Ga direct naar de content

Voorlopende conjunctuurindices

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 6 2004

Voorlopende conjunctuurindices
Aute ur(s ):
Jacobs, J.P.A.M. (auteur)
Kuper, G.H. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. g.h.kuper@eco.rug.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4425, pagina 52, 6 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

De Nederlandse conjuncturele ontwikkeling wordt door diverse instellingen gevolgd en geraamd. In vier kaders wordt hun werkwijze
uiteengezet. Onlangs zijn er herzieningen geweest in enkele conjunctuurindices. De methodologie van het construeren van een
conjunctuurindicator wordt in onderstaand artikel uiteengezet. Ook komen de nieuwe technieken en praktische problemen aan de
orde.
Conjunctuurindices geven een beschrijving van de huidige stand van de economie. De zogenaamde voorlopende conjunctuurindices
geven een indicatie van de economische activiteit in de toekomst.
De constructie van conjunctuurindices dient verschillende doelen. Het primaire doel is inzicht te krijgen in de toekomstige ontwikkeling
van een economie. Daarnaast worden conjunctuurindices tegenwoordig ook gebruikt om een concrete raming van de toekomstige groei
van het reële bruto binnenlands product (bbp) te krijgen1. Een eenvoudige methode is het schatten van lineaire regressievergelijkingen
met als de te verklaren variabele de groei van het bbp en als verklarende variabele(n) de conjunctuurindex (DNB). In het geval van de
‘conjunctuurmonitor’ van het eim vormen enkele geselecteerde indicatoren de verklarende variabelen. Voordat we kijken naar de
verschillen tussen diverse Nederlandse conjunctuurindices gaan we in op het begrip conjunctuur, het meten ervan, de praktijkproblemen
en de recente ontwikkelingen op dit terrein.
Methodologie
De methodologie voor het construeren van conjunctuurindices is oorspronkelijk ontwikkeld op het National Bureau of Economic
Research (nber) in de Verenigde Staten en wordt sindsdien ook gebruikt door het Centraal Planbureau (CPB), De Nederlandsche Bank
(DNB) en de Rabobank2. De eerste stap in de nber-methodologie is de keuze van het gehanteerde conjunctuurconcept en die van de
maatstaf van economische activiteit, oftewel de referentiereeks.
Daarna worden uit een groot aantal variabelen de indicatoren geselecteerd, die mogelijk informatie verschaffen over de conjuncturele
ontwikkeling zoals beschreven door de referentiereeks. Uit de indicatoren worden de trends gefilterd om de cyclische componenten (de
conjunctuurgolf) over te houden. Deze cyclische componenten worden vergeleken met de cyclische patronen in de referentiereeks door
te kijken naar correlaties met de referentiereeks op verschillende tijdstippen.
De indicatoren worden vervolgens in drie groepen ingedeeld: voorlopende indicatoren, gelijkopgaande indicatoren en naijlende
indicatoren. Voor elke groep wordt na egalisering van faseverschillen een samengestelde index geconstrueerd als een gemiddelde van de
gefilterde indicatoren.
Golven
Conjunctuurgolven zijn min of meer regelmatige fluctuaties in macro-economische variabelen als productie, werkloosheid, consumptie,
prijzen en interestvoeten. Een conjunctuurgolf bestaat uit een piek in economische activiteit, een periode van krimp (recessie) die wordt
gevolgd door een dal en een periode van expansie. Dé conjunctuurgolf bestaat niet. Iedere golf is uniek, want conjunctuurgolven
verschillen in duur, diepgang en spreiding. De duur varieert van één tot twaalf jaar. De diepgang geeft een indicatie van de kracht van de
recessie en de spreiding geeft aan welke sectoren en welke bedrijfstakken zijn getroffen.
Om conjunctuurgolven te meten, is een maatstaf van economische activiteit nodig. Vaak wordt hiervoor het bbp genomen. Omdat
conjunctuurgolven geen vast beloop hebben en er geen officiële cijfers zijn over de conjunctuur, is er een instantie nodig die
omslagpunten in de conjunctuur vaststelt. In de VS is het Business Cycle Dating Committee van het NBER de officiële scheidsrechter
voor het dateren van omslagpunten in de Amerikaanse economie. Bbp-cijfers zijn slechts op kwartaalbasis beschikbaar en worden
regelmatig herzien. Daarom dateert het comité conjunctuurgolven aan de hand van een groep variabelen die op maandbasis gemeten
worden, namelijk industriële productie, werkgelegenheid, gedefleerde inkomens en verkopen van groothandel en detailhandel3.
Vervolgens dient te worden afgesproken of er wordt gekeken naar fluctuaties in het niveau van economische activiteit of naar
schommelingen rond een trend. In het eerste geval praten we over klassieke conjunctuurgolven, in het tweede geval over deviatiecycli.
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn klassieke conjunctuurgolven en meer in het bijzonder perioden van negatieve groei, weinig

voorgekomen. Daardoor hebben deviatiecycli sterk aan populariteit gewonnen. Een derde type conjunctuurgolven kijkt naar
omslagpunten in de groeivoet van het bbp. Deze groeivoetcycli zijn verwant met deviatiecycli, omdat we de groeivoet kunnen
interpreteren als een trendfilter. Deze terminologie van conjunctuurgolven blijft echter voor verwarring zorgen4.
Omslagpunten in de drie typen conjunctuurgolven kunnen worden getraceerd aan de hand van tekenomslagen in de eerste verschillen
(eerste afgeleide) van de index. Een tekenomslag duidt op een piek of een dal, omdat de conjunctuurindex daalt na te zijn gestegen
respectievelijk stijgt na te zijn gedaald. Kenmerkend voor de klassieke conjunctuurgolf is dat de opgaande fase langer is dan de
krimpfase. Dit wordt veroorzaakt door de opgaande trend, waar de golf omheen beweegt. Deze asymmetrie vinden we niet bij
deviatiecycli en groeivoetcycli. Er zijn echter wel duidelijke faseverschillen: omslagpunten in groeivoetcycli treden eerder in de cyclus op
dan omslagen in deviatiecycli.
Keuze van het trendfilter
Bij deviatiecycli worden de reeksen geschoond voor de trend. Hiervoor bestaan verschillende technieken, die variëren van het filteren
van een lineaire (of kwadratische) trend en het nemen van eerste verschillen, tot verfijndere technieken als de Phase Average Trend
(PAT)-methode, het Hodrick-Prescott (HP)-filter en band pass-filters, zoals het filter van Baxter en King (BK-filter) en dat van Christiano
en Fitzgerald (CF-filter)5.
Het voert te ver om in detail in te gaan op de verschillen tussen die methodes. Sommige methodes zijn arbeidsintensief, anderen juist
simpel. Hierbij is een probleem dat de gefilterde waarden veranderen door toevoeging van nieuwe waarnemingen of revisies van
voorlopige cijfers. Als een reeks bijvoorbeeld vlak voor een conjuncturele piek ophoudt, kan de trend omslaan door toevoeging van
nieuwe waarnemingen. Het hp-filter is erg gevoelig voor dit eindwaardeprobleem. Ook het bk-filter kent in dit opzicht zijn beperkingen.
Omdat het bk-filter de gefilterde waarde berekent als een tweezijdig voortschrijdend gemiddelde, moet aan het eind van de periode de
reeks kunstmatig worden verlengd. Nieuwe waarnemingen kunnen echter sterk van de kunstmatig doorgetrokken cijfers afwijken, met alle
gevolgen van dien. Het CF-filter gebruikt alleen gegevens uit het verleden (eenzijdig filter) om de conjuncturele golfbewegingen te
filteren en is dus minder gevoelig voor het eindwaardeprobleem.
Dynamische factormodellen
Door de aard van de te maken keuzes hangt de kwaliteit van de indices af van de deskundigheid van de onderzoekers. Ze moeten een
‘goede’ referentiereeks kiezen als maatstaf voor economische activiteit, een methode bedenken om pieken en dalen ervan te bepalen en
vervolgens evalueren welke indicatoren een ‘nauwe’ relatie met de referentiereeks hebben. Om dit soort keuzes te vermijden zijn er
alternatieve methodes ontwikkeld. Een recente ontwikkeling is het gebruik van dynamische factormodellen. Hierbij wordt, met behulp van
factoranalyse, uit een grote dataverzameling een gemeenschappelijke component afgeleid6. Factoranalyse is een datareductietechniek,
waarbij de structuur binnen een grote dataverzameling wordt beschreven door een klein aantal nieuwe variabelen, waarvan de
gemeenschappelijke component er een is. Deze gemeenschappelijke component wordt gedreven door een klein aantal
gemeenschappelijke schokken die de variabelen met verschillende vertragingen kunnen beïnvloeden. Voor een conjunctuurindex is de
gemeenschappelijke component die bij het bbp hoort de logische kandidaat.
Praktijk
Onderzoekers en gebruikers van conjunctuurindices lopen in de praktijk tegen een aantal problemen aan. Het eerste probleem komt voort
uit datarevisies. Deze zijn verbonden aan het gebruik van real-time databestanden. Een typische lichting van data bestaat uit voorlopige
gegevens, gedeeltelijk gereviseerde data en definitieve gegevens. Momenteel trekken problemen die zijn voortgekomen aan het gebruik
van real-time databestanden veel aandacht7. Revisies van data betreffende het bbp, de industriële productie en macro-economische
variabelen, kunnen aanzienlijk zijn. Aangezien deze variabelen als indicatoren voor de conjunctuur worden gebruikt, hebben ze een grote
invloed op de uitkomsten van voorlopende conjunctuurindices.
Onderzoek naar voorlopende conjunctuurindices met real-time data staat in Nederland nog in de kinderschoenen8. Eén aspect ervan, het
eindwaardeprobleem, is al aan de orde geweest. Een tweede probleem is dat indicatoren met verschillende vertragingen beschikbaar
komen. Rentegegevens zijn bijvoorbeeld direct beschikbaar, terwijl gegevens uit de nationale rekeningen met een vertraging van
ongeveer een kwartaal worden gepubliceerd. Een oplossing voor dit probleem is om alleen informatie te gebruiken voor maanden
waarvoor alle reeksen beschikbaar zijn en andere recente gegevens onbenut te laten. Ook kunnen reeksen die met een vertraging
beschikbaar komen, worden doorgetrokken met behulp van tijdreeksmodellen om vervolgens te worden gecombineerd met de andere
gegevens9.
De Nederlandse conjunctuurindices
In tabel 1 worden de eigenschappen van de in Nederland in gebruik zijnde conjunctuurindices weergegeven. Omdat het eim geen
conjunctuurindex heeft maar een conjunctuurmonitor, beperken we ons tot een vergelijking van de conjunctuurindices van het CPB, dnb
en de Rabobank.

Tabel 1. Een overzicht van in Nederland ontwikkelde conjunctuurindices
cpb
sinds
laatste herziening
versies

dnb

Rabobank

1990
2003

1985
1998

1982
1999

Nederland, kortetermijnNederland, Verenigde
index in tien componenten, Staten, Japan en de

Nederland

datafrequentie
conjunctuurconcept
referentiereeks

en lange-termijnindex
maandcijfers

grotere eu-landen
maandcijfers

maandcijfers

deviatiecyclus

deviatiecyclus

deviatiecyclus

bruto binnenlands product
geïnterpoleerd)

industriële productie samengesteld uit
industriële productie,
volume detailhandelsomzet,
verwachte bedrijvigheid
verwerkende industrie,
beoordeling huidige
situatie (Duitse
ondernemers, ifo)
5
5

aantal
indicatoren
indicatoren

25 (kortetermijnindex);
7 (langetermijnindex)
onder andere faillissementen, producentenvertrouwen
in detailhandel, vergunningen voor bedrijfsgebouwen, OESO-indicator
voor Europa, Reële geldhoeveelheid, consumentenvertrouwen

trendfilter
horizon

cf
3-4 maanden (kortetermijnindex),
drie kwartalen
(langetermijnindex)
0,83

correlatie
tussen
realisatie
en index voor
de periode
1980-2002

driemaandsrente,
yieldcurve, IFOindicator voor
Duitsland, verwachte
bedrijvigheid, reële
geldhoeveelheid

hp
6 maanden

tienjaarsrente op
Nederlandse staatsobligaties, driemaands AIBOR/EURIBOR,
groei kredietverlening
van bij Rabobank Groep
aangesloten banken,
orderontvangst verwerkende
industrie, beoordeling
verwachte economische
situatie (Duitse ondernemers, IFO)
pat
6 maanden

0,81

0,89

Alle conjunctuurindices zijn maandindices en gaan uit van deviatiecycli. Er zijn verschillen in de referentiereeks, het aantal en de aard
van de indicatoren, het gebruikte trendfilter en de voorspelhorizon. Op de verschillen in de referentiereeks gaan we nader in. dnb neemt
de industriële productie als maatstaf van economische activiteit. Deze variabele omvat echter slechts vijftien procent van het bbp. Voorts
vallen pieken en dalen niet altijd samen met die in het bbp. Daarentegen zijn gegevens over de industriële productie sneller beschikbaar
en vallen revisies over het algemeen kleiner uit. Het cpb kiest wel voor het bbp als referentiereeks, maar interpoleert de kwartaalcijfers om
maandgegevens te krijgen. De Rabobank baseert zich bij de referentiereeks niet alleen op de industriële productie, maar weegt deze met
andere reeksen.
figuur 1 laat de referentiereeksen zien. In het algemeen komen de pieken en dalen redelijk overeen. Hier en daar treden echter
faseverschillen op. Omdat er geen overeenstemming is over de referentiereeks, is het lastig de conjunctuurindices onderling te
vergelijken. Weliswaar geven ze alledrie een indicatie van de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse economie, maar er is verschil
van mening over de huidige stand van de conjunctuur. Een officiële scheidsrechter voor het dateren van conjuncturele omslagpunten
voor de Nederlandse economie zou uitkomst kunnen bieden.

Figuur 1. Een vergelijking van de verschillende referentiereeksen voor Nederlandse conjunctuurindices

Jan Jacobs en Gerard Kuper
Dit artikel is geschreven naar aanleiding van de SOM-workshop over conjunctuuranalyse, die op 9 januari 2004 in Groningen is
gehouden.

Vier indices
In de vier tekstkaders worden conjunctuurindices vergeleken met de realisatie. De index is steeds gedefinieerd als het verschil
tussen het actuele en trendmatige niveau van het bbp-volume in procenten van het trendmatig niveau. Een opgaande
(neergaande) lijn duidt op een groei die hoger (lager) ligt dan gemiddeld gedurende de laatste conjunctuurgolf.

Terminologie
Helaas gebruikt niet iedereen dezelfde begrippen. Wij gebruiken het internationaal geaccepteerde begrip conjunctuurindex,
terwijl dat in Nederland de conjunctuurindicator wordt genoemd. Waar wij spreken over indicatoren, spreekt het cpb over
basisreeksen. De Rabobank spreekt niet over de referentiereeks, maar over de ‘wijzer’.

1 Voorbeelden zijn K. Bouwman, Het ramen van de reële groei van het bbp met voorlopende conjunctuurindicatoren, CPB
memorandum nr. 78, CPB, Den Haag, 2003 en D.R. Osborn, M. Sensier en D. van Dijk, Predicting growth cycle regimes for European
countries, Centre for growth and business cycle research, discussion paper nr. 39, University of Manchester, 2003.
2 A.F. Burns en W.C. Mitchell, Measuring business cycles, Studies in business cycles, jrg. 2, National Bureau of Economic Research,
New York, 1946.
3 Ook het onlangs opgerichte Business Cycle Dating Committee van het Center for Economic Policy Research baseert zich voornamelijk
op het reële bbp. Zie www.cepr.org/Data/Dating/
4 Zie bijvoorbeeld A.R. Pagan, A suggested framework for classifying the modes of cycle research, mimeo, Centre for Applied
Macroeconomic Research (CAMA), Australian National University, 2003.
5 Voor filterkeuzes verwijzen we naar V. Zarnowitz en A. Ozyildirim, Time series decomposition and measurement of business cycles,
trend and growth cycles, NBER working paper nr. 8736, 2002.
6 EuroCOIN, de conjunctuurindex voor het eurogebied van het Center for Economic Policy Research, selecteert 246 reeksen uit een
bestand van 951 indicatoren. Zie M. Forni, M. Hallin, M. Lippi en L. Reichlin, The generalized dynamic-factor model: identification and
estimation, The Review of Economics and Statistics, jrg. 82, blz. 540-554, 2002.
7 Zie www.phil.frb.org/econ/forecast/reabib.html voor een overzicht van de literatuur.
8 R.H. McGuckin en A. Ozyldirim, Real-time tests of the leading economic index: do changes in the index composition matter?, paper
presented at the SOM BCA Workshop, Groningen, januari 2004.
9 R.H. McGuckin, A. Ozyldirim en V. Zarnowitz, A more timely and useful index of leading indicators, The Conference Board,
Economics Working Program, working paper nr. 03-01, 2003.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur