Ga direct naar de content

Jrg. 19, editie 984

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 7 1934

7 NOVEMBER 1934

AUTEURSRECHT
VOORBEHOUDEN.

Economi*sch

Statisti*sche

Berich
`
ten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HÂNDEL,NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE ÇENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH’ INSTITUUT

19E JAARGANG

WOENSDAG 7 NOTEMBER
1934 ‘

No. 984

NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT.
Curatoren: Mr. G. Vissering, Voorzitter; Ir. A. Plate,
Onder-Voorzitter; Mr. K. P van der Mandelc, Penning meester; Mr. P. ‘Hofstede de Groot; Jhr. Mr. L. 11. van
Lennep; L. 17. Mansholt; Mr. R. Mees E. D. van 1Valree;
Ch. J. 1. 17. Welter; C. J. P. Zaalberg.
ECONOMISCIl-STATISTISCHE BERICHTEN.
COMMISSIE VAN ADVIES.
Prof. Mr. D. van Blom; Jhr. Mr. L. 17. van Lennep;
Air. K. P. van der Mandele; Prof. Dr. N. J. Polak;
Air. Dr. L. F. 17. Rcgout; Dr. E. van Welderen Baron
Rengers; Jan Schilthuis;
Prof.
Mr. F. de Vries.
Gedelegeerd lid: Prof. Air. Dr. G. 17. Verrijn Stuart.
Rcdacteur.Secretaris: Dr. 17.

Al. H. A. van der Valk.
Secretariaat: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement
volgens tarief. Administratie van abonnementen en adver-
tenties: Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam,
Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening No.
145192.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
1Tederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f 23,— per
jaar. Losse nummers 50 cents. Economisch-Statistisch
Kwartaalbericht f 1.—. Leden en donateurs ontvangen
het weekblad en het Kwartaalbericht gratis en een reductie
op de verdere publicaties.’ A.angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

INHOUD.

Blz.
DE INDUSTRIALISATIE VAN HET OOSTEN IN DE VEREENI-

GING VOOR DE STAATHUISHOUDKUNDE
door
Prof. Mr.

Dr. G. M. Verrijn Smart ……………………996

De economische penetratie van Japan in Nederlandsch-

Indië door
Prof.
Dr. J. Wisselink …………….998

Kantteekeningen bij de Memorie van Antwoord op de

Rijksbegrooting door
Dr. H.
M.
H. A. van der Valk 1002

De opzegging van het clearingverdrag met Duitschiand

door C. A.
Klaasse …………………………1004

AANTEEKENINCEN:

De buitenlandsche handel van Engeland in verband

met de Ottawa-politiek …………………..
1006

Koffie-statistiek over October
1934 ……………1007

De zichtbare suikervoorraden in de wereld ……
1007

Raming van de Europeesche bietsuikerproductie . . 1007

Koffievernietiging in Brazilië ………………
‘1008

INGEZONDEN.
sruic
KEN:

Devaluatie-politiek door
C.
Kool
met Naschrift door

Dr. J. £7. Stridiron ……………………..1008

De Rotterdamsche Dollar-leening door
‘Dr. R. van

G
enechten ……………………………..1011

MAANDCIJFERS:

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……..’
1009

STATISTIEKEN …………………………
1011-1014
Geldkoersen. — Wisselkoersen. – Bankstaten.

1
q

7
NOVEMBER
1934:
1
1
Op de geld’markt niets belangrijks. De handel vin’dt

voornamelijk plaats in sohatkistpapier, waarvan de

prijzen eerder nog iets

terugge’loopen zijn. Naar ver-

luidt, moet de Alsace-Lorraine bezig zijn te trachten

hier te lande op korten termijn gelden op te nemen;

,van ‘het bedrag zal afhangen of hiervan invloed op

geld- en wisselmarkt zal uitgaan. Prolongatie en call

onveranderd.
* *
*

– De minder goede politieke en ec’onomische omstan-

digheden, welke wel schier in alle ‘belangrijke centra

heerschen, en waarvan wij de laatste tijden nog

weer eens in het ‘bitzonder den invloed gevoelen, zijn

wel de voornaamste oorzaak van de ogeanimeerd-

heid, welke’ er op de wisselmarkt heersoht. Het zaken-

doen wordt steeds meer en meer bemoeilijkt. De koers

•van het Pond toondè de geheele week een neiging tot

stijgen, welke zich echter, wanneer de noteering tegen

de 739 ‘ging !loopn, niet verder voortze’tte. O’ok de

Dollarkoers was hier vast; gedurende de geheele week

1.47 3′-1.48, diïs tegen het gouduitvoerpunt naar

‘Amerika aan. De Gulden is dus internationaal’ flauw

gebleven. In Londen ‘heeft men de’noteerin:g van den

Dollar tu’sschen de 4.9734 en 4.99 weten te houden,

terwijl men den Frs.-koers op ongeveer 75.60 vast-

hield – gisterenmiddag werd op 75.80 afgedaan. De

Fransche Franc bewoog zich tegen de 9.74. De Dollar

is in Parijs op het gouduitvoerpunt gekomen; er

10
worden voorbereidingen voor export naar Ameika

getroffen, die echte’r toch nog zijn bezwaren heeft,

daar de Amerikaansche autoriteiten den Amerikaan-

schen banken een wenk schijnen te hebben gegeven zich

in deze afzijdig te houden. Marken bleven gezocht ca;

59.45. In Creditsperrmarken ‘vonden deze week ook

eenige omzetten plaats; Registermarken waren gis-

teren weder meer aangeboden, waardoor de ‘koers

teiiigliep. Belga’s konden, zich verbeteren en sloten

op 34.54. Canadeesche Dollars vast: 1.51′. Zuid-

.-Amerikaansche de’viezen onveranderd.

Op de termijnmarkt trok’ ‘het groote disagio van

den Belga de aandacht; er was veël aanbod op één-

en drie-maanden, ul. op 30 resp. 75 p. onder den con-

tanten prijs. Ponden op termijn noteerden rond pan,

evenals Dollars op één maand; op drie maanden no-

teerden zij nog
V4
c. deport. Fransche Francs op

latere levering deden resp. p. disagio.

De’ onrustige toestand was oorzaak van meerdere

bedrijvigheid op de goudmarkt. De prijs van ‘gouden
baren is tot
f
1654.50 opgeloopen, terwijl de meerdere

vraag ook de
prijzen
van Eagles, Ponden en Gou-

den Tientjes resp. tot 2.49’ié, 12.17Y2 en 10.20 deed

oploopeia.”’. ‘ ‘

996

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

DE INDUSTRIALISATIE VAN HET OOSTEN IN DE

VEREENIGING VOOR DE STAATHUISHOUDKUNDE

In de ji. Zaterdag gehouden jaarvergadering van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de
Statistiek werd de vraag behandeld, welken invloed

de industrialisatie van het Oosten, inzonderh’eid van
Japan, uitoefent op het economisch leven van Ne-derland en Indië, en of dit proces aanleiding geeft
tot wijziging van de economische politiek Van laatst-

genoemde landen.
Het gevoerde debat is helangwekkend geweest. De

toon bleef bij voortduring zakelijk, hetgeen aange-
naam aandeed in dezen tijd, waarin de gemoederen,
ook met betrekking tot het aan de orde gestelde
onderwerp, vee’lal rijkelijk overprikkeld zijn.
Wanneer wij hier naar aanleiding van de gehouden
vergadering het een en ander willen mededeelen en
opmerken, zoo geschiedt dat niet met de bedoeling om
een volledig overzicht van de gevoerde besprekingen
te geven. Daarvoor verwijzen wij naar de dagbladen
en naar het t.z.t. verschijnende stenografi’sche verslag.
Het behandelde vraagstuk betreft twee, onderling
verschillende verhoudingen, t.w. die van Japan en
het Oosten tot Nederland, en die tusschen Ned.-

Indië en Japan.
Voor Nederland is het vraagstuk van den recht-
streekschen invoer uit Japan in ons land van be-

trekkelijk geringe beteekenis. In ons. geval gaat het
om de verdringing van de Nederlandsche industrie
van haar koloniale en andere ‘buitenlandsche afzetge-
bieden door den J’apanschen concurrent. Voor Indië
daarentegen gaat het in de eerste plaats om een af-
weging van de voordeelen van goedkoopen Japanschen
invoer tegen de mogelijke nadeelen, door Japanschen
invoer aan eigen inheemsche industrie te herokkenen,
en tegen het gevaar van inonopoliseering van den in-
voer in de handen van Japansche handelshuizen.

De vorm en ten deele ok de omvang, waarin zich
deze vragen aan ons voordoen, zijn nieuw, maar in
wezen zijn zij dat zeker niet. Conflicten tusschen
landen met .goedkoope arbeidskracht, geringe sociale lasten, goede organisatie, saamhoorigheidsgevoel ook
bij de regeling der interne economische verhoudin-
gen, eene tegenover het goud gedeprecieerde valuta en
felle concurrentielust tegenover het buitenland eener-
zijds, landen met een oude, reeds lang gevestigde,
vee’lsz’ins kapitaalintensieve industrie, hooge bonen,
aanmerkelijke sociale lasten, goudvaluta en minder
vitaliteit in den economischen concurrentiestrijd an-
derzijds, – zulke conflicten hebben zich nu eens op dit, dan weer op dat gebied talrijke malen voorge-
daan, voordat Japan zich in het strijdperk begaf. En
ook in de verhouding tusschen Japan en het Westen
zijn de vragen, die ons thans bezighouden, weliswaar
in omvang en urgentie zeer gestegen, doch geens-
zins nieuw naar aard en karakter. Merkwaardig wa-
ren in dit verband de aanhalingen, •door
Prof. C. A.
Verrijn Stuart
ter vergadering voorgelezen uit een
officiëel Nederlandsch rapport uit het jaar 1895
betreffende de Nederlandsch-Japansche handelsbe-
trekkingen. In dit rapport werd letterlijk op dezelf-
de moeilijkheden gewezen als wij thans ook onder-
vinden, inclusief de valutadepreciatie, die ‘destijds
voor den zilveren Yen zeer belangrijk was tegenover
de goudvaluta’s. Slechts de verhoudingen zijn ver-
anderd, maar niet ‘de aard van het vraagstuk zelf.
Het schijnt ons van belang dit bij voortduring in het
oog te houden, omdat het de beoordeeling van de
verschillende therapieën zeer kan vergemakkelijken.
Niet allen zijn het er intusschen over eens, dat’
het vraagstuk der Japansche concurrentie beschouwd
moet worden als een geval van weliswaar fellen,
maar dan toch min of meer ‘in het kader van het
internationaal economisch leven passenden concur-
rentiestrijd. Eenerzijds toch is er op gewezen, dat
Japan naast economische motieven ook beweegrede-
nen van imperialistische politiek heeft, waardoor het

zich laat leiden. Anderzijds is opgemerkt, dat de in-
ternationale concurrentiestrijd van nu iets anders is dan die van vroeger, en wel op grond van bepaalde
structuurveranderingen in het economisch leven, met
name door het belangrijker worden van de rol van
het vaste kapitaal. Over ‘beide punten een enkel

woord.
Op het imperialistisch streven van Japan is ter
vergadering inzonderheid gewezen door
Prof.
Wisse-

link,
die dit imperialisme toeschreef aan biologische

factoren, zich uitende in snellen bevolkingsaanwas.
Waar de Japanner optreedt, onverschillig of hij dat
doet in dienst van zijn land of als particulier han-
delsman, overal .gevoelt hij zich geroepen om werk-
zaam te zijn voor de ,,Japansche zaak”. Het streven
is er op gericht om punten van vitaal economisch
belang in andere landen te bezetten en zelfs, aldus
suggereerde Prof. Wisselink aan de hand van een
verhaal over de misdragingen van een imperialistisch
Japanner bij gelegenheid van een bezoek aan Me-
nado, zou het de bedoeling zijn om groote stukken van
den Oost bij den Japanschen Staat in, te ljven. Daar-
tegen moet Nederland zich te weer stellen, anders
wordt het vroeger of later, eerst economisch, ten-
slotte ook staatkundig, uit Indië verdrongen. Dat nu,
aldus Prof. Wisselink, ware van Nederlandsch stand-
punt volkomen ontoelaatbaar.
Nu past echter tegenover dit betoog een zekere

nuchtere scepsis. De praeadviseurs
Ligthart
en
Gong-
gr’ijp
hebben er op gewezen, dat de Japansche poli-
tiek, hoeveel sensatie ook bepaalde persorganen
trachten te verwekken, er eene is iran zorgvuldig
afwegen van de verschillende belangen. 1-let is
,,Realpolitik”, waarom het hier gaat. En deze is het
best te begrijpen, wanneer men de vraag weet te be-
antwoorden, welk belang Japan zelf ten opzichte van
het buitenland gevoelt.

Dit belang is, aldus inzonderheid
Prof. Gonggrijp,
een vrije ‘afzet van exportgoederen, noodig tot het
verkrijgen van voor het land onontbeerlijke invoer-
goederen. Geef Japan vrij haan, aldus de heeren
Ligtha’rt
en
Gonggri.jp,
en gij bevordert de inter-nationale veiligheid. De Japanner emigreert niet gaarne en zeker niet naar het warme Indië, waar
hij zich niet zeer behagelijk gevoelt. Alles is er Japan aan gelegen om zijn afzet te behouden en te vergroo-
ten, maar als dat belang is verzekerd, zal het naar
territoriale expansie niet meer streven.

Het is uiteraard niet wel
mogelijk
om a priori
vast te stellen, hoe het met de territoriale verlan-
gens van een bepaalde mogeudheid zal gaan. Wel
komt het ons echter voor, dat men de
kans op con-
flicten vergroot,
wanneer men aan den vrijen loop der goederen in den internationalen handel
belem-
meringen
in den weg legt en dat het dus vooruit-
ziende politiek is om – met in achtneming uiter-
aard van de eischen der eigen, nationale veiligheid’)
en met ‘passende en effectieve bestrijding van iedere
monopolievorming ) – een politiek van handels-
vrijheid, d.w.z. van ,,open deur”, in elk geval voor
goedereninvoer (op immigratie van vreemdelingen
komen wij nog terug) te blijven volgen.

Er is – en wij zijn dat geheel met den heer
Ligt-
/bart
eens – momenteel een heel ander politiek vraag-
stuk, dan het gevaar van Japan, en dat is het ge-
vaar van de innerlijk verstarde en aan onderlinge
verscheuring onderhevige Westersche wereld. Deze
zet Japan overal den voet dwars, omdat zij de vita-
liteit, de hewegelijkheid, het aanpassingsvermogen

1)
Dit beteekent bv., dat men daar, waar zulks in het
belang der nationale veiligheid gewenscht is, de kust-
vaart sledhts voor schepen van landgenootemi openste’lt
en eventueel bepaalde verkeersbedrijven uit veiligheids-
overwegingen in stand houdt, ook al zouden zij niet in
elk opzicht rendeeren.
) Wij komen later op de gevaren van een Japansch
invoermonopolie in Indië terug.

7 November 1934

ECONOMISCH-STATIFISCHE BERICHTEN

997

niist om zich tegen de Japansdhe concurrentie af-
doende te weer te stellen. Zulk een Westersche poli-
•tiek is niet constructief, zij is negatief en afwerend.
Men realiseere zich echter, dat zij in het Westen
leidt tot het oprichten van Ohineesôhe muren, tot
een afsnoering van de ontwikkeling daarbuiten en
tot een steeds toenemend proces van economische
aderverkalking.
Tenslotte moet men zich bij alle klachten over het vermeende Japansche imperialisme blijven realisee-
ren, dat de gevreesde Japansche export géregeld
overtroffe.Li wordt door den Japansdhen import en
dat dit land een passieve handelsbalans heeft. Er
moeten dus velen van Japan profiteeren, maar zij
houden zich – als steeds in dergelijke gevallen –
stil. De volgende cijfers betreffende de Japansche handelsbalans zijn waard hier nog even te worden
afgedrukt:

In millioenen Yen

Uitvoer

Saldo
invoer

1029 . .

2.148,6

2.216,2

67,6
1930 . .

1.469,8.

1.546,0

76,2
1931 . .

1.146,8

1.235,6

83,7
1932 . .

1.409,9

1.431,4

21,4
1933 . .

1.861,0

1.917,2

56,1
1933, le
halfj.

829,8

1.016,3

186,5
1934,
le
halïj.

1.003,5

1.158,5

154,9

Wij kooien thans tot de structuurveranderingen in
het economisch leven, welke het vraagstuk van den
internationalen concurrentiestrijd en van de bescher-
mende hancielspolitiëk een ander karakter zouden
geven dan vroeger. Prof. Gonggrijp,
de juistheid van de klassieke viij-handelsieer erkennende, verweet haar in zijn praead-
vies niettemin een zekere onvolledigheid. Deze leer
zou geen rekening hebben gehouden met het feit,
dat een land, een bepaalde industrie opgevende, om-dat het buitenland de desbetreffende goederen goed-
kooper produceert, tegenover het voordeel van de
betere goederenvoorziening het nadeel heeft te dra-
gen van de ,,afhraak” van het reeds in dergelijke
bedrijven binnen de eigen landsgrenzen geïnvesteerde
kapitaal en van de daar bestaande werkgelegenheid.
De verstoring kan zoo groot zijn – en dat geval is
bij de Japansche concurrentie tegenover Europa vol-
gens Prof. G. inderdaad aanwezig – dat het kapi-
taal moet worden beschermd tegen ,,afbraak” ter ver-
mijding van de daaraan verbonden kosten en van
sociale euvelen. Daarom moet de ,,open deur”, welke
Prof. Gonggrijp voor Indië verdedigt, in Nederland
worden gesloten in •die gevallen, waarin een aanmer-
kelijke ontwrichting te verwachte.n zou zijn.
• In dezelfde richting ging het betoog van
Prof.
Sneller,,
die zich beriep op de inaugureele rede van
zijn ‘Rotterdamschen collega Lief tinck. De relatief
belangrijker plaats van het vaste kapitaal, aldus de
Rotterdamsche historicus, maakt, dat wij het vraag-
stuk van den internationalen handel thans geheel
anders moeten zien, dan in de vorige eeuw. Ergo:
bescherming van kapitaalintensieve bedrijven in Ne-
derland, om. ook tegen Japan.
Nu wil het ons voorkomen, dat ook hier het
vraagstuk niet nieuw is, maar zich reeds lang véôr
den oorlog op dezelfde wijze heeft gesteld, met name

in de kapitaalintensieve zwaarindustrie. Toegegeven
zij echter, dat de kapitaalintensiviteit in West-
Europa is gestegen, dat daardoor een snelle aanpas-
sing aan andere omstandigheden is bemoeilijkt en dat

daardoor de aandrang om protectie heviger is ge-
worden.

De vraag is eehter, of het, gelijk de hoogleeraren
Oonggri.jp
en
Sneller
meenen, ook in economisch op-
zicht rationeel is om aan dezen aandrang toe te
geven. Dat het gemakkelijk kan zijn, is in confesso.

‘Daar gaCt het echter niet om. De beide genoemde
‘héèren stellen zich niet tevreden met het geven van
•een verklaring, waarom er thans meer protectie
‘wordt gevraagd dan vroeger, doch zij meenen, dat in
1
bepaalde gevallen deze protectie ook een voordeel is
voor hôt lénd, dat deze toepast in het belang van
zijn kapitaalintensieve bedrijven.
Wij zijn geneigd hier een vraagteeken te plaatsen.
Aan het betoog van
Prof C. A. Verri,jn Stuart,
die
ter vergadering tegenover Prof. Oonggrijp
en
Ir.
van Dusseiclorp
– die, hoe kon het anders, zijn af-
‘keer van eeuzijdigeu vrijen invoer te kennen gaf –
•wees op het consumentenbelang, waarom het bij alle
productie te doen is en dat – in tegenstelling tot
het producentenbelang – een algemeen, niet een
groepskarakter draagt, zouden wij nog het volgende
willen toevoegen.

Wanneer een land buitenlandsche concurrentie on-
dervindt, gebaseerd op factoren, die den buitenland-
schen kostprijs voor bepaa’lde goederen
duurzaann
lager maken dan dôn eigen kostprijs, zoo moet men
‘de consequenties daaiwan aanvaarden in dezen zin,
dat de eenmaal aanwezige kapitaalgoederen niet
moeten worden vernieuwd, doch moeten worden op-
gebruikt, zoolang nog de variabele kosten der pro-
ductie worden gedekt. De onder andere omstandighe-den vooi’ vernieuwing en uiPbreiding •bestede bedra-
gen moeten thans worden aangewend voor andere be-
drijven. Naarmate het vaste kapitaal onbruikbaar
wordt, moeten ook de arbeiders naar andere bedrij-
ven worden overgebracht, zulks uiteraard tot lager
loon in verband met het risico van nieuwe bedrijfs-
takken, velker rentabiliteit zich nog niet ten volle
laat overzien, en ook in verband met de noodzake-
lijkheid om ten •behoeve van nieuwe bedrijven eerst
de productie van kapitaalgoederen op te voeren, ter-
wijl eerst later die der verhrui.ksgoederen kan stijgen.

Doel van iedere productie moet
zijn
het verhoogen
van de welvaart door zoo ruim en zoo goedkoop mo-
gelijke goedere.nvoorziening. Deze wordt het best be-
vorderd door snelle afschrijving van eenmaal ge-
investeerd kapitaal ter bevordering van spoedige om-
schakeling der productie. In een volkomen Vrije
verkeershuishouding zal dat ook gebeuren; in een
rationeel geleide planhuishouding zou het eveneens
‘gebeuren. Als het thans niet gebeurt, zoo kost ons
dat een stuk volkswelvaart in het belang van een
“deel van de kapitaalbezitters.

Wij spraken in het bovenstaande van
,,duurzaine”
verlaging van den buitenlandschen
kostprijs.
D’aaruit
volgt, dat in bepaalde gevallen van tijdeljken aard
steunmaatregelen geoorloofd kunnen zijn. Het eerste
geval betreft tijdelijke dumping, waarbij men, er
‘overigens op bedacht dient te ‘blijven, dat, zooals
wij al zoo di’kwrjis in deze kolommen hebben betoogd,
het constateeren van dumping in den zin van ver-
koop beneden gemiddelden kostprijs uitermate moei-
lijk is. Het tweede geval betreft valutaconcurreutie.

War,.neer eventueele afweermaatregelen tegen Ja-
pan tot deze beide gevallen beperkt blijven, kan
daartegen geen bezwaar worden gemaakt. Vrijheid is
nooit doel op zichzelf, doch altijd middel tot het be-
reiken van een doel, in dit geval een zoo ruim moge-
lijke goederenvoorziening. Deze eischt rationeele
prijsvorming, hetgeen bij tijdelijke dumping en va-
lutacoucurrentie. niet te verwezenlijken is.

Tav. de valutaconcurrentie ligt
bij
de huidige de-
flatie het middel voor de hand. Wij behoeven het hier
niet te herhalen. Ook ter vergadering werd er met
een enkel woord over gesproken, hoewel men in het
algemeen de devaluatie buiten discussie liet. Zoowel
Prof. Gon.ggri,jp,
als
Prof. C. A. Verrijn Stuart
lie-
ten op dit punt geen twijfel over hun meening, ter-
wijl ook een belangwekkend betoog van
Mr. W. J. L.
pan Es
over de kostprijsdalin.g van Japan in ver-
houding tot het Westen klaarblijkelijk in , de rich-
ting van devaluatie ging. De prae-adviseur
Ligthart

998

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICITEN

7 November 1934

voelt er echter nog niet voor en meent, dat Japan
er zelf door benadeeld wdrdt in verband met de prijs-
stijging der grondstoffen. De opmerkelijke bedrijvig-
heid in Japan schijnt zich echter tegen deze opvat-
ting te verzetten.
Tenslotte nog een enkele opmerking in dit ver-
band. Toen
Prof.
C. A. Verrijn Stuart
wees op d
valuta-moeilijkheden, welke zich reeds in 1895 met
betrekking tot Japan voordeden, interrumpeerde
Dr. J. van den Tempel,
dat men toen toch ook
niet den gouden standaard had verlaten, zooals
Prof. 0. A. Verrijn Stuart ons thans aanheveelt.
Deze interruptie, die den spreker klaarblijkelijk
ontging, laat zich, dunkt ons, gemakkelijk beant-
woorden. Na 1895 heeft zich een
opmerkelijke
stij-
ging van het prijsniveau voltrokken, om. omdat des-
tijds de goudproductie overvloedig en •de toeneming
van het giraalgeld op de verruimde goudbasis enorm
%ras. Dank zij ,,reflatie” is toen het vraagstuk der
valuta opgelost. Als Dr. Van den Tempel ons de ver-
meerderde goudproductie van de negentiger jaren
weet te verschaffen, zijn
wij,
zij het niet op de meest
rationeele wijze, uit den brand. Maar als ook hij geen kans ziet om de deflatie door verruimde goudproduc-
tie te
bestrijden,
kunnen wij dan niet het aantal
geldeenheden, belichaamd in onzen goudvoorraad,
vermeerderen door devaluatie, en op die
wijze
even-
zeer de goudbasis van ons ruilmiddel vergrooten?
Wij laten het voor heden bij deze enkele nabe-
trachtingen. De volgende week hopen wij nog terug
te komen op eenige. belangrijke punten, die ter ver-
gadering ter sprake kwamen en die in verband met de beperkte ruimte ditmaal niet behandeld konden
worden. G.M.V.S.

DE ECONOMISCHE PENETRATIÈ VAN JAPAN IN

NEDERLANDSCH-INDIË 1)

De driehoeksverhouding Japan—China—Neder-
landsch-Indië. De textielindustrie de voorhoede in
den industriëelen opmarsch.
Bij het beantwoorden van de vraag, die de Ver-
eeniging ons voorgelegd heeft, moet men zich mi.
niet te veel laten beïnvloeden door de woorden ,,in’-
zonderheid van Japan”. Later bij de uitwerking van
het probleem en het voorslaan van een economische
politiek deels wel, gezien het versnelde tempo der
Japansche expansie; maar bij het stellen van het pro-
bleem moet men mi. vooral zien de driehoeksverhou-
ding Japan—China—Ned.-Indië. Britsch-Indië, hoe
belangrijk ook, Cochinchina, Siam enz., deze landen
spelen vooralnog een secundaire rol in het gestelde
probleem en aan een al te ver vooruitzien in een tijd
van geweldige stuctuurveranderingen, een
tijd,
waar-
in grondige veranderingen in de Pacific-verhoudingen
nog zeer wel mogelijk zijn, vaag ik me niet. Voor-
loo’pig, d.i. bij het stellen van het huidige probleem,
is van zeer groot belang waarom Japan in China in-
dustriëel terrein verliest.
Bezien wij eerst Japan, dan is het hoofdbeeld, dat
dit land op ‘grond van economisch-geografische (en,
wil men ‘dieper gaan ‘biologische) omstandigheden, ge-
noodzaakt is belangrijke ‘hoeveelheden voedsel en
grondstoffen te importeeren, welke het grootendeels
betalen moet met zijn surplus aan arbeidskrachten,
die het in den vorm van industrie-producten uitvoert.
Industrialisatie en export zijn een noodzaak. Op dit
feit is terecht reeds vaak gewezen, ‘het werd ook door
ons in vroegere publicaties volkomen aanvaard en wij
kunnen den heer Ligthart erkenteljk zijn, dat hij
door de wel-gedocumenteerde economisch-geografische
studie, waarop ‘hij zijn prae-advies laat steunen, ons
dit nog eens exact heeft doen zien.
In dezen uitvoer van industriëele producten nemen

1)
Het onderstaande bevat het grootste gedeelte van de
rede, die Prof. Dr. J. Wisselink ji. Zaterdag in de ver-
gadering van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde
en de Statistiek heeft gehouden. (Red.)

de textielgoederen verreweg de eerste plaats in, ik
meen naar de waarde de grootste helft. Dit is in een
industrialisatieproces ‘geen toeval. De industrialisatie-
processen van economisch jonge landen, ‘zie ‘bij’v. vroe-
ger Engeland, later Amerika, weer later Rusland, nu in den laatsten tijd Zuid-Amerika, ‘beginnen vrijwel altijd met deze relatief arbeidsintensieve nijverheid.
Even later wordt zij in den regel gevolgd door andere
bedrijfstakken, die consiimp’tie-goederen vervaardigen
en weer later door industrieën, welke productie-mid-
delen leveren.
De textielindustrie kan men ‘bijna, steeds de voor-
hoede noemen van eiken industriëelen opmarsch. In
Oost-Azië ‘zijn wij grootendeels nog maar in het sta-
dium van voorhoede-gevechten, wat de industrialisa-
tie betreft, doch het verloop van deze voorhoedege-
vechten ‘en vooral de hanteering van dezen bedrijfs-
tak als economisch aanvaiswapen, kan ons reeds veel
leeren. Het ‘kan ons met name leeren, welke posten
in ons economisch stelsel wij zwaar moeten bezetten,
ook met het oog op latere phases.

De druk op de export-markten. De twee goifbe-
w egin gen.

Japan’s groote afnemers zijn China, een land dal
zich inmiddels zelf sterk industrialiseert, Britsch-In-
d.ië en Ned.-Indië. In 1928 ging naar. China onge-
veer 44 pOt., naar Br.-Indië naar ik meen ongeveer
28 pCt. en naar Ned.-Indië ongeveer 11 ‘pOt. van
den weefseluitvoer. Wij kennen de noodzaak voor Ja-
pan van den uitvoer van in’dustriëele producten,
vooral van weefsels, waardoor een toenemende druk
op alle exportmarkten wordt uitgeoefend. Figuurlijk
gesproken staat het water hoog tegen de dijken op en
vloeit de goederenstroom met kracht naar binnen,
waar de sluisdeuren openstaan.
Twee achter elkaar aanloopende golfbewegingen
zijn nu te constateeren, waardoor voor het hoofd-
exportproduct de gewone, laten wij het populair noe-
men ,,trend”-druk nog verzwaard wordt. Maar met
deze golven is méér mede te constateeren dan zuiver-
economische feiten. Schrijvende over de industriali-
seering zijn wij, wat Japan betreft, in 5 jaar tijds
allengs gekomen van een zienswijze, die rekening
hield met de vrijwel ongestoorde werking der zuiver-
economische factoren, tot de .gemotiveerde overtui-
ging, dat wij deze industriëele expansie moeten be-
zien als een onderdeel der imperialistische expansie
en deze weer als een au fon’d biologisch vraagstuk.
Er is in deze 5 jaren m.i. niet zoozeer iets essen-
tiëels veranderd in Japan, dan wel dat ons Wester-
lingen meer duidelijk is geworden; wij hebben vroe-
ger vaak symptomen beschouwd als de
eigenlijke
pro-
cédé’s.
De eerste golf, die haar begin heeft ‘in 1929 en
haar gevolgen vooral doet gevoelen in 1930, kan men
het beste kenschetsen als ,,Japan, door een bui ver-
rast”. De Japansche katoenin’dustrie bevond, zich in
1929 juist in een overgangstoestand en was daardoor
relatief k’wetsbaar. De industrie maakte, na het ver-
bod van nacht-arbeid en de limiteering van den
arbeidsduur voor vrouwen ,en kinderen, juist de over-
gang mede van de enkele naar de dubbele ploeg.
Daardoor waren de spinnerjen, die als kapitaal-in-
tensief bedrijf toch reeds in twee ploegen liepen,
uitgebreid om
gelijke
tred te kunnen houden met
de nu bijna verdubbelde productie der weverij. In de
.groote exportbedrijven streeft men, gelijk hier te
lande, noodgedwongen naar integratie en synchroni-
satie. Bovendien waren nieuwe groepen werkkrach-
ten gerecruteerd uit het arbeidssurplus in de agra-
rische productie. Op dat.moment kwam in China ‘de
zilver-crisis, waardoor de Chineesche markt voor een
groot deel
tijdelijk
wegviel. Erger was evenwel, dat
juist even van te voren, medio 1929, het omsiagpunt
in de kostenverhouding Japan—China door het voor-
aanstaande deel der Chineesche industrie juist was
gepasseerd. Men produceerde in Shanghai goedkooper

7 November 1934

ECONOM’SCH-STATISTISCHE BERICHTEN

[II]

dan in Osaka en Kobe. Door de stijging der efficiency
in de Chineesche industrie waren de nog lagere loo-
nen dan in Japan van een potentiëel gevaar, tot een
werkelijk gevaar geworden.

Wat stond Japan nu te doen? Men’ kon vrijwel niet
terug door de productie in te krimpen. Terugzenden
van de nieuwe lichtingen arbeidskrachten, vaaraar
alle kosten voor de opleiding besteed waren, ging
haast niet; het stilleggen van de dure surplus-capaci-teit in de kapitaal-intensieve spinnerij ging evenmin.
Japan, lat anders den afzet in China waarschijnlijk
geforceerd zou hebben door een economisch offensief,
kon door de bescherming, die de Chineesche industrie
genoot door cle valuta-daling,, vrijwel niets doen.
Japan heeft zich toen met alle macht op de andere,
bovendien productieverwante markten geworpen met
als gevalg, een druk eerst vooral op de Britsch-Indi-
sche markt en even later, gelijk in mijn desbetreffen-
de publicatie gevreesd, ook op de Ne’d.-Indische.
Nu de tweede golf. Was tot nu toe de concurrentie
gevoerd, •door de (zuiver) economische factoren vrij
te laten werken, na dien tijd krijgt de ‘industriëele
expansie een ander karakter. Zij wordt absoluut een
onderdeel van de imperialistische expansie. Mans-
joekwo en de ooriogstoerustingen vragen een grooter
invoer van grondstoffen en levensmiddelen en dus
vreemde valuta’s om deze te betalen. De export-
producten, waarmede Japan zich ‘deze ‘kan ver-
schaffen,. zijn vul. de .geëxporteerde ‘katoenen goede-
ren. Hierom alleen reeds moet de export doorgaan.
Doch er is meer. Een werkloosheid in de textiel-dis-
tricten, waardoor een groot deel der arbeid onder den
invloed zou kunnen geraken van ‘de ultra-nationalis-
tische (in wezen nationaal-socialistische) groep van
Araki komt de regeering in dit stadium allerminst
gelegen. Gaan een groot deel van de textielarbeiders
over naar ‘de ultra-nationalisten, dan wordt haar
positie précair. De export moet nu ook om deze
redenen coûte que ‘coûte doorgaan. Dat de binnen-
landsche markt niet meer kan opnemen, heb ik in
1930 in een publicatie’ reeds aangetoond.

Let wel, dat de Japansche export-industrie van de Chineesche markt weinig meer te verwachten heeft
en vooral om de volgende redenen. Niet alleen, om-
dat daa’r de boycott zijn werking doet gevoelen, maar
vooral, omdat men daar oploopt tegen een lageren kostprijs. Een strijd op dit terrein kan op den ‘duur
toch geen succes hebben en Japan weet .dat.

De industriëele expansie wordt een onderdeel van
cle imperialistische expansie.

Tot dusverre ‘hebben wij te maken gehad met wel-
iswaar groote kostprijsverschillen met de Europeesche

goederen, doch deze prjsverschillen berustten op reëele
verschillen tusschen de economische kosten der pro-
ductie voor iederen bedrijfstak ‘afzonderlijk. Wij zien
dan echter, deels misschien als gevolg van een bewust
bij prjscalculaties niet in goud-compenseeren van den val van de Yen, prijsverschillen optreden, die
per se niet verklaard kunnen worden uit de zooveel
lagere economische kosten der productie. Men gaat
onder de, reeds ‘zeer lage kostprjzen. De prjs-calcu-

latie speelt althans voor de individueele bedrijfstak
een ondergeschikte rol en wordt hoogstens vervangen
door een z.g. totaal-calculatie voor het geheele land.
Waardoor, wel ietwat anders .dan in Nederland, de
agraris’che productie de industriëele expansie helpt
betalen.

Mijn overtuiging is evenwel, dat men nog verder
gaat en als dit noodig is voor ‘het groote, biologisch
gefundeerde, imperialistische doel, tijdelijk bereke
ningen maar achterwege laat en doodeenvoudig de
economische zetten doet, welke noodig zijn, als on-
derdeel van het groote imperialistische expansie-plan.
Volledig te bewijzen is dit laatste natuurlijk moei-
lijk. De Japansche pers, de redevoeringen in vereeni-gingen enz. zeggen echter genoeg, vooral als men dit
beschouwt naast concrete feiten. Een der belangrijkste

hiervan is, dat men’ zich bij prijsnoteeringen losge-
maakt heeft van de economische kosten voor den in-
dividueelen bedrijfstak.
Men klimt dan oo’k lustig in
Britsch-In’dië (waar de industrie toch werkelijk al
goedkoop produceert, misschien 10 á 15 pCt. duurder
dan de Tapansche) over een tariefmuur van 75 .pCt.
heen en de Japansche invoeren nemen zelf’s met dit,’
zuiver-economisch beschouwd, prohibitieve invoer-
recht, sterk toe. En alles wordt er, zoo noodig ook
met veel grooter prjsspanningen dan gebaseerd kan
zijn op kosten-overwegingen, op gezet om ook de
Ned.-Indische markt geheel te bezetten. Met welk ge-
volg is ons allen genoeg bekend.
Dit is het beeld: een industriëele expansie ‘geheel
in het teekn van een imperialistische expansie. Hoe-
wel de productie-kosten ongetwijfeld al uiterst laag
zijn, bepaalt tenslotte niet meer de kostprjsberke-
‘ning, doch het economisch-strategische doeleind de
beweging en daarbij ‘komt ook het politiek element in
het geheele vraagstuk sterk op den voorgrond. Als
men dit niet ziet, kunnen wij weliswaar een zeer ab-
stract, en op’ zichzelf leerrijk theoretisch tournooi
houd’en, maar wij laten het practische probleem, dat
de vereeniging stelt, onaangeraaict.

Een totale miskenning van de werkelijkheid. Geen
troeven weggooien.
Mijn’ grootste bezwaar tegen het prae-advies Ligt-
hart ligt hier. De heer Ligthart’ is in
•zijn
geheele
prae-advies
‘blijven
staan in de phase, waarin wij in

1929
nog allen stonden. Zijn op zichzelf knappe en
breede’ betoog, heeft nu de beteekenis van een protest-
kreet tegen de verdwazing der wereld, ‘die ‘zich zoo-
ver verwij’dèrd ‘heeft van een rationeel Vrij ruilver-
keer, een lcreet ‘die, gezien de materieele en cultu-
reele verarming, welke van deze verdwazing het ge-
volg moet zijn; op zichzelf mijn sympathie en instem-
ming heeft. Als prae-advies, als oplossing van de
vraag doet het betoog van den, heer Ligthart echter
aan als ee anachronisrne: Het is, en ik bedoel dit
geenszins als een onprettige opmerking. als een 10 jaar oud spoorboekje van een goed georganiseerde
spoorwegmaatschappij. Dit zit’ ook op zichzelf zeer
logisch in elkaar, maar wie het gebruikt komt niet
aan het doel. Het prae-advies is een totale misken-

ning van de werkelijkheid.
Het beeld dat men uit het prae-advies Ligthart van Japan zou krijgen is niet het werkelijke Japan. Het is
zelfs niet het Japan uit de vorige phase, ‘het is een
Japan’dat ook geestelijk nooit bestaan heeft. Men zou
uit dit prae-advies haast lezen, dat Japan een liberaal
land ‘was. In werkelijkheid is dit land collectivistisch
en imperialistisôh; het voelt, denkt, en handelt col-
lectivistisch en is daarom het Westen jaren voor ge-
veest in ‘het cons’ta’teeren van den ‘dood .of altrians vol-
slagen bewusteloosheid van het Mahchesiertum, dat
in zijn absoluten vorm zijn dienst als cultuurphase
gedaan heeft en misschien ook wel eens weer in ge-
reïncarneerden vorm de wereld een verderen stap
voorwaarts zal laten doen, maar dat momenteel dood
is. Japan is een land, dat reeds lang landen als En-
‘geland en Nederland voorgegaan is met een ster’ke
protectie. En dat nu (zie o.a. de bladen over -de olie
in Mansjoekwo) een der leidende landen is ‘bij het
helaas algemeen streven naar autarkie, hetzij van in-
‘dividuëele landen of groepen van landen. Men bezie den druk op de Indische markt, nu de hoofd-afzetge-
bieden van Japan, China en Britsch-Indië, veel min-der afnemen en de deur -grootendeelq sluiten, in dit
licht.
Vervolgeni Nederlan’dsch-Indië. Wij zullen het er
allen over eens zijn, dat Indië van nature een land
is vul, aangewezen op den export van agrarisc’he
producten. In beide prae-adviezen, in dat van den
heer Ligthart en in dat van den heer De Iongh
komt dit voortreffe1ijk aan het licht. Daarmede houdt echter ook in ‘ dit opzieh’t mijn waardee-
ring voor het prae-advies Ligthart op.
Hij
zit

1000

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Nôvember 1934

de realiteit ook hier niet. Wij hebben zoowel in
Nederland als Ned.-Indië rekening te houden met de
bittere werkelijkheid, die geheel anders is dan de om-
standigheden, die de heer Ligthart noodig heeft in
zijn prae-advies, om voor Japan en Ned.-Indië te
komen tot een economische ruil van suiker tegen ka-
toenen goederen. Japan zal, zooals de heer Alh. Span-
jaard zeer terecht opmerkte bij het interview ‘door
het Ned. Corr. Bureau van 5 October 11, wel niet in
staat
zijn
om een zoodanig kwantum goederen van ons
af te nemen, dat de noodzakelijke ruil-positie ook
maar bénaderd wordt. Japan zal bovendien niet ge-
negen zijn om
belangrijke
kwantums Java-suiker af
te nemen. Het past niet in zijn autarkisch schema om
de Formosa-cultuur te laten vallen. Bovendien is het
psychologisch nog eerder mogelijk om een land export
te laten opgeven, dan om een bloeiende inheemsehe
industrie (de Japanner zegt bovendien ‘dat de kost-
prijs op Formosa nu nog lager is dan op Java) stil
te leggen ten behoeve van de importen eener vreem-
de nijverheid. Al kwamen wij tot een overeenkomst in
dezen, het zou een zeer gewrongen constructie
worr
den, die in de practijk toch niet houdbaar zou zijn
en groote teleurstellingen zou geven. Laat men, ik
beu dit .volkomen met de reëele practische verdere
beschouwingen van ‘den heer Spanjaard eens, Japan-
sche invoeren ongelimiteerd toe, zonder een overeen-
komstige contra-prestatie, dan ‘gooit men alle ruiltroe-
Ven voor de Indische producten weg, zonder er iets
voor in de plaats te krijgen. Wat men met ‘de onge-
limiteerde Japansche invoeren wèl
krijgt
en wat wij
er door inboeten als natie, zal ik straks probeeren
aan te toonen.

– De belangen van de Nederlanclsch-Indische ge-
nieenschap.

Indië zal zeker het oog gericht moeten houden op
de natuurlijke afzetgebieden in Oost-Azië, al komt de
uitvoer daar momenteel wat in het gedrang en op
alle potentiëele mogelijkheden moet nauwkeurig acht
gegeven worden. Doch daarnaast is Europa met zijn
groote consumptie van koloniale producten van zeer
veel ‘belang (‘de uitvoer naar Europa is trouwens de laatste jaren relatief belangrijker geworden) en men moet de invoeren uit Europa afhankelijk stellen van
de exporten. Ik betreur met den heer Ligthart de af-
dwaling van ‘den vrijhandel. Doch laat men Japan
vrij invoeren, dan geeft men alle ruiltroeven weg en
staat, zooals de heer Spanjaard verderop in zijn in-
terview zeer terecht opmerkte, met leege ‘handen
tegenover de groote afnemers van Indische producten in Europa. Ook Amerika kan eeii belangrijke afnemér
zijn. Daarnaast zal, naar ik vrees, een langdurige,
misschien b1ijveiile inkrimping der productie noodig
zijn, om lat m’i nu eenmaal met het autarki sch stre-
ven, dat
waarn.hijnlijk
helaas nog jaren zal voort-
gaan, te maken heeft.
Indië zal zich verder, voor zoover mogelijk, ook
moeten industrialiseeren. De tengevolge van de in-
krimping der agrarische ex
.
port-productie, braaklig-
gen’dearhei dskrachten kunnen, niet braak blijven lig-
gen en importen kan het land ‘zich niet meer in de-
zelfde mate als vroeger veroorloven. Tegenover de
mogelijkheden der industrialisatie sta ik niet zoo
sce’ptisch als de heer Ligthart. Ik stel er echter prijs
op te verklaren, dat ik, zelfs als steller van ‘dit pro-
bleem voor de ‘niomenteel in het geheele Oost-Aziati-
sche vraagstuk meest belangrijke industrietak, nim-nier verder ben gegaan dan het wijzen op de oogen-
schijnlijk ‘gunstige omstandigheden en het eischen
van een zeer naurkeurig onderzoek. Op de resultaten
daarvan ‘hen ik nooit vooruitgeloopen. Ieder geval (ik ben dit volkomen met het prae-advies De Iongh eens)
moet, en i’k heb hierop ook in twee interviews voor
de Indische pers uitdrukkelijk gewezen, nauwkeurig
bezien worden of wij maken ‘groote economische en
sociale ongelukken. Volgens de conclusie van den heer
Li’gthart zou echter, als men ze consequent doorvoert,

d.w.z. nu Jajan vrij toelaat, een Indische industrie
zelfs nooit de kans krijgen. Het probleem zelf was dan
al van ‘de ‘baan. Ik kom hier dadelijk op terug.
De drie vraagstukken, de Japansche importen, de
invoer van indüstrie-producten uit Europa en Ame-
rika en de gedeeltelijke industrialisaie van Ned.-
Indië ‘zijn nl. één vraagstuk.
Ik -besef, zoô goed als de heer Ligthart, de consu-
mentenbelan’gen en realiseer, dat in Indië voor veel
artikelen, vooral momenteel, groote groepen der be-
volking letterlijk ,,on the margin ‘of consumption”
leven. Wij moeten echter de belangen van de geheele
Indische gemeenschap bezien, d.w.z. èn consumenten-
èn producentenbelangen. Indië moet ‘de geïmporteerde
goederen betalen met aldaar voortgebrachte goederen.
In-dien men niet ruilen kan, heteekent ‘dit een be-
langrijke inkrimping der Indische productie (zoowel
agrarisch als industriëel) en het voor een groot deel
wegvallen van een ‘geldinkomen. Er moet gezocht
worden naar een ‘evenwicht waarbij als voornaamste tegen elkaar af te wegen factoren zijn te noemen:
‘de consumenten-belangen;
de producenten-belangen;

het voorkomen van monopolie-posities van leve-
ranciers, waarbij i’k vnl; denk aan Japan.

De economische politiek van Ned,-Indië.
‘W’ij krijgen dan voor een economische politiek van Ned.-In’dië de volgende hoofdfiguur:
Imp’orteer, rekening houdende met afzetbelangen,
zooveel -mogelijk de ‘goedkoopste industriepro’ducten
uit Japan, aldus voor de consumenten zooveel moge-
lijk prjsstijging voorkomende.

Importeer op denzeifden voet, zooveel mogelijk
de -duur-dere goederen, bestemd voor relatief koop-
krachti’ger groepen consumenten, uit Europa en Ame-
rika.

Bevorder intusschen, -gezien de iudividuëele en
groepsautarkie een industrialisatie, waaraan het Ne-
derlandsche bedrijfsleven en het Nederlandsche kapi-taal krachtig deelnemen.

Zoowel wat de invoer van Japansche als van Euro-
peesche en Amerikaansche industrieproducten betreft,
denken wij in hoofdtrek-ken aan een ruilverhouding
voor goederen en volgens een -hehoorlijken economi-
schen maatstaf waardeerbare -diensten. Een principe
dat ih ook, zij het in veel minder starren zin, aan-
vaard voor het moederland, doch steeds in het licht der Rijkseenheid. Ik leg echter sterk den nadruk op
groote soepelhei-d in ‘dit opzicht tusschen Nederland
en Ned. -Indië. Niet alleeni omdat de cene gemeen-,
schap aan de itndere andere diensten kan bewijzen dan
het afnemen van goederen (waarbij ik denk aan finan-ciëele en organisatorische hulli), maar ook om politie-ke redenen. Zonder een
belangrijke
economische band
kan men van Nederlandsche zijde op den duur niet
voldoende overwicht hebben om politiek in Indië te
blijven leiden. I-k zie de economische invloed, analoog
met wat ik hieromtrent drie jaar geleden in een -des-
betreffende rede zei, allengs grootendeels overgaan
van den import naar deelneming en leiding aan de industrialisatie en sta hier in principe op hétzelfde
standpunt als de prae-adviseur De Iongh en ook op
dat van den heer Welter in zijn ‘prae-advies voor het Nederlandsche Instituut voor Accountants. Het niet-
rigide vasthoudeni aan ruilovereenkonisten (waaronder
diensten) en het wegen van andere voordeelen of
steun, ‘die Indië van Nederland geniet, zou ik id de
eerste plaats nu willen doen gelden v-oor de zwaarst
getroffen Nederlandsche industrieën, waarbij ik, even
als ‘de heer De Iongh het eerst denk aan de testiel-
industrie. Dit moet het karakter dragen van een tijde-lijken steun, (het eenige middel is een rationeele con-
t-ingenteering), die voor zoover een industrie het veld
inderdaad op economische gronden’ moet ontruimen,
een langzamen en geordenden terugtocht mogelijk
maakt. Men voorkomt dan deels in Nederland een ‘be-
drijf’s-economische ontreddering o.a. door productie-

7November 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1001

deviatie, alsmede een sociale ontreddering door zware
acute schokken wat werkloosheid betreft.
Voor de textieliudustrie is er bovendien nog een
reden, een zuiver Ned.-Indisch belang, waarom zij
haar plaats aldaar voorloopig moet behouden: de in-
dustrialisatie. Ik heb verleden jaar in het Economisch
Weekblad voor Ned.-Indië aangetoond, waarom de
Europeesche industrie in een bepaalden omvang moet
blijven tot een Ned.-In’dische in den zadel zit. Laat
men dit na, en dit zou de consequentie zijn van het betoog van den heer Ligthart, dan kan men een In-
dische industrialisatie nu al wel volledig afschrijven.
Japan zal dan:

le. den importhandel en den distribueerenden ‘han-
del gehedi in handen nemen;
2e. een vernietigings-offensief vanuit Japan voeren,
tegen elke opkomende industrie – immers Japan
heeft behoefte aan den uitvoer van industriëele pro-
ducten en op ‘zichzelf niet aan vestiging en ziet liever geen mededingers, die gevaarlijk ‘kunnen worden;
3e. zoo ‘dit nog niet voldoende is, ook tot indus-
triëele vestigingen overgaan en alle sleutel.posities
bezetten in een nieuwe industrie, waarmede zij de
opkomst van een Indische nijverheid kan beletten.
Bovendien zal Japan, doordat •de vroegere leveran-
ciers zich van de markt hebben afgewend, reeds bin-
nenkort een monopolie-positie verwerven.

Een monopolie-positie van Japan beteelcent het
einde van het Nederlandsch gezag.

Wat het creëeren van een monopolie-positie van
Japan beteekent voor den Indisch’eu consument, ik
heb ook ‘dit punt al eens eerder uiteengezet. Bij de
moderne serie-productie is specialisatie en een rustige
uitbalanceering der bedrijfs-interne productie-facto-
ren, een absolute eisch voor een voidoend lagen kost-
prijs, op elk gebied dat men wil gaan bestrijken.
Heeft’ de Europeesche industrie zich eenmaal van de
markt afgewend, dan kan zij niet of althans pas
ne
langen tijd en’inet veel ‘kosten voor organisatorische
en technische transformatie, weer als organisatorisch
gelijkwaardige concurrent (ik spree’k niet over ar-
beidskosten) in het vuur gebracht worden. Met an-
dere woorden, Japan is dan volledig meester van den
toestand.

En nu, met de Europeesche industrie nog organisa-
torisch gevechtsklaar, dreigt Japan als antwoord op
een zeer terecht ingevoerde contin’genteeringsmaat-
regel, officiëus al met een leverantie-boycott van
ruw-doek. Men zie de J’apansche pers. Men is daar,
hoewel mi. geheel onnoodig, in Indië blijkbaar nog
een oogenblik bevreesd voor geworden ook. (Japan
denkt nu blijkbaar niet aan de door hem in de pers
zoo gekoesterde arme Indische consument). Wij mo-
gen Japan dankbaar zijn voor deze bedreiging, die
‘dit gevaar op een voor ons nog veilig tijdstip, nog
eens fel belicht heeft. Maar wat moet ‘dit straks wor-
‘den, cl.w.’z. ah de Europeesche industrieën er niet
meer ‘zijn en ‘bovendien het geheele distributie-appa-
raat in Japansche handen is? Japan kan dan elk
oogenblik de Indische gemeenschap in een vitaal punt

treffen en zoodoende het Gouvernement de wet voor-
schrijven. Er is geen ‘keus, men kan Japan een rede-
lijk deel van de markt geven, doch nooit en nimmer
‘kan men Japan de strategische punten van ons econo-
misch leven in Ned.-Indië ‘laten bezetten. Ik denk in
‘dit verband ook’aan de scheepvaart en vooral de kust-
vaart. Dit zou het einde van de Nederlanders en het
Ned’erlandsche gezag in Indië beteekenen. N’oodi’g zijn
‘contingeuteeringen en licentieeringen. ‘

De ‘heer Ligthart heeft aan het slot van zijn résumé
omtrent de positie van Japan twee vragen gesteld:
‘Wat is ‘het voordeel voor de wereld als: le. een be-
langrijke kooper ten gronde gaat; 2e. een nijver volk
verdwijnt?”

Ik wil ‘daarop een antwoord geven, mits ik ook
twee vragen mag ‘stellen. Het antwoord is, ‘dat wij

als nttie alléén, de politieke en economische gang van
zaken in de wereld-orde, hoezeer door ons •betreurd,
niet veranderen’ kunnen en dat wij oo’k niet geroepen
zijn om als lichtend voorbeeld te dienen. Het lich-
tende element zouden nl. zijn de vlammnen, die den
martelaar op den economischen ‘ brandstapel belichten.

Het is heel mooi als anderen later in een boek over
cultuur-geschiedenis lezen welk een braaf en ruim-
denkend volk de Nederlandsche natie was. Maar de Nederlandsche natie ligt dan economisch en naar ik
vrees voor een deel ook .letterlijk (door een groote
teruggang van de geboorten, tengevolge van verar-
ming) op het kerkhof. Laat men goed begrijpen, dat
ook
WI
momenteel als volk vechten om ons bestaan,
al zou men aan de gestes van vele instanties in Ne-
derland niet zeggen, dat dit besef ook daar doorge-
drongen is. Als alle landen de deur sluiten, behoeven
wij ‘de onze nog niet ‘wagenwijd open te zetten. Het is
mooi genoeg, als wij ze in Indië iets verder openen,
wat, vergeleken met 1930 en 1931, toen het deurslui-
ten elders goed ‘begon, al geschied is. Wij moeten
redelijk zijn en begrip hebben voor de positie van
Japan en ‘dit land een redelijk deel van de markt
geven; dit ongeveer in ruilverhou’ding en rekening
houdende met het consumenten-belang en de andere
straks genoemde factoren. Maar nooit en nooit zal
men, gelijk reeds gezegd, Japan de economisch-stra-
tegische punten kunnen laten be’zetten.
Iemand, d’ie Indië en het Oosten door en door kent, een man voor wiens ‘gevoel en verstan’d ik het groot-
ste respect heb, een man, die verder warm voor de
Indische gemeenschap voelt, zei onlangs tegen mij: ,,Vrjhandel in Indië beteekent Japansche handel. De
open deur, beteekent het Japan’sche ‘huis”. Verder
citeer ik den ‘heer Albert Spanjaard, die ons land ver-
tegenwoordigde in Batavia, die aan het slot van het
reeds vermelde persgesprek zegt: ,,Het is het streven
van Japan, niet’ alleen den import, maar ook de dis-
tributie in handen te krijgen. Dit ideaal wordt geleid
door den wensch om ‘den Japanschen invloedssfeer
te versterken. V’oor mij staat vast, ‘dat al de Japan-
ners, op welke posten zij ook geplaatst zijn, zooal niet een politieke opdracht hebben, dan toch ten minste de
taa’k op ‘zich voelen gelegd mede te werken aan de
verbreiding van den Japanschen geest.” Wij ‘kennen
allen den heer Spanjaard als ‘een ruim-denkend en
zeer bezadigd man, •die ‘bovendien, gezien zijn positie,
zich natuurlijk nog uiterst ‘gematigd zal hebben uit-
gedrukt. Tusschen deze regels staat héél veel te lezen.

Mijn beide vragen aan den heer Ligthart zijn nu:
Moeten wij zelf als Nederlandsche gemeenschap on-
noodi.g een belangrijk stuk van onze materieele en
cultureele positie inboeten? ‘Wil hij, de consequenties

van zijn betoog volledig aanvaardend, dan uit Indië
verdwijnen? Ik voor mij beantwoord deze vragen
n’et ,,niet” en ,,nooit”.

Ik herhaal, men moet de economische expansie van
Japan zien als een onderdeel der imperialistische
expansie. De Japansche pers, de geheele ‘sfee.r en
gestes, zeggen naast ‘de geconstateerde feiten genoeg.
II heeft misschien ‘ook uit een, bericht, overgenomen
uit de Indische bladen, gezien ‘hoe op Menado een
Japansche matroos een school binnenliep en daar op
het ‘bord de kaart van Oost-Azië teekerle. Vervolgens
trok hij eerst een kring om Japan, daarna een die ook Korea ‘omvatte, vervolgens werd de kring uitgebreid

met Mansjoekwo, en daarna met de Philippijnen,’ ter-wijl ‘de laatste kring ook om Ned.-Indië cirkelde. Met
het opschrijven van de woorden ,,This is greater Ja-
pan”, beschouwde de zoon van Nippon zijn taak als
beëindigd en verliet het schoollokaal. Ik ‘heb mij ver-
wonderd hoe een eenvoudig zeeman, als de door zijn
pakje aangegeven rang althans in overeenstemming
was met zijn werkelijke positie en. ontwikkeling, zulk
een rake wijze van propaganda kon bedenken. Later
werd mij medegedeeld en nog wel in een zeer ‘beza-
digde, goed geïnformeerde kring, .dat de man waar-

schijnlijk dit idee ontleend had aan een film, welke
volgens mijn zeer serieuze zegslieden, in Japan ver-
toond wordt. Op het doek wordt Oost-Azië geprojec-
teerd en de Japansche kring breidt zich hoe langer
hoe verder uit, om pas hij de Timor Zee op te houden.

Ik weet dat er een meenin,g is, die zegt, laat Japan
toe, geheel vrij, de open deur in Indië, of het zal
politieke gevolgen hebben, waardoor wij Indië verlie-
zen, waarmede men bedoelt dat Japan Indië zal
nemen. Ik geloof dit niet, al misken ik ook de gevaren
in Oost-Azië geenszins. Vrees is altijd een slechte
raadgever. Ik zeg nogmaals laten wij Japan met
groote redelijkheid behandelen, doch uit angst zeker
niet verder gaan. Dit helpt toch niet; het tegendeel
is waar: hoe meer men in vrees geeft, hoe meer ge-
eischt wordt. De politieke verhoudingen lijken mij
van dien aard, dat zelfs al wil men in Japan de
redelijkheid van ons standpunt niet inzien, (wat ik
van ettelijke mij bekende industriëelen o.a. niet ge-
loof) de consequenties momenteel zeker niet van ver-
strekken.den aard zouden zijn. Misschien, wederom
een niet begrijpen van de redelijkheid van “het Ne-
derlandsche standpunt ver’onderstellend, in de toe-

komst wel. Maar om dit misschien in
de
toekomst
te

ontgaan, zou men
nu
een procédé voort laten gaan,
dat ons vast en zeker binnen niet langen tijd
op het

verlies van Indië te staan zou komen. Uit louter voor-
zichtigheid zou ffien geheel in de kaart van Japan

spelen.
Ik beweer niet, dat de koers, waarin m.i. nu ge-

stuurd moet worden, geen enkel risico met zich
brengt, maar het is de eenige die gevolgd kan
worden: En laten wij in dit verband een bekend citaat
van J’ack London eens overdenken. Ik meen, dat het
is uit zijn boek ,,Adventure”. Jack London’s figuren
hebben soms ‘buitengewoon goed de, ,,phylosophy of
life”. Het verhaal speelt in de kustvaart in de Zuid-
zee, een vaart waaraan over een lange periode bezien,
risico’s nu eenmaal inhaerent zijn; aan een koloniaal
gebied in Oost-Azië in den tegenwoordigen tijd nu
eenmaal ook; In deze re’isbeschrj’ving spreken twee
ervaren gezagvoerders over een mooien schoener, het
beste schip in de vaart, en over den kapitein, Old
Kinross. Old K’inross is’ een uiterst voorzichtig
secuur oud heer, die de reederj als voorbeeld stelt
omdat hij nooit eeuig risico neemt. Welnu, wat is de
slotsom, waartoe de oude zeerobben, die geen van bei-‘den nog ooit een schip verspeeld hadden, komen? ,,Oh
yes, he is all you want for not taking any risks.
W’hen he smelis stormy weather, he is as timid as a
rabbit. But all the same one day he’ll loose his fine
ship. That’s when there is only one course Out of
the ‘difficulties and he will be too afraid to run Laat het ons met Indië niet gaan als Old Kinross
met zijn schip.

KANTTEEKENINGEN BIJ DE MEMORIE VAN ANT-

WOORD OP DE RIJKSBEGROOTING.

De moeilijkheden, waarvoor de Regeering geplaatst
wordt, nemen bijkans elken dag in omvang toe en
het is derhalve niet te verwonderen, dat de oppositie
tegen de economische politiek ook luider wordt. Dit
blijkt wel zeer
duidelijk
uit het Voorloopig Verslag’
op de Rijksbegrooting, dat veel meer critiek bevat
dan een jaar geleden. Iii ‘de Memorie van Antwoord,
die de vorige week is verschenen, is de Regeering
daarom uitvoerig op de verschillende beschouwingen
van de Kamerleden ingegaan en heeft zij haar eigen
standpunt nog eens nader gepreciseerd.
Bij alle critiek, die de Regeering op het oogenblik
te verduren heeft, dient men vooral één factor in
het oog te houden. De maatregelen, die noodzakelijk
zijn, kunnen niet altijd op korten termijn resultaat
opleveren. Er verloopt vaak eenige
tijd,
voordat een
bepaalde maatregel voldoende effect kan sorteeren.
Indien de omstandigheden
gelijk
gebleven waren,
zou de gunstige werking van verschillende middelen,
die de Regeering heeft toegepast, reeds aan den dag
zijn gekomen. Doch het ondankbare voor de Regee-
ring ligt hierin, dat het resultaat van vele maat-
regelen niet kan worden waargenomen, omdat de om-
standigheden vaak intdsschen weder ongunstiger zijn
geworden. Er zijn telkens nieuwe maatregelen noodig
om het economisch leven voor ondergang te behoe-
den. Elke Regeering zou in meerdere of mindere
matë voor dit probleem zijn gesteld,
welke politiek

ook gevolgd zou zijn.
Het is van groot belang om dit punt niet uit het
oog te verliezen, omdat men bij de beoordeeling van
de . re.geeringspolitiek hiermede rekening dient te
houden. Indien men de Memorie vaii Antwoord leest,
zal men moeilijk kunnen volhouden, dat de Regeering
niet een juisten kijk heeft op den economischen toe-
stand. Want al moge men van meening verschillen
ovér de middelen, die de Regeerin.g toepast om uit
deze ernstige crisis te geraken, dan zal men toch
moeten erkennen, dat de toestand weliswaar zeer
somber, maar juist wordt geschetst. In vele kringen
is nog hoogst onvoldoende het besef doorgedrongen,
dat ons land zich in economischen zin op een zeer
laag niveau bevindt, dat veel lager ligt dan met het hhidige peil overeenstemt. De toestand in ons land
is een schjjntoestand, die niet de economische wer-
kelijkheid weerspiegelt, omdat de reserves het beeld
versluieren. Zoodra de reserves opraken, treedt de
werkelijke toestand aan den dag; in den laatsten tijd
heeft men dit
verschijnsel
reeds verschillende malen
kunnen waarnemen. Het zal echter, tenzij in geval
van sterke verbetering v’in de internationale con-
junctuur, spoedig duidelijker en in allerlei vormen
tot uiting komen.

Het is o.i. toe te juichen, dat de Regeering de
Werkelijkheid ziet en hiernaar wil handelen. Het
vorige jaar werd de indruk gewekt, dat door de Re-
geering, mede met het oog ôp de geringe verbetering
van de binnenlandsche en internationale conjunc-
tuur, niet de noodzakelijkheid van een
zeer
drasti-

sche aanpassing werd gevoeld. Het
tempo
van aan-

passing is het afgeloopen zittin.gsjaar onvoldoende
geweest. Wij hebben er het vorige jaar reeds op ge-
wezen, dat •een doeltreffende deflatiepolitiek niet een
kwestie van jaren, maar van maanden was.’) Het is
zeker te betreuren, dat de Regeering eerst thans den
vollen
ernst van den toestand ziet,’) omdat, zeer ten
nadeele van onze volkshuishouding, veel kostbare
tijd veridren is gegaan. Doch al kunnen wij ons
met de beschouwingen over de huidige situatie ten
volle vereenigen, zoo verschillen wij van meening
over een deel van de middelen om uit de zeer ernsti-
ge impasse te geraken. Wij zijn van meaning, dat de
Regeering langs den door Haar aangegeven weg niet
tot een zoo di’astische verlaging van het kostenpeil
kan komen als noodzakelijk is om de concurrentie, met
andere landen vol te houden. En zeker niet, indien
niet op
alle
gebieden van onze volks’huishouding de
consequenties van onze monetaire politiek worden
aanvaard.

Zie
,,De Economist” ‘van October 1933, iblz. 708.
‘Uit de M. ‘v.
A.
eiteeren wij de volgende ‘passage:
,,WU Nederland economisch en sociaal niet voortdurend
verder afzakken, zoo zal een aanpassing aan de gewijzigde
omstandigheden noodzakelijk zijn. Kon deze noodzaak de
vorige jaren nog eenigermate ontgaan worden door de
rijke rese’rves, welke het Nederlandache volk in ‘het alge-.
meen en het bedrijfsleven in het bijzonder bezat, nu wel
blijkt, dat deze reserves voo’r het overgroote deel ‘zijn in-
‘eteerd, ie aanpassing in snel tempo een eisch van zelf-
‘behoud.”

7 November 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1003

volgen. De meest consequente weg – d.i. de steile
weg – is ‘de z.g. harmonische deflatiepolitiek, waar-
onder wij verstaan, dat het liquidatieproces zich in
al zijn geledingen voltrekt, d.w.z. dat de verliezen
door onze geheele volkshuishouding worden gedragen
en niet op bepaalde groepen worden afgewenteld.
Niet alleen alle prijzen moeten dalen, ook de kos-
ten d.w.z. tarieven, bonen, belastingen enz. moeten
worden verlaagd. Deze politiek wordt niet gevolgd,
omdat op het oogen’blik door prijspolitieke maatrege-
len een deel van het vaste kapitaal in stand ‘wordt
gehouden en het deflatieproces dientengevolge wordt
geremd.

De politiek die door de Regeering wordt gevolgd
is onharmonisch. Dientengevolge kunnen de kosten
van levensonderhoud niet zeer aanzienlijk dalen.
Weliswaar zijn de werkloosheidsuitkeeringen vermin-
derd en zijn vooral in verschillende gemeenten bonen en salarissen verlaagd, maar dit proces zal nog verder
moeten gaan, alvorens een evenwieht is hersteld.’)
Doch een dergelijke druk zal op toenemende moei-
lijkheden stuiten, zoo]ang niet een zeer aanzienlijke
verlaging van de kosten van levensonderhoud is tot
stand gekomen. Om dit te bereiken is de zeer steile weg noodzakelijk ‘van afschrjving op de hoofdsom
van kapitalen, die nu door consumenten en belast-ing-
betalers in stand worden gehouden. De tegenstrijdigheden, waartoe deze politiek leidt,
komen in de genoemde Memorie van Antwoord voort-
durend om dèn hoek kijken. In woord en geschrift
heeft de Regeering er herhaaldelijk den nadruk op
gelegd, dat de aanpassing over de geheele linie be-
hoort te geschieden, dus niet alleen op het gebied
van de boonert, ma’ar ook op dat van de vaste lasten.
Dit laatste geschiedt volgens de Memorie van Ant-
woord dagelijks. Gewezen wordt in dit verband ,,op
de voortdurende daling van den rentestandaard, op
de talrijke afschrijvingen op obligaties en aandeelen in
industriëele, scheepvaart- en handelsondernemingen”.

Het komt ons voor, dat hiermede dit vraagstuk niet
alleen onjuist, maar ook eenzijdig wordt gezien.
Onjuist, omdat het #andeelenkapitaal door een on-
dernemer nooit als een vaste last wordt beschouwd,
eenzijdig, omdat het hier niet uitsluitend gaat om
de obligaties van particulieren, maar ook van de
Overheid. De groote ,,vaste” ,verplidhtingen van de
Overheid leiden er niet alleen toe, dat op de overige
uitgaven sterker bezuinigd moet worden dan hét
geval zou zijn als deze ook konden dalen, maar de
mogelijkheden voor een verlaging van tarieven en
belastingen worden hierdoor zeer verkleind.
2)

Welke beteekenis dit vraagstuk heeft, moge hier-
uit ‘blijken, dat volgens Minister Oud in zijn radio-
rede alleen reeds de vaste uitgaven van de Overheid
voor de Staatsschuld bijna
f 150 millioen vorderen.
I-Iierte.genover staat een inkomstenraming van ruim
f 600
millioen. Hoe meer de uitgaven naar beneden
gaan, ‘hoe zwaarder deze last gaat drukken.
Dat over deze en over analoge vraagstukken zoo
moeilijk te discussieeren valt, is een gevolg van het
feit, dat men steeds met nominale bedragen werkt
en de reëele verhoudingen door de ‘ groote waarde-
vermeerdering van den Gulden uit het oog verliest.
Dit komt .zeer duidelijk tot uiting bij den belasting-
druk. De Regeering acht, zooals bekend, een verdere
verzwaring van de lasten ondragelijk. Doch een ver-
dere daling van de waarden van goederen
zal
den druk
van die belastingen, welke in Guldens gefixeerd zijn,
verzwaren. De relatieve belastingdrulc
zal bij dalen-
de inkomsten van onze vol’kshuishouding wel degelijk

Hoewel er veel geklaagd wordt over de afwenteling
van de lasten door het Rijk op de Gemeenten, moge niet
uit het oog worden verloren, dat door de actie van de
Regeeriug de credietwaardigheid van verschillende gemeen-
ten sterk is gestegen, waardoor conversies’ tot een ‘lager
rentetype mogelijk waren.
Voor het hypotheekvraagstuk weet de Regeering nog
steeds geen afdoende oplossing.

toenemen. Tot welke wanverhouding zulks al geleid heeft moge uit de volgende berekening
blijken.
Vol-
gens het Voorloopig Verslag wordt het totaal be-
cirag der uitgaven van Rijk, Provincies en Gemeen-
ten in
1929
en
1934 op f 1300 millioen gesteld. De
waarde van ‘de totale Nederiandsche productie be-
drcieg volgens een schatting van het Centraal Bureau
voor de Statistiek in
1929 f 8.2
milliard en is voor
1934
door ons ‘globaal geschat op
f 4.66 milliard.
1)

Men kan dus de volgende verhouding berekenen.

Totale uit-

Waarde van de

gaven v. d.

Nederi. productie

Overheid

Verhouding
(in millioenen guiden’s)
1929 ……….8.200

1.300

16
pCt. 1934

……….4.660

1.300

28

Bovenstaande cijfers toonen zeer
duidelijk
aan, hoe
urgent een verlaging van de publieke uitgaven is.
Want als de Regeering van meening is, dat de moei-
lj’kheden nog zullen toenemen •en wij kunnen het
ook nog steeds niet anders zien, dan moet men wel tot
de conclusie komen, dat al worden de uitgaven ook
verlaagd, de dalende inkomsten de bovenstaande wan-
verhouding zullen blijven bestendigen, zulks ten na-
deele van het economisch leven in Nederland.
2
)
De reëele verzwaring van den belastingdruk is
van groote beteekenis voor de afzetmogelijkheden van
de ind’ustrie. Het wekt daarom verwondering, dat de Regeering alle aandacht zal schenken aan de binnen-
landsche markt. ,,Het afgeloopen jaar heeft geleerd,
dat met welke handelspolitieke middelen ook gewerkt
wordt, een een’igszins. belangrijke vergrooting van
export, welke tot werkverruiming zou kunnen leiden,
in afzienbaren tijd niet te verwachten is. Deze werk-
verruiming zal derhalve in de eerste plaats op de
binnenlandsche markt gezocht moeten worden.”
Deze passage wekt den indruk, dat Nederland zijn
export niet meer kan’ opvoeren, zoodat wij den na-
druk op de inheemsehe markt moeten leggen. Dit
standpunt lijkt ons niet juist. Indérdaad is het
grootste deel van onzen agrarischen
uitvoer niet meer
voor uitbreiding vatbaar, doch zulks is wel het geval
met den afzet van
industriëele
producten. Ditlaatste
is niet alleen een kwestie van buitenlandsdhe han-
delsbelemmeringen, maar ook van kostprijs en Organisa-
tie. Indien echter de vaste lasten niet voor verlaging
vatbaar zijn, integendeel indien de lasten reëel ver-
zwaard worden,, dan zullen de uitvoerbedrjven al-
lengs den strijd op cle wereldmarkt moeten staken. Dit proces is al geruimen. tijd in vollen gang en zal
blijven doorgaan,- zoolang niet alle onderdeelen van de vaste ‘lasten aanzienlijk dalen. Daarom moet men
niet in de eerste plaats naar een uitweg voor indus-
triëele producten op ‘de binnenlandsche markt zoe-
ken, maar het probleem aanvatten, daar, waar er
redelij’kerwijze kans bestaat op verbetering.
Afgezien van het feit, dat de bevordering van
onzen uitvoer op den voorgrond moet staan, kimt
het ons voor, dat de binnenlandsche markt geen
groote mogelijkheden voor onze industrie kan bieden.
En wel voornamelijk om de hierboven genoemde rede-
nen. Een verdere daling van inkomsten van onze
bevolking, die niet gepaard gaat met een verlaging
van lasten en prijsverlaging van voedingsmiddelen,
zal -de koopkracht, beschikbaar voor industriëele pro-
ducten, nog verder verminderen. De verscherpte be-
palin.gen van de Omzetbelasting die 1 Nov. jl. in
werking zijn getreden, wijzen er bovendien op, dat
aan verzwaring van lasten nog geen einde is ge-
komen.

Het vraagstuk van de vaste lasten is langs den
door de Regeering aangeduiden weg o.i. niet tot, een

Zie ,De Economist” van October
1934, ‘blz. 722.
De openbare schuld van ‘het Rijk Is, in reëele koop-kracht, nog nooit zoo’ groot geweest als thans. Hoe meer
de . inkomsten dalen, hoe ‘zwaarder de druk van deze
séhuld zal worden.

1004

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
November 1934

op’lossing

te brengen. Op het oogenblik worden door
prijspolitieke maatregelen rente en pacht uitbetaald,
die economisch niet bestaan. Het liquidatieproces
wordt niet aanvaard en dit zal in de naaste toekomst
de spanningen in onze volks’huishouding nog ver-
grooten. Een voorbeeld hiervan levert de landbouw-
steun; een ingrijpende algemeene steunverlaging
ligt niet direct in het voornemen. ,,Ook thans nog
meent de Regeering, dat de steun aan het bedrijf
moet worden verleend, daar doel moet blijvén, het productie-apparaat intact te houden.” Zoo gesteld,
ligt het probleem anders dan het in werkelijkheid
is. Want •de iandbouwsteulL houdt niet alleen het
productie-apparaat intact, hij geeft ook een vergoe-
ding aan de bezitters van den grond. Dat dit twee
geheel verschillende zaken zijn., bUjkt duidelijk hij de
zeescheepvaart. Daar wil de Regeering ook het be-
drijf intact laten, maar steun wordt eerst verleend,
indien de eigenaars en crediteuren afstand van hun
of een deel van hun rechten hebben gedaan. Wij geven
toe, dat het probleem bij den Landbouw moeiljkr is,
maar de groote bedragen, die thans niet aan het be-drijf als zoodanig ten goede komen, rechtvaardigen
zonder twijfel een wijziging.
En’ zulks temeer, waar cle groote bedragen, die voor
den Landbouw opgebracht worden, niet alleen tenge-
volge van de dalende inkomsten, den reëeaen druk op
de bevolking verzwaren, maar ook doordat hierdoor de daling van de kosten van levensonderhoud wordt

tegengegaan.
De stijgende kosten van levensonderhoud, die op
het oogen’hlik hooger zijn dan een jaar geleden, vor-
men een rem voor een verdere aanpassingspolitiek. De vicieuze cirkel is nog steeds niet doorbroken en
uit de Memori’e van Antwoord blijkt ook niet, op
welke wijze onze voikshuishoudiug binnen zeer kor-
ten tijd naar een lager niveau kan komen. De tijd
dringt, want onze reserves zijn niet onuitputtelijk.
Indien deze opraken, voordat ons land zich •bevindt
op een niveau, dat met zijn economische positie in
overeenstemming is, zullen groote schokken niet kun-
nen worden voorkomen. v. d. V.

DE OPZEGGING VAN HET CLEARINGVERDRAG

MET DUITSCHLAND.

Reeds ruim een maand nadat het cleariugverdrag
Nederland—Duitschiand werd afgesloten, •heeft de re
geering gebruik gemaakt van haar recht om wegens on-
bevredigende functioneering van het permanent over-
leg tiisschen de betrokken commissies (zie art. 13
van het verdrag), het tra’ctaat met inachtneming van

een
termijn
van slechts twee weken op te zeggen.
Gezien de scherpe critiek, die in ‘breede lagen der
betrokken groepen op dit verdrag is uitgeoefend,
1

zullen zeer vele.n ‘het zoo spoedi’ge einde dezer con-
ventie ten zeerste verwelkomen in de hoop, dat aan;
de hunnerzijds geuite ‘bezwaren tegemoet gekomen zaF
worden. Ik geloof niet, dat deze ‘hoop veel kans heeft’ om verwezenlijkt ‘te worden, omdat de aanleiding tot
de opzegging niets uit te staan heeft met de punten
waartegen de critiek zich in de eerste plaats heeft

gericht.
De reden tot de opzegging wortelt immers niet in
het verdrag zelf, doch in de toepassing van enkele hpaIingen, waarover •straks nader. De heftige cri-
tiek daarentegen richtte zich tegen de ondubbelzin-
pige bepalingen van het verdrag. In de eerste plaats
waren het de rechthehbenden op saldi van Sonder-
konto of Zw.ischenkonti, die scherp fulmineerden
tegen de achterstelling der oude vorderingen, ‘bij did
welke uit nieuwe exporten voortvloeien. Voor die
liquidatie van het Sonderkonto wordt volgens de be-
palingen van het verdrag niet meer beschikbaar ge-
steld dan 10 pOt. van alles wat in .Nederland in de

clearing wordt gestort. Deze ‘bepaling is volkomen duidelijk en kan geen aanleiding geven tot verschil
van meening over de toepassing tusschen de b
e
ide

verdragspartijen. Trouwens het was niet alleen en
zelfs niet in de eerste plaats de Duitsche regeering,
die dit percentage als maximum voor de oude vorde-
ringen wenschte, doch veeleer de Nederlandsche. In de desbetreffende communiqué’s heeft destijds onze
regeering duidelijk doen uitkomen, dat zij vanwege
cle economisehe beteekenis van nieuwen uitvoer doel-
bewust de afwikkeling der oude vorderingen op het
tweede plan plaatste. Het betrof hier dus een kwes-
tie van principe, een principe, dat de regeering on-
der den druk der critiek nog geenszins heeft prijs-

gegeven, en dat in geenen dccle aanleiding tot de
opzegging of zelfs maar een nevenoverweging is ge-
weest.

Het tweede critiekpunt betrof de afgifte aan de
Reichsbank van een zelcer percentage ,,vrije devie-
zen” uit cle in onze clearing gestorte sommen. IJit
cle inmiddels door ‘het Olearinginstituut gepubliceer-
de
cijfers,
heeft men de hoogte van dat percentage,
dat in het geheime protocol was vastgelegd, kunnen
naspeuren, het beliep 7 pOt. Zeer velen is, het een doorn in ‘het oog geweest, dat gelden ter vrije ‘be-
schikking van Duitschland kwamen, zoolang de oude vorderingen nog niet geliquideerd waren en zelfs niet
gegarandeerd was, dat alle nieuwe exporten uit de
clearing konden worden gedekt. Ook dit punt be-
hoort echter niet tot die, waarvan de toepassing tot
meeningsversdhil aanleiding kan geven. Dëregeering
heeft welbewust deze concessie gedaan en het is niet denk’baar, dat men daarop terug wil komen.

Wat is dan wel de aanleiding tot de oneenigheid
geweest? De officiëele mededeelingen spreken in dit
verband van een minder welwillende houding van
Duitschland ten aanzien van onzen transitohandel.
De doorvoerhandel is er in het verdrag zeer karig
afgekomen. Uit de clearing kon alleen het provenu
van naar Duitschland verkochte ,,Nederlandsche goe-
deren” worden gedekt. De doorvoerhandel was dus outcast, nadat in de voorafgaande periode onder de
deviezenovereenkomst van ultimo December 1932 hij
ook steeds meer in een hoek was gedrongen met name
door ‘het aanvullingsprotocol van 6 Juni jl., waarin de
verrekening van ‘het transitoverkeer via het Sonder-
konto binnen een zeer eng keurslijf werd terugge-
drongen. Het schijnt nu, dat in het ‘geheime protocol
– minister Steenberghe ‘heeft daarvan in één van
zijn apologieën voor het verdrag melding gemaakt –
een vage afspraak was gemaakt inzake een concessie
van Duitschland om rekening te houden met de be-
langen van onzen tusschenhandel. De minister legde
in zijn desbetreffende mededeeling zelfs een band tuc-
schen die afspraak en onze toestemming in een per-
centage vrije deviezen voor de Reichsbank.

T-Toe kan men zich nu die concessies aan den tran-
sitohandel hebben gedacht? Dat de Duitsche Ueber
wachungsstellen deviezencon.senten zouden geven voor
betaling in vrije deviezen voor invoer van grondstof-
fen via onzen tusschenhandel? Dat is een denkbare
mogelijkheid, die zou kunnen passen in een redenee-
ring als volgt:
Gij
verlangt een zeker percentage vrije
deviezen op grond van de stelling, dat gij uit den
export naar ons de middelen moet vinden om grond-
stoffen in te voeren. Welnu wij zijn bereid U die
concessie te doen, mits gij dan ook voor dien grond-
stdffenimport gebruik maakt van onzen tusschen-handel. Een tweede mogelijkheid is, dat men al te-
i’reden was, indien de Duitsche importeurs Genehmi-gung werd gegeven ‘het verschuldigde uit hoofde van
aankoopen via onzen tusschenhandel te storten op
elearingrekening ,,Nederland” ‘bij de Reichsbank. Het
spreekt vanzelf, dat zulk een concessie voor ons
âllen dan ‘waarde zou hebben, wanneer er in de
clearing een overschot aan Nederlandsche zijde is.
Zoolang dat niet het geval is, zou immers de export

7 November 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1005

van onze eigen producten althans de verrekening
claaiwan via de clearing benadeeld worden door het
toelaten van transitoverkeer tot de vereffening. Op
het oogenbiik is er intusschen zulk een overschot.
Dat overschot zelf kan trouwens ook een punt zijn,
dat wellicht tot oneenigheid heeft geleid. Het is nl.
zeer wel mogelijk, dat onze regeering verlangd heeft
dat surplus ten deele te mogen aanwenden voor ex-
tra-aflossing op Sonderkon4ovorderingen. Onder de
heerschende omstandigheden zou dit de meest logi-
sche aanwending van dat overschot zijn. Het is im-
mers ontstaan in het eerste tijdvak van de verdrags-
clearing, toen hier reeds dadelijk omvangrijke bedra-
gen in de nieuwe clearing werden ‘gestort, doch aan
Duitsche zijde nog regelmatig op Zwisdhenkonti werd
betaald. Voor zoover dit geschiedde in strijd met
het verdrag, zal overheveling naar de clearingreke-
niug bij de Reichshank plaats vinden; zoodat het sur-
plus, dat nu 7 millioen ‘beloopt, zeker kleiner zal
worden. Maar voor zoover er nog een overschot blijft,
is dat grootendeels te danken aan het feit, dat hier
te lande het clearinginstituut zooveel mogelijk beta-
lingen in de nieuwe dlearing heeft getrokken ook al
waren de betrokken posten véér 24 September ver-
vallen. In Duitschiand daarentegen heeft men zich
in deze strikt’ aan den tekst van het verdrag ge-
houden, zoodat versdheidene posten, die na 24 Sep-
tember werden betaald doch voordien waren verval-len op Zwischenkonti terecht kwamen. Had men aan
beide zijden precies hetzelfde systeem gevolgd, dan
zou wellicht evenals in de tweede halve maand van de clearing er ongeveer evenwicht aan beide zijden
zijn geweest. Hoe dit zij, Duitschiand schijnt er niets voor te gevoelen dit saldo aan te wenden voor liqui-
datie van het Sonderkonto.

Dit clearingsaldo kan verder nog aanleiding tot
geschillen geven. Een zuivere cleariug beoogt ver-
effening van wederzijdsche verplichtin’gen met geslo-
ten beurs, maar het saldo aan één van beide zijden
wordt in baar verrekend. Dit ‘laatste nu is onmoge-
lijk, voor zoover er in Dui’tschland een saldo is, want ‘het zijn juist de deviezenmoeilijkheden aldaar, die de
regeling deden creëeren, en die betaling van ‘het saldo
verhinderen. Maar wanneer er nu bij ons een saldo
is, geldt dat argument niet. Wij hebben geen devie-
zenrestricties! En toch schijnt het, dat het de opzet
is om in dit geval ,,Sperrguldens” te scheppen, waar-
over Duitschland slechts de beschikking kan krijgen
door goederen van ons te importeeren, evenals wij
een’ saldo aan Duitsche zijde slechts door invoer
kunnen realiseeren. Dat op dit punt oneenigheid
mogelijk is, staat dus wel vast. Te meer omdat het
moeilijk is te zeggen, wanneer er van een overschot
sprake is. Wanneer in één maand een surplus ont-
staat, dan kan, vooral als er seizoensfaetoren aan
‘het werk zijn, binnen korten tijd ‘het overschot ge-
ahsorbeerd zijn.

De ‘voornaamste strubbeling was dus de doorvoer-
handel, daarnaast was waarschijnlijk het clearing-

saldo aan Nederlandsche zijde en zijn ‘bestemming
een ,punt van geschil. Het, is echter zeer de vraag,
of dit de eenige, ja of ‘het de voornaamste geschillen
waren. Het officiëele communiqué ‘spreekt van het plan om een soort in- en uitvoerbureau in het leven
te roepen, dat de contrôle op de ‘buitenlandsche han-
delsbeweging met Duitschland en wellicht met andere
landen zal verkrijgen. Dit bericht doet ietvat vreemd
aan, omdat ‘het al heel weinig te maken schijnt te
hebben met de gerezen moeilijkheden. Concessies
voor onzen transitohandel zijn met zulk een lichaam
niet te krijgen en ook de liquidatie der oude vorde-
ringen is er niet mee gebaat. En toch schijnt dit
punt van vitale ‘beteekenis te zijn in de reorganisa-tieplannen ten aanzien van ‘het internationale beta-
lingsverkeer. Wanneer men nu het clearingverdrag
naslaa’t op de punten over de uitvoering waarvan
verschil van meening kan ontstaan, dan stuit mer

o.m. op de bepaling, dat de regeeringscommissies, die
regelmatig contact met elkaar zullen houden, mede tot
taak hebben ‘toezicht te houden op de wederzijdsche
handelsbeweging in het belang van een vlot verloop
van de clearing. Die taak was vanzeer grootebeteekenis.
Zij bood het middel om preventief te werken, om een
opnieuw vastloopen van de clearing te verliideren.
De misère met het Sonderkonto •had reeds aange-
toond, dat de regeering, zoodra zij op dit terrein in-
greep, niet mocht volstaan met het instellen van een
clearing, maar dat zij ook ‘maatregelen moest nemen om een •vastloopen daarvan te vermijden. M.a.w. zij
moest voovkomen, dat er zooveel wrerd geëxporteerd,
dat de vorderingen daaruit weer niet gedekt konden
worden ui’t hetgeen door importeurs en anderen
wordt gestort. Contrôle op den uitvoer was dus noo-
dig. Zul’k een contrôle kenden wrij niet, maar het
overleg ‘tusschen de opgemclde commissies zou toch
het doel hebben kunnen doen ‘bereiken door nl. de
Genehmigungen tot storting in de clearing door de
Duitsohe Ueberwachungsstellen meer of minder libe-

raal te verstrekken al naar den stand van de clearing.
Wanneer nu
0])
dat punt de opzet heeft ‘gefaald, dan
is het begrijpelijk, dat men nu gaat spreken van
centralisatie van in- en uitvoer in een daarvoor te creëeren instituut. In elk geval kan geconstateerd
worden, dat deze oplossing ‘beter is dan ‘het voor dit
‘doel hanteeren van de crisisuitvoerwet, waarover
o’ok wel gesproken is. Wanneer het nodig is om den
export te belemmeren met het oog op den s’tan.d van
de clearing, dan is het wenschelijk, d.at niet te doen
met ‘het domme potlood: alle export reduceeren met
10 of 20 pCt., maar selectief opte treden, rekening houdend met de beteekenis van elk uitvoerproduct
voor de volkshuishouding en de verkgelegeuheid. Het
is geenszins onmogelijk, dat dit punt veel ‘belangrij-
ker is dan de andere hierboven vermelde. Het kan
bovendien een keerpunt in de organisatie van onzen
buitenlandschen handel worden, vooral wanneer
straks de deviezenmoeilijkheden tot drie- of zelfs
veel’hoeks’handelstransacties zullen gaan leiden.
Nog een enkel woord over de consequenties van de
opzegging van het verdrag. Aan ‘te nemen is, dat de
regeering de nieuwe clearingwet met spoed zal doen
behandelen, zoodat ze gereed kan zijn, voordat het
verdrag afloopt. In dat geval kan geconstateerd wor-
den, dat een nieuwe autonoitie clearin’g minstens
even ver en zelfs veel verder kan reiken dan het
.hestaande verdrag. De lacunes uit de oude clearing-
-wet -. waarvan de voornaamste zijn: het ontbreken
van het originecriterium, en de beperking van de
stortin’gen in cleariug tot schulden uit hoofde van
goedereninvoer – zijn in de nieuwe verdwenen. Zoo-
dat de situatie geenszins, minder gunstig hoeft te
worden. Iit elk geval vervalt het beschikbaar stellen
van de 7 pCt. vrije deviezen aan de Reichsbank.
Toch moeten de houders van. Sonderkontovorderingen
zich er niet te veel van voorstellen, dat zij sncllér
afgelost zullen worden, want zooals gezegd ‘was het
niet de Duitsc’he regeering, doch evenzeer de Neder-
landsche, die in ‘het verdrag de voorzieningen voor
de oude ‘schulden binnen zoo enge’ grenzen hield. In-
tusschen blijft de regeering er bovendien naar stre-
ven nog een conventioneele regeling te treffen. Auto-
nome clearing is geenszis ideaal, temeer omdat het
doel toch slechts bereikt kan worden, wanneer de
tegenpartij meewerkt. Wanneer Duitschland •b.v. zon
weigeren om de Duitsche exporteurs de tegenwaar-
de uit te betalen van wat er in de Nederlandsche
clearing voor hen gestort wordt, dan zou de goede-
ren’bewegiug absoluut onmogelijk worden, hetgeen
geen, der parfijen kan wenschen. Maar wanneer dan
‘toch medewerking noodzakelijk is, •dan ligt een ver-
dragsregëling
OOk voor de hand!
CA.K1.

1006

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

AANTEEKENINGEN.

De buitenlandsche handel van Engeland in ver-

band met de Ottawa-politek.

In een speciale bijlage van ,,The Economist” van 3 November behandelt Sir George Schuster het on-
derwerp ,,Empire Trade before and after Ottawa”.
De schrijver van dit overzicht gaat daarbij uit van
de stelling, dat het in de discussies over handels-
politiek verkeerd is om de positie van verschillende
branches geïsoleerd te beschouwen en niet in verband
met het economisch geheel. Slechts wanneer dit ge-
heele samenstel van economische factoren in het ge-
ding wordt gebracht, zal een staatsman kunnen be-
oordeelen of het
mogelijk
en gewenscht is om ont-

wikkeling van een bepaald onderdeel aan het welzijn

van het geheel op te offeren.
Jammer genoeg zijn de gegevens, waarop ‘het oor-
deel omtrent de algemee±ie uitwerking van het ver-drag van Ottawa kan worden gevestigd, te fragmen-
tarisch om dit oordeel gefundeerd te doen zijn. Niet
alleen zijn de gegevens zelf onvolledig, maar zij ver-
toonen onderling groote afwijkingen. Het statistisch
materiaal omtrent den buiteulandschen handel, dat
toch nog het meest volledige is, vertoont, bij verge-lijking van dezelfde gegevens uit verschillende lan-
den, zeer groote tegenstrijdigheden. Als voorbeeld
daarvan worden de gegevens van den handel tusschen
Engeland en 7uid-Afrika in de ‘bijlage vermeld,

welke wij hier overnemen.

(f millioen)
Van Zuid-Afrika naar Engeland

1913 1924-29 1931 1933
Brit,sche invoer uit Z.-A. (Br.
cijfers)

…… ……………
12,30

21,95

13,12 14,43
Z.-A. uitvoer naar Engeland
(Z.-A. gegevens) …………
21,43 22,84

9,40 •8,68

De oorzaak van dit verschil schuilt goeddeels in de
verschillende wijze, waarop in de in- en uitvoersta-
tistieken het land van oorsprong en van bestemming
wordt opgegeven. Bij Zuid-Afrikaansche gegevens
wordt getracht, het uiteindelijke land van bestem-
ming te bepalen, en worden dus goederen, die naar
Engeland worden geleverd, om vandaar verder te
worden verkocht, niet onder den export naar Enge-land opgenomen, maar onder uitvoer naar dat land,
waarheen zij tenslotte gaan. Het wordt derhalve zeer
moeilijk om zich een juist beeld van de handelsbe-
weging te vormen met dergelijke enorme afwijkingen

in de
cijfers
van in- en uitvoer tnsschen de verschil-lende onderdeelen van het Imperium. Ook bij Aus-
tralië bestaat dezelfde tendens als in Zuid-Afrika
ten aanzien van de vaststelling van landen van her-
komst en bestemming.

De schrijver waarschuwt ook nog tegen het gevaar van voorbarige conclusies op grond van de gegevens
van den buitenlandschen handel. Men mag niet con-cludeeren, dat een beweging, die na het verdrag van
Ottawa is opgetreden, aan de werking van dit ver-
drag is toe te schrijven, zonder die beweging nader
te hebben onderzocht. Het is immers zeer goed moge-
lijk, dat er andere redenen voor een dergelijke bewe-
ging bestaan, o.a. de parallelle beweging van de va-
luta der betrokken landen en die van Engeland na
de depreciatie van het Pond, terwijl de handelsbewe-
ging met andere landen werd bemoeilijkt door fluc-
tuaties van de valuta tegenover het Pond Sterling.
De overeenkomst van Ottawa zelf werd eerst moge-
lijk door een politiek van invoerrechten, die Enge-land vanaf 1931 heeft gevolgd, terwijl ook de ver-
hooging van invoerrechten en de invoering van con-
tingenteeringen in allerlei landen de internationale
handelsbeweging hebben beïnvloed.

Toch is het geboden materiaal, ondanks al deze re-
serves van onvolledigheid en gedeeltelijke onbe-trouw-
baarheid, en met de wetenschap, dat verschillende
andere factoren een rol hebben gespeeld, waardevol

voor de beoordeeling van de ontwikkeling van de
Empire Trade. Als vergeljkingspunten zijn gekozen
1913, de periode 1924-29, en de jaren 1931 en 1933.

1

let ware beter geweest om ook tussthenliggende
jaren op te nemen, maar zulks is met het oog op de
plaatsruimte nagelaten, aldus wordt in de toelichting

op de cijfers medegedeeld.
De cijfers omtrent den invoer en uitvoer van Groot-
Brittannië zelf worden hier gegeven zonder den han-
del met de lersche republiek, daar deze in 1913 nog
niet onafhankelijk was en er dus voor dat jaar geen
gegevens omtrent het handelsverkeer tusschen Enge-

land en Ierland bestaan.

Handel tueschen Engeland en de Empire landen.

Waarde ‘in £ millioen Percentage v. d. handel
1913 1924-29 1931 1933 1913 1924-29 1931 1933
Invoer

. 192

335

209 232 24,9

26
2
8 23,2 34,3

Uitvoer
– 209

303

148 150 32,9

35,2 32,6 36,0

Engeland is als afzetmarkt voor de producten der
Empire gebieden buitengewoon sterk gegroeid na
1913, in sterkere mate dan dat omgekeerd de Donai-
nions zich als afzetgebieden voor Britsche producten
hebben ontwikkeld. Ook de inzinking na de bloei-
periode 1924-29 is voor den uitvoer uit Engeland
grooter geweest dan voor den invoer op de Britsche
markt, evenals het herstel na 1931. Uit de percen-
tagecijfer.s volgt echter, dat deze wederzijdsche be-
weging vrijwel overeenkomt met de handelsbeweging
tusschen Empirelanden en andere landen, daar de
percentages betrekkelijk geringe wijzigingen vertoo-
nen. Slechts is het duidelijk, dat in 1933 zoowel de
Britsche markt voor de Empirelanden als deze voor
den Britschen uitvoer van grooter belang waren dan
voorheen.
Gaat men het belang van den Empirehandel voor
de Dominions na, dan vindt men de volgende ge-
gevens.

Gecombineerde bu’itenlandsche handel van Indië, Canada,
Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika.

Invoer uit

Uitvoer naar In
pCI. 1913 1924-29 1931 1933 1913 1924-29 1931 1933

Engeland 47,6

36,7

33,0 38,7 41,1 35,0 39,2 42,7

Emp. land
7,3

9,7

10,5 10,9

10,4 10,8

11,7 11,0

Totaal
54,9

46,4

43,5 49,6 51,5 45,8 50,9 53,7

Buitenl.
45,1

53,6

56,5 50,4 48,5

54,2 49,1 46,3
Waarde van den handel in
£mill.

396

675

336 301

382

746

376 367

Het aandeel van Engeland en de Empirelanden in
den buitenlandschen handel der Dominions is dus
grooter dan dat van de Dominions in den buiten-
landschen handel van het moederland. Ook hier blijkt,
dat de afzet van Britsche producten in de Domi-nions zich minder heeft ontwikkeld en sterker is
teruggeloopen dan omgekeerd de uitvoer dier produc-
ten naar Engeland. Opmerkelijk is het
stijgende
aan-
deel van den handel tusschen de Dominions onder-
ling, dat slechts weinig heeft gereageerd op de over-
eenkomst van Ottawa.

Wat de han•delsverbindingen van het Britsche Em-
pire met de andere landen betreft, bewijzen de ge-
gevens, dat de groote schommelingen in het aandeel
dier landen in de eerste plaats door de Vereenigde
Staten zijn veroorzaakt en vervolgens door Duitsch-
land. Alle landen behalve de Ver. Staten hebben zich
echter relatief, dus in procenten, als leveranciers der
Dominions vrijwel op een
gelijkblijvend
niveau ge-
handhaafd vanaf 1924. De invoer uit niet-Empire
landen nam, zoowel in Engeland als in de Domi-
nions, na 1931 af, terwijl de uitvoer naar niet-Empire
landen zich onregelmatig ontwikkelde.
Bijzonder belangwekkend
zijn
de gegevens omtrent
het handelsverkeer met Japan, die afzonderlijk wor-
den gegeven. In percentages van den geheelen han-del •van de betrokken landen uitgedrukt, worden de
volgende cijfers verkregen.

7 November
1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1007
Invoer

Uitvoer 1913 1924-29 1931 1933 1913 1924-29 1931 1.933
Engeland 0,6

0,6

0,8 1,1

2,3

2,0

1,4 1,1
Br.-Indiië 2,5

7,3

10,2 14,1

9,1

11,9

8,6 8,6 Canada . 0,4

1,0

1,0 0,7

0,3

2,6

2,8 2,4
Australië 1,2

3,1

5,6 6,4

‘1,9

7,8

12,2 11,6 N.-Zeeland 0,7

1,2

1,2 2,6

0,7

0,8 0,8
Z.-Afrika 0,3

1,4

4,7 4,2

0,2

0,4 1,1

Tot. Dom. 1,25

3,3

4,9 6,3

4,4

6,5

6,2 6,0

De invoer uit Japan in Engeland is dus nog on-
beteekenend; in de Dominions, vooral in Britsoh-In-
dië en Australië, belangrijker. Slechts Australië heeft relatief zijn export naar Japan flink kunnen ver.groo-
ten, de andere Dominions weinig of niet. Daarentegen
is de vergrooting van den invoer uit Japan overal pro-
centueel zeer sterk, behalve in Canada. Waar hieraan
problemen vastzitten van de prijzen der Tapansche
goederen, die, volgens sommigen, ook in kleine hoe-
vee’iheden de markt bederven, wordt geen verdere
beschouwing van deze
‘cijfers
in dit artikel gegeven.
Als resultaat van zijn bes’houwin’gen komt Sir
Schuster tot de
mogelijkheden
‘vtn’ een constructieve
politiek voor den Empire handel. ‘Hij zelf plaatst
een vraagteeken achtei dit opschrift van het vijfde
hoofdstuk. En inderdaad, hier schuilen groote moei-
lijkheden. Als voorbeeld wijst hij op de ontwikkeling
van den invoer van Britsch-Indië, waar een eigen
textiel- en ijlerin’dustrie is. opgekomen. – Daardoor is
de invoer van textielgoederen en van ijzer en staal belangrijk gedaald, en het zal nooit meer gelukken deze hoeveelheden tot de vroegere hoogte terug te
brengen. Daartegenover staan echter vele andere goe-
deren, zooals machines, chemicaliën, kleurstoffen, pa-
pier, auto’s, waarvan de invoer in vergelijking met
de positie vôôr den oor’log sterk is gestegen.
Op
dat
terrein dient overleg te worden gepleegd omtrent
vergrooting van den invoer in Britsch-Indië, waarte-genover Engeland dan grootere afname van Indische
producten zou kunnen stellen. Welvaartsvergrooting in
Indië zou ook tot gevolg kunnen hebben, dat Je be-
volking diverse duurdere ,en fijnere verbruiksartike-
len, ‘gelijk fijnere weefsels, uit Engeland kan betrek-
ken. Slechts ‘door vergrootiug van welvaart der be-

volking en voortgaande industrialiseering kan ‘de
handel tusschen Engeland en Indië worden’ uitge-
breid en in nieuwe banen worden geleid. Men dient
bij deze onderhandelingen het oog op de toekomst
gericht te houden en ‘het verleden zooveel mogelijk
te vergeten.

Tenslotte worden deze onderhandelingen ook voor
niet-Empire landen van het grootste belang geacht.
Elders spelen niet alleen dergelijke zuiver economi-
sche factoren een rol, maar ook de nationale veilig-
heid. In verschillende gevallen zijn regeeringen be-
reid om een deel van het te bereiken welvaartspeil
op ‘te offeren, wanneer daardoor cle afhankelijkheid
van het buitenland wordt verminderd. Tusschen de
Empire landen komt deze vraag niet ter sprake, en
hierbij zou ‘de wereld dus kunnen leeren, hoe men,
op zuiver economische grondslagen, rekening ‘hou-
dend met wederzijdsche en algemeene belangen, tot
een bevredigende oplossing kan komen wat uitbrei-
ding van de handelsbetrekkingen aangaat.

Koffie-statistiek over October 1934.

De dezer dagen verschenen Statistiek van de Firma
G.
Duurin.g & Zoon te Rotterdam geeft aan, dat in
October de aanvoer gew,eest is als volgt:

1934 ‘

1933

1932
bn.

bn.

bn.
in Europa ……………707.000

836.000

778.000

Ver. Staten van Amerika 1.147.000

869.000

873.000

Totaal…. 1.854.000 1.705.000 1.651.000
De Aanvoeren in Europa en in Amerika tezamen
gedurende de eerste tien maanden van het jaar be-
droegen
19.448.000
balen
tegen
18.909.000
balen in
1933
en
17.628.000
balen in
1932:
De Afleveringen in October waren:

1934

1933

1932
bn.

bn.

bn.

in Europa ……………674.000

961.000

890.000

Ver. Staten van Amerika 1.099.000

962.000

975.000

Totaal. . . . 1.773.000 1.923.000 1.865.000

De Afleveringen In Europa en in Amerika tezamen
gedurende de eerste tien maanden van het jaar waren
18.886.000
balen tegen
18.556.000
balen in.
1933
en
18.566.000
balen in
1932.
Vanaf 1 Juli tot
31
October waren de Aanvoeren
in Europa en in Amerika tezamen
6.368.000
balen
tegen
7.241.000
balen in
1933
en
5.399.000
balen in
1932,
terwijl de Afleveringen bedroegen
6.740.000
balen tegen
7.239.000
balen in
1933
en
6.828.000
balen in
1932.
De zichtbare voorraad was op 1 November in
Europa
2.829.000
balen tegen
2.796.000
balen op
1 October. In Amerika bedroeg hij
866.000
‘balen
tegen
818.000
balen op 1 October. In Europa en in
Amerika tezamen was de zichtbare voorraad dus op
1 November
3.695.000
balen tegen
3.614.000
balen op
1 October. Hij bedroeg op 1 November
1933 –
3.088.000
balen en op 1 November
1932 – 3.116.000
balen.

e zichtbare wereldvoorraad was op’ 1 November
7.067.000
balen tegen
8.708.000
balen op 1 October
en
7.241.000
balen v6rleden jaar (in deze cijfers zijn
niet begrepen de voorraden in het binnenland van
Brazilië, waarvan het cijfer van 1 November nog niet
bekend is, doch die op 1 October bedroegen
2.092.000
balen en op 1 November
1933. – 15.254.000
balen.
Rotterdam,
5
November
1934.

De zichtbare suikervoorraden in de wereld.

De zichtbare voorraden per 1 Oct. zijn volgens Czarnikow:
1934
1933
1932
Duitschiand …………..
144.000
240.000
633.000
Tsjeeho-Slowakije

……..
51.000
101.000
145.000
Frankrijk…………….
175.000 130.000 142.000
Nederland

………….’
167.000
109.000
115.000
België

………………
29.000 44.000 43.000
Hongarije …………….
21.000
30.000 22.000
Polen………………..
66.000
141.000
147.000
U.K. Geimp. suiker

……
216.000 229.000
154.000
Binnenl.

,…….
21.000
14.000

Europa ……..
890.000′
1.038000
1.401.000
V.S. Alle havens

……..
628.000.
348.000
440.000′
Cubaansche havens
627.000
619.000
806.000
Cuba binnenland

……..
1.170.000 1.320.000 1.310.000
Java

………………..
2.377.000
-3.076.000
3.133.000

Totaal……
5.692.000 6.401.000
7.090.l00
waarvan geblokkeerd


351.000 2.100.000 3.247.000
Sedert 1930 zijn de voorraden in Europa
nog niet
zoo klein
geweest als thans. De Europeesche voorraden bedroegen ‘toen
798.000 tons en de totale voorraden 5.522.000
tons.

Raming van de Europeesche bietsuikerproductie.

F.O. Licht publiceerde op 31 October eene nieuwe raming
der

Europeesche

bietsuikeroogsten.
Aangezien
de

cijfers
nogal verschillen met die
van de
vorige

raping,

volgt
hieronder de volledige statistiek:

1934
1
35

1933134
2eRaming
leRaming
Opbrengst
31 Oct.
30 Sept.
tons
tons
tons
Duitschland …………..
1.650.000 1.625.000
1.447.365
Tsjecho-Slowakije

……..
630.000
575.000 517.552
Oostenrijk

……………
205.000
195.000 170.458
Hongarije ……………..
125.000 120.000
135.567
Frankrijk…………….
1.125.000
1.100.000
937.812
België

……………….
250.000 240.000
247.464
Nederland…..
………..
245.000 245.000 293.698
Denemarken……………
120.000
150.000
254.000
Zweden ……………….
270.000 270.000
304.793
Polen …….
………….
425.000 425 000 347.199
It’aliël ………………..
330.000 310.000

303.369
Spanje

………………
332.000
332.000 259.362
Gr. Brittannië. .. .. .. .. .. .
660.000 660.000
536.590
Andere landen………….

354.500 345.500 430.621

Europa zonder Rusland…
6.721.500 6.592.500 6.185.850
Rusland

………………
1.500.000 1.500.000 1.100.000

Europa
mcl.
Rusland……
T1.500
8.092.500 7.285.850

1008

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

Koffievernietiging in Brazilië.

Volgens officieele opgave van den Nationalen Kof-
fieraad in Brazilië werden vanaf het begin in 3anuari
1931 tot op 30 September 1934 vernietigd 31.919.000
halen. Gedurende de maand October bedroeg de ver-
nietiging 862.000 halen, waardoor het totaal-vernie-

tigingscijfer gebracht wordt op 32.781.000 balen.
Rotterdam, 5 November 1934.

INGEZONDEN STUKKEN.

DEVALUATIEPOLITIEK.

De heer C. Kool schrijft ons:

De trilogie van Dr. Stridiron, opgenomen in E.-S.B.
van 26 Sept., 3 en 10 Oct. ji., doet mij nogmaals
naar de pen grijpen, aangezien ik daarin mis een
objectieve weergave van feiten, welke toch zoo noo-
dig is om den lezer in staat te stellen, zich een oor-
deel te vormen over het vraagstuk der devaluatie, dat
in zijn consequenties, zoo vèrdragend is. Volgen wij
het betoog van den heer Stridiron op den voet.

lo.
Groothandeisprijzen en Kosten van Levenson-

derhoud.

Het mag algemeen bekend worden verondersteld,
dat de groothandeisprijzen minder traag in aanpas-
sing
•zijn
hij munt-devaluatie dan de kosten van
levensonderhoud. Dit gedeelte van het betoog brengt
geen nieuwe gezichtspunten en geeft ook geen aan-leiding tot critiek. Wel dient te worden bedacht, dat
de samenstelling der indices van groothandeisprijzen
en kosten van levensonderhoud naar de afzonderlijke
landen sterk wisselt, zoodat feitelijk een vergelijking
daartusschen niet gerechtvaardigd kan worden (zie
mijn artikel in ,,De Economist” van April 1934). Wil
men echter toch tot een vergelijking overgaan, zoo
verdient het aanbeveling deze ook eens op een andere
basis te stellen, dan Dr. Stridiron doet. Onderstaand vindt men gegevens over het verloop van de indices
van Engeland, Zweden, Nederland en Zwitseiland op
basis 191311914 = 100 (vengelijk Volken’böndsstatis-

tiek 1934 No. 9):

Engeland

Zweden
Jaar

Grooth.pr. Kosten v. L. Verschil Grooth.pr. Kosten v,L. Verschil
1926

148

172

24

149

172

23

1928

140

166

26

148

172

24

1930

120

158

38

122

165

43
1933

101

143

42

107

153

46
Nederland

Zwitserland
1926

145

168

23′

145

162

17

198

149

169

20.

.. 145

161

16

1930

11.7

161

44

127

158

31

1933

74

139

65

91

131

40

Behalve het reeds bekende feit, dat de daling der groothandeisprjzen in de niet-goudlanden geringer is geweest clan in de goudianden, blijkt hieruit, dat
de aanpassing tusschen de groothandeisprijzen en
kosten van levensonderhoud in de niet-goudianden geenszins algemeen gunstiger is geweest dan in de
goudianden en dat zelfs de divergentie tussdhen beide
indices ook .in de eerstgenoemde landen toegenomen
is. En voorts, wat belangrijker is, dat de daling van
de kosten van levensonderhoud in Nederland en Zwit-
serland sedert 1930 aanzienlijk grooter is geweest dan in En-geland en Zweden. % overeenkomstige
wijze is voor Denemarken en Noorwegen de geringere
daling -der kosten van levensonderhoud sedert 1930
(daling resp. 4 en 14 punten). aan te toonen (Frank-rijk. en België meen ik buiten beschouwing te moe-
ten laten, omdat in de twintiger jaren-hier devalua-
tie heeft plaats gehad en een vergelijking derhalve wodt bemoeilijkt). De tendens van verhooging der
kosten van levensonderhoud zal in ‘de niet-goudian-
‘den, snede in verband met de geringere behoefte aan
bezuiniging ez. nog sterk toenenien. Ziet men ver-
der dan vandaag of morgen, zoo is de vraag ge-
rechbvaardigd, of op .den duur de devaluatielanden niet een aanmerkelijk ongunstiger beeld zullen ver-
toonen dan de goudianden. –

2o.
Werkloosheid
Het zal Dr. Stridiron wellidht bekend zijn, dat de
agrarische productie minder scherp op de crisis heeft
gereageerd dan de industriëele. Op basis 1925-1929
= 100 geeft de Volkenbondspu’blicatie ,,Revue de la Situation Economique Mondial en 1933 et 1934″ op
pag. 95 voor 1933 de volgende wereklindexcijfers:
matières p:remières agricoles ……….100
activité industrielle ………………86
Brengen wij het verloop van de werkloosheid hier-
mede in verband, dan kunnen wij aan de hand der
heroepstel’lingeu een onderscheid maken tusschen a.
industrielanden, 5. landbouw + industrielanden en
c.
landhouwlan den. Berekenen wij voor verschillende
landen de werkloosheidscoëfficiënt voor 1933 op ‘de
door Dr. Stridiron aangegeven wijze, dan vinden wij:

Industrielanden.
Engeland…………10.1 )

België …………..
4.7

gemiddeld
8.7
Tejeclio Slowakije ….

11.3
Landbouw + industrielanden.
Frankrijk ……….
1.4 )

Nederland ……….10.l

gemiddeld
5..
Zweden …………
3.5
Laudbouwlanden.
Noorwegen ……….
3.2
Denemarken ……..
8.1

Italië …………..
5.2

gemi

ld 4.5

Polen …………..
1.5

Bij’ bestudeering van deze cijfers blijkt, dat inder-
daad een zeker verband kan worden aan-genomen tus-
schen den graad der industrialisatie en den omvang
der werkloosheid. De gegeven cijfergroepeering omvat
te weinig landen om een ‘defiitieve conclusie mogë-
lijk te maken, doch het zij voor Dr. Stridiron een sug-
gestie om ook eens in een andere richting te zoeken,
dan hij tot nu heeft gedaan. Bovendien vertoonen
in elke groep ‘de goudianden geenszins een ongun-
stiger beeld dan de landen, ‘waar devaluatie heeft
plaats gehad.

3o.
Uitvoer.

Een vergelijking van den export der gou’dlanden met die der andere groep in landsvaluta voor en na devaluatie gaat nu eenmaal niet op. Men vergelijkt
op deze wijze ongelijkwaardigheden en moet zoo tot
averechtsche conclusies komen. Ook een correctie met
groothandelsprjzen (en nog minder die met kosten van levensonderhoud) kan niet tot het gewenschte
doel leiden. In het genoemde nunmmer van ,,De Eco-
nomist” (pag. 285) heb ik aangetoond, dat de .groot
handelsprjzen niet zijn gestegen of minder gedaald
in evenredigheid met den omvang der devaluatie.
Corrigeert men nu den omzet met de groothandelsin-
dices, hetgeen Dr. Stridiron doet door den export te
vermenigvuldigen met de breuk

oude gr-oothandelsindex

nieuwe ‘groothandelsindex

dan verkrijgt men voor de devaluatie-landen een
relatief te grooten export. Bovendien geldt hier weer
het bezwaar, dat de groothandelsin’dex van de ver-
schillende landen in zijn -samenstelling sterk afwijlct,
terwijl ook geenszins vaststaat, dat deze index in
het ‘bijzonder (of ook) op den export mag worden
betrokken.
Waarom niet een herleiding van alle
cijfers
tot
goudbasis, -een methode, ‘die het voor-deel heeft, dat
men hij elk land -op dezelfde wijze corrigeert? Her-
leid men aldus, – ik heb den schrijver het vorige
jaar daarop nog eens -gewezen -, den export, dan
verkrijgt men in mil1.ioenen dollars (â
f
2.50) de
volgen-de gegevens:
(in milliben’en gouddollars)
le halfjaar le halfjaar minder in
ITietgoudl
c
,?mdesm

1933

1934

1934

Engeland ……………
594,95

579,88

15,07

Denensarkeil ………….
84,61

74,23

10,38

Zweden ……………..
77,39

89,51

—1.2,12
Noorwegen

…………..
45,45

42,83

2,62

Totaal ……..
802,40

786,45

15,95

7 November
1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1009

Goudianden

1

.
til
België

………………
195,38

194,78

0,60

Frankrijk ……………
351,83

345
3
26

6
2
57
Nederland

…………..
143,03

135,96

7,07
Zwitserland . ………….

80,51

78,02

2,49

Totaal ……..
770,75

751,02

16,73

De goudianden in totaal vertoonen een weinig
grooteren achteruitgang van den exportdan de niet-
goudlanden (circa
/5
pCt.), doch van het verontrus-
tende beeld, dat Dr. Stridiron meent waar te nemen,
blijft niets ove.r. Bovendien blijkt de daling in En-
geland en Denemarken bijv. veel grooter te zijn dan
die van eenig goudianci. Slechts Zweden vertoont een gunstig beeld.

De proef op de som geeft de schrijver in het ver-
loop van de quautitatieve cijfers van den export.
Doch daartegen rijzen twee bedenkingen. Van alle
opgenomen goudianden met uitzondering van Ned.-
Indië waren de quantitatieve uitvoercijfers (u
totaal) bekend. Voor de devaluatielanden was dit
slechts het geval hij Finland en Iapan; voor alle
andere landen van deze groep, alsmede voor Ned.-
Indië heeft de hecir Stridiron een aahtal artikelen
gekozen en daarvan den export nagegaan. Hier schuilt
een eerste gevakr.. Gaarne gelooven wij aan de goede
trouw van den
schrijver,
doch wie garandeert, dat
een elftal artikelen, zooals bijv. voor Zweden werd
genomen (vergelijk E.-S.B. 1933 pag. 835) represen-
tatief kan
zijn
voor den totalen quantitatieven expo.rt
van dit land. En dan het tweede gevaar. Bij de lan-
den, waarvan de totale export naar de hoeveelheid
bekend is, is de daling van den totalen uitvoer van alle
artikelen berekend, terwijl bij de landen (dus vrij-
wel alle devaluatielanden), waarvoor bepaalde arti-
kelen werden •gekozen, het gemiddelde van de daling
per artikel werd berekend. Op deze, dus in twee op-
zichten afwijkende, methode werd vastgesteld, dat
de quantitatieve export van Zweden zou zijn gedaald
van 100 tot 68,7 (le halfjaar 1932). Past men ech-
ter• op den export van deze elf artikelen de alge-
meene methode toe en berekent men de daling van
het totale quantum, dan komt tegenover het percen-
tage 100 voor 1927 + 1928 + 1929 het percentage
46 voor 1932 te staan (zie nog steeds E.-S.B. 1933 pag. 835). Met deze correctie is het gunstige beeld van den afzet naar de hoeveelheid voor Zweden in

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen.

het
1
tegendeel omgeslagen: slechts één (goud-)land
vertoonde een overeenkomstig laag cijfer. Overigens
wil ik hiermede geenszins hetoogen, •dat de quantita-
tieve export der niet-goudianden niet gunstig zou
afsteken hij die der goudianden. Voor mij is het ech-
ter niet moeilijk een antwoord te geven op de vraag,
of het uit nationaal oogpunt verlcies’ljker is voor een kleinere quantitëit dan wel voor een grootere quanti-
teit dezelfde goudwaarde te ontvangen, in het bij-
zonder voor zoover het levering van natuuiljke rijk-
dommen (mineralen enz.) betreft.

Overigens laat ik buiten beschouwing in hoever
het verloop van den export aan geheel andere facto-
ren moet worden toegesdhreven. Het is een nader
onderzoek. waard om te constateeren in hoever de posi-
tie in het internationani betalingsverkeer of het ka-
rakter van, den export (agrarisch-in dustriëel) enz.
een beslissende heteekenis heeft.

40. Crediet.

Het kan geen verwondering haren, dat het koers-
verloop van industriëele aandeelen en van staats-
obligaties schijnbaar ten gunste der devaluatie-lan-
den naar voren komt. Hier maakt Dr. Stridiron weer een gedachte-fout: een £ voor en na devaluatie heeft
niet dezelfde beteekenis. Het koersverloop is na deva-
luatie in gedeprecieerde munt en moet tengevolge
hiervan relatief stijgen, in het bijzonder voor zoover
niet uitsluitend wordt gelet op dividend en rente,
doch tevens op de intrinsieke waarde. In dit verband
is het niet onaardig om – illustrandi causa – de
noteering te Londen en Amsterdam van aandeelen
Unilever te vermelden op bijv.
4
Sept. 1931 (voor
devaluatie van het £) en op 4 Sept. 1934 (na deva-
luatie van het £).

4
Sept.
1931 4
Sept.
1934
noteering te Amsterdam ……..
134

69
Londen ………….

13′

Het betreft hier twee trandhes van een en hetzelf-
de aandeel met hetzelfde percentage dividend in Ne-
derlandsche resp. Engelsche landsvaluta. Ik -zou zoo
zeggen: welk een onaangenaam iets voor den Engel-
schen kapitaalbezitter, dat het rendement van zijn
aandeelen beduidend lager is dan dat van den dom-
men Hollander.

De Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam zendt ons onderstaand overzicht:

Indexcijfers van
12
aandeelengroepen der Amsterda.msehe effectenbeurs.
1)

Banken
Electri-
Handels-
Industrie
Olie
Rubber
SCheep-

Suiker
1
Tabak
Thee

Gemiddelde
1929
158.3
337.5
168.0
432.7
243.0
1
268.7
402.0
233.5
125.0
398.4 487.3 443.2
1930
149.4
257.7
125.6
264.9
87.4
1

177.2 371.1 110.7
82.6
292.9
361.3
357.2
1931
118.1
211.8
93.4
167.7
64.5
144.5
209.8
51.8 49.6
181.9
241.6 251.4
1932 76.4
178.3
67.1
115.6 37.6

106.4
137.5
27.0
24.9
107.2 137.9 175.9
1933
84.0
201.8
79.3 137.8
27.8
143.4 164.5
42.8
23.1
112.9 135.9
211.3
Januari

1934
79.2
190.1 85.1
159.-
49.9
157.7
176.6
52.4
18.6
90.9
130.3
229.6
Februari
80.6
187.4
88.5
158.7
50.9
i

165.7 178.1
53.3
19.-
106.6 136.2
240.4
Maart
80.2
187.4
87.3
156.9
60.2 176.1 170.2 54.8
20.1
104.-
135.9
243.4
April
77.-
190,5
85.1 157.9
59.1
172.9
158.1
56.4
18.5
98.-
137.5
246.8
Mei
75.4
190.7
80.8
155.9
55.1
t

1.78.8
155.5
68.1 17.4
98.9 144.8
252.8
Juni
71.1
192.-
72.5
154.-
53.8
181.4 157.5
65.8
14.8 96.1
154 1
250.9
Juli
72.4
195.8
69.-
156.7
50.8
182.4
152.7
68.1
14.7
92.-
157.8
254.7
Augustus
74.8
188.2
70.8 155.6
50.7
179.7
151.9
73.1
15.2
94.2
168.-
255.7
September
76.7
188.1 71.8
157.9
51.-
177.2
151.9
72.2
16.1
93.6
168.2
236.1
October
76.7
183.8
69.6
160.8
50.6 176.9
145.3 65.7
14.4
86.5
164.3
238.1

Schommeliigen in het aancleelen.indexcijfer.
2
Januari
1934 f 2.291.210.500 = 100.


2
Januari
100.-
7
Maart
100.3
2
Mei
97.2
4
Juli

95.-
5
Septemb.
97.-
10

,,
99.3
14
101.4
9

,,
98.1
12

95.3
12
97.1
17
99.3
21
99.-
16
96.7
18

95.2

19
96.3
24 100.8
28
97.8
23
96.5
25

,,

94.-
26
96.1
31
100.8
4
April
98.3
’30
96.1
1 Augustus
91.6
3
October
95.6
7
Februari
102.3
11
98.5
6
Juni
,
94.4
8

,,

93.7
10
94.9
14

,,
101.3
18
97.5
13
951
15

95.2
17
94.8
21
101.3 25
94.7
20
96.1
22

94.7
24
94.7
28
99.9
27
95.4
29

97.6
31
93.6

Men
zie voor ‘de ‘toelichting
01)
dit overzicht
het nummer van
E..S.B.
vaim
15
Januari
1930,
blz.’
64.

Nadruk
verboden.

1010

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

Overigens moêt hierbij worden opgemerkt, dat aan
het verloop van den rentevoet, welke in de afzon-
derlijke landen sterk verschillend is, teyens een in-
vloed moet worden toegekend op den koers van aan-
deelen en obligaties. Ook met dezen factor houdt
Dr. Stridiron in het geheel geen rekening.

5o. Enkele concrete vragen.

Op pag. 871 (E.-S.B. 3 ‘Oct.). staat letterlijk: ,,Bo-
vendien bedenke men, dat, waar de export der ‘goud-
landen in waarde is gedaald, de gemiddelde prijs der
geëxporteerde ‘goederen dus sterk is gedrukt, zeer ten
nadeele der exporteerende bedrijven.” .1k meende, dat
de zaak zoo moest worden begrepen: tengevolge van
devaluatie is’ in . de niet-goudianden de rentabiliteit
der expor’teerende bedrijven kunstmatig verhoogd ten
nadeele van arbeider en crediteuren.
Op pag. 889 (E.S.B. 10 Oct.: ,,Voor het overige
moge hierbij worden opgemerkt, dat het uit den aard
der zaak steeds mogelijk is door een rücksichtslose
regeeringspolitiek het staatscrediet te handhaven ten koste van een steeds verder voortgaande verschrom-
peling van het bedrijfsleven.” Slaat dit ook, of in
het bijzonder, op de Nederlandsche regeer.ing? Ik
dacht, dat zij volgens velen nog lang niet ver ge-
noeg is gegaan. Voor het overige valt die ineen-
schrompeling – Dr. Stridiron ‘behoeft slechts in zijn
naaste omgeving te zien – nog wel wat mee, het-
‘geen o.a. bij de bespreking hierboven van de goud-waarde van den export wel tot uiting is gekomen.
En nu nog een derde vraag. In de eindconclusies
op pag. 870 (E.-S.B. 10 Oct.) wordt gezegd ,,.. . waar-
bij het wel vanzelf spreekt, dat zich bij vergelijking
van afzonderlijke landen hier en daâr afwijkingen
van het algemeen beeld voordoen, welke uit oorzaken
van plaatseljken aard moeten worden verklaard. Dat
lijkt op den befaamden slag om den arm. Die ,,00r-
zaken van plaatselijken aard” zitten mij dwars. Zoo-
als ik hier en d’aar in ‘het voorgaaiide heb getracht
aan te toonen, liggen zij in verschillende gevallen elders, dan waar deze toevoeging onze gedachten
brengt.

Getrouw aan Dr. Stridiron’s recept: ,,Facts and
facts only heb ik mij tot de feiten van zijn betoog
beperkt. Over devaluatie of handhaving van den
gouden standaard zou ook in ander opzicht wel iets
zijn te belichten.

N a s c h r i f t.

De hernieuwde tegenspraak van
den heer Kool willen wij wederom kort beantwoorden:
1. Ook de heer Kool vergelijkt het verschil in be-
weging tu’sschen groothandeisprjzen en kosten van
levensonderhoud voor en mi ‘de crisis. Voor de niet,
goudianden Engeland en Zweden is het door hem be-
rekende verschil gestegen met resp. 18 en 23 punten.
Voor de goudianden Zwitserland en Nederland ech-
ter in veel belangrijker mate ni. met 23 en 42 pun-
ten. Deze cijfers bevestigen ‘dus skchts onze conclu-

sie, dat het gemiddelde verschil tusschen ‘groothan-
delsprjzen en kosten van levensonderhoud kleiner is in de niet-goudlanden dan in de goudlanden. Vestigt
men er onze aan’dacht op, dat dan toch maar het ver-

schil in het niet-goudiand Zweden even groot is als
in het goudiand Zwitserland,.dan antwoorden wij:
Wanneer het waar is dat de gemiddelde Fransch-
man kleiner is dan de gemiddelde Engelschman dan
kan men ongetwijfeld nog wel een grooten Frausch-
man vinden, die langer is dan een zeer kleine En-
gelschman. Vergelijking van twee enkele gevallen uit
een der beide groepen uitgezocht is statistisch onge-
oorloofd.
Bovendien vindt de stijging van het verschil in
Zweden op een hooger niveau plaats dan in Zwitser-
land, waardoor de procentueele beteekenis ervan in
Zweden kleiner is.

Inderdaad zijn sommige landen meer agrarisch
en andere meer industriëel ‘georiënteerd. Brengen wij
eens, voor de bekende groepen van ,,niet-goudlanden”
en ,,goudlanden” de in den land- en tuinbouw wer-
kende personen in een percentage van het totaal aan-
tal werkzamen, tot uitdrukking, dan blijkTt het vol-
gende:

Niet-goudiancien

Goudianden.
Engeland ………..
7.5

Frankrijk

………
38.4
Denemarken ………
34.9

België …………..
19.3
Zweden ………….
40.7

Nederland ……….
23.6
Noorwegen ……….
36.8

Zwitserland ……..
25.9
Gemiddelde ….
30.-

Gemiddeld ….
27.-

De suggestie van den heer Kool om ‘de mindere
werkloosheid der niet-goudlanden aan de meer agra-
rische oriëntatie toe te schrijven is dus volkomen
onvruchtbaar; ‘in ‘beide groepen van landen vindt on-
geveer een gelijk percentage van ‘de werkzame perso-
nen in den landbouw een bestaan.

Men zietmeerdere malen den uitvoer in lands-
valuta omgerekend in goudwaarde. Dit volkomen ten
onrechte. In de eerste plaats beteekent voor een En-
gelschen exporteur bijvoorbeeld £ 1000 in 1929 ‘hetzelf’
de als £ 1000 in 1933, omdat ‘het Engelsche prijsniveau
een merkwaardige stabiliteit vertoont, hetgeen kan
blijken uit de volgende indexcijfers, die berekend zijn
op basis van het gemiddelde der jaren 1927, 1928 en
1929.

Niveau van groothandeisprijzen en kosten van
levensonderhoud.

groothandeisprijzen

kosten v. levensonderh.
lehalfj.

lehalfj.
1931 1933

1934

1931

1933

1934
Engeland .
66.99 65.19

69.09

88.55 86.14

87.08

Een correctie in den waarde-export wordt dus al-
leen noodig door de, overigens zeer geringe stijging
van het prijsniveau. Dit is op eenvoudige wijze aan
te brengen met ‘behulp van een prjs-indexcijfer, zoo-

als dit door ons is gesdhied en waardoor de export
in goederen wordt gemeten. Het heeft ‘dus geen zin
dezen export in goederen gemeten met .een factor
0.6 te vermenigvuldigen, hetgeen noodzakelijk is om den export op goudwaarde te herleiden.
Indien het laatste geschiedt komt men daarenboven tot volkomen onjuiste conclus’ies. Vergelijkt men bij-
voorbeeld den export (in goudwaarde). van Engdiand
en Nederland .v66r en onividdelljk mi den val van

AANVOEREN in tons van 1000 ‘EG.

Artikelen

Rotterdam


Amsterdam
.

Totaal

28 Oct.-3 Nov.
Sedert
Overeenk.
28 Oct.-3 Nov.
Sedert
Overeenk.
1934 1933 1934
1Jan. 1934
tijdvak 1933
1934
1Jan. 1934
tijdvak 1933

19.102
1.165.380
1.366.110
100
29.855
23.685 1.195.235 1.389.795
7.508
362.794
348.057

15.257
6.669 378.051
354.726
Tarwe

……………..
Rogge

……………..
352
18.923 19.025


25
18.923
19.050
Boekweit ……………..
Maïs ……………….
8.351
775.070
891.151

193.785
177.588
968.855
1.068.739
8.541
314.655
420.002
194
43.949
40.104
358.604
460.106
1.455
106.677
115.320

3.195
3.808 109.872 119.128
184.330 170.490

200.626
198.502
384.956 368.992

Gerst

………………
Haver

………………

970
..
59.011
113.030

25
200
59.036
113.230
Lijnzaad

……………..462
Lijnkoek

………………
236
17.644 16.128
218
3.039
5.512
20.683
21.640
Tarwemeel

…………….
Andere weelsoorten ….

1.096
49.500 45.927
70
6.047
7.829
55.547
53.756

7 November
1934

ECONOMISCH-STATISFISCHE BERICHTEN

1011

het Engelsohe Pond, dan komt men tot het resultaat
dat de val van het Engelsche Pond de positie van den
Nederlandschen export krachtig heeft versterkt!

Op
beide punten wezen wij reeds in de E.-S.B. van
20/9’33.
Hiervoor verwijzen wij naar het onderschrift bij

het artikel van Prof. Mees.
De heer Kool zegt devaluatie te begrijpen als
een middel om de rentabi’1iteit van het bedrijfsleven
te herstellen op kosten van crediteuren en arbeiders.
Dan begrijpt de heer Kool de devaluatie
niet.
Beide

door hem genoemde categorieën hebben niet het min-
ste belang bij het .gelijkstellen van tien gulden met
6,05 gr. fijn goud (zooals de heer Kool wil), maar een
eminent belang bij het identificeeren van tien gulden
met een bepaalde hoeveelheid goederen.
Het is van
algen’een
belang, dat de Nederiandsche
Gulden een constante koopkracht heeft, want nie-
mand is er bij gebaat, dat onze munt ‘de vaardë-
schommelingen van het goud meemaakt.

(Dr. J.
G. STR1DIRON.

DE ROTTERDAMSCHE DOLLAR-LEENINC.

In ,,De Maasbode” van
31
Oct. ji. heeft de heer
F. Fijen mijne artikel onder ‘bovenstaanden titel, op-
genomen in het nummer van
24
Oct., bestreden. Naar

aanleiding hiervan merk ik het volgende op.
De inzender betoogt, dat niet de Dollar, maar de
band met het goud de obligatiehouders indertijd heeft
aangezet de Rotterdamsche stukken te koopen. Maar
de kwestie is juist, dat men dien band niet wilde ge-legd ‘zien met den Nederlandschen. gouden Gulden,
omdat men wel begreep, dat, waar op dat oogenblik
de vrije uitvoer van goud uit Nederland nog niet
was toegestaan, de Nederlandsche rechter een derge-
lijke clausule niet zou erkend hebben. Evenals men
kon weten, dat wanneer Nederland tot den gouden
standaard mocht terugkeeren en er daarna weer af-stapte, dergelijke bepalingen nietig zouden worden
verklaard. Mi. terecht. De koopers hebben gemeend
zich eerder te kunnen toevertrouwen aan den Amen-kaanschen wetgever, zij moeten daarvan de gevolgen
dragen.
De inzender wordt te zeer beheerscht door de mythe
van het goud dan dat discussie met hem in een klein onderschrift mogelijk zou zijn. Wanneer men munt-
stukken van denzelfden aard en samenstelling, als de
uitgeleende wil terugkrijgen zooals inzender wil,
wanneer hij zegt ,,diezelfde goldcoins worden door
spaarders teruggevraagd”, dan moet men een andere
overeenkomst sluiten, dn die van geldieening. Art.
1794
B. W. biedt voor deze eigenaardige trans-
actie den grondslag. Tenslotte zullen de obligatiehou-
ders datgene krijgen wat zij volgens inzender ver-
wa’chten. Hij zegt immers, dat de spaarders zich vei-
lig waanden voor de ruïneuze verliezen, welke met fondsen van Duitschiand en andere landen door de
inflatie geleden zijn. In dit opzicht kunnen obligatiehouders gerust zijn. Zij krijgen in ‘goederen vrijwel datgene terug wat zij
hebben uitgeleend. En wanneer inzender zich realiseert,
wat er in werkelijkheid gebeurt, wanneer iemand een
geidsom uitleent, nl. dat hij de gelegenheid die hij
heeft om goederen te koopen, afstaat aan iemand an-
ders in ruil van de belofte om hem straks gelegenheid
te geven, door terugbetaling van deze geidsom, dân
goederen te koopen, zal ‘hij toch niet kunnen looche-
ne.u, dat juist wanneer men alle juridische spitsvon-
digheden op zij laat, datgene waar .het op aankomt is,
dat de ‘hoeveelheid goederen, die men
terugkrijgt,
de-
zelfde is.
VAN GENEOFITEN.

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Disc Wissels.
2L9Sept.’33
ed
Lissabon

…. 5

8Dec.’33

BkBel.B.3
1Vrsch.-in
19Sept.’33
Londen ……
2S0Juni’32
R.C.
3
198ept.’33
Madrid ……
5

6 Nov.’34
Athene ……….
7

14Oct.’33
N..YorkF.R.B.
11
1
Feb.’34
Batavia ……….
3

1 N0v.’34
Oslo

……..
+
22Mei’33
Belgrado

……..
6+lGJuli’34

Parijs

……
2+31
Me,’34
Berlijn

……….
4 22 Sept.’32
Praag

……
3+25
Jan.’33
Boekarest……..
6

5Apr.’33
Pretoria

•…
315Mei ’33
Brussel ……….
2+
28Aug.’34
Rome…….

.
3

11Dec.’33
Budapest ……..
+
17Oct.’32
Stockholm
•. 21
1Dec.’33
Calcutta

…….
.
3
1
16
Feb.’33’
Tokio

.
..
3.65

2
Juli’33
Dantzig

……..’
4 21Sept.’34
Weenen …….
4+27
Juni’34
Helsingfors ……
+
20 Dec.’33
Warschau ..
5
26 Oct. ’33
Kopenhagen

….
21

1Dec.’33
Zwits. Nat. Bk.2
.
22 Jan.’31

OPEN MÂRKT.’

1934
1933
1932
1914

3N °v
I290ct.(
3Nov.
22127
Oct.
15/20
Oct.
30Oct.!
4Nov.
31 Oct.!
5Nov.
2012A
Juli

Amsterdam
Partic.disc.
‘/
1
12 11
1
12
3181I2
11
4
.11
311_2j
Prolong.
1 1 1
1
1
,

1
2
1
14
8
14
Londen
Daggeld
. . .
‘k
-1
1
12-1
‘(,-1
1
12

1
t
!,

1
‘/4-1
I
3
I4-2
Partic.disc.
112_711
11_518
8
18
11
I16
14
1
116
181
1j
16
.12/
1

411
4
_81
4

Bert//n
Daggeld…
4511
4

4-5112
318

512
45
1
1
4
1
12-6
43
18

518

Maandgeld
4
1
12-6
4
1
f2-6
4’12-6
4
1
12-6
4
1
12-6
4
6
12-5
1
12

Part, disc.
331
4

33)4
31
3
3
14
318′
3I8
2
1
1-
1
13
Warenw.
. .
4_
1
1
4-1j2
41(
41I2
4_I1
4


Neu, York
Daggeld
6)
1
1
1 1
‘/
1

1
14
I’142’f,
Part,c.disc.
116
8
116
‘/4!8
/8
1
12

1
118

1)
Koers van 2 Nov. en daaraan voorafgaande weken t/ni. Vrijdag.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen
Berlijn

Parijs
Brussel
Bot avia
York8)
8) 8) 8)
8)
1)

30 Oct.

1934
1.47
7
18
7.36′
8

59.44
9.741
34.49k
10081
8

31

,,

1934
1.47
7
18
7.36k
59.46+

9.741
34.44
1008/,
1 Nov.
1934
1.473,(
7.35
59.44
9.73e
34.45
10081
8

2

,,

1934 1.47
7
18
7.3671
8

59.471
9.73k
34.461
10081,
3

,,

1934
7.361,
59.47
9:74
34.471
100a1
8

5

,,

1934
7.39
59.46
9.74
34.55
100
118
Laagste d.w’)
1.47t4 7.33
59.40
9.731
34.40
100
Hoogste
d.w
1
)
1.48
1
1
8

7.39
59.52+ 9.741
34.55
10081
8

Muntpariteit
2.4878
12.1071
59.2631
9.747
34.592
100

ata
Zwit-
ser au
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
8)
1)
rest’.)
*8)
8*)

30 Oct.

1934
48.16;i

6.17+
1.
47+
12.66 20.17
31

,,

1934
48.13

6.17+
1.48
12.66
20.17
1 Nov.
1934
48.13

6.14
1.48
12.66
20.17
2

,,

1934
48.10

6.17+
,
1.48
12.65+

20.17
3

,,

1934
48.12f.

6.17+
1.48
– –
5

,,

1934
48.129

6.18
1.48
12.66+
20.17+
Laagste d.w’)
48.07k

6.12+
1.45

12.62+
2
0.07+
Hoogste d.w
1
)
48.20
28.-
6.20
1.50
12.70 20.25
Muntpariteit
48.003
35.007
7.371
1.4881
13.094 48.52

Data
Siock-
1

Kopen-
S10
Q

*)
He
fll-
Buenos-
Mon-
holm
8)

hagen*)
fÇ)
Aires’)
1
freal’)

30 Oct.

1934
32.90
‘7’
38′
8

1.5154
31

,,

1934
38.10 32.95
37.05
3.25
3811
8

151
N
1 Nov.
1934
38.-
32.90
37.-
3.25
3854
1.51(
2

,,

1934
38.-
32.90
37.02+

3.25
3854
1.5154
3

,,

1934
38.-
32.90
37.02+ 3.25
3854 1.5154
5

,,

1934
38.10
32.33
37.12+

3.26
3854
1.5154
Laagste d.w
1
)
37.65
32.60 36.65
3.22
37
y
4

1.50k
Hoogste d.w’)
38.25
33.15
37.25
3.27+

38%
1.52
Muntpariteit
66.671
66.671
66.671
6.266
95a,.
2.4878
0
1
Noteerine te
Am,terdam.
)
Not, te
Rotterdam.
11
Part.
ooeave.
In ‘t 1se of 2de No. van’iedere maand komt; een ovzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

D a a
Londen
(8
per £)
Parijs
(8
p.
JOOfr.)
Berlijn
(8 p. 100 Mk.)
Amsterdam
($ p. 100 gld.)

30

Oct.

1934
4,98
8
18
6,591,
40,28
67,67
31

,,

1934
,
97
/8
6,591e
40,28
67,68
1′ Nov.

1934
4,98
6,5854
40,21 67,60
2

,,

1934
4,9811,
6,589
40,25,
67,64
3

,,

1934
4,98i
8

6,58V,
40,24
67,65
5

,,

1934
4,99
6,5894
40,24
67,64

6
Nov

1933
4,8914
6,0681
8

37,02

,
62,50
Muntpariteit..
4,86
3,90.51
8

23
.
81
K
401,6

1012

ECONOMISCH-STATtSTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

STATISTISCH OVERZICH

GRANEN
EN ZADEN
TTJINBOTJWARTIKELEN
VLEESCH

TARWE
80 K.G. La
R000E
MAIS
OERST
64165 K.G.
LIJNZAAD
WITTE
KOOL
UIEN
BLOEM-
KOOL
RUND- VLEESCH
VARKENS-
VLEESCH
Plata loco
74
K.G. Bahla
Blanca loco
La Plata
loco
La Plata
La Plata
loco
le kwal.
1-5 pond
gewoon per 100 KG.
le aoort
(versch) (versch)
Rotterdam! Amsterdam
R’damlA’dam
R’darnlA’dam
loco Rotter-
damlA’dam
R’damlA’dam
per 100 KO.
Broek op
p. 100 St.
Groote-
Gen.v.3kw.
per 100 KO.
per 100 KO.

per

oo
K.G.
per 100 K.O.
per 2000 K.G.
per2000K.O.

per 1960 K.O.
Broek op
Langendijk Langendijk
broek5)
Rotterdam
Rotterdam
2)
9)


6.
°o
fi.
6.
1
°!e
6.
IT
7′

T
i7
o/
/
010
1925
17,20
100,0
13,07
5

100,0
231,50
100,0236,00
100,0
462,50
100,0!


1926
15,90
92,4
11,75
89,9
174,25
75,3
196,75
83,4
360,50
77,9


1927
14,75
85,8
12,47
5

95,4
176,00
76,0
237,00
100,4
362,50
78,4


1928
13,47
5

78,3
13,15
100.6
226,00
97,7
228,50
96,8
363,00′
78,5 4,55
100,0
13,25
100,0
14,80
100,0
93,
100,-
77,50 100,-
1929
12,25
71,2
10,875
83,2
204,00
88,1
179,75
76.2
419,25
90,6 7,38
162,4
11,78
88,9
117,23

116,4
96,40
103,7
93,12
5

120,2
1930
9,67
5

56.3
6,22
5

47,6
136,75
59,1
111,75
47,4
356,00
77,0
2,05
45,1
2,14
16,2 14,22
96,1 108,
116,1
72,90
94,1
1931
5,55
32,3
4,55
34,8
84,50
36,5
107,25
45,4 187,00
40,4
3,06
67,3
1,94
14,6
7,54
50,9
88,
94,6

61,9
1932
5,22
5

30,4
4,62
5

35,4
77,25 33,4
100,75
42,7
137,00
29,6
1.49
32,8
8,07
60,9
9,92
67,0
61,
65,6
37,50 48,4
1933
5,02
5

29,2
3,55 27,2
68,50
29,6
70,00 30,0 148,00
32,0 0,82
18,0
2,30
17,4

52,
55,9
49,50
63,9

Jan.

1933
4,95
28,8
3,75 28,7
73,00
31,5
75,25
31,9
136,50
29,5
0,67
14,7
3,38
25,5
50,50
54,3
44,75
57,7
1’br.
4,775
27,8
3,70 28,3
71,00
30,7
74,75 31,7
130,25
28,2
0,60
13,2
2,06
15,5
49,25
53,0
45.’-
58,1
Maart

,,
5,05
29,4
3,825
29,3
73,50
31,7
76,25 32,3
130,50 28,2
0,61
13,4
1,29
9,7
46,50
50,0
46,
59,4
April

,,
5,15
29,9
3,75
28,7
72,75 31,4
71,25 30,2
129,50
28,0
49,50 53,2
48,25 62,3
Mei
5,40 31,4
3,775

28,9
70,50
30,5
73,25
31,0
146,75 31,7
52,25
56,2

63,2
Juni
5,25
30,5
3,55
27,2
66,00
28,5
75,75
32,1
163,25
35,3
51,25
55,1
48,’-
61,9
Juli
5,82
33,9
3,85
29,4
64,25
27,8
78,00
33,1
176,25
38,1

1
—————————

49,25
53,0
48,50′
62,6
Aug.
5,30
30,8
3,55
27,2
61,25
26,5
67,75 28,7
161,50
34,9

—————————
————————–

49,-
52,7 49,25
63,5
Sept.
4,95 28,8
3,47
5

26,6
61,00
26,3
65,25
27,6
159,00
34,4
– ‘
9,28
62,7
50,25
54,0
54,-
69,7
Oct.
4,40
25,6
3,-
22,9
60,25
26,0
63,50
27,0
141,25
30,5
4,30
29,1
36,25
60,5
54,25
70,0
Nov.

,
4,55 26,5 2,95
22,6 74,50
32,2
60,00
25,4
147,25
31,8
1,26
27,7
2,23
16,8
6,50
41,2
59,50
64,0
54,375

70,2
Dec.
4,57 26,6
3,30
25,3
73,50
31,7
59,25
25,1
154,50
33,4
0,97
21,3
2,56
















19,3
60,75
65,3
53,5
69,0

lan.

1934
4,75 27,6
3,10
23,7
65,25
28,2
58,00
24,6
144,25
31,2
3,63
80,2 2,30















17,4
62,50
67,2
53,75 69,4
lebr.
3,40
19,8
2,77
5

21,2
65,25
28,2
58,50
24,8 133,00
28,8
3,97
87,3
1,63

















12,3
63,-
67,7
53,50
69.0
Maart
3,25
18,9
2,72
5

20,8
70,75
30,6
58,75 24,9
132,00
28,5
5,99
131,6
1,23



—–










9,3
61,75
66,4
50,50
65,2
April
3,20
18,6
2,70
5

20,7
70,50
30,5
56,75
24,0
136,50
29,5
63,50
68,3
49,125 63,4
Mei
3,32
5

19,2
2,87
5

21,9
62,00
26,8
63,00
26,7
154,50
33,4 65,75
70,7
47,50
61,3
luni
3,676
21,4 3,17
5

24,3 65,00
28,1
74,75
31,7
156,50
33,8
-..
63,25 68,0
43,75
56,5
)uli
3,80
22,1
3,30
25,3
71,50
30,9
78,75
334
151,25
32,7
63,-
67,7
44,62
5

57,6
Aug.
4,376
25,4
4,27
5

32,7 83,25
36,0
93,50
39,6
159,25
34,4

—-











—-










63,95 68,8
43,30
55,9
Sept.
,,
4,-
23,3,
4,15 31,7
77,25
33,4
9325
39,5
145,50
31,5
– – –






—-








11,21
75,7
63,55 68,3
42,62
5

55,0
Oct.

,,
3,50
20,3′
3,70
28,3
69,50
30,0
93,50 39,6
135,25
29,2

——————-

















6,19 41,8
60,70 65,3
42,125
54,4 29

,,

,,
3,30
19,2
3,60
27,5
67,50
29,2
92,00
390
127,00
27,5
– –


7,33 49,5
58,-
6)

62,4
42,-
6)
54,2
5 Nov.
3,55
20,6
3,55
27,2
71,00
30,7 90,00
381
126,00
27,2
1,43
31,4
2,57
19,4
1

8,12 54,9
58,_7)
62,4

43,_7)

55,5
1)
Men zIe voor de toehchtlng op oezen staat de nos. van 8, IS Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en IS Fbr. 1933. ) Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2. van Jan. 1931 tc
16 Dec. 1929 tot 26 Mei 19307415 K.O. Hongaar8che vanaf 26Mei 1930 tot 23Mei1932 74 K.G. Zuid-Russische van 23 Mei 1932 tot 2Oct. 1933 No. 2 Canada.
4)
Te
Canada. Van 19 Sept.’32 tot 24Juli ’33 62/63 K.O. Z,-Russ.
5)
De jaren 1928 en 1929 Broek
op
Langendijk.
6
)26 Oct.
7)
3Nov.
6
)25
Oct.
9
)1
Nov.
10)
2Nov.

Vervolg STATISTISCH OVERZICH

MINERALEN
TEXTIELGOEDEREN
DIVERSEN

STEENKOLEN
Westfaalschej
PE,TROLEM
BENZINE
.
KATOEN
.
WOL WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Hollandsche
Mid. Contin.
C’ide
Gulf exp.
A8e am
Australische,
HUIDEN
SALPETER
Middling
locoprijzen
F.0. F.
Sakella-
.

.

0. 1
bunkerkolen,
ongezeefd f.o.b.
tlm

.
64166
0

$cts. per
MeriI
c

oco

or
CrossbredColo- nial Carded,
Gaaf, open
kop
Old. per
100 KG.
R damjA’dam
D

5. g.
per barrel
U.S. gallon New-York
rides
uomra
Liverpool
per

.
50’s Av. loco
57-61 pnd.
netto
per 1000 K.G.
per Ib.
Liverpool
Bradford per Ib.

f1.
01
$
01
Sets.
0/s
$ ets.
01
pencel
°/o

pence
0
1
pence
0
10
pence
%
f1.
0
10
f1.
0J
1925
10,80 100,0 1.68 100,0 14,86
100,- 23,25
100,0
29,27 100,- 9,35 100,- 55,00
100,0
29,50
100,0
34,70
100,0
12,-
100,0
1926
17,90
165,7
1.89 112,5 13,65
91,9
17,55
‘75,5
16,24
55,5
6,30 67,4 47,25 85,9 24,75
83,9
28,46
82,0
11,61
96,8
1927
11,25
104,2 1.30
77,4
14,86
100,-
17,50
75,3
16,78
57,3
7,27
77,8 48,50 88,2
26,50
89,8
40,43
116,5 11,48
95,7
1928
10,10
93,5
1.20
71,4 9,98
67,2
20,00
.86,0
19,21
65,6
7,51
80,4 51,50 93,6
30,50
103,4
47,58
137,1
11,48
95,7
1929
11,40
105,6
1.23
73,2
10,-
67,3
19,15
82,4
17,05
58,2
6,59
70,5
39,-
70,9
25,25
85,6
32,25
92,9
10,60
88,3
1930
11,35
105,1
1.12
66,7 8,77
59,0
13,55
1
58,3
12,-
41,0
3;92
41,9
26,75
48,6
16,25
55,1
25,36
73,1
9,84
82,0
1931
10,05
93,1
0.58
34,5
5,04
33,9
8,60
37,0 7,33
25,0
3,08 33,0 21,50
39,1
12,00
40,7
18,65
53,7
8,61
71,8
1932
8,00
74,1
0.81
48,2 4,50
30,3
6,45
27,7
5,21
17,8
3,11
33,3
16,00
29,1
8,50
28,8
11,15
32,1
6,15 51,3
1933
7,00 64,8
0.45
26,8
3,61
24,3
6,75
29,0 5,13
17,5
2,78 29,7
19,25
35,0
9,50
32,2
13,26
38,2
6,18
51,5

Jan.

1932
8,25 76,3
0.71
42,3
5,25
35,3
6,65
28,6
5,09
17,4
3,38 36,2
16,50
30,0
9,00 30,5
11,63
33,5
7,10 59,2
)’ebr.
8,25 76,3
0.71
42,3
4,925
33,1
6,90
29,7
5,31
18,1
3,51
37,6
16,25
29,5
9,00 30,5
11,75
33,9,
7,25 60,4
Maart
8,35
77,3
0.71
42,3
4,629
31,1
6,90
29,7
5,37.
18,3
3,30
35,3
16,50
30,0
8,75
29,7
10,25
29,5
7,40
61,7
April
Mei

,,
8,65
8,30
80,1
76,9
0.86 0.86
51,2 51,2
4,34
4,25 29,2 28,6
6,25 5,80
26,9
24,9 5,08
4,57
17,4
15,6
3,08 2,76 33,0 29,5
16,50 15,75
30,0 28,6
9,00 8,25 30,5
28,0
9,25
8,88
26,7
25,6
7,40 7,40
61,7 61,7
Juni
)uli
8,25
76,3
0.86
0.86
51,2
4,25 28,6
28,6
5,25 5,80
22,6
,24,9
4,44 4,97
15,2 17,0
2,55
2,77
27,3
29,6
15,25
27,7
7,75
26,3
9,-
25,9
28,1
7,40
61,7

Aug.,,
Sept.,,

8,10 7,80 7,75

75,0
72,2
71,8
0.86 0.86
51,2 51,2 51,2
4,25 4,30
4,379

28,9 29,4
7,35 7,75
31,6
33,3
5,71
6,37
19,5
21,8
3,33 3,64
35,6
38,9

16,00 15,75 16,75

29,1
28,6 30,5

8,50
8,25 8,75

28,8 28,0
29,7

9,75

13,75
34,6 39,6


5,70′
5,90


47,5 49,2
Oct.,,
7,65
70,8
68,5
0.86 0.86
512
4,45 4,60 29,9
31,0
6,50 6,15
28,0 26,5 5,68 5,16
19,4
17,6
3,16
3,-
33,8
32,1
15,75 15,25
28,6
8,50
28,8

40,3 34,6
6,-
6,10 50,0
50,8
Nov.,,
Dec.
7,40
7,25
67,1
0.745
51,2 44,3
4,435

29,8
5,95
‘25,6
4,73
16,2
2,80
30,0
15,25
27,7 27,7
8,25 8,00
28,0
27,1
11,50
33,1
6,20
51,7

Jan.

1933
7,05
65,3
0.53
31,5
4,16 28,0
6,15
26,5
5,13
17,5
2,95
31,6
15,75
28,6
8,25 28,0
11,50
33,1
6,30
52,6
)ebr.
7,20
66,7
0.38
22,6 3,97 26,7
6,10
‘26,2
4,98
17,0
2,78
29,7
. 15,50
28,2
8,25
28,0
10,38
29,9
6,40 53,3
Maart
April
7,25
7,25
67,1
67,1
0.38 0.37
22,6 22,0
3,87
5

3,67
26,1
24,7
6,40 6,65
1
27,5
28,6
4,97
5,18
17,0 17,7
2,77
2,68 29,6
28,7
15,25 15,75
27,7
28,6
7,75
7,75
26,3 26,3
10,75 11,25
31,0
32,4
6,40 6,40 53,3 53,3
Mei
Juni
7,15
7,15
66,2
66,2
0.235
0.25
5

14,0 15,2
2,95
3,02
19,9
20,3
7,30 7,85
31,4 33,8
5,60
5,85
19,1
20,0
3,07
3,25 32,8 34,8
17,00 18,50
30,9 33,6
8,25
9,00 28,0
30,5
12,25,
15,75
35,3 45,4
6,40 6,40 53.3 53,3
)uli

,,
.
7,05 65,3
0.41
24,4
3,33
22,4
7,60
32,7
5,76
19,7
3,20 34,2 20,75 37,7
9,75
33,1
16,-
46,1
6,40
53,3
Aug.

,,
6,95
64,4 0.37
22,0
3,37 22,7
6,90
29,7
5,39
18,4 2,91 31,1
20,75
37,7
9,75
33,1 14,75
42,5
5,80
48,3
Sept.
6,85
63,4
0.52
31,0
3,30
23,6
6,60
28,4
4,70
16,1
2,54 27,2
21,50
39,1 10,50
35,6
15,13
44,1
5,85
48,8
Oct.

,
6,60
61,1
0.66
39,3
4,04 27,2
6,40
27,5 4,55
15,5
2,48
26,5 20,75 37,7
10,75
36,4
14,50
41,8
5,90
49,2
Nov.

,,
6,75
62,5
0.66
39,3 3,72
25,0
6,25
26,9 4,63
13,8
2,39 25,6 23,75
43,2
12,00
40,7
13,38
38,6 5,95
49,6
Dec.

,,
6,95 64,4
0.67
39,9 3,75
25,2
6,50 28,0
4,89
16,7
2,38
25,5 25,00
45,5
13,25
.
44,9
13,50
38,9
6,-
50,0

Jan.

1934
6,65
61,6
0.66
39,3
3,74 25,2
7,10
30,5
.5,47
18,7
2,59
27,7
27,00
49,1
14,75
50,0

37,5
6,15 51,3
Febr.
6,30
38,3 0.64
38,1
3,25 21,9
7,50
32,3 5,64
19,3
2,68 28,7
23,75
43,2
12,75
43,2

37,5
6,20
51,7
Maart

,,
6,25 57,9
0.63 37,5
3,05
20,5
7,40
31,8 5,50
18,8
2,76 29,5 23,25
42,3
11.75
39,8
12,50
36,0
6,25
52,1
April

.
6,30 58,3
0.62 36,9 2,79
5

18,8
.6,95
29,9 5,37
18,3
2,50
26,7
23,00
41,8
11,50
39,0
12,-
34,6
6,30
52,6
Mei

,

.
6,25.
57,9
0.62 36,9
2,88
19,4
6,80

.
29,2
5,20
17,8
2,48
26,5
21,00
382
10,50
35,6
11,88
34,2
6,30
52,6
luni

6.15
56,9
0.62
0.62
36,9. 36,9
2,83 2,68
19,0 18,0
.7,15
7,55
30,8 32,5
5,23 5,22
17,9
17,8
2,77 2,83
29,6 30,3
19,00
17,00
34,5
30,9 9,50 9,00 32,2 30,5
11,30 11,50 33,1 33,1
6,30 6,30
52,6
52,6
Juli
Aug.
Sept.,,

6,13
6,15
6,00
56,9 56,9 55,6
0.62
0.62
36,9
36,9
2,68
2,74
18,0
18,4
7,85 7,70

.
34,0
33,1
5,32

5,06

1
8,2
17,3
2,85
2,71
30,5 29,0
16,00 15,00
29,1
27,3
8,50
8,50
28,8 28,8
11,75
12,-
33,9 34,6
5,80
5,85
48,3 48,8
Oct.
6,00
55,6
0.62
36,9
2,60
17,5
7,40
31,8 4,93
16,8
2,57
27,5
15,00
27,3
8,50
28,8
12,50
36,0
5,90
49,2
29
6;05
56,0
0.62 36,9
2,512)
16,9
7,33
31,6
5,06
4
)
17,3
2,60
4
)
27,8
15,50
5
)
28,2
8,75
5
)
29,7
12,507)
36,0
5,90
9,2
5 Nuv.


6;
1
0
56,5
0.62
36,9
2,5I)
16,9
7,25
31,2
1

15,75
6
)
28,6
9,006)
30,5
1

5,95
49,6
1) Jaar

en maandgem. afger. op
‘je
pence.
2)
27 Oct.
3)
3 Nov.
4)
31 Oct.
5)
25 Oct.
6)1
Nov.
7
)16 Oct.
9
)30 Oct.
9
)18 Oct.

7 November
1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1013

lAN
GROOTHANDELSPRIJZEN.

ZUIVEL B
.
N EIEREN
METALEN

BOTER
perK.G.
BOTR

I-1fin•

KAAS
Edammer
.
EIEREN
KOPER
.

LOOD
TIN
IJZER
Cleveland
GIETERIJ- ZINK GOUD
ZILVER
Leeuwar-
derComm.
.

. g
Crisis
Alkmaar
Fabrieks-
kaas

Gem. not.
Eiermjjn
Standaard
Locoprijzen

Locoprijzen
,

Londen
locoprijzen
Londen per
Foundry
No. 3 f.o.b.

IJZER
(Lux III) p.
LocOprijZen
Londen
cash
Lçnden
cash
Londen per

Noteering
Centr
.
kI. mjmerk
Roermond
p.
100
St.
Londen
per Eng. ton
per Eng. ton Eng. ton
Middlesb.
perEng.ton
Eng. t. f.o.b.
Antwerpen
per
Eng.ton per ounce
fine
Standard
Ounce
perSOK.G.
4

1925
2,31
100,0

ii:


iE•
6,-
ij
100,0
f1.
9,18
Oj
100,0

r

611/6

100,0

ï

36.8
1
6

100,0
£
261.171-
0
10
100,0
S
h.

731-

•–
100,0
ï;:

67
1

100,-
36.3
1
6
O/
100-
ah.

1
8516

Iioo,-
i]
DenC

-0
19

2’j8

OOJ
1926
1,98
857

43,15

77,1

8,15
88,8
58.11

93,5
31.116
85,3
290.1716
111,1
8616
118,5
68
1
8
102,5
34.2
1
6
94,
851

1
99,5
28″116

89,3
1927
2,03
87:9

43,30
773
7,96
86,7
55.14j

89,7
24.41-
66,4
290.41-


110,8
7
31- 100,0
64/6
96,3
2810f-
78,8
85/-
99,5
261’4

83,3
1928
2,11
91,3

48,05
85,8
7,99
87,0
63.161-
102,8
21.11-
57,8
227.51-
86,8
661-
90,4
6218
93,5
25.516
69,9
851-
99,5
261

81,1
1929
2,05
88,7

45,40
81
,
1
8,11
88,3
75.141-
121,9
23.51-
63,8
203.1516:
7,8
7016
96,6
6819
102,6
24.1716
68,8
851-
99,5
2411

76,2
1930 1,66
71,9

3845
68:7
6,72
73,2
54.131-
88,0
18.116
49,6
142.51-

.
54,3
67
1

91,8
5916
88,8
16.171-
46,6 85
1

99,5
1
7
13
116

55,4
1931
1,34
58,0

3
1
30
56,9
5,35
58,3
36.5
1

58,4
12.1
1

33,1

110
.
11

42,0
551-
75,3
4716
70,9
11.1016
31,9
9216
108,2
13
3
18

41,6
1932
0,94 40,7

22,70
40,5
4,14
45,1
22.17(-
36,8
8.121-
23,6
9721-
37,1
421-
57,5
371-
55,2 9.161-
27,1

118/-
138,0
12718

40,1
1933
0,61
26,4
0,96
20,20
36,1 3,71
40,4
22.2j6
35,6
7.17J6
21,6
131.181-
,
50,1
411-
56,2
35/-
52,2
10.12/6
29,4

1241714
145,8
12
3
1e

38,5
an.

’33
0,73 31,6 0,89
21,75 38,8
4,27 46,7
19.17/-
32,0
7.8/-
20,3
100.116
38,1 4016
5,5
341
51,5
9.191
27,5

12218
143,5
liull
e

36,4
rebr.
,,
0,65
28,1
0,91
20,60 36,8
435
47,4 20.31-
32,5
7.71-
20,2
104.716
39,9
431-
58.9
341-
50,7
9151-
27,0

12015
140,8
11
1
116

37,2
Mrt.

,,
0,53
22,9
0,99
19,40
34,6 2,80
30,5
20.-/6
32,3
7.lOj-
20,6
104.1813
40,1
43!-
58,9
3417
51,6
10.7/-
28,6

12015
140,8
12
7
1
16

38,7 Apr.

,,
0,54
23,4
1,-
18,55
33,1
2,075
22,6
20.11(6
33,1
7.l2j6
20,9
109.17( 42,0
431
58,9
35i6
53,0
10.8/6
28,8

120/1
140,4
1213J1

39,9
Mei

,,
0,52
22,5
1,-
21,80 38,9 2,49
27,1
23.616
37,6
8.61-
22,9
128.1716′
49,2
4116
56,8
3616
54,5
10.131
29,4

12316
144,4
13
1
4

41,2 Juni
,,
0,52
22,5
1,-
23,50
42,0
2,50
272
25.71-
40,8
9.41-

25,3
151.101-
57,9
421
57,5
371
55,2
11.1216
32,1

122134
143,0
13
1
14

41,2
Juli
0,55
23,8
1,-
18,50
33,0 2,60
28,3
25.161-
41,6
9.21-
25,0
148.116
56,5
4116
56,8
351-
52,2
12.1(-
33,3

1231104
144,9
12
1
118

38,7
Aug.

0,63
27,3
1

18,90
33,8
3,575

38,9
24.51-
39,1
8.416
22,6
145.31-
55,4
411-
56,2
351-
52,2
11.7/
31,4

125110
147,2
12

374
Sept.
,
0,66 28,6
095
18,40
32,9
3,91
42,6
22.1616
36,8
7.161-
21,4
140.1716
53,8
3916 54,1 3416
51,5
10.1816
30,2

130111
153,1
11
15
1

37′,2
Oct.

,,
0,68
29,4
0,90
19,45
34,7
4,68 51,0
22.1-
35,5
7.141-
21,1
145.51- 55,5
3916 54,1 3416
51,5
10.131-
29,4

13111
153,3
11
7
/9

37,0
Nov.

,,
0,65
28,1
0,90 20,80

37
,
1

5,80
63,2
20.6
1
6
32,7
7.13
1
6
21,1
150.9
1
6
,
57,5
40
1

54,8
34
1
6
51,5

27,6 128/5
1

150,1
12
1
1
4

38,1
Dec.

,,
0,60
26,0
1,-
20,40
36:4
5,475

59,6
21.11-
33,9
7.121-
20,9
153.81-
58,6
4016
55,5
361-
53,7
9.1 9
6
9.191-
27,5 12612*
147,6
12
9
/6

39,1

Jan.’34
0,50
21,6
1,-
20,40
36,4
5,05
55,0
21.71-
34,4
7.71- 20,2 148.31-
56,8
3916 54,1
361-
5,7
9.121-
26,5
12916

151,5
12
3
14

39,7
Feb.
0,47
20,3
1,-
21,55
38,5
3,68
40,1
20.916
33,0
741-
19,8
140.131- 53,7
3916
54,1
3615
54,4
9.-16
24,9
13711
160,3
12
1
12

38,9
Mrt.,,
0,44
19,0
1,
19,90
35,5
2,71
29,5
20.31-
32,5
7.316
19,7 144.1516
55,3
4016
55,5
3513
52,6
9.21-
25,2
13618
159,8 1218

39,3

Air.
0,42
18,2
1,-
17,20
30,7 2,72
29,6
20.1416
33,4
7.416
19,8
150.1016
57,5
4116
56,8
3412
51,0
9.7/6
25,9

135/1
158,0
12/

38,7 ei
0,41
17,7
1-
16,05
28,7
2,54
.
27,7
20.41-
32,5
6.1616
18,7 144.1916
55,4
4016
55,5
3219
48,9
9.21-
25,2
13613
159,4
12
1
116

37,5
Juni:
0,41 17,7
1,-,
19,40
34,6
2,74
4

29,9
19.1816
32,1
6.141-
18,4
140.11-
53,5
4016
55,5
3119
47,4
8.161-
24,3
137(84
161,1
121/
4

38,1
luli
0,40
17,3
1,-
21,50
38,4
2,81
30,6
18.
1
1
1

29,9
6.14
1
6
18,5
142.9
1

.
54,0
40/6
55,5
3214
48,2
8.6/-
22,9

137111
161,4
123/4

39,7
Aug..
0,43
18,6
1,-
20,90
37,3
3,32e 36,2
17.61-
2’7,9
6.141-
18,4
139.7(6
53,2
401-
54,8
32p6
48,5
8.7/6
23,2 ‘3816
162.0
13

40,5
Sept.
0,43
18,6
1,-
18,12
5

32,4
3,31
36,1
16.10!-
26,6
6.5(6
17,2
137 17/-
52,6
3916 54,1 3216
48,5
7.17e-
21,7

141/-
164,9

1
13
1
1
8

40,9
Oct.
,,
0,43

~0,
4
3
9
)

18,6
1,-
17,37
6
31,0 3,95
43,0 16.31-
26,0
6.61-
17,3
137.1916
52,7
3916 54,1 32J6

1
48,5
7 7/

20,3

141110
165,9
114
43,6
29

,,

,,
0,43e) 18,6
1,-
17,-
30.4
4,15
45,2
17.716
28,0
6.10
1
6
17,9
137.14
1
-,
52,6
39
1
6
54,1
32.6

1
48,5
7.1316 21,2

140/7
164,4
1
4
3
1
6

44,2
5 Nov.,,
18,6
1,-
I7,-‘°
30,4
4,45
48,5
16.8/6
26,5
6.716
17,5
139.12(6 53,3
40!-
54,8
32(6
1
48,5
7.1116
20,9 139/64
163,2
114
5
/16
44,6
6
Sept.
1932
79 K.G.
La Plata;
van
26
Sept.
1932
tot 5
Febr. 1934
Manitoba
No. 2
3)
Tot Jan.
1928
Western

vanaf
Jan.
1928
tot 16 Dec.
1929
American
No. 2. van
lan.
1928
Malting;
van
Jan.
1928
tot
9 Febr.
1931
American
No.
2, van
9 Febr.
1931
tot 23 Mei
1932
6415
K.G.
Zuid.Russische.
Van
23 Mei-19
Sept.
1932 No. 3
2)
18 Oct.
13)
25 Oct.

VAN CROOTHANDELSPRIJZEN’)

BOUWMATERIALEN KOLONIALE PRODUCTEN

VURENHOUT
basis 7″ f.o.b.
S
TEENEN
CACAO COPRA
KOFFIE
RUBBER’)
Standaard
SUIKER
THEE
INDEXCIJFER
KoIo-
Zweden/
binnenmuur

buitenmuur G.F. Accra
Ned-Ind.
Robusta
Ribbed Smoked
Witte kristal-
Afl. N.-1. theev.
Finland
per standaard per

per
per
50 K.G. c.i.f.
f.m.s.
per
100 K.G.
Locoprijzen
Rotterdam
Sheets
‘loco Londen
suiker loco
R’dam!A’dam
Adam gem. pr.
Java- en Suma-
Grond-
nlale
van
4.672
M
3
.
per
1000
stuks per
1000 stuks
Nederland
Amsterdam
per
1
12
l.G.
per II,.
per
100
K.G.
trathee p.
1
/2 KO.
stoffen pro.
ducten

/
010
t
0
10
ii:

/
01
cts
.

0
1
0
Sh.
0
10
fl.
0
10
cts.

1
10
1925
159,75
100
15,50

100,-
19,-
100,-
42/6
100,-
35,87
0

100,0
61,
37
5
100,0
2
1
11,625 100,0 18,75
100,0
84,5
100,0
100.0 100.0
1926
153,50
96,1
15,75

101,6
19,50
102,6
49/-
115,3
34,-
94,8 55,375 90,2 2
1

67,4
17,50
93,3
94,25
111,5
96.0
102.8
1927
160,50 100,5
14,50
93,5
18,50
97,4
68/-
160,0
32620
90,9
46,875
76,4
116,375

51,6
19,12′
102,0
82,75 91,9
87.5
109.1
1928
151,50
94,8
12,-
77,4
18,50
97,4
57
1
3
134,9
3
1
875
88,9
49,625
80,9
-110,75
30,2
15,85
84,5
75,25
89,1
84.6
91.4
1929
146,00
91,4
14,-
90,3
21,25
111,8
45
1
10
107,9
27,37
0

76,3
50,75
82,7

1
10,25
28,8
13,-
69,3
69,25
82,0
81.9
85.5
1930
141,50
88,6
12,50
80,6
20,75
109,2
34111
82,2
22,625
63,1
32
52,1
-15,875
16,5
9,60
51,2
60,75
71,8
68.0
64.3
1931
110,75
69,3
10,25
66,1
20,25
106,6
2215
52,8
15,37
5

42,9
25 40,7
-/3
8,4
8,-
42,7
42,50
50,3
46.8
46.6
1932
69,00
43,2
9,25 59,7
15,-
78,9 19/6
45,9
13,-
36,2
24
39,1
-/1,75
4,9
6,32′
33,7
28,25
33,4
38.1
38.0
1933
73,50
46,0
10,-
64,5
12,75
67,1
1514
36,0
9,30
25,9
21,10 34,2 -12,25 6,3 5,52
5

29,5
32,75 38,7
35.2
34.7

Jan.

’32
82,50
51,6
10,-
64,5
18,75
98,7
1719
41,8
13,12
0

36,6
23
37,5 -12,125 6,0
7,35-
.39,2
32
37,9
38.5
39.1
Febr.

82,50
51,6
10,-
64,5
18,75
98,7
18/1
42,6
14,50
40,4
23
37,5

1
2
5,6
7,05 37,6
30
35,5
38.3 38.3
Mrt.


70,00
43,8 9,75
62,6
18,-
94,7
21
1
9
51,2
14,75
41,1
23
37,5
-11,625
4,6
6,25 33,3
31
36,7
37.0 39.7
Apr.
70,00
43,8 9,75
62,6
18,-
-94,7
20
1
6
48,2
14,-
39,0
23
37,5

1
1,5
4,2
5,90
31,5
29,25
34,6
36.2 38.0 Mei

,
70,00
43,8
8,50
54,8
15,-
78,9
2016
48,2
13,25
36,9
23,50
38,3

1
1,5
4,2
5,62
5

30,0
30,25
35,7
352
38.1
Juni
70,00
43,8
8,50
54,8
15,-
78,9
20
1
6
48,2
12,37
5

34,5
24
39,1
-11,375 3,9
6,30
33,6
28,50
33.7
34.2
38.7
Juli
67,50
42,3
8,50
54,8
15,-
78,9
2011
47,3
12,370
34,5
24
39,1
-11,375 3,9 6,70
35,7
23,75
28,1
34.3
37.6
Aug.
63,00
39,4
8,50
54,8
15,-
78,9
20/7
48,4
12,370
34,5
24
39,1

1
1,75
4,9
6,57
5

35,1
22,75
26,9
35.9
37.4
Sept.

60,00
37,6
8,75 56,5
15,-
78,9
2112
49,8
12,75
35,5 25,25
411
-/2,125
6,0
6,52$
34,8
23,75
28,1
37.8
38.5
Oct.

63,50
39,7

581
14,50
76,3
1818
43,9
12,375
34,5 26,50
432
-/1,75
4,9 6,32
5

33,7
28,50
33,7
38.2
38.7
Nov.
63,50
39,7
9,50
61:3

14,25
75,0
17
1
6
41,2
12,125
33,8
24,50
39,9
-/1,75
4,9
5,87′
31,3
30,75

36,4
35.3 87.2
Dec.
65,00
40,7

64,5
13,75
72,4
1714
40,8
11,75
32,8
24
39,1
-11,75
4,9 5,50 29,3
28,25
33,4
34.0
35.7

Lan.

’33
70,00
43,8
9,25
59,7
13,50
71,1
1616
38,8
11,50
32,1
24
39,1
-11,625
4,6
5,37′
28,7
25
29,6
33.2
34.1
rebr.
,,
70,00
43,8
9,25
59,7
13,-
68,4
1519
37,1 10,62
5

29,6
23,75
38,7 -11,5
4,2 5,60
29,9
26,75
31,7
32.1
34.4
Mrt.

,,
70,00
43,8 9,50
61,3
12,25
64,5
1613
38,2
10,37
0
28,9
23,50 38,3 -11,5 4,2
6,-
32,0
26,25
31,1
32.4 34.9
Apr.

,,
70,00 43,8
975
62,6
12,75
671
1515
36,3
9,50
26,5 23,50 38,3
-11,625
4,6
6,07
0

32,4
27,50
32,5
32.8 34.9
Mei
70,00
43,8
950
61,3
12,50
658
1616
38,8
9,50
26,5
23
37,5
-12
5,6
6,02
5

32,1
26,50
31,4
34.2 35.0
Juni

,,
72,50
45,4
10,-
64,5
13,-
68,4
1811
42,6
10,-
27,9
22,50
36,6
-/2,375
6,7
6,35 33,9
31


36,7
37.2 37.5
Juli
75,00
46,9
10,25
66,1
13,-
68,4
1718
41,6
9,475

26,4 22,50 36,6
-12,625
7,4 5,92
5

31,6
33,50
39,6
38.2 31.4
Aug.

75,00
46,9
10,50
67,7
13,

68,4
16
1
5
38,6
8,75
244
20,75
33,8
-/2,625
7,4 5,275
28,1
35,25
41,7
36.5 35.6
Sept.
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1415
33,9
8,25
230
19,75
32,2
-(2,5
7.0
5,375
28,7
36,75
43.5
36.1 34.6
Oct.

80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1217
29,6 7,62
5

21,3
17,75
28,8
-12,625
7,4
4,90
26,1
42,25
50,0
36.5
33.4
Nov.
75,00
46,9
10,

64,5
12,50
65,8
1216
29,4
8,-
22,3
16,25
26,5
-12,75
7,7
4,65
24.8
40,50
47,9
36.4
32.7
Dec.

,,
75,00 46,9
10,75
69,4
12,50
65,8
11/5
26,9
7,975
22,2
16
26,1
-12,875
8,1
4,75
25,3
41
48,5
37.1
31.3

Jn.’34
75,00
46,9
10,75
69,4
12,75
67,1
12/10
30,2
7,45
20,8
16,50
26,9
-(2,875
8,1
4,95 26,4
45,50
538-
36.9 83.8
Feb.,
80,00
50,1 10,50
67,7
12,50
65,8..
1415
33,9
7,25 20,2
17,25
28.1
-/3
8,4
4,975

26,5

46,75
553
35.9 35.9
Mrt.,,
80,00
50,1
9,7.5
62,6
12,

63,2
14
1
1
33,1
7,-
19,5
17,75
28,9
/3,25
9,1
4,525
24,1
45,50
53,8
35.7
35.2
Apr.,
80,00
50,1
9,75 62,6
12,

63,2
1414
33,7
6,55
18,3
17,75
28,9

13,625
10,2
4,25 22,7 44,25
52,4
35.6 34.5
Mei
,,
80,00
50,1
9,25
59,7
11,25
59,2
1512
35,7 6,72
5

18,7
17
27,7
-14
11,2-
4,15
22,1
42,75 50,6
35.1
34.3
77,50
48,5
8,-
51,6
tO,-
52,6
15/4
36,1
7,-
19,5
17
277
-4
11,2
4,20
22,4
41,-
48,5
34.5

33.8
li77,50
48,5
7,50
48,4
10,

52,6
13/11
32,7
6,92
5

19,3
16,75
27,3
-/4,375
12,3
3,975

21,2
40,50
47,9
34.1
32.2

~

ni
..
.

g75,50
47,3
7,25
46,8
9,50 50,0
12/10
30,2
6,87
5
19,2 16,50
26,9
-!4,5
12,6
3,975

21,2
39,75
47,0
33.9 31.4
pt73,50
46,0
7,-
45,2 8,75
46,1
12/5
29,2
6,65
18,5 16,50
26,9
-/4,5
12,6
3,725
19,9
32,25
39,6
33.1
29.5
t.,
7300
45,7
11
1
7
27,3
6,70
18,7
16,50
26,9

1
4,125
11,6
3,52
18,8
32,75
38,8
32.1 27.8
29

,,

,,
73,00 45,7
1211
8
)
28,4
6,50
18,1
16 26,1

14,0625
11,4
3,375
18,0
32,25
9
)
38,2
32.8
27.4
5Nov.,,
73,00
45,7
6,50
18,1 16
26,1
-13,8125
10,7
3,25
17,3
32,25
6
)
38,2
32.7
27.5
i.. Alle ronuennoteeringen vana? zi Sept. ’31 zijn op goudbasts omgerekend; de Dollarnoteeringen vanaf 20April ’33 zijn In verhouding van de depreclatie
an den Dollar t.o.v. den Gulden verlaagd.

1014

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 November 1934

LOE/ESFIN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
20
Oct.
1

1934
27
Oct.
1
.
1934

1Laagste
l
Hoogste
23
Oct.13 Nov.
’34
3
Nov.
1934

Alexandrië..
Piast.
p.L

97% 97%
97%
9751

974
Athene

•…
Dr. p.g
512
515 515 520 520
Bangkok….
Sh.p.tical
l/10
1110
1110
111081
1110
Budapest

..
Pen. p. j
.

16%
1671
s

1671 1671
8

167I
BuenosAires’
d. p.$
28%
28
28
2851
8

28%
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
11651
58

11611
16

11611
35

1
1
6
3
1
33

11651
56

Constantin..
Piast.p.0
610
610
610
615
615
Hongkong ..
Sh. p. $
117
7
18
1,7%
117
1
18
118 117
5
18
Sh. p. yen
1/1271
11115j16

11171
8

1
1
21
11C
1
.
12
Lissabon….
Escu. p. £
11051
8

11011
8

109%
1101
110’/
Mexico

….
$per
18
18
17%
18%
18

Kobe

…….

Montevideo 2)
d.perc
19s,
193/
4

19%
20W
20
Montreal

•.
•$
per
£
4.861/
8

4.86%
4.84% 4.88
4.8671
8

Riod.Janeir(,
d. per Mii.
317132
1
132
3
118
39
1,
3
17
1
32

Shanghai

..
Sh. p. tael
114s1
1

11411
58

1/3%
1/434
1/411
Singapore ..
id. p.$
214
3
1
2/481
33

214
5
11
6

214%
214
5
1
Valparaiso
4).
$
per
£
120.00
120.25
120.25
122.25 122.25
Warschau ..
Zi. p.
£
2621
t0

1

26%

1

2611
s

1

26
5
18
2651
16
)
UIIICICCIC
1101.

0I2 I4LCII, gcIIu.UU.
1101., WCtKC tuiput ICMIO IIC UiJCII
betalen, sinds 17Oct. 31
31
132.’)
Offic. not, vanaf Oct.
39318,
22 Oct. 3951
8
,
23 Oct. 39I1, 29 Oct. 3931p, 30 Oct: 3911
4
. 3) Id.
4114,
sinds 2 Oct. 411
4
. 4) 90
dg.l) Vanaf. 28 Aug. laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
8) Londenl) N.York’)

Londen
30 Oct.

1934..

23
0
116

53

30 Oct.

1934….

139/10
31

,,

1934..

2351
8

52%

31

,,

1934….

13917
1 Nov. 1934..

53

1 Nov. 1934….


2

,,

1934..

2311
8

53%

2

,,

1934….

1399
3

,,

1934..

239j,

53

3

,,

1934….

139110
5

,,

1934..

23
7
/
16

53

5

1934….

139/6%
6 Nov. 1933..

1834

41%

6 Nov. 1933….

131110

27 Juli

1914..

241i,

59

27 Juli

1914….

8411091
1)
in pence p:oz.stand.
2)
Forelgn silver in $c. p.oz. fine.
3)
In sh. p.oz.fine
STAND VAN

,
e
RIJKS KAS

Vorderingen.
1

230ct.1934
1

31Oct.1934
Saldo van’s Rijks Schatkist bij De Ne- derlandsche

Bank ………………
f
58.848.173,93
f
50.790.855,55
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

424.689,07
,,

217.086,61
Voorschotten op ultimo Sept. 1934 aan
de gem. verstrekt op aan haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in

..
de hoofds. der grondbel.
endergem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbeiasting
,,

7.434.575,21
7.434.575,21
Voorschotten aan Ned.-lndi8 ………
….
,,271.879.862,43
,, 268.048.023,99
Id. aan

Suriname …………………

12.730.165,85
,

12.737.413.26
,,

2.391.592,87
,

2.430.190,89
Kasvord. weg. credietverst. alh. buiteni
,, 116.045.361,22
,, 116.082.916,97
Daggeldleeningen tegen onderpand
,,

1.000.000,-
,,

3.500.000,-
Saldo der postrek.v. Rllkscomptabelen

27.686.432,76

.

28.814.391,89

Id. aan

Curaçao ………………….

Vord. ophef Alg.Burg. Pensioenfonds’)


22.083.038,67
,,

22.979.671,-
Vord. op andere Staatsbedrijven
1)
……
Verstr. t. laste der Rijksbegr. kasgeld- leeningen aan gemeenten (saldo)
,

35.279.266,26
,,

35.336.766,26
Verplichtingen.

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi

verstrekt

Schatkistbiljetten in omloop ………
/445.452.000,- /445.452.000,-
Schatkistpromessen in omloop …….
,,
124.020.000,-
,,
124.020.000.-
Zilverbons In omloop
…………….
1.304.072,50
,,

1.301.228,50
Schuld
op
ultimo September 1934aan de

. .

gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d

pers. bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die

…..


Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.’) Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T.’)
,,

12.540.815,41
113.171.321.42
12.597.641,47
,,
111.679.532,92

bel, en
op
de verm. bel………………….

Id. aan andere Staatsbedrijven’)

76.805,10
,

76.805,10
Id. aan diverse instellingen’)
……..
..70.347.042,79
,

74.371.813,81
3)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD. 27 Oct. l34

1

3 Nov. 1934
v
orueringen:
Saldo Javasche BanK ……………..
– –
Betaalmiddelen in
‘s
Lands kas

.

waa(onder Muntbiljetten ………..


Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kase. a. Rijksinstell
f265.851.000,-

….

1
273.491.000,-
Schatkistpromessen
………………
1.750.000,-
,,

1.750.000,-
Schatkistbilietten
………………..
,,

12 .035.000,-

….

,

12.035.000,-
…..


Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfos.

,,

1.857.000,-

..

,

2.830.000,-
Muntbiljetten in omloop ……….
nd
……

Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,

1.921.000,-
1.871.000.-
Voorschot van de Javasche Bank……
409.000,-
1.231.000,-
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in
duizenden guldens.

.-Dafa


Metaal

latte

Andere
opelschb.
schulden
Discont.
Dlv. reke-
ningen’)

6
Oct.

1934..
-726
1.124
478
586 1.800
29 Sept.

1934..
747
1.198 468 590
1.783 22

,,

1934..
944
1.038 515 580
1.753
15

1934,.
934
1.058
528 579 1.749
S

1934..
920
1.082
526 577
1.759

S Juli

1914..
645
1.100
560
735
396
‘5 niulip. 12Cr Icisva.

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 5 November 1934.

Activa. .

.
Binnen!.
Wis.t
Hfdbk. –
f
23.163:423,80
sels, Prom., Bijbnk. ,,

208.858,04
enz.in
disc.Ag.sch. ,,

3.167.495,45 f

26.539.777,29
Pon1rn t, T0,,i81 inl,,u,,.,+n

-ïT
f

866.250,-
Af: Verkochtmaar voor de bk.nog niet afgel.

.


866.250,-
lleleeningen

Hfdbk.
f
103.322.718 82′)

ncl.
vrsch. Bijbnk.

6.042.207 49
rn rek.-crt.
Ag.sch.

38.324.637,91
op
onderp.

f
147.659.564,22

Op Effecten

……
f
142.253.788,16
1
)
Op Goederen en Spee. ,,

5.435.776,06

,
147.689.564,22
1
)
Voorschotten a. h. Rijk
…………….

Munt, Goud
……
f
102.179.230,-
Muntmat., Goud
.. ,,
780.387.591,78

f

882.566.821,78
Munt, Zilver; enz.

,,

20.671.716,24
Muntmat. Zilver..
903.238.538,02
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………,,
37.903.183,44
Gebouwen en Meub. der Bank
……..,,
4.970.000,-
Diverse

rekeningen
……………….,,
6.135.573,96
Staatd. Nederl. (Wetv. 27/5/’32,
S.
No. 221)
,,
16.996.491,37

f
1.144.339378,30
Paesiva

._

Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,

3.807.914,92
Bijzondere reserve ………………,,

5.000.000,-
Pensioenfonds ………………….,,

9.276.771,80
Bankbiljetten in omloop ………….. ,,

909.954.755,-
Bankassignatiën in omloop ……….,,

104.290,50
Rek.-Cour.j Het Rijk
f
38.138.801,58
saldo’s:

Anderen,,155.162.765,62

193.301.567,20
Diverse rekeningen ……………… ,,2.894.078,88

f
1.144.339.378,30

Beschikbaar metaalsaldo ….. . …….
f
461.707.906,23
Minder bedrag aan bankbiljetten in om- loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.154.269.765,-
1) Waarvan aan Nederlandsch-lndie
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……..
/
73.789.100,-
1) Waarvan in het buitenland ……………………. ..50.763.990,82

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Goud
_
1
I
Andere
l
Beschikb.
1
Dek-
Data
1
Clrculatlel
opeischb.
1
Metaal-
_
lklngs
Munt _Muntmat.I
Ischuldenl
saldo
1
perc.

5 Nov. ‘3411021791
780.388
909.9551193.406
461.708
1

82
29 Oct.

‘3411021791
780.388
892.8891207.664
1
463.783
1

82

25
Juli’
14
1
65.7031
96
.
41
0
310.437
6.198 43.521
54
1

Totaal
l
Schatkist-
1
Belee-
Papier
Diverse
Data
bedrag
1
promessen
1
nin
g
en

het
b.!tenl.
reke-
disconto’s Irechtstreeksl
ningen’)

5 Nov. 1934
26.540
1

.1147.690
866
6.136
1
-9 Oct.

1934
25.496
1


1
145.750
866
5.442

25 Juli

.1914
67.947
1
61.686 20.188
509
‘.5 unuer ae acuva.

JAVASCHE BANK.
Andere Beschiki
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb.
metaal- schulden
saldo

3Nov.’34
2
)
l4.510
183.560
35.920
54.718
27 Oct.’34
2
)
142.520 182.760
31.870
56.668

6Oct. 1934
113.489
1

28.662
189.473 29.061
54.738
298ept.1934
113.488
1

28.726
186.202
31.846 54.995

25 Juli1914
22.057
1

31.907 110.172
12.634
4.842

Wissels.
l
Diverse
Dek-
Data bulten
1

Dis-
Belee-
reke-
kings-
N.-Ind.
1

conto’s
ningen
ningen’)
percen-
_____________
betaalb.
1
tage

3 Nov.’34
2
)
1

750
77750
10.390
65
27 Oct.
1
34)
1

760
73.100
10.100
66

6 Oct. 1934
1

839
11.280
65

9.3831

57.502
29Sept.1934
1

754
9.438

56.735
11.418
65

25 Juli1914
1

6.395
7.259

75.541
2.228
44

‘)
Sluitpost activa.
3)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.

Auteur