Ga direct naar de content

Interbancaire betaalsystemen in Europa en de VS

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 16 2005

bankwezen

Interbancaire betaalsystemen
in Europa en de VS
E.J.V. Ledrut
De auteur is gedetacheerd bij de Bank voor
Internationale Betalingen. Zij schreef dit artikel toen ze
werkzaam was bij DNB, Divisie Betalingsverkeer Beleid.
Met dank aan Hans Brits, Nicole Jonker en
Roland Uittenboogaard voor hun waardevolle
commentaar op eerdere versies van het artikel.
elisabeth.ledrut@bis.org

Banken kunnen in Europa en in de VS uit twee betaalsystemen
kiezen om hun onderlinge transacties te verrekenen. De concurrentie tussen deze systemen lijkt in Europa sterker te zijn.
Dit is een bedreiging voor de toekomstige integratie van het
Europese systeem.

A

l vijf jaar bestaat in het Eurogebied één geldmarkt, waarbij Europese banken euro’s aan- en verkopen op een
schaal die vergelijkbaar is met de dollarmarkt. Daarbij maken
zij gebruik van de centrale bank en commerciële hoogwaardige betaal­systemen TARGET en EURO1, die tezamen een
dagelijkse omzet hebben van bijna 1900 miljard euro. Eén
geldmarkt met twee systemen waarin het geld vrijelijk kan
vloeien, vindt men ook in de VS met Fedwire en CHIPS. De
Amerikaanse betaalmarkt is echter, vergeleken met de Europese
markt, verregaand geïntegreerd en gedifferentieerd. In de VS
heeft de integratie van het centralebanksysteem Fedwire tot
grote efficiëntiewinsten geleid. Met de geplande vervanging van
TARGET door TARGET2 hoopt Europa vergelijkbare winsten
te realiseren.
Dit artikel analyseert de concurrentie tussen een publieke
en een private aanbieder op het gebied van interbancair betalingsverkeer en vergelijkt daarbij twee geografisch verschillende
gebieden. Hoe kunnen twee systemen, die homogene diensten
lijken te leveren, naast elkaar blijven bestaan? Zijn de competitieve verhoudingen in Europa en in de VS vergelijkbaar? Welke
invloed zou dit kunnen hebben op de toekomstige integratie van
het Europese systeem?

Hoe kunnen twee systemen, die
homogene diensten lijken te leveren,
naast elkaar blijven bestaan?
Betalingsverkeer en financiële stabiliteit

De ruggengraat van de infrastructuur van de financiële
markten wordt gevormd door hoogwaardige (of topgirale)
betaalsystemen. Dit zijn de systemen waarin financiële instellingen hun transacties onderling afrekenen. In Europa is het
belangrijkste systeem hiervoor TARGET, het betaalsysteem van
het Europees Systeem van Centrale Banken (ESCB).
Hoogwaardige systemen vervullen een drietal rollen in
het economische verkeer. Ten eerste vergemakkelijken ze de
afwikkeling van reële transacties en zorgen ze voor lagere
transactiekosten en een betere aanwending van beschikbare
514

ESB  18-11-2005

middelen. Ten tweede zijn zij van cruciaal belang voor de
effectiviteit van het monetaire beleid in een valutagebied,
doordat zij een geïntegreerde geldmarkt en een gemeenschappelijke rente mogelijk maken. Zo zijn door de komst van
TARGET in 1999 de barrières tussen de afzonderlijke nationale Europese geldmarkten geslecht. Hetzelfde had in 1918
in de VS plaatsgevonden, toen Fedwire tot stand kwam en de
interne dollarwisselkoersen definitief verdwenen. Ten derde
spelen ze een belangrijke rol voor de financiële stabiliteit,
door hun spilfunctie in het financiële verkeer. Goed werkende
betaalinfrastructuren beperken immers het effect van financiële schokken. Dit wordt bereikt door een combinatie van
veilig ontwerp en regelgeving, die ervoor zorgt dat de afgewikkelde transacties niet meer teruggedraaid kunnen worden.
Centrale banken wereldwijd hebben in de jaren negentig aan
beide aspecten aandacht geschonken, door onder andere
het ontwikkelen van Real-Time Gross Settlement-systemen
(RTGS), zie kader.

Real-Time Gross Settlement-systemen
RTGS-systemen wikkelen transacties post-voor-post en
onherroepelijk af, zodat ontvangen gelden hard zijn. Dit
in tegenstelling tot nettosystemen, die gedurende de dag
alle wederzijdse debet- en credittransacties salderen (dit
heet netting) en deze pas aan het einde van de dag finaal
afwikkelen. Bij deze systemen kunnen, indien één partij in
gebreke blijft, ook andere banken in de problemen geraken,
doordat alle gecalculeerde posities teruggedraaid moeten
worden. RTGS-systemen zijn daarom veiliger. Vergeleken
met nettosystemen hebben ze echter een belangrijk nadeel:
de deelnemende banken moeten over relatief veel liquiditeit
beschikken om aan al hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Om dit te beperken maken de meeste systemen
gebruik van wachtrijen en werken sommigen met geavanceerde liquiditeitsbesparingsmechanismes. In tegenstelling
tot centrale banksystemen, die RTGS-systemen zijn, zijn
commerciële systemen vaak netto­systemen, maar specifieke
beschermingsconstructies hebben de betrokken risico’s sterk
gereduceerd.

bankwezen

Het belang van goed werkende hoogwaardige betaalsystemen
voor de financiële stabiliteit, de uitvoering van het monetaire
beleid en voor het goed functioneren van de reële economie verklaart deels de sterke rol van centrale banken in het aanbieden
van dergelijke systemen.

Publieke en private systemen

Publieke en private systemen worden respectievelijk door
centrale banken en door (verenigingen van) commerciële banken aangeboden. De concurrentie ertussen wordt deels bepaald
door het ontwerp en de werking van deze systemen. Ondanks
een aantal belangrijke overeenkomsten, vertonen de Europese
en Amerikaanse systemen sterke verschillen.

Publieke systemen
Zowel in Europa als in de VS spelen centrale banken een
primaire rol in het hoogwaardige betalingsverkeer, met de systemen TARGET en Fedwire. Beide systemen zijn RTGS-systemen.
Het Europese TARGET is echter complexer qua opzet en ontwerp, aangezien het uit zestien systemen bestaat, die met elkaar
verbonden zijn: de euro-systemen van de ex-EU-15 nationale
centrale banken (NBC’s) en van de ECB. Door deze structuur
kent het systeem een veelvoud aan nationale werkwijzen, die
allen een variatie zijn op het standaard RTGS-model. Vergeleken
met TARGET is het Amerikaanse Fedwire een betrekkelijk eenvoudig systeem. Het systeem is geïntegreerd, met één verwerkingscentrum, en maakt geen gebruik van centrale wachtrijen  
of van liquiditeitsbesparingsmechanismes.
Fedwire heeft overigens lange tijd op decentrale wijze
gefunctioneerd, omdat de regionale centrale banken in de
VS beter in de behoeften van hun lokale klanten dachten te
kunnen voorzien. Zo had Fedwire tot 1997 twaalf verwerkingscentra, die ieder verschillende diensten leverden. Een

drastische ingreep bleek nodig, des te meer omdat de markt
langzamerhand – en vooral na de opheffing van het verbod
op interstate banking – een steeds sterkere behoefte had aan
uniforme diensten. De reorganisatie van Fedwire heeft geleid
tot een aanzienlijke kostenbesparing, die zich vertaald heeft in
een gemiddelde tariefverlaging tussen 1996 en 1999 van 50%
voor het betalingsverkeer en van 25% voor het effectenverkeer
(Group of Ten, 2001). Centrale banken uit het ESCB hebben
eveneens besloten om, met oog op efficiëntieverbetering en
kostenverlaging, de huidige decentrale opzet van TARGET te
vervangen door één centraal platform, TARGET2, waartoe toegang vanuit de nationale centrale banken zal worden geboden.
Het beheer van de bancaire rekeningen zal in handen blijven
van NCB’s, terwijl de aangeboden dienstverlening en de tarieven zullen worden geharmoniseerd, net zoals nu het geval is
voor Fedwire. Fedwire heeft echter veel meer deelnemers dan
TARGET (tabel 1), door de geringe mate van consolidatie van
de Amerikaanse bancaire sector. Daardoor wikkelt het systeem
twee keer zoveel transacties af als TARGET, ondanks een vergelijkbare omzet, waardoor het beter is staat is om zijn kosten te
dekken.

Private systemen
Naast TARGET en Fedwire bestaan er in Europa en de VS
twee private systemen: EURO1 en CHIPS. Het EURO1-systeem
van de Euro Banking Association is een netto-systeem. Hierin
worden betalingen pas aan het einde van de dag finaal afgewikkeld in de boeken van de ECB, waar het systeem een rekening
bezit. Daarentegen vindt de afwikkeling in het systeem van de
New York Clearing Association, na de introductie in 2001 van
NewCHIPS, doorgaans real-time plaats, post-voor-post of na
netting van een groep transacties. Deelnemende banken maken
’s ochtends geld over op een speciale rekening bij de Federal

Tabel 1. Kenmerken interbancaire betaalsystemen

TARGET

Fedwire

EURO1

CHIPS

gebied

EU

VS

EU

VS

vorm

publiek

publiek

privaat

privaat

startdatum

1999

1918

1999

1970

aantal (directe)
deelnemers

1043 (banken, andere
financiële instellingen
en overheid)

7736 (alléén banken
meegeteld)

74

51

aantal transacties

66,7 miljoen

123,3 miljoen

38,9 miljoen

64,5 miljoen

omzet

420 749 miljard

436 706 miljard

44 734 miljard

326 560 miljard

waarde per transactie

6,3 miljoen

3,5 miljoen

1,3 miljoen

5,0 miljoen

openingstijden

7:00-18:00

9:00-6:30

7:30-16:00

12:30-17:00

finaliteit

Continu

Continu

Einde dag

Continu en einde dag

settlement

RTGS

RTGS

netto

RTGS en netto

liquiditeitsbesparings­
mechanismes

Ja, verschilt per
nationale component.

Nee

Multilaterale netting

Bi- & multilaterale netting

intraday krediet

Ja, op basis van
onderpand.

Ja, onderpandsvrij tegen
een minuutvergoeding en
tegen onderpand.

Impliciet

Impliciet, beperkt tot
opdrachten in wachtrij.

tarieven

Binnenlands verkeer:
$ 0,22 – 0,62 per transace 0,04 – 2,50 per transactie. tie. Betaler en ontvanger
Grensoverschrijdend:
betalen allebei de helft.
e 0,80 – 1,75 per transactie.

e 0,065 per transactie.

$ 0,26 per transactie.
Betaler en ontvanger
betalen allebei de helft.

Relatief lage deelnamekos- Geen deelnamekosten
ten – verschillend per land.

Hoge deelnamekosten.

Niet bekend

Cijfers over 2003

ESB  18-11-2005

515

bankwezen

Reserve Bank of New York. Dat geld wordt gebruikt om de
openstaande posities in CHIPS te dekken. Ondanks de sterke
verschillen in opzet en risicomanagement hebben beide systemen
gemeen dat transacties onherroepelijk zijn. Beide systemen hebben een relatief klein aantal deelnemers (tabel 1), maar CHIPS
wikkelt bijna twee keer zoveel transacties af, met een beduidend
hogere gemiddelde transactiewaarde dan EURO1, waardoor de
omzet van het Amerikaanse systeem veel hoger uitkomt.
Ondanks de sterke verschillen tussen de Europese en
Amerikaanse betaalinfrastructuren hebben in beide gebieden
vergelijkbare ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo hebben commerciële systemen, die traditioneel netto-systemen waren,
stevige beschermingsconstructies opgezet, mede onder druk van
centrale banken. Daardoor is het verschil afgenomen, in termen
van veiligheid, tussen centrale banksystemen en private systemen. Centrale banksystemen, die oorspronkelijk geografisch
gefragmenteerd waren laten een tendens zien naar integratie van
verwerkingscentra en dienstverlening.

Interbancaire betaaldiensten

De meeste landen hebben slechts één of hooguit twee hoogwaardige betaalsystemen, waarbij de centrale bank in bijna alle
gevallen een cruciale rol speelt. Deze beperkte concurrentie
wordt doorgaans verklaard door het feit dat de betrokken
markt sterk op een natuurlijk monopolie lijkt. Bij een natuurlijk monopolie is het veel goedkoper om alle eenheden van een
product door eenzelfde bedrijf dan door verschillende entiteiten te laten produceren (Bolt & Humphrey, 2005). De ‘optimale grootte’ van dit bedrijf is dan zodanig, dat het bedrijf de hele
markt bedient. Verondersteld daarbij wordt dat de geleverde
producten of diensten volledig homogeen zijn. Bij natuurlijke monopolies kan slechts één bedrijf winst maken op de
betrokken markt, geen twee of meer (Bolt & Humphrey, 2005).

De meeste landen hebben
slechts één of hooguit twee
hoogwaardige betaalsystemen
Daarom is het interessant om te bezien in hoeverre hoogwaardige betaalsystemen feitelijk met elkaar concurreren. Gesteld
zou kunnen worden dat meerdere systemen die binnen een
valutagebied (redelijk) homogene diensten leveren, met elkaar
concurreren. Zij zijn dan immers substituten. Een hoge mate
van differentiatie vermindert daarentegen de concurrentiegraad. Homogeniteit en differentiatie zijn van invloed op de
concurrentiestrategie van de betrokken partijen. Deze zullen
eerder op hoeveelheid concurreren in het geval van homogene
producten of diensten en op prijs wanneer producten gedifferentieerd zijn. Concurrentie op hoeveelheid is echter niet
relevant voor hoogwaardig betalingsverkeer. Het consumptieniveau op deze markt (het aantal transacties) wordt immers
niet bepaald wordt door het samenspel van vraag en aanbod,
maar door de activiteiten op overige goederen of dienstenmarkten; het is een afgeleide vraag. Méér is niet per se beter,
waardoor het traditioneel gebruikte niet-­verzadigingsbeginsel
niet geldt. Er treedt verzadiging op zodra alle ruiltransacties
door kunnen gaan.
516

ESB  18-11-2005

Niet homogeen
In de praktijk bestaan echter sterke kwaliteitsverschillen tussen centrale bank en commerciële systemen, zodat de geleverde
diensten niet volledig homogeen zijn. Centralebanksystemen
hebben als voordeel dat zij snelheid en zekerheid van settlement kunnen bieden en dat zij additionele diensten leveren,
gerelateerd aan hun rol als settlementinstituut voor effecten- of
retailsystemen. Commerciële systemen bieden daarentegen een
relatief lagere prijs en vooral een lager liquiditeitsbeslag, omdat
posities niet post-voor-post gefinancierd hoeven te worden.
Hoogwaardige betaalsystemen vertonen wel een aantal concurrentiebeperkende kenmerken. Door de hoge vaste en de lage
marginale kosten zijn er grote schaalvoordelen te behalen. De
hoogte van de totale vraag is verder beperkt afhankelijk van
de prijs (lage vraagelasticiteit), aangezien settlementdiensten
onmisbaar zijn voor het goed functioneren van financiële markten. Ten slotte heeft de aanwezigheid van sterke netwerkexternaliteiten als gevolg dat iedere nieuwe aansluiting tot een toename
van het nut van alle individuele leden leidt.
Aan deze karakteristieken zou potentieel monopoliemacht
kunnen worden ontleend, met bijbehorende hoge prijzen en
winsten. Naast het belang van hoogwaardige betaalsystemen
voor monetair beleid en financiële stabiliteit, verklaart dit de
sterke betrokkenheid van de publieke sector. Daarom wordt
wereldwijd het zogenoemde public utility-model toegepast,
waarin centralebank systemen worden gezien als vitale infrastructurele faciliteiten die toegang dienen te bieden aan alle
banken tegen vergelijkbare condities. Door de sterke nadruk
op veiligheid zijn deze systemen in de praktijk relatief duur.
Niet alle interbancaire betalingen zijn echter van zulke aard
dat vertragingen in hun afwikkeling de financiële stabiliteit
in het geding zouden brengen. Goedkopere private systemen
kunnen derhalve bijdragen aan de goede werking van het betalingsverkeer. Een gevaar is wel dat zoveel betalingsverkeer naar
deze systemen vloeit, dat de financiële stabiliteit evenwel wordt
geschaad. Minder verkeer betekent overigens ook hogere kosten
per transactie voor publieke systemen, waardoor zij in een negatieve spiraal zouden kunnen belanden en hun publieke taak niet
meer zouden kunnen vervullen. Traditioneel hebben centrale
banken dit dilemma via subsidiëring van hun settlementdiensten
opgelost, maar in de laatste jaren is de nadruk op kostendekkendheid komen te staan, waardoor zij actief aandacht zijn gaan
schenken aan efficiëntieaspecten.
Doordat hoogwaardige betaalsystemen kenmerken van
natuurlijke monopolies vertonen, is het aantal aanbieders beperkt.
Een sterke concurrentie tussen deze aanbieders is daardoor op
termijn onhoudbaar. Concurrentie zal zich vooral richten op de
prijs van settlementdiensten en op de kwaliteit van aanvullende
dienstverlening. Verwacht wordt echter dat verschillende systemen gedifferentieerde diensten op de markt zullen brengen.

De interactie tussen systemen

De bestaande duopolistische marktstructuren in Europa en
in de VS zijn ontstaan door een samenspel tussen marktomvang
en historische erfenissen. In Europa heeft de ECU, de voorloper
van de euro, eerst geleid tot het ontstaan van één interbancair
afwikkelinstituut (de voorloper van EURO1), voordat TARGET
in gebruik werd genomen. Er zijn in Amerika meer dan twee
aanbieders geweest, maar de overige private systemen hebben
hun activiteiten uiteindelijk gestaakt.

bankwezen

Opmerkelijk hierbij is echter het verschil in visie tussen de
Europese en de Amerikaanse centrale banken, die de nadruk leggen op respectievelijk complementariteit en concurrentie tussen
publieke en private systemen. Dat verschil kan deels verklaard
worden door de relatieve marktomvang van Amerikaanse en
Europese systemen. In Europa is TARGET koploper, zowel qua
aantal transacties als qua omgezette waarde. In waarde heeft het
systeem zelfs een marktaandeel van 90%. Doordat TARGET zo
dominant is qua waarde, lopen de gemiddelde transactiewaarden
in TARGET en EURO1 sterk uiteen, met 6,3 en 1,3 miljoen euro.
De Amerikaanse systemen hebben daarentegen een vergelijkbare
omzet. Fedwire settelt daarbij een groter aantal transacties en
boekt een licht hogere omzet. Ook de gemiddelde transactiewaarden vertonen geen groot verschil, met 3,5 en 5,0 miljoen
dollar voor respectievelijk Fedwire en CHIPS. Deze aandacht
voor concurrentie heeft in de VS belangrijke beleidsimplicaties
gehad, vooral op het gebied van prijsstelling, aangezien de Fed
verplicht wordt te opereren onder virtuele marktcondities. De
Amerikaanse centrale bank moet haar diensten aanbieden tegen
een prijs die niet alleen alle kosten dekt, maar ook rekening
houdt met de andere kosten die een private aanbieder zou maken
(zoals belastingen) en een winstopslag.
De mate van substitueerbaarheid tussen de Amerikaanse
betaalsystemen lijkt echter beperkt. Dit blijkt uit het feit dat
een stijging in de gebruikskosten van Fedwire niet heeft geleid
tot de voorspelde verplaatsing van het verkeer naar CHIPS.
Deze stijging deed zich voor toen de Fed in 1994 besloot om
intradaykrediet niet meer gratis aan te bieden. Intradaykrediet
wordt verstrekt ten behoeve van de goede werking van betaal­
systemen en moet aan het einde van de dag terugbetaald worden.
Onderzoek van de Fed New York meet voor perioden korter
dan vier jaar zelfs géén enkele substitueerbaarheid. De mate
van subsitueerbaarheid stijgt wel in de tijd (Biehl et al., 2002).
Amerikaanse systemen zijn bovendien sterker gedifferentieerd
dan Europese systemen. Zo is CHIPS is gespecialiseerd in de
afwikkeling van internationale dollartransacties, waarin het
systeem een marktaandeel van 90% bezit. Fedwire settelt vooral
effecten- en geldmarkttransacties. Hiervan leveren banken 87%
in opdracht van cliënten, waaronder grote bedrijven. TARGET
en EURO1 neigen respectievelijk de bovenkant en de onderkant
(in gemiddelde transactiewaarde) van de markt te dienen. Beide
systemen concurreren echter voor het laagwaardige segment,
waarin het marktaandeel van EURO1 blijft groeien. Daarmee is
concurrentie in Europa duidelijker aan­wezig dan in de VS.
Toch vertoont de vraag voor settlementdiensten via Fedwire
een positieve prijselasticiteit. Dit betekent dat een prijsstijging
tot een daling van het Fedwire-verkeer leidt. Banken kiezen
ervoor om minder betalingen te sturen (door onderling bilaterale verplichtingen te salderen) of om gebruik te maken van
andere systemen, deels CHIPS (Biehl et al., 2002). Van belang is
ook dat traditionele verschillen tussen systemen vervagen. Dit
komt door de introductie van finaliteit in commerciële systemen (NewCHIPS) en van liquiditeitsbesparingsmechanismes
in publieke systemen (TARGET2). Met de nieuwe strategie
van CHIPS wordt verwacht dat concurrentie in de VS zal gaan
stijgen. Het is nog onduidelijk of de relatief sterke groei van het
systeem sinds 2002, vergeleken met Fedwire, veroorzaakt is door
een verschuiving tussen beide systemen.
Met TARGET2 lijkt het ESCB de concurrentie met EURO1
op twee fronten aan te gaan. Enerzijds door liquiditeitsbespa-

ringsmechanismes te bieden, waardoor één van de belangrijkste
voordelen van het netto-systemen beperkt wordt. Daarmee
vervult het ESCB overigens ook de wensen van haar klanten.
Anderzijds door gebruik te maken van een zogenoemde publiekegoed-factor bij de bepaling van de tarieven van TARGET2.
Dit is de geschatte toegevoegde waarde van een goed werkend
centralebanksysteem voor de economie en de financiële markten. De uiteindelijke transactietarieven worden bepaald door
de kostendekkende tarieven te verminderen met het publiekegoed-factor. Het verschil wordt door de centrale banken – en
uiteindelijk door de belastingbetaler – gefinancieerd. Dit maakt
het mogelijk om settlementdiensten in TARGET2 aan te bieden
tegen een transactietarief dat onder de productiekosten ligt.
Doordat de volledige kosten van het naar verwacht relatief dure
systeem niet door de deelnemers zullen worden gedragen (in
ieder geval niet in de introductiefase), wordt een kritische massa
voor het systeem veiliggesteld. Daarmee worden de financiële
baten van de integratie echter ook beperkt. Daardoor worden
de sterke efficiëntiewinsten die Fedwire in de late jaren negentig
heeft weten te boeken in Europa naar verwacht niet geëvenaard.

Met de nieuwe strategie van CHIPS
wordt verwacht dat concurrentie in
de VS zal gaan stijgen. Met TARGET2
lijkt het ESCB de concurrentie met
EURO1 aan te gaan
Conclusie

In vergelijking met de VS en ondanks de geïntegreerde
geldmarkt is in Europa een belangrijke mate van segmentatie
in het hoogwaardige betalingsverkeer overgebleven. Dit brengt
voor commerciële banken en centrale banken kosten met zich
mee. Met TARGET2 wordt beoogd het Europese betalingsverkeer efficiënter te maken, door zestien individuele systemen
(met bijbehorende ontwikkel- en onderhoudskosten) door één
systeem te vervangen. Consolidatie in Fedwire heeft laten zien
dat potentieel grote besparingen gerealiseerd kunnen worden.
De mate van specialisatie is de VS echter sterker gevorderd dan
in Europa, waardoor de markt waarop TARGET en EURO1
concurreren groter is dan in het Amerikaanse geval. Het ESCB
heeft er bovendien voor gekozen om een relatief duur systeem
te ontwikkelen en om het gebruik van dat systeem in de startfase gedeeltelijk te subsidiëren. Door zowel deze verschillen in
de concurrentie tussen systemen als het gekozen beleid, zullen
gerealiseerde efficiencybaten in Europa lager uitkomen dan in
de VS. â– 
Elisabeth Ledrut

Literatuur
Biehl, A., J.McAndrews & C.Stefanadis (2002) A Review of the Retail and
Wholesale Markets for Funds Transfers. Federal Reserve Bank of New York.
Bolt, W. & D. Humphrey (2005) Public Good Aspects of TARGET: Natural
Monopoly, Scale Economies and Cost Allocation. DNB Working Paper, 36,
Amsterdam.
Group of Ten (2001) Consolidation in the Financial Sector. www.bis.org.

ESB  18-11-2005

517

Auteur