de Economische Academie van Katowice, met welke wetenschappelijke instellingen het Instituut een samenwerkingsovereenkomst heeft.
Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut
Het onderzoekingswerk
Effecten van de handel in industriële
produkten, met name die met de ontwikkelingslanden, op de Nederlandse ecoVerslag over het jaar 1979
nomie, in opdracht van de ministeries
van Buitenlandse Zaken en Economische
Zaken en in samenwerking met het
Centrum voor Ontwikkelingsprogrammering van de Erasmus Universiteit
Rotterdam. Het onderzoek heeft geresulteerd in drie eindrapporten. Het
Curatorium
proefschrift luidt: Sociaal-economische eerste en het tweede raooort bevatten
aspecten van gastarbeid.
analyses en projecties van de handel in
Aan het einde van het verslagjaar
O p 31 december telde het Instituut industriële produkten tussen Nederland
traden de heren ir. IJ. de Boer en
naast de drie directeuren 91 medewer- en de ontwikkelingslanden en de gevolprof. dr. A. J. Vlerick statutair af.
kers, waaronder 69 academici. Ook dit gen resp. verwachte gevolgen voor
De afgetreden curatoren werden per 1 jaar waren buitenlandse gasten o p het inkomen en werkgelegenheid. In het
Instituut werkzaam.
januari 1980 opgevolgd door de heren
derde rapport worden mede o p grond
K. Fibbe (Rotterdam) en dr. H. J. WitIn de Series: Foundations of Empiri- van de bevindingen van bovengenoemde
cal Economic Research verschenen 19 rapporten aanbevelingen gedaan inzake
teveen (Wassenaar). Het Dagelijks Behet handels- en industrialisatiebeleid.
deeltjes.
stuur is per l januari 1980 niet gewijzigd:
jhr. mr. J . H. Loudon (voorzitter),
O p 19 juli 1979 bestond het Instituut
Cursus projectbeoordeling. Op verzoek van het Ministerie van Buitenlanddrs. P. L. Justman Jacob (ondervoorzit50 jaar. Ter viering van dit jubileum
werd in samenwerking met de Erasmus se Zaken werd tweemaal een cursus over
ter), dr. D. M. N. van Wensveen (penningmeester), prof. drs. H. W. Lambers
Universiteit Rotterdam op 4 september projectbeoordeling gegeven aan de amb1979 een internationaal en o p 5 septem- tenaren van dit Ministerie.
(secretaris).
ber 1979 een nationaal congres gehouNederlands hulpbeleid voor de ontden met in beide gevallen als onderwerp
wikkeling van kleinschalige onderneDirectorium en secretariaat
,,Dynamiek van de stedelijke ontwikke- mingen, op verzoek van het Ministerie
ling”. O p de eerste dag werd na de van Buitenlandse Zaken. Daartoe werd
Prof. dr. L. H. Klaassen, presidentopening door de voorzitter van het in Berlijn een vergadering bijgewoond
directeur; prof. drs. H. W. Lambers,
curatorium, jhr. mr. J. H. Loudon, van ,,donor agencies” ter zake, mede
directeur; prof. dr. J. H. P. Paelinck,
achtereenvolgens het woord gevoerd
op grond waarvan aanbevelingen zijn
directeur; prof. dr. L. B. M. Mennes,
door Z.K.H. de Prins der Nederlanden
gedaan.
adjunct-directeur; drs. E. H. Mulder,
en dr. A. Pais, minister van Onderwijs en
Industrieterrein te Kossodo bij Ouaadjunct-directeur; drs. P. J. Montagne,
Wetenschappen. Deze laatste deed gadougou (Boven- Volta), op verzoek
algemeen secretaris; drs. A. de Wit, sedaarbij mededeling van de benoeming van het Ministerie van Buitenlandse Zacretaris.
door H.M. de Koningin van de presiken. Ten vervolge op een missie in 1978
dent-directeur van het Instituut, prof. dr. werd opnieuw ter plaatse geadviseerd
L. H. Klaassen, tot Ridder in de Orde over een optimaal programma van aanRedactie Economisch Statistische
van de Nederlandse Leeuw. De referaten
leg van een industrieterrein.
Implementatie van de in 197311974
door buitenlandse hoogleraren en de
Berichten
discussies hadden deze dag betrekking
ondernomen geïntegreerde transportCommissie van redactie: Prof. dr. H.
o p d e stedelijke ontwikkeling in Ooststudie in Colombia. o p verzoek van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken. De
C. Bos, drs. R. Iwema, prof. dr. L. H.
Europa, West-Europa, Noord-Amerika
Klaassen, prof. drs. H. W. Lambers,
en ontwikkelingslanden. Deze eerste advieswerkzaamheden in Bogotá die in
1978 aanvingen en dit jaar o p enige
drs. P. J. Montagne, prof. dr. J . H. P.
congresdag werd besloten met een ontPaelinck, drs. A. de Wit. Redacteurvangst ten stadhuize. Na de opening van afwerking na werden beëindigd, hadden
secretaris: drs. L. P. J . van der Geest.
het nationale congres o p de tweede dag o.a. betrekking o p de opbouw van het
Adjunct-redacteur-secretaris: drs. T. de
door prof. dr. L. H. Klaassen en een rede
Bureau voor Coördinatie en Planning
Bruin.
van de minister van Volkshuisvesting en van het Transport, het trainen van
Ruimtelijke Ordening, jhr. drs. P. A. C. personeel in transportplanning en
Beelaerts van Blokland, werd een refe- -coördinatie, het stichten van een
raat gehouden over de stedelijke ontwikuniforme databasis, een transportplan
Algemeen
keling in Nederland. De onderwerpelijke
op lange termijn voor geheel Colombia,
materie werd vervolgens in een aantal een transportonderzoek betreffende de
O p 30 januari bracht de minister
corridor Bogotá-Cali-Buenaventura en
van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, parallelle zittingen behandeld, waarna
een plenaire slotzitting met een forum- het inventariseren van de zeehavens met
dr. L. Ginjaar, een werkbezoek aan het
het accent op congestie.
discussie over het stedelijk beleid in
Instituut.
Werkgelegenheid en onderwijs in
Nederland de tweede congresdag afPer I februari werd dr. A. Kuyvenhoven benoemd tot hoofd van de Afdeling sloot. Rond 1.700 bezoekers konden o p Colombia, in opdracht van het MinisteBalanced International Growth. De heer d e congresdagen welkom worden gehe- rie van Buitenlandse Zaken. Geassisteerd wordt bij het leiden van een
J. A. M. Heijke, hoofd van de Afdeling ten. Ter gelegenheid van het jubileum
Arbeidsmarktonderzoek, verkreeg op 7 werden aan directeuren en een aantal team van twaalf experts en bijbehorende
juni de graad van doctor in de econo- medewerkers herinneringsmedailles uit- medewerkers en bij het opzetten en toemische wetenschappen; de titel van zijn gereikt door de Universiteit van Lodz en passen van een studieraam voor projec-
..
ties van vraag naar en aanbod van arbeid
ten behoeve van een werkgelegenheidsplan en voor een evaluatiesysteem voor
toekomstige uitbreiding van klassikaal
en vaktechnisch onderwijs.
Uitbreiding van een castorolieplantage in Ecuador, o p verzoek van een Nederlandse cultuuronderneming. Het onderzoek werd ter plaatse verricht.
Integrale transportstudie in Egypte,
gefinancierd door de Wereldbank en
Egypte en in samenwerking met in het
kader van Nedeco samenwerkende Nederlandse ingenieursbureaus. Deze studie heeft betrekking o p alle vormen van
transport (wegen, spoorwegen, riviervaart, luchtvaart, pijpleidingen en havens).
Palmolieplantages en gabrieken in
Honduras, op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deelgenomen werd aan een missie, die moest beoordelen of Nederlandse participatie
in de onderwerpelijke projecten gerechtvaardigd zou zijn.
,,Baseline-survey” klein kredietprogramma ten behoeve van Zuid-Sulawesi,
Zuid-Kalimantan en Bali (Indonesië),
in opdracht van d e Bank Indonesia.
Het betrof een onderzoek naar het
ontwikkelingspotentieel, de kredietbehoeften en de kredietverstrekkingen in
het kader van een programma ter bevordering van kleinschalige industrie in
genoemde gewesten.
Klein-kredietbevordering Zuid-Sulawesi (Indonesië), in opdracht van de
Bank Indonesia. Dit onderzoek, dat ongeveer twee jaren zal duren, omvat het
bevorderen van individuele projectieningen ten behoeve van kleinschalige
activiteiten door middel van training in
de dagelijks operatie van banken, de
behandeling van personeelszaken, veldonderzoek, projectidentificatie, -bevordering en -beoordeling, alsmede het ontwikkelen van leningschema’s.
Samenwerkingsproject met de Syiah
Kuala Universiteit te Banda Aceh (Indonesië), gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Instituut organiseert, begeleidt en assisteert
met betrekking tot het verbeteren van de
onderwijscapaciteit en participeert in de
werkzaamheden van het regionale planbureau van Aceh.
Regionale planning 1ndrarna.v~
(Indonesië), in opdracht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Het betreft het
evalueren van de werkzaamheden in een
planningteam in het kader van een
regionaal ontwikkelingsplan.
Projectvoorbereiding Indonesië, in
opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deelgenomen werd aan
een missie ter voorbereiding van projecten met betrekking tot technische
hulp.
Projectvoorbereiding Kenya, in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Opnieuw werd deelgenomen aan een identificatiemissie over
ESB 23-7-1 980
de mogelijkheden van Nederlandse financieringshulp.
Transport ,,master’:plan voor het
Midden-Oosten, o p verzoek van de Economic Commission for Western Asia van
de Verenigde Naties. Geassisteerd wordt
bij de formulering van een transport
,,master”-plan o p basis van een reeds
uitgevoerde inventarisatie van de transportinfrastructuur en d e transportmiddelen voor negen landen in het MiddenOosten.
Planningmodel Nigeria, in opdracht
van de Europese Gemeenschap. Een
korte missie naar Nigeria had ten doel
te adviseren over de wenselijkheid van
het opzetten van een planningmodel
voor de korte termijn voor Nigeria
in overleg met de aldaar daarbij betrokken instanties.
Macro-economisch onderzoek Pakistan, in opdracht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Het Instituut
geeft leiding en neemt deel aan studies
aangaande werkgelegenheid, inkomen,
mankracht-planning en basisbehoeften,
in samenwerking met het Ministerie van
Arbeid en het Planbureau in Pakistan.
,,Feasibility’kstudie met betrekking
tot een visserijproject in La Puntilla
(Peru), welke werd uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Irrigatie en elektrzficatie Mahaweli
Ganga gebied (Sri Lanka), onder auspiciën van de Wereldbank. Onderzocht
werd of de bouw van stuwdammen in de
Mahaweli Ganga zou kunnen worden
versneld. Het betreft een Nedeco-studie,
waaraan naast het Instituut enkele andere Nederlandse ingenieursbureaus deelnamen. Enige slotwerkzaamheden dienen nog in 1980 te geschieden.
Zoutraffinaderij (Sri Lanka), in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een klein onderzoek werd
verricht naar de economische haalbaarheid van een zoutraffinaderij op basis
van gewonnen zeezout.
Regionale ontwikkelingsplannen en
bedrijvigheidsplan Suriname, in opdracht van de Stichting Planbureau Suriname en in samenwerking met Nedeco
en het Centrum voor Economisch en
Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek te
Paramaribo. Het onderzoek had betrekking op het opstellen van een bedrijvigheidsplan, waarbij het onderzoek was
gericht o p een beperkt aantal geselecteerde sectoren, die potentiële mogelijkheden in zich dragen voor een
gezonde ontwikkeling. Voorts had de
studie betrekking o p het in het kader
van het meerjaren-ontwikkelingsprogramma integreren en coördineren van
d e regionale ontwikkelingsplannen, die
voor de verschillende concentratiegebieden zijn opgesteld om de bevordering van
de regionale spreiding van de ontwikkelingsactiviteiten nader uit te werken in
concrete plannen en de uitvoering van de
plannen te bevorderen. Enige slotwerk-
zaamheden dienen nog in begin 1980 te
geschieden.
,.Feasibilit,v’~stdie met betrekking
tot het stichten vaneencashew-appelsapfabriek in Tanzania. o p verzoek van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Reeds eerder was medegewerkt aan het
opstellen van de , , t e r m of reference”
voor deze studie.
, Feasibility “studie van een weg in
,
Zambia, in opdracht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Deze Nedecostudie betrof de aanleg van een weg door
een moeras tussen Chama en Mushoto in
de provincie Luapula.
Regionale projecten in Zuid-OostAzië, in opdracht van de Economic and
Social Comrnission of Asian and the
Pacific. Dit betreft een ,,desk9′-studie,
die in Bangkok werd verricht ten behoeve van de identificatie van regionale
projecten met betrekking tot de kunstmestproduktie in Zuidoost-Azië.
Analyse van degoederenhandel russen
Nederland en West-Duitsland, o p verzoek van de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid. Het rapport
bevat een aanzet tot nader onderzoek
en een verslag over het toetsen van het
Nederlandse grondmateriaal en kennismaking met het Duitse grondmateriaal;
voorts stelt het de beoordelingscriteria
vast en bepaalt het enige begrippen en
indelingen. Bovendien werd een vooronderzoek verricht met betrekking tot de
petrochemie als sectorstudie.
Analyse van de databestanden betreffende de factoren die de regionale verschillen in de ontwikkeling van de diverse bedriifstakken in West-Europa bepalen, in opdracht van de Europese Gemeenschap. De bij vroegere deelstudies
geproduceerde databestanden zijn als
gevolg van vertragingen bij de Europese
statistische bureaus pas onlangs volledig
geworden. De eventuele bouw van het
model dient te worden voorafgegaan
door een analytische beschijving. De
eerste analyse van het materiaal ten aanzien van de regionale en sectorale groeipatronen encomplexstructuren kwam
gereed.
Voortgang studie ontwikkeling werkgelegenheid per bedrijfsklasse en regio
in Nederland, in opdracht van de
Rijksplanologische Dienst. In de achterliggende jaren is een aantal deelonderzoekingen uitgevoerd in het kader van
een studie die ten doel heeft een model op
te stellen, dat in staat is voor het verleden
de werkgelegenheidsontwikkeling per
bedrijfsklasse en per regio in Nederland
te verklaren en voor de toekomst te voorspellen. Deze voorspellingen zijn nodig
ten behoeve van het algemene ruimtelijke beleid, het regionaal-economische beleid en d e controle van streekplannen.
De studie wordt nu voortgezet met de
bouw en het testen van het model ter verklaring van de regionale verschillen in de
ontwikkeling van de werkgelegenheid
per bedrijfsklasse.
Voorstudie inzake de vraag hoe in de
diverse vervoersectoren mogelijke be- en d e wijzigingen, die zich hebben voltrokken in het woon-werkverkeersgeleidsmaatregelen ten aanzien van het
verkeer en vervoer doorwerken in de drag. Een vooronderzoek ter voorbereiwerkgelegenheid, in opdracht van de ding van een enquête naar de woonDienst Verkeerskunde van Rijkswaterwerkplaatsveranderingen in het noordelijk deel van de Randstad kwam gereed.
staat.
Effecten op de werkgelegenheid van
Kleinschalige werkgelegenheid, in opeen te realiseren multifunctioneel cendracht van het Ministerie van Sociale
trum in Maastricht, welk onderzoek in
Zaken. De achterliggende gedachte bij
opdracht van een projectontwikkelaar
het onderzoek was, dat kleinschaligheid
gereedkwam.
vanuit een aantal gezichtspunten voordelen zou kunnen hebben boven grootStructuurschema bedrifsterreinen in
schaligheid. Deze gezichtspunten betrefNoord-Brabant. in opdracht van het
fen niet alleen de werkgelegenheid, doch
Provinciaal Bestuur van deze provincie
ook die facetten die sinds de formulering
ten vervolge o p het uitgevoerde voorvan het selectieve-groeibeleid een groonderzoek. Het doel van het onderzoek
ter gewicht hebben gekregen. Aandacht
is ten behoeve van het te maken strucwordt geschonken aan facetten van
tuurschema bedrijfsterreinen vooruitmilieubeheer, energieverbruik en ruimzichten op te stellen ten aanzien van de
telijke ordening. Het rapport bestaat uit
oppervlakten aan bedrijfsterreinen, die
vier delen. In het eerste deel wordt een
in de toekomst per categorie en per
brede inleiding in het vraagstuk van de
gewest beschikbaar dienen te zijn, een
kleinschaligheid gegeven, welke vervolen ander ten dienste van d e uitvoering
gens wordt toegespitst op de in deze
van het provinciale arbeidsmarkt- en
studie aan de orde gestelde terreinen.
ruimtelijke-ordeningsbeleid. Het EcoDaarna wordt ingegaan o p de feitelijke
nomisch-Technologisch Instituut Noordaanwezigheid en de ontwikkeling van
Brabant werkt aan het onderzoek mede.
Bedrrifsterreinen Stadsgewest >-Her- grote en kleine bedrijven in Nederland.
Het tweede en derde deel zijn achtereentogenbosch. In opdracht van genoemd
volgens gewijd aan de te onderscheiden
stadsgewest werd een kleine voorstudie
economische effecten (verschillen in oroover de behoefte aan bedrijfsterreinen
duktietechniek, factirproduktieart;eid,
uitgevoerd.
produktiefuncties, opbrengsten en kosBedrrifsverplaatsing in Nederland. Dit
ten) en andere maatschappelijke effecten
in opdracht van de Rijksplanologische
(regionale aspecten van d e bedrijfsgrootDienst uitgevoerde vooronderzoek
te, bedrijfsgrootte en milieu, sociale
kwam gereed.
aspecten van de bedrijfsgrootte). Het
Mobiliteitstudies met betrekking tot
vierde deel geeft een samenvatting van de
de Randstad, deels in opdracht van
studie en integratie van de resultaten van
het Projectbureau Integrale Verkeershet onderzoek.
en Vervoerstudies van het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat en deels van de
Rijksplanologische Dienst. De analyse
Werkgelegenheidsproblemen van woonvan de woon- enlof werkherlokatie en
in
wagenbewoners in Nederland,
pendel van beroepsbeoefenaars in de opdracht van de Ministeries van CulRandstad en haar uitstralingsgebieden tuur, Recreatie en Maatschappelijk
tijdens de periode 197411975 kwam
Werk, Economische Zaken en Sociale
gereed. Het onderzoek is gericht o p het
Zaken. Het rapport behandelt de demoverwerven van feitelijk inzicht in de grafische ontwikkeling en de ontwikkesamenhang tussen woon- en werkherloling van de beroepsstructuur van de
katiegedrag van personen en hun woonwoonwagenbevolking, geeft een bewerkverkeer. Het onderzoekgebied omschrijving van het arbeidsgedrag en de
vat de provincies Gelderland, Utrecht,
arbeidsmotivatie, alsmede van de proNoord- en Zuid-Holland, Zeeland en blemen waarmede de beroepsuitoefeNoord-Brabant. De studie is een con- ning te maken heeft. Nadat vervolgens
crete uitwerking van één der mogelijke
het verband tussen de werkgelegenheidslijnen van onderzoek, die in 1977 in een
problematiek en de woonsituatie is
theoretisch rapport door het NE1 zijn geanalyseerd, wordt de werkgelegenheid
geschetst, namelijk de aggregaatlijn o p in de daarvoor in aanmerking komende
interregionale
stroomverschijnselen.
vormen van handel en traditionele
Voorts worden analyses verricht van de ambachtelijke beroepen geanalyseerd en
gegevens uit de arbeidskrachtentellingen
de werkgelegenheidsproblematiek be1975 en 1977. De statistische bruikbaarhandeld van woonwagenbewoners die in
heid van het materiaal wordt getoetst,
loondienst werken. De resultaten van het
mobiliteitsmatrices en andere gegevens onderzoek, de daaruit te trekken concluvoor een aantal regio’s in de Randstad sies en beleidsaanbevelingen sluiten het
en haar uitstralingsgebieden worden rapport af. Het Gemeenschappelijk Instiopgesteld en geanalyseerd, een aantal tuut voor Toegepaste Psychologie te
specifieke uitwerkingen worden ver- Nijmegen adviseerde ten aanzien van het
richt. Voorts werden de analyses uitgeinterviewen van woonwagenbewoners en
voerd van de vragen uit de ,,Zuidvleugel
het Instituut voor Toegepaste PsycholoRandstadenquête”, die betrekking heb- aldaar verleende advies ten aanzien van
ben op de verhuisgeschiedenis van het het onderzoek onder de loontrekkende
gezin, de werksituatie van de gezinsleden
woonwagenbewoners en verrichtte het
veldwerk voor dat deel van het onderzoek.
Onderzoek programmeringsoverleg.
In het kader van dit overleg, dat ten
doel heeft mee jarenprogramma’s voor
arbeids- en arbeidsmarktonderzoek vast
te stellen, leverde het Instituut zijn
aandeel met betrekking tot de onderwerpen ,,economische aspecten van sociale ongelijkheid” en ,,de ontwikkeling
van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt”.
Multidisciplinair onderzoek naar arbeidsvraagstukken in Nederland. In opdracht van de Europese Gemeenschap
werd een overzicht daarvan samengesteld.
De volgende arbeidsmarktonderzoekingen werden aan het einde van het
verslagjaar voortgezet:
– de ,,case”-studies binnen het onderzoek ongeschoolde arbeid, in opdracht van het Ministerie van Sociale
Zaken;
– de verklarende factoren van de ontwikkeling van jeugdwerkloosheid, in
opdracht van het Ministerie van
Sociale Zaken;
– de mogelijkheden en effecten van arbeidstijdverkorting geplaatst tegen
het streven naar optimalisering van
de werkgelegenheid, in opdracht van
de Stuurgroep Nationaal Programma Arbeidsmarktonderzoek;
– de bouw van het kernmodel van de
arbeidsmarkt, in opdracht van de
Stuurgroep Nationaal Programma
Arbeidsmarktonderzoek;
– de arbeidsmarkt van leerkrachten in
het voortgezet onderwijs, in opdracht van het Ministerie van
Onderwijs en Wetenschappen;
– de arbeidsmarktontwikkeling in de
Nederlandse zeehavengebieden, in
opdracht van de Commissie Zeehavenoverleg.
Naast de andere onderwerpen, die in
dit verslag worden genoemd, werd in
Nederland onderzoek verricht, geadviseerd en gerapporteerd met betrekking
tot de volgende gebieden: Noord-Brabant, Oostelijk Mijngebied, Limburg,
Het Gooi, de Randstad, de zeehavengebieden, Rijnmond, Amstelveen, Arnhem, Enschede, Groningen, ‘s-Hertogenbosch, Kampen, Loosdrecht, Maassluis, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam,
IJmuiden en Zeist. De onderzoekwerkzaamheden voor de gemeenten waren
van zeer verschillende aard en hebben
o.a. betrekking op bevolkingsontwikkeling, werkgelegenheid, vestigingsonderzoekingen, woningbehoefte, behoefte
aan scholen, winkelonderzoek, behoefte
aan bedrijfsterreinen, bestemmingsplannen, ontwikkeling stadskernen, verkeersontwikkeling enz. Ten behoeve van
de gemeente IJmuiden werd een maatschappelijke kosten-batenanalyse gemaakt van het Voorhavenproject. Op
verzoek van de gemeente Maassluis werd
de ruimteproblematiek geanalyseerd. In
het eerste rapport wordt een beschrijving
gegeven van de ontwikkeling in het verleden, waarbij achtereenvolgens aandacht is besteed aan de bevolking,
de economische structuur, de huisvestingssituatie, het distributieapparaat en
het onderwijs. In het tweede rapport
worden de consequenties van enige alternatieve toekomstige ontwikkelingen onderzocht voor de bevolkingsontwikkeh g , de woningbouw, het
voorzieningenpeil en de gemeentelijke
inkomsten en uitgaven.
Distributie-planologische onderzoekingen werden verricht met betrekking
tot het Oostelijk Mijngebied, het gebied
van het Openbaar Lichaam Rijnmond,
Midden-Gelderland, het Gooi, Loosdrecht en Rotterdam. Het distributieplanologisch onderzoek ten behoeve van
het stadsgewest Oostelijk Mijngebied geschiedde ten behoeve van de uitwerking
van het intergemeentelijke structuurplan
en van de voorbereiding van de bestemmingsplannen van de acht gemeenten
van het stadsgebied. Het schept inzicht
in de bestaande distributieve voorzieningen, de kooporiëntatie van de bevolking in deze gemeenten en in het Nederlandse deel van een randzone o m het
stadsgewest. Voor het aangrenzende
Duitse gebied werd de koopgerichtheid
globaal door middel van een grensenquête bepaald, terwijl de effecten van de
vestiging van een zelfbedieningswarenhuis werden berekend. Het winkelmodel
van het NE1 is bij dit onderzoek verder
operationeel gemaakt en wel voor het
analyseren van de wijze waarop geënquêteerde personen door hun huidige
koopgedrag ontvankelijk zijn voor een
vestiging als een zelfbedieningswarenhuis. Gereedkwam eveneens het onderzoek naar de gevolgen van vestiging van
een stadsgewestdeelwinkelcentrum in
Het kernproRijnmond-Noordoost.
bleem met betrekking tot de winkelvoorziening is voor Rijnmond de toedeling
van winkelvoorzieningen aan nieuwe
wijken en centra van groeikernen, waarbij tegelijkertijd rekening moet worden
gehouden met het zoveel mogelijk handhaven van de bestaande winkelvoorzieningen in de oude centra en wijken. Het
onderwerpelijke onderzoek heeft betrekking op plannen voor een winkelcentrum, ongeveer liggende tussen Capelle a / d IJssel en de Rotterdamse deelgemeente Prins Alexanderpolder. Het
onderzoekgebied omvat daarnaast het
Rotterdamse stadscentrum, de noordelijk en noordoostelijk daarvan gelegen
stadswijken, alsmede de gemeenten
Krimpen a / d IJssel, Nieuwerkerk a / d
IJssel en Zevenhuizen. In de randzone
zijn bij het onderzoek betrokken Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswiik. Moordrecht en Krimpen a l d Lek.
uigaande van enige varianten’ betreffende de grootte van de winkelvloeroppervlakte van het geplande winkelcentrum zijn de effecten – in termen van
ESB 23-7-1980
procentuele omzetverschuiving – onderzocht voor de verschillende delen van
het onderzoekgebied, terwijl voorts werd
onderzocht welke omvang, samenstelling en eventuele fasering van het geplande winkelcentrum.. uitgaande van
een zo evenwichtig mogelijke inpassing
van het regionale distributiepatroon.
“
dienen te worden nagestreefd. Met behulp van het winkelmodel van het NE1
werd de relatie tussen het winkelaanbod
in het onderzoekgebied en het koopgedrag geanalyseerd. Aan het einde van het
verslagjaar werden de distributie-planologische onderzoekingen met betrekking
tot Rotterdam-Zuid en omliggend gebied, het centrum van Rotterdam en het
gebied Arnhem-Nijmegen voortgezet.
Economische aspecten van het waterbeheer in Oost-Gelderland, ten behoeve
van de Commissie Waterhuishouding
Gelderland. De studie had betrekking op
de vraag naar water door huishoudens,
industrie en landbouw en op een multicriteriamethode (Aquaflex), die het nemen van beslissingen o p het gebied van
het integrale waterbeheer mogelijk
maakt, waarbij alle bij het water betrokken belangen in ogenschouw zijn genomen.
De merites van een progressieve gasprijs, in opdracht van het Ministerie van
Economische Zaken. Deze studie betrof
de mogelijkheden van gasbesparing in de
gezinshuishoudingen door middel van
progressieve tarieven. Het rapport behandelt de prijselasticiteit en de isolatieelasticiteit, verklaart het gasgebruik met
een individueel o p gas gestookte centrale
verwarming en geeft een praktische uitwerking van een progressief tarief alvorens tot de slotbeschouwing en de conclusies te komen.
Distributiemodellen woon-werkverkeer, in opdracht van het Projectbureau
Verkeers- en Vervoerstudies van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Inde
studie ziin de distributiepatronen van
verschillende bevolkings&tegorieën geanalvseerd en met name in relatie tot reële keuzemogelijkheden worden een
vooruitberekeningsschema en een -procedure ontwikkeld, terwijl voorts de
koppeling van de verkeersdistributiemodellen met de benadering van mobiliteitsmatrices wordt uitgewerkt.
Alternatieve luchthavensstructuren,
op verzoek van de Rijksluchtvaartdienst. De studie beoogde een raming
van de in het jaar 2000 te verwachten
werkgelegenheid, samenhangend met
een vijftal alternatieve luchthavenstructuren. Het rapport behandelt de werkgelegenheid o p de luchthavens zelf, de
indirecte luchthavenwerkgelegenheid en
voorts de werkgelegenheid in samenhang met de van de luchtvaart afhankelijke goederenproduktie, met het transport van goederen en personen van en
naar luchthavens en met de inkomensbesteding. Voorts wordt het totale werkgelegenheidseffect vergeleken met de resultaten van studies over buitenlandse
luchthavens. De vijf alternatieven betreffen: de status quo (de benodigde accommodatie wordt door Schiphol verschaft), het stimuleren van regionale
luchthavens, de aanleg van een supraregionale luchthaven nabij Dinteloord, de
aanleg van een tweede nationale luchthaven in de Markerwaard met een verkeersverdeling t.o.v. Schiphol van resp.
50150 en 901 10. Deze studie heeft betrekking o p een deel van de beoordelingscriteria die verder in een multicriteriamodel (Aeroflex) zijn geïntegreerd.
Aanleg van Rijksweg 35. In opdracht
van de gemeente Enschede werden de
gevolgen geanalyseerd van de vervroegde aanleg van genoemde rijksweg.
Evaluatie-onderzoek verkeërscircularie in en om destad Groningen, op verzoek van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat. Door een aantal instanties
in het Noorden van het land werd een
,,before and after”-studie betreffende het
verkeerscirculatiesysteem gemaakt. Het
instituut verzorgde ten behoeve van de
O E C D de internationale rapportage
over deze studie na de gewenste kritische beschouwing van het beschikbaar
gestelde materiaal.
De economische gevolgen van een
schoonmaakgebod voor de binnentankvaart in de Rijnmond, in opdracht van
het Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne. Dit onderzoek is van belang voor een krachtens artikel 13 van de
Wet inzake de Luchtverontreiniging uit
te vaardigen verbod tot het reinigen van
schepen, anders dan met behulp van een
op de vaste wal aanwezige dampretourinstallatie. Het onderzoek omvat een
raming van de totale capaciteitsbehoefte
aan schoonmaakfaciliteiten en de bij
deze capaciteit te verwachten exploitatieresultaten, een benadering van de
kwantitatieve betekenis van de binnentankvaart en de kleine zeetankvaart voor
het Rijnmondgebied en de economische
consequenties van de extrakosten van
het verplicht schoonmaken voor de
binnentankvaart. Door Raadgevend
Ingenieursbureau Tebodin BV werd een
noodzakelijk bijkomend onderzoek verricht, dat o.a. inzicht geeft in de kosten
van een ontgassingsbeurt.
Een kritische beschouwing en aanvulling van de in 1976 uitgebrachte rapporten over het toekomstig gebruik van oppervlaktedelfstoffen in Nederland, in
opdracht van de Federatie van Oppervlaktedelfstoffenwinnende Industrieën.
De in genoemde rapporten vervatte verbruiksprognoses dienden in belangrijke
mate als basis voor het in 1978 door de
Landelijke Commissie voor de Coördinatie van het Ontgrondingsbeleid uitgebrachte interim-advies. Naar aanleiding
van dit interim-advies oefende de Stichting Natuur en Milieu kritiek uit o p de
NEI-prognoses, terwijl er voorts vragen
in de Tweede Kamer over deze materie
werden gesteld. Het nieuwe rapport behandelt d e gestelde kritiek en de vragen.
Ten slotte volgt een opsomming van
de belangrijkste onderzoekingen waarmede het instituut zich aan het einde van
het verslagjaar voorts nog bezighield:
het ten behoeve van de nationale verkeers- en vervoersrekening ontwikkelen van een operationele theorie op
grond waarvan de baten van de verschillende producenten van vervoeren infrastructuurdiensten kunnen
worden bepaald, in opdracht van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat;
het leveren van bijdragen in de theorievorming ten aanzien van de normen voor het voorzieningenniveau
van het stadsvervoer en het inbrengen
van kennis over de structuur van Nelandse steden, in opdracht van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat en in samenwerking met het
Amerikaanse Institute of Public
Administration;
het ontwerpen van een rekenmodel,
waarmede uit maatschappelijk oogpunt de meest geschikte verwijde-
ringsmethoden van afvalstoffen op
nationaal en provinciaal niveau kunnen worden vastgesteld, in opdracht
van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne;
– de kosten van nieuwbouw van woningen op alternatieve lokaties, in
opdracht van het Ministerie van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
– de problematiek bij bemiddeling in
onroerend-goedtransacties, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken;
– marktprognoses met betrekking tot
bepaalde produkten en diensten en
doelmatigheid van prijsreglementering;
– instrumenten waarmede en doelstellingen volgens welke door huiseigenaren het onderhoud van woningen
plaatsvindt, in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvestine en
“
Ruimtelijke Ordening.
Directie NE1