30 OCTOBEF 1940
A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch~Statistische
Berichten
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 30 OCTOBER 1940
No. 1293
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Iloochweg 122, Rotterdam-W
A angeteehende stukken: Bijkantoor Ru igeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Abonneinentsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. iz Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teu,s en leden van het lVederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de verdere publicaties. Adrestvijzigingen op te geven aan
de Redactie.
Advertenties voorpagina / 0,50 per regel. Andere pagina’s
f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie van advertenties: Nijgh en van Ditmar Pl.
J7,
Uitgevers, Rotterda,n, Amsterdam, “s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:
Eras,nushuis, Tel. Nr. 31696.
IMLOUD:
–
BIz
De registratie van materieele oorlogsschade door
Prof. Mr. P. Lieftinck ……………………654
De belastbare waarde vo]gers de U.S.A. Tariff Act
of
1930
door
A. M. M. van de Looveren ……..1 656
A a n t e e k e n i n g e n.
Ovrheidsmaatregelen op economisch gebied….
661
B o e k b e s p r e k i n ge n.
Prof. Dr. Ir. G. Minderhoud: Landbouw-coöperatie
in Nederland, bespr. door
Dr. H. J. Frietema .. 662.
S t a t i s t i e k e n.
Geld- en . Wisselkoersen – Bankstaten . . . .
663-664
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In afwachting van de komende maandswisseling bleven
de omzetten op de
geldmarkt
beperkt. Voor 1-November-papier was er, juist in verband met deze maandswisseling, goede vraag. Voor het overige echter lag de markt betrek-
kelijk stil. In dit verband dient vermeld te worden, dat
de schatkist er toch in slaagde geleidelijk papier onder te
brengen, hetgeen met het oog op het ,,seizoen” een uiter-
mate gunstig verschijnsel mag heeten. De ,,saldi van
anderen” bij de centrale bank, die sedert 1 October waren
toegenomen als gevolg van het rechtstreeks onderbrengen
van een omvangrijk bedrag aan schatkistpapier bij de bank,
vormden de bron, waaruit het door de schatkist op de
markt geplaatste papier kon worden gefinancierd. Overi-
gens zal de situatie pas nadat de 1-November-termijn
door de markt verwerkt” is weer geheel normaal worden,
en eerst dan zal definitief blijken welk deel van het papier,
dat bij de centrale bank moest worden geplaatst, naar de
markt kan worden overgeheveld. Een belangrijke factor
in deze is het beloop, dat de biljettencirculatie verder zal
vertoonen. Dit cijfer vertoont nog steeds geen neiging om
terug te loopen, nadat het sedert Mei met rond
200
mil-
lioen is opgeloopen, een stijging, die men nauwelijks zal
kunnen verklaren uit de gestegen behoefte aan chartaal betaalmiddel in het kader van het betalingsverkeer. Dit
verschijnsel kan men zeker niet zondér meer verklaren
door te verwijzen naar de stijging van het prijspeil, die in-
middels heeft plaats gevonden, want die stijging wordt voor
een belangrijk deel opgevangen door een daling in den om-
vang van de goederencirculatie in de consumptiesfeer.
De
kapitaal’narkt
was deze week duidelijk in reactie
in vergelijking tot de voorgaande periode van vaste stem-
ming. Er was regelmatig aanbod van obligatiën, en de
koersen brokkelden geleidelijk af. 1-let was niettemin zeer
opvallend, dat, wanneer bij het begin van de beurs de
noteering flink lager inzette, daarna telkens weer een her-
stel intrad, waardoor de markt sloot boven het peil, waarop
de beurs had ingezet. Uit dit laatste verschijnsel blijkt
een Vrij groot weerstandsvermogen, als gevolg vaji een latente Vraag, die steeds met orders aan de markt komt,
wanneer de noteering inzakt. Dit laatste gold in de eerste plaats voor Staatsleeningen, en wel in het bijzonder voor
de
3-3k
pCt. leening van
1938.
Wellicht was één van
de oorzaken van dat weerstandsvermogen het feit, dat
vrij veel ruilingen werden uitgevoerd in deze naar ver-
houding zoo gunstig rendeerende leening. Om, viel om-
zetting van pandbrieven in dezeobligatiën waar te nemen. De gemiddelde pandbriefkoers daalde deze week dan ook
sterker dan de koers der andere obligatiën. hierbij kan intus-
schen worden geconstateerd, dat de pandbrieven over het
algemeen nog steeds ôp een belangrijk lager rendementspeil,
dus tegen relatief hoogere koersen, gewaardeerd worden dan
overheidsobligatiën. Zulks in scherpe tegenstelling tot de
situatie vÔÔr Mei, toen relatief de pandbrieven zwaar gedrukt
lagen. Blijkbaar genieten pandbrieven onderde huidige om-
standigheden bij vele beleggers een voorkeur, waarvoor men graag een noemenswaard rendementsverschil over heeft. Nu
was de verhouding echter langzamerhand toch van dien
aard geworden, dat althans een deel der pandbriefhouders
er de voorkeur aan gaf gebruik te maken van het gunstige
koerspeil door omzetting in overheidspapier, waartoe
voornamelijk de
3-31
pCt. Nederland zich leent.
654
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
DE REGISTRATIE VAN MATERIEELE OOR-
LOGSSCHADE IN NEDERLAND.
Geleerd door de ervaringen van den wereldoorlog, toeii
met de vaststelling der geleden oorlogsschade soms jaren werd gewacht,- hetgeen tot allerlei misstanden aanleiding
heeft gegeven, heeft men ditmaal in de meeste landen niet
gedraaid, zoodra de omstandigheden zich daartoe leenden,
de registratie van de schade, die door het oorlogsgeweld
aan materieele goederen is toegebracht, systematisch ter
hand te nemen.
Dit is ook hier te lande geschied. Anders dan in I)uitsch-
land
1
) miste de schaderegistratie in Nederland, toen
daarmede omstreeks 1 Juli ji. een begin werd gemaakt,
een wettelijke basis. hoewel een verordening dienaan-
gaande op komst is, geschiedt zij tot nog toe ambtshalve
in opdracht van het wnd. hoofd van het Departement
van Financiën, op grond van voorloopige richtlijnen, die
in nauw overleg met genoemde autoriteit door de Com-
missie Oorlogsschade worden vastgesteld.
Bedoelde richtlijnen praejudiceeren niet op de mate, waarin aan de getroffenen een tegemoetkoming in de
schade zal worden toegekend. De regeling daarvan heeft
de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche ge-
bied bij verordening no. 21 van 21 Juni 1940 (Verordenin-
genblad stuk 5) voorbehouden. De richtlijnen dienen
uitsluitend als handleiding voor de schade-enquête-com-
missies, die met de registi’atie belast zijn en behelzen aan-
wijzingen betreffende de beoordeeling van schadegevallen,
de invulling der enquête-formulieren en de technische
organisatie van de schadevaststelling. Over elk van deze
drie onderwerpen wordt in dit artikel iets medegedeeld
2).
De beoordeeling oan schadege-‘allen.
De registratie heeft betrekking op schade, door oorlogs-
geweld, hetzij van Nederlandschen, hetzij van vreemden
oorsprong, veroorzaakt aan onroerende en roerende goe-
deren, toebehoorende aan Nederlanders of binnen Nedet’-
land gevestigde rechtspersonen, voorzoover deze goederen
01) 9 Mei in Nederland aanwezig waren.
Wat onder oorlogsgeweld moet worden verstaan, heeft
men niet getracht positief te omschrijven. Op de enquête-
formulieren moet echter nauwkeurig worden vermeld,
wanneer en hoe de aangegeven schade veroorzaakt is. Aan
de hand van deze gegevens zal dus van geval tot geval
moeten worden uitgemaakt of de oorzaak, voor zoover
deze is vast te stellen, onder het begrip oorlogsgeweld kan
worden gebracht. l)eze methode heeft op een voorafgaande
definieering voor, dat men, gezien de veelheid van oorzaken,
die in een oorlog gewelddadige schade kunnen aanrichten, in concreto de grens kan trekken, waar deze juist en billijk
voorkomtf
Niet onder oorlogs(geweld)schade wordt gerekend scha-
de, ter voorziening waarin afzonderlijke wettelijke of ad-
ministratieve maatregelen gelden. Dit is met name het
geval ten aanzien van schade, toegebracht door weg-
ruimingen, ingebruiknemingen en vorderingen, geschied
op grond van de w’et op den Staat van Oorlog en Beleg, de
Inundatiewet en de Algemeene Vorderingswetten 1938
en 1939, alsmede door handelingen, waarvoor het De-
partement van Defensie op andere gronden financieele
aansprakelijkheid op zich neemt.
Van deze schade, ter onderscheiding van de oorlogs-
(geweld)schade wel Defensie-schade genoemd, wordt, het-
VgI. mijn artikel ,,De Duitsche verordening betreffen-
de de registratie van materieele oorlogsschade”, in E.-S.B.
van 9 October 1940.
De sinds eenigen tijd bestaande voorschotregeling ten
behoeve van den wederopbouw van verwoeste en bescha-
digde woningen voorziet in een voorloopige schadebepaling
door van Gemeentewege aangezochte deskundigen. Deze
procedure blijft hier buiten beschouwing.
zij door de Advies-commissie Vorderingen, hetzij door het
l)epartement van Defensie rechtstreeks kennis genomen.
De registratie der oorlogs(geweld)schade beperkt zich
tot schade aan Nederlandsche eigendommen in Nederland.
Men huldigt hier dus in de eerste plaats het nationalïteits-
beginsel. Buitenlanders, die in Nederland materieele schade
hebben geleden, worden naar hun consul verwezen; deze
kan dan de behandeling der aangifte aan zijn Regeering
overdragen
3).
Indien echter geen consul aanwezig is of
om andere reden geen aangifte bij de eigen Regeering kan
worden gedaan, kan opgave bij een schade-enquête-com-
missie geschieden. Hetzelfde geldt, indien een buitenland-
sche consul aan een dezer commissies verzoekt een bepaalde
schade in behandeling te willen nemen. De commissie moet
in deze gevallen evenwel uitdrukkelijk aan den belang-
hebbende, c.q. den consul, mededeelen, dat invïlliging
van het verzoek niet beteekent, dat eenige vergoeding door
de Nederlandsche Regeering zal worden uitgekeerd. l)e
registratie moet in dergelijke gevallen dus zuiver worden
beschouwd als een tot niets verplichtende medewerking
aan de Autoriteiten van het betreffende land met betrek-king tot het vaststellen der schade.
Bij de toepassing van het nationaliteitsbeginsel wordt
de Nederlandsche registratie bovendien territoriaal be-
grensd in dezen zin, dat als regel alleen schade in Neder-
land geleden in de enquête wprdt opgenomen. Deze regel
kent echter uitzonderingen.
Wanneer aan een Nederlander toebehoorende goederen,
welke op 9 Mei 1940 nog hier te lande aanwezig waren,
tengevolge van de. krijgsverrichtingen in het buitenland
zijn terecht gekomen en aldaar oorlogsgeweld hebben ge-
leden, worden deze goederen in de enquête betrokken. Dit geval doet zich-veelvuldig voor, b.v. .ten aanzien van ver-
voermiddelen: spoorwagons, vrachtauto’s, binnenschepen
ed. en hun ladingen, die na 9 Mei over de landsgrenzen
zijn geraakt. Eigendommen door vluchtelingen medege-
voerd en buitenslands aan oorlogsgeweld ten ii’ooi gevallen,
vertegenwooi’digen een ander voorbeeld.
Voorts kan schade door oorlogsgeweld, veroorzaakt aan
goederen, die op 9 Mei nog niet binnen Nederland aanwezig
waren, op aanwijzing van hetwnd. Hoofd van het leparte-ment van Financiën in de registratie worden opgenomen.
Deze bepaling opent den weg om bv. ook voor Nederland-
sche schepen, die op reis door het oorlogsgeweld zijn ge-
troffen, zoonoodig, een uitzondering te maken.
Van de registratie is uitgesloten schade aan eigendom-
men, toebehoorende aan publiekrechtelijke lichamen, als-mede schade aan eigendommen, welke voor het geheel of
voor een overwegénd deel met geld uit overheidsmiddelen
zijn gesticht en toebehooren aan lichamen, die door het
wnd. Hoofd van het Departement van Financiën in dit
verband met publiekrechtelijke lichamen worden gelijk-gesteld. Onder laatst bedoelde categorie valt b.v. schade
aan bijzondere scholen, voorzoover met overheidsgelden
gesticht en schade aan huizen van woningbouwvereenigin-
gen, die uit publieke fondsen gefinancierd zijn. Het De-
partement van Binnenlandsche Zaken neemt van deze
gevallen kennis.
Conform de Duitsche verordening beperkt de registra-
tie zich tot materieele schade. Bedrijfsschade komt niet
in aanmerking. Een voorschrift, dat de materieele schade
om in beschouwing te worden genomen, een onmiddel-
lijk gevolg van het oorlogsgeweld moet zijn, ontbreekt
evenwel. Ook in dit opzicht heeft men dus ruimte gelaten
aan een individueele beoordeeling van elk geval om de
grens van de causaliteit naar billijkheid te trekken.
Tenslotte worden kleine schaden buiten de registratie
gehouden. Wat kleine schaden zijn, moet worden bezien
in het licht van de economische positie der getroffenen.
Rijksduitschers worden verwezen naar de ,,hlilfs-
ausschusz für Reichsdeutsche in den Niederlanden”, ge-
vestigd te Rotterdam,
1_
30 October 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
655
Als voorloopige richtlijn geldt hierbij, dat schade beneden
cle f 100.— per getroffene niet in de registratie wordt op-
genomen, tenzij deze schade meer bedraagt dat het ge-
micideld weekinkomen.
De in(
,
ulling der enquête-t or,nulieren.
1)e schade wordt naar de getroffen objetten, mede
gelet op hun bestemming, onderscheiden in vijf groepen, waarvoor bijzondere formulieren ontworpen zijn, ni.:
schade aan onroerende goederen, gebouwd of onge-
bouwd, bosschen en veidgewassen inbegrepen;
schade aan hetgeen behoort tot de uitrusting van be-drijven, zooals machines, gereedschappen, kantoor-
inventarissen, winkeiinstallaties, voertuigen (met uit-
zondering van schepen) vee en dergl., alsmede aan
roerende zaken dienende tot uitoefening van een be-
roep;
schade aan 1)edrijfs- en handeisvoorraden;
schade aan huisraad, met inbegrip van lijfgoederen en
gebruiksvoorraden;
schade aan schepen
4).
Ten behoeve vi de vaststelling der schade, aldus on-
derscheiden, worden een aantal relevante gegevens ver-
zameld en op de formulieren gebracht.
Voor elk perceel of schip, waaraan schade is toegebracht
of waarin zich de door het oorlogsgeweld getroffen goederen
tijdens de beschadiging bevonden, moet een afzonderlijk
formulier worden ingevuld.
Als schade geldt, dit is de algemeene regel, het verschil
tusschen de waarde, welke de goederen hezaten vôôrdat
de schade werd toegebracht en de waarde aanstonds na
die toebrenging, met dien verstande, dat in geval van her-
stel der goederen, geen hoogere schade wordt aangenomen
dan de herstelkosten, onder aftrek van een percentage
w’egens de door het herstel verkregen vernieuwing. Bij de
toepassing van dezen regel wordt 9 Mei 1940geacht de datum
te zijn, die onmiddellijk aan den dag der beschadiging
voorafgjjig. De waarde per 9 Mei 1940 wordt daardoor uit-
gangspunt voor de schadevaststelling.
Onder deze waarde per 9 Mei wordt ten aanzien yan
courante onroerende goederen en schepen de gangbare
verkoopwaarde op dien datum verstaan. Ten aanzien van
incourante onroerende goederen en schepen, alsmede het-
geen behoort tot de uitrusting van bedrijven en noodig is
voor de uitoefening van een beroep, gelden als zoodanig
de sticlitings- resp. de aanschaffingskosten, die op 9 Mei
vereischt zouden zijn geweest, verminderd met een redelijk
bedrag wegens afschiijving sedert de stichting. Door het
wnd. Floofd van het Departement van Financiën worden
de afschrijvingspercentages vastgesteld. Als mininium voor
de aldus te berekenen waarde geldt het bedrag, dat volgens
taxatie hij eventueelen verkoop op 9 Mei te bedingen zou
zijn geweest.
Voor bedrijfs- “ën handelsvoorraden heeft men aangeno-
men, dat de waarde per 9 Mei overeenkomt met den fei-
telijk besteden inkoopprijs. Bij huisraad geschiedt de waardeering op basis van den
inkoopprijs, verminderd met een redelijk bedrag wegens
afschrijving. In gevallen, waarin deze norm niet bruikbaar is (b.v. wanneer het huisraad meerendeels op andere wijze dan door koop is verkregen) kan worden uitgegaan van de
verzekerde waarde, of, indien geen verzekering is gesloten,
van de waarde, waarop het huisraad hij een eventueele
hoedelscheiding zou zijn getaxeerd.
Als waarde aanstonds na de besdhadiging geldt de ge-
taxeerde verkoopwaarde van de overblijfselen, c.q. inclu-
sief den grond, per 9 Mei 1940.
Teneinde de noodige gegevens voor de schadevasttel-
4)
Voorloopig beperkt zich de registratie tot schepen,
bestemd voör de binnenvaart, alsmede door het wnd. Hoofd
van het Departement van Financiën aan te wijzen zeesche-
pen, vaarbaar materieel en drijvende inrichtingen..
ling te verkrijgen worden op de formulieren een aantal vragen gesteld, die voor het onderzoek naar de waarde
van, beteekenis zijn, zooals stichtingskosten
ç
aan- resp.
inkoopprijs, uitkomsten van vroegere taxaties, verzekerde
waarde, boekwaarde volgens de
–
laatste vastgestelde balans,
liuuropbrengst, belastingcijfers, herbouw- resp. herstel-
kosten per 9 Mei e.d. Met het oog op een mogelijke globale
vergoeding w’egens verloren huisraad, worden op liet des-
betreffende formulier ook enkele gegevens gevraagd, die
ten behoeve daarvan van belang zouden kunnen zijn, zoo-
als de huurvaarde van de woningen, waarin de inboedel
zich bevond, het aantal kamers (en de kubieke-meter-in-
houd daarvan), waarin huisraad beschadigd i, en de grootte
van het gezin, m.n. het aantal inwonende kinderen.
De antwoorden, die op deze vragen worden ontvangen,
moeten, voor zoover zij bij de schadevaststelling zullen
dienst doen of op andere wijze voor de bepaling der uit-
keering relevant worden geoordeeld, natuurlijk nauwkeurig
worden getoetst. De getroffenen kunnen daarom reeds hij
de aangifte vermelden, welke bewijzen (schriftelijke of ge-
tuigen), die de schade aannemelijk kunnen maken, hun ter
beschikking staan. Voorts moet worden opgegeven of reeds
een schadevergoeding of tegemoetkoming in de schade in
én of anderen’orm verkregen is, resp. een toezegging
daaromtrent is ontvangen. Véôrdat de overheidsuitkeering
plaats vindt, zal om dubbele bijdragen tegen te gaan, eên
dergelijke verklaring wel opnieuw moeten worden afgeleid.
Tenslotte worde vermeld, dat op een opzettelijk ver-
strekken van onjuiste opgaven of inlichtingen als sanctie
een aanmerkelijke vermindering van de schade-uitkeering
staat.
De technische organisatie can de schadeaaststelling.
1-let opnemen en registreeren van de schade, welke is
ontstaan door het oorlogsgeweld, is de taak van de 36
schade-enquête-commissies, welke daartoe, behoudens de
enquête-commissie Rotterdain, welke door de Commissie
Oorlogsschade is ingesteld, door het wnd. hoofd van het
Departement van Financiën zijn aangewezen.
De vaststelling van de in elk geval geleden schade ge-
schiedt door het genoemde wnd. IIofd op den grondslag
van de uitkomsten der onderzoekingen van deze enquête-
commissies.
Elke schade-enquête-commissie bestaat uit drie leden.
Twee leden, onder wie de Voorzitter, worden benoemd
door den Commissaris in de Provincie, binnen welke het
rayon der commissie gelegen is. Het derde lid, tevens sécre-
tans, is de inspecteur der directe belastingen of der regis-
tratie, die belast is met de aanslagregeling van de belasting
naar inkomen en vermogen in de plaats, waar het bureau
van de schade-enquête-commissie gevestigd is.
In afwijking van dezen regel telt de schade-enquête-com-
missie Rotterdam, in verband met den omvang der werk-
zaamheden, die in haar rayon te verrichten zijn, een vijftig-
tal leden, benoemd door de Commissie Oorlogsschade, be-
nevens een tweetal hoofdinspecteurs en een inspecteur
van den belastingdienst. Deze schade-enquête-commissie
splitst zich hij de vervulling van haar taak echter in sub-
commissies van drie leden in dier voege, dat in elke sub-
commissie een vertegenwoordiger van den belastingdienst
zitting heeft-. De leiding der werkzaamheden berust bij een
Uitvoerend Bureau. De -schade-enquête geschiedt, zooals reeds werd opge-
merkt, ambtshalve. De enquête-commissies zenden de
formulieren aan de getroffenen in haar rayon ter-invulling
toe; slechts te Rotterdam, waar een groot deel dergerien,
die schade hebben geleden, geëvacueerd en derhalve moei-
lijk bereikbaar zijn, wordt een aanvrage van formulieren
door de belanghebbenden afgewacht. Deze formulieren
worden kosteloos verstrekt aan ieder die schade heeft op
te geven..
Aan belanghebbenden, die verzoeken bij het invullen
daarvan bijstand te mogen ontvangen, wordt deze verleend.
656
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
Daartoe zijn, waar zulks noodig bleek, speciale inlichtingen-
hureaux in het leven geroepen.
De aangifte (di. de indiening der onderteekende formu-
lieren) moet geschieden door den eigenaar, behalve indien
op het beschadigde goed een recht van vruchtgebruik,
van erfpacht, van opstal of een beklemrecht gevestigd is,
alsmede indien het goed voorwerp uitmaakt van huurkoop,
of de eigendom tot zekerheid aan een derde is overgedra-
gen. In die gevallen geschiedt de aangifte respectievelijk door den vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder, be-
klemden meier, huurkooper, alsmede door dengene, die
eigendom tot zekerheid aan een derde heeft overgedragen.
Nadat de formulieren zijn ingev-uld en door de bevoegde
schade-enquête-commissie zijn terugontvangen, worden
zij op het bureau der commissie geverifieerd. Bevoegd is
de commissie, binnen wier rayon het goed is beschadigd
of – indien de schade is aangericht aan een in Nederland
te-boek-gesteld schip of zijn lading – binnen wier
rayon het schip is te-boek-gesteld. Schade aan goe-
deren, aangericht tijdens transport te land, wordt behan-
deld door de schade-enquête-commissie, die bevoegd is ter
woonplaatse van den eigenaar.
Ten behoeve der verificatie hebben de schade-enquête-
commissies het recht belangebhenden te verzoeken om
schriftelijk of mondeling nadere inlichtingen te verstrek-
ken. Ook kunnen de enquête-commissies een nader onder-
zoek door den Rijksaccountantsdienst of het hooren van
bepaalde deskundigen verlangen. Anderzijds kan een be-
langhebbende, die ter zitting van een commissie verschijnt,
zich doen bijstaan door deskundige hulp.
De uitkomsten van het schade-onderzoek worden ter
kennis gebracht van het wnd. hoofd-van het Departement
van Fiianciën, die op grondslag daarvan volgens eerst-
daags te verwachten regels voor elk geval de toekomende
bijdrage vaststelt. Voor de getroffenen bestaat te dier
zake geen mogelijkheid van hooger beroep.
LIEFTINCK.
DE BELASTBARE WAARDE VOLGENS DE
U. S. A. TARIFF ACT OF 1930.
De catastrophale inzinking der wereldconj unctuur, die
eind 1929 inzette met een krach op de New Yorksche
effectenbeurs, is voor de Amerikaansche Regeering de di-
recte aanleiding geweest om een sterk protectionistische
handelspolitiek in te luiden. Onder de leus: ,,The Americari
market for the American market” werd het Hawley
–
Smooth tarief van invoerrechten van kracht, op grond
van de U.S. Tariff Act of 1930.
1-let doel van deze Tariff Act, was volgens den officiee-
len tekst : ,,to provide revenue, to regulate commerce
with .foreign countries, to encourage the industries of the
United States, to protect American Labour and for other
purposes”.
Sindsdien heeft de Secretary of State, Mr. Cordeil FIulI,
gesteund door President Roosevelt, zich tot taak gesteld den
strijd aan te binden tegen het protectionisme, dat leefde in
Amerikaansche boeren- en industrieele kringen. Bij herha-
ling en met nadruk werd door hem naar voren gebracht, dat
Amerika door het nastreven der handeisverruiming een taak
vervult in het kader van de handhaving van den wereldvrede
en daarbij ook een tegenwicht geeft voor het te sterke
autarkische streven, waarvan enkele landen thans meer
dan ooit doen blijken. Bovendien, zegt hij, wordt buiten de
politieke belangen een zuiver handelsbelang gediend:
vergrooting van het ruilverkeer, afzet van grondstoffen,
in het bijzonder van landbouwproducten, aankoop van
fabrikaten en gelijktijdig het scheppen van gelegenheid
voor den nieuwen, thans floreerenden leverancier in het
buitenland om zich in Amerika van producten te voorzien,
die in zijn eigen land nog niet in die kwaliteit worden
vervaardigd.
Deze pogingen werden in zooverre met succes bekroond,
dat in 1934 de ,,Reciprocal Trade Agreeznent Act” werd
aangenomen, waarbij den President om. volmachten
werden gegeven Reciprocal Trade Agreements met het
buitenland aan te gaan, waarbij verlagingen van invoer-
rechten, binnen bepaalde grenzen, zouden kunnen worden
toegestaan in ruil voor begunstiging van Amerikaansche
exportproducten. De geldigheidsduur van deze Presidentieele
volmachten bedroeg drie jaar. In 1937 werden deze volmach-
ten voor den tijd van nogmaals drie jaren gecontinueerd.
Sinds het in werking treden van deze Reciprocal Trade
Agreement Act in 1934 werden door Cordeli Hull niet
minder dan ongeveer twintig van deze Trade Agreements
met verschillende landen afgesloten, o.a. met Groot
Brittannië, Canada, Nederland, Frankrijk, Cuba, enz.
Ten aanzien van deve Reciprocal Trade Agreements – met
uitzondering van de handelsovereenkomst, welke met
Cuba is aangegaan – is de meest-begunstigings-clausule
van toepassing. De beteekenis van deze clausule is, dat de
tariefverlagingen, welke bij elke Reciprocal Trade Agree-
ment aan een bepaald land voor zijn producten bij
den invoer in de Vereenigde Staten worden toegestaan,
automatisch van kracht worden voor de:&fde artikelen,
welke in de Ve eenigde Staten zouden kunnen worden in-gevoerd doordez.g. ,,mostfavoured nations”. Op dèNoord-
Amerikaansche lijst van , , most favoured nations” figureeren
een tachtigtal landen. Vermelding verdient, dat Duitsch-
land sinds 15 October 1935 en Australië sinds 1 Augustus 1936 niet meer op deze lijst voorkomen.
Daar de presidentieele volmachten voor het aangaan
van deze Reciprocal Agreements dit jaar afloopen, zal
Cordeil Huil gelegenheid te over krijgen om zijn handels-
politiek te verdedigen. De Amerikaansche boeren zijn,
zooals bekend, de grootste tegenstanders van de handels-
politiek van Minister HuIl. Deze wijst er echter in zijn
bestrijding op, dat het juist zijn politiek der handelsver-
ruiming is geweest, waardoor de overschotten der agrari-
sche producten geplaatst konden worden op buitenland-
sche markten.
Op 23 Februari jl. nam het ,,House of Represeritatives”
te Washington met 216 tegen 168 stemmen het voorstel-
Doughton aan om de volmachten van den President der
Vereenigde Staten op grond van de Trade Agrçement Act,
die met Juni 1940 ten einde liepen, onverkort weer met
drie jaren te verlengen. In de publicaties der afgeloopen maanden is geregeld verslag gedaan van de kansen voor
Minister Hull om zijn programma voor handeisverruiming
in de Vereenigde Staten voor de volgende drie jaren na
Juni 1940 ten uitvoer te kunnen brengen. Het vorenge-
noemde besluit van het House of Representatives is een
eerste stap in deze richting; thans dient de Senaat
zich nog nader uit te spreken.
1-let is niet oninteressant om de voor- en tegenstanders.
van deze Reciprocal Trade Agreements aan het woord te
laten:
Senator Arthur R. van den Beig, de grootste tegenstan-
der van de handelspolitiek van Minister Cordeli Fluil,
formuleerde zijn bezwaren om. als volgt:
,,Door haar blind vasthouden aan de onvoorwaardelijke
meest-begunstigingspolitiek, drijft het programma (ni. dat
dat van Cordell Huli) de Vereenigde Staten langzaam, maar
zeker, indien niet met opzet naar een basis van niet-gecom-
penseerde lage tarieven, welke ons uiteindelijk even zeker
zullen vernietigen als te lage tarieven voorheen steeds
vergif waren voor het Amerikaansche prijsniveau en den
Amerikaanschen levensstandaard.”
Het ,,Anglo American News” van Maart 1940, publi-
ceerde een uittreksel van de rede, gehouden door den
American Assistant Secretary of State, Henry F. Grade,
voor het ,,Committee on Ways and Means” van het
,,House of Representatives”, waarin de handelspolitiek
van Minister Coideil Huil en de daarmede in de afgelooperi
jaren bereikte resultaten nog eens op een o.i. heldere wijze
worden uiteengezet; hieronder volgt een korte samen-
vatting van die rede:
r
-1
30 October 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
657
,,llet doel van (Ie Trade Agreeinents Act is hij te dragen tot do nationale welvaart door weer gunstige voorwaarden
te scheppen voor een gezonde en lucratieve ontwikkeling
van den huitenlandschen handel van cle Vereenigde Staten.
Op grond van deze wet worden handelsovereenkomsten
met buitenlandsclie mogendlieden afgesloten voor de we-
derkeerige ver]aging van huitensporige tarieven en de
verwijdering van discrindnaties.
Men begrijpt de onvoorwaardelijke meest-begu nstigings-
politiek veelal verkeerd; men zegt immers, dat de voor-deden, door deze overeenkomsten aan een bepaald land
toegestaan, niet moeten worden gegeven aan andere
landen, doch beperkt dienen te worden tot dat land, niet hetwelk, in ruil voor tegenprestaties, een overeenkomst
wordt aangegaan.
Doch deze politiek zou beteekenen, dat discriniinaties
ten opzichte van die-andere landen worden ingevoerd en
zou tegenmaatregelen van die landen uitlokken. 1let ge-
volg zou dan dus zijn, dat dergelijke overeenkomsten
zouden leiden tot beperking van den Amerikaanschen
buitenlandschen handel op dezelfde wijze als dit plaats
vindt in landen, waar men door handels- en betalings-
restricties wil geraken tot een bilateraal evenwicht met
elk land individueel.”
Naar het zich laat aanzien, zullen overwegingen, verband
houdende met de enorm toegenomen goudvoorraden in
Noord-Amerika, alsmede met de enorme werkloosheid,
waarmede de Vereenigde Staten nog steeds te kampen
hebben, eveneens wel hun invloed doen gelden op de be-
slissing, welke de Senaat ten aanzien van de verlenging
der presidentieele volmachten zal nemen.
In welke mate het streven van het protectionisme in de
Vereenigde Staten tot het aannemen van de Hawley-
Smooth Tariff Act 1930 bekioond werd, blijkt wel hieruit,
dat gedurende de eerste vijf en een half jaar sedert de
invoering van deze Tariff Act de gemiddelde ad valorem
rechten op belastbare goederen niet minder dan 49.4 pCt.
hebben bedragen. Edoch, hiermede voelde men zich nog
geenszins bevredigd. Door een vernuftig samenstel van
bepalingen heeft men willen bereiken, dat de verschillen
tusschen de ,,landed cost”
1)
van buitenlandsche producten
en de productiekosten van een soortgelijk Anierikaansch
product alsnog kunnen worden geëlimineerci.
Het •5!Jsteelfl der twief -heffin gen.
1 let doel van (leze verhandeling zal ziin, de beteekenis Van (leze bepalingen nader te belichten. Deze bepalingen zijn voor cle vaststelling van het juiste bedrag der invoer-
rechten van ingrijpende heteekenis. Voor den exporteur
naar de Vereenigde Staten is het van essentieel belang
deze bepalingen en voorzieningen in hun huidige inter-
pretatie nauwkeurig te kennen, daar immers mede van de
hoogte der invoerrechten de mogelijkheid van invoer
afhankelijk is.
rç
dikwijls is het reeds voorgekomen, dat
overigens juist opgezette plannen tot export van goederen
naar dit deel van de wereld waardeloos bleken te zijn,
door een gebrek aan juist begrip van bedoelde bepalingen. lIet Noord-Amerikaansche douanet-arief kent drie soor-
ten rechten, t.w.
rechten ëd valorem,
specilieke rechten,
ad Valorein en specifieke rechten, tezamen.
De vaststelling van de specifieke rechten brengt geen
moeilijkheden niet zich mede.
Anders staat het echter niet het recht ad valorem. Dit
is een der meest ingewikkelde kwesties, die het Amen-
kaansche tarief kent. Waar men het gewicht van een zen-
ding onmiddellijk en objectief kan vaststellen voor de
berekening van de rechten naar het gewicht, is dit minder
1)
Dit is de buitenlanclsche 01) c.i.f.-condities lierleide aan koopsprijs, verhoogd niet invoerrechten.
gemakkelijk t.a.v. de helastbare waarde, volgens welke
de a(l valorem rechten worden gecalculeerd. in principe
wordt deze aangelegenheid in section 402 van de Admnini-
strative Provisions geregeld. Deze iifdeeling voorziet in
vier verschillende methoden van berekening van de ie- –
lastbare waarde van geïmporteerde goederen.
Artikel A van section 402 (value) luidt letterlijk als
volgt:
Basis:
For the purposes of this Act the value of imported
merchandise shall be:
The foreign value or the export value, whichever
is higher;
1f the Appraiser determines that neither the foreign
value nor the export value can be satisfactonily ascertain-
ed, then the United States value;
1f the Appraiser determines that neïther the foreign
value, the export value, nor the United States value can
be satisfactorily ascertained, then the cost of production;
In the case an article with respect to which there
is in effect under section 336 a rate of duty based upon
the American selling price of a domestic article, then the
American selling prïce of such article.
Elk dezer vier methoden zullen wij nu aan een behan-
deling onderwerpen:
–
1
The foreign c’alue” is
de marktwaarde of de markt-prijs,.waartegen dezelfde of soortgelijke goederen ten tijde
van uitvoer naar de Vereenigde Staten in de gebruikelijke
groothandelskwantiteiten voor het gebruik in
het produ-
ceerende land
in het algemeen worden geoffreerd.
,,The erport r’alue” is
de marktwaarde of de marktprijs,
waartegen ten tijde van export van deze goederen naar
de Vereenigde Staten, deze, of soortgelijke goederen in
het algemeen, worden geoffreerd in de gebruikelijke groot-
handelskwantiteiten
noor
c.’erscheping naar de
lr
ereenig
d
e
Staten.
Uitdrukkelijk zij opgemerkt, dat beide prijzen moeten
inhouden de kosten van verpakking, van welkç soort ook,
en alle andere kosten, welke noodig zijn om de goederen
verpakt in gereedheid te brengen voor de verscheping
naar de Vereenigde Staten. Deze prijzen behoeven echter
niet in te houden de kosten, die zullen drukken na ver-
scheping uit de haven van liet exporteerende land, zooals
de zeevracli t, assuran tiekosten, invoerrechten, die betaald
moeten worden in de Vereenigde Staten, en dergelijke.
Indien slechts
een
dezer beide prijzen kan worden vast-
gesteld door de Noord-Amerikaansche douane, dan wordt
deze als de helastbare waarde aangenomen. Het is bijvoor-
beeld zeer wel mogelijk, dat de ,,foreign value” niet kan
worden vastgesteld, daar hetzelfde of een soortgelijlc artikel niet wordt vervaardigd voor consumptie in het
produceerende land. liet komt namelijk dikwijls voor,
dat het een of andere artikel uitsluitend wordt gefabriceerd
voor export naar de Vereenigde Staten.
Indien beide prijzen kunnen worden vastgesteld, dan
is die prijs de belastbare waarde, die het
hoogste
is. Deze
bepaling nu is van zeer verstrekkende beteekenis, daar
imniers dikwijls dezelfde en soortgelijke goederen tegen
lagere prijzen voor export worden aangeboden dan voor
consumptie in het produceerende land. In dit geval wordt
dus als belastbare waarde de lioogere ,,foreign value” aan-
gemerkt. In verband hiermede mag als een bijzonder-
heid worden opgemerkt, dat de Noord-Amem-ikaansche
douane deze ,,foreign value” verhoogt niet de in het
exporteerende land eventueel van kracht zijnde omzet-of weeldebelasting; de consequentie hiervan is, dat, in-
geval de . ,foreign valne” als helastbare waarde wordt
vastgesteld, invoerrechten mede moeten worden be-
taalc over het met deze belasting equivaleerende be-
drag.
In verband niet deze bepaling is het ntet ondienstig
658
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
na te gaan, welke factoren er toe kunnen leiden, dat de
z.g. ,,foreign value” aanmerkelijk hooger kan zijn (lan
de
z.g.
,,export value”.
In de eerste plaats zij hier dan gewezen
01)
het zooge-
naamde dumping-verschijnsei. Dit verschijnsel is te alge-
meen lekend dan dat het nog een nadere toelichtiog behoeft.
Vel loont het de moeite na te gaan, welke factoren tot
een verscherpte toepassing van deze methode hebben geleid.
i)oordat vele fabrieken door de sinds 1929 allerwegen
genomen handelspolitieke en monetaire maatregelen hun
exportrnogelij kheden zagen slinken, waren zij gedwongen:
‘f wel hun deuren te sluiten ôf hun productie-apparaat
om te stellen op vervaardiging van artikelen voor de bin-
nenlandsche markt, en coûte que coiite te trachten een deel
van hun vroegeren export te handhaven. Structureele wij-zigingen, zooals industrialisatie in overzeesche gebieden,
die vroeger uitsluitend of voor het overgroote deel agra-
risch georiënteerd waren, hebben Europeesche fabrikanten voor dezelfde keuze geplaatst. De gevolgen hiervan waren
een prijsafbraak zoowel voor goederen, bestemd voor con-
sumptie in het produceerende land, als voor goederen, be-
stemd voor export. Mede door toepassing van het dumping
–
principe, waarbij voor leveringen naar het buitenland
genoegen werd genomen met prijzen, die nauwelijks de
variabele kosten goedmaakten, trachtte de industrie afzet-
mogelijkheid te behouden voor haar productie-apparaat.
Bovendien nam men in deze exporteerencle landen
handelspolitieke en monetaire maatregelen om de reeds
zwaar getroffen export-industrieën te beschermen en althans
de binnenlandsche markt voor haar te reserveeren.
1)oor deze beschermende maatregelen hiertoe in staat
gesteld, vormden de binnenlandsche fabrieken prijskartels,
waardoor zij thans voor h’tin producten loonende en dik-
wijls zelfs winstgëvende prijzen konden maken. Uiteraard
waren deze prijsafspraken echter slechts van kracht voor
die goederen, die voor consumptie in het produceerende
land bestemd zijn. Prijsafspraken voor leveringen naar
het buitenland waren, wegens de voortdurende scherpe
concu rrentie van huitenlandsche leveranciers, veelal niet
door te voeren.
Het merkwaardige verschijnsel deed zich dus nu voor,
dat aangesloten producenten prijsafspraken maakten voor
het binnenland, doch een nog scherpere concurrentie
gingen voeren voor den export, waartoe zij mede door de betere hinnenlandsche prijzen in staat werden gesteld.
Een nevenverschijnsel, dat evneens zijn effect Of) de
concurrentie tusschen genoemde contractanten op de
wereldmarkt deed gevoelen, ontstond hierdoor, dat de
hinnenlandsche vraag dooi- de hoogere gebonden prijzen
inkromp. liet gevolg hiervan was, dat deze producenten
de door de verminderde binnenlandsche vraag nieuw vrij-
gekomen productiecapaciteit trachtten te benuttèn door
vergrooting van hun afzetgebied op de importmarkten,
hetgeen aanleiding gaf tot vernieuwde en scherpere con-
currentie tusschen contractanten onderling en tusschen
deze en buitenlandsche mededingers.
Het is in dit verband van belang, tevens te wijzen op de
prijspolitiek, die gevoerd wordt door trusts of door fabrieken,
die een monopolie-positie op d.e binnenlandsche markt
innemen. Door een dergelijke positie immers worden deze
fabrieken in staat gesteld voor hun producten op de bin-
nenlandsche markt prijzen te maken, tot honderden pro-centen hooger dan die, welke zij kunnen verkrijgen voor
dezelfde artikelen bij export naar het buitenland. liet
behoeft wel geen betoog, dat in een dergelijk geval de
binnenlandsche consument de vaste kosten, en zelfs meer,
betaalt, die drukken op den export.
Tenslotte zouden wij nog wiUen wij’zen op het stelsel
der exportpremies. Door dit stelsel, dat door de overheid
van het exporteerende land in het leven is geroepen,
wordt de leverancier in staat gesteld voor zijn export-
leveringen zelfs prijzen te noteeren, die lager zijn dan zijn
variabele kosten. In vele gevallen worden deze premies
verhaald op de hinnenlandsche consumenten van dezelfde
artikelen. Ook dit stelsel heeft dus tengevolge, dat de ,,export value” wordt verlaagd, doch tegelijkertijd de
,,foreign value” belangrijk wordt verhoogd. Een typeerend
Nederlandsch voorbeeld voor een dergelijke politiek zijn
de prijszettingen voor natuurboter, zoowel voor binnen-
als voor buitenlandsclie consumptie.
Uit bovenstaande uiteenzetting volgt wei duidelijk,
dat er zeer veel gevallen denkbaar zijn, dat de export
value” aanmerkelijk lager is dan de ,,foreign value”.
Vermelding verdient nog, dat dc douane der Vereenigde
Staten zoowel de begrippen ,,export value” als ,,foreign
value” in den zin van eenheidsprijzen interpreteert. Zij
zal namelijk dien pl-ijs respectievelijk als export value”
en ,,foreign value” vaststellen, waartegen de gewogen
meerderheid respectievelijk van de transacties naar de
Vereenigde, Staten en van de orders voor binnenlandsche
consumptie wordt afgesloten.
In de douane-documenten moet de exporteur naar de
Vereenigde Staten de ,,foreign value” opgeven, opdat de
douane kan nagaan, df deze hooger is dan de export
value”. Is de ,,foreign value” lager, dan kan worden vol-
staan met de simpele mededeeling, dat de ,,foreign value
inclusive turnover tax” lager is dan de ,,export value”.
rr
en
aanzien van de ,,export value” dient te worden
opgemerkt, dat, indien de prijs, waartegen de betref-
fende levering wordt uitgevoerd, een andere is dan de
noteering, welke men voor hetzelfde of een soortgelijk artikel
afgeeft
ten n7de van den inooer
van die levering, laatst-genoemde prijs als de ,,export value” wordt vastgesteld.
Met den werkelijken verkoopsprijs van de levering wordt
dan geen rekening gehouden. Beslissend zijn alleen de no-
teeringen, welke voor hetzelfde of een soortgelijk artikel
gelden ten tijde van den invoer in de Vereenigde Staten.
Ingeval de importeur op de Amerikaansche markt een
differentieele prijspolitiek wenscht te voeren, door b.v. voor leveringen aan den kleinhandel hoogere prijzen te
noteeren dan voor die aan den groothandel, dan wordt
ook te dezen aanzien het principe doorgevoerd, dat die
prijs als de ,,export value” zal w’orden aangemerkt, waar-
tegen de meerderhèid der importen wordt aangeboden
ten tijde van den invoer.
2.
,,The United States oalue” als de belastbare waarde.
Er kunnen zich gevallen voordoen, dat de douane
noch de ,,foreign value”, noch de ,,export value” kan
vaststellen. Dii komt met name voor, wanneer het be-
treffende artikel slechts aan één kooper in de U.S.A.
w’ordt geofîreerd en geleverd en dit of een soortgelijk pro-duct niet voor consumptie in het produceerende land wordt
vervaardigd. Er kan in dit geval dus geen sprake zijn
van een ,,export value”, daar dit artikel volgens de ge-
maakte veronderstellir’g niet ,,freely” wordt geoffreerd
in de Vereenigde Staten. In dit geval moet de douane
een methode volgen, die vrij omslachtig is, en waarbij
zij zich. moet baseeren op den verkoopsprijs
in de Ver-
eenigde Staten.
Dit is als regel de prijs, waartegen de
importeur in de Vereenigde Staten deze of soortgelijke
goederen aan zijn afnemers offreert. Deze belastbare
‘aarde, welke in de douanetarieven van de Vereenigde
Staten wordt aangeduid met de benaming ,,United States
value”, wordt als volgt gevonden.
De douane verschaft zich in de eerste plaats zekerheid
omtrent den verkoopsprijs van den importeur in de
Vereenigde Staten. Deze prijs houdt uiteraard de zee-
vracht naar Amerika, landingskosten, invoerrechten,
verkoop-commissie, winst van den importeur, provisie
van agenten of sub-agenten van den importeur, alg-
meene onkosten, verzekering e. d. in. Op dezen totalen
verkoopsprij mogen nu de volgende factoren in min-
dering worden gebracht: vracht en verzekeringskosten
van de plaats van verscheping van het exporteerende
land tot de plaats van levering, invoerrechten in de
30 October 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
659
Vereenigde Staten, en een in de wet bepaalden maximalen
aftrek voor winst van den importeur en algemeene on-
kosten. Daar deze factoren in de practijk als regel
aanmerkelijk hooger zullen zijn dan de wettelijk toe-
gestane maxima, die voor aftrek in aanmerking komen,
zal in negen van de tien gevallen het op deze wijze
verkregen netto provenu, dat als de ,,United States
value” wordt aangeduid en als zoodanig belastbaar is,
hooger zijn dn de verkoopsprijs (fob. verschepingshaven)
aan den Amerikaanschen importeur, die in de factuur
van den leverancier naar de Vereenigde Staten paraisseert.
Deze methode wordt dikwijls gçbruikt in die gevallen,
waarin de goederen uitsluitend voor de Amerikaansche
markt worden vervaardigd en op consignatie-basis aan
een alleenvertegenwoordiger voor dec verkoop in de
Vereenigde Staten worden geleverd.
3.
De ,,cost
of
production” als belastbare n’aarde.
Een andere en meer ingewikkelde situatie ontstaat,
wanneer de goederen niet verkocht worden in het produ-
ceerende land voor , home consumption”, noch , ,freely”
w’orden aangeboden aan een ieder in de Vereenigde
Staten, terwijl de goederen na import aldaar niet in
denzeifden staat worden verkocht als waarin ze worden geïmporteerd. Volgens deze veronderstellingen, bestaat
er dus noch een ,,foreign” of een ,,export value”, noch
een ,,United States value”.
Een voorbeeld om deze situatie te verduidelijken:
Een Engelsche fabrikant verkoopt aan een confectie-
fabriek in de Vereenigde Staten stukgoederen, die niet
in Engeland worden verbruikt, terwijl deze fabrikant
die kwaliteiten slechts aan één fabriek in de Vereenigde
Staten levert in ,,alleenverkoop”. In dit geval zal de
Amerikaansche douane onderstaande methode volgen,
die bekend is als de theorie der ,,cost of production”.
De Appraiser
2)
zal moeten vaststellen:
de kosten der grondstoffen, verwerkt in de ge-
importeerde goederen;
de kosten om de goederen in Engeland te fabri-
ceeren;
de gebruikelijke percentages voor winst en alge-
meene onkosten in Engeland.
–
De som van deze drie factoren is dan de belastbare
waarde. Iii de meeste gevallen
–
(vanzelfsprekend vooral
die, waarin van prijsdiscriminaties sprake kan zijn) zal
deze ,,dutiable value” hooger liggen dan de verkoopsprijs
aan den Amerikaanschen importeur.
Daar de gemaakte veronderstelling in de practijk
slechts in sporadische gevallen in werkelijkheid voorkomt
vindt deze methode weinig toepassing; dat zij, ingeval
er geen keus over is en deze methode moet worden toë-
gepast, tot geschilpunten aanleiding kan geven, behoeft wel geen nader commentaar.
Voor de contrôle van de declaraties in de douane-
documenten, calculaties van kostprijzen enzoovoorts,
onderhoudt de Amerikaansche douane een uitgebreiden staf van_geschoold personeel in een groot aantal landen
der wereld. Deze beambten hebben tot taak om perio-
diek ten kantore van de exporteurs een grondig onderzoek
in te stellen naar de juistheid van deze declaraties en cal-
culaties. Uiteraard zijn de exporteurs niet verplicht deze
beambten te ontvangen of hun de verlangde bescheiden
te toonen. Een weigering zou echter gelijk staan met
confiscatie van zeilende of in Amerika opgeslagen goe-
deren, respectievelijk een verbod van verderen export
naar de Vereenigde Staten.
2)
Een functie bij de Amerikaansche douane, die on-
geveer gelijk staat met onze Inspecteurs van In-, Uitvoer-
rechten en Accijnzen, tegenover den,,,Collectos”, dien men
kan vergelijken met onze ontvangers.
Ingeval onjuiste declaraties door de Amerikaansche
douane zouden worden vastgesteld, waardoor lagere
invoerrechten werden betaald dan volgens bovenstaande
section 402 verschuldigd zijn, dan zal het hoofdkantoor
der Amerikaansche douane ta New-York na ont-
vangst van liet rapport van hare beambten een navore-
ring instellen en naar gelang van den aard van de foutieve
declaraties eventueel een boete opleggen. Non-betaling
van deze navordering en boeten zou tot dezelfde
gevolgen kunnen leiden als weigering om de douane de
volledige inzage te verleenen van ‘alle door haar gewenschte
bescheiden en gegevens. –
In verband hiermede kan worden opgemerkt, dat,
ingeval de douane geen redenen vindt om declaraties
in de d6uane-documenten te wantrouwen, zij de zending
inklaart volgens deze gegevens en dienovereenkomstig de
invoerrechten bepaalt en incassecrt. Alle inklaringen
zijn echter steeds als voorloopig te beschouwen. Deze
,,provisional entries” worden eerst na verloop van tijd,
als regel één tot twee jaren later, geliquideerd. Bij de
liquidatie van deze ,,entries” wordt rekening gehouden
met onderzoekingen, welke intusschen plaats gehad
hebben, en andere gegevens. Te veel betaalde of te weinig
berekende invoerrechten worden dan alsnog geresti-
tueerd, respectievelijk nagevorderd.
Dat de Ainerikaansche douane haar taak wel serieus
opvat, moge blijken uit liet feit, dat zij in de voornaam-
ste haven van inklaring (New-York) de beschikking heeft over een uitmuntend uitgerust laboratorium en
experts voor verschillende soorten goederen. Wegens
de enorme gedifferentieerdheid van de invoerrechten
voor eenzelfde categorie artikelen, wordt door de douane
een groot aantal gegevens vereischt omtrent de con-
structie van een -artikel, samenstelling van verschillende
soorten grondstoffen, enz. Bijvoorbeeld bij katoenen
goederen verlangt men opgave van het verwerkte aantal
kleuren, soorten van weefgetouwen, waarop de goederen
zijn ge’,veven, nummers der verwerkte garens, enz. Al
deze declaraties worden nauwkeurig gecontroleerd. Voor
dit doel wordt een representatief monster uit de partij
getrokken en achtergehouden. De zending wordt voor-
loopig ingeklaard op grond van de verstrekte ge-
gevens, indien geen vermoeden aanwezig is, dat deze
onjuist zijn. Het door de technische experts ingestelde
onderzoek, aan de hand van de verstrekte declaraties en het getrokken monster-, levert een rapport op, dat
door het Bureau voor de ,,final liquidation” van de voor-
loopige inklaringen wordt gebruikt voor de opstelling
van de uiteindelijk verschuldigde invoerrechten.
Deze monsters en attesten worden, gerangschikt naar
landen van herkomst, tariefposten e. d., in omvangrijke
archieven opgeborgen. Bij een volgenden import van het
betreffende artikel geeft dit attest den douane-beambte,
die de inklaring behandelt, bnmiddellijk de juiste ge-
gevens. Wijkt een zending naar den aard van het artikel
hij een volgende zending echter eenigzins van de vorige
af, dan wordt eenvoudig eeii nieuw deskundig rapport
opgesteld.
• Floe rigoreus de douane hierbij te werk gaat, moge
uit het volgende voorval uit de practijk blijken:
De invoerrechten op een geheel katoenen stof van een
bepaalde constructie bedragen 21 pCt. ad
valorem.
Volgens het douanetarief bedraagt echter het recht
60 pCt., indien het wol bevat. Destijds is een beslissing
van de ,,Customs Court” verschenen, waarin werd be-
paald, dat een gehalte van maximum 1 pCt. aan wol
in katoenen stoffen zou worden verwaarloosd en deze
katoenen stof dan als geheel katoen zou worden aan-
gemerkt. Bij een chemisch en microscopisch onderzoek
stelde de douane echter vast, dat de betreffende katoenen
stof niet uit geheel katoen bestond, doch uit 1.06 pCt.
wol en 98.94 pCt. katoen. De zending was voorloopig
ingeklaard op een tarief van geheel katoen en bij de ,,final
660
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
liquidation” werd een navordering ingesteld van 39 pCt. van de belastbare waarde! .l)e practijk kent voorbeelden
van deze soort te over. Ons rest thans nog den laatsten hij cle vet erkeuden
waarde-grondslag te l)C3prekcfl cii wel : –
4. De , ,A mertean selling p
,
iee” als hcla’çtbare n’aardc.
lIet principieele verschil tuss(hen de toepassing van
dezen waarde-grondslag en de hierboven omschreven
drie waarde-grondslagen’ is, dat deze laatste voor a]le
artikelen gelden en uit deze door de douane een keus
wordt gedaan volgens de normen, zooals ze hierboven
zijn uiteengezet, terwijl de ,,Arnericari selling price” als
waarde-grondslag slechts na een ingewikkelde procedure
voor een bepaald met name genoemd artikel door den
President wordt aangewezen.
Een en ander is uitvoerig behandeld in section 336
,,Equalization of costs of production”.
De bepalingen, vervat in deze section, verduidelijken,
beter nog dan de zeer hooge invoerrechten, de bedoe-lingen, welke hij dec wetgever, die de U. S. Tariff Act
of 1930 in het leven riep, voorzaten. De bedoeling is
immers niet meer en niet minder dan te geraken tot
een gelijke hoogte van den kostprijs voor hetzelfde of
soortgelijke Amerikaansche product en den kostprijs
voor het vreemde product, verhoogd met transportkosten,
invoerrechten in de Vereenigde Staten en andere noodzake-
lijke bij de wet erkende kosten. Indien bij toepassing van
de bestaande tarieven en den in aanmerking komenden
waaide-grondslag nog verschillen tusschen deze beide
,,productiekosteri” blijven bestaan, dan voorziet deze
section 336, als sluitstuk, in drie methoden om tot de
gewenschte egalisatie te geraken.
Een daartoe aangewezen competente commissie kan:
op verzoek van den President;
bij. resolutie van een van de beide FIouse of Con-
gress;
uit eigen beweging;
als naar het oordeel der Commissie er goede en
voldoende redenen voorhanden zijn,
,een onderzoek naar de productiekosten van liet Ame-
-ikaansche product en cle productiekosten van liet vreem-de product (luermede is bedoeld cle landed cosi) instellen.
flat de Amerikaansche douane hij de contrôle der pro-
ductiekosten even grondig te werk gaat als hij de contrôle
van alle andere gegevens, blijkt uit het feit, dat de tarief-
commissie begin 1938 een commissie uitzond naar
ri
s
j
ec
h
o
Slowakije om de fabricage-kosten van de schoenen te
hestudeeren, die uit dit land in de Vereenigde Staten
werden ingevoerd.
Na de voorgeschreven procedure (,,hearings”) hij haar
onderzoekingen te hebben gevolgd, zal de Commissie
in haar rapport aan den President het resultaat van haar
onderzoekingen vaststellen en in geval cle commissie tot
d.e conclusie komt, dat de van kracht zijnde invoerrech-
ten niet tot de vereischte egalisatie leiden, het volgende
aan den President voorstellen:
a. verandering dei’ bestaande invoerrechten en ver-
andering van classificatie; deze wijziging is gebonden
aan een maximale verhooging of verlaging van 50pCt. van het oorspronkelijke tarief;
h. ingeval de commissie vaststelt, dat de gewenschte
egalisatie niet wordt bereikt met een verlaging of verhoo-
ging van 50 pCt. der bestaande invoerrechten of met de
voorgestelde herclassificatie, d.n zal zij den President
bovendien kunnen voorstellen om de ,,American selling
price” als cle helastbare waarde te proclameeren.
Aandacht verdient het feit, dat dus zoowel de moge-
lijkheid bestaat om tot een verlaging van het recht te
geraken als tot een verhooging. liet behoeft wel geen
betoog, dat de bepalingen van deze section 330 echter
in de overgroote meerderheid der gevallen gebruikt werd
oma liet i merikaanscho
pi’odl
uct te beschermen. De adcli-
tioneele bepaling, dat cle , ,Americau selling price” tot
waarcic-grondslag kan worden geproclameerd, i ngeval
een vem-hooging of verlaging der bestaande invoerrechten
van maximaal 50 pCt. en een herciasseering van liet
betreffende artikel niet voldoende zullen zijn om de
nog bestaande verschillen tusschen de ,,landed cost”
van het vreemde product en de productiekosten van liet
Amerikaansche product te elimirmeem’en, is van verstrek-
kende beteekenis voor de absolute hoogte der rechten. Immers, bij de vorige vier waarde-grondslagen ging
liet steeds om prijzen, die men, ruw genomen, kan aan-
duiden met ,,af fabriek prijzen” in de produceerende
landen, terwijl de ,,American selling price” de noteering is, waartegen een soortgelijk artikel, geproduceerd in de
Vereenigde Staten, in de gebruikelijke groothandels-
kwantums
in
de Vereenigde Staten wordt aangeboden.
Analyseeren wij de beteekenis van de ,,American selling
price” als waarde-gondslag voor de absolute hoogte
der rechten, dan blijkt het volgende:
1. Ingeval men, dooi’ de ,,American selling price”
tot waarde-grondslag te proclanieeren, de absolute grootte
der rechten wil
aerhoo gen:
dat ondanks de reeds bestaande• (hooge) invoet’-
rechten, vermeerderd met maximaal 50 pCt., het vreem-
de product in de Vereenigde Staten nog goedkooper is
dan de prijs van het soortgelijke Amerikaansche product.
dat deze verhoogde invoerrechten niet zullen
worden geheven over den ,,af-fabriek-prijs” van het
vreemde product in het land van oorsprong, doch over den
nog hoogeren prijs van het soom’tgelijke Amerikaansche
product. Die reeds verhoogde invoerrechten worden dus dan tevens geheven over de invoerrechten zelve en over
het nog bestaande prijsverschil, dat moest worden ge-
elimineerd.
II. Ingeval men door de ,,American selling price”
tot waardegrondslag te proclameeren de absolute grootte
der rechten wil
oerlageq:
dat wegens de reeds bestaande invoerrechten,
verlaagd met maximaal 50 pCt., het vreemde product
in de Vereenigde Staten toch nog hoogem’ is in prijs dan
liet soortgelijke Arnerikaansche product;
dat deze verlaagde invoerrechten niet zullen wor-
den gelieven over den af-fabriek-prijs” van het vm’eemde
product in het land van oorsprong, doch over den ver-
koopprijs van het soortgelijke Amerikaansche product.
Die verlaagde invoerrechten zullen dan dus geheven
worden over een prijs, die
lager
is dan de af-fabriek-
prijs” van liet vreemde product, vermeerderd met de
vrachtkosten en de verlaagde invoerrechten, doch welke
prijs
hooger
kan zijn dan de ,,af-fabriek-prijs” in liet
procluceerende land.
–
**
*
Getm’acht werd met deze samnvatting aan de hand
van practische ervaringen eenig inzicht te geven in enkele
bepalingen en administratieve voorzieningen met be-
trekking tot eenige belangwekkende kwesties, die het
Noord-Amerikaansche douanetarief typeeren.
Volle-
digheidshalve zij echtei’ opgemerkt, dat – en dit geldt
speciaal de bepalingen omtrent de ,,dutiable value” –
deze voorzieningen in concrete gevallen voor uiteen-
loopende interpretaties vatbaar blijken te zijn.
Ilelmond, 15 Maart 1940.
A.
M. M. VN DE LOOVEREN
(Nadruk c’erboden).
S
30 October 1940
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
661
II
AANTEEKENINGEN.
Overheidsinaatregelen op economisch gebied.
HANDEL EN NIJVERifEID.
LituiditeitsmoeiIjkheden. Regeling voor het verstrekken
van crediet of het
01)
andere wijze verieenen van finan-
cieele hulp aan ondernemingen, die in financieele moei-
lijkheden zijn geraakt door het, als gevolg van de buiten-
gewone omstandigheden, niet binnenkomen van vorde-
ringen uit hoofde van goederenleveranties aan het buiten-
land of door andere daaruit voortvloeiende blokkeering
van activa in het buitenland. Voorwaarde hierbij is, dat
ook onder de huidige omstandigheden een behoorlijke
kans aanwezig is voor de rendabiliteit der betreffende
onderneming, resp.. dat met het behoud van het bedrijf voor de toekomst een algemeen belang wordt gediend.
Men kan zich hiertoe, door middel van zijn bankrelatie,
tot de N.V. Maatschappij voor Industrie-Financiering
wenden. (E.V. 18/10/ ’40, pag. 1290; 25/10/’40 pag. 1317;
Verordeningenhlacl o. 31).
Wederopbouw van woningen. De mogelijkheid is ge-
opend om, via de gemeentebesturen, een voorschot van
het itegeeringscommissariaat te ontvangen voor den
wederopbouw van verwoeste en het herstel van bescha-
digde woningen, wanneer het betreft woningen met minder
dan 450 m
3
inhoud, bedrijfsrhimte niet medegerekend. In het algemeen zullen dit middenstands- en arbeiders-
woningen zijn. Voor geheel verwoeste woningen kan als
voorschot op de tegemoetkoming in de schade 80 pCt.
van de verkoopwaarde van het percel op 9 Mei 1940, met een maximum van f 8000…-, worden uitgekeerd.
Bovendien kan voor het verschil tusschen voorschot en
kosten van nieuwbouw een hypotheek w’orden rer1eend,
in normale gevallen tegen een renté van 4 pCt. (E.V.
18/10/’40, pag. 1290).
LANDBOUW EN VOEI)SELVOORZIENIN(.
Crisis-Zecvischbesluit 1936. Dit is met één jaar, tot
1 October 1941, verlengd. (E.V. 18/10/’40, pag. 1294;
Stct. No. 200)..
gras en klaver. Met ingang van 14 October zijn aange-
wezen als crisisproducten: kunstmatig gedroogd gras en
klaver, benevens grasmeel en klavermeel, lucernemeel
daaronder begrepen. Het vervoeren en afleveren hiervan
is, behoudens ontheffing voor het vervoer van drogerij of maal inrichting naar den teler, verboden. (E.V. 18/10/’40,
pag. 1293; Stct. No. 200).
Oorlogsschadevergoeding voor den landbouw. Maat-
regelen zijn getroffen om voor de landbouwers het molest-
risico, verbonden aan het op het bedrijf bewaren van
akkerbouwproducten, te beperken. Degene, die reeds tegen
oorlogsschade verzekerd is, zal geen aanspraak kunnen
maken op schadevergoeding ingevolge deze regeling.
(E. V. 18/10/40, pag. 1292).
Tarwebloeni- -en meel, lIet be- en verwerken van tarwe-
bloem en tarwemeel is met ingang van 15 October ver-
boden. I3ehöudens voor liet verwerken tot brood, waarin
andere melkhestanddeelen dan magere melkpoeder en
ondermelk aanwezig zijn, wordt hiervan ontheffing ver-
leend.( E.V. 18/10/’40, pag. 1293; Stct. No. 201).
Zaaizaatiregehing 1940-1941. Voor granen, zaden en
peulvruchten is een zaaizaadregeling ontw’orpen voor het
seizoen 1940-1941 welke betrekking heeft op het verbruik,
vervoer en het verhandelen. (E.V. 18/10/’40, pag. 1292).
RANTSOENEERIIÇG EN DISTRIBUTIE.
Brandstoffen voor gasgeseratoren. Regeling van de
distributie van houtblokjes en anthraciet voor gasgene-
ratoren door middel van inschakeling van de groote ben-
zinemaatschappijen. Maxi mumprijzen zullen worden vast-
gesteld. Bij het uitreiken van vergunningen voor het
rijden met houtgasgeneratoren wordt rekening gehouden
met de in Nederlandsche bosschen voor dat doel vrijko-
mende hoeveelheden hout. (E.V. 18110/’40, pag. 1297).
Brood voor graanverbouwers. Regeling waarbij liet aan
graanverbotiwers is toegestaan om graan uit eigen oogst
voor eigen gebruik tot brood te bikken of te laten bakken
tot een hoeveelheid van 100 kg graan per gezinslid perjaar.
(E.V.
1
8/
10
/:40, pag. 1295).
Diamant. Met ingang van 9 October zijn ruwe cii be-werkte diamant, diamaritpoeder, boort en industried ia-
mant aangewezen als distributiegoederen in den zin van
artikel 4 van de Distributiewet 1939. (E.V. 18/10/40,
pag. 1295; Verordeningenbiad No. 31).
Non-ferro metalen. Verplichte voorraadopgave voor
ieder die op 12 Octobet- j .1. non-ferro metalen in het buiten-
land voorhanden of in voorraad had.
FIet is verboden, non-ferro metalen in den vorm van
halffabrikaten, te verwerken, verbruiken, verhandelen of te vervoeren, behoudens vergunning van het Rijks-
bureau voor non-ferro metalen. (Non-ferro metalen
beschikking 1940, No. 3). (E.V. 18/10/’40, pag. 1296;
25/10/’40, pag. 1327; Stct. No. 206).
Rijwicibauden. Vaststelling van maxi mumprij zen voor
eenheidsrijvielbanden hij de ,,Prijzenbeschikking een-
.heidsrijwielbanden No. 1″. (E.V. 18/10/’40, pag. 1296).
GELD-, CREDIET- EN BANK WE ZEN EN BELASTIN6EN.
Betalingsverkeer met liet buitenland. Inzake het handels-
en betalingsverkeer met
Zrvitserland
is thans een regeling
vastgesteld voor den invoer, uitvoer en betalingen uit
hoofde daarvan, welke in de plaats treedt van de vroegere
desbetreffende bepalingen. (E.V. 18/10/’40, pag. 1297 e.v.)
Ditschc effecten. Bij de berekening van de verkoop-
waarde van effecten, waarbij de noteering aan een Duitsche beurs beslissend is, werd tot nog toe, ingevolge een in 1934
genomen beslissing, gerekend naar den koers, die te Am-
sterdam voor de Sperrmarken gold Thans is deze beslis-
sing, met ingang van 1 Octobej, ingetrokken en dient
weder rekening te worden gehouden met den wisselkoers
van de officieele Reichsmark. (E.V. 18/10/’40, pag. 1300).
Omzetbelasting. Nadere regelingen inzake de naheffing,
de heffing op alcoholhoudende- en alcoholvrije dranken,
op vleesch, op bloemen, enz., en op boeken, enz. Regeling
van het bijzonder invoerrecht op gouden en zilveren
werken.
De op grond van de Crisis-Invoerwel verscliuldigde
consentrechten, alsmede het statistiekrecht dienen niet
te worden begrepen onder de waarde der goederen waar-
over liet bijzonder invoerrecht wordt geheven. (FI.V.
11/10/40, pag. 1272; 18/10/’40, pag. 1300; 25/10/’40,
pag. 1327)
Vordering van goud. De Nederlandsche bank heeft be-sloten het goud, dat ingevolge artikel 9 van de Deviezen-
verordening 1940 aan haar is aangeboden, doch tot dus-
ver nog niet aan haar werd verkocht, thans ingevolge
genoemd artikel op te vorderen. (EN. 1 $/i0/’40, pag. 1299).
VERKEER.
Beroepsgoederenvervoer. Ingesteld is een hedrijfsorga-
nisatie, die rechtspersoonlijkheid bezit en den naam draagt
van ,,Nedqrlandsche Organisatie voor het Beroepsgoe-.
derejivervoer langs den weg”. Hij, aan wien een ver-gunning wordt verleend voor het vervoeren langs den
weg van goederen ten behoeve van derden, wordt daar-
mede lid van bovengenoemde organisatie. (E.V. 11/10/’40,
pag. 1273; Verordeningenblad No. 30).
Binnenvloot. Ten aanzien van door hem aangewezen
transporten kan de Secretaris-Generaal van het Departe-
ment van Waterstaat voorschrijven, dat de bemanning-
van de gebruikte binnenvaartuigen verplicht is tusschen
zonsonder- en opgang en op Zon- en feestdagen te laden.
té lossen en te varen, of wel laden en lossen toe te laten.
Een buitengewone vergoeding kan hiervoor berekend wor-
den. (E.V. 18/10/’40, pag. 1300; Verordeningenblad No. 31.).
-J
662
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
iteizigersvervoer naar België. liet reizigersvervoer naar
België is weder mogelijk. (E.V. 18/10/’40, pag. 1300).
Vervoer
naar Luxemburg.
lIet vervoer van wagon-
ladingen en stukgoedzendingen naar Luxemburg is thans
via Duitschiand onbperkt toegestaan. liet vervoer
via België is alleen mogelijk na verkregen toestemming van de Duitsche autoriteiten te Brussel, zobclat voor dit
vervoer voor elk geval afzonderlijk een aanvrage moet
worden gericht tot den Dienst• van het Vervoer der
Nederlandsche Spoorwegen. (E.V. 1 1/10/’40, pag. 1273).
BOEKBESPREKINGEN.
Landboun’-Coôperatic in Nederland
door Prof.
I)r. Ir. G. Minderhoud. (Groningen—Batavia
1940; J. B. Wolters’ Uitg. Mij. Prijs 13.90).
Onze literatuur betreffende de coöperatie lijdt aan meer
dan éön euvel. Een behoorlijk boek, dat den niet ter zake
kundigen belangstellende een algemeen inzicht kan geven
in wat in Nederland door middel van coöperatie in de landbouw en in de daarmee samenhangende bedrijfs-
takken is bereikt, ontbrak – ook na het verschijnen van
de door het C.B.S. uitgegeven Coöperatie-Statistiek –
en de behoefte er aan was groot. hetzelfde kan worden
vastgesteld ten aanzien van een publicatie, welke allen,
die met de coöperatie rechtstreeks te maken hebben en
hen, die als voorlichters voor de landbouw optreden, een
duidelijk inzicht zou kunnen geven in hetgeen voor een
goed werkende coöperatie wordt v?eist. En tenslotte
ontbrak een boek, waarin objectief en grondig de moge-
lijkheden worden öntleed, welke de coöperatie hiet, en
de gevaren, waarmede rekening moet worden gehouden,
een boek dus, waarin wordt geanalyseerd waarom de coöperatie op het ene gebied met succes is toegepast,
terwijl op een ander gebied pogingen om de coöperatie
toe te passen tot grote.teleurstellingen hebben geleid.
Professor Minderhoud heeft gemeend een boek te moeten
schrijven, dat aan deze veelzijdige behoefte tegemoet
komt, en het resultaat is, dat enkele maanden geleden door
Wolters een keurig verzorgd, boekwerk is uitgegeven,
dat, met inbegrip van de bijlagen, 172 pagina’s telt, dat
buitengewoon vlot en duidelijk is geschreven, en dat een
zeer waardevolle aanwinst voor onze economishe litera-
tuur moet worden genoemd. Het ligt voor de hand, dat, gezien de doelstelling, de
schrijver zich een allerminst eenvoudige taak heeft
gesteld. Een dergelijk boek toch verenigt in zich niet alleen
tegenstrijdige eisen – (het moet bevattelijk geschreven
zijn met het oog op de praktijk en het moet tevens de
aandacht van den ontwikkelden leek kunnen vasthouden),
maar ook moet de schrijver volkomen vertrouwd zijn met
de praktijk van de coöperatie, terwijl hij, last hut not
least, een grondig inzicht moet hebben in de aard van de
economische vraagstukken tot velker oplossing hij het
zijne wil bijdragen. En deze vraagstukken zijn nu eenmaal
allerminst eenvoudig.
Wij aarzelen niet als onze mening uit te spreken, dat
Prof. Minderhoud met dit boek een zeer geslaagde studie
het licht heeft doen zien. Trouwens, wien zou dit beter
toevertrouwd zijn dan hem, die hoogleraar is in de econo-
mie aan de Landbouw-hogeschool, die de praktijk van
de landbouwcoöperatie door en door kent, die uitermate
duidelijk schrijft, en die zich zowel van de gevaren en
bezwaren als van de grote voordelen van de toepassing
van de coöperatie hewust is.
Onderzoeken wij thans in hoeverre dit boek aan de doel-
stellingen blijkt te voldoen, welke wij in de aanhef van
onze beschouwingen hebben gememoreerd.
In de eerste plaats dus de vraag in hoeverre dit boek
den niet ter zake kundigen belangstellende een algemeen
inzicht kan geven van wat in Nederland door middel van
de coöperatie in de landbouw is bereikt.
Ons antwoord kan zeer bevredigend luiden. De schrij-
ver is zonder enige twijfel erin geslaagd den ontwikkelden
leek een behoorlijk heeld te geven van wat in ons land
is bereikt door de boerenleenhanken, de coöperaties voor
de aankoop van iandhouwbedrijfsbenodigdheden, de coö-peratieve zuivelindustrie, de coöperatieve aardappelmeel-
industrie, de coöperatieve strokartoni ndustrie, de coöpe-
ratieve suikerindustrie, de coöperatieve slachterijen, de
coöperatieve kunstmestfabriek, de afzetcoöperaties voor
zuivelproducten, voor groenten, fruit en bloemen, voor
eieren, wol, zaaizaden en voor pootaardappelen. De schrijver bepaalt zich hierbij niet tot het opsommen
van reeksen organisaties of tot liet noemen van vele grote
bedragen. Integendeel; men is geneigd de opmem-king te
maken, dat het beter ware geweest, indien de schrijver in dit opzicht vollecliger ware geweest. Zo missen wij
bijvoorbeeld de Coöperatieve Condensfabriek , ,Friesland”
te Leeuwarden, een organisatie die er zijn mag, terwijl wij voorts gaarne hadden gezien, dat van verschillende coöpe-
ratieve bedrijven de omzetcijfers waren vermeld, al is in
een afzonderlijk hoofdstukje heel wat statistisch materiaal
in geconcentreerde vorm verwerkt.
Maar het is verheugend te kunnen vaststellen, .dat hij
de beschrijving van wat op het gebied van de landbomv-
coöperatie in Nederland is bereikt, de schrijver vôôr alles
de economische achtergrond en de historische ontvikke-
ling schetst, waardoor de lezer een geordend beeld krijgt,
dat van meer waarde is dan wanneer hij zich ertoe zou
moeten bepalen kennis te nemen van reeksen statistische
gegevens, die hij lovendien in de Coöperatie-Statistiek
kan aantreffen.
In d& tweede plaats de vraag in hoeverie de schrijver
van dit boek ei-in geslaagd is hen, die met de coöperatie
rechtstreeks te maken hebben, en hen, die als voorlichters
voor de landbouw optreden, een duidelijk inzicht te geven
in hetgeen voor een goed werkende coöperatie wordt vereist,
in de mogelijkheden, welke de coöperatie biedt, en in de
gevaren waarmede rekening dient te worden gehouden.
liet wil ons voorkomen, dat met betrekking tot dit doel
de schrijver bizonder geslaagd is. Inderdaad wordt hier
aan de beoefenaren van de praktijk een aantal zeer waarde-
volle lessen aangeboden, die allen, die Oen leidende functie
in ons coöperatiewezen hebben, dienen te lezen en te her-
lezen. Deze lessen zijn soms hard: er wordt gesproken van
,,zwakke plekken in ons coöperatie-wezen, waaraan de
leiders niet genoeg aandacht kunnen schenken”, de
waarde van het boek neemt hierdoor evenwel slechts toe.
Opgemerkt moge voorts worden, dat de schrijver als zijn
mening uitspreekt, dat ook thans nog de onbeperkte
aansprakelijkheid voor het overgrote deel der landbouw-
coöperaties de meeste aanbeveling verdient, doch dat voor
de zgn. ,,top-coöperaties” een andere mening wordt ge-
huldigd. Vastgesteld kan in dit verband worden, dat de
schrijver naar onze mening te weinig gedecideerd is ten
aanzien van de bestrijding van het euvel, dat vçle coöpe-
raties hun werkkring ook tot derden uitstrekken, terwijl
wij een besprekingvan de vraag, in hoeverre de centrale
organisaties meer en de locale organisaties minder invloed
zouden moeten hebben – de vraag dus, of naast voordelen
een toenemende centralisatie al dan niet onoverkoine-lijke bezwaren met zich zou brengen – hebben gemist.
En in de derde plaats: Geeft dit boek een behoorlijke
analyse van het verschijnsel, dat de coöperatie op het ene
gebied met veel meer succes is toegepast dan op een ander
gebied? Ons antwoord is: Inderdaad is dit het geval ten
aanzien van verschillende groepen coöperaties, echter zou
het boek naar onze overtuiging aan waarde hebben ge-
wonnen, indien de schrijver had gestreefd naar een meer
stelselmatige behandeling van juist die vraagstukken, welke hiermede verband houden. Dit neemt niet weg,
dat wij met dit boek ook in dit opzicht zeer zijn ingenomen,
omdat iedere bijdrage tot een behoorlijk antwoord op de
vraag, hoe het verklaarbaar is, dat de coöperatie op het
30 October 1940
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
663
ene gebied meer succes heeft gehad dan op het andere, moet
worden toegejuicht, en omdat men niet kan verwachten,
dat deze vraag afdoende wordt beantwoord door één
schrijver. Een dergelijk vraagstuk wordt slechts zeer ge-
leidelijk opgelost en iedet, die hiertoe een steentje bijdraagt,
verdient onze grote erkentelijkheid, vooral als zijn publi-catie niet speciaal met dit doel, maar veeleer met het oog
op andere doelstellingen is geschreven.
Aangezien nu de schrijver het ontstaan en de ontwikke-
ling van verschillende groepen coöperaties schetst, vindt
men talloze opmerkingen welke ook in verband met deze
derde vraag onze bizondere aandacht verdienen. Enkele
onderdelen van deze economische beschrijving zou men
ideaal kunnen noemen. Dat niet bij elk der groepen
coöperaties eenielfde diepte is bereikt, spreekt vanzelf.
WT
a
t de verwerkingsindustrieën betreft (melk, stro, aard-
appelen, suiker) kan men voor de economische beschrij-
ving groot respect hebben. Voor wat met betrekking tot
de credietcoöperaties en de aankooporganisaties is op-
gemerkt, kan eveneens worden vastgesteld, dat de be-
schouwingen aan hoge eisen voldoen. Voor wat de afzet-organisaties betreft, kan ons niet alles geheel bevredigen.
Met name maakt juist in verband met deze vraagstukken
de schrijver het zich naar onze mening wel eens wat te
gemakkelijk en gaat hij af en foe bepaalde moeilijkheden
uit de weg. Dit is o.a. het geval, wanneer volstaan wordt
niet- de opmerking, dat pogingen om te komen tot coöpe-
ratieve afzetorganisaties voor slachtvee en varkens in
vele gevallen op teleurstellingen zijn uitgelopen, zonder
dat hierbij het hoe en waarom wordt aangegeven. Zo
wordt voorts verzuimd een poging te doen aan te geven
waarom de coöperatieve condensfabriek een in verhou-ding tot het particuliere bedrijf geringere betekenis heeft
verkregen dan de coöperafieve boterfabriek. Zo wordt
tenslotte de mening uitgesproken, dat een coöperatieve verkooporganisatie groter moeilijkheden heeft te over-
winnen dan een coöperatieve aankooporganisatie, al wordt
wel degelijk vastgesteld, dat_ de zuivel- en eierenafzet-
coöperaties een zeer grote betekenis hebben, terwijl
juist uitvoerig stelling wordt genomen tegen de gedachte,
dat een groot optimisme ten aanzien van de door het
Centraal Bureau ter hand genomen coöperatieve aankoop
van landbouwwerktuigen niet gerechtvaardigd kan wor-den genoemd. In al deze gevallen zouden wij een nadere
toelichting zeer op prijs hebben gesteld.
En om aan onze kritische gevoelens nu maar volledig
uitdrukking te geven, kan nog worden opgemerkt, dat naar
onze mening de schrijver ten aanzien van netelige vraag-
stukken af en toe een te grote gereserveerdheid in acht
neemt, zodat hij bepaalde beschouwingen besluit met een
opmerking als: Jloe een en anderok zij, vastgesteld
kan worden, dat deze vorm van coöperatie niet algemeen wordt toegepast”. In het bizonder achten wij de beschou-
vingen op pag. 80/81 betreffende de voor- en nadelen
van de concentratie hij de afzet vanagrarische producteh
onbevredigend. ‘En een vergelijking met andere landen
wordt niet getrokken.
Intussen moet aan deze kritische opmerkingen niet een
te grote betekenis worden toegekend. Het boek, waarmede
Professor Minderhoud onze literatuur met betrekking tot
de landbouwcoöperatie in Nederland heeft verrijkt, achten
wij namelijk, zoals wij reeds opmerkten, bijzonder ge-
slaagd en de coöperatie moet en zal den schrijver hiervôor
hoogst dankbaar zijn. Wij wensen dit boek in handen van
al die economen, die een onvolcioend inzicht hebben in
de betekenis van de iandbouwcoöperatie in ons land,
en wij hopen niet minder, dat voor de coöperatoren zelve
dit boek een niet genoeg te waarderen steun zal blijken
te zijn bij de talloze vraagstukken, waarmede zij dagelijks
te maken hebben, terwijl het voor den student, die zich
ten aanzien van de landbouwcoöperatie op de hoogte
wil stellen, spoedig onmisbaar zal blijken te zijn.
FRIETEMA.
STATISTIEKEN.
ZILVERP1IIJS
GOUDPIIIJS
Londen ‘)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen’)
22 Oct.
1940.
.
2
3
1
12
34
1
1, 22 Oct.
1940.
.
2125
168/-
23,,
1940..
23′
1
.
34
1
/,
23
1940..
2125
1681-
24
,,
1940..
23’/,
34’1, 24
1940..
2125
1681-
25
,,
1940..
23’/,
34’1,
25
,,
1940..
2125
1681-
26
,,
1940..
23’1,
–
26
,,
1040..
2125
1681-
28
,,
1940..
–
34
3
14
28
,,
1940..
2125
1651-.
30
,,
1939..
23
1
/
1
,
34
3
1, 30
1939..
–
1681-
23 Aug.
1939.
.
18
1
1,,
f
37
1
1,
23 Aug.
1939.
.
2110
14816
1
1,
‘) In pence p.
oz.
stand.
‘)
Foreign silver in
Ic.
p. oz. line.
‘)
In guldens
per Kg. 100011000.
‘) In
sh.
p.
02.
line.
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
V or d e r i n g e n
1
15 Oct. 1940
1
23 Oct. 1940
Saldo
van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
S
989.669,87
f
187.319,81
Voorschotten op ult.September
aan de gemeenten
verstr.
op aan haar uit te keeren
hoofdsom
der
pers.
bel.,
aand. in de hoofdsom
der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
Gemeenten
…………….
lastingen en op de vermo-
–
–
Voorsehotten aan Ned.-Indië’)
,, 107.576.812,77
,,
109.300.003,41
Idem aan Suriname ‘)
……
,,
9.756.984,58
Kasvord: wegens
credietver-
gensbelasting
………………..
strekking a. h. buitenland
,,
77.896.186,73
,,
78.837.868,02
Daggeldteeningen tegen onder-
…9.716.984,58
pand
………………
–
–
Saldo der postrek. van Rijks-
70.964.659,25
,,
70.347.161,96
Vordering op het Alg. Burg.
…….
comptabelen
……………
Pensioenfonds
‘)
–
–
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘)
19.707.022,12
,,
19.443.161,22
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
14.884.920,49
1
4.035.618,68
Voorschot door de Ned. Bank
octrooi verstrekt
……….
in reken.-cour. verstrekt
Schuld aan de
Bank
voor
176
1
Ned. Gemeenten.
……..
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
……-.
,,
.551.000,
,,
176.551.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,
808.200.000,-
1
)
,,
842.500.000,-‘)
Daggeldleeningen
–
–
28.697.936,-
,,
28.454.388,50
Schuld
op
uit.
September
’40 aan de gem. weg. a.h. uit
te keeren hoofds. d. pers.
bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm.
opc. op
dle bel, en
op
Zilverbons in omloop
… …….
4.935.457,51
,,
4.935.457,51
Schuld aan Curaçao
‘) ……
159.840,26
,,
159.840,28
Schuld
aan
het
Alg.
Burg. Pensioenfonds
‘)
. …….
1.050.115,31
,,
1.032.641,25
de
vermogensbelasting………
Id. aan het Staatsbedr. der
P.
…….
210.784.239,53
,,
208.147.769,14
T.
en
T.
‘)
……………..
Id. •aan
andere Staatsbedrij-
…..
ven
1)
…………………..
8.200.000,-
,,
9.000.000,-
Id. aan div. instellingen
‘)
..,,
176.603.076,80
,,
163.122.146,25
‘)
In rekg. ert. met
‘s
Rijks
Schatkist.
‘)
Rechtstreeks
hij
De
Nederlandsche Bank
S
122.000.000,-
‘)
Idem
1
122.000.000,–
OFFICIEELE WISSELKOERSEN
NEDERLANDSCIJE
BANK
Valuta’s (schriftelijk
en t.t.)
N.-York
1
Berlijn 1Brussel
1
Zürich
IStoekb.1
Helsinki 22 Oct. 1940
1.58’/.
75.354
30.14
43.634 44.858
3.814
23
,,
1940
1.88
1
/,
75.354
30.14
43.634
44.854
3.814
24
,,
1940
1.88
5
/,
75.354
30.14
43.634 44.854
3.814
25
,,
1940
1.88
5
/, 75.354
30.14
43.67
44.854 3.814
26
,,
1940
1.88
5
/, 75.354
30.14
43.67
44.854
3.814
28
,,
1940
1.88’1,
75.354
30.14
43.67
44.854
3.814
Hoogste d.w.
1.88’/,,
75.28
30.11
43.59
44.81
3.81
Laagste d.w.
1.88
1
1
1
,
75.3
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntparitelt
69.41
59.263
24.906 48.003
66.671
6.266
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCBE CLEAIIINGINSTITUTJT.
(met data van vaststelling)
1)
Rijksmarkcn 75.60
31
Jan.
’40
Deensche Kr.36.40
22 April
’40
75.63
5 Juni
’40
Noorsche
Kr.42.80 22 April
’40
75.58
21
Juni
’40
ZweedscheKr.44.85 13 Aug.
’40
75.52
23 Juni
’40
Tsjech.
Kr.
75.47
24 Juni
’40
(oude Schuld) 6.42 16 Aug.
’40
75.4
1
25
Juni’40
Tsjech.
Kr.
75.43
2
Juli
’40
(nwe.
schuld) 7.54 16 Aug.
’40
75.36
4
Aug.
’40
Dinar
(.Ioago-SIavis)
Belga’s
. . .
.30.14
7 Aug.
40
(oude
schuld) 3.43 16 Aug.
’40
Zw.
Francs 42.77
13 Aug.
’40
Dinar
43.56
11
Oct.
’40
(nwe.
schuld) 4.23 16 Aug.
’40
Lires
……9.55
30 Sept.
’39
Turksche
9.87
3 Sept.
’40
Ponden
1.45129 Dec.
’39
1) Te beginnen met den laatsten datum van vaststelling vddr
1 April 1940 of den eersten datum van vaststelling, indien de
eerste clearingkoers na
1
April 1940 was vastgesteld.
1364
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 October 1940
KOERSEN. Til LONI)EN.
FEBEILAL RESERVE
BA.NKS.
Plaatsen en
Not. 121126
Oct.
’40
126
Oct.
1
14119
Oct.
’40
119
Oct.
landen
eenhj.LagstejI-
foogste
1040
J
Laag
.
leillo
o
gsgel
1940
Officieel:
New York
3 p. £
4.024 4.034
4.03
4.024
4.034
4.03
Parijs
Fr.p.g
–
–
–
–
Stockholm
TCr.p.5
16.85
16.95
16.00
16.85
16.95
16.00
Montreal
$ p. £
4.43
6.47 4.45
4.43 4.47
4,45
Buenos Aires
Pes.p2
16.90
17.13
17.014
16.90
17.13
17.014
Niet
-Officieel:
Alexandrië
P. p. £
97.50
97.50 97.50 97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.
525 525 525 525 525
525
Jiangkok
85. p.tical
– –
–
17.96
–
IS.-
–
–
18.-
18.-
Bombay
Budapest
d. p. r.
P. p. £
17.96
18.-
19.75
10.75
19.75
19.75
19.75
19.75
Hongkong
d. p.
$
15.-
15.-
15.-
5.-
15.-
is:-
TIp.1
Istan
b
ul
515
515 515 515 515 515
Kobe
d.
P.
yen
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25
Lissabon
Escu.p £
99.80
100.20
100.-
99.80 100.20
100.-
Madrid
Pt.p. £
37.70
137.70
37.70
37.70
37.70
37.70
Montevideo
d.p.
).
–
1
–
– –
–
–
1410 de Janeiro
d. p.
mii.
–
–
–
–
–
–
Shanghai
cl. p.
$
.3.68
3.81 3.81
3.68
3.68
3.68
Singapore
cl.
p. $
28.18
1
28.18 28.18 28.18
28.18
28.18
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cnsble).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
($ per £)
(8 per 100 /r.)($ p. 100 Mle.)
($ P.
/ 100)
22
Oct. 1940
4.023!
–
40.05
–
23
1940
4.021,
–
40.05
,,
–
24
,,
1940
4.03
–
40.05
–
25
1940
4.03’1
–
40.05
–
26
,,
1040
4.03’1,
–
40.05
–
28
1940
4.05
—
40.05
–
30
1939
3.99’1,
2.26’/
40.25
53,11
lluntpariteit
4.86
3.90’/.
23.81
1
1
40
1
/,,
1)16
NED1RLANDS(‘JIJD BANK.
Verkorte balans op 28 October 1940.
Activa.
Binnenl. Wissels,
ljfdbank.
f
.118.500.000
1roniessen, cnz.
Ilijbank.,,
68.983
Agentsch.
,,
413.665
118.982.648
Papier op het Buitenland
. .
T
300.000
Af: Verkocht maar voor cle
bank nog niet afgeloopen
–
300.000
Beleeningen
mei.
Ç
llfdbank.
f
149.532.632 ‘)
voorschotten in
llijbank.,,
3.056.010
relcening-couranl ( AgenLsch.,,
50.599.134
op onderpand
–
f
204.087.784
Op
Effecten
en7.
……..
T
203.077.236
e)
Op
Goederen en Ceelen ……1.010.543
204.087.784 ‘)
Voorschotlen
aan
het
Rijk
………………
15.000.000
III unt en muntmateriaal Gouden munt ere gouden
rnuntmateriaal
.
………T
1.1 23.082.803
.
Zilveren
munt,
ene.
……
..15.438.788
-,,1.138.521.59[
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
48A61 .742
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.500.000
Diverse rekeningen
……………………
78.1 40.833
1.607.994.508
l’eissl va.
Kapitaal
…………………………….t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
4.454.251
Bijzondere
reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds
…………………………..
10.895.932
Bankbiljetten
in
omloop
………………….
1.373.495.465
Bankassignatiën
in
omloop
…………………
105.411
Rek-Courant
Vane het Rijk
T
–
saldo’s
Van anderen
,,
175.030.867 175.030.847
Diverse
rekeningen
…………………….
5.518.178
1.607.994.598
Beschikbaar
mnetaalsaido
……….
……..
T
517.108.516
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop clan
waartoe de Bank gerechtigd
is
…………..
1.292.771.280
Scbatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
…………………………….
112.000.000
‘)
Waarvan
aan
Nederlandsch-Indiê
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) T
57.977.150
Voortiaamsto posten in dulzoliden guldens.
Gouden
t
.
G.rcu-
‘Andere
Beschikb.
Dek-
Data
nnunt en
‘)I
latie
opeischb.
Metaal-
hings-
mrnuntmatcr.
__________
1
schulden
saldo
perc.
28
Oct. ’40
1
1.123.083
1.378.495
175.138 517.109
±
7
3
21
,,
‘4l
1.121.021
1.361.038 173.155
522.644
-4-74
14
’40
,,
1.133.482
1.358.283
186.297
530.110
±
74
6 Mei
‘401
1.160.287
1.158.613
255.183
607.242
83
ToIaal
Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
reingen
o
het
bu
p iten.
reken.
disconto’s
rechlstr.
(act.)
28
Oct. ‘401
118.983
112.000
1
204.088
300
78.141
21
’40
,,
129.083
122.000
197.590
300
67.642
14
’40
,,
129.063
122.000
t
999.165
300
54.582
6 Met
’40
9.853
–
1
217.756
750
20.648
•) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op nasts
van een deprecialie-percentage van 18 pCt.
Goudvoorraad
1 l’issels
D
te c
d-
,,Other
In
her-
In de
Totaal
rti
fi-
cush’ ‘)
disc.
v. d.
open
bedrag
C
tt
e
member
nnarlet
banks
gekocht
25
Sept;. ’40
18.855,1
18.843,3
347,5
4,6
-.
18
’40
18.767,7
13.756,3
344,4
4
t
–
11
,,
’40 18.682,7
18.671,3
340,8
5,2
–
4
,,
’40
18.642,8
t 8.631,3
322,8
5,5
–
28 Aug.
’40
18.573,8
18.562,0
.
348,4
3,8
–
21
,,
’40 18.498,8
18.487,0
354,1
3,1
–
14
,,
’40
18.400,0
18.388,0
362.1
2,9
–
7
.,,
’40
18.286,8
98.274,0
358,9
3,2
–
Beleg F.13.
Notes
T
otaa
Gestort
Goud-
Dele- Alpenn.
Dek-
a a
in
.
0v.
ee.
S 0 5
Kapitaal
hings-
kings-
tatie
f’)
perc.
4
)
25 Sept. ’40
2.433,6
5.407,0
16.020,6
137,6 89,6
–
18
,,
’40
2.433,6
5.395,9 15.963,5
137,6
89,5
–
11
’40
2.433,6
5.393,9
15.877,5
137,43
89,4
–
4
,,
40
2.433,6
5.390,8
15.825,1
137,6
89,4
–
28
Aug. ’40
2.441,7
5.334,2 15.826.8
137,6
89,4
21
,,
’40
2.445,9
5.309,9 15.793,5
137,6
89,3
–
14
,,
’40
2.445,9
5.292,8 15.723,9
137,6
89,3
–
7
,,
’40
2.445,9
5.280,9 15.595,6
137,5
80,3
–
‘)
Deze certificaten werden door de Schatkist
aan de Reserve
Banken gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op
31
Jan. ’34 van 100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
) ,,Other Cash” does not tnclude Federal Reserve Notes or a
Bank’s own 1″ecleral Reserve
bank
notes.
)
Verhouding
totalen
goudvoorraad
tegenover
opeischbare
schulden: F. R. Notes en netto deposito.
‘)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal
en
wettig
betaal-
middel
tegenover
idem.
PARTICULIERE BANKEN, AANGESLOTEN BIJ liET
FEI)ERAL I41ISIII0’1I
STELSEL.
Discon-
Reserve
1
Totaal
IV aar-
Data Aantal
to’s
en
Beleg-
bij de
1
van
leenang.
beleen.
‘
R.
banhs
,
time
deposit
18 Sept.
’40
1
8.692
13.592
11.490
1
36.239
5.355
11
,,
’40
–
8.665
13.629
11.471
1
36.207
5.360
4
,,
40
–
8.566
15.622
11.418 35.965 5.358
28 Aug.
’40
1
8.500
15.648
11.449
35.995 5.340
21
’40 t
8.509
15.671
11.348
35.871
5.346
14
’40
–
8.506 15.615
11.256
35.735 5.336
7
,,
’40
2
8.492
15.609
11.212 35.592
5.335
31
Juli
’40
1
8.517
15.461
11.449
35.745
5.320
24
’40
,,
1
8.514
15.433
11.526
35.812
5.314
17
,,
’40
1
8.51
15.226
11.729
35.877 5.316
10
,,
’40
–
8.461
15.222
11.660
35.726
5.321
2
,,
1
40
1
8.462
15.124
11.636 35.639
5.331
26
Juni
’40
t
8.435
5.140 11.669
35.676 5.312
19
’40
,,
–
8.444 15.152 11.595
35.604
5.306
12
,,
’40
–
8.469
15.192
11.429
35.644
5.311
5
,,
’40
t
8.435 15.092
11.308
35.396 5.318
29 Mei
’40
1
8.475
15.049 11.203
35.318
5.312
22
’40
–
8.562
14.082
11.196
35.268
5.312
15
,,
’40
1
8.643
14.949
11.050
35.146
5.315
8
,,
’40
–
8.654
14.922
10.851
34.835
5.318
1
,,
1
40
1
8.661 14.881
10.859
34.759
5.305
I)UITSCIIII
RIJI1SBANK.
1
GouJ”-
Renlen-
Andere wissels
Bel ee-
Data
en
. bank-
chèques
en
nnn gen
1
deviezen
scheine
schatkistpapier
23 Oct.
1960
77F
ÇV
12.411,5
16,5
15
1940
,,
77,5
252,3
12.809,3
16,3
7
,,
1940
77,2
223,4
13.062,2
14,5
23 Aug.
1939
1
77,0
27,2
8.140;0 22,2
Data
‘ËJiec
i3iverse
rci”
1
E/ekg.-
Diverse
ten
Activa
latie
Crt.
1
Passiva
23OeL’40
1
53,9
3TTiT
ILI 01,4
,
15
,,
’40
55,8
1.726,7 12.352,7
1.870,1
1
525,0
7
,,
’40
51,2
1.577.3
12.658,7
1.580,4
571,2
23Aug. ’39
1
982,6
1.380,5 8.709,8
1 .1 95,4
1
454,8
BANK VAN ENGELAND.
–
Banhbilj.
1
Banldbitj.
Other securities
Dato.
Metaal
in
in Bank.
Disc.and
Secu-
circulatie
Departm.
Advances
1
rities
23
Oct.’40
700
593.230
37.040
2.789 21 240
16
,,
’60
680
597.720 32.520
5.390
21.550
9
,,
’40
800
601.340 28.910
6.610
21.700
2
,,
’40
900
605.260 24.990
2.800
23.020
23 Aug.
’40
247.263
508.064 38.353
5.711
24.334
Data
GO
n
Other Deposits
Reserve Dek-
Bankers
otT
kings
1
Acc.
perc.
‘,
23 Oct. ’40
137.350
23.690
105.140
52.340
47.470
20,7′
16’40
,,
139.000
19.850
109.150
52.240
32.950
18,2
9
,,
‘401
146.230
19.090
115.300
51.970
29.460
14,8
2
,,
’40
142.560
21.270
101.270
53.350
25.630
14,6
23 Aug. ’60
99.666
22.371
92.132
36.229
39.199
26,0
/