internationaal
ILLUSTRATI E: roel ottow
Veranderende wereldhandelsÂ
patronen door globalisering
De globalisering en daarmee verbonden fragmentatie van
productie heeft het karakter van de wereldhandel  eranderd.
v
De ruil van goederen en diensten is meer en meer
vervangen door een handel in taken en onderdelen van die
goederen en diensten. De afweging hoe de productieketen
op te splitsen, en wat en waar uit te besteden, staat centraal
bij de organisatie van de productie.
I
Ebel Berghuis en
Frank den Butter
Docent aan de Hogeschool
Windesheim en hoogleraar
aan de Vrije Universiteit
Amsterdam
134
ESB
n de periode 1995–2007 is de wereldhandel
gemiddeld met 7,7 procent per jaar Âoegenomen
t
tegenover een groei van de productie van
gemiddeld 3,8 procent, een verschil van 3,9
procentpunt. De vraag is welke ontwikkelingen aan
deze handelsgroei ten grondslag hebben gelegen en
welke veranderingen in de handelspatronen hierbij
zijn opgetreden. Het is geen nieuw fenomeen dat
de wereldhandel sneller groeit dan de productie. De
globalisering in de afgelopen periode heeft echter
een verandering in de aard van de wereldhandel tot
gevolg gehad. Mede dankzij de informatie en communicatietechnologie (ICT) zijn de transactiekosten,
waaronder de handelskosten, lager geworden. Het
vormde de aanleiding tot het steeds verder opsplitsen van de productieketen. Deze fragmentatie van
94(4555) 6 maart 2009
de productie heeft tot een verdergaande wereldwijde
specialisatie geleid, waar de productie van delen
van de keten daar plaatsvindt waar de kosten het
laagst zijn. Niet langer vormen comparatieve voordelen in eindproducten de voornaamste determinant
van handel, zoals bij de handel van laken en wijn
in het klassieke voorbeeld van Ricardo (Grossman
en Rossi-Hansberg, 2006). Tegenwoordig gaat het
vooral om de handel in taken en onderdelen.
Daarmee is ook de organisatie van de productie van
karakter veranderd. Enerzijds heeft de specialisatie
betrekking op de verschillende schakels in de productieketen, maar anderzijds vindt ook specialisatie
plaats op het gebied van de regievoering over het
productieproces, het koppelen van de schakels in
de keten, en bij intermediatie in de handel (Den
Butter et al., 2008a). Deze vormen van specialisatie
leveren een comparatief voordeel in de handel zelf
op en zijn tekenend voor de positie van Nederland in
de globalisering.
In het vervolg wordt getoond hoe moderne Âheorieën,
t
waarbij via de transactiekostenbenadering onderÂ
delen van de leer van de internationale handel
worden gekoppeld aan de groeitheorie en leer van
de industriële organisatie, een verklaring voor deze
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ontwikkelingen bieden. Met name de handel in
onderdelen en diensten blijkt te zijn toegenomen.
De grote snel groeiende economieën, aangeduid als
de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China),
hebben een groter aandeel in de wereldhandel
gekregen. Daarbij gaat het niet alleen om technologisch laagwaardige producten en diensten, maar
worden ook steeds meer technologisch hoogwaardige
onderdelen van de productie aan deze opkomende
economieën uitbesteed. Voor Nederland is de rol
van toegangspoort tot de EU belangrijk, met veel
wederuitvoer, doorvoer en op distributie en financiële
dienstverlening gerichte handel.
Handel en de organisatie van de productie
In de traditionele economische groeitheorie blijven
transactiekosten buiten beeld. Productiegroei is
dan het gevolg van een grotere inzet van productieÂ
factoren of van productiviteitsgroei, die gewoonlijk
wordt toegeschreven aan technologische vooruitgang
waardoor de productiefactoren op meer efficiënte
wijze worden benut. Opsplitsing van de productieketen en uitbesteding van delen van de productie kan
echter evenzeer de reden zijn dat de productiviteit
en daarmee de productie toeneemt. De afweging
tussen de transactiekosten plus productiekosten bij
uitbesteding en de transactiekosten plus productiekosten bij het zelf blijven produceren, staat hierbij
centraal. Het gaat daarbij om het samenspel van de
locatiebeslissing, waar te produceren, en de make
or buy-beslissing, het uitbesteden aan een ander
bedrijf of de productie in eigen beheer houden.
De beslissing om de productie in eigen beheer te
houden betekent overigens niet noodzakelijkerwijs
dat ook voor productie op locatie van het moederÂ
bedrijf wordt gekozen. Vanwege kostenvoordelen kan
ook besloten worden (delen van de) productie te
verplaatsen naar een ander land, zodat een dergeFiguur 1
Traditionele internationale handel.
Land A
Land A
Product X
Taak X1 X
Product
Taak X2
Taak X3
Taak X1
Taak X2
Taak X3
Land B
X
X
Y
Land B
Product Y
Taak Y1 Y
Product
Taak Y2
Taak Y3
Taak Y1
Taak Y2
Taak Y3
Productspecialisatie
op basis van verschillen
in relatieve kosten
Productspecialisatie
op basis van verschillen
in relatieve kosten
Y
Figuur 2
Land A
Land A
Product X
Internationale handel door fragmentatie
van productie B handel in taken.
Land en
X
X
Taak X3 X
Product
Land B
Taak X1
Taak X2
Taak X1
Taak X2
Taak Y1
Taak Y2
Taak Y3
Taak Y1
Taak X3
Product Y
Product Y
Y
Y
Taak Y2
Taak Y3
Taakspecialisatie op
basis van verschillen
in relatieve kostenop
Taakspecialisatie
basis van verschillen
in relatieve kosten
lijke vorm van uitbesteding via directe buitenlandse investeringen de handel doet
toenemen. Hoe dit ook zij, naarmate de transactiekosten bij verplaatsing lager
worden, zal eerder tot splitsing van de productieketen worden besloten. In dat
geval nemen de totale productiekosten af, dat wil zeggen de productiekosten
bij verplaatsing plus de aan de verplaatsing gerelateerde transactiekosten, en
is er dus sprake van een productiviteitsstijging. Dit is wat Grossman en RossiHansberg (2008) het productiviteitseffect van verplaatsing noemen.
De mogelijkheid die fragmentatie van productie en uitbesteding bieden om via
handel de productiviteit te verhogen, tekent het belang van het doen verminderen van de transactiekosten. De reductie van transactiekosten bevordert de specialisatie waarbij eindproducten meer en meer uit een samenvoeging van onderdelen bestaan die overal ter wereld zijn geproduceerd. Baldwin (2005) spreekt
in dit verband over de tweede fase van ontbundeling. Daarbij wordt als eerste
fase van ontbundeling de handel in eindproducten beschouwd waarbij goederen
op een andere plaats worden geproduceerd dan geconsumeerd. In deze tweede
fase van ontbundeling neemt het aandeel van onderdelen en intermediaire
diensten in de internationale handel toe. Volgens Grossman en Rossi-Hansberg
(2008) gaat het hierbij om een handel in taken: de tweede fase van ontbundeling heeft tot gevolg dat productieprocessen steeds verder in afzonderlijke taken
worden opgesplitst waarbij deze taken op verschillende plaatsen in de wereld
kunnen worden uitgevoerd.
Figuur 1 en 2 brengen dit in beeld. Handel op basis van comparatieve kostenverschillen betekent dat een land zich gaat specialiseren in het product met het
grootste relatieve kostenvoordeel ten opzichte van de handelspartner (figuur 1).
Wanneer land A zich specialiseert in de productie van product X, worden in dat
land alle taken voor de productie van X uitgevoerd (X1 tot en met X3). In dat
geval van traditionele ricardiaanse handel voert land A product X uit en land B
product Y. Wanneer de mogelijkheden tot fragmentatie van productie toenemen,
zal specialisatie op gedetailleerder niveau plaatsvinden, namelijk op het niveau
van taken. De internationale arbeidsverdeling heeft niet langer betrekking op
producten maar op de verschillende onderdelen van het productieproces. Des
te hoger de mate van standaardisering en des te geringer het klantcontact, men
spreekt hier van de mate van asset specificity, des te eenvoudiger is het om
taken die separaat kunnen worden uitgevoerd te verplaatsen. In figuur 2 is verondersteld dat de organisatie van de productie van zowel product X als product Y in
land A plaatsvindt. Kennelijk heeft dit land hierin een comparatief voordeel. Van
product Y zijn alle taken aan land B uitbesteed, terwijl van product X alleen taak
X3 nog binnenlands wordt uitgevoerd. Het is duidelijk dat deze nieuwe organisatie van de productie een belangrijke verandering in de handelsstromen tussen
de landen tot gevolg heeft. Land A voert nu de verschillende eindproducten uit
terwijl het taken invoert. Voor land B, dat een comparatief voordeel in de uitvoering van taken heeft, geldt het omgekeerde. Vanuit het perspectief van arbeidskosten geldt bij uitbesteding de afweging dat de loonkosten van de uitvoerders
van de taken in land B plus de externe transactiekosten die uitbesteding met
zich meebrengt minder zijn dan de loonkosten en interne transactiekosten van
productie in land A. Indien bijvoorbeeld de loonkosten van degenen die in land
A de uitbesteding organiseren, en de transactiekosten die voortvloeien uit onder
meer internationale transport- en communicatiekosten de kostenvoordelen bij
p
 roductie in land B niet overtreffen, heeft uitbesteding in land A tot gevolg dat
het aantal productiemedewerkers afneemt en (deels) vervangen wordt door
degenen die de productie organiseren, terwijl in land B het aantal uitvoerders
van taken toeneemt, wellicht ten koste van werkenden in andere productieÂ
sectoren, bijvoorbeeld de landbouw.
Deze handel in taken kan betekenen dat de handel binnen sectoren, de intrasectorale handel, toeneemt. Maar noodzakelijk is dat niet. Immers de taken die
worden uitbesteed kunnen evenzeer betrekking hebben op dienstverlening die
aan aparte sectoren wordt toegeschreven. Denk bijvoorbeeld aan de productie
van chips die ingebouwd worden in producten van verschillende sectoren, of aan
het uitbesteden van de administratie en van delen van de ICT. Hoe dit ook zij,
de toegenomen oriëntatie op de handel in taken laat zien dat productiviteitsgroei
niet uitsluitend het gevolg hoeft te zijn van een technologische innovatie in het
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4555) 6 maart 2009
135
Tabel 1
Verschil in reële groei van internationale handel en groei van het bbp
(1995–2007).
BRIC, gemiddeld
G7 gemiddeld
EMU gemiddeld1
Nederland
Japan
Verenigde Staten
1
Gemiddelde
j
Âaarlijkse groei van
de handel
(in procenten)
(1)
11,4
5,8
6,8
7,0
5,4
6,5
Gemiddelde jaarVerschil in jaarlijkse
lijkse groei van het
reële groei van de
reële bbp in eigen
handel en bbp
valuta (in procenten) (in procentpunten)
(2)
(1) – (2)
5,8
5,6
2,2
3,6
3,1
3,7
2,7
4,3
1,4
4,0
3,0
3,5
EMU exclusief Malta en Cyprus.
Bron: Berekeningen gebaseerd op gegevens van de Wereldbank (2008) en het IMF (2008)
productieproces, maar dat ook een handelsinnovatie, die via een verlaging van
transactiekosten de handel in taken bevordert, tot productiviteitsgroei kan leiden
(Den Butter et al., 2008b). Dit tekent het belang van de kunde om in dit tijdperk
van globalisering de transactiekosten te verlagen, een kunde die als transactiemanagement kan worden aangeduid (Den Butter, 2009).
De zwarte doos van de productiefunctie
met een enorme toename van de intensiteit van de
handel. Ontegenzeggelijk heeft deze groei van de
BRIC-landen te maken met de toegenomen uitbesteÂ
ding en handel in taken. Dit komt onder meer tot
uitdrukking in de handel in onderdelen en componenten. Ter illustratie kan de machine- en transportmiddelen industrie worden genomen die veertig procent
van de wereldhandel in goederen beslaat. De handel
in onderdelen en componenten in deze sectoren is
in de periode 2000–2006 met 129 procent toegenomen tot een bedrag van 1.305 miljard dollar.
Daarmee is de handel in onderdelen en componenten
aanmerkelijk sneller gegroeid dan de totale handel in
deze sectoren. Iets dergelijks geldt ook ten opzichte
van de totale wereldhandel in goederen. Zo steeg het
aandeel van de handel in onderdelen en componenten in de totale wereldhandel in goederen van 8,9
procent in 2000 tot 10,9 procent in 2006. Hoewel
de handel in taken voornamelijk een Ândustriële
i
aangelegenheid is, neemt ook in de dienstverlening
de handel in taken toe. Deels hangt dit samen met
de toenemende vraag naar diensten in de vorm van
transport en, in verband met coördinatietaken, van
communicatiediensten vanwege de fragmentatie van
productie. Daarnaast nemen door ontwikkelingen
in de ICT de mogelijkheden toe om bijvoorbeeld
software toegepast in de auto-industrie of het
design van vliegtuigen, te  ntwikkelen in een land
o
als India. Volgens de WTO kent India, gevolgd door
China, dan ook de sterkste groei van de export in
commerciële diensten. In dit licht gezien is het niet
verrassend dat bijna zestig procent van de handel in
c
 ommerciële diensten bestaat uit de handel in computer- en communicatiediensten en overige zakelijke
dienstverlening. De nieuwe rol van de BRIC-landen
in de wereldeconomie en hun forse productiegroei
stelt deze landen in staat extra middelen te investeren in onderwijs en onderzoek en ontwikkeling. De
opkomende economieën zijn daardoor in staat op
een hoger technologisch niveau in de wereldhandel
te acteren. Bedroeg het aandeel van hoogtechnologische producten in 1990 zo’n dertien procent van de
totale import van  ntwikkelde landen uit niet-OESO
o
landen, in 2004 was dit opgelopen naar 22 procent.
Het aandeel van de laagtechnologische producten
daalde van 41 procent naar 28 procent.
Het gevolg van deze ontwikkeling is dat voor een goed begrip van de gevolgen
van globalisering en fragmentatie van productie nieuwe economische theorievorming nodig is. Om te begrijpen wat er speelt is de groeitheorie te beperkt. In
hun overzichtsartikel over deze nieuwe theorievorming geven Antràs en RossiHansberg (2008) aan dat de traditionele theorie van de productiefunctie de
manier waarmee men van productiefactoren naar eindproduct komt, als een
zwarte doos beschouwt. De nieuwe theorie beoogt deze zwarte doos te openen.
Niet alleen de omvang van de productiefactoren en de substitutiemogelijkheden
zijn van belang voor de beschrijving van de productie, maar ook de  rganisatie
o
van de productie zelf behoort te worden geëndogeniseerd. Zo ontstaat een
theorie waarbij elementen van de leer van de industriële organisatie worden
ingebouwd in de gekoppelde handels- en groeitheorie en waarbij de transactiekosten een grote rol spelen. Een belangrijk punt in deze theorie is rekening te
houden met de heterogeniteit van de productiefactoren. In dit verband beschrijven Grossman en Maggi (2000) hoe de keuze voor een bepaalde organisatie van
de productie afhankelijk kan zijn van de beschikbare kwaliteiten van degenen die
het werk gaan verrichten. Zo kan men een productieproces inrichten waarbij de
creatieve kennis van enkele geniale lieden nodig is, maar men kan ook produÂ
ceren via vaste procedures met behulp van betrouwbare werkers die gewend zijn
zich te schikken in gezagsrelaties. Binnenslands kan men deze verschillen in
talenten benutten voor de organisatie van de productie, maar het kan ook aanleiding vormen voor een internationale handel in taken wanneer het ene land meer
over de ene vorm van talent beschikt en het andere land meer over de andere
vorm. Dit openen van de zwarte doos van de productiefunctie biedt een verklaring waarom en hoe de globalisering het karakter van de wereldhandelsstromen
heeft doen veranderen. Het navolgende geeft een kort cijfermatig beeld van deze
veranderingen.
Betekenis voor de handelspositie
van Nederland
De intensivering van de handel en de handel in taken
De belangrijkste betekenis van deze ontwikkelingen
voor Nederland is dat het aandeel van invoer van
Tabel 1 toont in welke mate de groei van de handel (invoer plus uitvoer) de
productie roei in verschillende delen van de wereld heeft overtroffen in de afgeg
lopen periode van globalisering. De tabel laat zien dat deze intensivering van de
handel in Nederland relatief groot is geweest. Dat geldt ook voor Japan, maar daar
is in de beschouwde periode als gevolg van een financiële crisis de productiegroei
ten opzichte van de rest van de wereld gestagneerd. De daaruit voortvloeiende
lage inflatie, en zelfs deflatie, heeft de reële waarde van de yen verlaagd waardoor
de export in deze periode gemiddeld aanmerkelijk sneller groeide dan de productie. Opvallend is echter vooral de relatieve groei van de BRIC-landen: niet alleen
is het productie olume hier snel toegenomen, dit is ook nog eens gepaard gegaan
v
136
ESB
94(4555) 6 maart 2009
Tabel 2
Periode
1980–1989
1990–1999
2000–2007
Gemiddeld aandeel van de invoer van
goederen en diensten voor intermediair
verbruik in het bnp (in procenten).
Gemiddeld aandeel
27
30
33
Bron: Berekeningen gebaseerd op gegevens van Statline, CBS
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Tabel 3
Bestemming en oorsprong van de Nederlandse handel in onderdelen en componenten.
Regio
Uitvoer
procentuele
aandelen
Alle landen
EU
CEEC’s
Azië
BRIC
Brazilië
Rusland
India
China
1996 2006
100
100
69,4
62,4
1,6
8,1
12,3
17,2
0,5
0,4
0,5
1,1
0,3
2,0
0,5
2,0
Gemiddelde jaarÂijkse
l
toename van het uitvoeraandeel
(1996–2006)
–1,0
34,1
4,5
Gemiddelde jaarlijkse
toename van de
uitvoer van onderdelen
en componenten
(1996–2006)
11,8
10,6
21,6
17,1
–1,7
17,4
4,2
15,3
9,8
31,3
15,6
29,6
Invoer
procentuele
aandelen
1996 2006
100
100
65,9 46,4
1,0
2,8
16,5 35,3
0,2
0,0
0,2
1,3
Gemiddelde jaarGemiddelde jaarlijkse toename van lijkse toename van de
het invoeraandeel invoer van onder elen
d
(1996–2006)
en componenten
(1996–2006)
9,2
–3,2
5,2
12,2
21,7
8,9
19,8
0,1
0,1
0,2
9,2
4,2
19,8
3,5
30,9
13,6
29,6
11,9
43,1
Bron: Berekeningen gebaseerd op gegevens van Statline, CBS d.d. 5-2-2009
goederen en diensten voor intermediair verbruik de
afgelopen periode fors is toegenomen (tabel 2). Dit
duidt erop dat de Nederlandse economie in toenemende mate betrokken is geraakt bij het proces van
internationale productiefragmentatie.
Opvallend daarbij is dat de invoer van diensten voor
intermediair verbruik sterker stijgt dan de invoer
voor intermediair verbruik van goederen. Volgens
gegevens van de Nationale rekeningen van het CBS
bedroeg de verhouding goederen/diensten in 1995
2,65, in 2005 was dit gedaald naar 2,02. Binnen de
Nederlandse maakindustrie liggen de meeste mogelijkheden tot uitbesteding in het buitenland bij de
machine-industrie en de transportmiddelenindustrie.
Onderzoek van Berenschot (2004) toont dat in de
periode 2001–2004 bijna de helft van het aantal
naar het buitenland verplaatste arbeidsplaatsen
voor rekening komt van deze groep. De mate waarin
Nederland meespeelt in de fragmentatie van productie blijkt ook uit de sterke toename van de handel in
onderdelen en componenten (tabel 3). In absolute
termen nam in de periode 1996-2006 de invoer
van onderdelen en componenten in de sectoren
machines, elektrische machines en transportmiddelen toe met honderddertig procent tot een bedrag
van 37,7 miljard euro. Uitgedrukt als een percentage
van de productiewaarde van bovengenoemde sectoren steeg het percentage van 40,9 naar 70,1. Deze
invoer komt steeds minder uit EU-landen, gezien
het feit dat het aandeel van EU-landen in de invoer
van onderdelen en componenten in de genoemde
periode met 29 procent daalde. Het aandeel van
Azië verdubbelde ruimschoots in dezelfde periode.
Van de BRIC-landen heeft China verreweg het grootste deel van deze stijging voor rekening genomen.
Het beeld voor de uitvoer van onderdelen en
compoÂÂ
nenten is echter anders. Het aandeel van de
EU-landen blijkt in de beschouwde periode licht
gestegen. Voor een deel kan dit verklaard worden
door wederuitvoeractiviteiten van Nederland, waarbij
Nederland onderdelen en componenten uit de rest
van de wereld koopt en deze doorverkoopt aan het
Europese achterland. Anderzijds ligt een deel van de
verklaring in het gestegen aandeel van CEEC-landen
(Centraal en Oost-Europese landen) die tot de EU zijn toegetreden. In tegenstelling
tot Azië, en China in het bijzonder, overtreft de uitvoer van onderdelen en componenten naar de CEEC de invoer daarvan. Dat duidt erop dat de assemblageactiviteiten die via Nederland in de CEEC-landen worden uitbesteed, belangrijker zijn
dan assemblage in bijvoorbeeld India en China. Dit tekent de spilfunctie tussen
Azië enerzijds, en het Europese achterland anderzijds, die Nederland vervult.
Conclusie
De globalisering heeft in de afgelopen vijftien jaar tot belangrijke  erschuivingen
v
in de wereldhandelspatronen geleid. Een verlaging van transactiekosten waardoor, in de woorden van Thomas Friedman, de aarde platter is geworden, heeft
een nieuwe organisatie van de productie tot gevolg gehad. Daarmee is het
karakter van de handel veranderd. Comparatieve voordelen in het verrichten van
taken zijn bepalend geworden voor de handelsstromen. De westerse wereld richt
zich daarbij meer en meer op de regievoering over de productie, terwijl de taken
worden uitbesteed aan de opkomende economieën in Azië en Oost-Europa. De
analyse van de groei van de Nederlandse handel in onderdelen en componenten
toont dat Nederland, met een wederuitvoer die steeds belangrijker wordt, de
onderdelen en componenten vooral in Azië inkoopt en deze weer uitvoert naar
Oost-Europa, waar assemblage plaatsvindt.
Literatuur
Antrà s, P. en E. Rossi-Hansberg (2008) Organizations and trade.
NBER Working Paper W14262.
Baldwin, R. (2005) Globalisation: the great unbundling(s). Prime
Minister’s Office; Economic Council of Finland, 20 september
2006.
Berenschot (2004) Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsÂ
activiteiten naar het buitenland, Utrecht: Berenschot.
Butter, F. den, P. Risseeuw en M. van den Berg (2008a) De rol
van trustkantoren in de Nederlandse economie. ESB, 93(4542),
535–537.
Butter, F. den, J. Möhlmann en P. Wit (2008b) Trade and product
innovations as sources for productivity increases: an empirical
analysis. Journal of productivity analysis, 30(3), 201–211.
Butter, F. den (2009) Transactiemanagement: sleutelcompetentie voor
Nederland bij een regierol in de globalisering. Te verschijnen. Den
Haag: SMO.
Grossman, G. en G. Maggi (2000) Diversity and trade. American
economic review, 90(5), 1255–1275.
Grossman, G. en E. Rossi-Hansberg (2006) The rise of offshoring: it’s
not wine for cloth anymore. Symposium Federal Reserve Bank of
Kansas City, juli 2006.
Grossman, G. en E. Rossi-Hansberg (2008) Trading tasks: a simple
theory of offshoring. American economic review, 98(5), 1978–1999.
IMF (2008) World economic outlook database, april 2008. Washington:
IMF.
Wereldbank (2008) World trade indicators 2008. Washington:
Wereldbank.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4555) 6 maart 2009
137