Reactiefuncties en
strategisch management
G.W.J. Hendrikse*
D
e aard van de investeringen, de aard van de concurrentie en de
toetredingsbeslissingen zijn cruciaal voor de keuze van strategische
investeringen en bet daarop volgende concurrentieproces. Op basis van deze
variabelen onderscheidt de auteur acht bedrijfstrategieen en past deze toe op een
aantal aspecten van de concurrentie op oligopolistische markten.
De studie van strategische situaties heeft een groot
aantal typologieen en classificaties opgeleverd en
vele case-studies hebben het specifieke karakter
van bedrijfstakken belicht. Deze bijdragen zijn waardevol in zichzelf, maar het lijkt soms alsof in principe alles mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn dat
hoge uitgaven voor reclame weliswaar een clientele
opbouwen, maar dat de concurrentie er ook van
profiteert en hoge R&D-uitgaven kunnen leiden tot
een voorsprong op de concurrentie, maar deze kan
de innovatie wellicht eenvoudig copieren.
Dit artikel zal een speltheoretische strategietaxonomie uiteenzetten die ruimte laat voor de verscheidenheid van markten, terwijl voor elke specifieke situatie uitspraken gedaan worden over de optimale
bedrijfsstrategie1. Het zal blijken dat de aard van de
investeringen, de aard van de concurrentie en de
toetredingsbeslissing cruciaal blijken te zijn voor de
keuze van strategische investeringen en het daarop
volgende concurrentieproces.
De strategisch-managementliteratuur maakt meestal
een onderscheid tussen twee niveaus van strategiebepaling. Men onderscheidt beslissingen op business unit en concernniveau. Business unit-analyses
zijn gericht op een bepaalde bedrijfstak, terwijl de
beslissingen op concernniveau zich richten op de
portfolio van activiteiten van het bedrijf. De toepassingen in dit artikel gaan voornamelijk over de beslissingen in een bepaalde bedrijfstak.
De opzet van dit artikel is als volgt. Allereerst worden reactiefuncties gedefinieerd en toegelicht. Vervolgens zal een hierop gebaseerde taxonomie van
bedrijfsstrategieen worden geformuleerd. Daarna
zullen verscheidene toepassingen besproken worden en ten slotte zullen nog enige conclusies gegeven worden.
De reactiefuncties in een duopolie met hoeveelheidsconcurrentie is weergegeven in flguur 1, waarbij de
reactiefunctie van onderneming 1 (2) is weergegeven
met Ri (R2). Merk op dat de geproduceerde hoeveelheden van de ondernemingen op de assen weergegeven zijn en niet een hoeveelheid en prijs zoals in een
vraag- of aanbodfiguur. Het snijpunt is een zogenaamd Nash-evenwicht. De helling van de reactiefunctie is negatief omdat een verlaging van de produktie van mijn concurrent een groter gedeelte van
de markt overlaat, zodat mijn winstmaximaliserende
hoeveelheid stijgt. De strategische variabele wordt
een strategisch substituut genoemd wanneer er sprake is van een reactiefunctie met een negatieve helling2.
Een andere mogelijkheid is dat ondernemingen concurreren op basis van prijzen. Neem aan dat er nu
sprake is van niet volledig identieke, doch substitueerbare produkten. Een prijsstijging van de concurrent gaat gepaard met een verminderde afzet van
deze concurrent. Er blijft dus een groter gedeelte
van de marktvraag over en het gevolg is een hogere
prijs. De helling van de reactiecurve is dus positief.
De strategische variabelen worden strategische complementen genoemd wanneer de reactiefuncties een
positieve helling hebben.
De winst van een onderneming die zich op haar reactiefuntie bevindt, stijgt wanneer de hoogte van de
strategische variabele toeneemt. Een verminderde
produktie van de concurrent in een markt waar geconcurreerd wordt op basis van hoeveelheden zal
leiden tot een toename van de resterende vraag. De
winstmaximaliserende produktiehoeveelheid en de
daarbij behorende winst zal dus stijgen. Een vergelijkbare redenering gaat op voor concurrentie op ba-
Reactiefuncties
* De auteur schreef dit artikel in het kader van het VF-programma Ondernemingsstructuur en ondernemingswaardering, aan de Katholieke Universiteit Brabant.
Een reactiefunctie is gedefinieerd als de beste actie
van een onderneming, gegeven de acties van de andere ondernemingen. Reactiefuncties worden daarom ook wel eens beste-antwoordfuncties genoemd.
De beste actie komt overeen met de actie die de
doelfunctie (bij voorbeeld winst) maximaliseert.
ESB 24-7-1991
1. G.W.J. Hendrikse, Speltheorie en strategisch management, Bedrijfskunde, 1991.
2. J. Bulow, J. Geanakoplos en P. Klemperer, Multimarket
oligopoly: strategic substitutes and complements, Journal
of Political Economy, jg. 93, 1985, biz. 488-511.
hogere winst tot gevolg.
Merk nog op dat de aard van de concurrentie bepaalt hoe de volger reageert op de leider. Indien er
van de reactiefunctie vast, hetgeen bepalend is voor
de korte-termijnconcurrentie. Vervolgens wordt de
toetredingsbeslissing genomen door de volger en
uiteindelijk wordt de uitkomst van het concurrentieproces bepaald door het snijpunt van de reactiefuncties.
Strategische overwegingen leiden tot onder- of overinvesteren van de gevestigde onderneming. Dit onderof overinvesteren is gedefinieerd ten opzichte van de
situatie waarin er geen potentiele toetreder is. (De
winst van de leider zal dus enigszins dalen.) Onaantrekkelijk is dit investeringsgedrag echter niet omdat
het concurrentieproces met de mogelijke toetreder
hierdoor op een voor de leider gunstige wijze wordt
gestructureerd. Het ‘sunk’ karakter van de investeringen beperkt de keuzevrijheid van de leider in een
eventuele concurrentiestrijd en dit is aantrekkelijk
wanneer de beslissingen van de eventuele toetreder
daardoor meer overeenkomen met het belang van de
sprake is van strategische substituten dan zal een
leider. Een voorbeeld is een extra grote capaciteit van
agressieve actie van de leider (dat wil zeggen een
hogere produktie) resulteren in een minder agressief antwoord van de volger (dat wil zeggen een lager niveau van de produktie). De reactie van de volger is daarentegen agressief wanneer de markt
gekarakteriseerd wordt door strategische complementen. Een agressieve beslissing van de gevestigde
onderneming (dat wil zeggen een lagere prijs) zal
de leider. De resulterende grotere produktie reduceert het gedeelte van de markt dat overblijft voor de
toetreder. De toetreder zal derhalve minder produceren of zelfs van toetreding afzien.
De investeringen van de leider worden als ‘hard’
(‘zacht’) omschreven wanneer de relatie tussen de
hoogte van de investeringen van de leider en de winsten van de volger negatief (positief) is. Het hard
(zacht) zijn van investeringen geeft dus een negatieve
(positieve) externaliteit weer van deze investeringen
Ri
Figuur 1. Stra- sis van prijzen. Een hogere prijs van de concurrent
tegiscbe sub- heeft tot gevolg dat er een grotere vraag overblijft.
stituten.
De onderneming reageert hierop door meer te pro-
duceren en een hogere prijs te zetten. Dit heeft een
door de volger met een agressieve beslissing worden beantwoord.
op de winst van de concurrent.
Taxonomie van strategieen
De aandacht zal zich nu richten op acties (investeringen) van de leider die de toetredingsbeslissing van
de volger en het daarop volgende concurrentieproces bei’nvloeden. Er zal steeds worden verondersteld dat er ruimte is voor twee ondernemingen in
de markt, maar de investeringsbeslissing van de gevestigde onderneming kan toetreding tot de markt
onaantrekkelijk maken.
Een belangrijk aspect van markten is het al dan niet
aanwezig zijn van investeringen die voor een gedeelte ‘sunk’ zijn. ‘Sunk’-investeringen zijn die investerin-
gen die een lange tijd opbrengsten genereren bij een
specifieke aanwending, doch niet gebruikt kunnen
worden voor iets anders. De onderneming zal deze
activiteiten blijven ontplooien omdat het produktiemateriaal bij een andere aanwending minder waard
is. ‘Sunk’-investeringen bewerkstelligen derhalve de
geloofwaardigheid van bepaald gedrag in de toekomst. Het zal duidelijk zijn dat zulke investeringen
strategische gevolgen hebben. De concurrenten kun-
nen zulke investeringen interpreteren als slecht
nieuws met betrekking tot de winstgevendheid van
de bedrijfstak en daardoor besluiten om slechts in beperkte mate of geheel niet toe te treden. Voorbeelden
van dit soort investeringen zijn R&D-uitgaven, reclame-uitgaven en investeringen in infrastructuur.
De onderneming die investeert in activiteiten die
een ‘sunk’ karakter hebben zal proberen om de werking van de markt in een voor de onderneming aantrekkelijke (dat wil zeggen minder concurrerende)
richting te sturen. ‘Sunk’-investeringen bei’nvloeden
de winsten die in de volgende periode gemaakt worden. Dit heeft dus tot gevolg dat de leider door het
doen van deze investeringen de eigen reactiefunctie
kiest. Deze lange-termijnbeslissing legt de locatie
Het profiel (agressief of passief) van de leider legt
aan de ene kant een relatie met de aard van de concurrentie (agressieve op passieve reactie) en aan de
andere kant een relatie met de aard van de investeringen (hetgeen de relatie met de winst van de toetreder legt). Een agressief profiel verlaagt, via een
lage prijs of een hoge produktie, de winst van de
volger. Deze lagere winst van de volger wordt bereikt door de leider via overinvesteren in harde activiteiten of onderinvesteren in zachte activiteiten.
Het tegenovergestelde geldt voor het bewerkstelligen van een passief profiel.
De intensiteit van de eventuele concurrentiestrijd
(agressieve of passieve beslissingen van de leider)
en de aard van de investeringen (hard of zacht) leiden tot de volgende taxonomy van bedrijfsstrategieen :
– top dog: overinvesteren om er agressief uit te zien;
– puppy dog: onderinvesteren om er passief uit te
zien;
– lean and hungry, onderinvesteren om er agressief uit te zien;
– fat cat: overinvesteren om er passief uit te zien.
De winstmaximaliserende strategic van de gevestigde
onderneming houdt rekening met hoe de toetredingsbeslissing hierdoor wordt beinvloed en hoe de daarop volgende concurrentiestrijd er uit zal zien. De acht
mogelijke situaties kunnen het eenvoudigst geanalyseerd worden door eerst de situaties zonder toetreding na te gaan. Het zal duidelijk zijn dat de gevestig-
3. D. Fudenberg en J. Tirole, The fat cat effect, the puppy
dog ploy and the lean and hungry look, American Economic Review, jg. 74, nr. 2, 1984, biz. 361-368.
de onderneming de ‘top dog’ of ‘lean and hungry’strategie zal volgen om toetreding te verhinderen.
Deze strategieen geven de leider een agressief profiel
en stellen derhalve een intensieve concurrentiestrijd
in het vooruitzicht. Dit maakt de bedrijfstak minder
aantrekkelijk voor de potentiele toetreder. Als bepaalde acties van een onderneming een hard karakter
hebben, dan is het advies aan deze onderneming om
een extra hoog niveau van deze acties te kiezen. Dit
verlaagt de winst van de rivaal. De onderneming kiest
de ‘top dog’-strategie. Als de investeringen echter een
zacht karakter hebben, dan moet men onderinvesteren in deze acties. Een lager niveau van deze actie
leidt tot een lager niveau van de winst van de concurrent. De onderneming wordt geadviseerd om de ‘lean
and hungry’-strategie te kiezen. Er vindt geen toetreding plaats en de gevestigde onderneming blijft derhalve een monopolist. De monopolieprijs of -hoeveelheid die gekozen wordt hangt af van de hoogte van
de investeringen die nodig waren om toetreding te
verhinderen. Deze optimale bedrijfsstrategieen, wanneer er geen toetreding plaatsvindt, zijn nog eens samengevat in label 1.
De activiteiten van de leider in de situatie met toetreding zijn er op gericht om de concurrentiestrijd te
verminderen. De leider wil via zijn investeringen bewerkstelligen dat de toetreder zich passief opstelt in
het concurrentieproces. Een markt met strategische
substituten vereist een agressief profiel van de leider om de volger tot passief gedrag te bewegen. De
gevestigde onderneming zal dus de ‘top dog’ of de
‘lean and hungry’-strategie kiezen. Agressief gedrag
van de gevestigde onderneming in een markt met
strategische complementen is echter niet gewenst
omdat de toetreder agressief zal reageren. Een passief profiel van de leider leidt tot het gewenste resultaat. De ‘puppy dog’ of ‘fat cat’-strategie zal dus gekozen worden.
De onder- of overinvesteringsbeslissing wordt bepaald door het hard of zacht zijn van investeringen.
Een agressief profiel heeft een intensieve concurrentiestrijd tot gevolg en dus een lage winst voor de toetreder. Deze lage winst wordt bewerkstelligd door
te overinvesteren wanneer er sprake is van harde investeringen, terwijl onderinvesteringen de winst van
de leider maximaliseert wanneer er sprake is van
zachte investeringen. Een oligopolistische markt
met strategische substituten en harde investeringen
leidt dus tot een ‘top dog’-strategie, terwijl strategische substituten en zachte investeringen in een
‘lean and hungry’-strategie resulteert.
Een passief profiel van de leider stelt een gezapige
concurrentiestrijd in het vooruitzicht en de toetreder
zal dus een hoge winst behalen. De leider bewerkstelligt een hoge winst voor de volger door minder
te investeren in harde activiteiten of meer te investeren in zachte activiteiten. Een ‘puppy dog’-strategie
maximaliseert de winst van de gevestigde onderneming in een markt met strategische complementen
en harde investeringen, terwijl een ‘fat cat’-strategie
gewenst is in een markt met strategische complementen en zachte investeringen. Tabel 2 vat de resultaten in het geval van toetreding samen.
Het onderscheid tussen de aard van de concurrentie
en de aard van de investeringen heeft in vier oligopolistische markten geresulteerd. De winstmaximaliserende strategic van de gevestigde onderneming
ESB 24-7-1991
Investeringen maken de leider
hard
zacht
Strategische complementen
Strategische substituten
Top dog
Top dog
Lean and hungry
Lean and hungry
Investeringen maken de leider
hard
zachtaardig
Strategische complementen
Puppy dog
Fat cat
Strategische substituten
Top dog
Lean and hungry
is in al deze markten bepaald voor de situatie met
Baven: tabel 1.
en zonder toetreding. De keuze van de strategic in Optimale beeen bepaalde markt is gebaseerd op de vergelijking drijfsstratevan de winst in beide situaties. De strategic die de gieen wanneer
geen toetrehoogste winst oplevert zal gekozen worden. De stra- ding plaatstegic in een markt met strategische substituten is
vindt
duidelijk omdat deze niet afhangt van de toetreDaaronder: tadingsbeslissing. Het is op voorhand echter niet te
bel 2. Optimale
zeggen welke strategic in een markt met strategische complementen de hoogste winst oplevert. Dit bedrijfsstratehangt onder andere af van de kosten die met de in- gieen wanneer
toetreding
vesteringen zijn gemoeid en de hoogte van de
plaatsvindt
marktvraag. De toepassingen in de volgende paragraaf zullen dit uitgebreid illustreren.
Toepassingen
Er zijn veel toepassingen geformuleerd voor situaties met een klein aantal partijen. Men kan hierbij
denken aan de internationale handel (Europa,
Noord-Amerika, Zuidoost-Azie), macro-economi-
sche analyses met betrekking tot de centrale bank
en de overheid, de relatie tussen een lokale over-
heid en de ingezetenen van een jurisdictie, enzovoort. Deze paragraaf zal zich beperken tot de concurrentie tussen een klein aantal ondernemingen.
Capaciteit
Een gevestigde onderneming investeert in de eerste
periode in de omvang van de produktiecapaciteit en
bepaalt daarmee de variabele kosten in de volgende
periode. Hogere investeringen leiden tot lagere marginale kosten. Een verlaging van de marginale kosten
verhoogt de produktie van de gevestigde onderneming wanneer er sprake is van hoeveelheidsconcurrentie. Deze hogere produktie van de leider leidt tot
een lagere produktie van de volger. De investeringen
van de leider worden dus als hard gekarakteriseerd
omdat er sprake is van een negatief verband tussen
de hoogte van deze investeringen en de winst van de
volger. De leider zal overinvesteren, dat wil zeggen
de ‘top dog’-strategie volgen. Deze strategic zal zowel
in de situatie van toetreding als geen toetreding geko-
zen worden. De reden is dat een lagere produktie van
de volger (of toetreder) gunstig is voor de leider.
De strategiekeuze is minder eenvoudig wanneer er
sprake is van strategische complementen, bij voor-
beeld prijsconcurrentie. Deze keuze hangt nu af van
het al dan niet toetreden van de volger. De gevestigde
onderneming zal nagaan of een grote (G) capaciteit
die de volger doet besluiten om niet toe te treden
meer winst oplevert dan een kleine (K) capaciteit
waarbij toetreding plaatsvindt. Er is sprake van een
‘top dog’-strategie wanneer dit het geval is. Zo niet,
P2
RKG)
Ri(K)
PI
Figuur 2. Ca-
dan zal de leider een kleine capaciteit kiezen en daar-
paciteitskeu- mee een ‘puppy dog’-profiel aannemen. De leider
ze en strategi- geeft met een kleine capaciteit aan dat er geen agresscbe complesieve prijspolitiek gevolgd zal worden. Het loont namenten
melijk niet om de prijs te verlagen wanneer toch al
niet aan de vraag voldaan kan worden. Dit signaal
vermindert vervolgens de intensiteit van de prijscon-
currentie van de rivalen in de tweede periode. Deze
markt is gerepresenteerd in figuur 2.
Reclame en ‘goodwill’
De gevestigde onderneming kiest in de eerste periode de hoogte van haar reclamebudget. Deze reclameu-uitgaven dienen het bestaan en de prijs van het
produkt bekend te maken aan klanten. Verscheide-
gische overwegingen omdat deze keuze in de eerste
periode het concurrentieproces in de volgende periode structureert. Neem aan dat er twee ondernemingen zijn die elk twee produkten gaan produceren. Er
is sprake van twee marktsegmenten en op elk marktsegment kunnen twee produkten gepositioneerd worden. De produkten in een bepaald segment zijn substituten voor elkaar, doch nauwelijks voor de
produkten in het andere segment.
Marktsegmentatie (dat wil zeggen elke onderneming neemt een bepaald segment van de markt geheel voor zijn rekening) is aantrekkelijk omdat elke
onderneming dan monopolist is op zijn segment.
Als de ondernemingen echter geconfronteerd worden met een potentiele toetreder dan kan het afzien
van marktsegmentatie wel eens de voorkeur verdienen. Er is meer concurrentie in de markt wanneer
beide ondernemingen een produkt in beide segmenten aanbieden. De markt is daardoor minder aantrekkelijk voor de toetreder en er kan dus wel eens
van toetreding afgezien worden, terwijl toetreding
zou plaatsvinden wanneer er sprake zou zijn van
marktsegmentatie. Het afzien van marktsegmentatie
is een ‘commitment’ tot intensievere concurrentie .
Uitwisselbaarheid
overblijft. De winst van de toetreder zal dus toene-
Uitwisselbaarheidsbeslissingen hebben betrekking
op systemen met verscheidene componenten, zoals
de hard- en software van computers en lenzen en fototoestellen. Deze componenten kunnen afzonderlijk gekocht worden, doch slechts te zamen gebruikt
worden. Elke onderneming moet beslissingen nemen ten aanzien van het uitwisselbaar (compatibel)
zijn voor elk van haar componenten met die van
concurrenten. De consument stelt op basis van zijn
preferenties het pakket componenten (dat wil zeggen het systeem) zodanig samen dat het meest bevredigende systeem wordt gekocht.
Er zijn verscheidene prikkels voor de ondernemingen om de onderlinge uitwisselbaarheid van de
componenten te bewerkstelligen. Uitwisselbaarheid
verhoogt de produktvarieteit in de markt en daarmee de vraag naar systemen omdat consumenten be-
men wanneer de gevestigde onderneming meer ad-
ter aan hun trekken komen. Daarnaast vermindert
verteert.
Als het te kostbaar is voor de gevestigde onderneming om toetreding te verhinderen, dan zal er in de
eerste periode veel gei’nvesteerd worden in reclame.
Hoge uitgaven voor reclame geven aan dat de gevestigde onderneming prijsverlagingen of vergroting
van de produktie wil vermijden. De onderneming
wordt dus als het ware een pacifistische ‘fat cat’ om
uitwisselbaarheid de prijsconcurrentie in de markt.
De reden is dat een prijsverlaging van een component door een onderneming de vraag naar alle systemen verhoogt waarin deze component aanwezig is.
Dit geldt dus ook voor systemen waar andere componenten voorzien worden door de concurrentie.
De onderneming is derhalve niet in staat om de opbrengsten van de verhoogde vraag volledig te internaliseren. Prijsverlagingen zijn dus niet zo attractief
als in de situatie met niet uitwisselbare componenten. De verhoogde vraag en de minder aggresieve
prijszetting zorgen ervoor dat het voor beide ondernemingen aantrekkelijk is om onderlinge uitwisselbaarheid te bewerkstelligen.
Merk op dat het resultaat afhankelijk is van de veronderstelling dat beide ondernemingen in de markt
blijven. Een onderneming kan rivalen tot uittreding
dwingen door componenten niet uitwisselbaar te
ne klanten die de advertentie in de eerste periode
gelezen hebben, nemen niet de moeite om in de
tweede periode ook nog eens advertenties te lezen.
Zij blijven bij de gevestigde onderneming kopen.
Dit gedeelte van de markt vormt de loyale klantenkring en representeert de goodwill van de gevestigde onderneming .
Reclame-activiteiten van de gevestigde onderneming zijn investeringen die de leider zachtaardig maken. De reden is dat toenemende reclame-uitgaven
in de eerste periode de loyale klantenkring in de
tweede periode vergroot. Dit maakt een hoge prijs
in de tweede periode aantrekkelijk voor de leider.
Deze hoge prijs is ook aantrekkelijk voor de toetre-
der omdat dan een groot gedeelte van de markt
zodoende de toetreder tot minder agressief gedrag
te bewegen. Indien het echter profijtelijk is voor de
gevestigde onderneming om toetreding te verhinderen, dan verdient onderinvesteren in reclame de
voorkeur. Beperkte uitgaven voor reclame leiden tot
een kleine loyale klantenkring. De onderneming bewerkstelligt hiermee de geloofwaardige dreiging dat
het in de tweede periode een prijzenslag zal aangaan wanneer toetreding plaatsvindt. Dit is dus een
voorbeeld van de ‘lean and hungry’-strategie.
Assortment
Ondernemingen produceren vaak een grote verschei-
denheid aan produkten. De samenstelling van het assortiment wordt weer gedeeltelijk bepaald door strate-
4. Idem.
5. J.A. Brander en J. Eaton, Produkt line rivalry, American
Economic Review, jg. 74, nr. 3, 1984, biz. 323-334.
maken. Dit verlaagt namelijk de vraag en leidt tot
een agressievere prijszetting .
antitrust laws when it is clearly shown that it has
agreed with one set of employers to impose a certain
wage scale on other bargaining units”.
Aandelenparticipaties en joint ventures
Wederzijdse aandelenparticipaties en joint ventures
bewerkstelligen een positieve relatie tussen de winsten van de afzonderlijke ondernemingen en daardoor zal de concurrentie afnemen. Het stroomlijnen
van belangen in de bedrijfstak door middel van aandelenparticipaties en joint ventures leidt tot gedrag in
de bedrijfstak dat meer overeen komt met gezamelijke winstmaximalisatie, dat wil zeggen minder produktie en hogere prijzen7. Het gedrag in de tweede periode is weliswaar niet cooperatief, maar de beslissingen
in de eerste periode hebben de concurrentie in de
tweede periode al dermate gestructureerd dat min of
meer cooperatieve uitkomsten resulteren in de tweede periode. Aandelenparticipaties of ‘joint ventures’
in de eerste periode bewerkstelligen een verschuiving
van de reactiefuncties naar de oorsprong wanneer er
sprake is van hoeveelheidsconcurrentie.
Besluit
Vakbonden
Een veel gehoorde kritiek op modellen van oligopolistische markten is dat alles mogelijk is door middel
van een geschikte keuze van veronderstellingen. We
hebben inderdaad gezien dat van alles mogelijk is,
maar we hebben duidelijke uitspraken kunnen doen
door de strategische situatie aan de hand van drie
exogene variabelen in kaart te brengen. De aard
van de investeringen, de aard van de concurrentie
en de toetredingsbeslissing bleken cruciaal te zijn
voor de keuze van de strategische investeringen en
het daarop volgende concurrentie proces.
De literatuur op het gebied van oligopolistische
markten is omvangrijk. Er zijn dan ook verscheidene interessante onderwerpen niet aangeroerd. We
zijn er van uitgegaan dat ondernemingen niet samenwerken. De mogelijkheden voor samenwerking
nemen echter toe wanneer een markt zich over vele
perioden uitstrekt. Daarnaast hebben we gekeken
Grote ondernemingen worden vaak geconfronteerd
naar de keuze van toetredingsbelemmerende strate-
met vakbonden. Zij zijn vaak in staat om een gedeelte
van de winst van de onderneming naar zich toe te
trekken in de vorm van hogere lonen. De interactie
tussen een vakbond en een bedrijf op de arbeidsmarkt heeft repercussies voor de strategic van de onderneming ten aanzien van rivalen in de produktmarkt. Dewatripont heeft aangetoond dat een
overeenkomst van een bedrijf met een vakbond over
een aantrekkelijke afvloeiingsregeling voor werknemers een afschrikwekkende werking heeft op mogelij-
gieen wanneer er slechts sprake is van een gevestigde onderneming. De implementatie van zulke strategieen kan wel eens bemoeilijkt worden in het geval
van verscheidene gevestigde ondernemingen.
In het klassieke externe-organisatieparadigma bepalen exogene toetredingsbelemmeringen de structuur
van de bedrijfstak. Het gedrag volgt vervolgens uit de
structuur en uiteindelijk wordt performance bepaald
door het gedrag. Deze visie is hier losgelaten. De
nieuwe analyse verloopt in twee stappen. Hiermee
wordt het onderscheid tussen korte en lange beslissingen weergegeven. De concurrentie tussen ondernemingen vindt plaats in de tweede stap. De toetredingsbelemmerende aspecten die keuzen in de eerste
periode voor potentiele toetreders met zich meebrengen zijn nu endogeen in de analyse.
ke toetreders. Zulk een regeling maakt produktieverlagingen (en derhalve ontslagen) onaantrekkelijk
wanneer toetreding plaats zou vinden. Het verbindend verklaren voor de hele bedrijfstak van het
hoogste loononderhandelingsresultaat dat door een
vakbond bereikt wordt heeft ook een toetredingsbelemmerend aspect in zich. Mogelijke toetreders worden namelijk geconfronteerd met hogere arbeidskosten. Strenge voorschriften van de overheid ten
aanzien van milieuvriendelijke produktie kunnen hebben een vergelijkbaar effect.
Williamson analyseert in dit kader het conflict tussen
de Amerikaanse mijnwerkersbond en Pennington
voor het hooggerechtshof. De mijnwerkersbond en
de grote werkgevers waren het er over eens dat overproduktie een probleem was in de kolenindustrie. De
afgesproken oplossing tussen deze twee partijen was
de eliminatie van de kleine producenten. Een van de
afspraken om dit te bewerkstelligen was dat er in de
hele bedrijfstak dezelfde arbeidsvoorwaarden moesten gelden voor zowel de kleine als grote producenten. Hoge looneisen van de vakbonden veroorzaakte
de uittreding van kleine bedrijven (waaronder Philips
Brothers Coal Company met als eigenaar Pennington), omdat zij relatief arbeidsintensief waren als gevolg van geringe mechanisatie. Het hooggerechtshof
gaf Pennington gelijk dat het verbindend verklaren
van arbeidsvoorwaarden een concurrentieverminderende actie is. De uitspraak luidde: “a union may
make wage agreements with a multi-employer bargaining unit and may in pursuance of its own union interests seek to obtain the same terms from other employers, … (the) union forfeits its exemption from the
ESB 24-7-1991
G.W.J. Hendrikse
6. C. Matutes en P. Regibeau, “Mix and match”: produkt
compatibility without network externalities, The Rand Journal of Economics, jg. 19, nr. 2, 1988, biz. 221-234.
7. R.J. Reynolds en B.R. Snapp, The competitive effects of
partial equity interests and joint ventures, International
Journal of Industrial Organization, jg. 4, 1986, biz. 141153.
8. M. Dewatripont, Entry deterrence under trade unions,
European Economic Review, jg. 31, 1987, biz. 149-156.
9. O.E. Williamson, Wage rates as a barrier to entry: the
Pennington case, Quarterly Journal of Economics, jg. 85,
1968, biz. 85-116.