Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1311

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 5 1941

5 MAART 1941

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

EconomischStatistische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 5 MAART 1941

No. 1311

COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans, P. Lieftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen
en F. de Vries.

Secretaris pan de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.
Telefoon Mr. 35000. Postrekening 8408 (ten name pan
,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch- Statistisch Maandbericht,
frunco p. p. in Nederland / 20.— per jaar. Buitenland en
holoniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nunnier ingaan en slechts worden beëindigd per ulti,no van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het JVederlandsch Economisch Instituut ontvan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Redactie.

Advertenties voorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s
f 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie aan advertenties: Nijgh en van Ditniar N. V.,
Uitgevers, Rotterdam, Amsterdam. ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening lVr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Mr. 31696.

INHOUD,

M
.

De intensiveering van den Nederlandschen landbouw
door
Jr.

D.

J.

Mçzltha

……………………
162

Het Besluit

op

de

materieele

oorlogsschade

door
J.

C.

den

Baars

………………………….
167

Het economisch belang van de Nederlandsche Jaar-

beurs

onder

de

huidige

tijdsomstandigheden
door

Dr.

J.

C.

van

Leeuwen

………………
171

Waardevermeerderingsbelasting
1940
door
Prof. Dr.
TV.

C.

Mees

R.Azn.

……………………..
173

Overheidsmaatregelen

op

econo-
misch

gebied

……………………..
173

M a a n d c ij
£
e r s.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen

……
174

S t a t
i
s t
i
e k e n

Geld- en Wisselkoersen.

Bankstaten ….

175-176

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De situatie op de
geldnzarkt
ontwikkelt zich overeen-
komstig de verwachtingen, die ten tijde van de storting
op de Staatsleening werden gekoesterd. De beleeningen
bij De Nederlandsche Bank, die aanvankelijk met
90
mil-
lioen waren gestegen en reeds een week later weer met
50
millioen waren teruggeloopen, zijn op den jongsten
weekstaat wederom met
21
millioen gedaald. De par-
ticuliere disconteeringen – d.w.z. andere dan door de
schatkist bewerkstelligd – bij ‘De Nederlandsche Bank,
die ten tijde van de storting met
23
millioen waren toe-
genomen, zijn thans met pl.m.
20
millioen verminderd. De
rechtstreeksche disconteering van schatkistpi-omessen steeg
echter met
90
millioen, ten deele in verband met beta-
lingen van rente en aflossingen per 1 Maart op de
Staatsleening
1938.
De biljettencirculatie, die in verband,
met de inschrijving op de leening per saldo met om en
nabij de
60
millioen was gedaald, en de vorige week al weer met
5
millioen steeg, is inmiddels, verder met
47
millioen
opgeloopen, zoodat van de ,,onthamstering” nu alweer
52
millioen ongedaan is gemaakt. De ,,saldi van
anderen”, die bij de storting op de leening met rond
50
millioen terugliepen, zijn sindsdien weer met
8
millioen
toegenomen.
De ontwikkeling van de hierboven vermelde posten. op
den staat van De Nederlandsche Bank is hierom van zoo
groote beteekenis, wijl daaruit het verschil tusschen den
onmiddellijken en den meer duurzamen invloed van de
consolidatie-operatie op de geldmarkt duidelijk naar voren
komt. De toeneming van de particuliere disconteeringen
moest voor het volle bedrag, worden beschouwd als
een tijdelijke verschui ving der schatkistfinanciering, de
stijging der beleeningen moest eveneens een tijdelijk –
karakter dragen voorzoover althans die beleeningen
waren opgenomen door banken, die er natuurlijk
naar streefden zoo spoedig mogelijk die posten af
te lossen, hetgeen, evenals de herdisconteering, nood
wendig moest leiden tot een verminderd absorptiever-
mogen van de open markt voor schatkistpapier.
Eenzelfde verband tusschen geldmarkt- en centrale bank-
financiering bestond ten aanzien van de beide andere
genoemde posten van den weekstaat van De Nederlandsche
Bank: de biljettenomloop en de ,,saldi van anderen”.
Sedert de weekstaat werd opgemaakt, vrijwel op den dag
der storting op de .Staatsleening, moest de schatkist dan
ook in verband met de mutaties in de vermelde posten
in totaal een bedrag van
134
millioen bij de centrale bank
opnemen. Op de
kapitaalmarkt
was de stemming over het algemeen
niet bijster gunstig;
i0
het tweede gedeelte van de week
trad echter een herstel in. De nieuwe
4
pCt. leening steeg
daardoor weer tot boven de
97
pCt, terwijl de
3-31
pCt.
leening Nederland
1938
op circa
85+
pCt. werd verhandeld.
De markt kwam daarmee noemenswaard boven het laag-
ste punt, terwijl er van verschillende zijden vraag viel
waar te nemen. Dat laatste was vooral het geval op den
eersten dag van de nieuwe maand, een beweging, die ken-
nelijk samenhing met herbelegging van het omvangrijke
bedrag der
3-3+
pCt. leening, dat per 1 Maart losbaar
werd. Blijkbaar hadden verschillende houders van uitgelote
obligatiën dat provenu niet of niet ten volle behoeven te
bestemmen voor storting op de nieuwe leening, zoodat
zich eenige kooplust demonstreerde.

162

ECÖNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN..

5 Maart 1941

DE INTENSIVEERING VAN

DEN NEDERLANDSCHEN LANDBOUW

De landbouwproductie is gebonden aan en. staat onder
den invloed van natuurlijke factoren: ,,natuur” ), bodem
en klimaat (waaronder begrepen het weer); factoren,
welke slechts zeer ten deele door den mensch kunnen
worden beïnvloed, laat staan beheerscht.
De opbrengst per oppervlakte-eenheid van den cultuur-
grond wordt bepaald door de natuurlijke factoren, welke
niet, en die, welke wèl door den mensch worden beïnvloed.
Een, economisch verantwoorde, optimale opbrengst kan
slechts worden bereikt door opvoering van de factoren
waarop de mensch invloed kan uitoefenen. De factoren,
welke niet door den mensch kunnen worden beïnvloed,
vormen de natuurlijke grenzen der producties.
Intensiveering van den landbouw ) beteekent vergroo-
ting van den menschelijken invloed – door toevoeging,
van meer arbeid of kapitaal – op de natuurlijke productie-
factoren, voorzoover deze onder menschelijke cortrôle
staan, met het doel om hetzij (binnen dê grenzen welke de
natuur heeft gesteld) de productie per oppervlakte-
eenheid op te voeren, hetzij het productieproces te richten
op producten, waaraan een hoogere waarde wordt toe-
gekend.

De natuw’ltj ke begrenzin gen der landboun’pioduci ies

– Alvorens nader op de intensiveering van den. Neder-
landschen landbouw in te gaan, dienen wij ons rekenschap
te ‘geven van de natuurlijke begrenzingen der landbouw-
producties.

Kan de industrie meestal volstaan niet een kleine grond-
oppervlakte, welke uitsluitend noodig is als standplaats, in den landbouw heeft men als regel een groote bodem-oppervlakte noodig om het bedrijf te kunnen uitoefenen
en vormt zelfs de beschikbare hoeveelheid cultuurgrond
– althans in de West-Europeesche landen, waar nieuwe
cultuurgrond niet dan met groote moeite en kosten en dan
nog in beperkte mate tèr beschikking komt – eer eerste
fiatuurlijke grens vooi’ de uitbreiding van de landbouw-
prodûctie. De beteekenis van denbodem in den landbouw
wordt duidelijk, indien men bedenkt, dat de bodem niet alleen dient als standplaats voor de voor het bedrijf be-
noodigde gebouwen en woningen, maar tevens als stand-
plaats voor de gewassen, én voorts gedeeltelijk als grond-
stoffenreservoir of als grondstoffenintermediair
3)
voor
den’groei der gewassen, en daarmee indirect als grond-stoffenreservoir voor de dierlijke landböuwprodu cten.
,,De boer is gebonden aan ‘zijn bodem” is dan ook geen
leuze, doch een realiteit.
liet klimaat stelt eveneens .een grens aan de grootte
dci’ productie en aan de soorten ‘en kwaliteiten der land-
bouwproducten, welke kunnen worden voortgebracht.
Bovendien beïnvloedt het klimaat de lengte van het pro-
ductieproces en geeft de afwisseling van winter en zomer
aan den arbeid het onvermijdelijk karakter van seizoen-
arbeid. De arbeid, meer speciaal de ai’beidsintensiteit, is
voorts steilc afhankelijk van de wisselende weersonistan-
digheden.
Tenslotte nog is het eigenlijke productieproces geheel
afhankelijk van de ,,natuur”. Immers, noch de plantaardige
noch de dierlijke producten kunnen in den landbouw
worden voortgebracht, tenzij de natuur haar functie
heel t verricht. De grondstoffen kunnen voor het productie-
proces geschikt worden gemaakt, de producten kunnen

J)
Met ,,natuur” wordt hier bedoeld het samenstel van
groeifactoren en levensfuncties, noodig om de landbouw-
producten voort te brengen.
2).
Onder landbouw dient men hier te verstaan: akker-
bouw, veeteelt en tuinbouw.
3)
Men bedenke, dat .00k het water in lndbouwkun-
digen zin een ,,grondstof” is.

tot consumptie-artikelen worden verwerkt, maarhet eigen-
lijke produc.tieproces, de vorming van het product zelf,
moet aan de natuur worden overgelaten. Dit heeft mede
tot gevolg, dat het roductieproces niet of slechts weinig
kan worden bekort (glascultuur en het trekken van bollen
zijn voorbeelden van zulk een bekorting), waardoor een
ongelimiteerde uitbreiding van de landbouwproductic
al evenzeer tot de onmogelijkheden behoort.
Niet alleen echtei is de land bouwprodu ctie, maar ook de
consumptie aan natuurlijke grenzen gebonden. De meeste
landbouwproducten, welke in West-Europa worden ver-
bouwd, dienen voor menschelijke voeding, waôrvaii de
bevrediging niet ad libitum kan worden verhoogd. Im-
mers, in tegenstelling tot de industriepi’oducten, ont-
staan ten aanzieir van de voedingsmiddelen geen nieuwe
behoeften. De prikkel van den honger blijft de eenige,
tot welker bevrediging de voedingsmiddelen dienen.
Weliswaar zijn in den loop der eeuwen nieuwe land-
bouwproducten ingevoerd (b.v. aardappelen en suiker)
en ook nog in den lateren tijd zijn nieuwe voedingsmiddelen
naar voren gekomen (b.v. tomaten, Chineesche kool, ba-
nanen) maar de totale behoefte wordt daardoor niet of
weinig uitgebreid, zoodat deze nieuwe producten in hoofd-
zaak tot verschuivingen zullen leiden. Uitbreiding van de
vraag naar landbouwproducten voor voedingsdoeleinden
is dan ook slechts mogelijk eenerzijds dooi’ vergrooting
van de welvaart, waârdoor de consumptie, vooral die van
clierlijke en van tuinbouwproducten, kan stijgen en andei’-
zijds door bevolkingsaanwas. De landbouwproductie be-
weegt zich dus tusschen minder elastische grenzen dan de industrie en men zou dan ook kunnen verwachten, dat het
Icaraktet’ van den landbouw daardoor stabielei’ zou zijn
dan dat van de industrie. Dit laatste blijkt echter niet
het geval te zijn.
Uit het bovenstaande volgt, dat opvoering van de
landbouwproductie van een bepaald gebied slechts nio-
gelijk is:
door uitbreiding van den cultuurgrond;
door intensiveering van de productie binnen de
grenzen, welke de natuur heeft gesteld.

De landboun’crisis ran
1880-1895
en haar gerolgen roor
den JVederlandschen landbouv.

In tegenstelling tot West-Juropa, waar de cultuui’grond
niet mcci’ ,,voor het grijpen ligt”, konden in de tweede helft
van de negentiende eeuw de cultuurgronden van de Ver-eenigde Staten, Canada, Argentinië, Zuid-Rusland, Roe-
menië en andere landen, door verbetering van de verkeers-
mogelijkheden en door het toepassen van extensieve,
machinale landbouwmethoden, belangrijk worden uitge-
breid, waardoor ongekende hoeveelheden granen werden
geproduceerd, welke, op de ‘West-Europeesche markten
gebracht, aanleiding waren tot de landhouwcrisis van.
1880-1895.
In het bijzonder werd daardoor cle akkerbouw in West-Europa getroffen en ook in Nederland onderging de land-
bouw, welke in de tweede helft van de negentiende eeuw
niet niet zijn tijd was meegegaan en als achterlijk moest’
worden beschouvd, een diepe depressie. Sedert 1900 heb-
ben rationalisatie, voorlichting en onderwijs, en vooral
wijziging van de productie in intensieve richting, gemaakt,
dat onze landbouw – met een onderbreking tijdens den
wereldooi’log van 1914.-1918 – een sterken opgang
heeft meegemaakt, totdat in 1930 ook in den Nederland-
schen landbouw een nieuwe crisis voelbaar werd.
De groote technische ontwikkeling, de uitbreiding van
het wereldverkeer en de vergroote vi’aag naar industrie-
producten door de verhooging van het behoeftepeil –
meer vraag en gedifferentieerder vraag naar ,,luxe”-arti-
lcelen – gaven in het begin van de twintigste eeuw aan industrie en handel een groote uitbreiding, waarvan in
het bijzonder de industrielanden profiteerden. Hier kon
wèl, in tegenstelling tot den landbouw, door het investeeren

5 Mâart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN 1

163

van groote kapitalen en hèt’inschakelen’vah meer arbeid – meer arbeiders en meer machinale arbeid —deproduc-
tiecapaciteit steeds meer worden opgevoerd
– Onder invlod van de liberale economische opvattingen
gaf het vrije handeisverkeer een sterken stimula’ns tot een
steeds verder doorgevoerde uitwisseling van goederen en een grootére specialisatie op alle gebied, waarbij de in de
meëste landen aanvdardé gouden standaard er door zijn
automatisch-‘stabiliseèrend karakter voor zorgde, dat een
bètrekkelijk eveiwicht bleef bestaan tusschen de verschil-leade bètalkigsb’alansen. –
De landbouw in de industriestaten kon dezen opgang
echter niet volgen. Niét alleen was hij ‘gebonden aan de
natuurlijke factoren, ive1ke, zooals hierboven werd uiteen-
gezet, een grens stellen aan de productie-uitbreiding, maar
hovendien was liet den landbouw niet mogelijk te concur-
reerea tegen de goedkoope akkerbouwröducten, welke van
de nieuve lahdbouwlandeij met extensiéve cultuur werden
ingèvoerd . Bovendien had het platteland

een geboorte-
overschot, teriijl in de steden en’ industriecentra de bë-
volkingsaanwas daalde, zoodt de toevôer van nieuwe
arbeidskrachten vaii het plattelund iiaar de stede’n ‘eh
indutriecentra dooi’ de zich uitbreidende industrie
gaafnc werd geziem Deze afvloeiing van het platteland werd
uiteraard door den achteruitgang ‘vi den landbouw in de
haiid

gewerkt, hetgeen insommige landen, zooa].sFrankrijk,
zelfs tot een ontvolkingvan het platteland heeft geleid.
bovengeschetste ontwikkelingsgang ‘in de industrie-
staten heeft zijn stempel gèdi’ukt op den Nederlandschen
landbouw na 19OO’ Sfieller dan aanvankelijle verwacht
kon worden, heeft onze landboüw zich weten aan te passen
aan de gwijzigdc onistandigheden. Niet de productie van
primaii’e ‘bodemproducten voor het eigen land kwam op
den vôorgrond,’doch de voortbrenging ian die producten,
welke niet konden worden geleverd door de nieuiw dnt-
sloten gebieden en ivaai’na.r in de ihdustriecentra .’rag
bestond. De welvaart in de Duitsche industriëstreken,
in Frankrijk, in B&gië en in Engeland nam toe,en dear-
mede de vraag naar artikelen’, welke oorspronkelijk min
of meer als luxe werden beschoud fruit, versche groen-
ten, bloemen, speciale soortn varkensvleesch en spek,
kaasen eieren, pi’oducten, die mén kan beschouwen als
,,veredelde” Iandbouwproducten ei «’aarvan de ciil tures
Oj)
intensieve wijze wordén gedreven.

De geogi’afische ligging van Nederland als kndbounerport-
land.

De industrialisatie in West-Eurdpa zou echter op ziel1-
zelf nog niet tot een landbouw van ‘eredelingsproducten
in
Nederland
hebbei behoèven te ‘leiden, inlien uliet de
gunstige geografische ligging van Nederland ‘er toe had
medegewerkt, dat de afzet van deze producten naar ‘het
buitenland word. vergemakkelijkt. .
Men kan de landbouwproducten ten aanzien van’ het
vervoer splitsen in vier categorieën:
‘. ‘

– –
– 1.- de landbouwproducten, welke, zonder noemenswaard
aan bederf onderhevig te zijn, over- groote afstanden
kunnen worden vervoerd, waarbij de’ kosten van het vel’-
voer ten opzichte van den prijs gering zijn. Het belangrijk-‘
ste voorbeeld hiervan vormen de ‘granen; de landbouwproducten, welke slechts over grooten
afstand kunnen wôi’den vervoerd, ivadat zij een bepaalde
bewerking hebben ondergaan, of welke slechts kunnen wor-
den vervoerdonder bepaaldeomstaildigheden: ih het alge-.
meen vleesch (gerookt of bevroren) ol’ op een of andere
wij zé verduurzaamde -levensmiddelén (in. blik, gedroogd,
in koelruimten ed.);

-‘
de landbouwproductèn, welke snel aan heden’ onder-‘
hevig zijn en door de consumenten in vei’schen toestand
worden gepi’efereerd – groenten, eiei’en, melk, ed. –
zoodat kort en ‘vlug vervoer een eerste vereischte is;
de landbouwproducten, welke door hun volumineus
kai’akter of hun geringe’ waarde per eenheid slechts ver-

voei’d lcunten worden, indiende vëi’voeikosteri zeer laag zij ii
(hooi, sti’oo, pulp). Voor deze artikelen’kunnen de vêle
waterwegen in -Nederland goede diensten- bewijzen.
– Het is nu een gelukkige omstandigheid, dat de geograf i-
sche ligging van Nederland zoodanig is,- dat de’ onder de
derde categorie genoemde artikelen- inderdaad snel ver-
voerd kunnen worden naar de ons omringènde industi’ie-
staten, – waar de behoefte ‘aan ‘deze”artikélen’groot is. lIet behoeft geen verwonderihg te wekken’dat Dene:
marken en Nederland – welke beide landen, èn door de
structuur van hun bodern,

èn -door de aanwezigheid van
een krachtigen

en ontwikkelden boerenstand,èn door
de koi’te en goedkoope

transportmogelijkheden (zee- en
spoorverbindingen), als het ware aangewezen zijn voor de
voorziening van de nahuunlanden metveredeldelandbouw-
producten – elkaar op de verschillende rnarktèn’bntmoe
ten metnagenoeg dezelfde pi’oducten ‘boter; bacoti, eieren.

De n’qreldoorlog van
1914-1918
en de darop vogende
periode

– Een eerste verstoring in de ontwikkeling van den Neder
db
landschen lanouw in de intensieve i’ichting ontstond
in de oorlogspei’iode 1914-1918. In deze pei’iode bleek,
hoe kwetsbaat’ ons land op agt’drisch gebied was: onie eigen
landbouw kon slechts zeer gedeeltelijk voor de voedsel-
voorziening van oii’s volk zorgen en metname de voou’zie-
ning met granen gaf groote moeilijkheden. Aiidei’zijds’
stagneerde ook de aanvoer van krachtvoer en kunstmest, welk in -vet-band met onzen intensieven,- op expoit ihe-
stelden, landbouw vÔôr den öbrlog in gi’oote hoevelhden
wei-den ingevoerd. Vele regöeTringsmaatt’egelen wainn noo- –
dig om te trachten le productie om te buigen in de richting
ian de eigen voedselvoorziehing. Zelfs wei’d liet met de
Scheut-wet mogelijk gemaakt dé boei’en te wingeri gras-
land te sclieut’en om dit om t& zetten in bou’vland. Ook
ih
andere landen had dien dezelfde ervaring opgedaan en zoo
was dit oorzaak, dt b.v. in Duitschland na deh oorlog
grootet’e belangstelling uitging nam’ den gi’aanbouw. Daar-
door kregen de veeteeltproducten voor onzen export
nog meet’ beteekenis, omdat in de importlanden de veeteelt’
dooi’ den akkerbouw werd tet’uggedi’ongen.
– Wij zien dan ook, dat na den oorlog 1.914–1918 de land-‘
bouw in Nederland in versneld tempo in de riclitin van
v66r 1914 voortging.
Toch was de todstand veranderd. Eeneu-zijds-wen nlde
prijzen van de landbouwproducten stek gestegen

, ander-
zijds waren ook de prijzeiivan de grondstoffen en de gi’ond
en l5achtprijzen.belangrijk opgeloopen. Vrees voor inflatie
deed de vraag naat’ gi’ond, zoa .
wel van de zijde an’land-
bouwers als van niet-landbouwers, stei’k töenemen, terwijl,
ook de. aanwas van den bonrenstand in dezelfd’e richting,
leidde, hetgeen tezamen de ‘grondpi-ijzen tot ongekende
hoogten deed stijgen. – Zoo bedroegen de koopprijzen, bv,
in de Beemster in 1910 f3.000 per ha, in 1915 f3.515,
per ha, in 1920 f 4500 pet- haen in-1921 zelfs t 4515 per,ha,,
en in het Noordelijk Westerkwartier van Groningn van,
1909 t/m 1913 f 1950 per ha, van 1914 t/n1 ‘1018 f 2270’
per ha en van 1919 t/m 1922 f2622 perha.’
Daarnaast waren ook de bonen der’landarbeidei-s sterk’
gestegen. Deze bonen waren tot omstreeks 1911

zeer lag.
gewêést. – Eerst na 1911 begint hierin eenige vet’betering
te komen, hetgeen moet vorden toègeschreeh eeherzijd
aan den invloOd Van de organisatiesvan de la’ndat’beidei’s,
anderzijds aan de oploopende pnijzén vn d& landbouiw-
producten. Stellen wij de prijzen
dèi’
belangrijkste’ akker-
bouw: en veèteéltproducten van 1911—1913 op 100, dan
waren de indexcijfers in het tijdvak van 1914-1921: – –

1914..

105,

1917.-…. 191

– 1920
…….
251.
1915.. . . .. 140 ,

– 1918…… 222

.1921
…….
189
1916
……
.168

-1919.
….
.282

In 1921 zette een prijsdaling in, welke maf de noodige
,,ups en downs” doorging,’ totdat-in 1930 ongéveet het ge-
middelde prijspeil van 1910-1914 weèr-was bereikt: De

164

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941
indexcijfers, in vergelijking met de periode 1910-1914 =

100, waren:

1920/21…. 240

1924/25…. 161

1928/29… 137

1921/22…. 184

1925/26…. 148

1929/’30…. 125

1922/’23 …. 145

1926/27…. 155

1930/’31…. 112

1923/24…. 153, 1927/’28..

146

Dan komt de landbouwcrisis en worden de indexcijfers,
met inbegrip van overheidssteun, vergeleken op dezelfde
wijze:

1931/’32 …. 85

1934/35.:.. 76

1937/38….

95

1932/’33 ….70

1935/36…. 74

Febr. ’40

. 105

1933/’34…. 81

1936/37…. 82

Stellen wij daarnaast de arbeidsloonen in den landbouw
en ter vergelijking de indexcijfers van de kosten van levens-
onderhoud van Amsterdamsche arbeidersgezinnen (onder
zéér groote reserve ten aanzien van de absolute juistheid
van deze cijfers en de vergelijkbaarheid van het materiaal !),

dan krijgen wij het volgende beeld:
Arbeidsloonen landbouw
4)

Kosten levensonderhoaud

Amsterdam
4)

1910114

=

100

1911/13

=

100

1920/21 …………….259

1920 ……….220,6

1925/26 …………….204

1925 ., ………178,6

1930/31 ……………..202

1930 ……….160,9

1931/32 …………….190

1931 ……….151,0

1932/33 …………….168

1932 ………..140,8

1933/34 …………….150

1933 ……….139,3

1934/35 …………….144

1934 ……….140,1

1935/36 …………….141

1935 ……….136,2

1936/37 …………….138

1936 ……….131,9
1937/38 …………….140

1937 ……….137,3
1938/39 …………….152

1938 ……….138,6

1-let kan niet worden ontkend, dat -•– hoewel aan een ver-
gelijking van deze cijfers groote gebreken kleven — de toe-
stand van de landarbeiders, voorzoover zij althans werk
hebben, sedert 1910 is verbeterd. T-Ioewel deze hoogere
bonen sociaal volkomen verantwoord waren – ook thans
zijn de landbouwersloonen in vergelijking tot die in de
industrie nog steeds ]aag —,-bleven zij na de inzinking van
de landbouwprijzen in 1921 onder den invloed van de vak-
organisaties hooger dan economisch verantwoord was. De
boeren werden door de lagere prijzen gedwongen op hun
exploitatierekeningen te bezuinigen en vonden deze be-
zuinigingen niet in een extensieveren landbouw (waardoor
de opbrengsten zouden dalen) maar in mechanisatie, be-zûiniging op het aantal arbeiders, tewerkstelling van ge-
zinsleden op de bedrijven, en in arbeidsextensieve –
maar nocltans ten aanzien van de opbrengsten intensieve
– cultures. Nu vergt de veeteelt in het algemeen minder
arbeid, waardoor ook de bovengeschetste gewijzigde toe-
standen na 1918 hebben, geleid tot uitbreiding van de
intensieve veehouderij ten koste van den akkerbouw.

De landbouwcr’isis Qan
1929.

De Iandbouwcrisis van 1929 stelde de andere zwakke
zijde van onzen landbouw in het licht: nl. de kwetsbaarheid
in den export en de afhankelijkheid van de wereldmarkt-
prijzen. In 199 ontstond een scherpe daling in de prijzen
der akkerbouwproducten, waardoor in het bijzonder de
toestand in de akkerbouwbedrijven slechter werd.
De wanverhouding tusschen deproductiekosten en de
opbrengsten, welke zich reeds bij de prijsdaling van 1921
had afgeteekend, werd door deze ineenstorting van de
prijzen zooveel ernstiger, dat geleidelijk de toestand in den
Nederlandschen landbouw zorgwekkend werd. Wellicht
nog ingrijpender was echter het terugloopen van den
exp6rt. Bedroeg de export van land; en tuinbouwproducten
in 1928 nog rond 690 millioen’gulden, in 1930 was dit nog

4)
Deze gegevens zijn ontleend aan het Gedenkboek
van den landarbeidersbond.

slechts 583 millioen gulden en in 1931 450 millioen gulden.
Dit terugloopen van den export met het inzakken van
de prijzen had, zooals te begrijpen is, fufieste gevolgen
voor onzen veredelingslandbouw. Deze .moeilijkheden
werden in het bijzonder nog aanmerkelijk verscherpt door de beschermende maatregelen in de afzetlanden, vooral in
Duitschland, tengevolge van de nieuwe economische rich-
ting, waarin dit land zich ontwikkelde. Na 1933 werd in
Duitschiand, vooral ten aanzien van de eerste levensbehoef-
ten, gestreefd naar een zoo groot mogelijke autarkie: De
eigen landbouw werd zooveel mogelijk gesteund en be-
schermd tegen den invoer. Doch ook in andere landen ging
men meer en meer over tot beperking of contingenteeïing
van den invoer. Zelfs Nederland heeft zich niet aan
deze tendenz kunnen onttrekken, hetgeen tot het in het
leven roepen van de’zoo zeer becritiseerdelandbouwcrisis-
maatregelen aanleiding gaf.
De sterke vermindering van de export drukte uiteraard
in ernstige mate op den veredelingsiandbouw. Het
streven heerschte, den export zooveel mogelijk te
handhaven, ondanks de financieele offers, waarmede dit
dikwijls gepaard ging. Daarnaat bleek het echter nood-
zakelijk om de productie van verschillende ‘op export inge-
stelde artikelen aan banden te ]eggen en in te perken,
zoodat de overheid zich gedwongen zag om productie-
regelingen in het leven te roepen en een ,,ordening” in den
landbouw in te voeren.
In verschillende gevallen ging de regeering er zelfs toe
over, mede in verband met betalingsmoeilijkheden, om
ook den handel met het buitenland, via monopolie-instan-
tie, zelf ter hand te nemen. Deze ordening, gepaard gaande
met een verplichte organisatie, heeft men echtër tevens
kunnen gebruiken om de kwaliteit van de’. producten,
waarvoor ook reeds de Landbouwuitvoerwet waakte, op
peil te houden en zoo mogelijk te verbeteren. Wij denken
hierbij b.v. aan de t.b.c.-bestrijding onder het rundvee, de
verbetering van de Nederlandsche tarwesoorten, en de
teeltregeling bij’ de’ pluimveehouderij. Het geheele stelsel
vân de landbouwcrisisorganisaties, met de eigen crisistucht-
rechtspraak als stok achter de deur, maakt het mogelijk
de daarvoor benoodigde maatregelen, desnoods met dwang,
door te voeren. Anderzijds heeft tijdens de depressie lang-
zamerhand ook het inzicht veld gewonnen, dat een krach-
tige boerenstand een levenseïsch is voor een volk en dat deze
boerenstand, ten koste van welke economische principes
ook, in stand gehouden diende te worden.
Ook het probleem van de voedselvoorziening van het
eigen land door den eigen landbouw heeft men in de laat-ste jaren, hoewel aarzelend, te berde gebracht.
Ter demonstratie van het voorgaande volgen op blz. 165
bovenaan nog enkele cijfers betreffende den agrarischen
export.

De groep der kleine boeren.

De intensiveering van den Nederlandschen landbouw is
voor een bepaalde groep van landgebruikers, nl. de groep
der kleine boeren, van bijzondere beteekenis geweest: Deze groep van kleine boeren vormt een zeer belangrijk
percentage van het totaal aantal grondgebruikers, zooals
Uijkt uit het volgendestaatje:

Aantal landgebruikers, wier hoo/dberoep landbouwer is.

in 1910

in 1921

in 1930

Voor de klasse 1— 5 ha . . 55.366

60.610

58.295

Voor de klasse 5-10 ha .. 37.331

44.468

50.832

Tezamen 92.697

105.078

109.127

Voor alle klassen ……148.844

168.075

175.025

01 in procenten van het totaal:

1— 5 ha ……….37,2 pCt

37,2 pCt 33,3 pCt

5-10 ha ………. . 25,6 ,,

27.3 ,,

29.0

62,8 pCt

64,5 pCt 62,3 pCt

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

165

De uitvoer van enkele agrarische producteis in miljoen guldens.

’05]
‘io]
15] ’16] ’17]
is]
’19] ’20] ’21] ’22] ’23] ’24] ’25] ’26] ’27] ’28] ’29] ’30] ’31] ’32] ’33] ’34] ’35] ’36] ’37]
1
38] ’39

30

26
23
36
16
6

to
37
47
50
75
86 48
62
39
33 33 27
II
9
6
2
2
2 2
3
Gezouten vleesch

.
. . .
4
9
20
8
5
24
‘tO
3
5
20
42
51
60
55
47
38
28 25
21 17
17
22
23
31
Ongesmotten dierlijk vet.
II
16 13
12
19
26
32
22
24
21 16
10
II
5
3
2
4 3 3
1
1
23
23
33
42
36
54
7
45
57
49
44
41
70
82
80
86
88
86 63
41
18 19
22
26
36
44 44
46
16
16
20
30
32
69
20
23
64
68
54
54
74
82
70
77
80
79
68
52
36
28
28 23
23
30
29
25
Melk, melkprod., caseïne
’13
37
61
39′
48
57
51
48
5!
57 56
52
47
33
28
27
21
27
49
45
44

Versch

vleeseli
………

Eieren, eiproducten
2
2
9
15
14
28 2

1
10
’10
14
35
45
49
57
63
70
62
52
34
24
25
22
25
33
40
41

Boter

……………

Versche groenten

. . .
4
6








——-

13 12
41
34
31
25 28
20
19
45 52 45
49
69 62
53
48
35
25 23
18 18
24
28
28

Kaas

………………

1
2
2
2 2 tO 2
33
31
33
18
14
25
23
22
29 23
22
19
24
17
5
10
9
17
20
13
10
Bloemen, bloembollen

—-

—-

——-

Aardappelen

…………

8
II
IS
22
18
IS
9
21
23
27
27
31
38
53
47
49
54
52
60
42
25
24
27 26 28
34
38
29
enz
……………..
Aardappelineel, dextrine
17
25
25
33
24
5
7
27
22
7 16
20
18
19
23 20
21
13
3
3 3 3
7
9
13
9
12
Strookarton

………..
6
11
19
38
II
15 IS
20
19
20
20
21 21
24
14 11
‘9
10
9
9
14
12
12
‘) In 1916 heeft een reorganisatie in de statistiek plaats gevonden,
waardoor de cijfers vOOr 1916 niet geheel vergelijkbaar zijn met
die na dit jaar.

Van
alle
grondgebruikers, ni. 234,145, hebben er 110.646
kapitaal ter beschikking heeft.

Het is in verband met
een bedrijf met een oppervlakte, welke 5 ha niet te boven
den bijzonderen vorm, wâarin dit bedrijf verkeert, beter,
gaat, en 55.500.een bedrijf met een oppervlakte van 5-10
dat de beschikbare arbeid volledig wordt benut, dan dat
ha. Ook van de totale oppervlakte, geëxploiteerd door land-
door ,,rationalisatie” het bedrijf

kapitaalintensief, doch
gebruikers met 1 ha en meer, vormt de groep landgebruikers
tegelijk .arbeidsextensief zou worden gemaakt.
met bedrijven van 1-10 ha een belangrijk onderdeel: Een aantal van de kleine boeren is overgegaan op een

1910

aantal ha

in
pCt.
tot. oppervi.

1-5 ha

‘ …………….256.655

13.47

5-10 ha ……………..287.230 .

‘ 15.04

Totaal

…………. 543.885

28.51

Hoewel naar verhouding hot Ontal grondgebruikers,
met bedi’ijven tot 10 ha, wier hoofdberoep landbouwer
is, sedert 1921 is afgenomen, is de totale oppervlakte
van hun bedrijven procentueel’nbg toegenomen, in hoofd-
zaak tengevolge van een uitbreiding van de klasse van 5-10
ha. In ieder geval blijkt uit deze cijfers zeer duidelijk de
belangrijkheid van de groép dei kleine landbouwers.

De kleine boei’enbedrijven zijn, hoewel streeksgewijze
verschillend, te beschouwen als intensieve bedrijven, immers
de vooi’ een landbouwbedrijf geringe oppervlakte moet
voldoende kunnen opleveren om een gezin te onderhouden.

• Oorspronkelijk was het
kleine
bedrijf een akkerbouw-bedrijf, dat zijn producten ter markt bracht. Sedert 1900
echter werd het voordeeliger granen in dierlijke produëten
om te zetten. Toen buitenlandsche granen goedkoop ‘ter
markt kwamen, ging men er allengs toe over bovendien

1921

1930

in pCt. v.

in pCt.

aanta ha

tot. oppervi.

aanta a

tot. oppervl.

274.327

14.01

273.541

12.98

338.345

.. 17.28

387.872

18.36

612.672

2 1. 29

. 661.413

31.34

anderen intensieven vorm, ni. den tuinbouw (aardb.eien
in de Betuwe, klein fruit in Noord-Brabant en Zeeland,
grove groenten in Limburg en de Lijmers).

De beolkngsaannrus.

Tenslotte willen wij nôg wijzen op de noodzakelijkheid
van intensivoering van den landbouw in Nederland. De bevolking van Nederland, welke in de jaren 1871-
1875 nog slechts 3,7 millioen bedroeg, was in 1939 gestegen
tot bijna 8,8 millioen inwoners. Deze toeneming is echter
niet regelmatig verdeeld over de stedelijke en plattelands-
bevolking. In het algemeen kan worden gezegd, dat de
plattelandsbevolking een groöter geboorte-overschot ver-
toont dan de stedelijke bevolking, zooals blijkt uit de
onderstaande gegevens van het geboorte-pverschot in de verschillende gemeentegroepen, ontleend aan cijfers van
het CBS.:

levend geborenen
per 1000
mw.

26/30
31/351
1937 1193811939

25,9.
23,8
22,3
22,9 23,6
25,3


23,6
21,9
22,6 22,5 23,5
21,0
19,8 20,5
21,2
20,7 20,9
19,9 20,6
20,4
18,8
16,5 15,5 16,3 16,5
23,2
21,2
19,8
20,5
20,6

overledenen
per 1000
mw.
geboorte-overschot
per 1000
mw.

70
31/351 193711938119391
26/30
31/35! 19371
19381
1939

10,8
9,7
9,6
9,1
9,3 15,1
14,1
12,7
13,8
13,7
10,2
9,2 9,0
8,8 8,8
14,9
14,0
12,9
13,8
13,7
9,3
8,4
8,2 8,0
8.1
14,3
12,7
11,6
12,5
13,1
95
8,3
8,0 7,7
8,1
11,2
12,7
11,9 12,9
12,3
9,0
8,5
8,6
8,3
8,5 9,8
8,1
6,9
8,0
8,0
9,9
1

8,91

8,81 8,51
8,61
13,3
1
12,31 11,0 112,0
1
12,1

Gemeenten met

minder dan 5000 inwoners
5000- 20:000
20.000- 50.000
50.000-100.000
100.000 en meer
Het Rijk
goedkoop buitenlandsch graan en ander veevoeder aan
te koopen om daardoor de, productie van veredelde pro-
,

ducten op te voeren. Het kleine boerenbedrijf werd
aldus tot een veredelingsbedrijf, waardoor het mogelijk
werd de kleine oppervlakte intensief te benutten. Zuivel-fabrieken, eiermij nen en slachterijen vergemakkelijkten
den afzet van deze grootendeels voor export be3temde
producten,

Zoo is de intensieve veredelingsianidbouw en vooral de
veeteelt (pluim’veeteelt, varkenshouderij) één van de peilers
geworden, waarop het kleine bedrijf zich kan staande
houden. Het kleine bedrijf is in dit opzicht geen copie
van het groote bedrijf: de arbeid wordt er niet betaald,
het aantal arbeidsuren wordt niet geteld. FIet geheele gezin
werkt in het bedrijf mede, en al is misschien in vele opzich-
ten nog rationalisatie mogelijk, bedacht dient te worden,

dat het kleine boerenbedrijf arbeidsintensief is en weinig

Weliswaat’ geven de groepen van gemeenten met 20.000
inwoners en meer geregeld een vestigingsoverschot (ver-
schil tusschen vestiging en vertrek) te zien, doch van een
e
,
enzijdigea stroom van het platteland naar de stad kan
niet worden gesproken. De bevolkingstoeneming, als resul-
tante van geboorte-overschot en vestigingsoverschot, blijkt
uit het volgende staatje, ontleend aan cijfers van het
C.B.S. over de periode 1 Januari 1931-1 Januari 1940:

Gemeentegroepen
geboor-1
te-over-
schot

vestigingsover-
I
schot
bevol-
kingstoe-neming
I
mann.
Lvr.
5.000

………..’

.
12,9
-4,0 -5,0
8,4
5.000- 20.000

..
13,5
-1,1
-0,6
12,6
20.000- 50.000

..
12,1,
‘2,9
3,7
15,4
50.000-100.000

..
12,3
3,9 4,7
16,6
100.000 en meer

..
7,4
0,9
1,2
8,4

166

1
. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941

Hierbij dient te worden bedacht, dat ook de leeftijds-
opbouw van invloed is. Zoo is bv. de leeftijds
g
rens in de
kleine gemeenten hooger door de vestiging van ouderen,
die niet meer deelnemen aan het productieproces, waardoor
het geboorte-overschot in de kleine gemeenten wordt ge-
drukt, terwijl omgekeerd het vestigingsoverschot van de grootere gemeenten wordt bereikt door de vestiging van
volwaardige arbidskrachten.
De afvloeiing van arbeidskrachten van het platteland naar de steden zal slechts kunnen plaats vinden, indien
deze arbeidskrachten kunnen worden opgenomen in in.-
dustrie, handel On verkeer. Wanneer het echter de vraag is,
in hoeverre in de toekomst uitbreiding van de industrie,
althans opneming van meer arbeidskrachten in de in-
dustrie en daarmede in handel en verkeer mogelijk is, dan
zal niet uit het oog mogen worden verloren, dat het groote
geboorte-overschot ten plattelande elders zal moeten wor-
den ondergebracht. Daarvoor zullen dan slechts twed wegen
openstaan, nl. emigratie of uitbreiding van cle bestaansmo-
gelijkheden in het landbouwbedrijf zelf. Hoe de toekomst
van de emigratie zal zijn-, is op het oogenblik in geen enkel
opzi.cht te voorspellen. Slechts willen wij hierbij voorop
stellen, dat emigratie van boeren naar Neclerlandsch-lndië,
om daar het landbouwbedrijf uit te oefenen, tot de énmoge-
lijkheden- behoort.
Voor het opnemen van meer personen in den Neder-
landschen landbouw staan slechts de twee genoemde
mogelijkheden open: nI. uitbreiding van den heschikbaren
cultuurgrond en intensivèering van den. landbouw.

De toekotnst oan onzen veredelingslandboum

In het voorgaande hebben wij aangegeven, hoe de ont-
wikkeling van den Nederlandschen landbouw in de laatste
decennia is geweest, zonder daarbij nader op de ontwikke-
ling van de afzonde’lijke takken van den landbouw in
te gaan. Wij hebben getracht daarbij aan te toonen,
dat verschillënde factoren – gelegen binnen en buiten
onze grenzefl – er toe hebben geleid, dat onze landbouw
historisch is gegroeid tot een intensieven bedrijfstak,-waar-
bij het voortbrengen van veredelde producten op den voor-grond is gekomen. De vraag dringt zich op, of het mogelijk
en gewenscht is om in de toekomst dezen intensieven vorm
van onzen landbouw te handhaven. Wij ontveinzen ons
niet, dat de beantwoording van deze vraag onder de hui-
dige omstandigheden eenerzijds een min of meer hypothe-
tisch karakter draagt, en het anderzijds niet mogelijk is
in een kort bestek dit probleem te behandelei. Wij willen
dus slechts enkele principieele punten ter sprake brengen. Bodem en klimaat in Nederland zijn hij uitstek geschikt
voor den veredblingslandbouw; de geografische ligging
maakt het mogelijk de producten op de daarvoor ver-
eisôhte snelle wijze op de bestaande markten al te zetten.
Het ware een verlies voor de Europeesche gemeenschap,
indien Nederland deze taak, welke aan den Nederlandschen
landbouw sedert 1900 in toenemende mate is toebedeeld
en waaraan de beste krachten zijn gewijd, niet meer zou Icunnen verullen. Er moge dan al in de ons omringende
landen, in het bijzonder in Duitschland, een streven bestaan
om de voedselvoörziéning van het eigen volk met eigen
krachten te verzekeren, dit streven behoelt toch geenszins
in te sluiten, dat in het groote geheel de specifieke produc
1

ten van een bepaald land -totaal geweerd zouden moeten
worden. Integendeel, boven de allernoodzakelijkste be-
hoeftebevrediging uit eigen land zal ruimschoots ruimte
over blijven om te kunnen profiteeren van de uit den
typischen aanleg van de omringende landen geboren voort-
brengselen. Ook hij een in groot verband doorgevoerde
ordening zal dit dienen te worden erkend.
Wat het binnenland betreft, dienen wij te bedenken,
dat de bevolking in Nederland van 3,7 millioen zielen
in de jaren 1871-1875 is gegroeid tot een bevolking van
8,8 millioen inwoners in 1939. De grootste geboorte-over-
schotten worden daarbij aangetroffen op het platteland.
De toestand in Nederland is derhalve veranderd; en het

behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat het openhouden
van deze 8,8 millioen monden een probleem is. De industrie
heeft het hare gedaan om het bevolkingsoverschot van
het platteland te ontlasten; het vestigingsoverschot in de
steden is daarvan het bewijs. Het is echter de vraag, in
hoeverre het ook in de toekomst mogelijk zal zijn dit
geboorte-overschot van het platteland naar de industrie
af te wentelen.
De landbouwers vormen een betrekkelijk gesldten groep en het is dringend noodzakelijk deze groep op een gezonde
basis een bestaan te verzekeren. De cultuurgrond is be-
perlct; landwinning en landverbetering-zijn slechts in be-
perkten omvang mogelijk en kunnen alleen worden ver-
kregen met hooge kosten en veel moeite. Is het dan niet
een eisch van de eerste orde, dat elke vierkante meter
cultuurgrond zoo intensief mogelijk wordt benut, en dat
alles in het werk wordt gesteld om den intensieven vorm
van den Nederlandschen landbouw op te voeren in plaats
van af te breken?
Hoe zouden de kleine boeren op onze andgronden in
hun kleine bedrijven een bestaan kunnen vinden voor zich
en hun gezinnen, indien hun landbouw niet intensief zou zijn
en hun de pluimveehouderij en varkensmesterij zouden
worden ontnomen? Waar zouden de tuinders heen moeten,
indien de intensieve teelt van groenten, fruit en sierge-
wassen op hun enkele hectaren groote bedrijven onmoge-
lijk werd? Vat zou er van onzen hoogwaardigea veestapel
terecht komen, indien de afzet van boter en kaas tot een
mini mum werd gereduceerd?
Doch wij stuiten daarbij op twee andere problemeij, t.w.:

de voedselvoorziening van ons eigen volk met akker
bouwproducten,

den invoer van kraclitvoer en kunstmest.

l3ij de ontwikiceling van onzen landbouw, wij wezen er
reeds op, heeft men langen tijd geen rekening gehouden
met het verband met de voedselvoorziening van onze eigen
bevolking. Steeds meer heeft de landbouw zich ingesteld
op export, weilce grootendeels steunde op den import van
goedkoope voedergranen en goedkoop krachtvoer. l)it
heeft ons land en onzen landbouw kwetsbaar gemaakt.
Er zal dan ook in de toekomst naar moeten worden ge-
stieefd, dat de voedselvoorziening meer dan tot dusvemre
in eigen land wordt gehouden.
lIet is de vraag, in hoeverre de invoer van voedeigranen en Icrachtvoer in de toekomst opnieuw kan worden opge-
voerd tot het peil van vôôi den huidigen oorlog. 1-her
ligt een taak voor het landhouwonderzoek, nl. het zoeken

naar methoden om den import van deze artikelen zooveel
mogelijk te vervangen door producter, voortgekomen uit
eigen bodem, en het zoeken naar meer rationeele voeder-
methoden, waardoor de benoodigde hoeveelheid kracht-
voer kan worden verminderd zonder afbreuk te doen aan
de opbrengsten. Reeds zijn enkele schreden in deze richting
gedaan, waarvan wij als voorbeélden willen noemen de
vergroote belangstelling voor kuilvoer, het lcunstmatig dro-
gen van qras en het stoomen van aardappelen, terwijl wijzi-
ging in het weidesysteem een voorbeeld is van een meer
rationeel gebruik van het graslând, waardoor de hoeveel-
heid krachtvoer kan worden verminderd.
Wij zien derhalve de toekomstige taak van den Neder-
landschen landbouw gericht op twee functies, t.w. de
voedselvoorziening voor de eigen bevolking en den uit-
voer van ,,veredelde” landbouwproducten. De intensieve
vorm van den Nederlandschen landbouw zal daarbij niet
kunnen worden losgelaten, doch wel zal getracht moeten
worden om de basis daarvoor zooveel mogelijk van het
buitenland naar het eigen land te verleggen.
Wij zijn ei ons ten volle van bewust, dat wij in het voor-
gaande slechts problemen hebben gesteld. De oplossing
van deze problemen vereischt de volle medewerking
van allen, die bij den Nederlandschen landbouw betrok-
ken zijn.
Ir. D. J. ?IALTFIA.

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE -BERICHTEN

167

HET BESLUIT OP DE MATERIEELE

•OORLOGSSCHADE.

rr
oen
liet Be.luit op de materieele oorlogsschade werd afgekondigd, hebben zeer velen, zoowel gespaarden als
getroffenen,
zich
afgevraagd, welke toch wel de beweeg-
redenen waren voor een regeling, die op zoovele punten
orivolkomen, zelfs volstrekt onvoldoende schadeloosstel-
ling in )iet voöruitzicht stelde. Alom heerschte een gevoel
van onbevredigdheid, niet. alleen over de wijze, waarop
de schadevergoeding zou worden vastgesteld, maar tevens
over het ontbreken vaii’ een officieele toelichting op de
voor velen onverklaarbare regeling.
Tot op zekere hoogte kan men wellicht het artikel van
den heer L. A. II. Enthoven in Economisch-Statistische
Berichten van 29 Januari 1941 (No. 1306, blz. 80-86) als
een niet officieele toelichting op het Besluit béschouwen.
lIet verschijnen van dat artikel heeft de gelegenheid ge-
opend de beweegredenen, waarop het Besluit geacht
kan worden gebaseerd te zijn, aan een critisch onder-
zoek te onderwerpen.
De beginselen aan liet Besluit.

Uit genoemd artikel •noteet ik allereerst de voor-
naamste uitgangspunten. Daartoe citeer ik eenige iinnen
woordelijk. –

,,iIet Nederlandsche volk- heeft, door verzet te bieden;
in zijn geheel have en goed in de waagschaalgesteld. Dat
de uit deze houding voortvloeiende schade niet op den
enkeling mag blijven drukken, maar
door allengezamenljk
moet worden gedragen, is in heelden lande als een eerste
eisch van rechtvaardigheid gevoeld.” –
,,Schade vergoeden beteekent schade herstellen. In het
lerste1 wordt de vergoeding
,
eerst tot werkelijkheid. Zoo-
lang geen herstel plaats heeft, kan men een deel der ge-
troffenen wel voorloopig voorthelpen door het verleenen van credieten en andere faciliteiten, maar een werkelijke
vergoeding is dit nog niet. Daarvoor is noodig, dat de
getrotfenen collectief in staat zijn de. verloren goederen
door andere te .vervangen.”
Met deze uitgangspunten zal wel iedereen instemmen.
liet economisch bestaan van ons volk is grootendels af-
hankelijk van het’ voortbestaan ‘van ons l)roduptie-aPpa-
raat, zoodat de geheele gemeenchap belang heeft bij het
herstel daarvan: -.
Algen’ieene ovèreenstemming zal ook kunnen bestaan
met betrekking tot de bepeiking van het begripoorlogs-
schade door daarvan uit te sluiten alle nadeelen, veroor-
zaakt door dén oorlogstoestand in het algemeen, zooals
stremming van in en uitvoer en van büitenlandsch verkeer,
inkrimping van bedrijvén door gebrek aangrondstoffen,
blokkeering van buitenlandsch tegoed en dergelijke. Afge-
zien, voorloopig, van de vraag, hoever deze beperking moet
gaan
;
kan dus mede als élgemeen aanvaard uitgangspunt
worden geciteerd: ;,Van oorlogsschade kan slechts worden
gesproken, wanneêr de schade is aangericht
door oorlogs-
ge(veld.” – –

Nemen wijnu vanuit,deze gemeenschappelijke uitgans-
punten de bepaliiigen,yan het Besluit en de bovenvermelde
toelichting in ooenschouv, dan bekruipt ons liet gevoel, dat bij de uitwerking van deze grordbeginelen vele be-
perkingen worden toegepast, welke niet in die grondhe-
ginseiei

i Liggen opgesioten.

Bij de regeling der schadevergoeding, welke bedoelt
herstel vin het vernietigde mogelijk te maken, wordt het algemeen belang op den voorgrond gesteld. Particuliere
verlangens dienen hieraan ondergeschikt te worden ge-
maakt, aldus de toelichting. Uit dit beginsel wordt aller-
eerst afjeléid, dat aan de meest urgente herstellingen
voorrang wordt verleend en dat geed minder noodzakelijke
herstellingen worden uitgevoerd, indien daardoor – bij

de gegeven ,schaarschte aan materialen – dringender
herstelwerkzaamheden a&hterwege zoüden moeten blij-
ven. – Deze beperking kan slechts btrefien het
tijdstip
van de uitkee.ring der schadeloosstelling, niet liet
bedrag
daarvan. –

Uitkeeringen in.geld, vfiôrdat, herstel van het vernielde
mogelijk of toelaatbaar is, zouden ertoe -kunnen leiden, dat het geld inmiddels voor andere doeleinden werd ge-bezigd, waardoor.enerzijds het toekomstig herstel in ge-
vaar zou worden gebracht en anderzijds prijsstijgingen
zouden worden in het leven geroepen, die de prijspolitiek
van de overheid zouden doorkruisen. Voorzoover deze
overwegingen tengevolge liebben uitstel van de uitkeerin-
gen .totdat het herstel kan worden .tei’ hand genomen,’
zijn .èn de beperkende hepalingdu, èn de overwegingen
redelijk-te achten.

Op dezelfde overwegingen grondt het Besluit echter voor
tal van ‘gevallen een min of
,
meer aaiiienlijke reductie
-van de schadeloosstelling of zelfs een geheel achterwege
latën van eenige schadevergoeding, liet meergenoemde
artikel zegt het met zooveel woorden:,, niet slechts een
regeling, die een contrôle inhoudt op de wijze, waarop
de uitgekeerde bedragen wôrden ‘besteed. Maar ook de
omvang der uitkeeringen wordt door de herbouwplannen
aan banden gelegd. In deze plannen past bv. geen vergoe-
ding voor schade aan luxe-voorwerpen. Bij beperking
tot het econoniisch noodzakelijke moet
het lureelenzent
worden uitgeschakeld. Er kan dan ook. geen sjrake zijn
van -een volledige vergoeding in dien. zin, dat daardoor
uitgaven, die thans in het algemeen belang niêt verant-
woord zijn, wordeh aângemoedigd. Particuliere belangen
moeten hiervooi’ wijken.
hoofdzaak is, dat de uitkeringen
aan de geno/f enen een noldoende basis genen noor den her-
bouw, cii wel noor een rationeeleii herbouw.”
Atgezieii van de juistheid van deze principieele beper-
king zij opgemerkt, dat deze laatste, in liet ôorspronkelijke
stuk gecursiveerde, stelling ,niet tot uitdrukking koiht in
het Besluit, welk9 regeling immers zelfs niet tot den nood-
zakelij ken herbouw in staat stelt, doordat met de inmid
dels plaiatsgegrepen stijginj
.
van de kosten van herbouw
of vervanging bij de bepaling der schadevergoeding geén
rekening woidt gehoudeii
1).

De waarde per
9
Mej
Bij de .waardeerihg der schade aan.vaste goederen stelt
men zich, nI. -niet: op het herstelstandpunt, rnaar gaat
men uit ,van de waarde.pei. 9 Mei. Dit wordt geargumen-
teerd met-verwijzing naar de prijspolitiek, die ten doel heef t,
prijsstijging zo&veel mogelijk tegen te gaan, en die door en
ruimere schadevergoeding op basis van de gestegen;prij-
zeji — zou kunnen wprden dooikruist. .Hiertegenover stel
ik-allereerst, dat doof het invoeren van een, bonnenstelsel
en go
dpor de schadeveedingen slechts -geleidelijk,, naar
gelang vaiLde hersteimogelijkheden, uit tekeeren, het ge-vreesde gevaar reeds aanzienlijk kant worden -getemperd.
Maai daarnaast is het van beteekenis, dat in – Duitsch-
land,’ waar men eenzell’de-..prijspolitiek voert – en met
succes,, getuige hetstaatje aan het slot van,het artikel van

den heer Enthoven -, het schadevergoedingsvraagstuk

1)
Vergelijk ,,D hIaasbode” van 12 Januari (,,De ver-
goeding der oorlogsschade”), de Prov. Overijsselsche en
Zwolsche Courant van 17 Januari (,,Zeeland is niet be-
vredigd”), 1-let Volk van 21 Januari (,,Ernsfige tekort-
komingen in de schaderegeling”) -de Prov. ‘N.-Brabantsche
en ‘s-Hertogenbossche Courant . van 22 Januari .(,,Ook
daarin één”), Het Volk van 11 Januari (,,Vergoeding ma-
terieele oorlogsschaden”), het – Algemeen Handelsblad van
13 Januari (,,Gedupeerde Zeeuwen”) en de -Nieuwe Rot-terdamsche Courant van 11 Januari
t
(,,Doot’ oorlogsgeweld
gedupeerde Zeeuwen”).’ : – – ‘ –

168

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Maart 1941

veel royaler is behandeld. Wanneer men nu daar, waar
men in de laatste jaren op het punt der prijsbeheersching
een geweldig succes heelt geboekt – vriend noch vijand zal dit immers ontkennen – onmiddellijk het belang van
een flink opgezet herstel van het bedrijfsleven heeft be-
grepen, moet dit dan voor ons niet een vingerwijzing zijn?

Er zijn nog andere argumenten aangevoerd voor het
aanhouden van de waarde ‘per 9 Mei: Het meergenoemde artikel redeneert aldus : ,,Stel, dat de schade onmiddellijk
na de verwoesting zou zijn getaxeerd. Ongetwijfeld zou dan in het meerendeel der schadegevallen de waarde op

9 Mei tot uitgangspunt zijn genomen.” Dat onderschrijf
ik ton volle. Alles was in orde geweest, wanneer wij onmid-
dellijk hadden getaeerd, het recht op schadeloosstelling
had vastgestaan en de herbouw onmiddellijk een aanvang
had kunnen nemen of althans de prijs hiervan kon zijn vastgelegd. Nu dit niet het, geval is geweest, zal in het
verschil tusschen de herstelkosten en de vastgestelde
schade nader moeten worden voorzien, daar dit een dirpct
gevolg van de omstandigheden is en de gemeenschap de
gevolgen van deze omstandigheden wenscht te dragen
instede van die op de betrekkelijk kleine groep van ge-

troffeneri’ ‘te laten drukken. Dat toch zal het geval zijn, indien men slechts de waarde per 9 Mei 1940 vergoedt.
Zij, van wie het goederenhezit, dus het in geval vanalge-
meene prijsstijging reëele waarde houdende element, ver-
loren is gegaan, zouden dan juist dâârdoor het gelag be-
talen. Daarom is het ook onjuist te zeggen, dat niet alleen
de directe oorlogsslachtoffers, maar ook vele andere •doo’r
de stijging der prijzen worden benadeeld. In het algemeen
is het immers zoo, dat wij allen, direct door het oorlogs-
geweld getroffen of niet, als consumenten doör de stijging
der prijzen worden geschaad. Als handelaar of producent
zal men in vele gevallen hierdoor niet geschaad zijn, voor-
zoover de voorraden of productie-installaties intact zijn

gebleven. Zij, wier bedrijfsgoederen door het oorlogsgeweld
zijn getroffen, worden door de prijsstijging extra geschaad,
indien zij voor herstel, herbevoorrading of nieuwe aan-

schaffing hooge prijzen moeten betalen.
Verder onderoinden

zij. in gelijke mate als hun onerige landgenooten de gc6lgen
pan de prijsstijging, en,enals zij in gelijke mate ook alle onerige
indirecte schaden door den oorlogstoestand in het algemeen

mede onderninden.

Nu is met betrekking tot herbouw wel een groote ver-
betering tot stand gekomen door de invoering van het
premiestelsel en nu laatstelijk ook van het systeem van
aanvullende hypotheken. Voor de praktijk is dit zeer be-
vredigend, alhoewel dit nog zeer belangrijk zal moeten
worden uitgebreid, willen wij de bezwaren van de verorde-
ning voldoende kunnen ondervangen. Waar wij hier echter
de verqrdening zelf bespreken, kunnen deze aanvullingen
min of meer als bewijs gelden voor de bezwaren, welke
de verordening aankleven. De praktijk geeft nu echter
met deze combinatie van de verordening plus de aanvullin-
gen een veel handiger oplossing, omdat daardoor zoo veel
gemakkelijker met de zich wijzigende omstandigheden
kan worden rekening
1
gehouden. Men kan het een schoon-heidsbezwaar noemen, dat voor dit systeem in de verorde-
ning geen ruimte is opengelaten, doch aan den anderen
kant kan zeer wel reeds met de mogelijkheid van dit aan-vullingsstelsel door de opstellers van de verordening zijn
rekening gehouden, echter om praktische overwegingen
hiervan op het moment van opstellen nog geen gewag
zijn gemaakt. Het was toen immers nog zoovele maanden
geleden en ‘wij hadden in de prijzenontwikkeling nog niet
zooveel inzicht als wij op dit moment nu weer hebben
verkregen. In ieder geval mag dit zeer belangrijke systeem
van aanvulling bij een bespreking van de verordening, en
vooral ook van de praktische uitwerking, waarop ik in dit
artikel in de eerste plaats het accent wensch te leggen,
niet onvermeld blijven. Een verdere ontwikkeling hiervan
is dringend gewenscht, ook uitbreiding tot andere cate-
gorieën, zooals de bedrijfsuitrustingen, bedrijfsgebouwen

en zelfs ook de herbevoorrading
2).
Hierbïj zij nog opgemerkt,

dat de premietoeslag voorkeur verdient boven de rente-
boze hypotheken, tenzij daaraan tegelijkertijd wordt ver-
bonden een methode van gratis afboeking binnen een zeker
aantal jaren. De mogelijkheid is reeds geopperd, dit afhan-
kelijk te stellen van het prijsverloop voor de herstelde
objecten, doch men verlieze daarbij niet uit het oog, dat
dit prijsverloop voor andere niet-getroffen objecten gelijk is en dus, zoo men eventueele winsten daaruit wil opvan-
gen, het voor een gelijke behandeling van alle leden van
onze gemeenschap te prefereeren valt dit tot stand te
brengen via de waardevermeerderingsbelasting en niet via
een stelsel, hetwelk de getroffenen wederom extra belast.
Waar hier de waardevermeerderingsbelasting ter sprake komt, moge nog even worden aangestipt, dat ook deze als
argument tegen volledige herstelvergoeding is aangevoerd.
Wanneer, zoo luidt de redeneering, een beschadigde zijn
goed herbouwt uit een schadevergoeding, die verre boven
di waarde per 9 Mei ligt, en hij verkoopt dat goed later,
dan is slechts belastbaar het verschil tusschen verkocp-
som en herbouwkosten. Was het goed niet vernietigd ge-
weest, dan zou belastbaar zijn het verschil tusschen ver-
koopsom en waarde per 9 Mei of aanschafwaarde voordien.
Het argument, dat slechts op sporadische gevallen van
verkoop na herbouw betrekking heeft, kan dooi- een
rationeele toepassing van de belasting dra alle waarde
verliezen. Bovendien blijkt het zwak, wanneer wij in ge-
dachten nemen een gedeeltelijke schade aan een vast goed.
Stel, dat dit op royale wijze door gegeven schadeloosstel-
ling is hersteld en daarna wordt verkocht. De liscus zal
dan geen cent schenken, wanneer bij ‘deze vervreemding
een waardevermeerdering wordt vastgesteld. Dergelijke
opmerkingen zijn bovendien grievend voor de getroffenen,
daar zij den indruk wekken, alsof deze niet hun deel zou-
den bijdragen in de lasten van de gemeenschap.
Consta-
teeren (vij hier uitdrukkelijk, dat de getroffenen niets liener
wenschen dan zoo spoedig mogelijk wederom in staat te wor-
den gesteld op geheel gelijke basis met hun landgenooten de
lasten, welke deze tijd aan onze gemeenschap oplegt, ge-
zanzenlijk te mogen dragen.
Dit is mi. een belangrijk
argument voor een zoo volledig mogelijk herstel.

Bedrijfs- en handels ç’oorraden:

De vraag komt op, waarom de waarde per 9 Mei, welke zoo geschikt is voor vaste goederen, niet voor bedrijfs- en handelsvoorraden in aanmerking komt. 1-Jet is stellig niet
waar, dat overwegingen van practischen aard aanhouding
van den oorspronkelijken inkoopprijs of van den zgn. histo-
rischen kostprijs zouden vragen. Juist zal het een prac-
tisch bezwaar blijken om bij de meeste getroffen bedrijven,
waar de administratie verloren ging, den aanvankelijken
inkoopprijs vast te stellen en dan ook nog rekening te
houden met interest, kosten, verwerkingsfactoren enz.-
Wanneer men in de praktijk eenigszins thuis is, weet men
dat bij een regelmatig verhandelen of verwerken van goe-deren de prijs van den voorraad op een zeker moment niet
kan worden bepaald door eenvoudigweg de nog aanwezige
goederen tot de oorspronkelijke inkoopprijzen te gaan
berekenen. Door het steeds wisselen van de partijen als
gevolg van in- en verkoop of verwerking zal in het alge-
meen de waarde afwijken van de inkoopprijzen van de op
een gegeven moment toevallig nog op magazijn liggende
partijen. Dit is in zeer sterke mate het geval met artikelen,
waarin voorkoopen en voorverkoopen plaats vinden en
nog sterker bij artikelen, waarin tegenover effectieve koo-
pen of verkoopen vaak termijntransacties worden afge.
sloten. Deze bezwaren blijken onder meer uit een .door deri
theehandel aan den Secretaris-Generaal gezonden adres,
waarin voor dit artikel wordt aangedrongen op het aan-

2)
Daarbij zal men niet kunnen ontkomen aan het aan-
houden van een prijzenindex, waardoor de ontwikkeling
van het prijsniveau, zoowel naar boven als naar beneden, op den voet kan worden gevolgd.

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

169

houden van den prijs per 9 Mei en uit de reeds door den
koffiehandel geuite bezwaren. Ook de Vereeniging voor
den handel in gedroogde Zuidvruchten er aanverwante artikelen stelt zich voor hierop nog nader te wijzen. Ik
noem hier nu maar enkele takken van bedrijf
:

Een gelukkige omstandigheid is, dat de verordening, met
eenigen goeden vil, echter nog wel de mogelijkheid open-
laat om de warde per 9 Mei aan te houden. Indiën men
in den aanhef van artikel 4 slechts den nadruk legt op de
erkoopwaarde
per 9 Mei en dan daartegenover in artikel
5 als tegenhanger leest den
inkoopprijs,
kan men aannemen,
dat, waar in artikel 4 overal sprake is van9 Mei, ook hier
de inkoopprijs per 9 Mei moet worden gelezen. Van zeer
gezaghebbende zijde zal hierop binnenkort nog nader
worden gewezerL
In het meergenoemde toelichtende artikel is nog sprake
van voorraden van ouderen datum, welke op ongunstiger
basis zouden worden gewaardeerd dan onroerend goed
en bedrijfsuitrustingen. 1-Tiertegenover zou staan, dat op
die voorraden geen afschrijvingen worden toegepast. Deze
opmerking is niet geheel duidelijk. De wenschelijkheid of
noodzakelijkheid van dergelijke afschrijvingen is toch
immers zeer twijfelachtig, temeer wanneer wij in aanmer-
king nemen het prijsverloop in de maanden, welke aan de
Mei-gebeurtenissen voorafgingen. Ik meen echter, dat
juist deze zgn. overjarige partijen het beste bewijs kunnen
worden geacht voor de wenschelijkheid van let aanvaar-
den van de waarde per 9 Mei, omdat dan immers, zoo de
werkelijke waarde op 9 Mèi lager zou zijn dan de inkoop-waarde, hiermede vanzelf kan worden rekening gehouden
en getroffenen hiervan geen extra-voordeel zullen genieten.
Aanhouden van de inkoopwaarde op 9 Mei is dan immers
het eenig redelijke.

A fschrjQingen.

Men ontmoet vaak de opvatting, als zouden de getrof-
fenen bij hun herinstallatie vergoeding van nieuw voor
oud wenschen te ontvangen. Ik heb dit zelf bij mijn con-tact met .de getroffenen – in mijn hoedanigheid van voor-
zitter van de Stichting tot behartiging van de belangen
van door oorlog getroffen bedrijven – nooit kunnen be-
merken. IIeerscht er echter met betrekking hiertoe niet
eenig misverstand? Men moet natuurlijk goed kunnen on-
derscheiden tusschen het alleszins redelijke uitgangspunt
van de verordening, dat, niet meer zal worden vergoed dan de waarde, welke de uitrusting op het moment van
de schade nog had, en den eveneefis redelijken wensch van
de getroffenen om te worden tegemoetgekomen in de
moeilijkheid, dat zij bij hun herinstallatie nieuw zullen
moeten aanschaffen, waar zij nog vele jaren met oud be-
hoorlijk zouden hebben kunnen werken. Gelukkig is een
logische oplossing in overeenstemming met deze twee
standpunten mogelijk.
Wanneer
aan de getroffenen, zoo
zij bij herinstallatie nieuw moeten aanschaffen, voor het
verschil tusschen de vastgestelde schade en de waarde
van de nieuwe aanschaffing een crediet wordt verleend,
af te lossen volgens de normale afschrijvingspolitiek, dan
is daarmede redelijk tegemoetgekomen aan de behoeften
van de getroffenen.
Een andere kwestie is, hoe men op billijke wijze de
waarde van de verloren gegane uitrustingsstukken kan be-
palen. Door het Departement van Financiën is bij de uit-
werking een lijst van afschrijvingspercentages zoomede
een lijst van eindwaarden (residuwaarden) vastgesteld.
Hiertegen zijn door de getroffenen groote bezwaren inge-
bracht en in het algemeen lijkt er ook zeer veel voor deze
bezwaren te zeggen. Een vrij goed te vergelijken uitrustings-
stuk is de stoomketel. Over het algemeen worden deze in
vrij gelijke kwaliteiten gemaakt. Zij staan zoowel vat le-
vering als wat gebruik betreft, onder voortdurend toezicht
van het Stoomwezen, zijn uit den aard van hun bestem-
ming bijna overal continu in gebruik en liggen overal door
hun isolatie vrij goed beschermd en krijgen in het alge-
meen een gelijk onderhoud. Daardoor is ook een vrij alge-

meene norm voor den levensduur van een stoomketel be-.
kend, welke op ca. 40-45 jaar is te stellen. Het afschrij-
vingspercentage, door het Departement van Financiën
vastgesteld, is echter 5 pCt., hetgeen maar op 20 jaar neer-
komt. 1-let is niet in te zien, waarom dit cijfer zoo ongunstig
moest worden genomen.
In het algemeen wordt nog eer ander bezwaar tegen
deze afschrijvingspercentages en residuwaarden geopperd.
Men acht ze te imperatief. Er schijnen wel eenige afwijkin-
gen mogelijk te zijn, maar meestal komt de accountants-
dienst hier slechts moeilijk toe en men gaat daarin niet ver.
Wanneer men nu echter weet, dat er allerhand verschil
in ebrik van een machine mogelijk is, of – laat ik dit
vooropstellen – allerhand verschil iii kwaliteit hij aan-
schaffing, voorts verschil in gebruik en bovendien verschil
in onderhoud, dan komt men vanzelf tot -de conclusie, dat een vast percentage nooit bevredigend kan werken.
Men vergelijke voor zichzelf maar eens de waarde van een
schrijfmachine bij een kleinen handelaar, waar deze ma-
chine misschien voor enkele factuurtjes of briefjes per dag
wordt gebruikt, en de machine op een groot kantoor, waar
van den ochtend tot den avond er op wordt losgeslagen,
zelfs ook nog vaak door personeel, dat- niet zooveel
zorg heeft als bijvoorbeeld de eigen ondernemer in het
kleinbedrijf. De een zal een machine goed doen onder-
houden, de ander er wat minder zorg aan besteden.
Verlies ran administraties en vorderingen.
De neiging schijnt te bestaan om het verlies aan vorde-
ringen, als gevolg van een niet meer kunnen terugvinden
door het verloren gaan van de administratie, niet als een
materieele schade aan te merken, zoodat deze schade niet
voor vergoeding in aanmerking kan komen. Men kan zich
afvragen, welke practische bezwaren er tegen een ver-
goeding van deze vorderingen kunneiT bestaan. 1-let De-partement van Financiën schijnt niets te willen weten van
een recht van de getroffenen op schadeloosstelling, ook
niet van een moreel recht, doch wenscht hoogstens te spre-
ken van een tegemoetkoming. Welnu, waarom dan hieruit
niet de consequenties getrokken, want het kan toch weinig
uitmaken, of men deze getroffenen een tegemoetkoming
geeft voor een materieele schade dan wel voor eer niet mate-
rieele schade. Het gaat er toch in hoofdzaak om den men-
schen een tegemoetkoming te geven in de achteruitzetting
als direct gevolg van de oorlogshandelingen. Ditzelfde
geldt voor de straks nog te be€preken bedrijfsschade.
Maar ook, wanneer men nu wil blijven vasthouden aan de
verordening, welke alleen materieele schade vergoedt, dan
is er mi. nog alles voor te zeggen om die schade aan niet
meer te vinden vorderingen te vergoeden. Deze schade is
immers het gevolg van het verloren gaan van de admini-
stratie, dus van de’boeken, kaarten enz., welke tochstellig een materie zijn te achten. 1-let is in strijd met de werke-
lijkheid aan deze materie niet Tneer waarde toe te kennen
dan die van het papier zelf. Waarom zou men voor een
fraai gemaakte tafel dan ook niet alleen de waarde van het
daarin verwerkte hout aannemen, of waarom zou men
een luxe-auto niet op de waaide aan oud ijzer, koper enz.
taxeerert. Zouden de getroffenen, door welke omstandig-
heid ook, weer hun administratie kunnen reconstrueeren, dan zouden zij daarvoor kunnen betalen een bedrag, het-
welk het totaal der anders niet meer te vinden vorderingen
vrijwel nabij kwam, tenzij men een zeker bedrag voor
dubieus zou willen aftrekken. Er lijkt daarom niets tegen
om onder de materieele schade op te nemen de waarde
van de boekhouding, welke zich laat bepalen door het be-
drag aan niet meer te vinden vorderingen. Ik vestig er
de. aandacht op, dat ik het heb over
de niet meer te ninden
corderingen
in tegenstelling dus tot de niet inbare posten, want deze komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Men zou kunnen opmerken, dat de schade door het niet
meer kunnen terugvinden van debiteuren louter particu-liere en geen sociale verliezen betreft, daar geen sociale
waarde is teniet gegaan. Vat de crediteur verliest, winnen

77

[1

170

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941

de niet-betalende debiteuren Afgezien van moreele be-
denkingen tegen dit veronderstelde standpunt zij er nog
op gewezen, dat van plundering hetzelfde kan worden ge-
zegd en. dat deze toch ook onder de te vergoeden oorlogs-
schade wordt begrepen. Het bezwaar kan dus niet gelden.
1-let bedrag van de niet meer te vinden vorderingen
laat zich in de meeste bedrijven vrij nauwkeurig vaststel-
len, doordat er een vrij constante verhouding bestaat, al
naar gelang men gewend is met een zekeren ci’edietterrnijn
te verkoopen, tusschen de ornzètten van de laatste dagen,
weken of maanden (bijvoorbeeld het bedrijf, hetwelk ver-
koopt met 14 dagen + 14 dagen, ca. 5-6 weken omzet)
en het bedrag aan uitstaande vorderingen. Deze verouding
zal bij niet-beschadigde collega’s, welke op dezelfde cn-ditie verkoopen, kunnen worden gevonden. De omzetten
zijn meestal wel ongeveer bekend en kunnen ongeveer
worden gecontroleerd.
Tenslotte lijkt het billijk op dezelfde gronden als hier-boven vermeld ook de vaaide van archieven, bouwsche-
ma’s enz. te vergoeden, daar deze een zekere waarde voor
cle getroffenen vertegenwoordigden.

fledrijfsscliade.

Ik roerde hie’rboven reeds de mogelijkheid van vergoeding
dezer schade voor de gerofIenen aan. Wanneer wij erken-
nen, dat de nadeelen’welke voortvloeien uit de oorlogs-
gewe1dscladen; welke dus slechts een kleine groep van de
bevolking met uitsluiting van anderen troffen, door allen
gelijkelijk moeten worden gedragen, dan is niet in te zien,
waarom de bedrijfsschade zou worden uitgesloten. Men
kan zich immers afvragen: Is het redelijk, dat, terwijl de
getroffen bedrijven stilliggen of slechts gedeeltelijk werken,
de niet-getroffenen daartegenover niet alleen met behoor-
lijke belooning
voo!:
hun prestaties werken, maar zich ook
nog den omzet van de getrolfenen zien toevloeien, alles
als gevolg van diezelfde omstandigheden? En telt niet
het verlies aan cliënten van cle getroffenen, welke bij den
nieuwen leverancier zullen blijSren betrekken, ook wanneer
straks de getroffenen weer werken?

10
pCi. aftrek boQen
f50.000.—.

Met betrekking tot den aftrek van 10
pCt.,
die wordt
toegepast voor schade boven 1 50.000.—, kaii men in
het algemeen niet den indruk van zich afzetten, dat we-d bedoeld aan groote vermogens iets minder te vergoeden. Dit kan een staaapunt zijn, waar iets voor te zeggen valt.
Mij persoonlijk lijkt het onjuist. Er blijft dan immers
ruimte voor onbillijkheid in de behandeling van twee
beter. gesitueerden onderling, waarvan de een getroffen
is en de ander niet. Uit moreel oogpunt bezien, hebben
ook de beter gesitueerden recht op een onderling gelijke
behandeling. FIet is oolc niet in te zien, waarom de beter gesitueerden, wamineer het oorlogsgeweld hen getroffen
heeft, geen recht zouden hebben op een volledige vergoe-
ding. Daarmede wordt toch niet weggenomen, dat men hen
daarnaast, evenals andere gelijkgesitueerden, zwaar kan
belasten, wanneer groote bedragen noodig blijken voor het herstel. Het treft mij telkens weer in de betreffende
verordening, dat men als het ware voortdurend de schei-
ding, welke moet worden gemaakt.. tusschen sociale recht-
vaardigheid zoomede het belang an den wederopbouw
en het opbrengen van de kosten voor dien wederopbouw
uit het oog verliest. Dit zal waarschijnlijk zijn oorzaak
vinden in het behandelen van deze materie door het De-
partement van Financiën (ik kom hierop nog nader terug).
Aan dit punt van de verordening kleeft echter mi. nog
een ander bezwaar. Waarschijnlijk is bedoeld rekening te
houden met den vermogenstoestand van de getroffenen
en de meer draagkrachtigen iets minder te vergoeden dan
de minder draagkrachtigen. Zooals de verordening nu
luidt, bereikt men echter vaak het tegengestelde. De min-der draagkrachtigen, die voor een groot deel met ge!eend
geld de beschadigde goederen financieren (een veel voor-komende figuur), zullen, doordat naarmate van de sc)iade

een aftrek wordt toegepast, percentsgewijs veel zwaarder in hun vermogen worden getrolfen clad de beter gesitueerden,
die de goederen geheel met eigen middelen financieren
3).

De part icu.liere schade.

De huurwaarde van de woning lijkt in het algemeen
niet een juiste basis voor het -bepalen van de schade
aan het huisraad. Deze schademeter laat, naaë verluidt,
zelfs een speling toe tusschen een vergoeding van 200 en
20 pCt. van de werkelijk geleden schade. Dit onderwerp,
reeds in diverse dagbiadartikelen en in een zevental ge-
schriften van 4en heer Melles
4)
behandeld, leent zich
heter voor afzonderlijke bespreking dan voor summiere
afdoening in dit algemeene artikel.
De aandrang van diverse kanten tot herziening vad de
regeling van de particuliere schade, althans tot het aan-
brengen van correcties, moge ertoe leiden, dat deze ma-
terie nog eens een ernstig punt van overweging bij de ‘be-
trokken autoriteiten zal uitmaken.

De 1ceuze ran het Departement.

Nu wij voor verschillende moeilijkheden staan, dringt
zich de vraag op, te bedenken, of het gelukkig is ge-
weest, dat het Departement van Financiën met de be-
handeling van de schade werd belast. In het algemeen
wordt voor de werkverdeeling tusschen de Departemen-
ten het belang ingezien van een scheiding tusschen den
dienst, welke zich belast met het innen van gelden, en
de diensten, welke tot taak hebben het behartigen
van de diverse belangen en het doen van uitgaven
daarvoor. Door dé wisselwerking tusschen deze twee
min of meer tegengestelde belangen komt men dan
vanzelf tot het zoeken en het meestal vinden van een
gelukkig gemiddelde. Over en weer kan een corrigeerende
werking worden verkregen. Om deze reden wordt het
door mij betreurd, dat niet aan een van de andere Depam-te-
menten voor het behandelen van deze materie de voorkeur
is gegeven, bijvoorbeeld: Binnenlandsche Zaken of Eco-‘
nomische Zaken, eventueel zelfs, voor wat betreft de par-
ticuliere schade, Sociale Zaken
5).
Nu eenmaal de keuze op
Financiën is gevallen, zou wellicht nog een belangrijke
verbetering te verkrijgen zijn, indien een daarvan zooveel
mogelijk gescheiden dienst met de uitvoering van de
onderwerpën; wellce niet reeds hij het bureau van den
Wederöpbouw zijn ondergebracht, zou lcunnen worden
belast. Zij, die met dit bureau in contact komen, zullen
daar een geheel andere houding ten opzichte van de be-treffende materie hebben kunnen waarnemen, daar hier
als het ware de belangen van het herstel veel meer preva-
leeren. Ik ontveins mij niet, dat cle autoriteiten, welke
alleen met den dienst van het herstel en den opbouw zijn belast, het feitelijk, althans in financieel opzicht, zoovele
gemakkelijker hebben dan de functionarissen, die zich
ook moeten afvragen, hoe de benoocligde gelden daaivoor
zullen worden gevonden, doch daarop blijft toch altijd
het toezicht van hen, clie deze taak moeten vervullen,
gehandhaafd, zelfs ook, wanneer het betreffende onder-
werp bij een ander Departement zou zijn ondergebracht.
Een beroepsinstantie, of een gemengde commissie van
advies betreffende contentieuse gevallen, zou dan ook
in de lijn liggen.

Zie ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 Januari (,,Narekening”) en een artikel van Ir. Mommaal
in ,,De Waag” van 23 December (,,De vergoeding der
oorlogsschade aan onroerend goed”). Ir. Mommaal behan-
delt deze vraag alleen voor onroerend goed, doch geheel
dezelfde bezwaren gelden voor roerend goed, dus, ook
handelsvoorraad, waarvan een groot deel is gelinancierd
met geleend geld.
J. Melles, De oorlogsschaderegeling T-Vu. Uitgaven
van de Stichting Rotterdam 1940 (niet in den handel).
Vgl., Mr. A. F. Zwaardemaker in De Waag van 23
Januari 1941.

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STAT.ISTISCHE BERICHTEN

171

Slotopmerhingen.

FIet bovenstaande is door mij uit den aard der zaak
niet bedoeld als een verwijt aan hen, die de ‘veordening
hebben opgesteld. 1-let kon niet anders dan zeer veel tijd
vergen, wilde men deze bijzonder moeilijke materie eenigs-
zins bevredigend trachten te regelen en wij kunnen dan
ook groot respect hebben voor hetgeen met de verordening is gewrocht. Dat correcties noodig zouden blijken, was wel
haast van te voren aan te nemen. Een regeling, opgesteld
voor een bijzonder geval, hetwelk zich nog nooit eerder
voordeed, zal altijd bij de. uitvoering voor ‘verbetering
vatbaar blijken en wanneer dan bQvendien de omstandig-
heden (met name de prijzen) zich sterk wijzigen en de op-
stellers als het ware moeten weifelen tusschen het belang
van een zoo spoedig mogelijk bekend maken van de rege-
ling en den wensh om ook met de verandpring in de toe-standen rekening te houden, dan is het wel haast een on-
mogelijke taak om een feillooze regeling te maken. Op de
uitwerking zal het daarom moeten aankomen en de getrof-
fenen hebben dan ook redefi te mogen verwachten, dat in
wederzijdsch begrip voor de bestaande moeilijkheden een
zoo gelukkig mogelijke oplossing voor deze ongelukkige
omstandigheden zou kunnen worden verkregen. Zeer vele
kundige mannen zijn daarvoor vanaf, het moment, dat de
ramp ons trof, voortdurend in de weer geweest en vooral
hun arbeid heeft de getroffenen dan ook voortdurend ver-
trouwen gegeven, zodat, voorzoover de verordening dan
misschien niet altijd een volkomen gelukkige oplossing
geeft, door een soepele interpretatie en een zoo royaal
mogelijke uitvoering de scherpe kanten konden worden
opgeheven. Dat de getroffenen dit in het algemeen zoo
hebben begrepen, kon ook blijken uit de terughouding
ten aanzien van de beoordeeling van de verordening en
de uitwerking, waarvan zij tot op dit moment hebben
blijk gegeven
6.)
Zij heblen de zoo moeilijke.taak van de
autoriteiten steeds zoo min mogelijk willen verzwaren en
steeds gepoogd door onderling overleg en door een beschei-
den wijzen op de ondervonden bezwaren de moeilijkheden
zooveel mogelijk te kunnen opheffen. Nu echter een toelich-
ting betreffende deze materie in de E.-S.B. van 29 Januari
jI. is verschenen, hebik gemeend deze terughouding eenigs-
zins te moeten laten varen, opd’at niet zou kunnen worden verondersteld, dat de daar gegeven voorstelling van zaken
door de getroffenen zonder meer wordt aanvaard.
Eén lof – en dat is een zeer groote lof – kan ik echter
de verordening toezwaaien Zij laat, vooral in combinatie
met een premie- of toeslagstelsel, waarvoor principieel de
deur al is geopend, alle ruimte voor een alsnog, zoowel voor
de getroffenen als voor het economische belang van ons volk,
zeer bevredigende practische uitwerking. Het groote be-
lang van deze mogelijkheid kan men niet hoog genoeg
schatten. Alles, wat wij nu echter noodig hebben, is een open oog van de overheid voor de moeilijkheden van de
getroffenen en ‘voor het belang van onze volkshuishouding.
Daarvoor hebben wij in de eerste plaats noodig een rustige
sfeer en den eerlij ken weusch tot onderling begrip tusschen
overheid en getroffenen. Wanneer wij in een dergelijke
sfeer deze geheele materie volkomen naar waarheid en
ontdaan van alle franje zakelijk kunnen bezien en behan-
delen, dan is nog alles te redden, maar daartoe zal het
noodig zijn, dat alle partijen elkaar eerlijke medewerking
geven en niets ondernemen, wat een juist inzicht zou kun-
nen vertroebelen. –

J. C.
dCfl
BAARS.

6)
Hiermede wil ik niet de moelijkbeid uitsluiten, dat
de getroffenen zich tenslotte toch gedwongen zouden
kunnen zien, 6en rechterlijke uitspraak uit te lokken, van-neer het niet mogelijk zou blijken, langs anderen weg een
redelijke vergoeding te krijgen. Er wordt reeds in toene-
mende mate in deze richting aandrang uitgeoefend.

HET ECONOMISCH BELANG VAN DE

NÉDERLANDSCHE JAARBEURS ONDER DE

HUIDIGE TIJDSOMSTANDIGHEDEN,.

De beteekenis r’an de Jaarbeurs in het algemeen.

Over de economische beteekenis van het jaarbeurs-
instituut in het algemeen behoeft weinig meei’ geschreyen
te worden. Sinds de oprichting’ van de Vereeniging tot het
houden van Jaarbeurzen in het oorlogsjaar 1916 zijn 43
jaarbeurzen te Utrecht
gehouden.
De aanvankelijk primi-
tievd behuizing in höuten monsterkamers, die her- en der-
waarts over de TJtrechtsche pleinen en plantsoenen warei
verspreid, maakte plaats voor permanente, vijf verdie)in-
gen hooge gebouwen, waarvan het eerste in 121, het
tweede in 1930 en het derde in 1932 wérd geopend, terwijl
in 1938 aan, dit complex een machinehal met een opper-
vlakte van bijna 3000 m
2
werd toegevoegd.
Het jaarbeursinstituut, dat bij zijn geboorte een oorlogs-kind werd genoemd en dat, naar het oordeel van pessimis-
tische economen, de sluiting van het vredesverdrag niet
lang zou overleven, groeide voorspoedig verdei’ en gedijde
onder de economische omstandigheden, die na afloop van
den wereldoorlog hier te lande ontstonden, nog veel gun-
stiger, dan in de eerste levensjaren van het instituut het
geval was geweest.

Een en ander neemt echter niet weg, dat ht economisch aspect van liet jaarheursinstituut in de jaren na 1918 zeei’
sterke wijzigingen onderging. 1-Jadden handel en industrie
op de eerste jaarbeurzen zeer veel aandacht besteed aan
het publiek in het algemeen, in latere jaren drong bij de
jaarbeursdeelnemers meer en meer het besef dodr, dat
de jaarbeurs in eerste instantie een zakeninstituut is.. De betrekkelijk korten duur v.ande beurs (9 werkdagen), de
heknopte ruimte, waarop de monsters der verschillende
artikelen worden uitgestald, het drukke bezoek van gros-
siers en detaillisten, maken het den deelnemenden fabi’i-
kant of handelaar onmogelijk zijn tijd te besteden aan het
belangste]lende publiek.

Zoodoende weid de jaarbeui’s, nadat het instituut de
kinderschoenen was ontwassen, het trefpunt voor handel
en industrie, de plaats, waar tweemaal ‘s jaars, in Maart
en September, fabrikant, grossier en detaillist elkaar ont-
moeten, waar oude relaties worden vernieuwd en nieuwe
relaties worden aangeknoopt, waar de industrie aan haar
klanten de veibeteringen toont, die het l)i’OdUCt heeft
ondergaan, waar de grossier zijn afnemers in kennis brengt
met de uitbreiding van zijn assortiment, en dat alles niet
dooi’ middel van catalogi of monsterboeken, niet met be-
hulp van in enkele koffers samenepakte stalencohleties,
maar in tegenwoordigheid van het product zelf.
1)e beteekenis, die van een dergelijk regelmatig terug-
keerend contact tusschen fabrikant en wederverkooper
uitgaat, behoeft hier niet nader te worderi beschreven.
Het zou weinig zin hebben de economische beteekenis van
een dergelijk contact nader te analyseeren. De gi’Öei van
de Nederlandsche jaarbeurs hew’ijst beter dan welk ander
argument, fioe groote behoefte er ook hier te lande aan
een dergelijk vei’zamelpunt voor. handel en industrie be-
stond. Het jaarbeursintermediair werd een onmisbare
schakel in het groote distributieproces en volbrengt nu
reeds bijna vijf en twintig jaar zijn taak in een vorm, dien destijds de organisatoren zich hadden gedacht, doch dien
het instituut eerst verkreeg, nadat de eerste wilde jaren
achter den rug waren.
Geenszins mag men echter uit het vorenstaande de con-
clusie trekken, dat het jaarbeursinstituut sindsdien een
tijdperk van gezapige rust zou zijn ingegaan. Daarvoor is
de jaarbeurs te zeer een onderdeel van het Nederlandsche
economische leven. De stormen, die handel en industrie
in den loop der jaren over hun hoofden voelden-gaan, trok-
ken ook voor het jaarbeursinstituut niet onopgemerkt

172

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941

voorbij. De economische depressies waren trouwens krach-
tig genoeg om oudere en grootere instellingen op haar
grondvesten te doen schudden. Een kortstondige opleving
na afloop van len wereldoorlog werd gevolgd door een

ecoromische crisis omstreeks 1923, waarna de voorspoed
voorgoed zijn intrede scheen te hebben gedaan, .tot in
1929 de malaisetijd begon, die weldra uitgroeide tot een

werelddepressie van ongekenden omvang. Tal van jaren
ging de samenleving gebukt ondër de gevolgen van deze
crisis, en toen de eerste teekenen van verbetering zich
schuchter aankondigden, brak opnieuw een oorlog uit,

waarin ook ons land verwikkeld werd.
De Jaarbeurs in oorlogsomstandigheden.

1-let behoeft derhalve geen verwondering te wekken, dat de jaarbeurs in den loop der jaren den indruk van de
zoo sterk wisselende omstandigheden onderging. Zoo blijft
uiteraard ook de invloed van den tegenwoordigen oorlogs-
toestand voor de Nederlandsche jaarbeurs niet onopgemerkt. 1-Jet spreekt welhaast vanzelf, dat de komende 44ste Neder-
landsche Jaarbeurs op tal van punten afwijkingen zal ver-
toonen met de jaarbeurzen, die in vredestijd werden ge-

houden.
Ongetwijfeld zullen tal van deelnemers, die sinds jaren tot de regelmatige exposanten behooren, deoude bekende
producten onder de aandacht van hun afnemers brengen, doch vele zullen door allerlei oorzaken genoodzaakt zijn
het roer om te.gooien. De oorzaken, die handel en in,dustrie
er toe brengen andere wegen te zoeken, zijn vele en van

velerlei aard.

Vertangingsmat.erialen.

D.istributiemaatregelen verhinderen in vele gevallen den
vrijen handel in bepaalde producten, materiaalschaarschte

noodzaakt tal van industrieën naar andere grond-
stoffen om te zien, voorschriften betreffende materiaalge-
bruik dwingen in vele gevallen tot het toepassen van nieu-
we constructies, het wegvallen van een deel van den buiten

landschen handel maakt het noodzakelijk naar andere
hulpbronnen om te zien. De 44ste Nederlandsche Jaar-
beurs zal vrijwel in alle takken van het bedrijfsleven de
veranderingen tot uiting brengen, die zich in het Neder-

landsche bedrijfsleven hebben voltrokken.
Zoo zullen tal van deelnemers in de groep bouwmateria-
len speciaal hun aandacht schenken aan de vervangende
materialen, teneinde de bouwnijverheid in staat te stellen,
ondanks het wegvallen van verschillende bouwstoffen,
haar werkzaamheden in het belang van den wederopbouw
voort te zetten. In andere groepen, zooals bijv. de levens-
middelenafdeeling, zullen niet alleen de regelmatige deel-
nemers hun artikelen exposeeren, doch zullen tevens vele nieuwe exposanten de aandacht vragen voor hun produc-
ten, die als aanvulling op het gedistribueerde voedselrant-soen kunnen dienen. Tenslotte zijn er industriegroepen op
de komende voorjaarsbeurs vertegenwoordigd, die zich
niet alleen tot haar directe afnemers wenden, doch voor
haar nieuwe materialen aandacht vragen bij een ruimeren
kring -yan belangstellenden. Een duidelijk voorbeeld hier-
van zal om. de expositie van het Internationaal Kunst-

zijde Terkoopkantoor vormen.

Drie groepen Pan deelnemers.

Onder den drang der tijdsomstandigheden, waardoor
voor den handel vele relaties verloren gingen of onbereik-
baar werden, zal derhalve ook het aspect van de jaarbeurs-
deelneming wijziging ondergaan, zoodat de deelnemers
naar het doel, dat zij met hun expositie beoogen, in de
navolgende drie groepen kunnen worden onderscheiden:

1. Deelnemers, die het halfjaarlijksche contact met hun
afnemers willen voortzetten en de aandacht van deze
afnemers vragen voor hun normale artikelen.

2. Deelnemers, die nieuwe of weinig bekende artikelen
ter beurze brengen en die voor den afzet van deze pro-ducten nieuwe relaties wenschen aan te knoopen. –

Deelnemers, die nieuwe producten vervaardigen en
voor deze artikelen in ruimeren kring de aandacht

vragen.

De beide eerstgenoemde groepen waren ook vôôr den
oorlog regelmatig ter beurze vertegenwoordigd. De eerste
categorie vormde het grootste contingent van de deel-
nemers, de tweede groep werd gevormd door de telkenjare
verschijnende nieuwe deelnemers, waaruit ten deele in
volgende jaren de regelmatige exposanten werden gerecru-
teerd. De laatste groep is een verschijningsvorm yan den

laatsten tijd.

iVieue grondstof / en 000r de textielindustrie.

De expositie van kunstzijden garens (rayon) van
melkwol en van celvezels, is niet in de eerste plaats be-
stemd voor de directe afnemers, al zal door het Internatio-
naal Kunstzijde Verkoopkantoor bij deze expositie de
nciodige aandacht worden geschonken aan dè commercieele

zijde. Het aantal belanghebbenden en belangstellenden
voor deze nieuwste producten van de Nederlandsche nij-
verheid is echter veel uitgebreider dan de kring van de

directe afnemers. Allen, die op eenigerlei wijze in aanraking komen met het
textielbedrijf, het modevak, de confectie industrie en de
aanverwante vakken, zullen belangstelling hebben voor
deze inzending, die daarnaast ook voor het groote publiek
van het allergrootste belang zal zijn.
De vier Nederlandsche kunstzijdespinnerijen demon-

streeren in hare stands haar nieuwste prestaties op het
gebied’ van kunstzijden garens, van melkwol en van celve-
zels, en de groote verscheidenheid van artikelen van allerlei
gading, en die daaruit worden gefabriceerd. Speciaal de resul-
taten, bereikt met de verwerking van het nieuwe product
melkwol, zullen een bijzondere attractie blijken. Ook
worden er een aantal apparaten uit de research-afdeelingen
van deze spinnerijen opgesteld, zoodat de belangstellende
kan waarnemen, welke accuratesse en zorg aan de kwali-
teit van de geleverde grondstoffen worden besteed.
In de verschillende afdeelingen zal een keur van de
modernste textielmachines de fabricage vertoonen van
stoffen, band, charmeuse, gebreide goederen, kousen en
sokken uit Nederlandsche rayon. De naigaren-fabri-
kanten zullen op een aantal machines de verwerking laten
zien van hun nieuwe naai- en industrie garens uit Tenax-
rayon, een top-prestatie van de Nederlandsche kunstzïjde-
nijverheid. Onder leiding van het Proefstation voor de
Waschindustrie zal een volledige wasscherij de behande-
ling van kunstzijden goederen demonstreeren met zeep en met de nieuwe vervangingsmiddelen daarvan. De Textiel-
scholen in- Enschede, Tilburg en in Eindhoven geven van haar belangstelling blijk in een eigen stand.
De bezoekers zullen kennis kunnen maken met een groot
aantal interessante statistische gegevens over de belang-
rijke plaats, die de textielindustrie in nijver Nederland
in-
neemt en van het hooge pëil, waarop zij staat.
Tenslotte zullen de uitstallingen van de bijna honderd
textielfabrieken practisch getuigenis afleggen van vak-
kennis, degelijkheid en goede smaak. 1-Jaar producten uit
kunstzijde zullen bewijzen, dat deze bij uitstek Nederland-sche grondstof niet alleen een prachtig materiaal is voor de
vervaardiging van luxe-stoffen en -artikelen, maar zich
ook uitstekend leent ter vervanging van en tot samenver-
werking met katoen, celvezel, wol en meikwol.
Zoo zal de 44ste Nederlandsche Jaarbeurs hier en daar
een gewijzigd aspect vertoonen, doch zij zal ook onder de huidige oorlogsomstandigheden de stuwende kracht
blijven voor handel en industrie.
Dr. J. C. VAN LEEUWEN.

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

173

WAARDEVERMEERDERINGSBELASTING

1940.

Telkens heeft men den laatsten tijd kunnen hoeren,

dat ‘het
geld
thans zijn overheerschende positie heeft ver-
loren en dat zijn rol zich voortaan zal beperken tot het

zijn van
dienaar,
wiens eenige taak het is het economische

verkeer te vergemakkelijken. Velen zullen zich met mijover dat vooruitzicht oprecht

hebben verheugd.
Het zal voor hen een ontgoocheling zijn geweest, in het
besluit van 27 November 1940 tot heffing van een be-
lasting op de waardevermeerdering van onroerende

zaken, te zien belasten iets
wat
allerminst winst behoeft
te zijn, doch veelal uitsluitend tot uitdrukking brengt
verminderde koopkracht van het
geld.
Immers, als winst

wordt beschouwd het bedrag, waarmede de verkoop-
waarde der zaak haar verkoopwaarde op een vorig tijdstip

overtreft. Dus een geld-bedrag.
Ook thans nog wordt, derhalve niet de reëele toestand
als grondslag van overheidsmaatregelen, in casu belasting

heffing, genomen, doch wordt daarbij uitsluitend afge-

gaan op geld-becijferingen.
Heeft het geld
dus nog steeds zijn
heerschende posüie

behouden?
Deze vraag dringt zich met ‘des te meer kracht naar
voren, daar men in het duister tast naar de reden,
waarom

men met dit besluit afwijkt van het in den aanvang van
dit artikeltje geformuleerde principe, wanneer het op de
praktijk aankomt. Bi.j de thans geldende besluitenregeering
kan men die reden nu eenmaal niet leeren kennen uit
eenige officieele motiveering. Men moet er dus naar raden.
Op rechtvaardigheidsoverwegingen kan deze afwijking van het zoo gaarne vernomen beginsel moeilijk ber.isten,
daar de reëele waarde van het vermogen, ondanks hoogere
geldswaarde, geen wijziging behoeft te hebben ondergaan.

Ook doelmatigheidsoverwegingen, anders dan de nood-
der-schatkist-zonder-meer, zijn moeilijk voor deze belasting
aan te voeren. Zeer ondoelmatig schijnt het mij, en weinig
in overeenstemming met het meergenoemde beginsel,
om het publiek, door iets als winst te belasten, wat geen
winst is, op te voeden en te stijven in de onjuiste en thans
terecht met kracht bestreden opvatting, dat doel van ons economisch streven is en moet zijn
geld.
Of moeten wij
aannemen, dat bij de totstandkoming van dit heffings-
bes’uit nog niet voldoende met de beginselen van de
nieuwe orde’ rekening is gehouden? Moge dit zoo blijken
te zijn en moge het besluit dus spoedig alsnog met die
denkbeelden in overeenstemming worden gebracht.
W
. C. iIEES R.Azn.
Wageningen, Februari 1941.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.

Collectieve arbeidsovereenkomsten. Beslissingen van het
College van Rijksbemiddelaars inzake algemeen ver-
bindendverklaring van eenige collectieve arbeidsovereen-
komsten en wel in het Boekbinders-, Papierwaren- en
Enveloppeiibedrijf, in het Bouwbedrijf en in het Steen- en
Houtgranietbedrljf. (E.V. 21/2/’41, pag. 245; Stct. No, 34).
Doelcorporaties. Besluit inzaki uitbreiding van de bij
de Gemeentewet (art. 129 t/m. 146) geregelde mogelijk-
heid tot vorming van doelcorporaties. Ingevolge dit be-
sluit kunnen regelingen ter gemeenschappelijke beharti-
ging van belangen door de gemeenten ook met – o. m. –
stichtingen, vereenigingen, maatschappijen en natuurlijke
-personen worden getroffen. (E.V. 21/2/’41, pag. 245;
V.B. No. 6).

Fotografisch bedrijf. Op grond van de Vestigingswet

Klein bedrijf 1937 is een sperregeling ingesteld vooi het
fotogralisch bedrijf en den kleinhandel in fotbgrafische

artikelen.
Met ingang van 8 Februari 1941 is dientengevolge het

vestigen, c.q. uitbreiden van een zoodanig bedriji, als om-
schreven in de betreffende beschikking, zonder vergun-
ning van den Secretaris-Generaal van 1-landel, Nijverheid
en Scheepvaart verboden. (E.V. 14/2/’41, pag. 212; Stct.

No. 27).

Hout voor gasgeneratoren. Prijsregeling. Hernieuwde vaststelling van maximumprijzen voor houtblokjes voor
gasgeneratoren. (E.V. 14/2/’41, pag. 211/12; Stct. No. 27).

Hout. Frijsregeling. Vaststelling van verlaagde maxi-
mumprijzen voor palen van Inlandsch rondhout naaldhout.
(E.V. 14/2/’41, pag. 212; Stct. No. 27).

Kunstzijden garens. Nadere regeling van den uitvoer
van kunstzijden garens naar Duitschland. (E.V. 14/2/’41,

pag. 218; Stct. No. 29).

Maatregelen tegen den smokkolhandel.
Met ingang van

15 Februari a.s. is, teneinde den smokkelhandel tegen te
gaan, in een strook van 1 kilometer breedte langs de zui-
delijke grens, vanaf de Duitsche grens in de gemeente Vaals
tot aan den Westeroever van de Schelde, het vervoer van alle goederen verboden. Dit geldt niet voor rechtmatigen in- en uitvoer, alsmede niet indien ontheffing, al dan niet
onder voorwaarden, is verleend. Speciale regeling vooi de
gemeente Baarle-Nassau. (E.V. 7/2/’41, pag. 184;Stct. No.

26).

Non-ferrometalen. Voor het importeeren van nonferro-
metalen in den vorm van grondstof ruw-, half- of afval-
materiaal is een vergunning vereischt van het Rijks-
bureau voor Non-ferrometalen. (E.V. 21/2/’41, pag. 241).

Ontginning van steengroeven. Met ingang var 12 Fe-
bruari 1941 is voor de ontginning van ondergrondsche
steengroeven vergunning vereischt van den Inspecteur-
Generaal der Mijnen te Heerlen; deze vergunning, welke
opk noodig is voor het in gebruik nemeri voor andere

doeleinden dan ontginning, wordt slechts geweigerd op
gronden, verband houdende met de veiligheid. (E.V.
14/2/’41, pag. 214; Stct. No. 29).

Oorlogssehade. Nadere bepalingen omtrent oorlogs-
schaderegel)ngen, inzake huisraad, voor gemeenten en
het openbaar lichaam de •Wieringermeer. (E.V. 21/2/’41,

pag. 245; Stct. No. 34).

Overdracht van
Zeeschepen.
Wijziging van de Ministerieele
Beschikking van 9 September 1939 ter uitvoering van de
Wet behoud scheepsruimte 1939. Met ingang van 7 Fe-
bruari jl. is thans iedere overdracht verboden van Neder-
landsche zeeschepen in eigendom, in gebruik of ter be schikking, zonder vergunning van de Directeur van het
Rijksbureau Zeescheepvaart. Tot voornoemden datum
gold een zoodanig verbod slechts met betrekking tot over-
dracht aan niet-Nederlanders of naar het buitenland
(E.V. 14/2/’41, pag. 212; Stct. No. 26).

Flantaardige vezels.
Plantaardige vezels, alsmede weef-
sels en andere producten van plantaardige vezels, worden
aangewezen als distributiegoederen in den zin van artikel
van de Distributiewet 1939.
Verwerkers en importeurs van en handelaren in plant-
aardige vezels en producten daarvan zijn verplicht een
verzoek om inschrijving te richten tot de Sectie Plant-
aardige Vezels van het Rijks-Textielbureau te Arnhem.
Katoen, jute, linnen en kapok, welke artikelen reeds
tot distributiegoed zijn verklaard bij afzonderlijke be-
schikkingen, vallen niet onder deze regeling. (E.V. 14
1
/2/’41,

pag. 213/214; Stct. No. 28).

Streek- en jaarbeurzen.
Het is verboden eenige beurs,
welke niet uitgaat van de ,,Vereenigiig tot het houden van
jaarbeurzen in Nederland” te Utrecht, aan te kondigen
of te organiseeren onder de aanduiding: ,,jaarbeurs”.
Het aankondigen, organiseeren of houden van een

174

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941

streekbeurs is zonder vergunning verboden. Onder
,,streekbdurs” wordt verstaan: cle in verband met de
verkeersomstandigheden vorn een bepaalde streek of
stad, al dan niet peiiodiek georganiseerde, beurs.
Onder ,,beurs” verstaat het betreffende besluit: de
samenkomst van fabrikanten, groothandelaren, handels-
agenten, handeisreizigers, kleinhandelaren en andere koop-
lieden, gehouden met het doel handelsrelaties te doen aan-
knoopen en handelstransacties tot stand te brengen.
(E.V. 14/2/’41, pag. 212; V.B. No. 5)..

Sehatleloosstellingen aan Duitschers.
Terordeni
ng van den Rijkscommissaris betreffeflde het schadeloosstelleii
van Duitschers ter zake van door oorlogsgeweld veroor-
zaakte schade aan goederen. De bedragen der schadeloos-
stelling en der daarmede samenhangende kosten komen
ten lasté van het ,,Flerstelfonds 1940″. (E.V. 14/2/’41,
pag. 214; V.B. No. 5.

Sierteeltproducten. Nadere regeling van den verkoop
naar het buitenland van bloeem keekerijproducten. (E.V.
14/2/’41, pag. 218; 21/2/’41, pag. 250; 28/2/’41, pag. 28;
Stct. Nos. 28 en 39).

Turfiiiilustri’e. Reglementeering van de turfindostrie
hij het Crisis-Fabriekstuifbeshii t 1941. Beperkende be-
palingen ten aanzien van de te produceeren hoeveelheid.
(E.V. 21/2/’41. pag. 244; Stct. No. 31).

‘STrticlitbootncarbolineli in. Prijsregehing. Vaststelling van
max imumprijzen voor vruchtboomcarbolineum, welke
varieeren naar gelang van de categorie koopers 01′ gebrui-kers en hoeveelheid. (E.V. 21/2/’41, pag. 244; Stct. No. 3).

Wederopbouw. liet is gebleken, dat de minder-draag-
krachtigen dikwijls niet konden overgaan tot den herbouw
van door oorlogsgeweld getroffen complexen. In verband
hiermee is èen regëling getroffen, op grond waarvai’i de
Provinciale Stichtingen 1940 cedieten beschikbaar ‘kun-
nen stellen voor het herstel of den bouw van door oorlôgs-
geweld getroffen onroerende goederen.
Een bijzondere regeling is getroffen ten aanzien vn
de
credietverleening vôor het herstel of de vervanging van
beschadigde of vernielde schepen. (E .V 14/2/’41, pag. 214;
V.B. No. 5).

Zakken. Nadere regelingen inzake vergunning tot’ uit-
voer van geweven zakken. (E.V.
21/21’41,
pag. 250).

JA.NDBOUW EN VOEDSELVOORZIEN.

Appelen. Intrekking van het Tuinbouwbesluit 1940
(appelen), waarbij de handel in appelen werd geregeld.
(E.V. 21/2/’41, pag. 248; Stct. No. 32).
Kalvermagen. Nadere regelin inzake het afleveren
Van kalvermagen door slagers. (E.V. 2112/41, pag: 240; Stct: No. 31).

Kapvergunning. ingevolge een wijziging van de Bodem-
productiebeschikking 1939 is thans ook voor het vellen en rooien van enkele boomen een vergunning vereischt van den Productiecommissaris voor den boschbo’uw en houtteelt te Utrecht.
In het tijdvak vaii 13 Februari 1940 tot 1 Seidemher
1941 worden geen vergunningen verleend voor liet vellen
van populieren. (12V. 2.1/2/’41, pag. 240/47; Stct. Nos.
31 en 32). –

MAANDCIJFERS.

INDEXCIJFE9S VAN NDERLANDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor iie Statistiek)

(Men zie voor de wijze van berekening der indexeijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355. e.v. en
30
.A.pril
1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen,

uit welker noteerng cle indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage. op
het Centraal Bureau oor de Statistiek).

De tusschen haakjes geplaatstecijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.

1930 = 100

(29)

.-

(22)

.

(51)

.
(6)
_(6)
1
(t)
L

(5)

E’

.0
0
051)
EZ

.

00
(15)

100 100 100 160
100 100
100
100
100 100
foo
1oo

100
10t9
1930

…….
1931

. .
..’.
72
76
74
86 55
5
51
63
51
68
65
66
70
59
44
55

49 64


’30
37
32
36
29
39
46
41
’46
39′
51
59 54
72
2
44
34
35
45
38
59 49 52
36

1923

……..
1933

………
50
66
57
68
21
’42
34
28
73
41
’69
58
55 34 46 67 55 75
21
47
38
34 80 48

,
.
60
55
37

1934

……..

1936
52 76 64
80
38 79
44 42
109
70 73 79
66
62

1935

…….

1937
85
108′
95
103 113
108
70 64
209
92
107
120
104
76
84
105
93
99
98


90
57
56
145
81
94
98
96
54
86

100
92
80 94 79 45
63

.
132


:53

84
86.

.
90
56
1939

……..

Jan.

’40
80.4
92.7 85.7 65.4
106.6 69.8
38.2
67.3
141.7
46.6
80.2′
86.0
85.4
54.3
Febr.
81.0
92.6
86.0
65.1
106.3
66:3
36.4
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6
84.7
52.5

1938

……..

Mrt.
82.0
96.7 88.3
64.1 110.1
64.2
35.9
64.3
132.0
46.7 78.0
82.3
8.7
.
52.6′
April
82.3 94.5 87.6 63.8
111.1
58.8
34.7
61.8 126.2 47.5
72.6
,
17.7
.83.9
53.5

Sept.

,,

)
99.3
111.6 104.6 68.4 110.8
60.4
50.3
61.2 131.7 52.2 74.5 79.5


94.3
56.1
Oct.
109.6
123.6
115.6
80.2
117.5
63.9
63.1 64.1
144.0
55.1
82.3
85.8 104.1
57.
Nov.

,,
113.1

,
130.6
120.7 84.3
127.8
75.7
65.9 74.3
170.4 65.7 103.7 102.6
112.7
69.8 Dec.
118.0 134.5
125.1
85.1
‘134.2
71.4
62.3
77.9
182.4
69.7 93.9
105.4
116.1
,
697

Jan.

’41
126.2 139.2
131.8 85.9
134.1
70.8
61.8 ‘
77.6
186.2
70.6
934
106.4 ‘120.0
97.6

1
113.4

69.7
Febr.,,

1120.8
1
133.4

1126.2
1
84.1

1
125.3

1
62.0

1
56.7

1
69.6 ‘169.9

1
64.9

1
89.4
1
63.4′

Fondsen, die zoowel internationaal verhandelhaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed yan den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.


1-lieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande, kolom opgenomen.

.
Hieronder zijn begrepen de ,’aandèqlen uit de 4 voorafgaande kolommén.


Aandeelen van Nederlandshe en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in cle
voorafgaande kolommen zijn opgenor(ien.

,

Over de maanden Mei t/m. Augustus ’40 werden geen indexcijfe
.
rs berekend.

. –

1

5 Maart 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN

175

Landbouwzadesi.
Nadere regeling van den verbouw
van landbouwaaden in verband met het teeltplan Akker-
bouw 1941. (E.V. 21/2/’41, pag. 247/48).

Paarden-inlevering. Nadere regeling van de inlevering
van paarden in verband met het Leveringsbesluit 1941
Paarden. (E.V. 21/2/’41., pag. 248; Stct. No. 34).

Seliapenvieesch. Maximum-prijsregeling ten aanzien
van voor slachting bestenide schapen en van schapen-
vleesch. (E.V. 21/2/’41, pag. 246; Stct. No. 31).

Tuinbouwgewassen. Met ingang van 12 Februari zijn
de bij de Nederlandsche Groenten- en Fruitcentrale aan-
gesloten georganiseerde telers van tuinbouwgewassen
verplicht de door hen geteelde gewassen ter veiling aan
te voeren, met inachtneming van de aanwijzingen dier
Centrale. Dezeaanwijzingen kunnen om. inhouden

een
verplichting tot het ter beschikking houden van of het
inleveren bij de Centrale, alsmede tot het beperken, zoo
noodig stopzetten, van den aanvoer van door de Centrale
aan te geven tuit1bouwgewassen. Voorts kunnen aanwij-
zingen worden gegeven omtrent de bestemming en toe-
wij zing aan koopers van de ter veiling aangevoenle gewas-
sen. (E.V. 14/2/’41, pag. 215; Stct. No. 29).

Vee. Regeling met betrekking tot het aanhouden en
afleveren van mest- en weidevee. Nadere regeling van de
levering en asrekeniug van aan de Nederlandsche Vee-
houderijcentrale te leveren rundvee, alsmede van nood-
slachtingen. (E.V. 14/2,
1
’41, pag. 215/16).

Vlas. Zij, die voornemens zijii dit jaar vlas te telen,
dienden voor 15 Februari a.s. aan de Landbouw-Crisis-
Organisatie, binnen welker werkgebied hun bedrijf is ge-
legen, op te geven welke oppervlakte zij, dit jaar met vlas wenschen te bebouwen, (E.V. 14/2/’41, pag. 215).

STATISTIEKEN.

KOERSEN VASTOES’I’ELI) DOOR lIET
N1ODERLANDSCHE ELEARINC1INSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Rijksmarken 75.36 4 Aug. ’40 Dinar
Belga’s . . . . 30,14 7 Aug. ’40 (mve. schuld) 4.23 16. Aug.
1
4C
Zw.
Francs 43.56 II Oct. ’40 Turksche’
Lires ……9.87 3 Sept. ’40 Ponden

1.45+29 Dec. ’31
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 Lewa(Bulgarijc)2.30 25 Nov. ’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 Pengoe (Flongarije)
Zweedschelcr.44.85 13 Aug. ’40 (Oude schuld) 36.52 20 Dec. ’40
Tsjech. Kr.

Pengoe
(oude schuld) 6.42 16 Aug.
1
40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
Tsjech. Kr.

ZIoty (Polen)
(nwe. schuld) 7.54 16 Aug. ’40 (Oude Schuld) 35.28 28 Jan. ’41
Dinar (Joego-Slavio) (nwe. schuld) 37.68 11 Fcbr. ’41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40

ZILVEEPRIJS

OOUJ)PJUJS
Londen
‘)

N. York
‘)

A’dam ‘)

Londen’) 25 Febr. 1941 .. 237/,,

343/, 25 Febr. 1941 . . 212e

1681-
26

,,

1941 . . 23
7
/

34’/, 26

,,

1941 . . 2125

168/-
27

1941.. 23
7
/,,

34
1
/, 27

1941.. 2125

168/-
28

,, 1941.. 23
7
/,,

343/, 28

1941.. 2125

1681-

1 Maart 1941 . . 23
7
/
1
,


1 Maart 1941 . . 2125

168/-
3

,, 1941.. 23
7
/,,

34
1
/,

3

,, 1941.. 2125

168/-
4

,, 1940.. 21’/,

34’/, 4

1940.. 2085

168/-
23 Aug. 1939.. 18’/,,

37
1
/, 23 Aug. 1939.. 2110

14816′!,

‘) In pence p. oz. stand. ‘) Forign silver in $c, p. oz. Ome.
‘) In guldens per kg 1000/1000. ‘) In 5h. p. oz. Ome.

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEI)EIOLANI)SCI•IE BANK.’)
Vaiuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
1
Berlijn lBrussel
1

Züricli IStockh.j
Helsinki
25 Febr. 1941
l.88’/,

75.354
30.14 43.67
44.854
3.814
26

,,

1941
1.88’/,

75.354
30.14
43.63
44.854
3.814
27

,,

1941
1.88′!,

75.354
30.14 43.67
44.854
3.814
28

,,

1941
1.88’/,

75.354
30.14
43.67 44.854
3.8I4
1

,,

1941
1.88′!,

75.354
30.14
43.67,
44.854
3.814
3

,,

1941
1.88’/,

75.354
30.14
43.67
44.854
.3.814
Laagste d.w.
1.88’/,,

75.28
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w. 1.88′!,,

75.43 30.17
3.82
hiuntparitejt
1.669

59.263

1
24.906
43.7 1
48.003
44.90
.

66.671
6.266
‘) De koersen van de week 18-24 Februari waren dezelfde als
de bovenstaande.

KOERSEN TE NEW-YORK.
(CaSio).
Data
.
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
(8 per £)
(S per
100
fr.)
(S p.
100
Mk.) (5 p.
fl00)
18 Febr.1 961
4.03
2.20
40.05


19
,,

1941
4.03’/,
2.20 40.05


20
1941
4.02’J,
2.20
60.05


21
1941
4.03
2.18
40.05


22
,,

1941
4.02
1
1
4

2.20
40.05


24
,,

1941
4.02
3
/,
2.20 40.05


25 ,,

1941
4.03’/,
2.17
40.05


26
1941
4.03
1
!
2.20
40.05


27
1941
4.03
1
/,
2.17
40.05
28 ,,

19/,1
4.03
1
!,
2.17
60.05


1 Mrt. 1941
4.03
2
/
1

2.17
/,0.05


3
,,

1941
4.03
1
/,
2.17
60.05


4
‘1940
3.91
3
1
2.21
3
/
4

40.20

53.13
Munt
pariteit
4.86
3.90
5
/.
23.81
1
/,

40
1
/16

KOERSEN TE LONDEN.

Plaalsen en
landen
Not.
eenh.
24Febr./1Mr8.’41
Laagste
Hivgs!ej
1 Mrt.
1941
’17/22
Febr.
’61
ILaagstelHoogstel
122
Febr.
1941

Officieel:
New York
$
P.
£
6.024
4.034
4.034
4.024
4.03
4.03
Parijs
Fr.p

– – –


Stockholm
Xr.p.E
16.85
16.95
16.90
16.85
1690
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45 4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI
16.954
17.13
1706$ 1695$
17.13
17.043
iWet -Officieel:
Alexandrid
P. P.
£
97.50 97.50 97.50 97.50
97.50.
97.50
Athene
Dr.p.E
515
515
515
515
515
515
Bangkok
5h. p.tical





Bonibay d. p. r.
18.- 18.-
IS.-
’18.-
18.-
8.-
Budapest
cl.

p.
£

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.–
IS.- IS.-
15.-.
15.-
Istanbul

Kobe
d.

p.

yen
16.25
14.25
14.25 14.25
14.25
4.25
Lissabon

(nep.
£
99.80 100.20
00.-
99.80
‘100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
£
40.50
40.50
40.50 40.50
40.50 40.50
Montevideo
d.p. p.
Rio de .Taneiro
d. p.

mii.


– –




Sjangliai
d. p. S
3.41
3.50
3.41
3.40
1

3.50
3.50
Singapore
d. p.
$
28.18 28.18
28.1 S
28.16

128.18
28.16

STAND
VAN. ‘s RIJKS KAS.

V o
t
cl er
i
n ge n

1
23

Febr. 1961
28 Febr. 1941
Saldo van ‘s Rijks

Schatkist
hij de Nederlandsche Bank


Sald.o b. d. Bank voor, Necl.
0

287.817,37
1

807.459.92
Vooe’schotten op uit. Jan. “,l
aan

de

genieenten verste.
op aan haar uit te keeren
hoogsclone

der

pers,

bel.,

Gemeenten

……………..

aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem.10nds- hel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op cle vermo-
gensbelasting

………………….


ooe
.
schotten aan Necl.-IndiiC’)
,,

t
27.531 .300,64
,,

127.641.300,64
Idem voor Suriname ‘)

….
,,

9.922.352.28
m
Ide

aan

Curaçao

‘)
…9.922.352,28
169.788,71
,,

169.788.71
Kasvord.

wegens

credietver-
strekking a. h.

buitenland
,,

74.0 1 8.864,0
,,

73.789.238.Q9
Daggeldleeningen tegen onder-


pand

…………………..
Saldo der posirek. van Rijks-
comptabelen

…………
73.757.406,05
,,

61.417.878,90
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds

‘)


Vordering op andere Staats-
beclr.

en

instellingen

‘)

..,,
65.130.849,36
,,

68.069.287,30
Ver
p 1 i c
h t
i
n ge
is
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t

15.000.000,-
f

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in rekbn.-cour. verstrekt
..,,
6.255.981,21
6.251.604,67

Octrooi

verstrekt

………

Schuld

aan

cle

Bank

voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
,,
160.845.000,-
,,
160.845.000.-
Scliatkistpromessen in omloop
,,

865.300.000,-‘)
904.800.000,-
1
)
Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop

……
50.436.827,-
,,

52.269.174,50
Schuld

op

uitimo

Jan. ’41
aan de geni. weg. a.
te.
uit
te

keeren

hoofcls.

cl.

pers.
bel.,

aand.

i.

d.

h000ds.

cl.
grondb. e.
cl
.
gem. fondsb.
alsns.opc.
op
die bel, en
op

…..

6.245.488,97
,,

6.245.488,97 Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds

‘)

……..
856.713,16
,,

894.209,42
Id. aan het Staatsbedr. der
P.

de

vermogensiselasting ….
……

‘110.271.223,78
102.665.954,61
T.

en

T.

‘)

……………..
Id.

aan

andere

Staatsbedlrij-

…….

ven

‘)

……………..

…..
19.547.766,61
,,

22.801.930,14
Id. aan div. instellingen
‘)

..,,
227.559.639,88
227.523.230,88

‘)
In rekg. crt.

met

‘s
Bijks
Schatkist

‘)
Rechtstreeks
hij De
Nederlandsche Bank

t
72.000.000,-
)
Idem
0
32.000.000,-.

11

901

1.366

553

253

450

450

668

646

59

48

3.059

3.060

24

29

120

120

5.845

5.972

1.469
1

1.768

3.352

3.456

862

589

6

3

150

150

6

6

5.845

5.972
176

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

5 Maart 1941

DE NEDERLANDSCRE BANK.
Verkorte balans op 24 Februari 1941

Activa.
Binnenl. Wissels,1, Hfdbank. f 132.500.000
Promessen, enz. Bijbank.,,

2.854.437
Agentsch. ,,

95.600

135.450.037
Papier op het Buitenland . .

f

22.907.385
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

22.907.385
Beleeningen inch 1, J-fdbanl( f 149.725.394
1)
voorschotten in

Bijbank.,,

6.319.858
rekening-courant( Agentsch.
,,

57.137.371
op onderpand

Op Effecten enz .

……..

f

212.642.999
1)
Op Goederen en Ceelen ….

..539.624
213.182.623 ‘)
Voorschotten aan het Rijk ………………t 1.428.314
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….f1.096.505.541
Zilveren munt, enz. ……

..18.455.717
1.114.961.258
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,

48.604.595
Gebouwen en meubelen der Bank …………
..,

4.500.000
Diverse rekeningen ……………………….1 90.442.610

f 1.74l.476.22

Passlva.
Kapitaal

……………………………..20.000.000
Reservefonds

…………………………..4.454.252
Bijzondere reserves ……………………….13.494.514
Pensioenfonds …………………………..10.958.271
Bankbiljetten in omloop ………………….1.554.918.835
Bankassignatiën in omloop ………………..22.486
Rek.-Courant, Van het Rijk f –
saldo’s

Van anderen

,, 127.073.446.-
127.073.446
Diverse rekeningen

……………………..10.555.018
f 1.741.ZV.822

Beschikbaar metaalsaldo …

…………… f

443.450.071
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..1.108.625.170
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….126.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t

57.977.150

Voornaamste posten in
duizenden guldens.

Gouden
.
Andere
Beschi.kb.
Dek-
Data
munt en’)
opeischb.
Metaal-
hings-
__________
_
muntmater.
schulden
saldo
perc.
3 Mrt.

41
1.096.506 1.554.919
1

127.095

1

443.450
66
24 Febr. ’41
1.096.639
1.508.052
1

123.134
464.184
+
69
17

,,

’41
1.096.636 1.503.083
1

151.522
t
427.774
±
67
6 Met

’40
1.160.287 1.158.613 255.183
1

607.242
83
Totaal Schatkist-
Belee-
t

Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s
rechtstr.
ningen
1

buitenl.
(act.)
3 Mrt.4T
135.450
126.000
213.183
1

22.907
190.443
24 Febr. ’41
66.07
36.000
234.073
1

22.907
183.049
17

;,

’40
63.991
35.000
282.215
1

15.372
182.618
6 Met ’40
9.853

217.756
1

750
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

NATIONALE BANK VAN
BELGIË
(in mill. francs)

2-1-’41
6-2-’41

Aetiva.
21.655
21.655
Bankbiljetten en specle te leveren door de Banque
452
452

Goud

………………………………..

56
57
de

France

……………………………..

Reichskreditkasse,

girorekening

(in

Reichs-
Vorderingen in vreemde munt

………………

11

Buitenlandsche bankbiljetten en specie

……..
1.2 47
1.836
1.469 1.768
Crediet aan het particuliere bedrijfsleven
1.251
956

marken)

………………………………..

Emissiebank

te

Brussel
.
…………………..

Crediet aan den Staat en de openbare lichamen
9.133

..

9.781
1.828
1.811
Overheidsfondsen

………………………
Gebouwen, materieel en meubelen

………….
153
.

153
Diversen

……………………………..
54
59

P’asslva.
34.842
36.378 1.720 1.379
123 147

Bankbiljetten

in

omloop

………………….
Rekening-courantsaldi ……………………..

200
200
Diversen

………………………………
Kapitaal

………………………………
Reserves en afschrijvingsrekeningen

…………
424
424
37.309
38.528

EMISSIEBANK TE BRUSSEL
(in miii. francs)

Aetiva.
Goud
Vorderingen in vreemde munt
Reichskred itkasse,

girorekening

(in

Reichs- marken)
Reichskreditkasse, Ruilrekening Reichskred it-
kassensch.eine ( in Belgische frc.)…………
Buitenlandsche bankbiljetten en specie ……..
Crediet aan het particuliere bedrijfsleven

.
Crediet aan den Staat en de openbare lichamen
Bankbiljetten van Nationale Bank van België
Diversen
Niet gestort kapitaal ……………………

Passlva.
Nationale Bank van België
Postchèqueambt ………………………..
6-2-’41: Tegoed van derden

4.075
af: Beleggingen voor eigen rekening 619
Rekening-courantsaldi ……………………
Diversen
Kapitaal
Reserves

GEZAMENLIJKE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANIC TE BRUSSEL
(in milI. francs)

2_1_’411 6-2-41

Aetiva.
21.666 21.655
Bankbilj etten en speciete leveren door de Banque de
452 m
956
1.423

Goud

……………………………….

Reichskreditkasse,

girorekening

(in

Reichs-

France

………………………………452

565

..

253

Vorderingen

in vreemde

unt

……………..

Reichskreditkasse, Ruilrckening Reichskreditkas-
450 450
Buitenlandsche bankbiljetten en specie

……..
2.482

marken)

……………………………..

Crediet aan het particuliere bedrijfsleven
1.309
1.004

senscheine

(in

Belgische

frc.)

……………..

Crediet aan den Staat en de Openbare lichamen
.
12.193
12.840

.1.913

1.827
1814
Overheidsfondsen

……………….. ……..
.
m
453
153
Gebouwen,

materieel,

eubelen

…………..
Diversen

……………………………..
54
60
Niet

gestort

kapitaal

……………………..
120
120
41.661

t
42.703

Passiva.
Bankbiljetten van de Nationale Bank in omloop
.
34.818 36.350
Postchèqueambt.

……………………….
3.352
3.456
2.582
1.968
130

.

150
Rekening-courantsaldi

…………………….
Diversen

……………………………..
350
350
Kapitaal

……………………………..
Reserves en afschrijvingsrekeningen

………..
429 429

41.661
1
42.703

GEZAMENLIJKE STATEN VAN 1)E
NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL
(in miii. francs)

.
.g

,’s
Cd
.

O.a
°
E

20 Febr.
27.051
911
12.861
1.823
36.687 3.366 1.979
13
26.883
971
12.738
1.809.
36.526 3.294 1.983
6

,,
26.715
1.004
12.840 1.812 36.349 3.456 1.968
30 Jan.
26.435
1.255
12.269
1.831
36.078
3.370 1.748
23
26.261
1.229 12.455
1.820
35.676
3.429
2.066
16
,,
26.059
1.351
11.981
1.827
35.496 3.350
1.729
9

,,
26.135
1.420
11.722
1.820
35.453 3.279
1.779
2

,,
26.004
1.310
12.193
1.827 34.817
3.351
2.582
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480 29.806

909

DUITSCHE EIJKSBANK.

Goud
Rent en-
1

Andere wissels
Belee- Data
en
Ldeviezen
bank-
1

chèques en
scheine
schatkistpapier
ningen

22 Febr. 1941
77,6
1
311,6

1
13.815,3
21,4
15

,;

1941
77,9
1
289,2

1
14.137,0
25,1
7

,,

.1941
77,7
1

264,5
14.390,0
24,0
23 Aug.

1939
77,0
1

27,2
1
8.140,0
22,2

Data
Effec-
1

Diverse

1
Circu-
Rekg.-

1
Diverse
ten


1

Activa

1
latie
Cr1.

1
Passiva
22 Febr. ’41
1

22,2

1
1.418,4
t

13.036,5
1

1.904,7

1
451,8
15

,,

’41
t

24,6

1
1.381,9 13.275,0
1

1.891,8

1
487,7


7

,,

’41
1

24,8

1
1.250,1
t

13.490,7
1

1.818,1

1
427,6
23 Aug. ’39
1

982,6

t
1.380,5
t

8.709.8

1

1.195,4

1

454,8

/

Auteur