f
Au Courant
Sociale zekerheid
nadert gevarenzone
A. F. VAN ZWEEDEN
Achter de discussie over lonen en
werkgelegenheid doemt het ontzagwekkende vraagstuk op, of onze verzorgingsstaat over een of twee jaar nog wel
in stand kan worden gehouden. De
trendmatige groei van het aantal mensen
dat afhankelijk wordt van uitkeringen
overtreft de jaarlijkse toeneming van het
nationale inkomen. O m de volumegroei
in de sociale zekerheid, die op 2,5 Ã 3%
per jaar kan worden gesteld, te kunnen
bijhouden, zal het nationale inkomen
met ten minste dit percentage moeten
toenemen, willen we verdere verzwaring
van de collectieve druk voorkomen.
Ook als dat zou lukken, zou er nog
geen sprake kunnen zijn van een stijging
van de reële vrij besteedbare inkomens.
Bij een economische groei die waarschijnlijk veel lager zal zijn valt niet te
ontkomen aan een keus tussen een teruggang van de reële inkomens, of een
ombuiging in de collectieve uitgaven
waarbij de Bestek-operatie zal verbleken. Wanneer de economische groei en
de groei van de sociale zekerheid niet met
elkaar in evenwicht worden gebracht
komt het faillissement van de verzorgingsstaat in zicht.
Al in 1981 wordt de financierbaarheid
van de sociale uitkeringen o p de proef
gesteld doordat de overheid zich genoodzaakt ziet de eigen tekorten af te
wentelen o p de sociale fondsen door
f. 1.300 mln. rijksbijdragen terug te trekken. Alleen met lapmiddelen kunnen d e
gaten die bij de fondsen vallen tijdelijk
worden gedicht. Over de hele linie moeten de premies aanzienlijk worden verhoogd om te voorkomen dat de reserves
worden aangetast. De discussies over
,,koopkrachtplaatjes”, die bij elke nieuwe beleidsoptie moeten worden herzien en tot o p tienden van procenten uitgewogen, doen irreëel aan bij de kolossale problematiek die o p ons af komt.
De fondsbeheerders proberen met
kunst- en vliegwerk de bedrijfsverenigingen in staat te stellen aan hun uitbetalingsverplichtingen te voldoen. Door gebruik te maken van overschotten bij het
ene fonds proberen ze de tekorten bij an-
ESB 12-1 1-1980
dere tijdelijk aan te vullen. Het is volstrekt duidelijk dat met dit passen en meten alleen maar tijdelijk kan worden
voorkomen dat de premies worden verhoogd tot een niveau dat d e draagkracht
van het bedrijfsleven te boven gaat.
In d e komende jaren – en niet o p al te
lange termijn – moet daarom een ingrijpende wijziging van het sociale-zekerheidsstelsel worden verwacht. De vraag
komt opnieuw aan de orde of de koppeling tussen lonen en uitkeringen, die nu
vast ligt in de Wet o p de aanpassingsmechanismen, kan worden gehandhaafd.
Hooguit zal dit, politiek en maatschappelijk moeilijke, besluit kunnen worden
omzeild door het minimumloon te verlagen, of althans vertraagd aan te passen
aan de loonindex.
Het Ministerie van Sociale Zaken is
bezig met een reconstructie waarbij gezocht wordt naar een evenwicht tussen
een bescheiden economische groei en de
stijging van de kosten en omvang van de
sociale zekerheid. Kortingen o p de uitkeringen, zoals het kabinet elk halfjaar
toepast, zullen niet meer toereikend zijn.
We groeien naar een stelsel van basisvoorzieningen o p het niveau van het sociaal minimum met daarboven aanvullende voorzieningen die gebonden zullen worden a a n maxima. Tegelijkertijd
wordt gezocht naar een betere coördinatie van uitkerings- en volumebeleid. Sociaal beleid zal in verband moeten worden gebracht met arbeidsmarkt- en arbeidsvoorzieningenbeleid en optimalisering van de arbeidsomstandigheden om
onnodige werkloosheid te voorkomen.
Nieuwe begrippen zullen ingang vinden, zoals ,,noodzakeliike kosten van
levensonderhoud” als uitgangspunt voor
de definitieve herstructurering van de
kinderbijslag als volksverzek&ing. De
samenvoeging van de werkloosheidsregelingen zal naast een verbetering van
het thans zo verbrokkelde systeem, aanknopingspunten moeten bieden voor besparingen en voor arbeidsmarktbeleid.
Om d e groei van het aantal arbeidsongeschikten – volgens een heel recente raming 795.000 in 1985 – in te dammen,
zal e r een eind worden gemaakt aan de
onbeperkte verdiscontering van d e werkloosheid in de WAO-uitkeringen. Er zal
een nieuwe Algemene ouderdomswet
moeten worden geschreven, omdat voor
eind 1984 de uitkeringsrechten van man
en vrouw krachtens een EG-richtlijn
moeten worden gelijkgetrokken.
De toenemende vergrijzing van de bevolking -het aantal bejaarden stijgt van
1.320.000 in 1980 naar 1.420.000 in 1985
– levert steeds grotere problemen op
voor d e financiering via de omslag. De
gelijkberechtiging van man en vrouw
zou die problemen ondraaglijk maken
als zij als echtpaar dezelfde aanspraken
zouden krijgen als nu de man alleen als
gezinshoofd. Daarom zullen ook hier,
net als bij de werkloosheidsregeling,
maxima moeten worden gesteld zoals nu
al bestaan in de Algemene arbeidsongeschiktheidswet die model komt te staan
voor alle sociale verzekeringen.
De mogelijkheden o m met volumebeleid d e ontwikkeling in de hand te krijgen
zijn beperkt. Betere beheersing van de
kosten en van de volume-ontwikkeling
moet mogelijk zijn door een geïntegreerde aanpak van sociaal beleid en arbeidsmarktbeleid. De ideeën die hierover bij
Sociale Zaken leven gaan in de richting
van centralisatie en regionalisatie van
beheer en uitvoering. Die gedachten
roepen grote weerstanden op bij werkgevers- en werknemersorganisaties en bij
gemeentelijke sociale diensten. De hervorming van het sociale-zekerheidsstelsel zal zeker nog een keihard politiek gevecht opleveren. De organisaties voelen
zich bedreigd in hun historisch gegroeide
zelfstandigheid.
In de adviesaanvraag van Albeda en
De Graaf aan de S E R wordt al vooruitgelopen o p de toekomstige stelselwijzigingen. Nu al moet de referte-eis voor de
WW worden verzwaard van 65 tot 130
dagen. Voor de gehuwde werkende
vrouw zou de AOW-premie niet meer
worden gerestitueerd als de Kamer zich
niet tegen dat voorstel had uitgesproken.
De interpretatie van de artikelen 12
WAO en 21 AAW moet zodanig worden
gewijzigd dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten sneller terugvallen in WWV en
WW als ze niet kunnen aantonen dat ze
geen werk kunnen vinden door hun handicap.
Het zijn allemaal aanwijzingen voor
een strenger toelatingsbeleid waarbij
scherpere criteria zullen worden gehanteerd o m de toestroming naar de WAO
en AAW af te remmen. De beste vorm
van volumebeleid is het scheppen van
werkgelegenheid. Het systeem van de sociale zekerheid is niet opgewassen tegen
een blijvende werkloosheid van grote
omvang. We mogen al tevreden zijn als
we d e trendmatige volumegroei – waarin geen rekening is gehouden met de
werkloosheid – de baas kunnen blijven.
A. F. van Zweeden