Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1279

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 24 1940

24 JULI 1940

AUTEURSRECHT VÖ0PBEHÖUDËI’/

Economisch~Statistische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 24 JULI 1940

No, 1279

COMMISSIE VAN REDACTIE:

3.
G.
Koopmans; P. Lie ftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris c’an de Redactie: M. F. J. Gooi

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg
122,
Rotterdam-W

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaat weg.

Telefoon Nr. 35000. Post rekening 8408.

Abonneinents prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland / 20,— per jaar. Buitenland en

koloniën / 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden ç’an het Nederlandsch Economisch Instituut

ont9an gen het weekblad gratis en genieten een ,eductie op

de verdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan

de Redactie.

INHOUD:

Blz.

Is de theorie van de handelspolitiek in strijd met
de ervaring? door
Dr. A. Bijl …………….456
Beursvoorschriften
1940 door
JIJ,. Arn. J. d’.liliy 458
De huidige positie onzer zuivelindustrie door
J. ii.
Geluk ………………………………..461
De Rijksmiddelen over Juni
1940 …………….463

A a n t e e k e n i n g e n.
Tekst der beursvoorschriften
1940 …………464
Overheidsmaatregelen op economisch gebied . . . .
468

M a a n d c ij f e r s.
Overzicht van den stand der Flijksmiddelen ……
468
Gecombineerde maandstaat van de vier Nediland-
sche grootbanken

……………………….
469

S t a t i s t i e k e n.
Geld- en wisselkoersen – Bankstaten ……
469, 470

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Op de
geidmarkt
is de stemming niet veel veranderd.
De omzetten blijven tot een minimum beperkt, omdat de
schatkist nog voortdurend bereid is papier af te geven,
zoodat er weinig aanleiding is voor onderlingen handel,
behoudens dan voor posten van kleineren omvang dan een half millioen, welk bedrag de agent van de schat-
kist als minimum voor zijn afgifte handhaaft. De notee-
ringen zijn onveranderd gebleven: van
2
pCt. voor drie-
maandspapier tot
3
1
/ voor jaarspapier. in de langere
termijnen van tien tot twaalf maanden schijnt de schat-
kist nog weer eenige millioenen in de markt te hebben

kunnen spuien. Intusschen blijft cle positie van de schat-kist nog steeds krap. Op den laatst gepubliceerden week-
staat van De Nederlandsche Bank, die per
15
Juli, bleek
het rentelooze voorschot weer tot het volle bedrag van
15
millioen te zijn opgenomen, terwijl het bedrag recht-
streeks bij de centrale bank ondergebracht schatkist-
papier bleek te zijn gestegen tot
70
millioen, tezamen een
vermeerdering van het obligo van de schatkist aan De
Nederlandsche Bank met rond
15
millioen. In totaal heeft
de centrale bank thans aan de schatkist
85
rnillioen voor-
geschoten, waarbij men moet bedenken dat een deel van
dat voorschot samenhangt met het feit, dat de Reichs-
kreditkassenscheine, die bij De Nederlanclsche Bank
worden gestort, aan de schatkist w’orclen overgedragen,
hetgeen een evenredige financieringsbehoefte bij de
schatkist doet ontstaan. In dit verband zij nog melding
gemaakt van de deze week afgekondigde wijziging in de
ruilverhouding tusschen de Kreditkassenscheine en de Guldens in dier voege, dat, terwijl voorheen 150 Mark voor 100 Gulden gold, nu de verhouding is geworden:
133
Mark voor 100 Gulden, hetgeen een onverwachte
bate beteekende voor hen, die Kreditkassenscheine in
hun bezit hadden. Afgezien van dit laatste, heeft de
wijziging van den ruilvoet natuurlijk weinig reëele hetee-
kenis, althans zoolang de Kassenscheine in omloop blijven.
Pas wanneer t.z.t. tot liquidatie wordt overgegaan, kan de verhouding van werkelijke beteekenis worden geacht.

Op de
wisselmarkt
bleven de omzetten nog uiterst be-
perkt; voor zoover al affaires plaats vonden, betrof het
vaak afwikkeling van oude posities, interne overboek-ingen
op vreemde-waarde-rekeningen e.d. Vermeld zij no
g
, dat
door de Vereeniging voor dec Wisselhandel ook voor-
zieningen zijn getroffen voor de afwikkeling van valuta-
termijntransacties vôÔr 10 Mei aangegaan, die als gevolg
van de bijzondere omstandigheden niet meer door levering
konden worden gelicuideerd. Voor de voornaamste valuta’s
werd een passagekoers vastgesteld, waartegen nu deze
affaires worden geliquideerd.

De
heropening van de beurs
bracht op den eersten dag uitermate bevredigende koersen, zoowel voor obligatiën
als voor aandeelen. Op de eerste drie beursdagen kwamen
er dan ook voor een vrij groot aantal fondsen koersen tot
stand onder de vigeur van art. 12bis der Beursvoorschriften
1940,
met het gevolg, dat overeenkomstig de des-
betreffende bepaling de handel in die fondsen daarna vrij
werd. Reeds op den, tweeden beursdag echter trad een
daling van het koerspeil in, een beweging, die zich daarna
voortzette, en die op Vrijdag zelfs tot gevolg had, dat de –
handel in enkele aandeelen tijdelijk werd stopgezet. Ook
de obligatienoteeringen liepen vrij aanzienlijk terug, maar
op den laatsten beursdag trad voor deze categorie weei’ een
licht herstel in. Voor de aandeelenbeurs spreekt men in
verband met de vorengeschetste ontwikkeling alweer van
de mogelijkheid van een nieuwe geheele of gedeeltelijke
beurssluiting. Van het verdere verloop in de komende
dagen zal het afhangen, hoe men terzake zal moeten han-
delen. FIet lijkt niet onwaarschijnlijk, dat velen, die voor-
schot tegen fondsen in eenigerlei vorm hebben opgenomen,
hun beslissing terzake van de vraag, of zij al dan niet
gebruik zullen maken van de mogelijkheid om hun positie
met 30 pCt. surplus voor een jaar te blokkeeren – daar-
over moet de geldnemer vÔôr 1 Augustus beslissen – van
het verdere koersverloop afhankelijk zullen stellen.

456

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

IS DE THEORIE VAN DE HANDELSPOLI-

TIEK IN STRIJD MET DE ERVARING?

De besprekingen over de handelspolitiek op de laatste
bijeenkomst van de .Vereeniging voor de Staathuishoud-
kunde en de Statistiek wezen uit, dat hij velen de meening
leeft, als zou de ervaring van de handelspolitiek ons andere
dingen leeren dan de theorie. Deze meening, die m.i. in
haar algemeenheid onjuist is, kon misschien ontstaan,
omdat er te weinig moeite is gedaan om de oude argu-
menten, die in de strijdvragen omtrent de handelspolitiek

werden aangevoerd, ook een plaats te geven in de nieuwere
theorieën, waardoor men hun tegenwoordige waarde
beter zou kunnen waardeeren. Onder ,,nieuwere theo-
rieën” moet men dan verstaan de theorieën, die rekening
houden met het bestaan van onvrijwillige werkloosheid.
In het volgende zal een poging gedaan worden om deze
leemte aan te vullen.

Ook in de tegenwoordige situatie, nu men staat voor
een steeds verdergaande beperking en reglementeering
van den buitenlandschen handel, blijven de voorstanders
van vrijhandel wijzen op de gunstige gevolgen van een
internationale arbeidsverdeeling, zooals die door den vrij-

handel wordt mogelijk gemaakt. Door deze arbeids-
verdeeling zou de productie doelmatiger worden en de
welvaart kunnen stijgen.

Anderzijds wijzen de protectionisten op de noodzake-
lijkheid om de werkgelegenheid in het binnenland op te
voeren, op de noodzaak om den levensstandaard in meer
ontwikkelde landen te beschermen tegen de concurrentie
van ,,achterlijke” landen – en zij toonen aan, dat vrij-
handel geen remedie is, noch tegen werkloosheid, noch
tegen daling van het levenspeil.

Waar zulke schijnbaar overtuigende argumenten tegen-
over elkaar staan, is het zaak, niet te snel te oordeelen
en daardoor een waardevol element van een der beide
standpunten te onderschatten. Een voorbeeld kan de
situatie mogelijk verhelderen. Men steile zich voor, dat
een landbouwdeskundige een bernetingsmethode aan-
beveelt, omdat ze sterk de opbrengst van den bodem ver-
hoogt. liet is dan zeer goed mogelijk, dat een andere
deskundige het gebruik van deze meststof ontraadt,
omdat ze de voedingswaarde van het product zou vei-

minderen. “Vie heeft gelijk? Mogelijk hebben beiden gelijk,
want het is zeer goed denkbaar, dat dezelfde bemestings-
methode de hoeveelheid gewas vermeerdert, doch de
hoedanigheid ervan vermindert.

Eenzelfde situatie bestaat in de tegenste]ling tusschen
vrijhandelaars en protectionisten. De vrijhandel wordt
aangeprezen, omdat men onder dit systeem éénzelfde
hoeveelheid goederen met minder moeite kan produceeren
dan onder een protectionistisch systeem; men kan zeggen

dat de kwaliteit van het productieproces er door wordt
verbeterd. Deze goede internationale arbeidsverdeeling
is echter geen waarborg voor een zoo groot mogelijke productie – ze waarborgt alleen, dat de voortgebrachte
goederen met minder kosten worden voortgebracht.

De bestrijders van den vrijhandel ontkennen niet
deze waarde van de internationale arbeidsverdee-
ling, maar constateeren, dat bij vrijhandel veel productieve
krachten ongebruikt blijven. Dit is ‘een euvel, dat in
sommige landen zeer pijnlijk wordt gevoeld, waardoor
tevens de hoeveelheid geproduceerde goederen beneden
het mogelijke blijft. De protectionisten trachten door hun
maatregelen de in het binnenland geproduceerde hoeveel-
heid goederen op te voeren. Zij leggen dus meer den
nadruk op de hoeveelheid; wat noodig is, moet niet
alleen op de meest efficiënte wijze worden voortgebracht,
maar men moet allereerst zorgen, dat het in voldoende
hoeveelheid wordt voortgebracht. Of daarbij een paar
procenten van den gebruikten arbeid of kapitaal verspild
worden, is een vraag, die voor hen van secundair belang is.

Keuzeprincipe” en , ,kostenprincipe”.

De bovengenoemde tegenstelling kan op een meer
systematische wijze worden geformuleerd door gebruik
te maken van een splitsing in het rentahiliteitsbeginsel,
die ik in een tweetal vroegere artikelen uitvoerig heb
beschreven
1).

Eenerzijds handlt de ondernemer volgens het beginsel, dat de meer rendabele productiemogelijkheid moet voor-
gaan boven de minder rendabele: dit beginsel werd het
,,keuzeprincipe” genoemd. Anderzijds is hij ook gebonden
aan den regel, dat de verwachte opbrengst van elke pro-
ductie grooter moet zijn dan de kosten: deze regel werd
als ,,kostenprincipe” aangeduid.

lIet keuzeprincipe is de ordenende kracht in de productie,
omdat het den ondernemer voorschrijft, dat hij zijn
productiemogelijkheden moet uitvoeren in de volgorde
van hun rentabiliteit; de functie van het kostenprincipe
is daarbij, dat het de grens van zijn productie bepaalt:
daalt de rentabiliteit tot nul, dan worden geen meerdere
productiemogelijkheden benut.

Door de concurrentie is het keuzeprincipe oorzaak van
een steeds verdergaande verbetering in de productie-
methoden. Een minderwaardige installatie zal b.v. eerst

benut worden, als alle betere installaties volledig gebruikt
zijn; zoo zal dus, als het aantal betere installaties toeneemt,
het benutten van slechtere op den duur ophouden. Het voordeel van de internationale arbeidsverdeeling,
door middel van vrijhandel verkregen, kan nu, met de
hier gebruikte terminologie, worden uitgedrukt door te

zeggen, dat daarbij het keuzeprincipe ook interna-
tionaal wordt toegepast door het inschakelen der interna-
tionale concurrentie. Daardoor zullen, ook interÎatio-
naal, minder doelmatige of duurdere productiernethoden
worden vervangen door meer doelmatige of goedkoopere
productiemethoden.

Uit het voorgaande is duidelijk, dat het argument
van de internationale arheidsverdeeling alleen betrekking heeft op de verbetering der productiemethoden door ver-
betering der werking van het keuzeprincipe. Dit sluit
dus in het geheel niet in, dat door overgang van protectie
naar vrijhandel de
hoeveelheid
geproduceerde goederen
zal toenemen; het is evengoed mogelijk, dat deze zal af-nemen, en bijna zeker zal dit in eenige van de betrokken
landen gebeuren. Vrijhandel geeft dus een goedkoopere
en doelmatigere productie, maar hij brengt niet automatisch
een grootere welvaart

Thans kan ook duidelijk de werking van protectio-
nistische maatregelen geformuleerd worden. 1-let doel
van deze maatregelen is (of was althans) meestal het ver-
grooten van de binnenlandsche werkgelegenheid. De grens

van de productie, en daarmede van de werkgelegenheid, wordt echter bepaald door het kostenprincipe: goederen,
waarvan de opbrengst de kosten niet dekt, zullen op
den duur niet geproduceerd worden. Wanneer de staat de productie wil uitbreiden, moet dit
dus gebeuren door verruiming van de grens, die aan de
productie wordt gesteld door de werking van het kosten-
principe. Dit kan slechts gebeuren door productie, die
eerst niet rendabel was, ,,kunstmatig” rendabel te maken. Het middel om dit te doen is het afwentelen van een deel
der productiekosten van de betrokken ondernemingen
op de gemeenschap. In het boven geciteerde artikel is
reeds aangegeven, dat dit niet slechts de meest doel-
matige, maar ook bijna de eenig mogelijke manier is om
de werkgelegenheid op te voeren.

Inderdaad beteekenen de thans toegepaste bescher-
mingsmaatregelen niet anders dan een bijdrage van de

1) A. Bijl: ,,IIet rentabiliteitsbeginsel” en ,,Het ren-
tabiliteitsbeginsel als basis voor de economische politiek”, resp. in E.-S. B. van 1’9 en 26 April 1939, blz. 312 en 336.

1

24 Juli 1940

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

457

gemeenschap in de productiekosten van de beschermde
artikelen. Want door de bescherming ontstaat ei- een
verschil tusschen den wereldmarktprijs en den binnen-
landschen prijs van het artikel; dit verschil wordt door
den consument extra opgebracht en komt ten goede aan den binnenlandschen producent van het artikel.
liet feit, dat men de beschermende rechten steeds mag
opvatten als een afwenteling van productiekosten op de
gemeenschap, blijkt duidelijk, als men ze vervangen
denkt door een indirecte belasting op het betrokken
artikel, welke gelijk is aan de prijsverhooging, die door
bescherming zou zijn ontstaan, en waarvan de opbrengst
gebruikt zou worden voor uitkeering aan de producenten,
in evenredigheid met hun productie. Een dergelijke
regeling zou alleen in administratief opzicht van andere
beschermende maatregelen verschillen; financieel en eco-
nomisch zou de toestand zoowel voor producenten als
consumenten geheel dezelfde zijn. Daaruit volgt dus ook,
dat men beschermende maatregelen mag opvatten als
een verruiming van de grens, die het késtenprincipe aan
de productie stelt.
hierbij moet de vraag gesteld worden, of op deze wijze
ook inderdaad de productie, en daarmee het nationale
inkomen, wordt opgevoerd. Deze vraag is in haar alge-
meenheid niet te beantwoorden. Ook al wordt bij bescher-
mende maatregelen het op zichzelf juiste principe toe-
gepast, dat uitbreiding der productie het eenvoudigst
kan worden verkregen door afwenteling van een deel der
ondernemingskosten op de gemeenschap, dan mag men
hier toch niet voorbijzien, dat er een wisselwerking be-
staat tusschen import en export; het is zeer goed mogelijk,
dat de waardedaling van den expot-t grooter zal worden
dan de toeneming van de door de beschermende maat-
regelen gestimuleerde productie. Bovendien is de ver-
deeling del’ lasten, die de gemeenschap moet dragen,
bij de nu gebruikelijke vormen van protectie niet bij-
zonder gunstig voor een sterke stijging der werkgelegen-
heid.

De conclusie van deze beschouwing is dus, dat de
argumenten van , ,vrijhandelaars” en , ,protectionisten”
niet tegenover elkander, doch naast elkander staan. Vrij-
handel vergroot de doelmatigheid der productie door
verbetering van de werking van het keuzeprincipe; pro-tectie tracht de beperking, die het kostenprincipe aan de
productie oplegt, gedeeltelijk op te heffen door de ge-
meenschap een deel der productiekosten van de be-
schermde goederen te doen dragen.

liet in- en uili’oerargument.
In het voorgaande werd niet genoemd een argument,
dat vroeger dikwijls in discussies over de handelspolitiek naar
voren kwam, het zgn. in- en uitvoer-argument. De hierin
uitgesproken stelling, dat invoer en uitvoer steeds met
elkaar in evenwicht moeten zijn, kan men moeilijk een
argument noemen, noch voor vrijhandel, noch voor pro-
tectie. Weliswaar is de vaak gestelde noodzakelijkheid
van evenwicht in de handelsbalans soms wel eens ge-
bruikt om de nutteloosheid van bescherming aan te
toonen. Men stelt dan, dat elke vermindering van import,
dooi- bescherming bereikt, automatisch zou voeren tot
een gelijke vermindering van export, zoodat het nationale
inkomen zekei niet zou toenemen. Een dergelijke bewijs-
voering, waarbij de zaak als een rekensom wordt opgevat,
wordt ook door de meeste voorstanders van vrijhandel niet
au sérieux genomen, want in dat geval zouden zij ook de
consequenties ervan wel hebben aangedurfd: zijzouden
dan een vergrooting van den export, b.v. door export-
premies, moeten aanbevelen, met het argument, dat
daardoor ook automatisch de import zou stijgen!
De eenvoudigste weg om de factoren te overzien, die
van belang zijn bij de compensatie van import en export,
is om uit te gaan van de geldzijde van het vraagstuk.

Er gaat een geldstroom naar het buitenland, bestaande
uit betalingen van de door het buitenland geleverde
goederen en diensten, benevens uit een eventueelen export
van geldkapitaal (b.v. aankoop van buitenlandsche obli-
gaties of aandeelen). De geldstroom naar het binnenland
bestaat uit de betalingen voor de uitgevoerde goederen
en diensten, benevens uit import van geldkapitaal. lIet
saldo van deze betalingen moet tenslotte in betaalmiddelen
worden uitgevoerd of ingevoerd. Deze geldhoeveelheid
moet natuurlijk ergens vandaan komen, en wij mogen
veronderstellen, dat deze aan de binnenlandsche geld-
circulatie wordt onttrokken
2)

Dit onttrekken van geld aan de circulatie voor het
dekken van het saldo van de betalingsbalans heeft voor
het economische leven van het betrokken land dezelfde consequenties als het z.g. hoarden, het directe oppotten
van geld, dat uit geheel andere oorzaken ontstaat. Er zijn
dus twee oorzaken voor een inkrimping der geldcirculatie:
de hoarding in 11et binnenland, en het bestaan van een
nadeehig saldo op de betalingsbalans (waarbij de ver-
plaatsingen van geldkapitalen zijn inbegrepen). Om dit door een voorbeeld aan te toonen, kan men zich
denken, dat een onderneming beschikt over zeer veel
liquide middelen. Zij kan deze b.v. benutten om een
buitenlandsche leening af te lossen, of kan ook deze mid-
delen in reserve houden. Op beide manieren- wordt de
binnenlandsche geldcirculatie in dezelfde mate verkleind.
liet is hier dus duidelijk, dat een passieve betalingsbalans
en een directe hoarding vrijwel dezelfde gevolgen hebben.
Internationaal gezien bestaan er tusschen beide alterna-
tieven groote verschillen; maar op de nationale econo-
mische constellatie, vooral van kleinere landen, zullen
deze verschillen niet veel uitwerking hebben.
De gevolgen van een verminderende geldcirculatie zijn
bekend: vermindering van werkgelegenheid en dalende

prij7.en. Vpor de handelsbalans werken deze factoren
beide in de richting van een vermindering van het tekort. Een kleinere werkgelegenheid vermindert de consumptie
en verminderde consumptie beteekent verminderde im-
port, terwijl de lagere prijzen gunstig zijn voor een ver-
grooting van den export.
Als de nadeelige handelsbalans de eenige oorzaak zou
zijn van de inkrimpende geldcirculatie, dan zou dit aan-
passingsproces tenslotte tot een nieuw evenwicht voeren.
Maar deze aanpassing is op zichzelf reeds een pijnlijk,
kostbaar en langzaam proces, en men kan hetzelfde doel
veel sneller en beter bereiken door geschikte handels-
politieke maatregelen – b.v. door invoerrechten, export-
premies of door muntcorrectie. Bij het doelmatig gebruik
van deze middelen kan men het inkrimpen van de bin-
nenlandsche vraag, die het aanpassingsproces begeleidt,
vrijwel geheel vermijden. In dit eenvoudige geval zijn de voordeelen en cle noodzakelijkheid van protectie wel het
meest evident.
Geheel anders wordt de toestand, als in een aantal
landen de geldcirculatie inkrimpt door
interne oorzaken
– b.v. door afnemende rentabiliteit van het bedrijfsleven.
In dat geval zou men kunnen trachten om door
het scheppen van een voordeelig handelssaldo de geld-
circulatie weer aan te vullen. Indien men hierin zou
slagen, zou men inderdaad een stabilisatie van de geld-
circulatie en van de productie langs dezen weg kunnen
bereiken. Maar het is duidelijk, dat andere landen het-
zelfde zullen trachten te doen, zoodat de kans gering
wordt, dat één land erin zal kunnen slagen op deze wijze
zijn eigen moeilijkheden op het buitenland af te wen-
telen. De omstandigheden zijn dan rijp voor het uit-
breken van een handelsoorlog. Men kan daarom de af

braak van den internationalen handel in de laatste jaren
zeker niet zien als een toevallige verdwazing van de

2) Over toevoegen zullen wij hier in dit artikel niet
meer spreken.

458

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

menschheid op het gebied der hancielspolitiek; deze is voor een groot deel
het
gevolg van de omstandigheid,
dat de verschillende landen niet de middelen hebben
bezeten of toegepasl, om de geldcirculatie in het binnen-
land op peil te houden, en daarom wanhopige pogingen
hebben gedaan, ôm deze met een batig saldo van de han-
delsbalans aan te vullen.
3)

De internationale handel na den oorlog.

Wanneer men zich hewust is van deze oorzaak van
het ondergaan van den vrijhande], kan men het verlangen
van sommige politici om na den oorlog weer een vrij-
handeismaatschappij op te bouwen moeilijk als iets
meer dan een utopie beschouwen – zoolang er althans
niet meer begrip ontstaat voor de noodzakelijkheid om
tegelijkertijd afdoende maatregelen te treffen voor het

intact houden van de hinnenlandsche geld,circulatie
en de werkgelegenheid. 1

let probleem van de saneering
van den internationalen handel en het herstel van de
internationale arbeidsverdeeling is dus onverbrekelijk
verbonden met dat van het herstel van de arbeidsmarkt
in de verschillende landen. Alleen een land, dat zijn hin-
nenlandsche problemen op dit gebied afdoende heeft op-
gelost, kan een vruchtbare bijdrage geven tot het herstel
van den wereldhandel.

Slotopmerk in gen.

liet zou voorbarig zijn, uit een zoo globale en onvol-

ledige analyse, als in het voorgaande is gegeven, reeds
concrete richtlijnen te willen afleiden voor de handels-
politiek. Zooals boven reeds opgemerkt, is het niet de
bedoeling van dit artikel, aan
alle
factoren, die voor de
vraag: vrijhandel of protectie, van belang zijn aandacht te
besteden.

Mijn doel is slechts geweest, de onjuistheid van
de opvatting, als zou de algemeene welvaart altijd het
best met vrijhandel zijn gediend, ook theoretisch aan te
toonen en daarbij tegelijkertijd de voordeelen van
z000eel
inoge4/k
vrijhandel duidelijk te laten uitkomen. Bovendien
geven bovenstaande argumenten ook eenig inzicht in
de vraag, wat men eigenlijk met bescherming in het gun-
stigste geval kan bereiken. Men kan ten hoogste bereiken
een vereffening van de handelsbalans met verrnijding
van de schadelijke gevolgen, die zouden optreden als deze
vereffening door ,,aanpassing” zou moeten plaatsvinden.
Men moet daarom voorgoed de illusie opgeven, als zou
het, in welk land dan ook, mogelijk zijn de werkloosheid
op afdoende wijze te bestrijden door handelspolitieke
maatregelen alleen. Evenmin zou dit mogelijk zijn door
het opheffen , van alle internationale handelsbelemme-
ringen.

Voor de bestrijding der werkloosheid moet zoowel
het een als het ander worden gecombineerd met methoden
om de geldcirculatie in het binnenland op peil te houden;
dit laatste is vrijwel hetzelfde als het zorgen voor een
voldoende rentabiliteit voor een voldoend aantal bedrijven.

Dr. A. BIJL.

3) Het zou te ver voeren, hier andere ocrzaken en ge-
volgen van de protectie te’ bespreken, zooals het streven
om de binnenlandsche beleggingsmarkt voor het binnen-
landsche kapitaal te reserveeren; de wil om in alle om-
standigheden onafhankelijk van het buitenland te zijn,
enz., daar deze factoren in de klassieke theorie van den
handel in het geheel niet voorkwamen. Deze bespre-
king moet beperkt blijven tot de poging om de klassieke
argumenten hun juiste plaats te geven in de nieuwere
opvattingen omtrent de handelspolitiek.

BEURSVOORSCHRIFTEN 1940.
1
)

Voorgeschiedenis en tot -stand-kom ing.

De sluiting van de Amsterdamsche Effectenbeurs
op 10 Mei j.l. door den Minister van Financiën vond
onder heel andere omstandigheden plaats dan in 1914. lIet feit, dat Nederland zich op 10 Mei onverwachts in
een toestand van oorlog bevond en tezelfdertijd het z.g. bankenmoratorium werd uitgevaardigd, maakte de slui-
ting der beurs tot een noodzaak, doch anders dan in
1914 gingen geen dagen van bewogen koersverloop aan
de sluiting vooraf. De omzetten ter beurze, aan den lOen.
Mei voorafgaande, waren uitermate gering geweest, terwijl
de handel zelf droeg een kalm verloop. De sluiting op den
‘eersten oorlogsdag voorkwam echter een verkoopdrang,
welke ongetwijfeld tot groote koersdalingen aanleiding
zou hebben gegeven. Tezelfdertijd werd daardoor belet, dat de koersen van het uit effecten bestaande onderpand
van verleende oredieten daalden en onmiddellijke aan-
vulling van het onderpand noodzakelijk werd. De ge-
volgen daarvan zouden de door den oorlog reeds geleden
schade onnoodig hebben vergroot. Op denzelfden dag
w’erden, met machtiging van den Minister van Financiën,
als voorloopige maatregel, gewijzigde Beursvoorschriften
1914 bekendgemaakt, welke inmiddels zijn vervangen
door de oh 3 Juli door den Secretaris-Generaal, wnd.
Hoofd van het Departement van Financiën, vastgestelde
Beursvoorschriften 1940.
Op het tijdstip der heurssluiting zelve waren de auto-
riteiten en de verantwoordelijke organen in de financieele
wereld technisch beter voorbereid dan in 1914 het geval
was. In 1914 bestond er, toen de beurs gesloten werd,
geen Beurswet, krachtens welke dit besluit door den Mi-
nister kon worden genomen. liet was het .beursbestuur
zelf, dat in 1914 tot beurssluiting overging en eerst daarna,
zij het met bewonderenswaardigen spoed, kwam onder
leiding van wijlen Minister Treub op 4 September 1914
de Beurswet 1914 tot stand, welke wet de voor het eco-
nomische leven zoo belangrijke maatregelen van opening
en sluiting der beurzen aan den Minister van Financiën
toevertrouwde. Teve9s bevatte de wet bepalingen in
verband met het opnemen van fondsen in de Prijscourant
en regelde de wet het systeem van de afwikkeling van
geldleeningen, welke véôr 28 Juli 1914 uitstonden. De
Minister werd gemachtigd de noodige voorschriften ten aanzien van die afwikkeling vast te stellen, welke maat-
regelen als de Beursvoorschriften 1914 bekend zijn en in
Januari 1915 werden afgekondigd.
De Beurswet 1914_ welke als tijdelijke maatregel
was bedoeld, en in art. 10 bepaalde, dat zij, zoodra de
,tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben
opgehouden te bestaan”, zou worden ingetrokken, is,
gelijk veel, dat als tijdelijk is bedoeld, van langdurigen
aard gebleken en krachtens dezelfde wet zijn zoowel
de kortstondige beurssluiting, toen Engeland den gouden
standaard prijsgaf, als de léndaagsche sluiting, toen hetzelf-
de met Nederland geschiedde en tenslotte de beursluiting
bij het uitbreken van den oorlog op 10Mei1940, afgekondigd.
1

loewel de ervaring van 1914 reeds veel had geleerd
en veel ook nu nog van nut was, >konden alle bestaande
bepalingen van Beurswet en Beursvoorschriften niet
ongewijzigd worden overgenomen. Toen in den zomer
van het vorige jaar de dreigende onweerswolken zich
steeds meer samenpakten, heeft de ,,Commissie van
Deskundigen”, die krachtens art. 8 der Beurswet den
Minister bij de uitvoering van de wet van advies had te
dienen, op diens verzoek nagegaan, of wijziging der Beurs-
wet of der Beursvoorschriften noodzakelijk was. Bij de
wijziging der Beurswet van 6 September 1939 werd aan de

1) De voornaamste bepalingen van deze Beursvoorschrif-
ten drukken wij af op de bladzijden 464 t/m 468 van dit
nummer. (Red.)

24 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE.. BERICHTEN

459

bepalingen, welke blijkens hun tekst slechts op de om-
standigheden van 1914 betrekking hadden, een ruimer
vorm gegeven, zoodat o. m. de datum van 28 Juli 1914
vervangen werd door: ,, den door den Minister in verband
met het intreden van buitengewone omstandigheden aan
te wijzen dag”. Voorts werd de in art. S genoemde Com-
missie van Deskundigen” vervangen door een Commissie
van Advies in i3eurszaken”, waarin vertegenwoordigers

van het Amsterdamsche, Rotterdamsche en provinciale
geidwezen w’erden benoemd.

Ten aanzien van de Beursvoorschriften werden door de
Commissie van Deskundigen” op verzoek van den
Minister wijzigingsvoorstellen uitgewerkt voor het geval,

dat afwikkeling van posities noodig zou zijn zonder dat
de beurs zelve werd gesloten. De vaststelling van de
reeds ontworpen gewijzigde voorschriften was nog bij
den Minister in onderzoek, toen op 10 Mei de oorlog uit-brak, ën het was dit ontwerp, dat op dien datum als voor-
loopige voorschriften werd gepubliceerd. De omstan-digheid, dat hij de opstelling van het ontwerp was uit-
gegaan van de gedachte, dat de beurs niet zou zijn ge-
sloten, bracht opnieuw de noodzaak van herziening
mede en aldus kwamen op 3 Juli 1940 de Beursvoor-
chriften 1940 tot stand, volgens welke de vébr 10 Mei
aangegane transacties en geidieeningen tegen onderpand van fondsen moeten worden afgewikkeld.
hoewel uit het karakter der Beursvoorschriften voort-
spruit, dat deels specifieke beursverhoudingen geregeld
w’orden, brengt het feit, dat zij hun oorsprong vinden
in de Beurswet en krachtens deze wet door de Regeering
zijn.vastgesteld, mede, dat de bij een transactie betrokken
partijen zich ook tegenover hun lastgevers kunnen beroepen
op de tussehert hen overeenkomstig de Beursvoorschriften afgewikkelde verhoudingen. Ten aanzien van de aîw’ikke-
ling van geldieeningen bevat art. 2 der Beurswet zelfs
uitdrukkelijk de bepaling, dat ook de elders dan ter
beurze gesloten geldieeningen volgens de voorschriften
moeten worden afgewikkeld.

1-let is niet geheel zonder belang dit met eenigen nadruk
vast te stellen, omdat hier en daar stemmen zijn opge-
gaan, die twijfel opperdenaan de voor alle burgers bindende
kracht der Beurs-voorschriften. Wellicht vond deze aar-

zeling onder meer haar oorzaak in het ontbreken van
strafbedreigingen ingeval van overtredingen der voor-schriften, zooals w’ij deze in tal van in de laatste jaren
tot stand gekomen overheidsmaatregelen aantreffen.
lIet behoeft geen betoog, dat er een hij uit-
stek groot algemeen belang is betrokken hij het voor-
komen van overhaaste opvaging van credieten tengevolge
van plotselinge stagnatie in den effectenhandel en waai’de-
daling van de effecten, waarin een zoo aanzienlijk deel
van het Nederlandsch vermogen is belichaamd.
Bij lezing clei’ Beursvoorschriftefi 1940 blijkt aanstonds,
dat de Beursvoorschriften van 1914 tot leidraad hebben
gediend en dat met name ten aanzien van de afwikkeling
van geldleen ingen tegen fondsenonderpand het stelsel
van 1914 weder is gevolgd. De hierop betrekking hebbende
bepalingen grijpen ongetwijfeld het duidelijkste in, ook

op ver van den eigenlijken beurshandel gelegen verhou-
dingen. De aard en inhoud dezer bepalingen zullen
dan ook hieronder iets uitvoeriger worden geschetst;
intusschen zal een korte vermelding van de op andere
onderdeelen betrekking hebbende bepalingen moeten voor-
afgaan.

De techniek der vederopenstelling Qan de Beu,’s.

De Beursvoorschriften 1940 zijn verdeeld in vijf afdee-
lingen, w’aarvan afdeeling T
algemeene bepalingen
bevat
op het beurswezen betrekking hebbende; afdeeling II
gedeeltelijk en voorts afdeelingen IV en V houden
Qoor-
schrif ten
in van de wijze, waarop
nieuwe zaken
kunnen
worden gedaan, terwijl afdeeling III de
regelen
bevat,
krachtens welke vbôr 10 Mei
bestaande verhoudingen
moe-
ten worden
afgewikkeld,
waaromtrent enkele artikelen

van afdeeling II reeds enkele inleidende maatregelen be-
helzen.

Het sluiten van een beurs is eenvoudiger (lan het weder-

openstellen en dit spreekt te duidelijker, indien in den
tusschengelegen tijd schokkende gebeurtenissen hebben
plaats gehad, zooals Nederland in de oorlogsdagen en
daarna heeft ondergaan. De wijze, waarop de heropening
behoorde te worden geregeld, heeft dan ook een minutieus
overleg noodig gemaakt tusschen het waarnemend hoofd
van het Departement van Financiën en diens vertegen-
woordiger te Amsterdam (de Commissie van Bijstand”)
met de reeds eerder genoemde Commissie van Advies in Beurszakeri”, welke op haar beurt werd voorgelicht
door het Bestuur van de Tereeniging voor den Effecten-
handel en in het bijzonder door de Commissie voor de
Noteering” uit dit Bestuur. liet spreekt vanzelf, dat ook
de Duitsche overheid een alleszins verklaarbare belang-
stelling voor deze voor het economische leven belang-
rijke gebeurtenis toonde.

De-regeling dezei’ gewichtige materie is, in afw’ijking der
Beursvoorschriften 1914, welke daaromtrent slechts
summiere bepalingen bevatten, uitvoerig in de Beurs-
voorschriften 1940 neergelegd in de artt. 2 en 12bis.
Uit deze bepalingen blijkt, dat, alvorens een fonds weder
tot de dagelijksche (officieele) Ioteering wordt toege-
laten, ieder fonds een voorbereidend stadium moet door-
loopen van onofficieelen handel, waarvan de koersen niet
openbaar mogen worden gemaakt. Een volledige beschrij-
ving van dit systeem valt buiten het kader van dit artikel,
doch niet onvermeld mag blijven, dat, voorzoover ons
bekend, thans voor het eerst gegevens omtrent den totalen
omzet in ieder fonds worden verzameld, welke ten doel
hebben een zoo, zuiver mogelijke peiling van de even-
tueele nieuwe waarde van elk fonds te bereiken, lIet
tijdperk van dezen onofficieelen handel zonder koers-publicatie, in den wandel ,,de fluisterbeurs” genoemd,
eindigt eerst op het tijdstip, dat het fonds door het wnd.
iloofd van het Departement van Financiën voor de dage-
lijksche (officieele) noteering wordt aangew’ezen, hetgeen
geschiedt op voorstel van de Commissie van Advies in
Beurszaken”, die daartoe adviseert, zoodra het koers-
verloop van een fonds gedurende het tijdperk dei’ peiling
voldoende stabiliteit blijkt te vertoonen. Ihoewel men
niet blind mag zijn voor het bezwaar, dat gedurende het tijdperk der waardepeiling geen koersen mogen worden
openbaar gemaakt, moet erkend worden, dat met liet
gekozen systeem is bereikt, dat eventueele heftige koers-
schommelingen in dit tijdperk geen onnoodige onrust
wekken.

Op 15 Mei werd – met machtiging van den Opper-
bevelhebber van Land- en Zeemacht – dooi’ De Neder-
landsche Bank in overleg met het Ministerie van Finan-ciën en het Bestuur der Vereeniging voor den Effecten-
handel bekend gemaakt, dat het, zoolang de Effecten-
beurs gesloten zou zijn, aan een ieder verboden was
effecten te koopen en te verkoopen. Dit besluit had ten
doel te verhinderen, dat men, zonder dat eenige waarborg
voor een goeden gang van zaken zou bestaan, zou trachten
elders dan ter beurze effecten te verhandelen. Op dit
verbod voortbouw’ende, behelst ai’t. 2 lid 2 der Beurs-
voorschriften eveneens een verbod van handel in effecten
tot het oogenblik, waarop de onofficieele handel is aange-vangen, terwijl lid 3 gedurende de dagen van dien handel,
allen handel elders dan ter beurze verbiedt. Men heeft zich achteraf niet geheel ten onrechte afgevraagd of dit verbod,
waarvan het belang op zichzelf niet twijfelachtig is, wel
voldoenden steun vond in de Beurswet zelve. iIe dit zij,
het verbod is thans niet langer van kracht en heeft inmid-
dels zijn nuttige werking niet gemist.

Bij de vaststelling van de Beursvoorschriften 1940 is
men er – in tegenstelling met 1914 — van uitgegaan, dat
de uitvoering van vbôi’ 10 Mei gesloten koop- en verkoop-transacties op de normale w’ijze moest geschieden. Hoewel

460

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

de bepalingen van het Bankenmoratorium de afwikkeling
van deze transacties hebben vertraagd, zijn deze vrijwel
alle regelmatig afgeloopen, al bleven ten aanzien van een
aantal zaken moeilijkheden bestaan wegens de verbre-
king van de mogelijkheid van postverzendingen naar en
uit het buitenland en, wat het binnenland betreft, wegens
verkeersmoeilijkheden en andere gevolgen van den oorlog.
Afzonderlijke regeling behoefden door hun aard de vé6r
10 Mei loopende premie-affaires en tijd-affaires in aandee-
len Nederlandsche Ilandelmaatschappij. Nieuw zijn voorts
de voorschriften omtrent de afwikkeling van transacties


iran vOOr 10 Mei in coupons en losbare stukken in vreemde
valuta luidende, doch, evenals ten aanzien van de voor-
schriften voor de overige beurstransacties, heeft hier als
uitgangspunt gegolden, dat deze soort transacties zooveel
mogelijk op de normale wijze moet worden afgewikkeld.

De op 10 Mei loopende credieten tegen ondeipand oan

effecten.

Wanneer wij thans overgaan tot de behandeling van
de voorschriften voor de afwikkeling van credieten,
welke vOOr 10 Mei tegen onderpandvan effecten waren
opgenomen, dan dient als inleiding daartoe te worden op-
gemerkt, dat de toestand in vergelijking met dien van
1914 zeer aanzienlijk verschilde. Niet alleen, dat aange-
nomen mag worden (de cijfers daaromtrent ontbreken),
dat het op 10 Mei tegen effectenonderpand opgenomen
totaalbedrag veel lager is geweest, dan bij het uitbreken
van den oorlog in 1914, doch ook de vorm, waarin de
geldnemers de henoodigde bedragen in 1914 plachten op
te nemen, heeft in den loop der jaren wijziging ondergaan.
liet bedrag, dat op 10 Mei aan prolongaties uitstond,
maakt naar schatting slechts een gering percentage van
het bedrag van 1914 uit. Daartegenover staat, dat het
systeem van credietverleening in rekening courant tegen
onderpand van effecten zich sedert 1914 in zeer sterke
mate heeft ontwikkeld, zoodat de aldus uitgezette be-
dragen aanzienlijk hooger moeten worden geraamd dan
in 1914 het geval was. Toch blijft, naar wordt aangenomen,
het totaalcijfer der tegen effectenonderpand opgenomen
gelden belangrijk lager dan dat van 1914. Een enquête
zou kunnen uitwijzen, hoe groot het op 10 Mei uitstaande
bedrag werkelijk is geweest.
In de artt. 16 tot en met 44 der Beursvoorschriften
zijn de bepalingen voor de afwikkeling dezer credieten
neergelegd en, overeenkomstig den gedachtengang van de Beurswet, is de kern dezer bepalingen gelegen in het
voorschrift, dat al deze geldieeningen niet opeischbaar zijn
zoolang de beurs gesloten is en na de heropening eerst
opeischbaar worden, indien het wnd. hoofd van het
Departement van Financiën de gelegenheid opent de ver-
leende credieten op te vragen. Op dit oogenblik heeft
het wnd. Hoofd van het Departement van Financiën van
zijn bevoegdheid daartoe nog geen gebruik gemaakt, al
is de beurs sedert 15 Juli heropend.
Het karakter van de onderhavige regeling als een maat-
regel ter bescherming van de debiteuren treedt duidelijk
op den voorgrond. De geldgever kan niet eischen, dat het
geleende geld wordt terugbetaald, de geldnemer behoudt
daartegenover het recht desgewenscht te allen tijde
tot geheele of gedeeltelijke aflossing over te gaan. Voor-
waarde voor de bescherming van den geldnemer is echter,
dat hij op 10 Mei niet reeds in gebreke was, en ter bepaling
daarvan zijn ingevolge art. 4 der Beurswet zoogenaamde
,,onderpandkoersen” vastgesteld, op basis waarvan wordt
berekend, of het vereischte onderpand op 10 Mei aanwezig
was. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan heeft de debiteur
alsnog het recht er voor te zorgen, dat het pand tot de
vereischte overwaarde wordt aangevuld. Wanneer de geld-
nemer hieraan niet voldoet, wordt zijn leening opeischbaar
en zal executie kunnen volgen. Eveneens wordt de geld-nemer geacht in gebreke te zijn en is de leening opeisch-
baar, wanneer hij verzuimt de rente, welke hij op het

opgenomen geld verschuldigd is, te voldoen. Terloops
zij hier vermeld, dat de rentevoet van alle, krachtens de Beurswet, bevroren geldleeningen door het wnd. Iloofd
van het Departement van Financiën wordt vastgesteld
en thans is bepaald op 5 pCt. Dit brengt met zich, dat
de rentevoet voor het op 10 Mei bestaande saldo van

rekening-eo urant-voorschotten en soortgelijke dagelijks
opeischhare geldleeningen met ingang van 10 Mei op
5 % is gebracht, terwijl deze rentevoet voor de
zuivere prolongaties, welke vOOr 10 Mei waren afge-sloten, eerst ingaat bij continuatie dezei’ posten op den

vervaldag.

Wij zagen, dat de debiteur, wiens onderpand op basis
van de onderpandkoersen de vereischte overwaarde
heeft, tegen de opvraging van het hem vOOr 10 Mei ver-
strekte crediet is gevrijwaard en, behoudens het geval,
dat de onderpandkoers mocht worden gewijzigd, behoeft
hij eerst tot aanvulling van het onderpand over te gaan,

indien een fonds weder tot de dagelijksehe (officieele)
noteering is toegelaten en deze officieele noteering lager is dan de onderpandkoers. liet hierboven beschreven tijdperk
van den onofficieelen handel ter peiling van de koersen
der fondsen brengt dus, hoezeer de z.g. fluisterkoersen
lager mogen zijn dan de vastgestelde onderpandkoersen,
niet mede, dat de geldnemer tot aanvul1ifg van het onder-
pand moet overgaan. Doch zelfs indien de geldnemer niet
in staat zou zijn het onderpand op basis van de onderpand-
koersen op de vereischte overwaarde te brengen, of indien
hem de mogelijkheid daartoe ontbreekt, nadat de fondsen
weder tot de dagelijksche (officieele) noteering zijn toege-
laten, bieden de Beursvoorschriften hem een bescherming
door de vaststelling van de executiekoersen, welke –
evenals de onderpandkoersen – door het wnd. 1-loofd
van het Departement van Financiën^ worden vastgesteld
en aanvankelijk, evenals de onderpandkoersen, behoudens
enkele uitzonderingen gelijk zijn aan de koersen van
9 Mei, derhalve van den dag, vOOr het uitbreken van den
oorlog. Aansluitende bij het koersverloop ter heurze
worden de executiekoersen slechts geleidelijk gewijzigd,
terwijl de executie zelve aan een voorafgaande goedkeuring
van overheidswege is, onderworpen, waarbij het voldoen
aan daarbij te stellen voorwaarden kan worden geëischt.
rgOCh liggen in de mogelijkheid de executiekoersen geleidelijk

lager te stellen en in het feit; dat de vastgestelde rente-
voet bovendien oni de vrije geldmarkt ligt, de gelegenheid
en de prikkel om tot afwikkeling dezer te zwak gebleken
posities te geraken.

liet is uiteraard niet ondenkbaar, dat de koersen der
weder tot de dagelijksche (officieele) noteering toegelaten
fondsen hooger zijn dan de onderpandkoersen en in dat
geval heeft de geldgever het recht te verlangen, dat de
opbrengst van het stuk wordt aangewend tot vermindering
van het bedrag der geldleening. In deze gevallen, als-
mede indien de geldnemer van zijn recht tot gedeeltelijke
aflossing gebruik maakt, zal de geldnemer aanspraak
kunnen maken op teruggave van een evenredig gedeelte
van de overwaarde, welke in het onderpand aanwezig
is. Indien de geldgever en de geldnemer omtrent de terug-
gave van een deel van het onderpand onderling niet tot
overeenstemming kunnen komen, zal de daartoe ingestelde
,,Commissie voor de Waardebepaling” een voor partijen
bindende beslissing kunnen geven. Hetzelfde geldt indien
de geldnemer in het onderpand wil ruilen.
lIet in• het voorafgaande beschreven systeem, dat,
zooals men zal hebben gezien, in sterke mate de belangen
der geldnemers in het oog heeft gehouden, zal, naar
mag worden verwacht, het meest gebruikte recept zijn,
waarnaar de afwikkeling van de geldieeningen tegen
effectenonderpand zal geschieden. Niettemin staat den
dehiteur noá een andere weg open om de schokken, welke
zijn financieele toestand mocht hebben ondergaan,
geleidelijk te verwerken. Naast de reeds beschreven
methode van afwikkeling, bieden de Beursvoorschriften nl.

1

5

24 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

461

den geldnemer in art. 26 de gelegenheid, zich gedurende
tenminste één jaar te vrijwaren tegen de gevolgen van
de koersdaling van zijn in onderpand gegeven effecten,
indien hij zich véér 1 Augustus 1940 onder aanvulling

van zijn onderpand tot het vereischte surplus op deze
blokkeering beroept. Immers art. 26 bepaalt, dat de
geldnemer, die daarop een beroep doet, eerst een jaar
na heropening der beurs, dus niet véér 15 Juli 1941,
tot terugbetaling kan worden gedwongen, terwijl hij bij
koersdalingen gedurende dat jaar niet tot aanvulling
van zijn onderpand verplicht is. Dezelfde regeling bestond
reeds in de Beursvoorschriften 1914, – zij het met een

iets laugeren termijn – doch nieuw is de bepaling, dat
beroep open staat hij de Commissie van Uitvoering
in de gevallen, dat niet-ingezetenen van het Rijk in
Europa van de voorrechten van art. 26 gebruik zouden
willen maken. Gedurende deze langdurige bevriezing, welke.
nog kan worden verlengd, behoudt de geldnemer 11et
recht tot geheele of gedeeltelijke aflossing en tot ruilen.
Op straffe van verlies van de verkregen voorrechten,
moet hij de verschuldigde rente regelmatig voldoen. De
geidgever heeft slechts het recht verii’iindering van de
hoofdsom te verlangen, indien de koers der zicil in het
onderpand bevindende fondsen tot den onderpandkoers
mocht zijn opgeloopen.

In het voorafgaande zijn in groote trekken de voor-
naamste bepalingen van de Beursvoorschriften 1940 weer-
gegeven. Kort na de vaststelling verschenen de ,,Verorde-

ning betreffende de behandeling van het vijandelijk
vermogen” en de ,,Verordening betreffende de regeling
van het deviezenverkeer”. De inhoud dezer verordeningen,
in het bijzonder van laatstgenoemde, dreigt de toepassing

van enkele regelingen der Beursvoorschriften te belem-
meren, in zooverre sommige handelingen ten aanzien van binnen- en buitenlandsche effecten zijn verboden of slechts met toestemming van het Deviezeninstituut

mogen worden verricht. Vertrouwd mag worden, dat in
onderling overleg tusschen de desbetreffende autoriteiten
en door een snelle behandeling der aanvragen om ver-
gunningen, deze moeilijkheden uit den weg kunnen wor-den geruimd.
Mr. ARN. J. cl’AILLY.

DE HUIDIGE POSITIE ONZER

ZUIVELINDUSTRIE.

Met het oog op de groote mate, waarin onze zuivel-
industrie op den export harer producten is aangewezen, is
het van belang, de positie dezer industrie, in verband met de gebeurtenissen van nâ 9 Mei, nader te bezien. Evenals
voor alle andere Nederlandsche bedrijfstakken hebben de
jongste gebeurtenissen tweeërlei probleem opgeworpen, t.w.:
hoe zal na den oorlog het economisch verkeer tus-
schen de volkeren uitgi oeien en welke plaats zal de be-
trokken Nederlanclsche bedrijfstak daarin kunnen in-
nemen, gelet op de verschillende factoren, welke bij inter-
nationale concurrentie van belang zijn, en

welke onmiddellijke gevolgen heeft het afgesloten
zijn van een groot deel der wereld gedurende de periode
van , ,bezet-gebied-zijn” voor den beschouwden bedrijfstak,
welke moeilijkheden voor afzet van producten en voor-
ziening van grondstoffen treden er op, en is het gewenscht

en mogelijk de bestaande productiecapciteit te hand-
haven, zoo noodig door het brengen van een offer door
het geheele Nederlandsche volk?
In het hierna volgende zal ik mij beperken tot een
schets der onmiddellijke gevolgen, daarbij andere aspec-ten buiten bespreking latende, omdat, zoolang de situatie
na den vrede niet bekend is, verdergaande beschouwingen
te speculatief zouden worden.
Door het afsnijden van onzen export naar de gebieden
overzee en voorloopig ook naar verschillende andere
landen, is er voor onze zuivelbereiding een zoo geheel

veranderde toestand ontstaan, dat, indien deze toestand eenigen tijd blijft voortduren, heroriënteering voor vele
bedrijven niet zal kunnen uitblijven..

Volgens de gegevens van het Centraal Bureau voor
de Statistiek bedroeg onze export in 1939 in ronde cijfers:

boter

kaas

gecond. melk melkpoeder
mili. kg
.

56

52

144

16

hiervan ging naar de thans niet meer bereikhare landen:

boter

kaas

gecond. melk melkpoeder
mill. kg

44

14

138

7
ofin %

78

27

96

46

De ontwikketing van onzen zuioele.r poit in de laatste jaren.

hieruit blijkt al direct, dat de huidige toestand voor
boter en gecondenseerde melk de grootste verandem-ingen
teweegbrengt. Voor kaas zijn onder de bereikbare landen
ook België en Frankrijk gerekend, welke in 1939 tezamen
23 mill. kg
van dit product afnamen. liet valt thans nog
niet te overzien, in hoeverre deze export zich spoedig zal herstellen en hiervan hangt dus in sterke, mate af,
of de gewijzigde omstandigheden ook voor de kaas be-langrijke wijzigingen ten gevolge zullen hebben.

Nu is het wegvallen der exportmogelijkheden voor de
44 millioen kg boter van geheel anderen aard dan van die
der gecondenseerde melk. Deze boter ging noodgedwongen
in hoofdzaak naar
Engeland,
welke markt voor dezen
grooten export steeds verliesgevend was. Daar komt
nog bij, dat dit afzetgebied, vooral na de maatregelen,
welke dit land ten aanzien van dit product na het uit-
breken van den oorlog genomen had, ook voor de toekomst
vrijwel geen kansen meer bood.
De export van zuivelproducten naar
Du.iischland is
in de jaren véÔr den oorlog sterk gehinderd door de be-
talingsmoeilijkheden met dit land, waardoor veel minder
van deze producten daarheen geëxporteerd kon worden
dan dit land noodig had. Dit was vooral van ingrijpenden
aard voor boter en kaas, daar dit voorheen belangrijke
exportproducten naar dit land waren. Wij zullen de oor-
zaken niet nagaan, welke aan deze moeilijkheden ten
grondslag lagen, doch een feit is het, dat in de kringen
der belanghebbenden de overtuiging altijd sterk heeft
geleefd, dat de slechte positie, waarin de veehouderij in
het laatste tiental jaren heeft vèrkeerd, grootendeels
veroorzaakt werd door de onmogelijkheid om een vol-doende hoeveelheid dezer producten naar Duitschiand
te kunnen uitvoeren. Dit land is voor onze zuivelpro-
ducten van het begin dezer eeuw af het natuurlijke afzet-
gebied geweest en zoolang dit niet teruggewonnen was,
kon niet op een wezenlijke verbetering van de positie
onzer zuivelbereiding – althans wat boter en kaas be-
treft – gerekend worden.

Behalve in den export naar Duitschland, is er in liet
binnenland een groote afzetmogelijkheid voor onze boter
aanwezig. Deze werd echter sterk belemmerd door liet
steeds toenemende verbruik van margarine en andere
spijsvetten en -oliën. Ingrijpende wijzigingen hierin ont-
moetten het bezwaar, dat uit de heffingen op deze pro-
ducten – teneinde liet productie-apparaat in stand te
houden – de uitvoer der zuivelproducten gefinancierd
moest worden, waaronder de boterexport naar Engeland een belangrijke plaats innam.

Voor de gecondenseerde melk is de vraag, of en zoo ja,
in welke mate de exportmogelijkheid naar overzee zal
terugkeeren, een kwestie van veel meer gewicht, daar gecondenseerde melk een typisch product voor Enge-
land en de melkarme landen in de tropische en sub-tro-

pische gebieden is. Onze gecondenseerde melk is voor
bijna honderd procent exportproduct, met name naar
de zooeven genoemde landen. In de Engelsche in-
dustrie-centra wordt deze melk veel gebruikt; vooral
gesuikerde gecondenseerde magere melk, welke een goed-
koop en voedzaam volksvoedsel is. Het hooge suiker-

462

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

gehalte en het gemak, waarmede een bus gecondenseerde
melk in de huishouding en bij het werk gebruikt kan
worden, hebben naast den lagen prijs, waarvoor het be-
schikbaar was, veel tot de populariseering van dit artikel
bijgedragen. Toch waren ook hiervoor de gloriedagen
voor onzen export naar Engeland voorbij, daar ook voor
dit product de home-industry” meer en meer aan het
opkomen was, daarbij door verschillende beschermende
maatregelen van de Engelsche regeering gesteund.
Dit had reeds tot gevolg gehad, dat de grootste en
meest ondernemende bedrijven reeds jaren lang naar
andere afzetgebieden waren gaan uitzien en deze ook
gevonden hadden in de Philippijnen, Nederlandsch-Inidië,
Britsch Malakka en de Zuid- en Midden-Amerikaansche
Staten, om maar enkele der grootste afzetgebieden van
den laatsten tijd te noemen. Een gevolg hiervan was,
dat meer en meer omgeschakeld w’erd van het magere
op het voile product, terwijl deskundige kringen over-
tuigd zijn, dat er in den afzet naar deze en andere
gebiedén voor het gesuikerde, zoovel als voor het onge-suikerde product, nog wel toekomst zit.

Er bestaan in ons land 31 fabrieken, die gecondenseerde
melk maken, w’aaronder eenige vrij groote bedrijven zijn.
Zij hebben gezamenlijk ruim 3000 arbeiders aan het
werk. Voor vershillende dezer bedrijven is het herkrijgen
van hun afzetgebied overzee een levenskwestie, daar niet
aan te nemen is, dat een voldoende afzetgelegenheid voor
hun product op het Europeesche vasteland blijvend te
vinden zal zijn. Ook de moeilijkheden, waarin deze
bedrijven thans verkeeren, zijn niet gering, daar vele
hunner bij het uitbreken van den oorlog groote vor-
deringen op afnemers in de thans onbereikbare landen
hadden, met vrij groote voorraden verpakkingen en
soorten – nu incourant geworden – zaten en hun
productie drastisch moesten gaan beperken, waarbij
niet alleen het personeelsvraagstuk, maar ook liet on-
kostencijfer per eenheid, groote zorg ging veroorzaken.

Weliswaar heeft men zich van Duitsche zijde bereid
verklaard de aanwezige voorraden dezer fabrieken af te
nemen en is er den laatsten tijd in liet binnenland een
sterk toenemende vraag naar deze producten ontstaan,
maar zoo min het een als het ander kan het toekomst-probleem dezer bedrijven oplossen. Een gedeeltelijke
omzetting dezer bediijven
01)
andere producten zal dan
ook – zeker tijdelijk – noodig zijn, willen zij evengroote
hoeveelheden melk als tot dusver blijven verwerken,
In welke richting deze omzetting zal gaan, valt nog
niet te zeggen. Verschillende fabrieken kunnen naast ge-
condenseerde melk – hetgeen voor de meeste dezer be-
drijven verwerking van ondermelk beteekent – kaas en/of
melkpoeder maken. liet ligt voor de hand, dat zij –
althans voorloopig – dien kant uitgaan. Mogelijk biedt
ook de bereiding van caseïne voor de me]kwolfabricage
een kans, daar naar dit artikel – in verband met de wol-
schaarschte— den laatsten tijd meer en meer vraag ontstaat.
De situatie der kaas- en melkpoederproductie is onder de huidige omstandigheden ongetwij feld gemakkelijker
dan die der gecondenseerde melk. Weliswaar is ook voor
de kaas een belangrijk afzetgebied afgesneden en wat
den export naar de verafgelegen landen betreft (Middel-
landsche Zeelanden, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika,
Nederlandsdil Oost-
eh
‘West-Indië), hiertoe behooren
zeker de best betalende afnemers, maar tot de grootste
koopers van onze kaas zijn toch, na het binnenland, van
Qudsher Duitschland en België te rekenen, welke landen
binnen ons bereik zijn gebleven.
Van belang voor onze kaas is, dat ze een eigen kw’aliteit
heeft, die wel nagemaakt, maar niet geëvenaard kan
worden. Om dezen voorsprong te behouden is het echter
absoluut noodzakelijk, dat wij de uiterste zorg aan deze
kw’aliteit besteden.
Ook het artikel melkpoeder behoeft ons in dezen tijd
geen zorg te baren. 1-let is in het algemeen een houdbaar

product, dat gemakkelijk transportabel is en voor ver-
schillende – industnieele zoowel als huishoudelijke –
doeleinden gebruikt kan worden. Magere melkpoeder
is een uitstekend eiwitrijk krachtvoeder voor het vee,
doch kan ook zeer goed als menschelijk voedsel – in het
brood bv. – dienst doen. Dit product kan in oirbeperkte
hoeveelheden en tegen loonenden prijs aan de Neder-
landsclie Zuivelcentrale worden geleverd. Het leent zich
bij uitstek voor voorraadvorming voor den winter. Bij
dit alles dient men rekening te houden met den invloed,
welken liet stagneeren van het overzeeverkeer op de pro-
ductie zal hebben, daar niet minder dan 75 % van liet
krachtvoer voor het vee op die wijze werd aangevoerd.
T
e
li
svaar
zullen de boeren, vroegtijdig gewaarschuwd
als zij zijn, door de productie van zooveel mogelijk ruw-
voer trachten daaraan tegemoet te komen, doch zij kun-
nen gedurende de wintermaanden de productie onmogelijk
op liet peil van vorige jaren houden en dit za) ook het
volgend jaar nadeelig voor de melkproductie zijn.

liet financieele aspect der zuioelbereiding.

Tenslotte nog .een enkel woord over de financieele
positie der zuivelbereiding en dan in dit verband meer
in het bijzonder over die der melkveehouderij. Voor de
zuivelindustrie is de hoogte van den melkprijs als van
secundair belang te beschouw’en, doch voor den boer
gaat het om de vraag, of de melkprijs voldoende is om hem een behoorlijk bestaan te verschaffen.
In verband met de reglementeering van de prijzen der
meeste zuivelproducten door de overheid, heeft deze het
in de hand, of de uitkomsten dezer bedrijven uit dezen
hoofde goed of slecht zullen zijn. Het spreekt vanzelf,
dat als gevolg van de te verwachten daling der productie
en gelet op de te verwachten stijging der bedrijfsonkosten,
een verhooging der zuivelprijzen niet ontgaan zal kunnen
worden, wil de boer een loonend bedrijf houden. Met in-
gang van Mei 1940 is de boterprijs voor dezen zomer op 11.55 pei kg vastgesteld, terwijl de prijs der door de re-
geering over te nemen magere melkpoeder reeds vôôr
dien tijd
Op
f 0.15 per kg was bepaald en daarop sinds-
dien is gebleven. Men neemt aan, dat de combinatie
van deze beide prijzen den richtprijs voor de melk –
ook bij bereiding van andere producten – gedurende
dezen zomer zal aangeven. 1-let spreekt vanzelf, dat
deze er hij producten, die nog aan Vrije marktinvloe-
den onderhevig zijn, wel eens boven en beneden kan
schommelen, doch mede dank zij daartoe te treffen maat-
regelen zal de werkelijke opbrengst gemiddeld en over het
geheele seizoen er toch niet veel van afwijken.
Hierbij spelen ongetwijfeld de prijzen, die wij voor
onze uitgevoerde producten ontvangen, een belangrijke
rol, daar dit de overschotten onzer productie betreft
en deze tenslotte den prijs beheerschen, dien men voor
het geheel ontvangt. Wij hebben jarenlang door een
gedwongen beperking van den export naar Oostelijke
zijde met een te lagen prijs voor onzen export genoegen
moeten nemen en alleen door den binnenlandschen con-
sument van boter, zoowel als van de substitueerende
producten – eveneens gedwongen – een hoogeren prijs
te laten betalen, konden wij dezen export financieren. De
mogelijkheid tot export naar Westelijken kant is thans afgesneden. Onze restanten zullen nu dus geheel door
Duitschland, misschien ook ten deele door België en
Frankrijk, opgenomen moeten worden. Vooral gezien
de maatregelen, welke thans genomen worden ten aanzien
van de margarine en de andere spijsvetten en -oliën
die bij de Nederlandsche boerenbevolking zeker niet anders
dan instemming zullen ontmoeten – lijkt het ons alles-
zins billijk en juist, dat nu ook voor de geëxporteerde pro-
ducten de volle productieprijs ontvangen wordt, hetgeen
ook trouwens wel noodig zal zijn, daar ons nu de fondsen
gaan ontvallen, waaruit voorheen een verliesgevende
export gefinancieerd kon worden.
J. A. GELUK.

24 Juli 1910

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

463

DE RIJKSMIDDELEN OVER JUNI 1940.

Algemeen beeld.

Nu het eersté nh-oorlogsche maandoverzicht der Rijks-
middelen voor ons ligt, is het mogelijk eenigszins na te
gaan in welke richting zich de opbrengsten der ver-
schillende heffingen bewegen. De niet-directe belastingen
gaven ditmaal een ontvangst van t 26.281.300, tegen
t 38.914.400 in dezelfde maand van het vorige jaar en bij
een maandraming van f 37.541.700. Van den inderdaad
niet geringen teruggang van f 12.633.100 komt meer dan
de helft (f 6.817.200)op rekening ,van de invoerrechten,
waarvan de opbrengsttot niet meer dan f 2.917.800 teru
gliep. Naast deze inzinking, waarin ook het statistiekrecht
deelt, vallen belangrijke dalingen te constateeren hij de
dividend- en tantièmebelasting, de omzetbelasting en de
successierechten. Dit laatste middel heeft evenwel een wis-
selvallig karakter, zoodat op een of twee maandontvangsten
(ook Mei j.l. was ongunstig) geen conclusie mag worden
gebouwd. Bedroevend slecht is de groep der conjunctuur-
heffingen. Alleen de accijnzen weten zich op dit oogenhlik
vrij goed te handhaven. In hoeverre (lit hestendigd zal
blijven, zal de toekomst wel loeren. Op den zoutaccijns,

den geslachtaccijns, den gedistilleerdacci,ins en den bier-
accijns na bewogen alle heffingen zich in dalende richting.
Voorts werd alleen bij de laatstgenoemde middelen, als-mede hij den wijnaccijns en den tabakaccijns de maand-
raming overtroffen.
Door de ongunstige resultaten der beide laatste maan-den vertoont het overzicht over het eerste halfjaar even-
min een ro9skleurig beeld. De gezamenlijke opbrengst over
zes maanden bedraagt f 211.673.800 tegen t 223.999.800
in hetzelfde tijdvak van 1939 en bij een evenredige raming
van t 225.250.000. Zeven middelen (wo. vijf accijnzen)
leverden te zamen t 8.778.100 meer op dan het eerste
halfjaar 1939; de overige tien middelen wezen met elkari-
der een lager opbrengstcijfer aan van t 21.104.100. Ten
opzichte van de raming valt een gelijke opmerking te
maken. Dezelfde heffingen, die in opbrengst vooruit-
gingen, overschreden ook de raming, te zamen met
t 8.526.600. De resteerende middelen bleven t 22.102.800
bij het geraamde opbrenstcijfer ten achter. Ook in dit
opzicht maken de accijnzen een betrekkelijk goed
figuur.

Dioidend- en tantièmebelasting.

Aan dividend- en tantièmehelasting kwam ditmaal
t 1.335.800 minder binnen dan in de gelijknamige maand
van het vorige jaar. De in de vorige maanden verkregen
voorsprong sloeg hierdoor om in een achterstand (van
t 512.700). In den regel is de maand Juni voor dit middel
een der meest gunstige maanden. Afgewacht dient te
worden, in hoeverre hier de oorlogstoestand stagneerend
heeft gewerkt t. a. v. het moment van binnenkomen,
dan wel de opbrengst in totaal hierdoor zal worden ge-
drukt.

Inooerrechten.

Over de invoerrechten spraken wij reeds. Terwijl de
eerste vier maanden nog een surplus opleverden van
4.593.000, is thans, door de maanden Mei en Juni, een
deficit over de verstreken maanden ontstaan van
t 7.496.800. De invoer staat dan ook vrijwel geheel stop,
zoodat op een nog verdere daling zal moeten worden ge-
rekend. De catastrofale teruggang van onzen buiten-
landschen handel blijkt wel liet duiclélijkst uit de ver-
mindering van het statistiekrecht, dat steeds een be-
trouwbare w’aarclemeter vormt. Bedroeg de ontvangst
in April j.l. nog t 213.700, thans kon nog slechts de ge-
ringe bate van t 65.100 worden geboekt.

Accijnzen.

Zooals reeds hierboven werd opgemerkt, maken de

accijnzen geen slecht figuur. Geheel duidelijk is dit bij
sommige dezer middelen niet; naar tevreezen valt, zal liet
tegenwoordige peil niet hij alle behouden blijve.i. De uit-
eenloopende crediettermijnen nopen trouwens tot voor-
zichtigheid hij het trekken van conclusies. Wat de afzon-
derlijke heffingen betreft, valt vooreerst de zeer ruime
ontvangst aan zoutaccijns op. Een opbrengst van f429.100
(t 256.800 méér dan in Juni 1939 en f 279.100 boven de
raming) is voor dit middel ongekend hoog. liet betreft
hier evenwel een uiterst wisselvallige heffing; de opbrengst
van Mei was abnormaal laag, de heide daarop volgende
maanden waren hij uitstek gunstig, dank zij de aan-
zuivering van crediettermij nen. De geslachtaccijn§ gaf
een surplus van t 110.700; gaandeweg loopt de ontvangst
in de laatste maanden, zij het in een langzaam tempo,
terug. De wijn verschafte f83.700 minder; begrijpelijker-
wijs hebben de oorlogsgebeurtenissen op den invoer een
ongunstigen invloed uitgeoefend; ook is in verschillende
gevallen uitstel van betaling verleend. Gerekend over
zes maanden is het loopende jaar t 142.500 hij het vooraf-
gaande ten achter gebleven. De gedistilleerdaccijns en de
bieraccijns gaven flinke opbrengstcijfers te zien; de stij-
ging bedroeg resp. t 198.500 en f185.600. De lage ont-vangsten van de maand Mei werden hierdoor geheel of

gedeeltelijk gecompenseerd. Aan suikeraccij ns werd
f
.
258.900 minder ontvangen; hierin komt het verminderde
gebruik tengevolge van de distributie tot uitdrukking.
In het eerste halfjaar is reeds een achterstand ontstaan
van f725.300. De tabaksaccijns braQht ongeveer evenveel
op als in Juni 1939; het nadeelig verschil beloopt niet

meer dan f 1.600. Een ontvang3t van t 3.710.500 is nog
altijd zeer behoorlijk, vooral indien men bedenkt, dat de
maandraming slechts t 3.000.000 bedraagt. in het verbruik
van rookartikelen is nog niet veel vermindering te be-

speuren.

Andere indirecte lief fingen.

De belasting op gouden en zilveren werken leverde
7.300 minder op. Tegenover de maand Mei was weer een
kleine vooruitgang te constateeren. Dë omzetbelasting
gaf niet meer dan t 3.649.550, d. . t 1.156.800 minder
dan in Juni 1939. Nu is de derde maand van het kwar-
taal voor deze heffing tegenwoordig van minder belang,
doch een dergelijke ontvangst is wel bijzonder poovr;
de ontvangst van Maart j.l. bedroeg althans nog t 5.149.600.
De omzet is derhalve, mede in verband met de. daling
van den invoer, sterk verminderd. Wat de couponbelasting
betreft, bedroeg de vermindering ditmaal t 105.500,
waardoor liet decres over de reeds verstreken maanden
van het jaar steeg tot t 399.500. Er heeft zoo goed als
geen verzilvering van buitenlandsche coupons plaats. Als gezegd bevinden de conjunctuurheffingen zich in
een dieptepunt. Aan zegelrechten kwam t 643.700 binnen,
hetgeen een achteruitgang met 1746.500 heteekent,
waarvan f226.300 is toe te schrijven aan een trager
vloeien van de heursbelasting. Laatstgenoemde hettin bracht door de sluiting van de beurs slechts t 2.300 op.
Ook çle registratierechten liepen niet onaanzienlijk terug, nl. van t 1.029.600 tot t 626.400, een niéuw laagterecorci.
Er gaat uiteraard zeer weinig in den geldhandel en in
den handel in vast goed om. De successierechten waren
bijzonder laag; de ontvangsten beliepen t 2.287.200, d. i.
t 2.250.700 minder dan in Juni 1939 en t 1.379.500 be-
neden de maand raming. Vermoedelijk zijn in Mei minder
memories ingediend, hetgeen beteekent, dat een deel
van den achterstand zal nog worden ingehaald. Tenslotte
de loodsgelden, die in Juni 1939 nog t 67.700 opleverden,
doch thans nog slechts t 170 in ‘s Rijks schatkist brachten.
Dit middel is als bron van inkomsten voor den Staat
voorshands uitgeschakeld.

Directe belastingen.

Bij de directe belastingen is, klaarblijkelijk als gevolg

464

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940
van den oorlogstoestand, een achterstand in de aanslag-
regeling ontstaan. Vergeleken met den stand van het
overeenkomstige tlienstjaar op hetzelfde tijdstip van het
vorige jaar staat het totaal der heffingèn thans f 6.381.500
lager te boek. Dat het nadeelig verschil niet nog grooter is,
is louter te danken aan de opcenten op de Gemeente-
fondshelasting, welke over 1939/1940 voor heteerst wor-
den geheven en waarvan het zuiver kohierhedrag f9.062.000
bedraagt. Bij de grondbelasting bedraagt het nadeelige
vQlschil slechts f 24.500; bij de inkomstenbelasting
evenwel niet minder dan f 11145.700. Dit laatste decres
zal intusschen wel grootendeels verdwijnen, indien de
achterstand in de afgifte van de biljetten van het nieuwe
belastingjaar is weggewerkt. De vermogensbelasting
en de Verdedigingsbelasting 1 vertoonen een teruggang
van onderscheidenlijk f 2.547.700 en f 1.725600. Ook
hier dient afgewacht, in hoeverre de ontstane achterstand
nog zal worden ingehaald.

AANTEEKENINGEN

TEKST J)E1t BEURSVOORSCIIRIFTEN 1940

Aan den op 3 Juli j.l. vastgestelden officieeleii tekst der
heursvoorschriften 1940 ontieenen wij – in aansluiting
op het daarover handelend artikel van Mr. Arn. J. d’Ailly
– het volgende:

Aldeeling 1. – Algemeene Bepalingeti.

ART. 2.

Alle beurzen voor den geld- en fondsenhandel in den zin van de Beurswet 1914 zijn en blijven gesloten,
totdat en voorzoover .zij worden geopend ingevolge be-
stuit van den Minister, na ingewonnen advies van de
Commissie van Advies in Beurszaken.
Transacties in fondsen, welke niet tot de dagelijk-
sche noteering zijn toegelaten, zijn verboden tot den eersten
der in art. 12bis lid 2 bedoelde drie dagen, alsmede in
den tijd, welke eventueel tusschen deze dagen is gelegen.
1-let is tevens verboden op de in art. 12his lid 2
genoemde drie dagen elders dan ter beurze de niet tot de
dagelijksche noteering toegelaten fondsen te verhandelen.

ART. 5.

Alle hepaliiigen voorkomende in dc Statuten en
Reglementen van de Vereeniging voor den Effectenhandel
blijven van kracht, voorzoover zij niet in strijd zijn met
de wet of met deze Voorschriften.
Alle besluiten van het Bestuur en van de leden-
vergaderingen van de Vereeniging, betreffende zoodanige
onderwerpen als waaromtrent door den Minister krachtens
de Beurswet 1914 voorschriften kunnen worden gegeven,
behoeven om van kracht te zijn de goedkeuring van den
Minister.

ART. 6.

Er wordt ingesteld eene Commissie voor de Waarde-
bepaling, aan welke is opgedragen vast te stellen, welke
fondsen uit het onderpand van geldlêeningen, als bedoeld
bij art. 2 lid 2 sub 3 der Beurswet 1914, hij geçleeltelijke
afloss
/
ingen of ruilingen moeten worden teruggegeven, voor-
zoover partijen het daarover niet onderling eens zijn
geworden.
Zij bestaat uit 9 leden, door den Minister, gehoord
de Commissie van Advies in Beurszaken, te benoemen
en te ontslaan.
1-lare besluiten worden genomen door drie harer leden, in onderling te regelen volgorde optredende.
4, 5, 6, 7
………..
8. Van de beslissingen der Commissie staat beroep
open op den Minister. Deze kan, gehoord het advies van de. Commissie van Advies in Beurszaken, indien dit be-
sluit inhoudt eene verkeerde toepassing of schending
van de Beurswet 1914 of van de krachtens die wet ge-
geven voorschriften, dit besluit wijzigen.

ART. 7.

1. De beurzen worden geopend en gesloten bij hesluit
door den Minister genomen, na raadpleging van de Com-
missie van Advies in Beurszaken. 1-Jet besluit tot opening
bepaalt tevens op welke dagen, in hoeverre en gedurende welke uren de beurs zal zijn geopend.

De in het vorige lid bedoelde besluiten worden ten-
minste drie dagen te voren bekendgemaak.
In spoedeischende gevallen kan door den Minister
hiervan worden afgeweken en de onmiddellijke sluiting
of opening der beurs worden bevolen.

ART. 8.
Geene veiling van fondsen mag plaats hebben, dan
nadat de Minister daartoe vergunning heeft verleend en
cle plaats, de veilingsvoorwaarden en de wijze van aan-
kondiging heeft goedgekeurd.
Verkoopeii ter beurze worden niet beschouwd als
veilingen yan fondsen.

Afdceliiig
H.
– Noteerinken.

ART. 9.

De noteeringen, welke in afzonderlijke daarvoor be-
stemde kolommen in de Prijscourant der Vereeniging of
afzonderlijk
01)
andere wijze zullen worden bekendgemaakt,
zullen kunnen omvatten de volgende koersen:
a. die, bedoeld in art. 4, lid 1 der Beurswet 1914,
verder aan te duiden als de
ondeipandkoeisen;
h. clie, bedoeld in art. 5, lid 1 der Beurswet 1914,
verder aan te duiden als de
executic/coersen;
c. de noteeringen, bedoelU in art. 2, lid 2 der Beurs-
wet 1914, verder aan te duiden als de
dagelijlcsche no-
teering.

ART. 10.

De onclerpandkoei’sen
worden vastgesteld door den
Minister, na ingevonren advies van de Commissie van
Advies in Beurszaken.
Zij zullen voor de eerste maal omvatten de koersen
van zooveel mogelijk alle fondsen, welke op 9 Mei 1940
tot de definitieve noteering in de prijscourant van de
Vereeniging waren toegelaten, en voorts van alle andere
fondsen als na ingewonnen advies van de Commissie van
Advies in Beurszaken door den Minister zal worden
bepaald, die hierintevens steeds na inwinning van dit
advies, zoodanie wijzigingen en aanvullingen zal kunnen
aanbrengen, als hij wenschelijk zal achten.
Van niet in de Prijscourant voorkomende fondsen
kan door belanghebbende de vaststelling van onderpand-koersen worden verzocht.
Als onderpand hij ruilingen of surplus voor geld-
leeningen van vôôr 10 Mei 1940 moeten worden aange-
nomen die fondsen, waarvoor door den Ministei onderpand-
koersen zijn vastgesteld.
Ook wanneer van eenig fonds geen onderpand-
koers overeenkomstig lid 3 en 4 van dit artikel is vast-
gesteld zal zoodanig fonds, voorzoover het doôr den geld-
gever als onderpand is aangenomen, als zoodanig blijven
gelden tegen den daartoe voor ieder geval door den
Minister, gehoord de Commissie van Advies in ;Beurszaken,
zoo noodig na verhoor van partijen, te bepalen waarde.
Deze w’aarcle zal tusschen partijen ook voor de toepassing
van art. 26 lid 1 als eerste onderpandicoers gelden, zonder
dat die fondsen overigens voor verder surplus of hij rui-
lingen als onderpand behoeven te worden aangenomen.

ART. 11.

De
executiekoersen
worden vastgesteld door den
Minister ten aanzien van die fondsen, waaromtrent de
Minister dit noodig oordeelt, na ingewonnen advies van
de Commissie van Advies in Beurszalcen.
Op verzoek van belanghebbenden kunnen van
bepaalde fondsen de execu

tiekoersen worden vastgesteld.
ART. 12.
De
dagelijksche noteering
van de koersen van aan- en
verkoop der fondsen, voorzoover ingevolge art. 3 der
tBeurswet 1914 in de Prijscourant opgenomen, en de rente-
koers voor daggeldieeningen en prolongatin worden,
zoodra de beurs daartoe zal zijn heropend, opgemaakt
op de wijze voorgeschreven bij de Statuten en ReglemeQten
der Vereeniging, met dien verstande, dat ieder, bevoegd
tot het doen van affaires ter beurze, verplicht is van elke
gedane affaire aan de door de Vereeniging aangewezen geëmployeerden opgave te doen van de koersen, waar-
tegen de affaires werden afgesloten, met vermelding van
het bedrag en den naam van de tegenpartij.
Voor geldleeningen, tegen onclerpand van fondsen
aangegaan vÔôr 10 Mei 1940, wordt de rentekoers door
den Minister, de Commissie van Advies in Beurszaken
gehoord, vastgesteld.

24 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

465

Van koopen en oerkoopen te, beurze aan fondsen niet
toegelaten tot de dagelijksche noteerng, na heropening der
beurs.

ART. 12bis.

Na heropening der heurs, zal met inachtneming
van art. 2 lid 2, de handel in fondsen, welke niet tot dc dagelijksche noteering zijn toegelaten, niet dan
01)
de
navolgende wijze geschieden.
Voor elk fonds zal op drie dagen, welke niet achter-
eenvolgend behoeven te zijn, één koers worden vastge-
steld, op de wijze als in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel
omschreven.
3, 4, 5………..
6. Na het verstrijken van de in het tweede lid be-
doelde dagen zal de handel ter heurze vrij zijn met in-achtneming van hetgeen in lid 7, 8 en 9 van dit artikel
is bepaald.
7, 8………..
9. lIet is een ieder verboden koersen, als bedoeld in
dit artikel, zonder toestemming van of vanwege den
Minister te publiceeren of ertoe mede te werken, dat deze
koersen worden gepubliceerd.

Mdceliiig M. – Bepalingen omtrent dc afwikkeling van
zaken van vôôr
10 Mei 1940.

Van Koopen en Verkoopen aan aôdr 10 Mei
1940.

AR’r. 13.

De b’etahng of de levering van fondsen ter heurze
gekocht of verkocht véér 10 Mei 1940 moet
01)
de in
het Reglement voor den Effectenhandel voorziene wijze
geschieden.

ART. 14.

Bij gebreke vami levering is de kooper, zoodra de
beurs is geopend, ongeacht of het desbetreffende fonds
w’eder tot de noteering is toegelaten, na verkregen verlof
van den Minister, gehoord de Commissie van Advies in
Beurszaken overeenkomstig art. 41bis, bevoegd na in-
sinuatie gelijksoortige fondsen als de gekochte vôor reke-
ning van den verkooper door twee makelaars ter beurze,
of indien aldaar niet mogelijk, elders te doen inkoopen.
Eventueele schade of voordeel wordt met den
verkooper verrekend.

ART. 15.

Bij gebreke van betaling is de verkooper, zoodia
de beurs is geopend, ongeacht of het desbetreffende fonds
weder tot de noteering is toegelaten, na verkregen verlof
van den Minister, gehoord de Commissie van Advies in
i3eurszaken, overeenkomtig art. 41bis, bevoegd na in-
inuae gelijksoortige fondsen als de verkochte voor
rekening van den kooper door tw’ee makelaars ter heurze,
of indien aldaar niet mogelijk, elders te doen verkoopen.
Eventueele schade of voordeel wordt met den kooper
verrekend.

Van de afwikkeling aan prolongatiën, aoorschotten in
le kening-courant of andere geldieeningen tegen onderpand
aan fondsen ç’an addr 10 Mei
1940.

ART. 16.

Geldleeningen, als bedoeld in art. 2 lid 2 sub 3 der
Beurswet 1914 zijn niet opeisekbaar zoolang de bea,s niet
zal zijn heropend
en na hare heropening alleen overeen-
komstig de bepalingen van art. 25 en volgende.
‘Waar in het vervolg sprake is van voorschotten in rekening-courant, worden hiermede steeds bedoeld
zoodanige voorschotten tegen onderpand van fondsen.
De beleeningen en prolongatiën, gesloten véör 10
Mei 1940, voorzoover niet afgelost, worden geacht telkens
op den vervaldag te zijn gecontinueerd en wel tegen den
rentekoers van den vervaldag.
Die rentekoers 1edraagt met ingang van 10 Mei
1940 5 pCt. Deze zelfde koers geldt voor on-call- en leen-
posten.
De rentekoers voor de in art. 2 lid 2 sub 3 der
Beurswet 1914 bedoelde geldieeningen zal, zoolang deze
niet zijn afgelost, overeenkomst art. 12 worden vastgesteld
door den Minister, na advies van de Commissie van Advies
in Beurszaken.
Indien vôÔr 10 Mei 1940 geen hoogere rente was overeengekomen, zal de rente van voorschotten in reke-
ning-courant met inbegrip van provisie niet hooger

mogen zijn dan 2 pCt. boven de gemMdelde rente voor
prolongaties.
7, 8, 9…………

ART. 17.

Van geldieeningen, waarvan vôôr 10 Mei 1940 liet
onderpaad reeds gedeeltelijk was verkocht, wordt de
hoofdsom met cle netto opbrengst der verkochte fondsen
verminderd en de leening geacht op den dag der niet
voltooide executie, als eene geldleening on-cail op de niet verkochte fondsen te zijn blijven doorloopen.
Andere vôôr 10 Mei 1940 aangezegde geldieeningen
worden geacht op den bestaanden voet te zijn voortgezet,
met inachtneming van art. 16.

ART. 18.

Zoolang de in art. 16 bedoelde posten niet opeisch-
baar zijn geworden, moet de geidnemer, zoodra de onder-
pandkoersen zijn bekendgemaakt, zorg dragen, dat in liet onderpand der geldieening minstens 20 pCt. surplus aan-
wezig blijft, berekend op den voet als bepaald in art. 4
der Beurswet 1914. Indien dit surplus niet aanwezig is, moet het onder-
pand hiertoe worden aangevuld uiterlijk des middags
véér 12 uur van den derden dag, nadat de geldnemer
tot aanvulling van het onderpand zal zijn aangemaand.
rl
e
lk
efls
wanneer de onderpandkoersen worden gewijzigd
zal de verdere aanvulling binnen denzelfden termijn moeten
geschieden.
Na opneming van eenig fonds in de dagelijksche
noteering, zal de geldnemer, wiens onderpand overeenkom-
stig de noteering hierin niet meer het vereischte surplus
oplevert, dit moeten aanvullen uiterlijk des middags
véér 12 uur van den zevenden dag, nadat hij tot aanvulling
zal zijn aangemaand na dien termijn moet bij verdere
daling de aanvulling geschieden uiterlijk des middags
véér 12 uur van den derden dag na aanmaning.
Latere wijziging van koersen ontheft niet van deze
verplichting tot suppleeren.

ART. 19.

1. Ook zoolang de beurs niet is heropend heeft de geld-nemer ten allen tijde de bevoegdheid ook vôér den verval-
dag posten en saldi als bedoeld in art. 16, af te lossen.
2, 3; ……….
4. lIet onderpand van véér 10 Mei 1940 gesloten geld-
leeningen is niet subsidiair verbonden vooi andere tus-
schen dezelfde partijen bestaande geldleeningen van v66r
10 Mei 1940.

ART. 20.

1. De geidnemer is ook tot gedeeltelijlce aflossing tegen
teruggave van een evenredig gedeelte van het onderpand
bevoegd, met dien verstande, dat het niet afgeloste ge-
deelte der hoofdsom steeds minstens f 500.- of een veel-
voud daarvan moet blijven bedragen, en den geidgever
daarvoor voldoende onderpand wordt gelaten met macht-
neming van het bepaalde in art. 18 dezer Voorschriften.
2. De geldnemer, die een post gedeeltelijk wenscht
af te lossen, doet hiervan aan den geldgever mededeeling.
3. De bepaling, welke fondsen als onderpand voor het
saldo der leening onder den geldgever zullen worden ge-
laten geschiedt desgewenscht door de Commissie voor de
Waardebepaling, wier hulp de geldgever of de geldnemer
daartoe kan inroepen.
4, 5, 6………..

ART. 21.

De geldgever is verplicht
01)
verzoek van den geld-
nemer mede te werken tot ruilingen van onderpand.
De in ruil te deponeeren fondsen mogen geen
geringere reëele waarde vertegenwoo!digen of van specu-
latiever of minder couranten aard zijn dan die, welke
zullen worden teruggegeven.
3.. De bepaling, welke fondsen voor de in ruil aange-
bodene- teruggegeven zullen worden, geschiedt door de Commissie voor de Waardebepaling, wier hulp de geld-
gever of de geldnemer daartoe kunnen inroepen.

ART. 24.
1. Zoodra eenig fonds in de dagelijksche noteering
zijn eerst vastgestelden onderpandkoers heeft bereikt,
is de geidgever bevoegd te vorderen, dat de geldleening
tegen teruggave van dit fonds verminderd wordt met het
bedrag van de waarde hiervan.

1•

•”

7 .

466

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

Indien de gelduemer niet binnen een hekwamen
termijn aan deze vordering voldoet, kan de geidgever
dit fonds ter beurze doen verkoopen, doch niet beneden
dien koers.
Bij deze vermindering heeft de geldnemer aanspraak
op teruggave van een evenredig gedeelte van het surplus
op de wijze als in art. ’20 voor gedeeltelijke aflossingen is
bepaald.

ART. 25.

Na heropening van de beui’s zu]len geldleeningen,
als bedoeld in art. 2 lid 2 sub 3 der Reurswet 1914, tot een
nadei’ dooi’ den Minister, na advies der Commissie van Advies in Beurszaken, te bepalen tijdstip, niet door den geldgever kunnen worden aangezegd of opgevraagd.
Bij wanbetaling der rente, o( hij niet-aanvulling
van het onderpand overeenkomstig art. 18 worden deze
geldleeningen opeischbaar overeenkomstig art. 37.

ART. 26.

Geldieeningen, als bedoeld in art. 2 lid 2 sub 3 der
Beurswet 1914, waarvan het onderpand, berekend naar de eerst vastgestelde onderpandkoersen, aanwijst een surplus
van
30 pCt.
met bevoegdheid voor den geldgever tot her-
heleening, zullen, indien de geldnemer dit wenscht, niet
eerder door den geldgever kunnen worden aangezegd of
opgevraagd clan 1 jaar na heropening van de beurs. Deze termijn kan door den Minister, de Commissie van Advies
in Beurszaken gehoord, worden verlengd.
Indien op dat tijdstip de helft der leeriing is afge-
lost, wordt die termijn voor het overige deel der leening
met zes maanden verlengd.
l)e aanvulling van het onderpand bedoeld in art. 18
lid 2 en 3 behoeft
VOO!’
deze geldieeningeri eerst geschied
te zijn op het tijdstip, dat hare aanzegging of opvraging
mogelijk wordt.
Art. 24 blijft toepasselijk op geldleeningen waarvoor
de geldnemer gebruik heeft gemaakt van de bepaling van
het eerste lid van dit artikel.
5

ART. 27.

1. De geldnemer, die van de bepaling van het eerste
lid van het vorig artikel voor zijne geldleening wenscht
gebruik te maken, moet- daarvan aan den geldgever
kennisgeven véér 1 Augustus 1940, onder aanvulling
voorzoover noodig van het onderpand tot het vereischte
surplus. –
2………..

ART. 28.

De rente moet maandelijks worden voldaan over-
eenkomstig het ‘bepaalde in lid 7 en 8 van art. 16.
Bij wanbetaling dci’ rente of bij stalcing van betaling
verliest de geldnemer de voordeelen van art. 26.

ART. 30.

Nadat de Minister de gelegenheid daartoe heeft open-
gesteld, zullen voorzoover de geldnemei’ geen gebruik
heeft gemaakt van de bepaling van lid 1 van art. 26,
heleeningen, prolongatiën, on-cail- en leenposten, als be-
doeld in art. 2 lid 2 sub 3 der Beurswet 1914, door den
geldgever ter beurze kunnen worden aangezegd, en saldi
in rekening-courant kunnen worden opgevraagd.

ART. 31.

Behoudens hun bevoegdheid tot vroegere geheele of
gedeeltelijke aflossing, zijn de geldnemers na aanzegging
verplicht tot aflossing binnen de volgende termijnen:
a. voor beleeningen en prolongatiën binnen één maand
na den vervaldag;
1). voor on-caIl- èn leenposten in vijf gelijke termijnen,
waarvan de eerste verschijnt op den vijfden dag na de
aanzegging, en iedere volgende op den vijfden dag na den
voorafgaariden verschijndag; bij aflossing in tel-mijnen
kan de geldnemer telkens teruggave van een evenredi gedeelte van het onderpand verlangen;
c. voor saldi in rekening-courant binnen één maand
na den dag der opvraging.

ART. 35.

1. Wanneer, na het in ai’t. 25 lid 1 bedoelde tijdstip,
degeen, die stukken ter leen heeft gegeven, deze fondsen opvraagt, is de tegenpartij verplicht, de geleende stukken
binnen veertien dagen na de opvraging te leveren tegen

betaling van het verstrekte bedrag met de rente tot den
dag na de opvraging.
2. Verricht degene, die de stukken ter leen ontving, de
teruggave der fondsen niet binnen den gestelden termijn, dan lcan de wederpartij handelen overeenkomstig art 36.

ART. 36.

Wanneer de geldgever in gebrelce blijft een ver-
schuldigderi post te levei-en, is de gelduemer daags na eene
gerechtelijke insinuatie tot levering bevoegd, hetzij zich
te doen crediteeren voor de waarde der niet geleverde
fondsen tot cle koersen voor elk geval door den Minister,
gehoord de Commissie van Advies in Beurszaken, vast
te stellen, hetzij gelijksoortige fondsen als die waaruit het
onderpand bestaat, voor rekening van den geldgever te
doen inkoopen door twee makelaars, ter beurze of voor-
zoover de fondsen niet in de in art. 12 bedoelde dagelijk-
sche noteering voorkomen, zoo goed mogelijk elders,
ovel-eenkomstig art. 41 bis.
Eventueele schade of voordeel wordt met den geld-
gever verrekend.

ART. 37.

Wanneer de geldnemer hij beleening, prolongatie,
geldleeningen on-cali of voorschotten in rekening-courant in gebreke blijft na aanmaning, hetzij de rente te voldoen,
hetzij het onderpand binnen de hiervoor bepaalde ter-
mijnen overeenkomstig art. 18 aan te vullen of op de
daarvooi’ gestelde tijden de gehieele of gedeeltelijke af

lossing te voldoen, wordt hierdoor de leening, voorzoover
niet i’eecls opeischbaar, vanzelf opeischhaar, cii is de geld-
gevel’, na eene gerechtelijke insinuatie tot betaling .be-
voegd de verpande effecten door twee makelaars ter
executieheurze, met inachtneming der hieronder volgende
voorschriften, te doen verkoopen, teneinde uit cle op-
brengst daarvan hoofdsoni, renten en kosten te verhalen,
behoudens de aansprakelijkheid van den geldnemer voor
het te kort komende.

ART. 38.

‘1. lYe geldgever, die zijn recht tot vei’koop van het
onderpancl wenscht uit te oefenen, geeft hiervan kennis
aan dec Minister, onder overlegging eener lijst der ver-
pande effecten.
2. Door of vanwege dec Minister wordt de dag voor
den verkoop vastgesteld en geregeld hoe de verkoop zal
worden aangekondigd.
De verkoop heeft plaats ter executiebeurze-hij opbod.
De geldgever blijft kooper tot de voor dien dag
geldende executiekoersen, tenzij een ander ditzelfde of
een hooger bod doet.

ART. 41.

De op den verkoop vallende kosten met irbegrip
der insinuatie en der aankondiging komen ten laste van
den geldnemer, behalve bij niet verkoop van het onde’r-
pand overeenkomstig art. 40.
De kosten der in de artt. 14, 15 en 36 bedoelde
insinuaties komen ten laste van den geïnsinueercie.

ART. 42.

Van den verkoop of inkoop, gedaan krachtens een der
artt. 14, 15, 36, 37 en 50 moet uiterlijk den volgenden
dag aan hem voor wiens rekening deze gedaan is, worden
kennis gegeven. Bei-icht pel’ telegraaf of hij aangeteekenden
brief geldt voor behoorlijke kennisgeving.
ART. 43.

1. Eei’st nadat liet onderpand eener leening geheel is
verkocht, is de gelclgever bevoegd terzake dier leening
andere rechtsmaatregelen dan verkoop ter executiebeurze
tegen den geldnemer aan te wenden. De Minister kan af-wijking hiervan toestaan.
2…….

ART. 44.

liet onderpand van na 10 Mei 1940 gesloten geldlee-
ningen is niet suhsidiair verbonden voor geldleeningen,
tusschen dezelfde pai-tijen vÔôr dien dag gesloten.

Von de Tijdaffaires in aandeelen Nederlancische Handel-
Maatschap pij gesloten r66r 10 Mei
1940.

ART. 45.

Tot een nader door den Minister, de Commissie van
Advies in Beurszaken gehoord, te bepalen tijdstip zal de
verkoopr de betaling van aandeelen Neclerlandsche

24 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

467

iland.el-Maatschappij, op termijn verkocht v6ér 10 Mei
1940, niet kunnen vorderen en zullen de contracten blijven
doorloopen, behoudens de verrekening van de verschillen
tusschen den koers der bestaande contracten en den
passagekoers, of tusschen den met den pro]ongatiekoer
verhoogden passagekoers en den passagekoers van de
volgende rescontre, welke verreken ing geschiedt ten
tweeden werkdag na de rescontre,

ART. 46.

Op de rescontredagen zal de Minister, de Commissie
van Advies in Beurszaken gehoord, den passagekoers en
den prolongatiekoers vaststellen. Nadat de beurs voor deze zaken zal zi.jn heropend, zullen de rescontranten de werkzaamheden verrichten, in
art. 35 van het Reglement voor den Effectenhandel van
de Vereeniging vermeld, behalve de vaststelling van den
passagekoers, welke door den Minister, de Commissie van
Advies in Beurszaken gehoord, zal blijven geschieden.
ART. 47.
Wanneer vdér het in art. 45 bedoelde tijdstip, de kooper
in gebreke blijft met de betaling van het door hem ver-
schuldigde verschil, wordt dit bedrag bij den koopprijs
gevoegd, doch zal de kooper verplicht zijn voor het ver-
schuldigde onderpand te verstrekken, berekend op den
voet als bepaald in art. 4 der Beurswet 1914.

JTan pie:nieaffaiies van voor 10 Mei
1940.

ART. 53.

Ten aanzien van prernieaffaires, gesloten vôôr
10 Mei 1940, zal degene, aan wien hij de overeenkomst
de keuze is gelaten, zich op den vervaldag vôdr twee
en een half uur des namiddags omtrent opvraging of
aanzcgging moeten verklaren.

Ten aanzien van premieaffaires, gesloten vÔér 10
Mei 1940, waarvan de vervaldag was gelegen op 10 Mei
of in de dagen vdér 28 Mei 1940, zal degene, aan wien bij
de overeenkomst de keuze is gelaten, zich uiterlijk op 28
Mei 1940 vôôr twee en een half uur des namiddags omtrent
opvraging of aanzegging moeten verklaren.

3,

4………..

5. Opvraging of aanzegging per aangeteekenden brief
geldt voor behoorlijke kennisgeving, mits het ontvangst-
bewijs der post uiterlijk den afloopdag van den premie-
termijn als datum vertoont.

ART. 54.

1. De levering en betaling van fondsen ingevo]ge op-
vraging of aanzegging door dengeen aan wien hij premie-
affaires, gesloten véér 10 Mei 1940, de keuze was gelaten,
zul moeten geschieden overeenkomstig de bepalingen van
de artt. 13 en volgende.
2
………..

Van verlen ging van ter,nijnen.

ART. 59.

De Minister is bevoegd de Conimissie van Advies in
Beurszaken gehoord, op verzoek van één der partijen de
in deze afdeeling voorgeschreven termijnen in bijzondere
gevallen te verlengen of, indien iets op een bepaalden dag
moet geschieden, hiervoor uitstel te verleenen, alsmede
in bijzondere gevallen op verzoek van belanghebbenden
nadere regelingen te treffen.

Mdeeling W.

Tijdaffaires in aandeelen Nederlandselie
Handel-Maatscinippij gesloten na
10
Mei
1940.

ART. (30.

1. De levering en betaling of verrekening van aan-
deelen Nederlandsche Handel-Maatschappij op termijn
verkocht nadat de beurs daartoe zal zijn heropend, zal
geschieden tot den passagekoers, vast te stellen op de
wijze als voorzien in art. 35 van het Reglement voor den
Effect&nhandel van de Vereeniging. Art. 37 lid 2 van het
Reglement voor den Effectenhandel van de Vereeniging
wordt buiten werking gesteld.
2, 3………..

Afdeeling
V. – i)aggcldlecningen
en Prolongatie tegeit
Ondorpand van fondsen, gesloten na
10
Mei
1940.
ART. 61.

1. De navolgende bepalingen gelden voor geldleenin-
gen tegen onderpand van fondsen, na heropening der

beurs aldaar gesloten, voor zoover partijen geen andere
hedingen hebben gemaakt.
2. De artt. 44 tot en met 54, 57, 58, 59 en 60 van het
Reglement voor den Effectenhandel van de Tereeniging zijn op die geldleeningen niet van toepassing.

ART. 63.

1. Bene prolongatie vervalt telkens op den met den
datum van sluiting overeenstemmenden datum van elke
volgende maand.
2………..

ART. 64.

Bij het sluiten van eene daggeld-leening of van eene
prolongatie stelt de geldgever den eerstvolgenden werk-
dag tusschen 9 en 12 uur des voormiddags, het bedrag
der gelcileening ter beschikking van den geldnemer tegen overhandiging van het onderparid.
ART. 65.

Wanneer een der partijen een daggeld-leening wenscht
te doen eindigen, moet zij daarvan aan de andere partij
kennis geven op een werkdag, uiterlijk te 2 uur des namid-
dags, en moet de terugbetaling geschieden den daarop
volgenden werkdag tusschen 9 en 12 uur des voormiddags.

ART. 66.

Wanneer een der partijen een prolongatie niet wenscht
te verlengen, moet zij daarvan aan de andere partij
kennis geven uiterlijk te 2 uur’ des namiddags van den werkdag, voorafgaande aan den vervaldag, en moet de
terugbetaling geschieden den eersten werkdag na den vei’-
valdag tusschen 9 en 12 uur des voormiddags.

ART. 67.

Bij .gebreke van tijdige kennisgeving door een der
partijen wordt de prolongatie geacht voor één maand te
zijn verlengd tot den op den vervaldag genoteei’den rente-
koers voor prolongatiën, op de voorwaarden van deze
bepalingen gesloten.

ART. 69.

Bij een prolongatie is de geldnemer gerechtigd tus-
schentijds het opgenomen bedrag terug te betalen en het
onderpand terug te vorderen, mits hij daarvan aan den
geldgever kennis geeft uiterlijk te 2- uur des namiddags
van den werkdag, voorafgaande aan dien, waarop hij de
prolongatie wenscht te doen eindigen. De terugbetaling
moet dan geschieden den tweeden werkdag na de kennis-
geving tusschen 9 en 12 uur des voormiddags met de
rente tot aan dien dag, met dien verstande echter, dat
gedurende de maand, waarvoor de prolongatie is gesloten
en hi,j iedere verlenging, steeds ten minste 15 dagen rente
is verschuldigd.

ART. 71.

De waarde van het onderpand in fondsen moet
steeds, vooi’zoover het bestaat uit Nederlandsche of
Nederlandsch-Indische Staats-, provinciale of gemeente-
obligatiën, het bedrag van de geldieening met ten minste
10 pCt. en voorzoover het uit andere fondsen bestaat,
met ten minste 20 pCt. te boven gaan, zonder dat de
subsidiaire verpanding, bedoeld bij het volgende artikel,
hierbij in aanmerking komt.
De waarde wordt berekend volgens beursprijs,
zonder hijberekening van rente.
Telkens wanneer de waarde van het onderpand tot beneden het vereischte bedrag mocht verminderen, moet
het uiterlijk den eerstvoigenden werkdag, véér 12 uur des
middags, tot dat bedrag worden aangevuld.
De geldgever heeft het recht hem niet passende
fondsen als onderpand te weigeren, voorzoover hij bij het
sluiten der leening zich dit recht heeft voorbehouden.

ART. 73.

De geldgever heeft de bevoegdheid de hem in onder-
pand gegeven fondsen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk
op Zijne beurt bij derden te beleenen, voorzoover de geld-
nemen hem hiertoe schriftelijk heeft gemachtigd.
De geldgever blijft niettemin tegenover den geld-
nemen ten volle verantwoordelijk voor de teruggave van
dezelfde stukken als die hij van den geldnemer heeft ont-
vangen.

ART. 74.

1. In geval de geldnemer in gebreke blijft, ondanks
daartoe strekkende gerechtelijke aanmaning, hetzij het

468

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Juli 1940

onderpand aan te vullen overeenkomstig artikel 71, hetzij
te voldoen de rente of de aflossing op de daarvoor gestelde
tijden of hij staking zijner betalingen, worden de hoofd-
som der geldleenng en de verschuldigde renten, voorzoover
niet reeds opvorderbaar, den dag, volgende op dien der
aanmaning, des middags ten 12 ure van zelf opvorder-
baar, en is de geidgever daarna bevoegd de in pand ge-
geven fondsen, hetzij in openbare veiling, hetzij door
twee makelaars ter execut.iebeurze of op de Groote Koop-
mansbeurs te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst
daarvan hoofdsom, renten tot aan den dag na den verkoop
van het onderpand en kosten te verhalen, behoudens de
aansprakelijkheid van den geldnemer voor het te kort
komende.
2. Echter zuilen gene fondsen verkocht mogen worden
waarvan niet ten minste daags te voren de verkoop is
aangekondigd, hetzij door aanpiakking ter beurze, hetzij
door kennisgevipg in .een veel gelezen te Amsterdam ver-
schijnend dagblad.

ART. 75.

‘Wanneer de geldgever in gebreke blijft het onder-
pand van een beëindigde daggeld-leening of van eene af-
geloopen prolongatie te leveren, is de geldnemer, daags na
eene gerechtelijke aanmaning tot levering, bevoegd
stukken van dezelfde fondsen als die, waaruit het onder-
pand bestaat, voor rekening van den geidgever door twee makelaars te doen inkoopen.
Eventueele schade of voordeel wordt met den geld-
gever verrekend.

ART. 77.

Van den verkoop of inkoop, gedaan krachtens een der
artt. 74 en 75, moet uiterlijk den volgenden-werkdag aan hem, voor wiens rekening deze gedaan is, worden kennis
gegeven. Bericht per telegraaf of bij aangeleekenclen brief
geldt voor behoorlijke kennisgeving.

Belanghebbenden wordt in overweging gegeven hun
varkens, die slachtrijp zijn, zoo spoedig mogelijk aan
handelaren, coöperaties of iaakvoerders der centrale ter
levering op te geven. Extra hoeveelheden varkens zullen
voor invriezing en inblikking worden afgenomen. (E.V.

12/7/’40, pag. 878).

RANTSOENEERING 1N DISTRIBUT1T.

Textielproducten. Aanvullende lijst ‘an artikelen, waar-
van de veikoop zonder vertoon van de distributie-stam-
kaart of afgifte van bonnen kan plaats vinden. Flieronder
valt om. specifieke zomerbovenkleeding voor dames- en
heeren uit geweven stoffen van linnen, katoen, wol en half-wol, voor zoover deze als zoodanig afgewerkt en gereed is.
1-Jet verder aanmaken hiervan op voorraad of op bestelling
is echter aan den winkelier niet toegestaan. Ook de ver-koop van stoffen van linnen en katoen, wol en halfw’pl,
bestemd voor het vervaardigen van zomerkleeding, is
niet vrijgesteld, zoodat hiervoor de geldende bepalingen
eveneens van kracht blijven. (E.V. 12/7/’40, pag. 880).

Kalk en kalksteeii. Ieder die deze producten in zijn onder-
neming als grond- of huipstof verbruikt of verwerkt,
anders dan voor de bouwnijverheid, mpet hiervan vÔÔr
15 Juli opgave doen onder vermelding van zekere gegevens,
aan het Rijksbureau voor Bouwmaterialen. (E.V. 12/7/’40,

pag. 881).

Kijiabast. Intrekking van afleveringsverhod (zie E.-S.B.
(1274), pag. 400 onder Pharmaceutische artikelen) voor
dit prodtict voor zoover het pharmaceutische kinabast
betreft. (E.V. 12/7/’40, pag. 881).

MAANDCIJFERS.

Overheidsmaatregelen op eco1lornisch gebied.

LANDBOUW EN VOE1)SELVOORZIENG.

Varkens. Overgang tot een systeem van centrale aan-
koop en slachting van vai-kens. Daai-toe is met ingang

van 15 Juli een slaclitverhod voor varkens uitgevaardigd
voor bepaalde gebieden, welk rayon met ingang van
22 Juli nog is uitgebreid (zie E.V. 19/7/’40 pag. 901).
hiervan kan door de Veehouderijcentrale ontheffing
worden vei-leend, echter uitsluitend voor de slachting van
door de centrale beschikbaar te stellen varkens in daartoe
aan te wijzen centrale slachtplaatsen en particuliere
slachterijen. Alle vooi- slachting bestemde varkens moetén
aan de centrale ter levering worden aangeboden. De
handel in varkens blijft vrij.
In de provincies, waar de verkoop dci- varkens tot lie-
den bijna uitsluitend door de bemiddeling van de var-
kenshandelaren plaats vond (Noord- en Zuid-Holland,
Utrecht en Zeeland), kunnen alleen de ingeschreven varkens-
handelaren varkens ter levering aan de centrale opgeven
en wel tot een voor ieder vastgesteld kwantum. In andere
provincies kunnen ook de bij een der landbouw-crisis-
organisaties georganiseerde boeren hun vai-kens aan de gedoemde centrale ter levering opgeven, behalve zekere
categorieën varkens welke uitsluitend door de varkens-
handelaren kunnen worden opgegeven.
Alle door de Veehouderijcentrale ingenomen varkens
worden naar geslacht, gewicht en kwaliteit aan den
varkenshouder betaald volgens vastgestelde pi-ijzen of

opbrengst.
Dit zal zoodanig geschieden dat de prijzen der zwaardere varkens geleidelijk worden verlaagd, terwijl die der lichtere
zullen worden verhoogd, zulks wegens dc omstandigheid,
dat, in verband met de veevoederpositie, tot drastische
inkrimping van den varkensstapel moet worden over-

gegaan.

OVERZIChT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN
Uit. .luni 1940 (in Guldens).
AFDEELING [a
Dir. belastingen
Koliieren
vooi- den dienst
1940 ‘)

ee
Bedragen,
weikezijn
_
_
terugge-

Benaming der Totaal
geven of
Zuiver

middelen
bedrag
anders dan
bedrag
wegens
betaling
.
op de koli.
a
afgeschr.

Grondbelast. a)
10.472.498

10.472.498 10.496.985
lnkomst.bel. b)
37.1 60.732
2.04 5.085
35.115.647 46.261.363
Termogensbel. c)
7.629.645
80.106
7.549.538 10.097.230
Verdedig.bel. 1
3.817.155
77.551
3.739.605
5.465.215
Opc.

v.

d.

0cm.
fonclsbel.

Wet
van 2 Dec.

39
(St.bl. no. 407) ‘)
9.222.139
160.128 9.062.011

Totaal

1
68.302.1 691 2.362.8701 65.939.2991 72.320.793

a) ‘/ hoofdsom + 20 opr.enten op de lioofdsom der gebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-8 opcenten. c) Hoofd-
som + 75 opcenten.
‘) Voor de belastingen naar inkomen en vermogen bestaan de
vermelde bedragen uit ‘/, gedeelte van liet belastingjaar 194011941
en
1
1,
gedeelte van liet belastingjaar 193911940. ‘) Voor cle be-
lastingen naar inkomen en vermcgen bestaan de vermelde be-
dragen uit ‘/, gedeelte van het belastingjaar 193911940 en ‘/
gedeelte van het belastingjaar 193811939. ‘) Voor de Gemeente-
fondsbelasting bestaan de bedragen uit 15 opeenten over het
belastingJaar 193911940 en
11,
gedeelte van 50 opcenten over
het belastingjaar 194011941.

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS

Dm1 1940
1940
1

1939

Motorrij tuigen-
-709.528
9.246.215
14.749.869
belasting
……..
Rijwielbelastlng

.
.

3.618.123
3.680.080
96.663

Totalen

. . .
.

2.908.595
12.035.295 14.846.532

24 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

469

AFDEELING 1h
Overiüe middelen

/

Sedert
1 Jan.
1940

Overeen-
homstige
periode
1939
Benaming der middelen
Divid.- en tantitmebel.

.
2.154.85
1
1
9.098.835 9.611.538
Rechten op den invoer
‘)

2.917.826
‘) 49.021.057
56.517.827
Statistiekrecht
65.114
1.006.740 1.257.929
Accijns op zout
429.082
1.366.777
976.060
Accijns op geslacht
720.128 4.707.974 3.608.346
Accijns op

vijn
380.721
1.069.065
1.211.537
Accijns op gedistili
2.772.051
15.074.958 14.237.287
Accijns op bier
966.415
4.61 8.453
4.260.294
Accijns op suiker
4.717.925 27.075.082
27.800.403
Accijns op tabak
3.710.492
21.056.435
18.801.441
Bel, op gouden en zilverw.

41.091
310.601
293.757
44.444.433
40.621.385
Omzetbelasting

………3.649.550
Couponbelasting
198.682
2.152.150 2.551.620
Recht, en boeten v. zegel
)

643.680
3)

5.125.633
10.750.291
Recht. en boeL v. reglstr.

626.369
4.564.478
7.785.
1
136
Recht, en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v.

schenking
2.287.200
20.903.232
23.291.710
Opbrengst d. loodsgelden
167
80.887
422.952

Totalen …….
26.281.347 211.673.790
.

223.999.813
)
Hieronder begrepen de sedert 11 Februari 1940 ten bate van
liet Leeningfonds 1940 geheven meerdere invoerrechten (Wet. van 26 April 1940, SIbi. no. 404). ‘) Flieronder begrepen wegens zegel-
recht van nota’s van makelaars en commissionnairs in effecten,
enz.
/
2.298 (Beursbel.) ) Idem! 659.358.

AFDEELING II. DIENSTJAAR 1939.

Benaming der middelen
Bedrag van de

Zuivere op-
brengst over het
tijdvak van 1
met de maand
Juni_1940
Grond belasting.
(9 hoofdsoin
+
20 opcenten
01)
de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen)
.
10.703.000
10.663.852
Inkomstenbelasting
82.500.000
94.853.711
Vermogensbelasting
21.000.000
21.179.285
10.500.000
10.824.379
Belasting v. d. doode hand
2.000.000
2.208.862
DivicI.- en tantitmebel
27.000.000
26.378.336
Rechtcn op den invoer
96.000.000
122.755.156 2.500.000
2.539.018
Accijns op zout
2.000.000 1.710.816
Accijns op geslacht
7.500.000 7.929.724

Statistiekrecht

., ……..

2.250.000
2.371.202
Accijns op wijn …………
Accijns op gedistilleerd

.
28.050.000 31.502.614
Accijns op bier

…………
8.000.000
.

9.1 68.257

Verdedigingsbel. 1………

Accijns op suiker
56.1 00.000
61.426.759
Accijns op tabak
36.000.000 39.507.684
Bel, op gouden en zilverw.

575.000
636.598 82.000.000
88.784.298
5.500.000 4.682.486
Rechten en boeten V.
zegel
23.000.000
18 017.666
Réchten en boeten v. registr.

16.500.000
13.494.674

Omzetbelasting

…………

Rechten en boeten v. succes-

Couponhelasting …………

sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
48.000.000 44.218.625
Opbrengst der loodsgelden.
750.000
658.426

Totalen
568.428.000
615.212.428

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN lIET
WERKLOOSI-IEIDSSUBSIDIEFONDS.
1 Zuiver bedrag Dienst 1940

Bedrag van Ikohieren tot en
ralning

Iniet de maand
Juni 1940

Grondbelasting

(veertig

ten

hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde, eigendommen en vijf
en twIntig ten honderd van de
hoofdsom

wegens

ongebouwde
9.404.900
Pcrsoneele

belasting

(tachtig

ten
honderd van de hoofdsom naar

.

9.000.000
den eersten, tweeden en derden
grondslag)

………………..
18.971.938
Gemeentefondsbelasting

(vijf

en

eigendommen)

……………..9.745.000

twintig opcenten op de hoofd-
16.000.000
702.177
Vermogensbelasting (twee en twin-

..

tig opcenten op de hoofdsom)

.
2.500.000
97.109

som)

……………………

Inkomstenbelasting

(tien opcenten
5.1 50.000
232.602
op de hoofdsom)

…………..

Totalen

………
52.395.000 29.558.720

INKOMSTEN TEN BATE VAN lIET GEMEENTEFONDS

Dienst

193911040

1
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren,voor den dienst
kohieren tot en met
1938/39 tot enm. de-
de maand Juni1940
zelfde maand v. 1939
Gemeente.f.belast. .
.
1
69.449.094 67.751.816
,

Opc.verm. t. get. v.50
5.905.752
5.982.205

VI. OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET LEENINGFONDS 1940.

BENAMING DER Opbrengst over de Opbrengst over dc
MIDDELEN.
maand Juni 1940
maanden Mei en
Juni

1940.

10 opcenten op den
suikeraccijns
63.395
74.344
15

opcenten

op

de
rechten van succes-
sie, van overgang en van schenking
504 504

De ten bate van dit fonds sedert 11 Februari 1940 geheven
meerdere invoerrechten zijn als ,,Reehten op den invoer” verant-
woord onder de rubriek 1h Overige Middelen.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIEI1

NEDERLDSCBE GROOTBANItEN.
1)

(In millioenen guldens)

131
Mrt.I30Apr.131

MeiI30

Juni

Aetiva:
Kas, kassiers en daggeldleeningen
58 54
67 53
Ned. en Ned.-Ind. sehatkistpapier
189 165
147
236
247 219
216
.

289

Ander overheidspapier
23
25
19
21
25
24
29 26
Bankiers in binnen- en buitenland
55
62
63
62
Prolong. en vooi’sch.
01)
effecten

.
.
108
107 100
95
211
218
211
204

Tissels

…………………….

293
298 286
254
33
33
32
32
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
12 12
12
11

Debiteuren

…………………
Effecten en syndicaten

………

338
343
330
297

Gebouwen
15
15
.

15
15
Diverse rekefm. (mci. ovei’l. poslen)
– – –

Belegde bestenimingsreserve
2
2
2 2
15 15
15
14

828 812 787
821
Effecten leendepot

………….

Pnssiva: Crediteuren

……………….
498
482
467
507

14
13
12
8
1
1


15
14
12
8

43
41
39
40

-derden

……………

Kassiors en genom. daggeldleeningen

2
3
1
Deposito’s op termijn …………..

19 20 13
13

Wissels

eigen accept

………

Bestemmingsreserve

…………..
2
2
2
2
Effecten leendepot

…………..
15
15
15
14

Diverse rekeningen

…………..

592
576
551
585

236
236 236 236
170
170
‘170
170
Werkzaam kapitaal

…………..
Aandeelen

kapitaal

…………..
66 66
66 06
Reserve

……………………..

236 236 236 236

1)
In verband met de verbreking van de postverbinding met
Indië en omdat samnentelling van Nederlandsche en Nederlandseh-Indische cijfers onder de huidige omnstandigheden geen beteekenis
heeft, is deze Staat alleen uit de cijfers der Nedem’landsche groot-
banken samengesteld.

STATISPJIEKEN.

OFFICIEELE IUSSELKOERSFN NEDEIILANI)SCI IE
BANK
Valuta’s (sciniftelij k en ‘t. t.)

IN-York
1
Berlijn

1Brussel
1
Zürich
I8tockh1
helsinki
1

.1 uli 1940,

1.88
1
1.
75.359

4 2.5 0
44.859

2

,,

1940
1.88
3
1.
75.355

42.58
44.855

3.

,,

1940
1.88’/,
75.354
30.14
42.58
44.859

4

,,

1940
1 .88’/, 75.354
30.14
42.58
64.859

5

,,

1940
1.88
1
/,
75.354
30.14
42.619
44.859
3.819
6

,,

1940
1331,
75.355
30.14
42.615 44.854
3.814
8

,,

1940
1,931,
75.355
30.14
62.614
44.859 3.814
Laagste 0w.
1 .88’/,,
75.28
30.11
42.46
44.81
3.81
hoogste 0w.
1.88′!,,
75.4 3
30.17 42.66
44.90
3.82
9 Juli

1940
1.88
1
1.
75.354
30.14
42.614 44.854
3.814
10

,,

1940
1.88
1
1.
75.354
30.14
42.619
1
4.854
3.814
ii

,,

1940
1.88%
75.354
30.14
42.614 44.854
3.815
II

,,

1940
1.88’1,
75.354
30.14
42.614 44.854 3.815
13

,

1040
1.88’1,
75.355
30.14
42.614 44.859 3.114
5

,,

1940
1.88
1
/,
75.355
30.14
42.709
44.854 3.815
laagste d.w.
1
.88’/,,
75.28
30.11
42.57
44.81
3.81
Jtoogste div.
1.891/
33

75.4:4
30.17
42.76
44.90
3.82
10 Juli

1940
1.88’1,
75.354
30.14
42.69
44.854 3.815
17

,,

1940
1.88
3
/,
75.354
30.14
42.73 44.854
3.811
18

,,

1940
1.88
5
1,
75.354
30.14
49.760
44.854
3.819
19

,,

1940
1.88
3
1,
75.354
30.14
42.705
44.854 3.814
20

,,

1940
.88’/,
75.354
30.14
62.764
44.854 3.814
22

,,

1940
1.88
1
1.
75.354
30.14
42.764
44.854
3.814
Laagste 0w.
1.88
1
1,,
75.28
30.14
42.65
44.81 3.81
Hoogste 0w.
1.88′!,.
75.43
30.17
42.81
44.90
3.82
hiuntpariteit
1.469 59.263
24,9061
48.003
06.671
6.266

S”…

470

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24
Juli 1940

ki

1iOEItSEN ‘L’II LONDEN.
Plaatsen en
Not.

8/13
Juli
’40
13
Juli
15120 Juli’40
120
Juli
tanden
eenh
Laagstetioogste
1940
Laagste
l
Hoogste
1940

Officieel:
New York
$
7).
£
4.021 4.030
4.03
4.021
4.030
4.03
Parijs
Stockholm
Fr.p.I
Kr.p.I

18.85

10.95

16.90

16.85

16.95

16.90
Montreal
$
p.
£
4.43 4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI

17.13
17.060
16.90 17.13
17.010

Niet .Officiëet:
Alexandrië
P. p.
£
97.50 97.50 97.50 97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.I
525
525
525
525
525
525
Bangkok
Sh.piicaI
22.12
22.18 22.12
22.12 22.12
22.92
Bombay
cl. p. r.

18.-
18.-
18.-
IS.-
18.-
Budapest
P. p.
£
19.87
20.37
19.87 18.25
20.75
9.-
Hongkong
Up.
$
15.-
15.-
IS.-
15.-
IS.-
IS.-
Istanbul
Ttp.t
515 515 515 515 515 515
Kobe

.
1.

p.

yen
1.5.12
15’62
1
15.37
14.62
15.37
14.62
‘ssan
Escu.p.
£
100.-
37.70
100.75
37.70
100.5 0
37.70
100.25
37.70
100.50
37.70
100.50
37.70
Ic
1X
dricl
Montevideo
Pt.p. £
Up. p.
22.75

23.25
23.25
22.-
23.25
22.-
Rio de Janeiro
d.

p.

nijl.
3.25
1
)

3.25′)
.25′)
fout.
noin.
nam.
Shanghai d. p.
$
3.88

4.-
.90
U
.18
3.87
128.18
3.93
3.87
Singapore
d. p. 0
28.18

128.18
28.18 28.18

‘)

Nominaal.
KOERSEN TE NEV-YORLC.
(Cable).

Data’

Londen

Parijs

Berlijn
A nnsle,’darn
($ per £)

($ per 100 fr.)($ p. 100 Mle.)
($ p. fl00)
16

Juli 1940

3.84’1,

40.05′)

17

,,

1940

3.78’1,

40.05
1
)

18

,,

1940

3.81

40.05
1
)

19

1940

3.91

40.05
1
)

20

1940

3.891,

40.05
1
)

22

1940

381

40.05′)

24

Juli 1939

4.68′!,

2.65

40.13
53.63

Muntpariteit

4.86

3.90
5
1

23.81
‘/,
401,,
‘) Nominaal.
ZILVERPRIJS

GOUDPI!l,JS
Londen ‘)
N. York’)

A’dam ‘)
Londen
10

Juli

1940. .

22
1
1,,
34
1
1,

16

Juli

1940. .


17

1940..

2211,
,,
3431,

17

,,

1940..


1681-
18

,,

1940..

22
1
1
34
3
14

18

,,

1940..


.

1681-
19

,,

1940..

22’1,
34
51
4

19

,,

1940..


1681-
20

1940..


,,
3431,

20

,,

1940..


1681-
22

.,

1940..

’22’/,,
34514 22,,

1940..


1681
24

Juli

1939. .

1 6″!,,
34314

24

Juli

1939. .

2110
4 48/5’h

23 Aug. 1939..

20
5
!1,
37
1
1
4

23 Aug. 1939..

2110
14816
1
12

‘)
Iii pence p.
oz.
stand.

‘)
Foreign silver in $e.
p. os. line.
3) In guldens per Kg. 10,0011u00.

‘)
In sb. p. os. line.

STAND
VAN
‘s I1IJÏ(S ICAS
Vorderingen

1

13Juli

1940

1
6

Juli

1940

Saldo

van

‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank


Saldo b.
cl.
Bank voor Ned.
t

264.9730′
t
120.895,15
Voorschotten op uIt. Juni resp
Mei 1040 aan de gemeenten
verstr. op a. haat’ uit te kee-

Gemeenten

…………….

ren

hoofds.

der pers.

bel.,
aand.

in

de

hoofds.

der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
1.467.489,8
1


Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,

67.505.271,73
,,
63.904.657,42 9.568.143.90
,,
9.569.764,17

gensbelasting

…………….

Idem aan Suriname
1)

….
Kasvord.

weg.

credietverst.
a/h.

buitenl.

…………
80.286.303,86
,,
82.103.725,37
Daggeldleeningefl tegen onder-
pand

………………

Saldo

der postrek. v.

Rijks-
comptahelen

………… …
61.654.497,97
,,
63.467.125,55
Vord. op liet Alg. Burg. Pen-

….-

sioenfonds

“)

……………
– –
Vord. op andere Staatsbedr.
……..

en instellingen

1)

60.536.6! 0,0
,
1
,,
60.315.584,95

Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haai’ oc-
trooi verstrekt

……….
t
7.972.331,79
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,
3.672.865,37

Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

79.692.000,-
,,
79.754.000,-
SchatkistprOmessefl in omloop
,, 502.000.000,-1)
,,
466.600.000,-‘)
Daggeldleeningefl

..15.000.000,-


Zilverbons

in

omloop

……
21.879:166,-
,,
21.553.775,-
Schuld op ult.Juni resp.Mei ’40
afd.

gem. wegens a. h. -uit
te

keeren

lnoofds.

cl.

pers. bel.,

aand.

i.

d.

hoofds.

cl.
grondb. e. cl
. gein.

fondsb.
alsm. ope. op die bel,
en
op

….

de vermogensbelasting

2.760.220,01
Schuld aan Curaçao ‘) ……
,,
320.834,26
Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
…….320.738,05

1.583.034,82
,,
908.598,06
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T.
Pensioenfonds ‘)

………….

en

T.

‘)

…………….
184.452.843,94
,,
193.285.555,49
Id.

aan andere Staatsbedrij-
…22.500.000,-
,,
22.500.000,-
ven

‘)

…………………
Id. aan div. instel.ingen

)

..,,
70.154932,20
,,
170.247.541,30

‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.

‘)

Rechtstreeks
bij

cle
Nederlandsche Bank t 70.000.000,-

‘)
Idem t 60.000.000,–

DE N.EDERLANJ)SCIIL4 BANK.
Verkorte balans op

15 Juli

1940.

Â
eti Vs.
llinnenl.

Vlssels,

Ç
Tlfdbank.

1

76.924.993
Pronnessen, ene.

Bijbank.,,

542.000
Agentsch.

,,

4.245.006
t
81.711.999
Papiei’ op het Buitenland
. –

t

300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


300.000
Beleeningcn
mcl.

Ç
Ilfdbank.f

151.490.411 ‘)
voorschotten in

Bijbank.,,

6.844.1140
rekening-courant
(
Agentsch.,,

68.323.005
op onderpafld
t

226.657.456
Op Effecten

ene.

……..1

225.346.047 ‘)
Op 008deren en Ceelen ……l.3l1.409

,,
226.657.456 ‘) Voorschotten

aan

liet.

Rijk

……………….
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t

1.118.003.074
Zilveren munt,

ene

……..11.748.741
1.129.751.815
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
47.112.883
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverserekoningen

……………………….
15.103.97
4
.

1
1.520. t 38.127
l’assiva.
Kapitaal

…………………………….t
20.000.000
Reservefoncis

…………………………..4.454.252
Bijzondere

reserve

……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

:
………………………….
10.896.0
97

Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1,252.233.070
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
58.333
Rek-Courant

Van liet Rijk

t



saldo’s

Van anderen

,,

216.214.134 210.214.134
Diverse

rekeningen

…………………….
2.787.727
t
1.520.138.127

Beschikbaar

metaalsaldo

………………..
542.370.601
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de

Bank gerechtig

is…………..
1.355.926.500
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

…………………………….
66.000.000
‘)

Viaarvan

aan

Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) 1
57.977.150

Voornaamste posten Iii duizenden guldens.

Gouden
.
Andere Beschihb.
Dek-
Data
munt en
‘I

1U’tL-
opeischb.
Metaal-
inunlmaler.
schulden
saldo perc.

22 Juli

’40 1.1 18.003
1.252.233
‘T6.Z’72
542.371
77 IS

,,

’40
1.115.915 1.250.327
218.106
539.893
79
8

’40
,,
1.126.858
1.246.013
204.346
46.693
*78
6 Mei

’40
4.160.287 1.158.613 255.183
607.242
83
‘l’otaat
Schatkist-
Betee-
Papier
;:-‘
Data
bedrag
prom.
op het
relcen.
disconto’s
rechtslr.
ningen
buitent.
(act.)

15 Juli

‘401
81.712
66.0011
226.657
300
1
1
5.
1
0
4

8

’40
,,
86.078
70.000 225.534
300
153.88
22

’40
,,
76.064
60.000
222.551
300
115163
6 Mei ’40
9.853
1


217.756
750

.
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaarcleering van den goudivoorraaa op nasis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCHE 17IJRSBANK.

Goud Renlcn-
Andere wissels
Bclee
ata
en
banle-
chèques
en
1
fltfl
gen
1 deeiiezen
scheine
1

schatkistpapier

I5

Juli

19401

77,5
407,7

1
12.101,1
20.9.
6

,,

1940
384,5 12.397,6
21,3
29

Juni1940
77.2 375,7
12.611,2
25,1
23 Aug.

1939
1

77,0

27,2
8.140,0
22,2

Data
EI/ee

Ttverse
Circu-
Rehg.-
Diverse
ten
Activa
tatie
Crt.


Passiva

15

Juli’40
134,7 1.648,5
12.274,8 1.668,9
441,6
6

,,

’40
139,9
1,738,8 12.555,6
1.766,2
431,9
29 Juni ’40
143,0
1.862,6
12.785,3
1,853,6

1

470,9
23Aug. ’39
1

982,6
1.380,5 8.709,8
1.495,4 454,8
BANK
VAN
ENGELAND.

Bankbilj.
i3ankbilj.

Other Securities

Data
Metaal
in
in BcMk.
Disc, and
Secu-
çirculatie
Departnn.
Advances
riti.es

18

Juli

‘4(1
1.370
608.920
21.320
3.030
23.040
11

’40
,,
1.610
610.380 19.860
3.870 23.140
4

’40
,.
1.770
608.180
22.050
5.450
23.190
26

Juni

’40
1.730
602.150
28.080
4.710 23.540
23 Aug. ’39
247.263
508.064
38.353
5.711
24.334
010cr Deposils
Dek-
Data
Gov
Se
.
Public
Depos.
Bankers
Other
Reserve
kings-
Lerc.
Acc.
‘)
48

Juli

’40
155.870
56.040 79.170 51.230
22.450
12,0
II

’40
,,
146.650 22.190
107.000
47.780 21.220
12,0
4

,,

’40
171.230
16.600
140.120
48.830
23.5110
11,5
26

Juni ’40
51.100
57.970
82.750
50.330
29.570
15,5
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199
26.0

‘)
Verhouding tusschen
Reserve en Deposits.

Auteur