderhouden van vriendschappelijke betrekkingen
met die landen, die productiebronnen en disiribueering
van bepaalde oorlogsgrondstoffen beheerschen, en het
open houden van de handelsroutes;
FJet opslaan van voorraden.
Om rr’elke grondstoffen gaat het hierbij noor dc Vercenigcic
Staten? –
De drie belangrijkste grondstoffen voor de gemechani-
seerde legers zijn thans meer dan ooit: steenkool, ijzèrerts
en petroleum. Steenkool als erergiebron voor tallooze
doeleinden en vooral ook van belang voor de ijzer- en staal-
industrie, ijzererts ‘als het basismateriaal van onze heele
industrieele ontwikkeling, en aardolieproducten als een
steeds in belangrijkheid toenemende krachthron en ook als
smeermateriaal voor motoren en machines. De Vereenigde
Staten kunnen gemakkelijk in hun eigen behoeften ten
aanzien van deze drie grondstoffen voorzien, hetgeen,
bezien uit het oogpunt van de nationale verdediging, een
niet te onderschatten voordeel is, zeker wat de petroleum-
producten met betrekking tot de huidige sterk gemechani-
seerde land-, zee- en iuchtstrijdkrachten betreft. Neemt
men de verhouding van de geschatte aanwezige reserves
in de, Vei-eenigde Staten van deze essentieele grondstoffen
ten opzichte van liet verbruik in 1939, dan ‘krijgt men de
1)
Zie Harvard Business Review, Atumn 1940.
230
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
volgende getallen: steenkool, verbruik 430 millioen tons,
reserves 3.500.000 millioen tons; ijzererts, resp. 60 millioen
tons en 5.000 millioen tons; aardolie resp. 1.2 milliard
vaten en 18.5 milliard vaten.
Tèn aanzien van deze basisgrondstoffcn doen zich der-
halve met betrekking tot de voorziening der oorlogs-
industrie weinig moeilijkheden voor. Ook voor tallooze
andere belangrijke industrieele grondstoffen nemen de
Vereenigde Staten, in vergelijking tot andere landen, zoo-
wel wat de productie en het verbruik als de verhouding
tusschen deze beide betreft, een zeer gunstige positie in.
Maar toch zijn er nog steds een vrij groot aantal (pl.m. 70)
grondstoffen, waarbij de aanvoer in oorlogstijd een min
of meer belangrijk probleem vormt en waarvan men de
positie en de te nemen maatregelen uitvoerig nagaat.
De Army and Navy Munitions Board, die zich hiermede
bezighoudt, heeft deze voor de defensie belangrijke
grondstoffen in drie groepen geclassificeerd, nl.: ,,stra-
tegic”, ,,critical” en ,,other essential raw materials”.
Hieronder willen wij voornamelijk een overzicht geven
van de ,,strategic raw materials” en nagaan, hoe men in
de Vereenigde Staten de positie van deze grondstoffen met betrekking tot de voorziening der oorlogsindustrie
beoordeelt en welke maatregelen eventueel overwogen
worden om aan de gerezen moeilijkheden het hoofd te
bieden
2).
Wij hebben met opzet vrijwel elke aanduiding
van hoeveelheden achterwege gelaten, daar de gegevens,
waarop deze zouden moeten berusten, grootendeels van
voor het uitbreken vanden oorlog dateeren en dientenge-
volge al heel weinig zeggen voor de huidige situatie en
nog minder ten aanzien van de te verwachten ontwikkeling.
,,Strategic Ban’ Materials”.
Hieronder vallen grondstoffen, die noodzakelijk zijn voor
de oorlogvoering en tevens geheel of voor een belangrijk deel verkregen moeten worden uit bronnen buiten de in-
vloedsfeer van de natie. De lijst, samengesteld door den
Army and Navy Munitions Board, omvat een veertiental
grondstoffen. Terloops willen wij opmerken, dat op de
eeiste lijst, in 1921 opgesteld, niet minder dan 42 grond-
stoffen als ,,strategic” voorkwamen, hetgeen duidelijk op
een vooruitgang in de economisch-strategische positie der
Vereenigde Staten wijst. Thans vragen de volgende grond-
stoffen speciaal de aandacht: antimoon, chroom, houts-
kool van cocosnootschalen, kinine, kwartskristallen,
kwikzilver, mangaan, manilavezel, mica, nikkel, rubber,
tin, tungsten en zijde.
Deze veertien grondstoffen bieden niet alle even groote
moeilijkheden wat den aanvoer in oorlogstijd betreft,
zooals uit het volgende moge blijken.
Ten aanzien van
natuurzijde
en
,nanilapezel
heeft men
door het opslaan van reservevoorraden en het beschikbaar zijn van vervangingsartikelen vrijwel geen moeilijkheden meer te duchten.
Bij
kwikziler
kan bij de gestegen prijzen in de behoeften
voorzien worden door de binnenlandsche productie, terwijl
voor het gebruik van slagkwik bij munitiefabricage een
bevredigend vervangingsmiddel beschikbaar is in lood-
acide.
Van
nikkel, kcvarts, anti,noon en gedeeltelijk ook
tungsten
kan aanvoer uit het eigen werelddeel, resp. Canada (nikkel),
Brazilië (kwarts), Mexico, Bolivia en Argentinië (antimoon
en tungsten), worden verkregen. Voorts bestaan, wat
antimoon en tungsten betreft, mogelijkheden van binnen-
landsche productie en zijn van tungsten en kwarts regee-ringsvoorraden opgeslagen, terwijl van de laâtste grond-
stof ook bij de particuliere industrie groote voorraden
aanwezig zijn.
2)
Vergëlijk: ,,America’s Raw Materials Needs” in The Index, Vol. XX No. 4, Winter 1940; ,,Minerals and War”
door Paul M. Tyler in Harvard Business Review, Autumn
1940.
Vervangingsmiddelen kunnen een groot deel van de
vraag opvangen ten aanzien van
houtskool van cocosnoot-
schalen
voor het gebruik in gasmaskers, in den vorm van
binnenlandsche houtskool van hooge kwaliteit, terwijl
men ook voor de
kinine
thans synthetisch vervaardigde
producten (atabrine en plasmochin) als koortsbestrijdings-
middel ter beschikking heeft.
Mica
komt in verschillende vormen en kwaliteiten voor.
Wat bepaalde kwaliteiten betreft, kan wel uit eigen pro-ductie en door invoer uit Canada of Brazilië in de vraag
worden voorzien. Voor eenige zeer speciale soorten mica-
,,splittings” is men echter nog steeds in hoofdzaak aange-
wezen op aanvoer uit het belangrijkste mica-produceerende land: Britsch-Indië. 1-Jet gebruik van vervangingsmiddelen
(aisifilm, vervaardigd uit bentonite-klei) voor dee kwali-
teit beteekent niet veel.
Ook ten aanzien vân
chroojn
blijft afhankelijkheid van
overzeeschen aanvoer bestaan. Ais leveranciers voor de
Vereenigde Staten treden o.a. naar voren: Zuid-Afrika
er Rhodesië, de Philippijnen, Nieuw-Caledonië en Cuba; het
chroom, gewonnen uit Cuhaansche ertsen, is echter slechts
voor bepaalde, beperkte, doeleinden te gebruiken. Er zijn
mogelijkheden van eigen voortbrenging aanwezig, maar de
beteekenis hiervan, zoowel kwantitatief als wat de kwaliteit
van de aanwezige èrtsen betreft, moet men niet te hoog
aanslaan. Wellicht dat om. beperking van het niet-nood-
zakelijke verbruik hier de afhankelijkheid van den buiten-
landschen aanvoer kan verminderen.
Ernstiger zijn de moal]ijkheden ten aanzien van
niangaan.
Deze voor de staalindustrie onmisbare grondstof, waarnaar de vraag onder de huidige omstandigheden sterk toeneemt,
wordt in de Vereenigde Staten zelf slechts op vrij geringe
schaal gewonnen. De belangrijkste ertsleverende landen
zijn de Goudkust, Zuid-Afrika, de Sovjet-Unie, Cuba,
Brazilië en Britsch-Indië. De eigen productie in de Ver-
eenigde Staten is wel voor uitbreiding vatbaar, maar levert
dan hoofdzakelijk ertsen op van een gering mangaange-
halte. Momenteel zijn intusschen nog groote ertsvoorraden
bij particulieren aanwezig, en ook van overheidswege is
men overgegaan tot het opslaan van een reservevoorraad.
Het meest bekend zijn tenslotte wel de maatregelen
door de Vereenigde Staten getroffen ten aanzien van
rubber
en
tin,
beide zeer belangrijke grondstoffen voor de
huidige industrieele bedrijvigheid, terwijl het land hiervoor
geheel afhankelijk is van overzeeschen aanvoer. In beide gevallen is thans, in samenwerking met de internationale
restrictiecomité’s, overgegaan tot het opslaan van de
groote reseryevoorraden van overheidswege. Ten aanzien
van tin poogt men bovendien de voortbrenging op het
Amerikaansche continent meer direct ten voordeele van
de Vereenigde Statente doen komen
3).
Wat rubber be-
treft zal de productie van geregenereerde rubber toenemen,
terwijl den laatsten tijd ook de vervaardiging van synthe-
tische rubbers in het middelpunt der belangstelling staat, waarbij het laboratorium-stadium zeker reeds overschre-
den is.
Deze synthetische rubberproducten worden in het alge-meen vervaardigd van grondstoffen, die in de Vereenigde
Staten in ruime mate voorhanden zijn, zooals steenkool,
petroleum, zout, kalk, zwavel en aardgas, alsmede water
en lucht. Onder verschillende namen, als Ameripol,
Buna, Butylrubber, Chemigum, Koroseal, Neoprene en
Thiokol worden thans synthetische rubbers geïntroduceerd
en in sommige gevallen reeds gebruikt. Hoe de toekomstige
ontwikkeling van de rubbervoorziening in dit opzicht zal
worden, kan nog moeilijk worden aangeduid; in elk geval vprmt thans nog de rubbervoorziening (en hetzelfde geldt
ook voor tin) een probleem, dat van de defensie-autoriteiten
in de Vereenigde Staten de volle aandacht vraagt.
3)
Zie onze voorgaande beschouwing hierover in dit blad:
,,De tinpositie en de tinvoorziening van de Vereenigde Sta-
ten”, E.-S.B. van 20 November 1940, pag. 701 e.v.
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
231
,,Critical Raw Materials”.
Hieronder rangschikt men grondstoffen, waarvan het
voorzieningsvraagstuk, hoewel moeilijk, minder dringend
is dan ten aanzien van de ,,strategic” raw materials, omdat
deze grondstoffen 6f in het binnenland in grooter hoeveel-
heden geproduceerd kunnen worden 61 als oorlogsgrond-
stof niet zoozeer een beslissende beteekenis hebben, maar
waarvoor, gezien het belang voor de nationale verdediging,
niettemin eenige mate van voorraadvorming en verbruiks-
contrôle noodig zal zijn. Op de lijst komen een vijftiental
grondstoffen voor, nl.: aluminium, asbest, graphiet, hui-
den, jodium, kapok, kurk, looistoffen, opium, optisch glas,
phenol, platina, toluol, vanadium en wol.
Hoewel het ten aanzien van deze grondstoffen niet uitge-sloten is, dat er tijdelijke stagnatie in den aanvoer zal optre-
den, doordat 6r de eigen productie 6f de distribueering
zich niet vlot genoeg, aan de gewijzigde omstandigheden
kan aanpassen, biedt toch het voorzieningsvraagstuk
voor deze grondstoffen op den langeren duur geen bijzon-
dere moeilijkheden.
,,Other Essential Raw Materials”.
Voorts volgt de Army. and Navy Munitions Board nog
de positie van een veertigtal grondstoffen, die op een lijst onder ,,other essential raw materials” geplaatst zijn, maar
waarbij in het algemeen de voorzieningsproblemen slechts
vraagstukken zijn van een goede functionneering van de
voortbrenging, het verder verwerken (bijv. capaciteit van
smelterijen e.d.) en de distribueering over de verschillende
industrieën. Ook hier kunnen wel tijdelijk moeilijkheden
ontstaan, zooals bijv. momenteel met de zinkvoorziening
het geval is, waar èn door een te geringe smeltcapaciteit èn
door sterk toegenomen uitvoer eenige moeilijkheden zijn
gerezen met betrekking tot de voorziening van de plotse-
ling sterk gestegen vraag naar deze grondstof. De aanvoer
van die grondstoffen stelt echter slechts problemen, die
binnen het kader van de het land ten dienste staande
hulpbronnen toch opgelost kunnen worden en ingeval
van oorlog of oorlogstoestand geen belemmering van be-
teekenis kunnen vormen.
Slot beschouwing.
In het algemeen blijkt wel, dat men ten aanzien van de
oplossing van het probleem van den grondstoffenaanvoer
voor de oorlogsindustrie den nadruk legt op het
opvoeren
van de binnenlandsche productie
– hetgeen, gezien de
groote natuurlijke rijkdommen van de Vereenigde Staten,
ook voor de hand ligt en in vele gevallen dan ook mogelijk
is – en op de
vorming van voorraden.
Wat het laatste be-
treft, is reeds door particulieren en van overheidswege
veel gedaan, en wordt nog steeds aan een versterking van
de voorraadpositie van verschillende grondstoffen voort-
gebouwd.
1-let
gebruik van vervangingsartikelen
is nog niet zoo-
zeer op den voorgrond gekomen, al heeft in vele gevallen
de technische research de mogelijkheden hiervan reeds
onderzocht en resultaten bereikt.
De
beperking van het niet-noodzakelijke verbruik
vindt
reeds hier en daar plaats, meestal in den nog gematigden
vorm van het, van overheidswege, toewijzen van de be-
schikbare grondstoffen in de eerste plaats aan de defensie-
industrieën. Ook de beperking van den uitvoer van som-
mige voor de oorlogvoering belangrijke goederen kan men,
voorzoover hieraan geen politieke motieven ten grondslag
liggen, als een zoodanigen maatregel zien.
Tenslotte worden ook de
mogelijkheden ‘tot oplossing
door middel van handelspolitieke maatregelen
niet uit het
oog verloren. Eenerzijds streven de Vereenigde Staten
naar het verstevigen van de relaties met die gebieden en
groepen, waarvan zij voor den grondstoffenaanvoer afhan-
kelijk zijn; men denke bijv. aan het overleg met de tin- en
rubberuitvoer-controleerende instanties. Anderzijds wor-den thans
–
van de zijde van de Vereenigde Staten talrijke
pogingen in het werk gesteld om in het nog weinig ont-
gonnen Latijn-Amerikaansche gebied de economische
ontwikkeling te bevorderen en zich daar o.m. een belang-
rijk en naar verhouding weinig kwetsbaar grondstoffen-
arsenaal te verzekeren.
Wat tenslotte het
open houden van de hwidelswegen
be-
treft – in tijden van oorlog een kwestie van militaire macht
-. lijdt het geen twijfel, dat de Amorikaansche marine en luchtvloot aan deze taak hun volle aandacht zullen
schenken.
Samenvattend kan men opmerken, dat de Vereenigde
Staten, wat het vraagstuk van den grondstoffenaanvoer
betreft, door de natuurlijke rijkdommen en economische
positie van het land, in verhouding tot andere mogend-
heden in een uitzonderlijk gunstige positie verkeeren.
Er zijn weliswaar, zooals hierboven ook werd uiteengezet,
nog verschillende moeilijkheden dienaangaande op te
lossen en het zou van weinig practisch inzicht getuigen,
indien men meende, dat bij de omschakeling op en het in
werking zijn van de orlogseconomie niet herhaaldelijk grootere of kleinere stoornissen op het gebied van den
grondstoffenaanvoer te overwinnen zullen zijn. Dat het grondstoffenvraagstuk op den duur voor de Vereenigde
Staten een beslissende handicap zou kunnen worden voor
den opbouw van een oorlogsindustrie en de militaire positie
van dit land, moet echter uitermate onwaarschijnlijk
worden geacht.
J. WILLEMS.
DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN
DE PHILIPPIJNEN.
De eilandengrop van de Philippijnen, van Nederlandsch-
Indië slechts gescheiden door de Celebes-zee, was tot 1898
in Spaansch bezit. Na den Spaansch-Amerikaanschen
oorlog kwam zij, zooals men weet, order Amerikaansche
suzereiniteit. De Amerikanen hebben deze suzereiniteit
nooit als een duurzamen toestand beschouwd. Zij heb-
ben den Philippijnen staatkundige onafhankelijkheid
voorgespiegeld voor het tijdstip, dat zij in staat zouden
zijn zelf te regeeren en zij hebben hun zelfbestuurrech-
ten toegestaan, waaraan geleidelijk uitbreiding werd
gegeven. In 1934 werd door de regeering te Washington
de Tydings-MacDuffie Act uitgevaardigd, krachtens welke de Phiippijnen in 1946 van de Vereenigde Staten algeheele
onafhankelijkheid zouden verkrijgen. Deze termijn is
echter einde 1940, in verband met den onzekeren toe-
stand, met tien jaren verlengd.
Deze overgangstoestand heeft voor de ontwikkeling van
het land en voor de economische betrekkingen tot de
Vereeulgde Staten merkwaardige gevolgen gehad. Met
name voor Nederlanders is het interessant, zich daarvan
op de hoogte te stellen; immers is de ontwikkeling van het
naburige Nederlandsch-Indië en zijn betrekkingen tot
Nederland zoo geheel anders geweest. Op het eerste gezicht valt reeds het geringe aandeel op,
dat de Amerikanen in de bevolking der eilanden hebben,
Naast 16 millioen inboorlingen telde zij in 1939 70.000
Chineezen, 30.000 Japanners en Koreanen, 9.500 Spanjaar-
den en slechts 8.600 Amerikanen. Daarnaast is de over-
gangsstatus een drawback gebleken ten aanzien van de
investeering van kapitaal en de activiteit van moeder-
landsche ondernemingen en ten aanzien van de handels-
politieke verhouding.
Amerikaansche investeeringen op de Philippijnen.
Het vooruitzicht, dat de Vereenigde Staten binnen af-
zienbaren. tijd zich van de Phïlippijnen zouden terugtrek-
ken, heeft de Amerikaansche regeering weerhouden daar
groote uitgaven te doen. In de 42 jaren van 1898 tot 1940
bedroegen de uitgaven der Vereenigde Staten ten behoeve
van het bestuur der Philippijnen slechts $ 1040 millioen,
waarvan $ 900 millioen voor leger en vloot.
232
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
Ook de particuliere Amerikaansche kapitaalinvesteerin-
gen op deze eilandengroep werden door het vooruitzicht
van de politieke scheiding sterk belemmerd. Zij werden
door de U.S. Tarifi Commission in 1035 op $ 200 millioen
geraamd, of 1 pCt. van de totale buitenlandsc.he kapitaal-
investaties van de Vereertigde Staten. Ongeveer $ 36
millioen waren in obligaties (in hoofdzaak staatsobligaties)
belegd en $ 164 millioen in ondernemingen. In deze laatste
is de waarde van de ertsmijnen, ten bedrage van $ 88
millioen, begrepen. Voorts was in openbare nutsbedrijven
$ 32 millioen geïnvesteerd, in suikerfabrieken $ 20.4 mii-
lioen, in plantages $ 20 mil]ioen, in handeisondernemingen
$ 15 millioen en de rest in kleinere bedragen in andere
bedrijfstakken. In 1936 werden de directe Amerikaansche investeeringen in bedrijven, exclusief den mijnbouw, door
den U.S. r1
ra
d
e
Commissioner te Manilla op $ 87 millioen geschat, waarin de investeeringen van de op de Philippijen
woônachtige Amerikanen echter niet waren begrepen.
Volgens een raming van het U.S. Department of Corn-
merce was er in 1938 voör $ 42.8 millioen aan Amen-
kaansch kapitaal in Philippijnsche obligaties belegd.
Latere gegevens zijn niet beschikbaar. liet is echter niet
aan twijfel onderhevig, dat het Amenikaansche kapitaal
de laatste jaren zeer terughoudend was ten aanzien van
investeeringen
01)
de Philippijnen. Zon zijn bij’. de nieuwe
irivesteeringen in de stad Manilla van 1935 tot 1939 van
$4 millioen tot niet meen dan $ 100.000 gedaald.
Van het Philippijnsche bankkapitaal kwam in 1938
slechts $ 17 millioen vor rekening van twee Amerikaan-
sche banken, t.w. het filiaal van een New-Yorksche Bank te Manilla en een plaatselijk l)ankiers- en trusteekantoor.
Jn Amerika is men van meening, dat veel Amenikaansche
of door Amerikanen gecontroleerde ondernemingen, na het
zelfstandig worden van de Pltilippijnen, door Japansche
concurrentie en cloor hooge belastingen, welke men van
iie t autonome bestuur verwacht, zullen word en genoop 1, zich geheel of gedeeltelijk van het gebied terug te trekken.
Slechts de kapitaalinvesteeringen in den mijnbouw worden
als vrij veilig beschouwd.
De handel tusschen de Vereenigcie Staten en de Philippijnen
Aan het verdrag met de Vereenigde Staten van 1909,
waarbij de partijen elkander wederkeenig vnijdorn van
invoerrechten toestonden, is stellig de groote opbloei van
het economisch leven op de Philippijnen te danken. Iii
1.898 ging slechts 13 pCt. van den Phi]ippijnschen uitvoer
naar de Vereeniigde Staten. Sedertdien is dit percentage
gestegen tot 80. Jn de jaren van 1899 tot 19:39 hebben
de Vereenigde Staten goederen ter waarde van $ 2.3 mii-
hard uit de Philippijnen ingevoerd en goederen ter waarde
van $ 1.7 mihliard daarheen uitgevoerd.
De invoer in de Vei’eenigde Staten is echter thans
beperkt dooi’ de vaststelling van contingenten voor
belangrijke producten van de Philippijnen, t.w. suiker,
cocosolie, tabak en hennepgoederen, en door de export-
belasting op suiker en andere producten krachtens de
Tydings-MacDu[fie Act. 1-Jet volume van den uitvoer
naar de Vereenigde Staten is echter tot dusverre nog niet
sterk gedaald, terwijl ]let sedert het uitbreken van den
oorlog steeds moeilijker is geworden naar andere markten
te verkoopen. 1-let is mogelijk, dat, wanneer de vrede
hersteld zal zijn en er niets onverwachts gebeurt, nieuwe
voorkeursverdragen voor den verderen duur van de bui-
die staatsrechtehijke verhouding tusschen de Philipp ijneri en Amerika zullen worden gesloten. Dit is echter afhanke-
lijk van het overwinnen van den tegenstand van de land-
bouwgroepen in het Amerikaansche parlement tegen be-
voorrechting van den Phihippijnschen invoer van bepaalde
artikelen, met name van suiker. Indien dit niet mocht
gelukken, zullen de Philippijnen den koei’s van hun bui-
tenlandschen handel moeten w’ijzigen en andei’e afzetge-
bieden en andere inkooplanden moeten zoeken. V66r de
Philippij nen echter in staatkundi
g
opzicht onafhankelijk
worden, zal het moeilijk zijn, andere handeisverdragen te
sluiten, daar het land dan aan andere landen geen meest-
begu nstiging mag toes Laan. Bovendien is de Philippij nsche
valuta aan de Amerikaansche gebonden, zoodat ook een aanpassing dezer valuta ter bevordering van den uitvoer
niet mogelijk is.
De oaei’ige afzetgebieden aan de Philippijnen.
Onder de afnemers van de producten van de eilanden-
groep nemen de Vereenigde Staten de eerste plaats in.
Op grooten afstand volgt dan Japan, waarheen in den
regel 6-8 pCt. van den Philippijnschen uitvoer gaat.
In de derde plaats kwam gewoonlijk Nederland, dat echter
sedert den oorlog nauwelijks meer iets uit de Philippijnen
betrekt. Groot-Brittannië is hierdoor van de vierde
01)
de
derde plaats gekomen. Frankrijk, dat gedurende de
eerste helft van 1940 nog op de vierde plaats stond, is
daarna geheel weggevallen. Voorts is nog van eenig belang de uitvoer naar China, hongkong, Spanje en Bnitsch-Indië.
lIet spreekt vanzelf, dat niet alle productietakken
van de Philippijnen in gelijke mate dooi’ een verdere be-
perking van de voorkeursbehandeling door de Vereenigde
Staten zouden worden getroffen. Een dergelijke politiek
zou vooi’ suiker, cocosohie en tabak zeer nadeelig zijn.
De suikerindustrie heeft weinig kans nieuwe markten te
vinden, inzonderheid door de omstandigheid, dat Java
goed kooper produceert. De Phihippij nsche suikerindusti’ie
zou haai’ productiekosten sterk moeten verlagen om zich
zonder de Amei’ikaansche markt te kunnen handhaven.
Cocosohie werd in den laatsten tijd bijna uitsluitend naar
de Vereenigde Staten uitgevoerd; vroeger hebben ook
Nederland, China, Japan en Canada betrekke]ijk groote
hoeveelheden hiervan hetrolken. Vooi’ copra beston-den er v66i’ dcii oorlog nog goede markten buiten de
Vereenigde Staten. Deze namen tezamen twee derden
van de pi’odl.ictie af ..De uitvoei’ van sigaren komt voor
vier vijfden
01)
rekening van de Vereenigde Staten;
kleine hoe’eeh lieden worden naar Clii na, Britsch-Indië
en Groot-i3rittanrii6 uitgevoerd. Spanje, dat sedei’t den
burgeroorlog bijna niet meer medetelt, was vroeger de
grootste afnemei’ van ruwe tabak. Ook de Fransche,
Itahiaansche en andere staatstabaksregieën zijn voor-
loopig als koopers intgeschakeld. Ten aanzien van hen-
nep en hennepwaren zijn, de Phihippijnen reeds sedert
eenigen tijd in mindere mate van de Vereenigde Staten
dan van andere mai’kten afhankelijk; een derde van
den uitvoer ging naar de Vereenigde Staten, een vierde naar Groot-Brittannië, een vijfde naar Japan en de i’est
in hoofdzaak naar het Europeesche continent.
Alhoewel de Philippijnert slechts 2 ii 3 pCt. van den
totalen uitvoei’ van de Vei’eenigde Staten afnemen, zal
het verlies daarvan voor verschillende Amerikaansche
industrieën goed merkbaar zijn. Vooi’ bijna $ 100 millioen
per ,j aal’ worden er gi’oote hoeveelhed en katoenfabri katen,
sigaretten, tai’wemeel, zuivelproducten, conserven, kunst-
mest, blik, enz., naai’ de Philippijnen uitgevoerd. Deze
Atnenikaansche goederen zouden ten deele dooi’ eigen
productie, en ten dccle dooi’ invoer uit landen, welke goed-
koopei’ produceeren, kunnen worden vei’vangen. Japan
heeft zelfs reeds, ondanks den vrijen invoer van Amen-
Laansche pi’oducten, op verschillende gebieden met succes
de concurrentie met Amerika aangebonden.
Hoe de Philippijnsche regeei’ing haar taak op nat.
Reeds sedert 1935 houdt de Philippijnsche regeei’ing zich bezig met het zoeken naar nieuwe afnemers en le-
vei’anciers. Daartoe werd een afdeehing voor den buiten-landschen handel, ressorteei’ende onder het Depai’tement
van 1-landel (Bureau of Commerce) opgei’icht, welke zich
moet oniënteeren over den economischen toestand van de
huitenlandsche markten, en de mogelijkheden, welke deze
vooi’ den handel van de Philippijnen bieden. 1-let De-
partement van Handel publiceert dagelijksche en wekelijk-
2 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
233
sche marktoverzichten, voorts drie kwartaalsberichten,
t.w. ,,Philippine Journal of Cornmerce”, ,,Review of Phi-
lippine Business Conditions” en ,,Philippine Export and
Import Bulletin”, zoowel in het Philippijnsch als in het
Engeisch en Spaansch. Voorts geeft het op ongezette tijden
brochures over verschillende economische vraagstukken uit.
Voor de ordening van het bedrijfsleven werd door de
regeering de Nat.ional Economic Council ingesteld, die
zijn voorstellen aan den President – thans Manuel L.
Quezon – moet voorleggen. Indien deze ze goedkeurt,
worden ze door hem aan de National Development Comp-
any doorgegeven, welke voor cle uitvoering moet zorg
(Iragen. In het kader van de economische ordening wer-
den voor vele bedrijfstakken corporaties opgericht, zooals
bv. voor den handel, de productie, en de aanwendings-
mogelijkheden van rijst en maïs, geconserveerde voedings-
middelen, suiker, cocosnoten, hennep en tabak. De werk-
zaamheden van verschillende dezer corporaties hebben
direct betrekking op de productie. De corporatie voor de
conserveering van levensmiddelen (National Food Products
Corporation), welke twee jaar geleden werd opgericht,
is met do rationeele aanwending van visch, vruchten en
groenten begonnen. Zij heeft reeds enkele conserven-
fabrieken in bedrijf, terwijl er in alle verbruikscentra nog nieuwe zullen worden opgericht. De producten zijn voor
de binnenlandsche consumptie bestemd. ])e Ahaca-corporatie heeft intusschen zeven bedrijven
ingericht, welke tezamen 32.000 ha land omvatten. De
reorganisatie van de productie en den handel beoogt
het Abaca-hennepbedrijf, dat thans in hoofdzaak in han-
den van Japanners is, door de eigen beolking der Philip-pijnen te doen ter hand nemen.
De industrieele productie van de Philippijnen beperkt
zich op het oogenblik bijna geheel tot de voortbrenging
vati levensmiddelen, kleeren, schoenen en andere artikelen
voor binnenlandsch gebruik en de verwerking van be-
paalde grondstoffen voor den uitvoer. De kleine bedrijven
zijn in cle meerderheid. Tnd.ljstrialisatie op groolere schaal,
alsmede aanwending van de waterkracht voor de op-
wekking van electriciteit, teneinde de eilanden onafhan-kelijk te maken van den invoer van kolen uit het buiten-
land, staan op het programma. Van de vele door de Na-
t ional Power Corporation ontworpen proj ecten voor de
oprichting van e]ectriciteitsbedrijven is thans pas één in
het stadium van uitvoering, t.w. die voor de aanwending
van de waterkracht van de Calirayrivier; het bedrijf moet
einde 1941 gereed zijn en zal in hoofdzaak,voor de electri-
citeitsvoorziening van Manilla bestemd zijn.
i)e regeering doet moeite, de bevolking ten aanzien
van voedingsmiddelen zooveel mogelijk in eigen behoeften
•te doen voorzien, waartoe zij de binnenlandsche kolonisatie
bevordert. Het Bureau of Lands heeft van 1935-1939
393.000 ha land onder pachters verdeeld. Bovendien is
in 1999 een kolonisatiebureau opgericht, dat tot taak
heeft met de eigenaren van groote landgoederen over
den verkoop of de verpachting daarvan te onderhandelen
en op de door den Staat overgenomen landgoederen kleine
pachters te plaatsen.
De landbouwwetgeving van de Philippijnen is er op af-gestemd, den grond zooveel mogelijk ter beschikking van
de inheemsche bevolking te houden. Zij bevat strenge
beperkingen omtrent het verkrijgen van land door buiten-
landers, zoowel Amerikanen als anderen. Japanners hebben
vaak getracht de wet te omzeilen door het doen optreden
van stroomannen; ook hebben zij soms landerijen gepacht.
liet grootste gedeelte van den bodem aan de Dvao-haai
op het eiland Mindanao is b.v. reeds in handen van Japan-
ners. Daar zijn zelfs zuiver Japansche kolonisaties ontstaan.
Teneinde het verbod van de uitoefening van de zeevsch-
vangst, te ontduiken, laten de Japanners eveneens stroo-
mannen optreden. Met uitzordering hiervan is de uitoefe-
ning van alle soorten beroepen vrij, zoowel voor Japanners
als voor andere buitenlanders.
Fr.
vciruit.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
ILANI)EL EN NIJVERHEIJ).
Algemeen Vorderingsbeslu it.
Nadere regeling in zake de
vaststelling van schadeloosstellingen in geval van vorde-
ring van goederen, krachtens het Algemeene Vorderiugs-
besluit.
(E.V.
28/3/’41, pag. 449; Stct. No. 58).
Boonskweekerijprodncten.
Ontheffing is verleend van
het verbod tot het met bestemming naar het buitenland
te koop aanbieden en verkoopen van boomkweekerij-
producten. De overige voorschiiften betreffen den uitvoer
van deze producten (om. monopoliseeringbepalingen)
blijven evenwel onverminderd van kracht. (E.V. 28/3/’41
1
pag. 454; Stet. No. 53).
Kofïiesurrogateii.
Nadere voorschriften inzake grond –
stoffen, welke voor de bereiding van koffiesurrogaten
mogen worden gebruikt. (E.V. 28/3/’41, pag. 450; Stet.
No. 57).
Vervreesnding van onderiieiningon en bedrijven van
biiiteiilanders.
Verordening van den Rij kscommissaris be-
treffende het vervreemden van ondernemingen en bedrij-
ven aan buitenlanders. Voorzoovei de koopprijs meer dan
1 100.000 bedraagt, mogen zonder goedkeuring van dei
Rij kscommissaris geen industrieele- alsmede handels-
ondernemingen worden vervreem4 aan natuurlijke of
rechtspersonen, die hun woonplaats buiten het bezette
Nederlandsche gebied hebben of daarbuiten gevestigd zijn.
Voor het vervreemden van delgerechLigl’ieid in bovenbe-doelde ondernemingen of bedrijven is eveneens goedkeu-
ring vereischt. (E.V. 28/3/’41, pag. 449; V.B. No. 12).
STATISTIEKEN.
BANICDISCONTO’S.
T
Ç
Disc. Wiss. 3
28 Aug. ’39
Lissabon
. . . .
4
II
Aug. ’37
e .
BeI.Bi.Eff. 34 28Aug. ’39
Bk.
Vi-sch.1CRC 34 28 Aug. ’39
Londen
……..
Madrid
……
2
26 Oct. ’39
4 29 Mrt. ’39e)
Athene
……
6
4 Jan. ’37
N.-York E.R.B.
1
27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14 Jan. ’37
Oslo
……….
44 21 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
1 j 17 Mrt. ’41
Berlijn
……..
34
9 Apr. ’40
Praag
……….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3
12
Sept.’40
Pretotia
……..
34 15 Mei
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
44 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct. ’40
Stockholm
……
3417 Mei
’40
Calcutta
……
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..
3.46 II Mrt’38 Dantzig
……
4
2 Jan. ’37
Warschau
……
44 18 Dec. ’37
Helsinglors
. . . .
4
3 Dec. ’34
Zwits. Nat. Bk.
14 25 Nov. ’36
Kopenhagen
. .
4
15 Oct: ’40
‘) 3% voor wissels.
promessen
en
leeningen met een looptijd
van meel’ dan 120 dagen.
)
Niet officieel bevestigd.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR lIET
NEDERLANJ3SCJ IE CLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Rijksmarken 76.36 4 Aug.
1
40 Dinar
Belga’s . . . . 30,16 7 Aug. ’40 (nwe. schuld) 4.23 16 Aug. ’40 Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 Turksche
Fr. FranCs. . 3.77 6 Mrt.
1
41 Ponden
1.45129 Dec. ’39
Lires
……
9.87 3 Sept. ’40 Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 Pengoe (Hongarije)
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 (Oude schuld) 36.52 20 Dec. ’40
ZweedscheKr.44.85 13 Aug. ’40 Pengoe
Tsjech. Kr.
(nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
(oude schuld) 6.42 16 Aug. ’40 ZIoty (Polen)
Tsjech. Kr.
(oude schuld) 35.28 28 Jan. ’41 (nwe. schuld) 7.54 16 Aug. ’60 (nwe. schuld) 37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-Slaviê)
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40
ZILVERPRIJS
–
GOUDPRIJS
Londen ‘) N. York
)
A’dam
)
Londen’)
25Maart1941..
23
1
/.
34/
25Maart 1941..
2125
168/—.
26
,,
1941.:
23’/,
343/t 26
,,
1941..
2125
168/-
27
,,
1941..
23’/
343
/4
27
,,
1941..
2125
168/-
28
,,
1941..
231/,
34/
28
,,
1941..
2125
168/-
29
,,
1941..
23’/,
–
29
1941..
2125
168/—
31,.
1941..
23’/
34
3
/
31
,,
1941..
2125
168/—
1 April 1940..
20
1
/,,
34/
t April
1940..
2090
1681-
23 Aug. 1939..
18
1
1,,
37
1
/
23 Aug.
1939..
2110
148/6/
1)
In pence p. oi. stand. ‘) Foreign silver in $c. p. oz. fine. 1) In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. fine.
234
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1941
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
IN.-York
1
Berlijn
jBrussel
I
Zürlch
IStockh.1
Helsinki
25 Mrt. 1941
1.88/
75.351
30.14 43.67
44.85* 3.81*
26
,,
1941
27
,,
1941
1.88/
1.88/
75.35*
75.35*
30.14
30.14
43.67
43.67
44.85*
44.85*
3.81*
3.81* 28
,,
1941
1.88/.
75.35*
30.14
43.67 44.85*
3.81*
29
,,
1941
l.88/.
75.35*
30.14
43.67 44.85*
3.81*
31
,,
1941
1.88°/t
75.35*
30.14
43.67 44.85* 3.81*
Laagste d.w.
1.88/.
75.28
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88/.
75.43 30.17
43.71
44.90
3.82
3luntparitelt
1.469
59.263 24.906
48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
($ per £)
(S per 100 Ir.)
(8 p. 100
Mle.) (8
p. 1100)
25 Mrt. 1941
4.03’/
2.35
40.05
–
26
1941
4.03
1
/
4
2.30
40.05
–
27
,,
1941
4.03
1
/
2.30
40.05
–
28
,,
1941
4.03’/.
2.31
40.05
–
29
1941
4.03/
4
2.31
40.05
–
31
1941
4.03/
4
2.32
40.05
–
1 April1940
3
.
553/
2.0l/
40.20
53.10
Muntpariteit
4.86
3.90/,
23.81
1
/
4
0
‘/6
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
RE
I
eenh.
24129
Mrt.
’41
I
Laagstel
Hoogstel
129
Ma.1
1941
17/22
Mrt.
’41
ILaagsteifloogste
1
22ilIrt.
I 1941
Officieel:
New York
8 p.
£
4.02*
4.03*
4.03
4.02*
4.03*
4.03
Parijs
Fr.p.t
– –
–
–
–
–
Stockholm
Kr.p.t
16.85
16.95
16.90 16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pt
16.958
17.13
17.04*
16.95*
17.13
17.04*
Niet-Officieel:
Aiexanclrill
P. p.
£
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.E
515 525 525
515
515
515
Bangkok
Sh. P.tical
–
–
–
–
– –
Bombay
d. p. r.
18.-
18.-
18.- 18.-
18.-
18.-
Budapest
d. p.
£
Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
15.-
15.- 15.- 15.-
Istanbul
TZp.
Kohe
d.
p.
yen
14.25 14.35 14.35 14.25 14.25
14.25
Lissabon
ESCV.p
£
99.80
100.20
100.-
99.80 100.20
100.
Madrid
Pt.p.
£
40.50
40.50 40.50
40.50
40.50
40.50
Slontevideo
d.p. p.
–
–
– –
–
–
Rio de Janeiro
d.
P.
mii.
– –
–
– –
–
Sjanghai
d. p.
$
3.21
3.37
3.32
3.37
3.37
3.37
Singapore
d. p. 8.28.16
28.16
–
28.16 28.16 28.16
STAND VAN ‘s RIJKS KAS
Vorderingen
1
15 Maart 1941
23 Maart 1941
Saldo van
‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
f
295.170,42
t
72.597,90
Voorschotten op uit. Febr. ’41
aan
de
gemeenten verstr.
op aan haar uit te keeren
hoogsdom
der
pers.
bel.,
aand. in de hoofdsoni der
Gemeenten
…………….
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
–
–
Voorschotten aan Ned.-IndiO’)
,,
133.817.854,07
,, 133.756.283,71
gensbelasting
………………..
Idem voor Suriname
1)
9.922.352,28
,.
10.221.101,69
Idem
aan
Curaçao
‘)
…
169.788,71
,,
169.788,71
Kasvord.
wegens credietver-
strekking a. is.
buitenland
,,
73.764.429,18
,,
73.613.799,49
Daggelcileeningen tegen onder-
–
–
67.499.226,71
,,
83.258.179,65
pand
…………………….
Saldo der postrek. van Rijks-
Vordering op het Alg. Burg.
comptabelen
……………
Pensioenfonds
‘)
–
–
Vordering op andere Staats-
bedr.
en
instellingen
‘)
..,,
62.333.613,02
,,
59.361.017,58
Verplichtingen
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt ……….t 15.000.000,-
t
14.292.096,24
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,
.,
1.738.015,13
–
Schuld aan de Bank voor
Ned. Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten in omloop ,, 156 937.000,- ,, 156.937.000,-
Schatkistpromessen in omloop ,,1.018.000.000,-‘) ,,1043.100.000,’)
Daggeldleeningen
–
–
Zilverbons in omloop …… ….56.387.854,- ,, 57.676.296,50
Schuld op ultimo Febr. ’41
aan de gem. weg. a.
is.
uit
te keeren hoofds.
cl.
pers.
bel., aand. I. d. hoofds.
cl
.
grondb. e.
cl
.
gein. îondsb. alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting……,
1.491.309,70 ,,
1.491.309,70
Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
……………554.315,55 ,,
419.333,83
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T. en T. ‘) …
…………..117.483.024,81
148.568.757,97
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven ‘) ………………
….26.262.120,97 ,,
25.927 120,97
Id. aan div. instellingen ‘) ..,, 219.691.983,18, ,, 219.695.633,18
1)
In rekg. crt. met ‘s
Rijks
Schatkist
‘) Rechtstreeks hij De
Nederlandsche Bank f126.000.000,- ‘) Idem f122.000.000,-.
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 31 Maart 1941.
Activa.
Binnenl. Wissels, ( Hfdbank. t 166.500.000
Promessen, enz. Bijbank.,,
2.879.631
Agentsch. ,,
145.600
Papier op het Buitenland. .
t
22.907.385
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
Beleeningen
mcl.
( Hfdbank. f 154.957.657 ‘)
voorschotten in j Bijbank.
3.725.752
rekening-courant( Agentsch.
,,
52.566.057
op onderpand
– –
–
211.249.466
Op Effecten enz.
……..
t
210.869.337 ‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..
380.129
_ ,, 211.249.486 ‘)
Voorschotten aan het Rijk ………………15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t 1.096.335.298
Zilveren munt, enz. ……
..17.678.521
1.114 .013 .819
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,, 48.669.999
Gebouwen en meubelen der Bank …………..4.500.1100
Diverse rekeningen ……………………….211.824.376
f1.797.690.276
rassiva.
Kapitaal
…………………………….f
20.000.000
Reserv’efonds …………………………..4.454.251
Bijzondere reserves ……………………….13.494.514
Pensioenfonds …………………………..10.959.730
Bankbiljetten In omloop ………………….1.593.328.850
Bankasstgnatlën in omloop ………………., 80.993
Rek.-Courant Van het Rijk t
–
saldo’s
Van anderen
,, 144.466.943.-
144.466.943
Diverse rekeningen
……………………..10.904.995
1.797.690.276
Beschikbaar metaalsaldo …
…………… f
420.234.400
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
Ivaartoe de bank gerechtigd Is
……………l.050.586.000
Schatktstpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
…………………………….’160.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandscls-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad
NO.
99) t
57.977.150
Voornaamste posten In duizenden guldens.
–
Gouden
,,. –
re
Beschikb. Dek-
Data
munt en’)
opeischb.
Metaat- , kings-
muntmater.
I
latie
schulden
saldo
perc.
1 Apr. ’41 1.096.335
1 .593.329
144.547
420 234
+64 24 Mrt. ’41 1.096.387
1.550.084
133.711
441.715
66
17
,,
41 1.096 507 1 547.494
134.598
442.999
66
6 Mei ’40 1.1tiu.287
1.15.e13
1
255.183
o; !4•283
Totaal
Schatkist-
Betee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
.
op het
reken.
disconto’s _rechtstr.
nlngen
buitent.
(act.)
1 Apr.’41 169.525
160 (100
211 249
22.907
–
24 Mrt. ’41 135.524
126.000
202.635
22.907
1203.710
17 ,, ’41 132.525
123.000
208.388
22.907
197.428
6 Mei ’40 9.1153 – 217.756 750 ‘ 20.648
1)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreci4tie-percentage van 18 pCt.
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilj. Bankbilj.
–
Otker securities
Data
Metaal
in
in Bank. Disç.and
Secu-
circulatie Deparim. Advances
ritjeS
26Maart ’41
1.340 611.480
18.760
45.280
19.340
19
’41
1.470 608.420
21.820
6.140
21.050
12
,,
’41
1.500 608.420
21.820
6.000
20.270
5
,,
’41
1.550 607.280
22.960
5.990
20.830
26 Febr. ‘4,1
1.620 603.250
26.990
3.720
18.980
23 Aug. ’39 247.263 508.064
38.353 – 5.711
24.334
Other Deposits
Dek-
Data
0c. P0t8c•
Bankers
Other
Reserve
kings
Acc.
I
I
perc. ‘)
26 Mrt. ’41 126.510 21.980
118.600 52.290
19.670
10.2
19 ,,
’41 129.830 14.740
95.190
52.050
23.050 ,
‘14.2
12 ,,
’41 146.280 13.440
110.120
53.990
23.080
13.0
5 ,,
’41 157.840 11.740
125.380
53.730
24.440
12.7
26Febr.’41 156.370 14.640
121.720 53.020
28.220
14.9
23Aug. ’39 99.666 22.371
92.132 36.229
39.199
26.0
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in
mIll. frsflnsl
,5 0)
,0)
P
.
‘0
0
sn
0)
s
cr
.)
c’
.
.
‘E
G
‘
‘n
u,u
°°
0)0′
‘-)
0
0
lb
20 Mrt. ’41
7
T
s
3
8
13
,,
’41
27.152
735
13.680
1.847
37.564
3.402
1.828
6
,,
’41
27.160
814
13.419
1.845
37.349
3.377 1.896
27Febr.’41
27.143
919
12.830
1.864 37.001
3.271
1.850
20′
,,
’41
27.051
911
12.861
1.823
36.687
3.366
1.979
8 Mei
’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806
–
909
169.525.231
22.907.385