.
ESB Ceteris paribus
Ceteris paribus
het woord aan…
Marcel Spierts
Marcel Spierts onderzoekt de rol van sociale
professionals. Voor onderzoek naar de professioÂ
nalisering van sociaal-culturele beroepen kreeg
hij de De la Courtprijs van de KNAW.
Waar werkt u momenteel aan?
In mijn proefschrift De stille krachten van de verzorgingsstaat kijk ik
naar de professionalisering van sociaal-culturele beroepen in Nederland
sinds de Tweede Wereldoorlog. Bij deze beroepen valt te denken aan
jongeren- en buurtwerkers, maar mijn bevindingen zijn ook toepasbaar
op de sociale professionals die actief zijn binnen het huidige decentraliÂ
satieproces. In mijn onderzoek heb ik speciale aandacht voor de verweÂ
venheid van de professionalisering van deze beroepen met de opkomst
van de verzorgingsstaat.
Wat volgt er uit uw onderzoek?
Het proces van professionalisering binnen sociaal-culturele beroepen
verschilt van dat van de klassieke beroepen. De professionaliseringsslag
van sociaal-culturele beroepen is kwetsbaarder, omdat de werkzaamheÂ
den zich dicht op de dagelijkse leefwereld van de burger afspelen. Door
deze kwetsbaarheid heb ik op een andere manier moeten kijken. Ik kijk
Uit de oude ESB-doos
De sociale taak der gemeenten
Er kunnen grote verschillen bestaan over het antÂ
woord op de vraag wat de inhoud is van de sociale
taak der gemeente. Persoonlijk meen ik, dat de sociÂ
ale taak der gemeente gezien moet worden tegen de
achtergrond van het cultuur-patroon van onze tijd. Zij dient daarbij
uit te gaan van het sociologisch beginsel, nl. dat de gemeenschap een
zekere verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van het indiÂ
vidu. Zij dient te erkennen, dat de maatschappelijke verbanden in
de gemeente van grote betekenis zijn en dat zij ze moet voeden, waar
mogelijk en verantwoord is.
Van Mill, J. (1956) De sociale taak der gemeente. ESB, 41(2036), 573-575.
96
niet enkel naar de relatie die een professie heeft met de samenleving (de
professionaliteit), maar ik onderscheid ook vakmanschap en ambachÂ
telijkheid. Vakmanschap is de manier waarop de beroepsuitoefenaars
onderling overeenkomen wat goed werk is. Bij ambachtelijkheid denk
ik aan het totaal aan alledaagse, vaak onzichtbare, handelingen dat cruÂ
ciale waarde toevoegt aan de beroepsuitoefening. Wanneer helpt een
straffe hand en wanneer is een arm om de schouder wenselijk? Er zijn
verschillende fasen in de professionalisering zichtbaar. Tussen 1945 en
1965 was het tempo van de professionalisering relatief hoog, zeker omÂ
dat het geloof in de verwetenschappelijking van deze beroepen in die
periode erg groot was. De Marshallhulp, die vooral gericht was voor
herindustrialisatie, werd ook ingezet voor sociaal-culturele interventies
op landelijk niveau. In de periode tot 1980 keerde het tij echter, sociaal
werk wordt nog steeds belangrijk gevonden, maar de gedachtegang dat
maatschappelijke structuren individuele ontplooiing in de weg staan
wint aan terrein. Sommigen willen de barricades op, anderen proberen
het vak verder te ontwikkelen. In de periode hierna wordt er flink bezuiÂ
nigd op sociaal-cultureel werk, een ontwikkeling die stopt na moorden
op Fortuyn en Van Gogh. Deze vormen de aanleiding tot de roep om
meer burgercontact, zodat bekend is wat er in de maatschappij speelt.
Wat kan de beleidsmaker leren van uw onderzoek?
Er is sprake van een decentralisatieparadox: meer taken bij gemeenÂ
ten leggen zou tot meer maatwerk in zorg en welzijn moeten leiden,
maar veel gemeentes komen met hetzelfde beleid. Mijn oproep aan
de beleidsmakers is om meer het gesprek met professionals en burgers
te zoeken om tot een goede organisatie van participatie te komen, in
plaats van met one-size-fits-all-oplossingen. Het huidige appel op de
eigen verantwoordelijk van de burger kent beperkingen, het maakt van
(buurt)zorg een privékwestie. Terwijl er juist veel winst valt te boeken
wanneer het als een publieke taak wordt gezien. Het verleden biedt
daartoe interessante lessen: sociale professionals zijn participatiepioÂ
niers. Ze zijn erg goed in het activeren van mensen, ze zorgen ervoor
dat zowel kwetsbare als weerbare burgers participeren. Sociaal werkers
zijn echter in veel opzichten stille werkers, ze zouden meer hun stem
moeten verheffen en kenbaar moeten maken dat er al een participatieÂ
samenleving was lang voordat deze door politici werd bedacht.
Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015