17 JULI 1940
A JTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EconomischStatistische
Beric
‘
hten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 17 JULI 1940
No. 1278
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lie ftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Cool.
Redactie-adres: Pieter de I-Ioochweg 122, Rotterdana-W
A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon Nr. 35000. Post rekening 8408.
Abonnementsprijs voor het week,5lad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het JVederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de verdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie.
Advertenties voorpagina / 0,50 per regel. Andere pagina’s
/ 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Adnzinistratie van advertenties:’ Nijgh en van Ditmar N. V.,
Uitgevers, Rotterdam, A msterda,r, ‘s-Cravenhage. Post-
cl:èque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr.
31696.
INHOUD:
Blz.
De verordening van den Bijkscommissaris voor het
bezette Nederlandsche gebied, betreffende de be-
handeling van vijandelijk vermogen, van
24
Juni
1940 door Prof. Mr. Ph. A. N. Houwing ……444
De bijzondere spaarbanken in de branding door
J. R. A. Buning
……………………….450
A a n t e e k e n i n g e n.
Behandeling van vijandelijk vermogen……….
452
S t a t i s t i e k e n.
Geld- en wisselkoersen – Bankstaten …………
454
GELD- KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De
geidmarkt
is nog steeds behoorlijk ruim, ondanks
het feit, dat de biljettenomloop zich vrijwel op record-
peil handhaaft. Op den laatst gepubliceerden weekstaat per
8
Juli was het cijfer van de biljettencirculatie nog altijd
rond 1 milliard, of wel ruim
200
millioen hooger dan het
niveau van een jaar geleden. Het bedrag aan schatkist-
papier, dat per genoemden datum door de schatkist
rechtstreeks was ondergebracht hij de Centrale Bank,
was gestegen tot 60 millioen. Daarentegen had het Rijk
van het rentelooze voorschot ad 15 millioén, dat de vorige week vol was aangetrokken, rond
5
millioen terugbetaald,
zoodat per saldo de schatkist bij De Nederlandsche Bank
iets minder in het krijt stond. Daarbij komt, dat, onder
het hoofd beleeningen, het voorschot aan Nederlandsch-
Indië ook met bijna
3
millioen is verminderd.
Dat aldus de schatkist in staat was per saldo rond
5
millioen aan de Centrale Bank terug te betalen wijst op
een betrekkelijk gunstige situatie op de geidmarkt, die het
de schatkist mogelijk maakte om op bevredigende wijze
nieuw papier onder te brengen. Zooals bekend
–
werden
op 25
Juni de rentetarieven voor schatkistpromessen, al-
thans voor de langere termijnen, verhoogd en men neemt
aan, dat ook in de verslagweek flinke bedragen 10- tot 12-
maands-papier konden worden ondergebracht. De liqui-
diteit der banken is in de laatste weken krachtig toege-nomen, deels als gevolg van de geleidelijke stijging der deposito’s, maar niet minder door een krachtigen terug-
gang in het dehiteurencijfer. Uit de laatst bekendgemaakte
maandbalansen der credietbanken is dit laatste verschijn-
sel: een ongekend snelle daling der credietverleening,
duidelijk te constateeren. Men mag dan ook aannemen,
dat de schatkist in de naaste toekomst op de geidmarkt
een bevredigend absorptievermogen zal aantreffen.
Op de
wisselmarkt
kwamen omzetten van beteekenis
niet voor; de koersen door De Nederlandsche Bank vast-
gesteld vertoonden geen noemenswaarde fluctuatie. Met
ingang van
15
Juli zijn thans de deviezenbanken in functie
getreden. Wij schreven in ons vore overzicht reeds, dat
in de naate toekomst de omzetten in deviezen wel niet
overmatig groot zullen zijn. Die indruk is intusschen nog
versterkt, omdat weer eenige landen zijn afgevallen, die
– in principe althans – in aanmerking kwamen voor
deviezenverkeer. Zwitserland en Zweden hebben beide
autonome maatregelen afgekondigd, die veel overeen-
komst vertoonen met een autonome clearing en die in
feite als zoodanig zijn te beschouwen. 1-Jet spreekt vanzelf
dat het Deviezeninstituut daaruit de consequentie heeft
moeten trekken, dat ook van hier uit geen betalingen
naar die landen mogen worden verricht, alvorens een twee-
zïjdige regeling getroffen zal zijn. Met België, waarmede
tot nu toe nog deviezenverkeer plaats vindt, zal binnen
afzienbaren tijd ook wel een clearingregeling tot stand
komen, hetgeen tevens het einde zal heteekenen van liet
betalingsverkeer over en weer met Reichskreditkassen-
scheine, een verschijnsel, dat natuurlijk op den duur niet
getolereerd kan worden, omdat aard en wezen van deze
hetaalmiddelen er zich tegen verzetten, dat zij als instru-
ment in het internationale verkeer worden gebruikt. Waar tenslotte de dollarsaldi nog steeds geblokkeerd zijn, blijft
de mogelijkheid voor deviezenverkeer onder de vigeûr
van de Deviezenverordening dus wel uitermate beperkt.
444
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
17 Juli 1940
DE VERORDENING VAN DEN RIJKSCOM-
MISSARIS VOOR HET BEZETTE NEDER-
LANDSCHE GEBIED, BETREFFENDE
DE BEHANDELING
VAN VIJANDELIJK
VERMOGEN, VAN 24 JUNI 1940.
1. Algemeen overzicht.
1. De huidige oorlog wordt, evenals die van 1914,
voor een belangrijk deel op economisch gebied uitgevoch-
ten.. Vandaar dat alle oorlogvoerende mogendheden van
1939, zoo goed als die van 1914, aanstonds de in hun ver-
mogen liggende maatregelen hebben genomen om den vijand
ook economisch te treffen. Een onderdeel van deze maat-
regelen heeft betrekking op het zich binnen het bereik
dier mogendheden bevindend vijandelijk vermogen. Als
zoodanig vermogen wordt in deze maatregelen niet meer
alleen beschouwd het aan den vijandelijken Staat zelven
en ook niet enkel het aan de onderdanen van dien
Staat toebehoorend vermogen, doch vrijwel elk vermogen,
dat geacht kan worden, economisch aan den vijand tot
voordeel ‘te strekken.
2. De Verordening van den Rijkscommissaris voor
het bezette Nederlandsche gebied betreffende de be-
handeling van vijandelijk vermogen (No. 26/1940) van 24
Juni 1940, blijkens haar artikel 26 in werking getreden
27 Juni 1940, houdt de bepalingen in, die op dit punt
ten aanzien van Nederland zullen gelden. Zij kunnen in
hoofdzaak in vijf groepen verdeeld worden, welke den
volgenden inhoud hebben:
verbod van betalingen aan vijanden;
verplichting tot het doen van aangifte van zich in
Nederland bevindend vijandelijk vermogen;
verbod van beschikking over zoodanig vermogen;
voorziening in het beheer over ondernemingen in
Nederland, die onder vijandelijken invloed staan, die
onbeheerd zijn, of welker beheer geen voldoende zeker-
heid biedt, dat rekening wordt gehouden met de door
den Rijkscommissarïs in Nederland te behartigen
belangen;
bescherming van Duitsche Önderdanen tegen het in
Nederland geldend maken van aanspraken vn vijan-
den op hen.
H. Vijanden.
3. Met het oog op de bepalingen van de groepen 2
en 3 bevat de Verordening een uitvoerige omschrijving van wat onder zich in Nederland bevindend vijandelijk vermogen valt, te verstaan. Vooraf moest echter (iiiede
met het oog op de bepalingen van de groepen 1 en 5)
worden vastgesteld, wie als vijanden in den zin der Ver-ordening zijn te beschouwen. Dit geschiedt in de artike-
len 1 en 2.
Vijandelijke Staten.
zijn (art. 1) Engeland – benevens
zijn dominions Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-
Afrika – en Frankrijk, alsmede hun bezittingen, kolo-
niën, protectoraten en mandaatsgebieden; voorts Egypte,
Soedan, Irak en Monaco.
-4.
Vijanden
nu zijn (art. 2) vooreerst deze vijandelijke Staten zelve, hun gebiedsonderdeelen en overige publiek-
rechtelijke instellingen (publiekrechtelijke rechtspersonen),
en voorts hun onderdanen. De Verordening beperkt
zich echter geenszins tot vijandelijke onderdanen. Een
voor ons land thans zeer belangrijke uitbreiding geeft
zij aan het begrip vijand door daaronder te begrijpen hen;
die, ongeacht hun nationaliteit, in het gebied van een
vijandelijken Staat hun woonplaats of verblijf hebben.
Tengevolge hiervan zijn de tegen den vijand gerichte
maatregelen ook toepasselijk op onderdanen van niet-
vijandelijke Staten en ook op
zich in de oijandelijke Staten
beindende lYederlanders.
En wel niet alleen op hen, die
daar wonen, daar blijvend gevestigd zijn, maar ook op
hen, die daar verblijf houden (,,sich aufhalten”). Het moge
twijfelachtig zijn, of naar Frankrijk of Engeland uitge-
weken Nederlanders. aldaar hun woonplaats hebben, –
dat zij daar verblijf’houden, lijdt wel geen twijfel.
Bijzondere moeilijkheden hebben bij maatregelen
als de hier behandelde in den vorigen oorldg de
rechts-
peisonen
gegeven. Volgens de gangbare opvatting hebben
deze de nationaliteit van het land, waar hun zetel geves-
tigd is. Het is echter duidelijk, dat het criterium van
den zetel niet beslissend kan iijn, als men in oorlogstijd
vijandelijke belangen wil treffen. Zou Duitschland b.v.
een in Duitschiand gevestigde naamlooze vennootschap
als Duitsche N.V. moeten beschouwen en ongemoeid
moeten laten, indien alle aandeelen in handen van Engel-
schen waren? Deze consequentie is, als men eenmaal
de oorlogsnoodzaak aanneemt om op economisch gebied
niet alleen den vijandelijken staat, doch ook zijn onder-
danen zooveel mogelijk te treffen, onaanvaardbaar. In
de periode 1914-1918 heeft vooral in Frankrijk de leer
ingang gevonden, dat de nationaliteit van een rechts-
persoon niet door de plaats harer vestiging, maar door de
nationaliteit harer leden of aandeelhouders bepaald wordt.
Doch deze leer struikelde over de practische onmogelijk-
heid van toepassing in de gevallen, waarin de aandeel-
houders van verschillende nationaliteit dan wel onbekend
zijn (aandeelen aan toonder). Zij is toen verder in deze
richting ontwikkeld, dat beslissend is de nationaliteit van
hen, die overwegenden invloed in de rechtspersoon (spe-ciaal de N.V.) uitoefenen, waarbij in het bijzonder ook de
nationaliteit van de bestuurders in aanmerking genomen
wordt. Veel erkenning heeft zij echter na den vorigen
oorlog niet meer gevonden’.
De Verordening volgt mi. den juisten weg. Zij houdt,
wat de nationaliteit en de definitie, van vijand betreft,
aan het criterium van den zetel vast. Zij begrijpt echter,
zooals we zien zullen, onder vijandelijk vermogen ook
dat vermogen, dat
economisch
aan vijanden toebehoort
(art. 3). Als dus b.v. vermogen rechtens het eigendom is van een naamlooze vennootschap, die volgens het voor-
gaande criterium geen vijand is, omdat zij niet in een vijan-
delijk land is gevestigd, valt het toch binnen het bereik
van de Verordening, indien de aandeelhouders dier N.V. vij-
anden zijn, aangezien het dan geacht kan worden economisch
aan vijanden te behooren. En voorts maakt de Verorde-
ning het mogelijk niet alleen die in Nederland gevestigde
ondernemingen onder beheer te stellen, welke aan vijanden
toebehooren, maar ook die, welke b.v. aan een Nederland-
sche N.V. toebehooren, doch direct of indirect onder
overwegend vijandelijken invloed staan (art. 13).
In twee opzichten heeft het criterium zelf van den zetel in de Verordening uitbreiding ondergaan.
1°. Als vijanden worden niet alleen beschouwd rechts-
personen, welke haar zetel, doch ook die, welke haar
hoofdkantoor in het gebied van een vijandelijken Staat
hebben i).
2°. Als een rechtspersoon, in het gebied van een vijan-
delijken Staat opgericht, haar zetel naar het gebied van een anderen Staat overbrengt, behoudt zij voor de Ver-
ordening de nationaliteit van den Staat, waar zij is opge-
richt, of, zooals de Verordening zegt, op welks recht haar rechtspersoonlijkheid berust.
De Verordening omschrijft de rechtspersonen als
,privaatrechtelijke rechtspersonen, evenals vereenigingen
van personen, instellingen, stichtingen en verdere doel-
vermogens”. Zij heeft klaarblijkelijk in deze omschrijving
willen samenvatten al die lichamen, die
naar het recht
oan de oijandelijhe Staten
subjectei’i van rechten en ver-
plichtingen kunnen zijn. Men bedenke b.v., dat de vennoot-
1)
De zetel is de plaats, waar ‘de rechtspersoon vol-
gens haar statuten of reglementen gevestigd is. Het hoof d-
kantoor is de plaats, van waaruit daadwerkelijk de hoofd-
leiding gevoerd wordt.
17. Juli 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
445
schap onder firma in Frankrijk rechtspersoonlijkheid
bezit, en dat dus een Fransche firma een vijand is, ook
als zij is aangegaan tusschen niet in Frankrijk ierblijven-
de vreemdelingen.
9. Ingevolge het eerste lid sub 4 van art. 2 worden
als vijanden ook beschouwd zij, die niet onder de voorgaan-
de omschrijvingen van vijand vallen ,,met betrekking tot
kantoren, die zij in het gebied van een vijandelijken Staat
hebhe”. Vorderingen en andere rechten, door zoodanige
kantoren voor hen verkregen, vormen dus mi. vijandelijk
vermogen. Zij moeten worden aangegeven en er mag niet
over worden beschikt. Betalingen van zoodanige vorde-ringen of aan zoodanige kantoren vallen onder het beta-
lingsverbod en zulke vorderingen kunnen niet tegen Duit-
sche onderdanen voor den Nederlandschen rechter
geldend gemaakt worden.
10.. De Duitsche Commissaris-Generaal voor Finan-
ciën en Economische Zaken kan uitzonderingen toestaan;
kan dus op verzoek van belanghebbenden bepalen, dat
onder bovenstaande omschrijvingen vallende personen
of lichamen niet als vijanden beschouwd worden. Vooral met betrekking tot in Frankrijk en Engeland verblijvende Nederlanders lijkt deze mogelijkheid van
–
groot belang.
Zie over deze uitzondering nog onder 48.
III. Zich in Nederland bevindend vijandelijk vermogen.
Art. 3 geeft eenerzijds aan, wat onder
vijandelijk
vermogen
is te verstaan en bepaalt anderzijds, wanneer dit
geacht moet worden zich in Nederland te bevinden.
Vijandelijk vermogen
is vermogen, dat rechtens of econo-
misch aan een vijand toebehoort. 1-let zal wel met opzet
zijn, dat de Verordening hier de heti-ekkelijk vage uit-
drukking. , ,economisch toebehooren” gebruikt, om ruimte
te laten, in elk concreet geval naar de bijzonderheden ervan
te kunnen oordeelen, of eenig vermogensbestanddeel al
dan niet daadwerkelijk den vijand economisch ter beschik-
king staat. Ik vermeldde in dit verbaed reeds de rechts-
personen (zie onder 8). 1-let vermogen van niet in vijande-
lijke Staten gevestigde, ook van Nederlandsche, naamlooze
vennootschappen behoort rechtens niet aan vijanden toe.
Als echter de aandeelhouders allen of voor het grootste
deel vijanden zijn, als de naamlooze vennootschap door
hare juridische organisatie of ook door de feitelijke machts-
verhoudingen onder overwegend vijandelij ken invloed
staat, iser aanleiding om aan te nemen, dat haar vermogen economisch aan vijanden toebehoort. Ook vermogen ech-ter, dat rechtens eigendom is van niet-vijandelijke natuur-
lijke personen, kan feitelijk aan vi.Ianden toekomen, zoo
b.v. indien de niet-vijandelijke eigenaar is te beschouwen
als vat ons erfrecht noemt een tusschenheiden komende
persoon, slechts als juridisch eigenaar optredend krachtens
afspraak met en volledig ten behoeve van een vijand.
Het is moeilijker dan het op het oog lijkt om vast te
stellen, in welk land zich eenig vermogensbestanddeel
bevindt. Uit den aard der zaak ig het de bedoeling geweest,
zooveel mogelijk vijandelijk vermogen binnen het bereik
der Verordening te brengen, waarbij natuurlijk rekening
gehouden moest worden met de noodzakelijke beperking,
gelegen in de omstandigheid, dat de Verordening slechts
binnen het Nederlandsche gebied gelding heeft. Zij strekt
zich dan ook slechts uit tot die vermogensbestanddeelen,
waarover zij, in verband met het voorgaande, de beschik-
king vermag te beheerschen of tot aangifte waarvan al-
thans zich in Nederland bevindende personen verplicht
kunnen worden.
1°. Daartoe behooren in de eerste plaats de
recliten op zich in.Nederland bevindende stoffelijke voor-
werpen. Zoo noemt art. 3 sub 1 1/:
eigendom van
onroerende goederen
(grond en op-
stallen)
onroerende rechten,
dat zijn (volgens Nederlandsch
recht) om. i-echten van vruchtgebruik en van
gebruik van onroerende zaken, erfdienstbaarheden,
recht van opstal, erfpachtsrecht, hypotheek; eigendom van
roerende zaken; hiertoe behooren
volgens de Nederlandsche wet ook alle schepen.
Sub 1 3/ worden nog afzonderlijk de zich in Neder-
land bevindende
betalingsmiddelen
genoemd.
.14. 2°. In de tweede plaats behooren daartoe die
onhichamelijke rechten, die wel geen zich in Nederland
bevindende stoffelijke zaak tot voorwerp hebben, maar
die belichaamd zijn in schriftelijke bewijzen en daarmede
als het ware vereenzelvigd worden, zoodat, wanneer het be-
wijsstuk in Nederland is, het recht zelf gezegd kan worden,
zich aldaar te bevinden. Tot vijandelijk vermogen in Ne-
derland worden aldus sub 1 2/ gerekend de zich in Neder-
land bevindende:
vaardepapieren,
dat zijn alle papieren, die een recht
belichamen, hetwelk slechts door den bezitter van
het papier kan worden uitgeoefend; men denke
aan z.g. schuldvorderingspapieren, die een vorde-
ring vertegenwoordigen, als
vissels, chèques, pro-
messen, obligaties, coupons van
obligaties of aandee-
len en de z.g. zakenrechtelijke papieren, die goe-deren vertegenwoordigen, als
cognossenlenten
en
ceelen.
De door deze papieren vertegenwoordigde
rechten (vorderingen en eigendomsrechten) bevin-
den zich dus in den zin van de Verordening in
Nederland, als de papieren zich in Nederland be-
vinden, onverschillig waar de schuldenaar van de
vordering of het voorwerp van het eigendomsrecht
zich bevindt;
aandeelen,
4
onverschillig of de maatschappijen, ten
aanzien waarvan zij rechten geven, wel of niet in
Nederland gevestigd ,zijn; trinstbe
Art”). Tot deze of de vorige groepen zal men ook
moeten – rekenen oprichtersbewijzen, certificaten,
scrips, restant-bewijzen en hoe al de een vordering
of aandeel vertegenwoordigende papieren aan toon-
der of order of op naam genoemd mogen worden.
3°. Als zich in Nederland bevindend kunnen voorts
beschouwd worden de vorderingen op zich in Nederland be-
vindende schuldenaren. Zoo noemt art. 3sub T 5/vijandelijk
vermogen in Nederland ook vorderingen op schuldenaren,
die hun (voon plaats of duurzaam verblijf in i’Yederland hebben.
Eenerzijds is het niet noodig, dat de schuldenaar in Ne-
derland in een hevolkingsregister is ingeschreven, ander-
zijds maakt een tijdelijk verblijf van den schuldenaar in
Nederland, als reiziger b.v., zijn schuld aan een vijand
nog niet tot zich in Nederland bevindend vijandelijk ver-
mogen.
De Verordening vermeldt van de schuldenaren
niet afzonderlijk de rechtspersonen en sjreekt in den
Duitschen tekst ) van ,,Wohnsitz” of ,,Aufenthalt” der
schuldenaren, termen, die overigens enkel ten aanzien van
natuurlijke personen gebruikt worden; met betrekking
tot rechtspersonen spreekt de Verordening elders van
,Sitz” en , , (Haupt)Niederlassung”. 1-Jet ligt intusschen
voor de hand, dat niet enkel vorderingen van vijanden
op Nderlandsche natuurlijke personen, doch ook die op
rechtspersonen, welke in Nederland gevestigd zijn of al-daar hun hoofdkantoor hebben, tot vijandelijk vermogen
gerekènd worden.
Onder de Verordening vallen ingevolge genoemde
bepaling eveneens de vorderingen, die in het bedrijf van
een zich in Nederland bevindend kantoor van den schul-
denaar ontstaan zijn, ook al verblijft de schuldenaar zelf
niet in Nederland. Men denke aan door een Nederlandsch
bijkantoor van een buitenlandschen schuldenaar jegens
2)
Die ten dezen beslissend is: § 9 van de Verordening
van den Rijkscommissaris van 29 Mei 1940 3/1940.
446
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juli 1940
een vijand aangegane verplichtingen en houde er hierbij
rekeningmede, dat zich in Nederland bevindende vijanden mede binnen het bereik der Verordening vallen, met name
ook tot aangifte van in Nederland aanwezig vijandelijk
vermogen verplicht zijn.
Boven (sub 14) vermeldde ik reeds de in obligaties
belichaamde vorderingen. Deze vorderingen worden,
zagen we, geacht, zich in Nederland te bevinden, als de
obligaties in Nederland zijn. Het is intusschen blijkens
het voorgaande duidelijk, dat vorderingen uit obligaties
ten laste van in Nederland verblijvende schuldenaren
eveneens tot zich in Nederland bevindend vermogen
gerekend kunnen worden, ook al zijn de obligaties in het
buitenland. Zoo bepaalt art. 3 sub 1 2/ dan ook ten aanzien
van obligaties ten laste van het Koninkrijk der Neder-landen en van andere schuldenaren, die hun domicilie
of hoofdkantoor alhier hebben. Voorts wordt deze bepa-
ling aldaar uitgebreid tot obligaties ten laste van het
Duitsche Rijk toebehoorende aan vijanden; zulks on-
verschillig waar de obligaties zich bevinden. Ook hierbij
denke men aan de ingevolge de Verordening op in
Nederland verblijvende vijanden rustende verplichtingen.
Onder ,,vordering” valt niet alleen te verstaan het
recht op betaling van een geldsbedrag, doch elk recht,
dat men jegens een bepaalde persoon kan doen gelden.
Daartoe behooren alle rechten uit overeenkomsten, het
recht uit een koopovereenkomst tot levering van gekochte
goederen evengoed als het recht op den koopprijs. Daar-
toe behooren ook de niet uit overeenkomsten voortvloeien-
de rechten: recht op schadevergoèding b.v. wegens een
onrechtmatige daad, recht op levensonderhoud van be-
hoeftige ouders jegens hun kinderen enz.
4°. Een band met het Neder1andche gebied vormt
ook het feit, dat een recht in een ]’sTederlandsch register is
ingeschreven.
Ook zulk een recht, indien aan een vijand
toekomend, behoort tot het zich in Nederland bevindend
vijandelijk vermogen (art. 3 sub 1 6/). Hieronder valt bv.
het eigendomsrecht van een in het Nederlandsch Scheeps-
register
3)
ingeschreven schip, ook al bevindt zich het
schip zelf buiten Nederland. (Bevindt het zich in Neder-
land, dan is ook het eigendomsrecht in Nederland, onge-
acht of het schip in Nederland is ingeschreven (zie boven
(13) en art. 3 sub 1 1/). Verder het aan inschrijving bij
het Bureau voor den Industrieelen Eigendom verbonden
recht ten aanzien van een merk (vermoeden van eerste ge-
bruik). Tenslotte vermeld ik het octrooirecht, dat sub 1
8/ nog afzonderlijk genoemd wordt.
5°. Sommige rechten worden door den Neder-
landschen Staat aldus verleend, dat zij enkel in Nederland
geldend kunnen worden gemaakt. Zoo strekt de Neder-
landsche Auteurswet uit den aard der zaak haar bescher-
ming enkel tot het Nederlandsche rechtsgebied uit. Ook
rechten als deze kan de Verordening bereiken. Zij doet
het ten aanzien van:
a. in Nederland afgegeven
bed rijfsvergunningen (T
sub 7/);
h.
industrieele octrooien,
(reeds boven, 20, genoemd)
c.
auteursrechten,
die in Nederland beschermd zijn (1
sub 8/). Is de rechthebbende een vijand, dan vormen
zij zich in Nederland bevindend vijandelijk ver-
mogen.
6°. We zagen, dat het recht van een aandeel in
een vennootschap zich in den zin der Verordening in Ne-
derland bevindt, als het aandeelbewijs in Nederland aan-wezig is, ook al is de vennootschap elders gevestigd (14).
Is omgekeerd sprake van een Nederlandsche onderneming,
dan wordt een aandeel daarin geacht in Nederland te
3)
Voor inschrijving is vereischt, dat het schip een
Nederlandsch schip zij, d. w. z. aan Nederlanders of inge-
zetenen toebehoort. Een ingeschreven schip kan desondanks
aan ,,vijanden” toebehooren, als b.v. de Nederlandsche
eigenaren thans in een vijandelijken Staat verblijven.
zijn, ook al mocht geen aandeelbewijs zijn afgegeven of
het aandeelbewijs zich in het buitenland bevinden.
Deze overweging ligt ten grondslag aan de bepaling T
sub 4/, dat deelnemingen van vijanden in ondernemingen, die ôf in Nederland hun zetel of hoofdkantoor hebben,
ôf waarvan de oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid op
Nederlandsch recht berust, behooren tot zich in Neder-
land bevindend vijandelijk vermogen. Omtrent den rechts-
vorm, waaronder de onderneming gedreven wordt, stelt
de Verordening geen verdere eischen. Deelneming in een
vennootschap onder firma, of als beheerend, dan wel corn-
manditair vennoot in een commanditaire vennootschap,
wordt even goed bedoeld als het aandeel in een naamlooze
vennootschap, of, dunkt mij, het lidmaatschap eener
coöperatieve vereeniging. Ik wijs er op, dat ook zich niet
in Nederland bevindende, aan vijanden tobehoorende
aandeelen in een Nederlandsche naamlooze veniiootschap,
welke haren zetel naar Nederlandsch-Indië verplaatst
heeft, onder deze bepaling vallen. Z.00danige N.V. toch
ontleent haar oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid aan
het Nederlandsche recht. Met deelneming wordt de optie
op deelneming, het recht om desgewenscht te gaan deel-
nemen, gelijkgesteld.
7°. In art. 3 1 sub 9/ vindt men nog het geval
voorzien, dat vermogen strekkende ten behoeve van het be-
drijf van een zich in Nederland bevindend kantoor van een
vijand of van een ,.n Nederland door een vijand uitgeoe/ende
beroepsverkzaaiheid
niet zou behooren tot een der hierboven
genoemde categorieën. Ook dit vermogen wordt geacht
zich in Nederland te bevinden. De term ,,ten behoevë
van het bedrijf strekkend vermogen” is vaag. Daaronder
vallen bv. de bedrijfsmiddelen van een Nederlandsch
kantoor van een vijand, ook als zij zich in het buitenland
bevinden, en de door zoodanig kantoor verkregen vorde-
ringen op buitenlandsche schuldenaren. Bevindt de vijand,
wien het kantoor toebehoort of die de beroepswerkzaam-
heid uitoefent,, zich niet in Nederland, dan zal het verbod
van beschikking over deze vermogensbestanddeelen (zie hieronder VI) geen volledig effect hebben, in ieder geval
bestaat echter te hunnen aanzien verplichting tot aangifte.
8°. Ingevolge de bepalingen II sub 1/ en 2/
van art. 3 tenslotte zijn ook
rechten op de hiervoor opge-
somde vermogensbestanddeelen
en
rechten uit overeenkomsten
over deze vermogensbestanddeelen
als, zich in Nederland
bevindend vijandelijk vermogen te beschouwen.
Als rechten op deze bestanddeelen noem ik de zakelijke
rechten van ,,vruchtgebruik en gebruik” en het ,,pand-
recht”, op roerende zaken, waaronder schepen, waarde-
papieren e. d., vorderingen en octrooien, voorzoover die
bestanddeelen daarvoor vatbaar zijn,
Wat rechten uit overeenkomsten over deze vermogens-
bestanddeelen betreft, denke men aan de, rechten uit koop- en andere overeenkomsten, welke tot levering
van die bestanddeelen verplichten, huur, huurkoop,
licentie-overeenkomsten t. a. v. octrooien enz. Deze
rechten worden geacht lich in Nederland te bevinden,
ook al is de wederpartij bij de overeenkomst niet in
Nederland woonachtig of gevestigd. (Sub 19 wees ik er
op, dat alle rechten van vijanden, uit overeenkomsten
jegens in Nederland wonende schuldenaren voortvloeiend,
tot zich in Nederland bevindend vijandelijk vermogen
worden verklaard).
IV. Betalhlgsverbod.
Als’ eersten tegen vijanden genomen maatregel
noemde ik het verbod van betalingen aan vijanden. Men
vindt het in art. 4 der Verordening. Het treft alle beta-
lingen naar het buitenland, dus niet ‘enkel betalingen
naar vijandelijke Staten. Anderzijds zijn betalingen in
het binnenland, b.v. aan zich in Nederland bevindende
vijanden, niet verboden (zie echtei over het aannemen
van zulke bctalingen hieronder sub. 34). Verboden is het
onmiddellijk zoowel als het middellijk doen van betaling
17 Juli 1910
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
447
aan vijanden. Middellijke betaling is bv. betaling aan een
derde ten behoeve van een vijand. Verboden is iedere
wijze van betalen; slechts als voorbeelden worden genoemd
betaling in contanten, wissels, chèques of door giro.
Vrijstelling van het verbod kan worden toege-
staan door den Commissaris-Generaal voor Financiën
en Economische Zaken (zie onder 48). Wordt de debiteur
tot het doen der verboden betaling in Nederland in rechte
aangesproken, dan zal uit den aard der zaak, als de debi-
teur zich op het verbod beroept, de vordering moeten
worden afgewezen. Ook kunnen ter verzekering van
zoodanige aanspraak geen conservatoire maatregelen ge-
nomen worden. 1-loe echter, als de debiteur zich niet op
het verbod beroept? Dan zal, bepaalt art. 4 met verwijzing
naar art. 11, de rechter desondanks, dus ambtshalve,
de vordering moeten afwijzen of verlof tot het nemen der
conservatoire maatregelen moeten weigeren. Alles natuur-
lijk tenzij van te voren vrijstelling van het verbod is ver-
kregen. (Zie ook onder 37.)
V. Verplichting tot aangifte.
Al het hiervoor genoemde, zich in Nederland be-
vindende, vijandelijke vermogen moet, met juistheid om-schreven, worden aangegever bij de Deutsche Revisions-
und Treuhand A.G. kantoor ‘s-Gravenhage, Alexander-
straat 22, aan wie tevens op haar verzoek over alle zake-lij ke aangelegenheden inlichtingen moeten worden ver-
strekt en boeken en bescheiden ter inzage moeten w’orden
voorgelegd. Aangifte moest geschieden binnen een week
na de inwerkingtreding der Verordening, alzoo vôbr of
op 4 Juli 1940 (artt. 5en 7).
Tot het doen van vorenbedoelde aangifte zijn aller-
eerst verplicht vijandelijke onderdanen, die in Nederland
verblijven (,,sich aufhalten”)
met uitzondering van
krijgsgevangenen. Vooral te hunnen aanzien is van be-
lang, dat eenerzijds niet al het vijandelijke vermogen be-
hoeft te worden aangegeven, doch enkel dat, hetwelk
zich naar de omschrijving der Verordening in Nederland be-vindt, doch dat anderzijds, gelijk we zagen, die omschrijving
ruimer is dan de woorden zich in Nederland bevinden”
op zich zelf zouden aanduiden. Ik noem hier bv. vorde-
ringen op buitenlanders, in het bedrijf van hun kantoor
in Nederland ontstaan (zie 17), obligaties ten laste van het
Duitsche Rijk, welke zich niet in Nederland bevinden
(18), niet in Nederland aanwezige aandeelen in in Neder-
land opgerichte, doch naar Nederlandsch-Indië ver-
plaatste naamlooze vennootschappen (22) en vooral ver-
mogen, dat zich niet in Nederland bevindt, doch dat strekt
ten behoeve van het Nederlandsche kantoor of de in Ne-
derland uitgeoefende beroepswerkzaamheid van den
vijand (23).
Tot aangifte is vervolgens krachtens art. 6 2/ ver-
plicht ieder, die vijandelijk vermogen beheert, bezit, iii
bewaring heeft, controleert (,,heaufsichtigt”) of bewaakt.
Onder deze ruime omschrijving valt ieder, die zoodanig
vermogen krachtens welken titel ook onder zich heeft,
die er, zonder het onder zich te hebben, toezicht op uit-
oefent, of die het beheert (ten aanzien van velken laatsten
speciaal ook aan vorderingsrechten en andere rechten,
die geen stoffelijk voorwerp hebben, gedacht kan worden).
Wat vorderingen betreft, toekomende aan zich
niet in Nederland bevindende vijanden, verplicht art.
6 3/ ook hem, die de praestatie schuldig is, tot het doen
van aangifte.
Van deelneming door vijanden tenslotte in rechts-
personen (privaatrechtelijke rechtspersonen, vereeni-
gingen van personen, instellingen, stichtingen, verdere
doelvermogens), die in Nederland hun zetel of een kantoor
hebben, moet ook aangifte gedaan w’orden door de lei-
ders of door wie anders tot vertegenwoordiging of beheer bevoegd mocht zijn (art. 6 4/). Is de onderneming, waarin
wordt deelgenomen, geen rechtspersoon, dan is de leider
der onderneming reeds tot aangifte verplicht als beheer-
der van vijandelijk vermogen.
–
VI. Beschikkiiigsverbod.
Over het zich in Nederland bevindend vijandelijk
vermogen mag niet beschikt worden (art. 8). Beschikken
(,,verfügen”) over een recht is ieder geheel of gedeeltelijk
vervreemden van een recht, het leveren, cedeeren of over-
dragen van het recht aan een ander, maar ook het i.esti-
gen van zakelijke rechten erop, met name ook het ver-
leenen van hypotheek of in pand geven. Iedere beschik-
king is veihoden, hetzij door den rechthebbende zelf,
hetzij door een vertegenwoordiger hier te lande of door
wie uit welken hoofde ook het beheer voor den recht-
hebbende voert. Dat beschikking niet alleen verboden,
maar ook nietig is, volgt in. i. uit art. 10. (Zie onder 35).
Met beschikking door of namens den rechthebben-
de wordt gelijkgesteld de beschikking over het recht bij
wege van executie door schuldeischers van den rechtheb-
bende, in het bijzonder de voltrekking van een
beslag
of van een anderen voorloopigen gerechtelijken maatregel.
Niet alleen de executoriale verkoop dus, maar ook een
executoriaal of conservatoir beslag is verboden. Niet geheel
duidelijk is of het verbod ook geldt de uitoefening van
pand- of hypotheekrecht
01)
een vijandelijk vermogens-
bestanddeel.
Als beschikking, zoo bepaalt art. 8 yerder, geldt
ook het aannemen van een verschuldigde praestatie. We
zagen, dat tot zich in Nederland bevindend vijandelijk
vermogen ook behooren vorderingen van vijanden op in
Nederland gevestigde schuldenaren en dat het verboden is,
betalingen naar het buitenland te doen (zie sub 25). De thans
genoemde bepaling heeft, neem ik aan, betrekking op beta-
lingen in het binnenland. 1-let aannemen van zoodanige
betalingen, hetzij door den in Nederland verblijvenden
vijand, hetzij door een vertegenwoordiger, bv. den be-
heerder van een in Nederland gevestigd kantoor van den
vijand, geldt, indien zulks juist is, als beschikking over
.de vordering en is als zoodanig verboden.
Art. 10 verbindt aan het heschikkingsverhod
terugwerkende. kracht tot 9 Mei 1940. Dat is te zeggen:
het stelt beschikkingen, die voor het inwerkingtreden
der Verordening hebben plaats gevonden, niet strafbaar,
doch bepaalt, dat aan zoodanige beschikkingen geen rech-
ten kunnen worden ontleend. De krachtens zulk een be-
schikking plaats gevonden hebbende overdracht of ves-
tiging van eenig recht wordt mitsdieri ongedaan gemaakt
door deze bepaling. Uit haar blijkt wel duidelijk, dat
beschikking over het onder het verbod vallend vijandelijk
vermogen niet alleen verboden, maar ook nietig is.
– 36. FIet beschikkingsverbod kan uit den aard der
zaak noodlottige gevolgen hebben voor wien het treft.
Men denke slechts aan hier verblijvende vijanden, die
dientengevolge over hun vermogen zelfs niet tot het zich ver-
schaffen van levensonderhoud zouden kunnen beschikken.
1)e Verordening houdt intusschen met deze moeilijkheden
ruimschoots rekening in art. 9. Het verleent den Commis-
saris-Generaal voor Financiën en Economische Zaken de bevoegdheid, uitzonderingen op het beschikkingsverbod,
ook wa t de terugwerkende kracht betreft, toe te staan
(zie onder 48). 1-let zondert bovendien zelf reeds van het
verbod uit beschikkingen, die in Nederland binnen het
kader van het loopende beheer van een bedrijf of een on-
roerend goed, of ter voering van een huishouding iioodig
zijn. Van de gevallen, waarin het laatste deel der uitzon-
dering toepassing vindt, gaf ik zooeven reeds een voor-
beeld. 1-let eerste deel is van ruimere strekking. Het kan
toegepast worden, waar b.v. de huurophrengst van on-
roerend goed door den vijandelijken eigenaar of zijn ver-
tegenwoordiger moet worden aangewend voor het onder-
houd van het goed en vooral .00k bij de uitoefening hier
te lande van een bedrijf door een vijand zelven of de
liquidatie daarvan, bij het beheer van ondernemingen
448
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juli 1940
met vijandelijke deelneming, hij het beheer of de
afwikkeling van zaken van een Nederlandsch kantoor
van een in het buitenland gevestigden vijand, in geval
van mede-eigendom of van medegerechtigdheid van
een vijand in een in Nederland opengevallen nalaten-
schap, enz. Men zal overigens verstandig doen met
in alle gevallen, waarin ook maar eenige twijfel kan
bestaan, of de uitzondering wel toepasselijk is, den Com-
missaris-Generaal vooraf te verzoeken een uitzondering
toe te staan. De in art. 9 gemaakte uitzondering voor door den Commissaris-Generaal aangestelde beheerders wordt
hipronder behandeld (zie onder 43).
.37. Met beschikking wordt, zagen we, hét aannemen
van een verschuldigde praestatie gelijkgesteld. is op het
verbod tot aannemen een uitzondering toegestaan, dan
kan natuurlijk een vordering tot voldoening van zoodanige
praestatie, waarvan het aannemen verboden is, in rechte
niet worden toegewezen en kunnen ook geen conservatoire
maatregelen (beslag) worden genomen. Art. 11 bepaalt
dit uitdrukkelijk. liet ontleent zijn belang vooral aan het
voorschrift, dat de rechter de bepaling arnhtshalve, dus
ook a1s de schuldenaar zelf er geen beroep op heeft gedaan,
moet toepassen (zie ook hierboven onder 26).
VII. Onderbewindstelling van vermogens.
4)
De ingrijpendste bepalingen der Verordening
zijn die, welke den Commissaris-Generaal voor Financiën
en Economjsche Zaken de bevoegdheid verleenen over in
Nederland gevestigde ondernemingen en zich in Neder-
land bevindende vermogens beheerders aan te stellen.
Ter onderscheiding van door belanghebbenden zelf met
beheer belaste personen zal ik deze beheerders verder
als béwindvoerders aanduiden en hun beheer als bewind. Onder bewind gesteld kunnen worden de in Nederland
hun etel dan wel een kantoor hebbende ,,priyaatrechte-
lijke rechtspersonen, vereenigingen, instellingen, stich-
tingen en andere doelvermogens en firma’s, die door
één persoon worden gedreven (ondernemingen)” (art. 13).
Onder deze, niet nauwkeurig aan het Nederlandsche juri-
dische spraakgebruik aansluitende, omschrijving vallen
wel alle ondernemingen, onder welken rechtsvorm zij ook
gedreven worden. Als onderneming moet, dunkt mij, ieder
bedrijf in den zin van ons Wetboek van Koophandel
worden beschouwd. Op het uitoefenen van een be-
roep zou ik de bepaling niet toepasselijk willen achten:
reeds daarom niet, omdat het uitoefenen van een beroep
bezwaarlijk onder leiding van een bewindvoerder kan
geschieden, daar het te zeer met den persoon van hem,
die het beroep uitoefent, verbonden is.
Behalve ondernemingen kunnen overigens ook onroe-
rende goederen en andere vermogens of gedeelten van
vermogens (,,Vermögenswerte”, de Nederlandsche tekst
spreekt van kapitaalwaarden) onder bewind gesteld worden.
Op deze vinden nl. ingevolge art. 19 de bepalingen omtrent het bewind over vermogens overeenkomstig haar strekking
(,.,sinngemhss”) toepassing. –
Doel van het bewind moet zijn de zekerstelling
en instandhouding van het vermogen. Onderbewindstel-
ling kan geschieden in drie gevallen (art. 13 1st lid) t.w.:
10.
Indien de onderneming onmiddellijk of middellijk
4)
Er bestaat in Duitschland een soortgelijke verorde-
ning dd. 15 Januari ’40, waarvan de bepalingen in
hoofdzaak overeenkomen met de hier besproken Neder-landsche. Uiteraard wordt in deze Duitsche verordening
Nederland niet als vijandelijk gebied behandeld. Wel
worden echter krachtens besluit van 30 Mei ’40 onder-
nemingen in Duitschland gevestigd, en die onder Neder-
landschen, Belgischen, Luxemburgschen en/of Noorschen
idvloed staan, voor de toepassing van de bepalingen
over de onderbewindstelling (I-Ifdst. V der Duitsche ver-ordening) met vijandelijkvermogen gelijkgesteld. De des-
betreffende bepalingen komen met de in den tekst be-
sprokene nagenoeg overeen.
onder overwegend vijandelijken invloed staat. Wanneer
hiervan sprake is, zal van geval tot geval beoordeeld
moeten worden. Algemeene regels zijn hiervoor moeilijk
te geven. Als de onderneming gedreven wordt door na-
tuurlij ke personen, die vijanden zij n, of door rechtspersonen,
waarvan hetzij het bestuur geheel of in meerderheid uit
vijanden bestaat, hetzij de het meeste gezag of de
grootste macht hebbende bestuursleden vijanden zijn, hetzij
de aandeelhouders of de leden in meerderheid vijanden
zijn, kan van overwegend vijandelijkeri invloed ge-
sproken worden. Middellijke vijandelijke invloed is
aanwezig, als zij, die in naam de macht over de onderne-
ming hebben, in werkelijkheid, krachtens welke ver-
houding dan ook, voor of onder invloed van vijanden
handelen. Ingevolge art. 20 kunnen de bepalingen, geldend
voor onder overwegend vijandelijken invloed staande
ondernemingen, ook worden toegepast op in Nederland
haar zetel of kantooi- hebbende ondernemingen, die on-
middellijk of middellijk onder overwegend Noorshen,
Belgischen of Luxemburgschen invloed staan.
5)
2°. indien de onderneming geen leiding heeft,
die in staat is haai rechtsgeldig te vertegenwoordigen.
Vooral thans kan zulk een geval zich gei-eedelijk voordoen,
b.v. als de bestuurders der onderneming uit Nederland
zijn uitgeweken of door andere met den oorlog verband
houdende oorzaken ontbreken of afwezig zijn. Eenige
vijandelijke invloed of welk verband ook tusschen de
onderneming en den vijand is in dit geval niet vereischt.
30
Indien aan te nemen is, dat de aanwezige
leiding geen voldoende garantie biedt,, dat de onderne-
ming rekening houdt met de door den Rij kscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gbied te behartigen be-
langen. Welke zijn deze belangen? Men vindt ze aalige-
geven in het Decreet van den Führer over de uitoefening
van de regeeringsbevoegdheden in Nederland van 18
Mei 1940. Volgens art. 1 daarvan is de Rijkscommissaris
,Wahrer der Reichsinteressen”, beschermer dus van de
belangen, van het Duitsche Rijk, in Nederland. Men zal
goed doen zich in de practijk de zeer ruime formuleering
van ‘deze bepaling steeds voor oogen te houden. Niet
enkel bij een positieve inbreuk, een handelen in strijd met
de belangen van het Duitsche Rijk, doch reeds bij een
negatieve inbreuk, een niet-rekening-houden met deze
belangen, kan onderbewindstelling geschieden. Ën verder
behoeft de inbreuk niet reeds te hebben plaats gevonden,
vereischt is slechts, dat de leiding geen voldoenden waar-
borg biedt, dat zij achterwege zal blijven.
Of de voorwaarden voor onderbewindstelling
aanwezig zijn, beslist in gevallen van twijfel de Commis-
saris-Generaal voor Financiën en Economische Zaken,
aan wien ook de benoeming van den bewindvoerder is
opgedragen (art. 13 2e lid en 14), en die te allen tijde het
beheer kan opheffen en de benoeming van een bewind-
voerder kan herroepen (art. 18).
De gevolgen vn een onderbewindstelling’ zijn
zeer ingrijpend. Men zie slechts naar de rechtspositie van
den bewindvoerder: hij is bevoegd tot alle handelingen,
die de bedrijfsvoering met zich brengt, zoowel rechts- als
andere handelingen, hetzij gerechtelijke, hetzij buitenge-
rechtelijke. Zijn handelingen binden dus de onderneming,
doen voor haar en niet voor hem zelven rechten èn
verplichtingen ontstaan of te niet gaan; alles tenzij bij
zijn aanstelling zijn bevoegdheid is beperkt (art. 15
iste lid). Het Beschikkingsverbod kan uit den aard
der zaak niet op hem toepasselijk zijn; art. 9 lste lid
sub 2/ maakt te zijnen aanzien dan ook een uitzondering.
1-Jij heeft bij de uitoefening van het bewind de zorgvul-
digheid van een gewonen beheerder in acht te nemen
en staat onder toezicht van den Commissaris-Generaal
voor Financiën en Economische Zaken (art. 16).
5)
Vergelijk hiermee het in noot 4 omti-ent de in
Duitschland geldendé Verordening opgemerkte.
17 Juli 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
449
Bovendien vorden de leiders zelf en andere organen
van cle onderneming geheel van het beheer uitgesloten:
de hun toekomende bevoegdheden tot vertegenwoordiging
en beheer mogen niet worden uitgeoefend. Nieuwe personen
met vertegenwoordigings- of beheershevoegdheid kunnen
tijdens den duur van het bewind niet benoemd worden
(art. 15, iste lid).
44. Met het oog op de belangen van derden, die met
de onderneming handelen, is bepaald, dat als de onder-
neming in het Handelsregister is ingeschreven, de be-
noeming van een bewindvoerder en de herroeping van de
benoeming kosteloos moeten worden ingeschreven. In-
schrij ving van de benoeming moet ambtshalve geschieden
(art. 15, 2e liden 18).
45. De kosten van het l)ewind komen ten laste van de
onderneniirig (art. 13, 3e lid). Tot deze kosten behooren
(le onkosten van den bewindvoeder en een redelijke
vergoeding voor zijn bemoeiingen, waarvan het bedrag
door den Commissaris-Generaal wordt vastgesteld (art. 17).
VIII. Geen geldend maken in Nederland van vijandelijke
vorderingen op niet in Nederland wonende ])uitsohcrs.
46. Als vijfde groep van maatregelen eindelijk noemde
ik die, welke beoogen, Duitschers tegen het geldend
maken van vorderingen in Nederland te beschermen.
Men vindt ze in art. 12, hetwelk vooreerst bepaalt, dat
vijanden, die buiten Nederland hun zetel of woonplaats
hebben, geen vorderingen geldend kunnen maken tegen
Duitsche onderdanen, die hun woonplaats of verblijf
–
plaats en tegen rechtspersonen, vereenigingen van» per-
sonen, stichtingen en overige doelvermogens, die hun zetel
of hun höofdkantoor in het gebied van het Groot-Duitsche
Rijk hebben. Reeds verkregen en in cracht van gewijsde
gegane vonnissen of gerechtelijke schikkingen kunnen
tegen den schuldenaar niet geëxecuteerd worden. Is een
proces reeds aanhangig, doch nog niet door een in kracht
van gewijsde gegaan vonnis beëindigd, dan komen de
kosten van het proces ten laste van den eischer. Ter ver-
zekering van de vordering bevolen gerechtelijke maat-
regelen (beslagen enz.) moeten op verzoek van den schul-
denaar worden opgeheven. De voor opheffing van zoo-
danige maatregelen door of ten behoeve van den schulde-
naar gestelde waarborgen kunnen worden teruggevorderd.
Borgstellingen, waarmede, naar uit het zinsverhand blijkt,
alleen de tot opheffing van bedoelde maatregelen gegeven
borgtochten bedoeld worden, zijn vervallen. Met vorde-
ringen van buiten Nederland zetelende of wonende vijanden
worden gelijk gesteld vorderingen, die door zoodanige
personen zijn overgedragen aan in Nederland zetelende
of wonende personen, teneinde het geldend maken der vor-
deringen mogelijk te maken. Vermoed wordt, dat de over-
drachten met dit doel zijn geschied, voorzoover zij na
2 September 1939 hebben plaats gevonden. Een dergelijke
overdracht zal trouwens vaak juist met dit doel hebben
plaats gevonden, omdat in het algemeen reeds, naar
onze eigen wetgeving, vorderingen tusschen niet in Neder-
land wonende buitenlanders niet voor den Nederlandschen
rechter gebracht kunnen worden. Toen na 2 September
1939 in ])uitschland zelf vorderingen van vijnden op
Duitschers niet meer geldend gemaakt konden worden,
is wel geprobeerd, deze in Nederland te verhalen in die
gevallen, waarin de Duitsche onderdaan bezittingen,
met name vorderingen, in Nederland had. Vereischt
was daartoe in de meeste gevallen, dat althans de schuld-
eischer in Nederland woonde; vandaar de overdrachten,
waartegen de onderhavige bepaling zich thans keert.
IX.
Uitvoerings – en strabepaJingen.
47. Flier volgt tenslotte nog een overzicht van de
uitvoerings- en strafbepâlingen der Verordening. Art. 25
belast met de voor uitvoering noodige maatregelen den
Commissaris-Generaal voor Financiën en Economische
Zaken en draagt dezen
01),
de voör de uitvoering of aan-
vulling vereischte voorschriften uit te vaardigen.Iiij
kan de hem toekomende bevoegdheden overdragen.
Hij kan voorts in gevallen van twijfel, die zich hij de tQe-
passing van de voorschriften der Verordening voordoen,
bindende beslissingen nemen.
We zagen, dat de Commissaris-Generaal uitzonde-
ringen op eenige bepalingen kan toestaan, t.w.:
P. op de bepaling omtrent wie als vijand in den zin
der Verordening moet worden beschouwd (art. 2, 2e lid,
zie onder 10),
2°. op het verbod tot het ‘doen van betalingen buiten
Nederland aan vijanden (art. 4, 2e lid, zie onder 26),
30• op het verbod van beschikking over zich in
Nederland bevindend vermogen (art 9, 2e lid, zie onder 36).
Ingevolge art. 24 kan voor de procedure bëtreffende
het toestaan van een uitzondering een recht van f 5.-
tot f 1000.— worden geheven en kan de behandeling ‘an een desbetreffend verzoek van het geheel of gedeeltelijk
vooruithetalen van het recht afhankelijk worden gesteld.
De naleving van de artt. 4-8 der Verordening,
betalingsverbod, verplichting tot aangifte (rnë1 inbegrip
van de verplichting tot het verstrekken van ihlichtingen
en het overleggen van boeken en bescheiden) en be-
schikkingsverbod en van de bepalingen ter uitvoering
of aanvulling der Verordening, uitgevaardigd door den
Commissaris-Generaal of degenen, aan wie hij zijn
bevoegdheid heeft overgedragen, worden door strafbe-
palingen gehandhaafd. Men vindt ze in art. 21. Gestraft
wordt vooreerst hij, die opzettelijk in strijd handelt met een
der genoemde voorschriften; opzettelijk, d.w.z. dat hij weet,
dat zijn handelen of nalaten in strijd is met die voor-
schriften. Gestraft wordt hetzij met gevangenisstraf van
ten hoogste 5 jaren èn geldboete van ten hoogste f100.000.-,
hetzij met een van deze beide straffen, alles voorzoover
de handeling niet volgens een ander voorschrift met een
zwaardere straf is bedreigd. Gestiaf t wordt verder hij,
aan wiens schuld te wijten is, dat een der genoemde be-
palingen wordt overtreden. Schuld heeft hij, wiens hande-
len of nalaten, naar hij behoorde te weten, in strijd met
die bepalingen is. Gestraft wordt hetzij met gevangenis-
straf van ten hoogste een jaar, hetzij met geldboete van
ten hoogste t 10.000.—. De volgens art. 21 strafbare han-
delingen worden als misdrijven beschouwd. Dit laatste is
vooral van belang met betrekking tot de bevoegdheid van
den rechter: misdrijven worden nl. in eerste instantie door
de Rechtbank (en niet dooi den Kantonrechter) berecht.
Niet-nakoming van de verplichting tot aangifte
en overtreding van het heséhikkingsverbod (nièt dus
overtreding van het betalingsverhod
6)
zijn zgn. klacht-
delicten,
d.w.z.
zij kunnen, door den Officier van Justitie niet op eigen initiatief, doch slechts op verzoek vervolgd
worden. En wel op verzoek van den Comniissaris-Generaal
voor Financiën en Economische Zaken, die eveneens tot in-
trekking van het verzoek bevoegd is. Aldus bepaalt art. 23.
Een bijzondere sanctie stélt art. 22 op niet-nako-
nling van het betalingsverbod. Behalve de straf kan ook
verbeurdverklaring worden uitgesproken van de waarden,
waarop de strafbare handeling betrekking heeft, dat zijn
dus de waarden, waarmede de verboden betaling geschiedde.
Verbeurdverklaring geschiedt, nu de Verordening niet
anders bepaalt, ten behoeve van den Nederlandschen
Staat
6).
Wanneer een bepaalde persoon niet vervolgd
of veroordeeld kan worden (o.a. wegens het ontbreken
van schuld), dan kan toch de verbeurdverklaring afzonder-lijk worden bevolen. De Verordening geeft echter niet aan,
langs welken weg verbeurdverklaring is te verkrijgen,
indien geen strafvervolging plaats vindt.
Mr.
1H. A. N. HOUWING.
6)
Vermoedelijk omdat hierbij ook een specifiek Ne4er-
landsch belang betrokken is; men denke slechts aan de
Nederlandsche Deviezen-Verordening.
450
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juli 1940
DE BIJZONDERE SPAARBANKEN IN DE
BRANDING.
•
Het zal wel niemand verwonderen, dat ook de bijzondere
spaarbanken het betrekken van Nederland in den oorlog
terdege aan den lijve hebbn gevoeld.
Voor het internationale Spaarbankcongres, dat in
1935 op instignatie van het Institut International de
l’Epargne te Parijs werd gehouden, zijn door een aantal
rapporteurs landelijke rapporten uitgebracht over het
onderwerp: ,,Spaarbanken en crises”. Aan Dr. Gugelmeier,
plaatsvervangend voorzitter van de , ,Deutscher Sparkassen-
und Giroverband”, was de taak voorbehouden deze ver-
schillende rapporten te verwerken tot een algemeen
rapport. Een van de conclusies, waartoe hij kwam, luidde:
,,L’enseignement le plus important que l’on peut tirer
d’une étude détaillée du thème est que les Caisses d’Epargne
sont beaucoup moins atteintes par les crises économiques
que par les crises de caractère politique.”
Ook in ons land was deze ervaring meer dan eens opge-daan. Maar ook afgezien daarvan spreekt het wel vanzelf,
dat de spaarbanken, die voor de ontplooiing van haar
werk voor alles een rustige sfeer behoeven, in ernstige
mate de gevolgen van de in den aanhef bedoelde gebeurte-
nis zouden ondervinden.
Opzeggingsterniijnen.
FIet is natuurlijk uitgesloten, dat een spaarbank al
haar inleggers aanstonds de totale aan hen verschuldigde
bedragen zou kunnen uitbetalen. Voor een aanzienlijk
deel zijn de spaargelden op langeren termijn belegd en
hiertegen bestaat ook niet het minste bezwaar, omdat
een spaarbank mag rekenen op een opeenvolging van
spaarders. Zij dient natuurlijk de noodige liquiditeit te
handhaven met het oog op onvoorziene omstandigheden,
maar nimmer kan, wanneer men de economische functie,
waarvoor zij werden bedoeld, in het oog houdt, eer on-
middellijke terughetaling van het totale spaartegoed
van haar worden geëischt.
Alle spaarbanken kennen daarom, ook onder normale
omstandigheden, zekere opzeggingstermijnen, met in-
achtneming waarvan gelden kunnen worden terugge-
vraagd. Bij de stedelijke spaarbanken zijn die opzeggings-
regelingen over het algemeen heel gemakkelijk en worden
zij ook met de noodige soepelheid toegepast; bij de platte-
lands-spaarbanken zijn de bedragen, die men direct kan
opvragen, meer beperkt.
Maar bovendien komt in vrijwel alle spaarbankregle-
menten de bepaling voor, dat het bestuur bevoegd is om in buitengewone omstandigheden – •te zijner be-
oordeeling – andere opzeggingsterini.jnen af te kondigen,
welke in dat geval onmiddellijk van kracht worden.
Toen de Nederlandsche Spaarbankbond dan ook medio
April aan de aangesloten spaarbanken een uitvoerig
advies deed uitgaan omtrent de maatregelen, welke waren
te nemen in geval van een mogelijken inval van vreemde
troepen, beval hij aan om na een eventueele heropening
der spaarbanken, zoodra ter plaatse een geordende toe-
stand zou zijn teruggekeerd, niet meer dan f 25.— per
week op één boekje uit te betalen.
Het lage bedrag hieic onder meer verband met de moei-
lijkheid voor vele spaarbanken om van buiten de vesti-
gingsplaats voor aanvulling der kasmiddelen te zorgen.
Bankenrnoratoriunz.
1-let zal, na lezing van het voorafgaande, duidelijk zijn,
dat het op 10 Mei 1940 afgekondigde Bankenmoratorium
voor de spaarbanken geenszins noodzakelijk was. Men
zou het alleen zoo kunnen zien, dat het de door de spaar-
bankbestuurders gevolgde politiek sanction neerde.
Gedurende de oorlogsdagen is een aantal Bondsspaar-
banken gesloten geweest, maar andere hebben, zelfs in zeer bedreigde gebieden, haar werkzaamheden zooveel
mogelijk voortgezet. In het Oosten des lands is het voor-
gekomen, dat de bezettende Overheid opdracht gaf de
spaarbanken te heropenen.
–
De bedragen, die dadelijk werden terugbetaald, zijn
gaandeweg zooveel mogelijk verruimd, waarbij uiteraard
rekening moest worden gehouden met de liquide middelen,
waarover de spaarbank beschikte of waarover zij de be-
schikking zou kunnen verkrijgen.
De naderhand afgekondigde bepaling, dat over nt
10 Mei in contanten gestorte bedragen vrijelijk kon worden
beschikt, had voor de spaarbanken weinig beteekenis,
omdat ook op deze bedragen de opzeggingstermijnen van de spaarbanken van toepassing waren. In alle ge-
vallen heeft men echter groote billijkheid betracht en
voorzoover kon worden aangetoond, dat er dringende
noodzaak bestond om over de opgevraagde gelden direct
te kunnen beschikken, heeft men daaraan indien eenigs-
zins mogelijk voldaan.
Ook na de opheffing van het Bankenmoratorium op 11
Juni j.l. bleven de verscherpte opzeggingstermijnen veelal
gehandhaafd – zij het ook, dat er hier en daar eenige
verruiming plaats vond – omdat zij uit het karakter
der spaarbanken min of meer voortvloeiden.
In een communiqué, dat naar aanleiding van de op-
heffing van het Bankenmoratorium in de dagbladen werd
gepubliceerd, vestigde het Departement van Financiën
er uitdrukkelijk de aandacht op, dat deze maatregel niets
afdeed aan de bevoegdheid der spaarbanken om de uit-
betalingen slechts te doen plaats hebben met macht-
neming van de, al of niet verscherpte, reglementaire
opzeggingstermijnen. Dit alles neemt evenwel niet weg,
dat de spaarbanken, voorzoover zulks al niet•is gebeurd,
er naar streven zoo spoedig mogelijk terug te keeren
tot de soepeler opzeggingsregelingen van vôôr 10 Mei.
Onwang der terugbetalingen.
Hieronder volgen eenige gegevens betreffende de terug-
betalingen, verricht door de spaarbanken-leden van den
Nederlandschen Spaarbankbond, vanaf het moment,
dat ons land in den oorlog werd betrokken. Flierbij wordt onderscheid gemaakt tusschen de 62 spaarbanken, welke
dagelijks voor het publiek toegankelijk zijn, onverschillig
of dit gedurende den geheelen dag dan wel enkele uren
per dag is en de overige spaarbanken-Bondsleden, 118
in totaal, welke minder frequent zijn opgesteld.
De terugbetaalde bedragen zijn bovendien voor elk
tijdvak uitgedrukt in procenten van het totale inleggers-
kapitaal van de betreffende groep op 31 December j.l.
Terugbetalingen Spaarbanken (Bondsleden) in de periode
10 Mei-29 Juni 1940.
TIJDVAK
Spaarbanken
dagelijks open
Overige
spaarbanken
1
Iii
0
10 van
In
0
1 van
x fl000
h el totale
inleggers-
1
><
(1000
1
het totale
inleggers-
kapitaal
kapitaal
10Mei-26 Mei
1 6149
1.66
f 378
0.52
27 Mei- 1 Juni
f 4605
1.24
f 213
0.29
3
,,
–
8
,,
£4395
1.19
f226
0.31
10
-15
f4159
1.12
f208
0.29
17
-22
f 4297
1.16
f 202
0.28
24
-29
f4754
1.29
f203
0.28
• Wanneer men in aanmerking neemt, dat het eerste tijd-
vak 17 dagen beslaat, waarvan 13 werkdagen, dan lijkt
het in die periode uitbetaalde bedrag in vergelijking tot
de volgende perioden van elk een week niet zoo hoog. Men dient hierbij evenwel rekening te houden met het
feit, dat vele spaarbanken in die periode gedurende ver-
scheidene dagen gesloten zijn geweest, zoodat de gele-
genheid tot het doen van terugbetalingen in dat tijdvak
in feite niet zooveel grooter is geweest dan in de volgende
weken. Ook dient bedacht te worden, dat gedurende de
17 Juli 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
451
eerste 2 weken na 10 Mei pei boekje niet veel meer dan
f 25.— zal zijn uitbetaald.
In verhouding tot het inleggerskapitaal zijn de terug-
betalingen hij de dagelijks opengestelde spaarbanken
belangrijk hooger dan die bij de overigen.
Merkwaardig is het zeker, dat zich, voorzoover ons
bekend, bij geen enkele spaarbank een ,,run” in den
eigenlijken zin van het woord heeft voorgedaan; nergéns
was er sprake van aanhoudend lange files van veront-
ruste spaarders.
De groote terugbetalingen zijn o. i. dan ook niet zôo-
zeer toe te schrijven aan wantrouwen in de spaarbanken,
dan wel aan de al of niet gemotiveerde behoefte van velen
aan contante middelen. Het staat vast, dat veel menschen
gelden bij de spaarbanken komen opvragen, uitsluitend
omdat men met het oog op eventualiteïten geld in huis
wil hebben. Bovendien zijn er uiteraard ook talrijke
personen, die hun spaargeld gebruiken om datgene te
vervangen, dat verloren is gegaan, dan wel om met het
oog op mogelijke schaarschte nog tijdig in te koopen.
Daarnaast maken deze tijden tal van maatregelen van
overheidswege noodig, welke door het groote publiek
vaak geheel verkeerd w’orden bgrepen, waardoor de spaar-
banken mede de rustige sfeer ontberen, welke voor de
uitoefening van haar bedrijf zoozeer gewenscht is.
Stortin gen.
De cijfers voor gestorte gelden volgen hieronder, we-
derom gesplitst naar de dagelijks opengestelde Bonds-
spaarbanken en de overige instellingen. Evenals bij de
terugbetalingen gaat het hier om de gelden, ingelegd
sedert 10 Mei, w’elke bedragen eveneens zijn uitgedrukt
in procenten van het totale inleggerskapitaal van de be-
treffende groep per ultimo 1939.
Stortingen-Spaarbanken (Bondsleden) in de periode
1 Mei-29 Juni 1940.
Spaarbanken
Overige
dagelijks open
spaarbanken
TIJDVAK
1
In
0
10
van
1 j
0
1
0
van
het totale 1
1
het totale
X
î 1000
inleggers-
1 x
f1000
1
inleggers-
kapitaal
1
kapitaal
10 Mei-26 Mei
f2246
0.61
f165
0.22
27
– 1 Juni
f 1457
0.39
f 92
0.13
3 ,, – 8 ,,
f1464
0.40
f 85
0.12
10 ,, -15
£1645
0.44
f 94
0.13
17
-22
f1636
0.44
f121
0.17
24
-29
f2289
0.62
f130
t
0.18
Uit de cijfers der gestorte gelden valt een geleidelijke
stijging te constateeren. Dit springt nog te meer in het
oog, wanneer men in aanmerking neemt, dat onder het
bedrag ad f 2.246.000.—, ingelegd bij de dagelijks open-
gestelde spaarbanken in liet tijdvak van 10-26 Mei,
een bedrag schuilt van f 880.000.—, bestaande uit per
kwartaal op de rekening van de betreffende inleggers bij-
geschreven pensioenen. Deze worden, verzameld per giro,
aan de spaarbanken overgemaakt en vallen niet met de
overige inleggingen op één lijn te stellen, zoodat zij dus
feitelijk uit dit overzicht dienen te worden geëlimineerd.
Gaat men aldus te werk, dan wordt het bedrag der
stortingen voor de periode 10-26 Mei f1.366.000.— of
wel 0.36 pCt. van het totale inleggerskapitaal.
Vergelijking met oroegere .crises
Voor een betere beoordeeling van de groote terugbetalin-
gen door de spaarbanken in den laatsten tijd is het niet
oninteressant een blik in het verleden te slaan. Weliswaar
blijven de schokken, welke de spaarbanken destijds had-
den te doorstaan, in de schaduw van wat ons.land thans
heeft doorgemaakt, maar niettemin waren er toch onder
de toenmalige omstandigheden gebeurtenissen, welke
diepen indruk maakten op het spaarderspubliek.
Onwillekeurig gaan onze gedachten het eerst terug naar
1914 bij het uitbreken van den wereldoorlog en de daar-mede gepaard gaande mobilisatie in Nederland.
Op de Algemeene Vergadering van den Nederlandschen
Spaarbankbond, welke in 1920 werd gehouden, deed
Mr. J. H. Lugt, destijds Directeur van de Spaarbank te
Rotterdam, eenige belangwekkende mededeelingen over
de gebeurtenissen in 1914. Hij constateerde, dat bij de
Rotterdamsche Spaarbank het aantal terugbetalingen
gedurende de 6 maanden, ve1ke aan den oorlog waren
voorafgegaan, gèmiddeld per dag had bedragen 314. Dit
cijfer steeg op 29 Juli plotseling tot 496 en bereikte in de
daarop volgende dagen zelfs 1461, doch ging na 2 Sep-
tember de 500 niet meer te boven. Toch bleven de terug-
betalingen nog geruimen tijd de inleggingen te boven
gaan en eerst na 1 Mei 1915 vertoonde het irileggerskapitaal
voor het eerst weer een stijgende lijn. Op dien datum
was het inleggerskapitaal, vergeleken met den stand
van een jaar tevoren, met ± 30 % yerminderd.
Mr. Lugt becijferde dat op 1 Mei de totale teruggang
voor de bijzondere spaarbanken, vergeleken met eind
1913, kon worden becijferd op f19 tot f 20 millioen, of
wel ± 16 pCt.
Interessante gegevens publiceerde ook de heer H. W.
Bosch, Directeui- van de Nutsspaarbank te ‘s-Giavenhage,
in zijn rapport over het onderwerp ,,Spaarbanken en
crises”, dat hij in 1935 uitbracht voor het spaarbank-
congres in Parijs.
Voor een aantal van de grootere, dagelijks opengestelde,
spaarbanken berekende hij, hoeveel het overschot der
terugbetalingen gedui-ende het 2e halfjaar 1914 bedroeg,
uitgedrukt in procenten van het inleggerskapitaal op 30
Juni 1914, en hij kwam daarbij tot het resultaat, dat dit
percentage bedroeg voor de Spaarbank voor de Stad
Amsterdam 34 pCt., voor de Spaarbank te Rotterdam
27 pCt. en voor de Nutsspaarbank te ‘s-Gravenhage 19 pCt. Belangrijk lager was dit percentage voor steden als Arnhem
en Groningen, waar hét niet meer bedroeg dan 3 en 4 pct;
het gemiddelde voor de 29 onderzochte spaarbanken kwam
uit op 17 pCt.
Wanneer wij thans nog even het oog richten op meer
dichtbij gelegen gebeurtenissen, dan zien wij bijv. dat
in Septembei- 1938, bij de crisis wegens Tsjecho-Slowakije
en de daarmede gepaard gaande vôôrmobilisatie hier te
lande, in één maand f 13.5 millioen meer werd terug-
betaald dan irigelegd. Voor de maand April 1939, waarin
Italië Albanië onderwierp, beliep dit bedrag niet minder
dan bijna £ 15 millioen.
In Augustus van hetzelfde jaar, toen ons land opnieuw
mobiliseerde, werd bijna f 8 millioen meer terugbetaald dan ingelegd, welk bedrag in September steeg tot f 16.5
millioen, om gedurende de rest van het jaar zich te blijven
bewegen om de 5-6 millioen gulden. Februari 1940 ver-
toonde voor het eerst weer een overschot van inleggingen.
In het licht van deze historische gegevens gezien, is
het saldo der terugbetalingen over de maand Mei van
bijna £ 10 millioen, terwijl voor Juni dit bedrag kan
worden becijferd op 111.5 millioen, niet verontrustend.
Financiering der terugbetalingen.
De vraag rijst, op welke wijze de spaarbanken deze
terugbetalingsoverschotten kunnen financieren.
Voorop dient te worden gesteld, dat de spaarbanken in
de laatste jaren, ook al op aandringen van den Neder-
landsche Spaarbankbond, haar liquiditeit zooveel mogelijk hebben vergroot. 1)
Zoo beschikten bij het uitbreken van den oorlog de
grootste spaarbanken, die toch het meerendeel der terug-
betalingen vobr haar rekening hebben te nemen, over
ruime kasniiddelen en daarnaast over aanzienlijke be-
1) Zie mede: ,,De spaarbanken en de rentedaling”
van schrijver dezes in E.-S. B. van 27 April 1938.
452
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
17. Juli 1940
dragen aan kortloopend schatkistpapier. Daar-tegenover
zijn de kleinere spaarbanken meer aangewezen op helee-
ning van haar effectenbezit hij De Nederlandsche Bank.
Aangezien deze effectenpQrtefeuilles vrijwel uitsluitend
bestaan uit Nederlandsche en Nederlandsch-Indische
staatsobligatiën, provinciale- en gemeentelijke obligatiën
en pandbrieven 2), leent zich dit bezit bij uitstek ertoe
om daarop met inachtneming’ van een geringe over-
waarde gelden op te nemen.
J. R. A. BUNING.
AANTEEKENINGEN
BEHANJ)ELING VAN VIJkNDELIJK VERMOGEN.
1)
De Rij kscommissaris voor het bezette Nederlandsche
gebied heeft de volgende Verordening d.d. 24 Juni af-
gekondigd (Verordeningenblad voor het bezette Neder-landsche gebied, Stuk 7 d,d. 27 Juni) betreffende de be-
handeliçig van vijandelijk vermogen.
§ 1. Algemeene bepalingeit. Artikel
1.
Vijandelijke staten.
Als vijandelijke staten moeten worden l)esChOuw’d:
1-let Vereenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië
en Noord-Ierland met de overzeesche bezittingen, kolo-
niën, protectoraten en mandaatsgehieden, evenals de
dominions Canada, Australische Bond, Nieuw-Zeeland
en -Zuid-Afrikaansche Unie met hun mandaatsgehieden;
Frankrijk met inbegrip van zijn bezittingen, kolo-niën, protectoraten en mandaatsgebieden;
Egypte;
Soedan;
Irak;
Monaco.
Artikel 2.
Vijanden.
(1)
Als vijanden moeten worden beschouwd: de vijandalijke staten, hun gebiedsonderdeclen en
overige publiekrechtelijke instellingen;
natuurlijke personen, d.ie onderdaan zijn van een
vijandelijken staat of die in het gebied van een vijande-
lijken staat hun woonplaats of verblijf hebben;
privaatrechtelijke rechtspersonen, evenals vereeni-
gingen van personen, instellingen, stichtingen en verdere
doelvermogens, voorzoover hetzij zij hun zetel of hun hoofdkantoor in het gebied van een vijandelijken staat
hebben, hetzij hun oorspronkeli,j ke rechtspersoorilij kheid
op het recht van een vijande’i,iken staat berust; andere dan de onder nummers 2 en 3 genoemde
personen met betrekking tot kantoren, die zij in het ge-
bied van een vijandeli.iken staat hebben.
(2)
De Commissaris-Generaal voor Financiën en Econo-
mische Zaken kan uitzonderingen op de voorschriften
van lid 1, nrs. 2 tot 4, toestaan.
Artikel 3.
.
Vijandelijk cerniogen.
Als vijandelijk vermogen in het bezette Nederlandsche
gebied moeten de volgende vermogensbestanddeelen
w’orden beschouw’d, wanneer zij rechtens of economisch
aan vijanden toebehooren:
1. Onroerende goederen, onroerende rechten en
roerende zaken, die zich in het bezette Nederlandsche
gebied bevinden;
waardepapieren, aandeelen en winstbew’ijzen van
elke soort, die zich in het bezette Nederiandsche gebied
bevinden; obligaties van het Duitsche Rijk, van het
Koninkrijk der Nederlanden, evenals van andere schulde-
naren, die hun domicilie of hoofdkantoor in het bezette
Nederlandsche gebied hebben, ook al bevinden de docu-
menten zich niet in het bezette Nederlandsche gebied;
betalingsmiddelen, die zich in het bezette Neder-
landsche gebied bevinden;
-4. deelnemingen in ondernemingen, die, of in het
Tekst ontleend aan bijlage van ,,Economische Voor-
lichting”
5
1
7
!’
40
; De vei’beteringen, in den tekst opgenomen
in Verordeningenb]ad stuk 9, zijn hierin verwerkt.
Zie terzake ook: ,,Verschuivingen in de beleggingen
der particuliere spaarbanken”; E.-S. B. van April 1939.
bezette Nederlandsche gebied hun zetel of hoofdkantoor
hebben, of waarvan de oorspronkelijke rechtspersoonlijk
heid op Nederlandsch recht berust, onverschillig of zij in
waardepapieren. belichaamd zijn of niet; voorts opties
op zulke deelnemingen;
vorderingen op schuldenaren, die hun domicilie
of duurzaam verblijf in het bezette Nederlandsche gebied
hebben en vorderingen, die in het bedrijf van een zich in
het Nederlandsche gebied bevindend kantoor van den
schuldenaar ontstaan zijn;
rechten en aanspraken, die in een Nederlandsch
openbaar boek of rgister zijn ingeschreven;
in het bezette Nederlandsche gebied afgegeven
hedrijfsvergunningen;
industrieele patenten en auteursrechten, die in het
bezette Nederlandsche gebied beschermd zijn;
het overige vermogen, strekkende ten behoeve van het bedrijf van een zich in het bezette Nederlandsche ge-
bied hevindend kantoor of van een in het bezette Neder
landsche gebied uitgeoefende beroepswerkzaamheid, voor-
zoover het niet valt onder
1,
nrs. 1 tot en met 8.
II. 1. Rechten op de onder 1 genoemde vermogens-
bestanddeelen;
2. rechten uit overeenkomsten over de onder 1 ge-
noemde vermogensbestanddëelen.
§ 2. Betalingsverbod.
Artikel 4.
Het is verbodefi, direct of indirect betalingen aan
vijanden, buiten het bezette Nederlandsche gebied, in
contanten, in wissels of chèques, door giro of op andere
wijze te verrichten.
De Commissaris-Generaal voor Financiën en Eco-
nomische Zaken kan uitzonderingen op het betalings-
verbod van lid 1 toestaan.
() 1-let voorschrift van artikel 11 vindt overeenkom-
stige toepassing.
–
§
3. Aangiîte van vijandelijk vermogen.
Artikel
5.
Ondera’erp der aangifte.
1-let zich in het bezette -Nederlandsche gebied bevindende
vijandelijk vermogen (artikel 3) moet worden aangegeven.
Artikel 6.
Aangifteplicht.
Tot aangifte zijn verplicht:
vijandelijke onderdanen – met uitzondering van
krijgsgevangenen -, die zich in het bezette Nederlandsche
gebied ophouden;
degene, die in het bezette Nederlandsche gebied
vijandelijk vermogen beheert of bezit, in bewaring heeft,
controleert of bewaakt;
deger%e, die aan een zich niet in hethezette Nederland-
sche gebied bevindenden vijand een prestatie schuldig is;
de leiders of de overigens tot vertegenwoordiging of beheer bevoegde personen van die privaatrechtelijke
rechtspersonen, vereenigi ngen van personen, instellingen,
stichtingen en verdere doelvermogens, waarin vijanden
deelnemen en die hun zetel 0f een kantoor in het bezette
Nederlandsche gebied hebben.
–
Artikel 7.
TVijze ean aanmelding.
De aanmeldingen moeten binnen een week hij de
Deutsche Revisions- und Treuhand A.G., kantoor ‘s-Gra-
venhage, Alexanderstraat 22, onder juiste opgave van he
vijandelijk vermogen geschieden.
Aan de in lid 1 genoemde instantie moeten op
ierzoek over alle zakelijke aangelegenheden inlichtingen
worden verstrekt; evenzoo moeten haar de hoeken en
bescheiden ter inzage worden voorgelegd.
–
§ 4. Beschikkingsbeperkingen.
Artikel 8.
Algemeen Beschikkingserbod.
(1)
Over het zich in het bezette Nederlahdsche gebied
hevindende vijandelijk vermogen mag niet worden be-
schikt. Mt een beschikking ingevolge het burgerlijk
recht staat gelijk een beschikking door middel van executie,
iii het bijzonder het leggen van een beslag of van een
anderen voorloopigen gerechtelijken maatregel.
17 Juli 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
453
(2)
Als beschikking geldt ook het aannemen van een
verschuldigde prestatie.
Artikel 9. Uitzonderingen.
(‘) 1-let beschikkingsverbod van artikel 8 geldt niet
voor de heschikkingen, die in het bezette Nederlandsche
gebied
1
:
binnen het kader van het bestuur van een bedrijf
of dnroerend goed of ter voortzetting van een huishouding noodig zijn;
2. door een volgens de artikelen 13, 19 of 20 benoem-
den beheerder worden getroffen.
(2)
De Commissaris-Generaal voor Financiën en Eco-nomische Zaken kan verdere uitzonderingen op het be-
schikkingsverbod van artikel 8 toestaan.
Artikel 10. Terugwerkende kracht.
Uit beschikkingen over het volgens artikel 5 aan den
aanmeldingsplicht onderhevige vermogen, welke in den
tijd van 9 Mei 1940 tot aan den dag van inwerkingtreding
dezer verordening hebben plaats gevonden, kunnen geen
rechten geldend worden gemaakt; § 9 geldt dienovereen-
komstig.
Artikel 11. Rechts Qordering.
Wordt de aanspraak op een prestatie, waarvan de
aanneming in strijd is met het verbod van artikel 8, door
middel van een dagvaarding geldend gemaakt, dan mag
een veroordeeling tot het verrichten van de prestatie
alleen uitgesproken worden, wanneer van te voren een
uitzondering op het verbod is toegestaan. Dit geldt dien-
overeenkomstig voor geiechtelijke zekerheidsmaatregelen
(beschikking, enz.).
Dit voorschrift moet ambtshalve worden toegepast.
Artikel 12. Overig t.ijandelijk oermogen.
In het bezette Nederlandsche gebied kunnen
vijanden, die buiten het bezette Nederlandsche gebied
hun domicilie of w’oonplaats hebben, geen vorderingen
geldend maken tegen
1. Duitsche onderdanen, die hun woonplaats of ge-
wone verblijfplaats in het gebied van het Grootduitsche
Rijk hebben;
1 rechtspersonen, evenals vereenigingen van perso-
nen, stichtingen en overige doelvermogens, die hun zetel of hun hoofdkantoor in het gebied van het Grootduitsche
Rijk hebben.
1-Jet voorschrift van lid 1 geldt overeenkomstig
voor vorderingen, die aan een in het bezette gebied zete-
]ende natuurlijke of rechtspersoon overgedragen zijn om
het geldend maken der vorderingen mogelijk te maken.
Vermoed wordt, dat de overdrachten, voorzoover deze
na 2 September 1939 hebben plaats gevonden, met dit
doel zijn geschied.
is over een van dein lid 1 of 2 genoemde vorderinge’n
een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of gerechtelijle
schikking uitgesproken of getroffen, dan kan uit kracht
van het vonnis of de schikking geen executie tegen den
schuldenaar plaats vinden.
De ter verzekering.der in lid 1 en 2 bedoelde vorde-
ringen bevolen geTechtelijke maatregelen (beschikking
enz.) moeten op verzoek van den schuldenaar worden opgeheven. De waarborgen, die door den schuldenaar
of ten behoeve van dezen zijn gesteld, voor de opheffing
van de in het eerste lid genoemde gerechtelijke maat-
regelen, kunnen worden teruggevorderd; borgstellingen
zijn vervallen.
Is een proces hij het inwerkïngtreden van deze ver-
ordening nog niet door een in kracht van gewijsde gegaan
vonnis beëindigd, dan komen de kosten van het proces
ten laste van dn eischer.
§ 5. Beheer van onderiie’mingen.
Artikel 13. Voorwaarden.
(1)
Over privaatrechtelijke . rechtspersonen, vereeni-
gingen, instellingen, stichtingen en andere doelvei’mogens
en firma’s, die door één persoon worden gedreven (onder-
nemingen), welke in de bezette Nederlandsche gebieden
hun zetel of een kantoor hebben, kunnen tot zekerstelling
en instandhouding van het vermogen beheerders worden.
aangesteld, indien de onderneming direct of indirect
onder overwegend vijandelijken invloed staat. Hetzelfde
geldt, indien een onderneming geen leiding heeft, die in
staat is dezelve rechtsgeldig te vertegenwoordigen of in-
dien aan te nemen is, dat de aanwezige leiding geen vol-
doende
garantie
biedt, dat de onderneming rekening
houdt met de door den Rijkscommissaris voor het be-
zette Nederlandsche gebied te behartigen belangen.
Of de voorwaarden, genoemd in lid 1, aanwezig
zijn, beslist in gevallen van twijfel de Commissaris-Gene-
raal voor Financiën en Economische Zaken. . De kosten .van het beheer worden door de onder-
neming gedragen.
Artikel 14.
Procedure.
De benoeming van den beheerder geschiedt door den
Comm.-Generaal voor Financiën en Economische Zaken.
Artikel 15. Positie tan den beheerder.
Voorzoover bij de aanstelling van den beheerder niet anders is bepaald, is de beheerder bevoegd tot alle
gerechtelijke en niet grechtelijke – handelingen, alsmede
alle rechtshandelingen, die de bedrijfsvoering met zich
brengt. Tijdens den duur van het beheer kan een opzichter,
bestuurder of andere beheerder niet worden benoemd.
Bovendien mogen tijdens den duur van het beheer de
bevoegdheden van de leiders van de overigens tot ver-
tegenwoordiging en beheer bevoegde personen niet worden
uitgeoefend. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden van
alle organen..
Is de onderneming in het handelsregister inge-schreven, dan moet de benoeming van den beheerder
ambtshalve kosteloos worden ingeschreven.
Artikel 16. Plicht tot zorgouldigheid.
De beheerder heeft bij de uitoefening van zijn
functie de zorgvuldigheid van den gewonen beheerder
toe te passen.
De beheerder staat onder toezicht van den Com-
missaris-Generaal voor Financiën en Economische Zaken.
Artikel 17. Vergoeding.
De beheerder heeft recht op teruggave van zijn betaalde
onkosten en op een redelijke vergoeding voor zijn be-
moeiing. 1-let bedrag w’ordt door den Commissaris-Generaal
voor Financiën en Economische Zaken vastgesteld.
Artikel 18. Opheffing oan het beheer.
De Commissaris-Generaal voor Financiën en Econo-
mische Zaken kan te allen tijde het beheer opheffen en
de benoeming van den beheerder herroepen. Is de onder-
neming in het handelsregister ingeschréven, dan ‘moet de
herroeping van de benoeming in het handelsregister koste-loos worden ingeschreven.
Artikel 19. Onroerende goederen en overige kap itaalwaarden.
Voor onroerende goederen en overige kapitaalwaarden
gelden de voorschriften van deze afdeeling dienovereen-
komstig.
Artikel 20. Andere beschern2ende 000rschriften.
De voorschriften van deze afdeeling gelden dienover-
eenkomstig voor ondernemingen, die in het bezette Neder-
landsche gebied haar zetel of een kantoor hebben en direct
of indirect onder overwegend Noorschen, Belgischen of
Luxemburgschen invloed staan. 1
–
letzelfde geldt voor
onroerende goederen en andere kapitaalwaardeh.
§ 6 Strafbepalingen.
Artikel 21.
Straffen.
Met gevangenisstraf van ten hoogste
5
jaren en
met een geldboete van ten hoogste f 100.000 of met een
van deze beide straffen wordt gestraft diegene, die op-
zettelijk- in strijd handelt met een voorschrift van de
artikelen 4 t/m 8 of een op grond van ârtikel 25 uitgevaar-
digde bepaling, voorzoover de handeling niet volgens een
ander voorschrift met een zwaardere straf is bedreigd.
Degene, aan wiens schuld te wijten is, dat een van
de in lid 1 genoemde voorschriften wordt overtreden,
454
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juli 1940
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of met een geldboete van ten hoogste f 10.000.
(3)
De in lid 1 en 2 genoemdestrafbare handelingen
worden als misdrijf beschouwd.
Artikel
22.
Verbeurd oerklaring.
Bij handelingen, in strijd met artikel 4, kan behalve
de straf, ook de verbeurdverklaring van de waarden,
waarop de strafbare handeling betrekking heeft, worden
uitgesproken.
Wanneer geen bepaalde persoon vervolgd of ver-
oordeeld kan worden, dan kan toch de verbeurdverklaring
afzonderlijk worden bevolen. Artikel 23.
Verzoek.
(1)
De strafvervolging bij handelingen in strijd met
artikelen 5 t/m 8 of een op grond van artikel 25 uitge-
vaardigd voorschrift vindt alleen plaats op verzoek van
den Commissaris-Generaal voor Financiën en Economi-
sche Zaken. Het verzoek kan worden ingetrokken.
§ 7. Slotbepalingen.
Artikel 24.
Rechten.
Voor de procedure betreffende het toestaan v. uitzon-
deringen kan een recht van f 5-f 1000 worden geheven.
De behandeling van een verzoek kan ervan afhanke-
lijk worden gesteld, dat het recht geheel of gedeeltelijk
wordt vooruitbetaald.
Artikel 25. Verdere maatregelen.
(1) De Commissaris-Generaal voor Financiën en Econo-
mische Zaken neemt de voor de uitvoering dezer verorde-
ning noodige maatregelen en vaardigt de voor de uitvoering
of aanvulling vereischte voorschriften uit. Hij kan de hem
toekomende bevoegdheden overdragen.
(2) De Commissaris-Generaal voor Financiën en Econo-
mische Zakenkan in gevallen van twijfel, die zich bij de
toepassing van de voorschriften dezer verordening voor-
doen, bindende beslissingen nemen.
Artikel 26. Inwerkingtreding.
Deze verordening treedt in werking op den dag harer
afkondiging.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 15 Juli 1940.
Activa.
Blnneni. Wissels,
Hfdbank. t
81.056.982
Promessen, enz. Bijbank.,,
688.700
In disconto
Agentscli.
,,
4.332.690
t
86.078.372
Papier op het Buitenland .
t
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
11
300.000
Beleeningen mcl.
Hfdbank.
t
151.770.529
1)
voorschotten in
Bijbank.,,
6.350.225
rekening-courant( Agentsch.
,,
67.413.393
op onderpand
225.534.147
Op Effecten enz……….t
223.980.194 ‘)
Op Goederen en Ceelen ….
..1.553.953
225.534.147 ‘)
Voorschotten aan het Rijk ………………15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ………t 1.115.91 5.478 Zilveren munt, enz. …… .
11.330.312
1.127.245.790
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,, 45.946.029
Gebouwen en meubelen der Bank …………..4.500.000
Diverse rekeningen ……………………….15.388.284
t
1.519.992.622
Passlva.
Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000
Reservefonds …………………………..4.454.252
Bijzondere reserve ……………………….13.494.514
Pensioenfonds …………………………..10.896.949
Bankbiljetten in omloop ………………….1.250.327.460
Bankassignatien in omloop ………………..52.623
Rek-Courant Van het Rijk T –
saldo’s
Van anderen
,,
204.345.586 218.053.366
Diverse rekeningen
…………………….2.713.459
t 1.519.992.623
Beschikbaar metaalsaldo
………………..539.893.105
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd is …. ……….
–
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
……………………………….70.000.000
) Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(V.’et van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t
57.977.150
Voornaamste posten In duIzenden guldens.
Gouden
1
Cir
.u-
Andere Beschikb.
Dek-
Data
munt en 1)1
opeischb.
Metaal-
kings- muntmater.
t schulden
saldo
perc.
15
Juli
’40l
1.115.915
1.250.327
1
218.106
539.893
79
8
Juli ‘401
1.126.858 1.246.013
1
204.346
546.693
1
4-78
1
,,
’40 1.115.545
4.249.090
1
2t5.845
540.532
1
72
6 Mei
‘4O
1.160.287 1.158.613
1
255.183 607.242
1
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
1
Papier
Data
bedrag
prom.
1
op
het
reken.
disconto’s
rcchtstr.
ningen
1
buitent.
(act.)
15 Juli
t’40
86.078
70.000
225.534
300
153.88
8 Juli
’40
76.064
60.000
1
222.551
300
115.163
1
,,
’40
72.621
57.000
1
234.074
300
1
1
6.5
7
0
6 Mei
’40
9.853
–
1
217.756
750
1
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n
1
6
Juli 1940
1
29
Juni 1940
Saldo
van
‘s Rijks Schatkist
bij de Nedeilandsche Bank
– –
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
t
120.895,15
t
340.726,44
Voorschotten
op ultimo Mei
1940
aan
de
gemeenten
verstr. op a. haar uit te kee-
ren
hoofds.
der pers.
bel.,
aand.
in
de
hoofds.
der
grondbel. en der gem. fonds- bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting
…………
– –
Voorschotten aan Ned.-Indi6′)
,,
63.904.657,42
..
,,
131.630.356,88
Idem aan Suriname •) ……
9.569.764,17
,,
9.553.499,73
Kasvord.
credietverst. a/h.
buiteni.
…………
82.103.725,37
,,
80.976.195,16
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………
…….
– –
Saldo
der postrek.
v.
Rijks-
….
comuptabelen
…………
…63.467.125,55
,,
48.539.872,39
Vord. op het Alg. Burg. Pen-
…….
–
…
–
sioenfonds
)
……………….
Vord. op andere Staatsbedr.
en instellingen •)
60.31 5.584,95
,,
63.1 24.653,61
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
t
7.972.331,79
,,
14.090.643,92.
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,
79.754.000,-
,,
83.247:000,-
Schatkistpromessen in omloop ,, 466.600.000,-
1
)
,, 421.200.000,-‘)
Daggeldleeningen
……….
–
–
Zilverbons in omloop
……
21.553.775,-
,,
21.408.055,-
Schuld op ultlmo
Mei
1940
a/d.
gein, wegens a. h. uit
te
keeren hoofds.
d.
pers.
trooi
verstrekt
…………
bel.,
aand. i. d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
………
2.760.220,01
,,
2.760.220,01
Schuld aan Curaçao ‘) ……
….
320.834,24
360.834,24
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
908.598,06
10.831.401,23
de
vermogensbelasting……….
Id. a. h. Staatsbcdr. der P.T.
Pensioenfonds
t
)
……………
en
T.
)
…………….
…….
193.285.555,49
,,
187.938.851,77
Id.
aan
andere Staatsbedrij-
ven
‘)
…………………22.500.000,-
….
,,
22.500.000,-
Id. aan div. instellingen
i
)
..
.
,,
70.247.541,36
,,
650.233.904,73
‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.
‘)
Rechtstreeks
bij
de
Nederlandsche Bank f 60.000.000,-
‘) Idem
f46.000.000,–
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8
per
£)
($
per
100
fr.)($
p.
100
Mis.)
($ p.
/100)
3.77
3
14
–
40.05′)
–
3.75
–
40.05
1
)
–
3.68
–
40.05
1
)
–
3.6911,
–
40.051)
–
3.71
–
40.05′)
–
3.86’1.
–
40.05
1
)
–
4.68’/
4
2.64″/,,
40.13
53.36 4.86
3.90’1,
23.81t1
40’116
ZILVERPRIJS
GOEJDPRLJS
Londen
)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen
)
9
Juli
4940. .
21
1
1,.
34
11
9
Juli
1940..
–
1681-
40
,,
1940..
21
18
1
1
34
5
1,
10
,,
1940.
–
1681-
11
,,
1940..
21
11
1,,
34
31
11
,,
1940..
–
1681-
12
,,
1940..
.94
1
1
34
3
1
12
,,
4940..
–
1681-.–
13
,,
4940..
–
–
13
,,
1940..
–
1681-
15
,,
1940..
22
1
1,,
341
4
15,,
1940..
–
1681-
17
Juli
1939..
16
1
1,
34
4
1
17
Juli
1939. .
2120
14816
23 Aug. 1939.. 20
5
1,. 1 37’1 23 Aug. 1939.. 2110 1 14816
1
1,
‘) In pence p. os.. stand. ‘) Foreign silver in $c. p. oz. tmne.
‘) In guldens per Kg. 400011u00. ‘) In sh. p. oz. line.
Data
9 Juli 1940
10
1940
11
1940 12
1940
13
1940
15
,, 1940
17 Juli1939
Muntpariteit
‘) Nominaal.