EU-monitor
Vpb-concurrentie in de EU
I.J.A. Hoekjan
Deze rubriek wordt periodiek verzorgd
door het ministerie van Financiën
i.j.a.hoekjan@minfin.nl
In de EU vindt er concurrentie plaats op vennootschapsbelastingtarieven.
E
ind oktober heeft de Europese Commissie een rapport gepubliceerd over de ontwikkelingen in de belastingsystemen van
de 25 EU-lidstaten in de jaren 1995-2003 (EC, 2005).
Tarieven dalen, effectieve druk stijgt
Het rapport laat een aantal interessante ontwikkelingen zien
op het terrein van de vennootschapsbelasting (Vpb). Uit het rapport blijkt dat er sprake is van concurrentie tussen de lidstaten
op tarieven. Het gemiddelde tarief voor de Vpb in de EU is in
de jaren 1995-2005 gedaald met 8,8 procentpunt. In de nieuwe
EU-lidstaten was de daling zelfs 10 procentpunt. Nederland
laat een minder harde daling zien, 3,5%. Opvallend is dat deze
daling in tarieven niet wordt weerspiegeld in de ontwikkeling
van de hoogte van de effectieve druk van de Vpb, of in de verhouding tussen de opbrengst van de Vpb en het bnp.
De effectieve druk van de Vpb is in verschillende landen juist
gestegen. Dit geldt ook voor het EU-gemiddelde, van 17,8%
in 1995 naar 19,2% in 2003. De effectieve druk geeft weer in
hoeverre het mogelijk is via aftrekposten de belastinggrondslag
te verlagen, bijvoorbeeld via afschrijvingen, zodat een effectief
betaald tarief resulteert dat afwijkt van het wettelijke nominale
tarief. Voor een groot deel is de stijging van de effectieve druk
te verklaren door de wijze waarop de meeste lidstaten de tariefverlaging hebben gefinancierd. Over het algemeen zullen de
lidstaten hiervoor de belastinggrondslag hebben verbreed. Een
bredere belastinggrondslag leidt – ceteris paribus – tot een hogere effectieve druk, waardoor de verlaging van de tarieven wordt
gecompenseerd (en gefinancierd). Duidelijk is dat veel lidstaten
kiezen voor de weg van een eenvoudige Vpb zonder veel uitzonderingen en met een verhoudingsgewijs laag tarief.
Verhouding Vpb/bnp fluctueert
Kijken we naar de verhouding tussen de opbrengst van de Vpb
en het bnp, dan is er over het algemeen een kleine stijging te zien
in de jaren 1995-2003. Indien er meer in detail gekeken wordt
naar deze verhouding dan is er vooral eind jaren negentig sprake
geweest van een duidelijke stijging. Daarentegen is deze verhouding in de eerste jaren van de 21ste eeuw langzaam aan het dalen.
Zo daalde het EU-gemiddelde in de jaren 1999-2003 met 15%.
In dezelfde periode daalde de verhouding in Nederland zelfs met
30%. Voor het voorstaande zijn meerdere verklaringen te geven.
Ten eerste kende de EU eind jaren negentig een hoge economische groei. Dit resulteerde in hoge winstcijfers voor het
Europese bedrijfsleven en hogere belastingafdrachten. De conjunctuuromslag aan het begin van de 21ste eeuw resulteerde juist
in lagere winsten of zelfs verliezen. Ten tweede zorgde de hoge
economische groei eind jaren negentig ook voor flink stijgende
beurskoersen, met als resultaat hogere winsten uit aandelenbeleggingen en hogere belastingafdrachten. Aan het begin van
de 21ste eeuw is er sprake van een tegengestelde beweging. De
hogere winsten als gevolg van deze eerste twee ontwikkelingen hebben geleid tot een toename van de verhouding tussen
belastingafdracht en bnp, voor zover de winsten sterker stegen
dan het bnp zelf. Ten derde is als gevolg van het verbreden
van de belastinggrondslag de ruimte voor belastingarbitrage
afgenomen en is de controle op de Vpb vereenvoudigd. Dit
zal de belastingdienst in staat stellen om meer belasting te
innen, terwijl bij lagere tarieven de effectieve druk ongeveer
hetzelfde blijft. Wel is onder invloed van de toenemende mondialisering en de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU de
concurrentie om investeringen in het begin van de 21ste eeuw
verhevigd, waardoor ook de hoogte van de belastingopbrengst
onder druk is gekomen. Ten slotte is de financieringsstructuur
van ondernemingen de laatste jaren is gewijzigd. Er is sprake
van een hogere mate van financiering met eigen vermogen.
Doordat interestbetalingen in de meeste lidstaten aftrekbaar zijn
en dividendbetalingen niet, zorgt deze trend voor een hogere
belastingopbrengst. Ten slotte zou voor het afwijkende beeld
voor Nederland een verklaring kunnen worden gevonden in het
feit dat Nederland achter is gebleven bij de daling van tarieven.
Hierdoor is het gunstiger om winsten buiten Nederland te laten
neerslaan en zou zelfs kunnen worden afgevraagd of andere lidstaten meer hebben geprofiteerd van een soort Laffer-effect.
Dat de toegenomen tariefconcurrentie op het terrein van de
vennootschapsbelasting tot op heden niet heeft geleid tot een
vergelijkbare daling van de belastingopbrengsten heeft verschillende redenen. De komende jaren zal blijken of de recente daling
van de Vpb-inning als percentage van het bnp vooral wordt
veroorzaakt door een tegenvallende conjunctuur, of dat deze een
structureel karakter heeft als gevolg van de lagere tarieven. â–
Iwan Hoekjan
Literatuur
Europese Commissie (2005) Structures of the taxation systems in the European
Union, Data 1995-2003. Oktober, een kopie van dit rapport is te vinden op
www.europa.eu.int/comm/eurostat.
Tabel 1. De vennootschapsbelasting vergeleken
nominale tarieven
2005
effectieve druk
wijziging
1995-2005
2003
wijziging
1995-2003
verhouding belastingÂ
opbrengst tot bnp
2003
wijziging
1995-2003
België
34,0
– 6,2
18,5
4,2
2,9
0,5
Letland
15,0
– 14,0
5,7
2,2a
1,4
0,7a
Nederland
31,5
– 3,5
20,2
1,2
3,2
– 0,1
EU-25
26,3
– 8,8
19,2
1,4
3,1
0,4
EU-15
30,1
– 7,9
19,3
3,1
3,3
0,5
nieuwe lidstaten
20,6
– 10,0
19,0
8,2
2,8
0,2
a Over de jaren 2000-2003.
Bron: EC (2005) Structures of the taxation systems in the European Union
ESB  16-12-2005
543