Ga direct naar de content

Optimaal aansluitbeleid windenergie op zee

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 16 2008

mening
Optimaal aansluitbeleid
windenergie op zee
Windenergie is een van de belangrijkste duurzame energiebronnen.
Op land is windenergie de goedkoopste duurzame energiebron,
maar het aantal locaties is beperkt: het waait niet overal even hard
en vaak bestaat weerstand tegen plaatsing. Dus wordt, hoewel
duurder, ook aan plaatsing op zee gedacht.
De regering wil dat er voor 2020 op de Noordzee 6.000 MW aan
windenergie geplaatst is, zo ver uit de kust dat ze niet zichtbaar
zijn vanaf het land. Het Wereld Natuur Fonds voert actie om deze
6.000 MW daadwerkelijk geplaatst te krijgen. Ter vergelijking, in
Nederland staat nu ruwweg 20.000 MW aan productievermogen.
Discussies over windenergie op zee gaan vaak over de te verwachten technische ontwikkelingen, de vraag hoeveel windenergie
uiteindelijk gewenst is, en over hoe hoog de subsidie moet zijn.
Hier wordt ingegaan op twee vragen: waar moet het stopcontact,
oftewel de aansluiting van de windmolen op het landelijke elektriciteitsnet, komen en hoe groot moet het stopcontact worden?
De vraag waar het stopcontact komt, betreft wie welk deel van de
verbinding met de rest van het elektriciteitsnetwerk betaalt. Vanaf
de windmolen tot aan het stopcontact is de producent verantwoordelijk. Dus als het stopcontact bij de duinen ligt, moet de windexploitant de tientallen kilometers kabel vanaf het windpark naar de
duinen betalen. Ligt het stopcontact bij de windmolen, dan betaalt de netbeheerder (TenneT). Totdat windenergie op zee zoveel
goedkoper of minder onzeker is geworden dat de producent zonder
subsidie toe kan en zelf de kosten van de aansluiting kan betalen,
lijkt dit economisch gezien niet zo’n interessante vraag. Immers, of
de windexploitanten betalen de aansluiting en de subsidie is hoog,
of de subsidie is lager, TenneT betaalt de aansluiting en brengt dat
bij de elektriciteitsgebruikers in rekening. Oftewel, u betaalt als
belastingbetaler, of als elektriciteitsgebruiker.
De tweede vraag, die meestal niet gesteld wordt, is: hoe groot
moet de aansluiting zijn? Als het windpark een maximaal vermogen
heeft van 1.000 MW, moet de aansluiting dan ook 1.000 MW
zijn? Deze vraag wordt door Pattanariyankool en Lave (2008) voor
de Amerikaanse situatie beantwoord. Hun conclusie is dat een
optimale aansluiting kleiner moet zijn dan de capaciteit van het
windpark. Hun redenering is verrassend eenvoudig. Omdat de wind
fluctueert, produceert een windpark maar een klein deel van de
tijd op maximale capaciteit. Daarom wordt een aansluiting met dezelfde capaciteit als het windpark maar een klein deel van de tijd
volledig benut. De kosten van deze maximale capaciteit wegen niet
op tegen de elektriciteit die hiermee wordt vervoerd. Een kleinere
capaciteit wordt vaker volledig benut en is daarom economisch
rendabeler. Pattanariyankool en Lave modelleren dit probleem
met een winstmaximaliserende windenergieproducent die zowel
het windpark als de transmissiecapaciteit betaalt. Ze berekenen
de optimale uitkomst (maximale winst) voor een aantal situaties.
Hun basisberekening (een windpark met een capaciteit van dertig procent op vijfhonderd mijl afstand) laat zien dat de optimale
capaciteit 86 procent van de maximale productie is. Een lijn op
volledige capaciteit vergroot de kosten met vijftien procent en de
getransporteerde elektriciteit met slechts vier procent. Vervolgens
laten ze zien hoe de optimale capaciteit toeneemt met de elektri

citeitsprijs en afneemt met de discontovoet waarmee toekomstige
opbrengsten naar nu worden omgerekend. Als de transmissielijn
gebruikt wordt om meerdere windparken te verbinden, dan neemt
de optimale capaciteit toe als de windfluctuatie op de parken
verschilt.
Voor Nederland zullen deze cijfers anders zijn: de afstand om
windenergie op zee aan te sluiten zijn korter, de fluctuaties van de
wind in Nederland zullen anders zijn, en de kosten van hoogspanningslijnen kunnen in Nederland anders zijn (bijvoorbeeld omdat
bouwen op zee duurder is). Kortom, de voor de Amerikaanse
situatie gemaakte berekeningen zullen voor Nederland opnieuw
gedaan moeten worden. Het is de vraag wie deze berekeningen
het beste kan maken. Terug naar de eerste vraag: wie betaalt? Een
exploitant die zelf moet betalen, maakt de afweging wat de optimale capaciteit is. Hij heeft hiervoor de informatie en de prikkel.
Als echter de netbeheerder een aansluitplicht heeft, dan zal deze
voor een capaciteit kiezen die gelijk is aan de maximale productie;
maatschappelijk gezien is er dan te veel uitgegeven aan capaciteit.
Immers de windenergieproducent vraagt aan en heeft geen belang
om minder dan zijn maximale productie te vragen, en de netbeheerder heeft niet voldoende inzicht in kosten en opbrengsten om
zelf een optimum te bepalen.
Beleidsmakers en belangengroepen zoals het WNF doen er daarom
verstandig aan om niet alleen na te denken over hoeveel windenergie gewenst en hoeveel subsidie nodig is. Maar ook moeten ze
zorgen voor een goed aansluitbeleid. De windenergie kost anders
meer dan nodig, of er had met hetzelfde geld meer windenergie
geplaatst kunnen worden.

Literatuur
Pattanariyankool, S. en L.B. Lave (2008) Optimizing transmission from distant wind
farms. Carnegie Mellon Electricity Industry Center, werkdocument.

Michiel de Nooij
Onderzoeker bij SEO Economisch Onderzoek

ESB

93(4535) 16 mei 2008

317

Auteur