Wetenschapsmarketing
Aute ur(s ):
Nijkamp, P. (auteur)
Voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en hoogleraar regionale economie aan de Vrije Universiteit
Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4385, pagina 839, 22 november 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Academisch Nederland is in de afgelopen maanden getuige geweest van een verbijsterende paradox. Zelden zijn in
verkiezingsprogramma’s zoveel concrete uitspraken gedaan over het belang van wetenschap en de inzet van extra middelen
daarvoor. En zelden is een regeerakkoord gepubliceerd waarin kennis en wetenschap zo zeer gemarginaliseerd zijn. De brede
erkenning voor de wetenschap heeft zich helaas niet in klinkende munt vertaald. Voor deze deplorabele situatie is een reeks van
verklarende factoren aan te wijzen. Maar steevast wordt altijd genoemd het feit dat wetenschappers er niet in geslaagd zijn kennis als
belangrijk item op de politieke agenda te krijgen.
Wetenschappers dienen te voldoen aan het principe van ‘accountability’, naar hun vakbroeders en -zusters toe in de vorm van
hoogstaande publicaties, naar hun financiers toe vanuit de optiek van waar voor hun geld, en naar de samenleving toe vanwege het
zorgvuldig omgaan met gelden van de belastingbetaler. Wetenschap is een essentieel onderdeel van onze cultuur en een harde
noodzaak voor onze welvaart en ons welzijn 1. Als men wetenschap opvat als een economisch goed, ligt het voor de hand een hogere
waardering te realiseren via een uitgekiende marketingstrategie. De essentie daarvan dient te zijn dat wetenschap er is voor ons
allemaal en dat wetenschappers zich niet dienen op te sluiten in een ivoren toren. Dat wil niet zeggen dat theorie-ontwikkeling
overbodig zou zijn, maar wel dat de burger het gevoel moet hebben dat wetenschap bijdraagt aan een verrijking van de samenleving.
Daarvoor is geld nodig, want de kroonjuwelen van de wetenschap zijn onze nationale trots. De burgers van het land moeten er zeker
van zijn dat deze kroonjuwelen die financiële opoffering verdienen. Zij hoeven niet alle details te kennen, maar dienen er wel zeker van
te zijn dat de wetenschappelijke kroonjuwelen aan hoge en toetsbare standaarden voldoen. Het bijbrengen van dat besef is de taak van
wetenschapscommunicatie.
Gegeven de aard van wetenschap als een collectief cultuureigendom, is het redelijk te stellen dat wetenschapscommunicatie zich moet
richten op een brede doelgroep. Natuurlijk dient zij zich ook te richten op politici, want er is veel publiek geld mee gemoeid. Maar indirect
dient het draagvlak voor de wetenschap onder de gehele bevolking te worden versterkt.
Wetenschapscommunicatie zou al moeten beginnen bij het basisonderwijs. Kinderen zijn van nature nieuwsgierig. We zouden van die
nieuwsgierigheid gebruik moeten maken om belangstelling voor de wetenschap op te wekken. In de op zich verdienstelijke Nota
wetenschap- en techniekcommunicatie (2000) worden drie b’s ten tonele gevoerd als de kerninhoud van deze communicatie: boeiend,
betrouwbaar en belangrijk. Over het primaire onderwijs wordt in deze nota echter weinig gezegd, terwijl de belangstelling voor
wetenschap toch via de kiemen van het onderwijs gewekt zou moeten worden. De vergelijking met sport dringt zich op. Zou er ooit
belangstelling voor sport bestaan als tijdens de periode van vier tot achttien jaar leerlingen nooit zelf actief aan sport zouden hebben
gedaan? Jong geleerd, oud gedaan zou ook de wetenschap moeten gelden.
Wetenschap en burger weten elkaar nog onvoldoende te vinden. Frappant genoeg is het aantal voorlichters op het terrein van
wetenschap en techniek relatief groot; vrijwel elke universiteit heeft wel een batterij pr-functionarissen rondlopen. Over de hele linie
wordt de huidige Nederlandse wetenschapscommunicatie evenwel gekenmerkt door een ongeëvenaarde hoeveelheid initiatieven en een
dito aantal goede bedoelingen, maar er is sprake van een grote versnippering van doelstellingen, een fragmentatie in aanpakken, en veel
ad hoc en dus kortstondige acties.
Wetenschapscommunicatie dient haar aanknopingspunten te vinden bij veelbelovende kennisarrangementen en -initiatieven. Naast de
onderwijssector is er een nieuwe markt op komst voor kennisspecialisatie op basis van regionale en stedelijke kennisclusters, ontwikkeld
door overheden, het bedrijfsleven en de o&o-sector. In de praktijk blijken lokale en regionale overheden vaak geen weet te hebben van
het kennispotentieel in hun eigen gebied. Bovendien hebben ze vaak nog minder idee van het onvoorstelbare potentieel dat in
universiteiten en onderzoeksinstituten
belichaamd is. Dat verklaart wellicht ook het ‘low profile’ van bestuurders van universiteitssteden bij noodzakelijke initiatieven om het
kennispotentieel in een periode van bezuiniging op peil te houden. Een mobilisatie van bestuurlijke krachten is daarom gewenst.
Kennissteden zouden richting Den Haag kunnen optreden als promotor van steun voor de kenniseconomie.
De huidige fragmentatie in de Nederlandse wetenschapscommunicatie is niet bevorderlijk voor onze geloofwaardigheid als serieuze
wetenschappers. Ik pleit voor de ontwikkeling van een nationaal plan voor wetenschapscommunicatie door de gezamenlijke
kennisinstellingen en -intermediairs. Daarin zal meer nadruk gelegd moeten worden op het gemeenschappelijke in de wetenschap. Wie
weet, zal zo’n aanpak ook in Den Haag een gunstig onthaal vinden
1 P. Nijkamp, Groei, kennis en overheid, mededelingen KNAW, deel 65, nr. 7, Amsterdam, 2002.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)