Op zoek naar nieuwe grondslagen
voor de Internationale
kredietverlening
DRS. C.J.DEKONING*
De wereldwijde schuldencrisis maakt duidelijk, dat er in een groot aantal ontwikkelingslanden jets
mis is gegaan met het beoordelen van de kredietwaardigheid van deze landen. Kennelijk hebben
banken en internationale financiele instellingen zich bij hun kredietverlening op verkeerde indicatoren
gebaseerd waardoor er een overkreditering kon ontstaan. Volgens de auteur van dit artikel schuilt de
tout in het feit dat de kredietverlenende instanties zich te veel op het saldo van de lopende rekening
van de betalingsbalans baseren, zonder zich af te vragen of de invoer van kapitaal tot een versterking
van de exportsector bijdraagt en zo de terugbetalingscapaciteit van een land versterkt. Hij pleit er voor
om tot een andere dan de gebruikelijke betalingsbalansopstelling te komen, die veel meer houvast
biedt voor de internationale kredietverlening. In dit artikel worden de contouren van een dergelijk
systeem geschetst. De auteur acht het mogelijk om op basis van informatie die in de meeste landen
reeds beschikbaar is, een redelijk betrouwbaar beeld van de kredietwaardigheid van een land te
verkrijgen, zodat te grote risico’s, die zowel de kredietnemer als de kredietgever in problemen
brengen, kunnen worden vermeden.
Inleiding
De constatering dat er lets mis is gegaan in het systeem van het
beoordelen van de kredietwaardigheid van ontwikkelingslanden
zal weinigen verbazen. Interessanter is echter de vraag hoe een
dergelijke systeemfout zo lang ongemerkt heeft kunnen voortbestaan. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal eerst het
huidige systeem van verslaggeving onder de loep worden
genomen.
De relaties van een (ontwikkelings)land met het buitenland
worden gemeten aan de hand van de volgende betalingsbalansopstelling:
Uitvoer van goederen
– / – Invoer van goederen__________________
Handelsbalans saldo
+ / – Netto saldo dienstenbalans
+ / – Netto saldo kapitaalopbrengsten balans
Lopende-rekeningsaldo
Directe investeringen
Officiele
kapitaaltransfers
terugbetalingen)
Errors and omissions
(inclusief
hoofdsom
Saldo totale rekening
Deze opstelling wordt wereldwijd gehanteerd en landen stellen
er hun economische politiek op af, door b.v. als doel te stellen
het lopende-rekeningtekort te beperken of het handelsoverschot
te vergroten. Ook banken benutten de betalingsbalansgegevens
ESB 25-7-1984
op ruime schaal. Er zijn vele indicatoren omtrent de kredietwaardigheid van een land om de betalingsbalansopstelling heengebouwd. Een van de bekendste graadmeters is b.v. de ,,debtservice ratio”, die de verhouding aangeeft tussen het bedrag aan
rente en aflossing dat per jaar aan het buitenland moet worden
betaald vergeleken met de uitvoerwaarde. Een percentage van
25% wordt vaak als maximum gezien. Een andere graadmeter
die gebruikt wordt, is de omvang van het lopende-rekeningtekort uitgedrukt in procenten van het bruto nationaal produkt
(bnp). Een overschrijding van 2% van het bnp wordt op langere
termijn als ongewenst beschouwd. Ook internationale financiele
instellingen zoals het IMF, maken veel gebruik van deze balansopstelling en maken, indien nodig, duidelijke afspraken met
ontwikkelingslanden over doelstellingen die met de betalingsbalans samenhangen.
Ondanks het nauwkeurig volgen van de betalingsbalansontwikkelingen en van de externe-schuldposities van ontwikkelingslanden door de landen zelf, door de commerciele banken in
de wereld en door de internationale financiele instellingen kon
niet worden voorkomen dat zich in 1983 alleen al in zo’n 25 landen de noodzaak voordeed om over achterstallige rente en/of aflossing te heronderhandelen. Men mag mijns inziens wel concluderen dat de voorspellende kracht van de betalingsbalansopstelling ten aanzien van de schuldproblemen van ontwikkelingslanden slechts van beperkte waarde is geweest.
Er zijn gegronde redenen om de huidige betalingsbalansopstelling als indicator voor de kredietwaardigheid van ontwik-
* De auteur is de vertegenwoordiger van de Amro-bank te Jakarta, In-
donesie. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
671
kelingslanden te verlaten. In de huidige opstelling kan men na-
De consumptieve rol van een land ten opzichte van de buiten-
melijk niet meer expliciet uitmaken of het goed of de dienst is
wereld wordt zowel vervuld door de overheid, de bedrijfssector
aangeschaft uit het eigen inkomen van een land, uit opgebouwde
als door de particulieren in een land. Onder consumptie wordt
deviezenreserves uit het verleden of uit extern geleend geld. Het
lopende-rekeningtekort geeft slechts weer dat de invoerwaarde
van goederen en diensten die van de uitvoer heeft overtroffen
(gecorrigeerd voor de kapitaalopbrengstenbalans) en dat voor
dit waardeverschil externe financiering is gevonden. Hoe groter
dit waardeverschil, hoe groter de externe financiering en
hier verstaan het verbruiken van externe valuta met als doel de
aanschaf van invoergoederen en diensten voor binnenlands verbruik. De aanwending van deze goederen mag voor lokale begrippen produktief zijn, doch dit levert louter lokale valutaeenheden op. Daar kan tot op zeer beperkte hoogte koopkracht mee
worden uitgeoefend. Zoals gesteld levert de exportsector dus de
NTW, de ,,winst” van een land.
De ,,winst” van een land verschilt in enkele opzichten van die
andersom.
Aangezien de invoerbehoeften van een ontwikkelingsland
schier onbeperkt zijn, wordt de bovengrens van het lopenderekeningtekort slechts bepaald door de bereidheid van de com-
van een bedrijf. Zo wordt de bedrijfswinst gevormd door van de
merciele banken in de wereld om additioneel krediet te verlenen.
(export)opbrengsten eigen kosten en kosten van derden af te
trekken evenals de lokale belastingen. De ,,winst” van een land
Die vorm van commercieel krediet wordt alleen verleend aan
gaat eveneens uit van exportopbrengsten, maar beperkt de
ontwikkelingslanden. Bij de kredietverlening aan bedrijven en
kostenaftrek tot de ingevoerde goederen en diensten die voor de
particuliere personen wordt immers altijd gekeken naar het inkomen van de aanvrager. In het geval van ontwikkelingslanden
export nodig waren, waarbij de ingevoerde kapitaalgoederen op
hopen banken dat deze landen voldoende vreemde valuta zullen
verdienen om nun externe schulden te kunnen betalen, maar eni-
ge zekerheid daaromtrent hebben ze niet. Dat is dus geen erg solide basis voor de externe kredietverlening.
De vraag kan worden gesteld of er geen betere maatstaven
kunnen worden ontwikkeld om de kredietwaardigheid van een
land te bepalen.
afschrijvingsbasis kunnen worden verwerkt. Het gehele verschil
(inclusief belastingen) tussen uitvoer en externe kosten van de
uitvoer vormt de NTW van een land.
Het verschil tussen NTW en het besteedbaar inkomen wordt
gevormd door de rente en aflossingsverplichtingen (amortisatie)
in verband met de externe schuld uit het verleden. Met het BI kan
de invoer op kasbasis worden betaald. Uit het BI wordt ook de
invoer op basis van extern krediet betaald voor zover het de lo-
pende kosten betreft (rente en aflossingskosten in het jaar van
aanschaf). De externe-schuldpositie wordt apart verwerkt. De
Een gewijzigd rapportagesysteem
amortisatie van de bestaande externe schuld komt als aftrekpost
op het NTW naar voren, terwijl de lopende kosten van de nieuwe
baseren hun kredieten aan particulieren op het persoonlijk inko-
kredietverlening onder invoer op kredietbasis worden opgenomen. Schuldmutaties worden dus gevormd door oude schuld minus lopende aflossingen (geboekt onder amortisatie) plus nieuwe
schuld minus lopende aflossingen (geboekt onder invoer op kredietbasis). Het verschil tussen het BI en de invoer op kas en kredietbasis is het kassaldo van een land. Aanvullende posten op dit
Commerciele banken baseren nun kredieten aan bedrijven op
het bedrijfsinkomen, met name op de winst en de cash-flow (in
principe winst na belasting plus afschrijvingen op kapitaalgoederen) en verder op het geaccumuleerde eigen vermogen van een
bedrijf (geaccumuleerd o.a. door winstinhouding). De banken
men van de aanvrager en diens vermogenspositie. Zowel voor
kassaldo zijn dan nog directe investeringen, schenkingen en
een bedrijf als voor een particulier wordt gekeken naar de toe-
overige ongebonden kapitaaloverdrachten. Dit leidt uiteindelijk
komstverwachtingen ten aanzien van winst, cash-flow en/of inkomens. Aan de hand hiervan wordt bepaald of het krediet al
tot het saldo totale rekeningen, dat overeenkomt met hetzelfde
saldo in de oude betalingsbalansopstelling.
dan niet zal worden gefiatteerd.
De nieuwe betalingsbalansopstelling is een kasopstelling die
Ook voor een ontwikkelingsland kunnen dergelijke inko-
eerst het winstinkomen uit exportopbrengsten weergeeft en
mensbegrippen worden ontwikkeld. Aan de ene kant produceert
het land goederen en diensten die het exporteert. Om deze
waarin de invoer op kas- en kredietbasis zodanig wordt verwerkt
dat de kasmutaties gemeten worden en het kredietvolume en de
exportopbrengst te bereiken zullen de bedrijven die exporteren
een bepaalde hoeveelheid goederen en diensten moeten invoe-
van de betalingsbalansopstelling in oude en nieuwe stijl kan dan
ren: de z.g. invoerwaarde van de export. Dit gaat gepaard met
als volgt luiden:
mvoerwaarde apart worden vermeld. Een schematisch overzicht
een bepaalde hoeveelheid invoerkosten, waarbij als kosten worden opgenomen alle invoerkosten van produkten of diensten die
slechts korter dan een jaar worden gebruikt plus de afschrijvingskosten van de ingevoerde kapitaalgoederen die langer dan
een jaar meegaan. De uitvoerwaarde en de kasopbrengst van de
uitvoer verschillen voor ontwikkelingslanden vaak niet veel omdat externe kredietverlening vanuit ontwikkelingslanden slechts
zeer beperkt voorkomt. Van de kasopbrengst van de uitvoer zullen de invoerkosten van deze uitvoer moeten worden afgetrokken om de netto toegevoegde waarde (NTW) van een land te krij-
Oude stijl
Uitvoer
— / — Invoer van goederen
Handelsbalanssaldo
+/+/-
Netto saldo dienstenbalans
Nieuwe stijl
Uitvoer
-/-
Netto toegevoegde
waarde
— / — Amortisatie externe
Netto saldo
schulden/vorderingen
kapitaalopbrengstenbalans
gen. De NTW vormt het eerste inkomensbegrip voor een land.
Van de NTW kan worden afgetrokken het bedrag aan amorti-
Lopende-rekeningsaldo
Besteedbaar inkomen
—/-
satie (rente plus aflossing) dat een land over haar externe schuld
uit het verleden verschuldigd is. Het verschil van NTW en amortisatie vormt het besteedbaar inkomen (BI) van een land, het
tweede inkomensbegrip. Dit tweede inkomensbegrip hangt saDe produktieve rol van een land ten opzichte van de buitenwe-
reld wordt vervuld door alle instellingen die direct of indirect bijdragen aan de exportopbrengst van een land. Het valt hierbij op
dat in praktisch alle ontwikkelingslanden de overheid van dit
land zelf niets rechtstreeks bijdraagt aan de exportopbrengst.
Invoer overige
goederen/diensten op
kasbasis
+ / — Directe investeringen
+ / – Kapitaaltransfers
men met de consumptieve rol die een ontwikkelingsland ten op-
zichte van de rest van de wereld speelt.
Invoerkosten van
uitvoer
+/-
Besteedbaar overschot
— / — Invoer goederen/
diensten op krediet-
Veranderingen in
basis (lopende gedeelte)
reservepositie
+ / — Errors and omissions
Kasoverschot/tekort
Saldo totale rekening
+ / — Directe investeringen
+ / — Schenkingen
+/ –
Ongebonden kapitaal-
Bedrijven waarvan het eigendom in handen van de overheid is,
transfers (overige)
kunnen dit echter wel doen (b.v. in Indonesie op olie-, gas- en
Saldo totale rekening
tingebied). Via overheidsmaatregelen wordt natuurlijk wel het
economisch gedrag van de exporterende bedrijven beinvloed,
maar in principe wordt het exportinkomen verworven door het
Een vergelijking van de oude en nieuwe stijl betalingsbalans
opstelling levert drie opvallende verschillen op:
bedrijfsleven.
• de invoer is uiteengerafeld in drie typen invoer:
672
— invoer aangewend om extern inkomen te kunnen
verwerven;
Externe kredietverlening aan ontwikkelingslanden op basis van
netto toegevoegde waarde en besteedbaar inkomen
— invoer op kasbasis voor binnenlandse aanwending;
— invoer op basis van extern krediet voor binnenlandse
aanwending;
De externe kredietverlening aan een ontwikkelingsland komt
— de amortisatie van externe schulden omvat de amortisatie
van alle (van de overheid en van de particuliere sector) externe schulden van een land uit het verleden;
— de nieuwe betalingsbalansopstelling maakt het echter
ook mogelijk dat nieuwe externe schulden die zijn aangegaan ten behoeve van de exportsector afzonderlijk wor-
er anders uit te zien indien gebruik wordt gemaakt van de twee
ontwikkelde inkomensbegrippen (NTW en BI). Voor de exportsector in het ontwikkelingsland geldt dat deze zijn inkomen moet
verwerven in een zeer concurrerende wereld. Om dat te kunnen is
het noodzakelijk dat de exportsector zich qua financiering in ieder geval niet negatief onderscheidt van de concurrentie in andere landen. Dit houdt in dat exportbedrijven vrije toegang zouden
moeten hebben tot externe financiering, omdat valuta, rente en
den behandeld als invoerkosten (afschrijvingen en rente)
looptijd dan zo goed mogelijk in overeenstemming kunnen wor-
die door exportopbrengsten zullen worden goedgemaakt.
Na enkele jaren vormt de post amortisatie externe schul-
den gebracht met die van de concurrentie op de belangrijkste af-
• de verwerking van de externe schuld:
den dan alleen schulden aangegaan ten behoeve van de
binnenlandse consumptie;
• de uitvoer en invoer worden in de oude betalingsbalansopstelling op transactiebasis gewaardeerd en in de nieuwe op
kasbasis.
De praktische foepasbaarheid van de nieuwe betalingsbalansopstelling
zetmarkten in de wereld.
De omvang van de externe kredietverlening kan het beste per
project worden beoordeeld. leder project – of het nu vervanging van de bestaande produktiemiddelen is, uitbreiding daarvan of een geheel nieuwe bedrijfsactiviteit – levert indien het,
geheel often dele, op de uitvoer is gericht een zekere exportwaarde op. Indien in een project de exportopbrengsten de invoerkosten van de export voldoende overtreffen om de externe financieringskosten goed te maken, is het in principe rationeel om extern te lenen. Een randvoorwaarde is dat de maximale looptijd
van de lening niet langer mag zijn dan de economische levens-
Indien een onderneming met een omzet enkele malen groter
duur van de betreffende ingevoerde kapitaalgoederen.
dan het bruto nationale produkt van vele ontwikkelingslanden
in staat is om binnen drie maanden na afloop van het boekjaar
haar balans en verlies- en winstpositie bekend te maken, dan
Aangezien de exportsector voor de buitenwereld werkt en harde valuta verdient, moet in principe een externe kredietlimiet
moeten ontwikkelingslanden daartoe ook in staat worden
den van ontwikkelings- en ontwikkelde landen zouden gezamenlijk stappen kunnen nemen om deze kredieten buiten de landenli-
geacht.
De begrippen die gemeten worden zijn de volgende:
(1) uitvoeropbrengsten. Aangezien praktisch geen middellang
extern krediet wordt verleend door ontwikkelingslanden
worden de uitvoeropbrengsten gevormd door de uitvoer-
waarde. Deze worden ook nu reeds gemeten;
(2) invoerkosten van uitvoer. De bron hiervoor is de administratie van het exporterende bedrijf. Nu vindt veelal reeds restitutie plaats van invoerheffingen op grondstoffen. In principe
kan in eerste instantie met schattingen worden volstaan; ge-
leidelijk kunnen die worden verbeterd. Men kan diverse
maatregelen overwegen om een juiste bedrijfsadministratie
te stimuleren (o.a. afschaffing van de bronbelasting voor de
exportsector, verlaging van de effectieve vennootschapsbelasting via een NTW-premiestelsel);
(3) net to toegevoegde waarde = (1) — (2);
(4) amortisatie rente en aflossingen. Aan de ene kant de opbrengsten van deviezenreserves (worden reeds gemeten), aan
de andere kant de rente en aflossing op de totale externe
schuld. De externe schuld van de overheidssector is wel bekend, maar die van de particuliere sector niet altijd. Initieel
kan de totale externe schuld hier worden opgenomen. Gelei-
delijk aan zal de schuld van de exportsector hieruit verdwijnen, naarmate de binnen- en buitenlandse sector beter ge-
scheiden kunnen worden gehouden;
(5) besteedbaar inkomen = (3) – (4);
(6) invoer op kasbasis. Dit kan uit statistieken van de invoerwaarde worden afgeleid door er de invoer op kredietbasis
van af te trekken;
(7) invoer op kredietbasis. Vele landen kennen reeds investeringsgoedkeuringen. De vraag kan worden gesteld of er ex-
tern gefinancieerd wordt, in welke mate en tegen welke voorwaarden. Verder vormen de banken een bron van informatie
(zij hebben reeds vaak rapportageverplichtingen aan de centrale bank omtrent omvang en voorwaarden externe kredietverlening). Tenslotte kan bij het L/C (letters of credit) openen zelfde vraag worden gesteld (deviezenaanmeldingsplicht). In eerste instantie kan men alle meerjarige externe kredieten boven een bepaald bedrag, b.v. US$ 100.000,
meenemen in de administrate. Dit brengt het aantal transacties belangrijk terug en geeft toch een redelijk betrouwbaar
inzicht. Invoer op kasbasis is totale invoer binnenlandse sector ~ / _ invoer op kredietbasis.
De overige grootheden (schenkingen, directe investeringen en
overige kapitaaltransfers) worden reeds gemeten.
ESB 25-7-1984
worden aangelegd per project. Commerciele banken en overhemiet te houden die iedere bank per ontwikkelingsland vaststelt.
Dit is essentieel om de kapitaalverschaffing aan projecten die exportinkomsten genereren onder alle omstandigheden alleen afhankelijk te maken van de economische rationaliteit van de betreffende projecten en niet van de totale financiele positie van
een land.
De basis van de externe kredietverlening voor binnenlandse
consumptie is het besteedbaar inkomen. De variabelen die het BI
bepalen, alsmede de besteding ervan, zijn de volgende:
1. uitvoeropbrengst;
2. nationale efficiency (m.a.w. omvang invoerkosten van de
uitvoer op kas en/of kredietbasis);
3. omvang extern krediet uit het verleden (hoofdsom terugbetalingen);
4. gemiddelde rente externe leningen;
5. gemiddelde looptijd externe leningen;
6. invoer op kasbasis;
7. invoer op kredietbasis;
8. invoercomponent van de groei van het bruto binnenlands
produkt.
De hoogte van het BI hangt af van de ontwikkelingen in de variabelen 1 t/m 5. De groei die het BI in ieder geval moet hebben,
hangt af van variabele 8, die aangeeft dat indien de lokale produktie van goederen en diensten groeit, de behoefte aan invoergoederen in een bepaalde verhouding zal (moeten) meegroeien.
Dit zou de autonome importcomponent van de groei kunnen
worden genoemd. Uitgaande van een bepaalde jaarmeting van
de betalingsbalans nieuwe stijl, zal het maximaal te verlenen externe kredietbedrag afhankelijk zijn van de te verwachten mutaties van de NTW en het BI (van deze laatste met name de
autonome-groeicomponent). Het resulterende beschikbare
amortisatiebedrag kan dan vergeleken worden met het amortisatiebedrag van het jaar ervoor en de netto toename is bekend. Indien rente en looptijd gemiddeld gelijk blijven, zal de hoofdsombepaling van het netto krediet (bruto krediet = netto krediet +
vervanging afgelost krediet) niet moeilijk zijn. Met andere woorden, de maximale externe kredietomvang kan volledig worden
afgeleid uit het verloop van de NTW en het BI, rekening houdend met de gemiddelde rente en looptijdontwikkelingen: dit
zijn de inkomstenbases en de kostenbases van de externe kredietomvang. Het aldus berekende bedrag is een maximumkredietbedrag op basis van lopende inkomens en onder de veronderstelling dat de kredietwaardigheid van een land onveranderd
blijft.
673
Na vaststelling van de maximale kredietomvang kan worden
bepaald hoe de verdeling over invoer op kas- en kredietbasis kan
zijn. De enige instantie die er voor kan zorgen dat een dergelijke
verhouding tussen invoer op kasbasis of invoer op krediet tot
stand komt, is de overheid, die haar invoerbehoefte al dan niet
op kas- of kredietbasis kan dekken al naar gelang de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen. Een praktijkvoorbeeld kan
een en ander verduidelijken (zie label). De uitvoer van Indonesie, Zuid-Korea, Maleisie, de Filippijnen en Thailand bedroeg in
1983 te zamen $ 68 mrd. Als rekenvoorbeeld stellen we dit gelijk
aan het NTW van deze landen. De schuldendienst van deze landen bedroeg in 1983 ongeveer $ 14 mrd., zodat het BI $ 54 mrd.
was.
Tabel. Kredietlimietbepaling op basis van NTW en BI voor Indonesie, Zuid-Korea, Maleisie, de Filippijnen en Thailand te
zamen
1983
1984
I
74,8
15,4
59,4
II
74,8
15,4
BI in mrd. $
68
14
54
59,4
III
74,8
15,4
59,4
Netto omvang extern crediet a)
90
99
93
87,7
Amortisatie in procenten
van de externe kredietomvang
– w.v. gem. rente
15,5
7
15,5
16,5
8
17,5
NTW in mrd. $
Amortisatie in mrd. $
a) Externe kredietomvang is berekend a!s bruto schuld
$ 109 mrd. – $ 19 mrd. = $ 90 mrd.
7
9
/ _ deviezen-reserves:
Situatie I. Stel dat NTW met 10% stijgt, stel dat gemiddelde
renteenaflossinggelijkblijvenop 15,5% van de externe kredietomvang en stel dat de externe schuld proportioneel mag groeien
met de NTW. De netto uitvoerwaarde van de Aziatische Vijf
groeit dan met $ 6,8 mrd. en de externe kredietomvang met $ 9
mrd.,zodatBI + krediettoename (= invoerwaarde) $ 14,4mrd.
bedragen. De kredietwaardigheid van de landen is onveranderd.
Situatie //is identiek aan I, behalve dat de rente gemiddeld 1 %
stijgt. Gevolg hiervan is dat de renterekening stijgt met $ 900
mln. De ruimte voor nieuwe leningen stijgt hierdoor slechts $ 500
mln., hetgeen met een gemiddelde amortisatiegraad van 16,5%
dus een externe-kredietgroei kan toelaten van maximaal $ 3 mrd.
BI + krediettoename is dan $ 8,4 milliard. De kredietwaardigheid van de landen is onveranderd.
Situatie III is gelijk aan I, behalve dat de rente gemiddeld 2%
stijgt. Het resultaat is een BI + kredietafname van $3,1 mrd. De
kredietwaardigheid van de landen is niet veranderd.
Uit bovenstaand voorbeeld kan een duidelijke conclusie worden getrokken. Ontwikkelingslanden importeren in principe
meer goederen en diensten dan zij exporteren omdat zij tevens
extern kapitaal importeren. Een zeer belangrijke factor voor de
invoercapaciteit van Ontwikkelingslanden is echter de rente-ontwikkeling in met name de Verenigde Staten, aangezien het overgrote deel van de externe schuld van Ontwikkelingslanden in dollars luidt, in deze valuta moet worden terugbetaald en de rente
op deze schuld de Amerikaanse rente-ontwikkelingen volgt. Om
de kredietwaardigheid van Ontwikkelingslanden te handhaven
vang van de externe kredietverlening indien een land haar kredietwaardigheid onveranderd wenst te houden. De Aziatische
landen, in tegenstelling tot Latijns-Amerika, lenen in ruime mate tegen vaste renten. Dit vlakt de schommelingen af.
Tot slot van deze paragraaf keren we nog even terug tot de beschikbaarheid van extern krediet. Zoals reeds aangegeven, zal de
exportsector te alien tijde toegang moeten kunnen hebben tot extern krediet voor economisch rationele projecten (bedrijfswinst
en landenwinst). Voor een aantal Ontwikkelingslanden – met
name die welke recent over hun schuld hebben moeten heronderhandelen — is de toegang van de exportsector tot extern krediet
afgesneden. In andere Ontwikkelingslanden geniet de overheid
de hoogste prioriteit in de externe kredietverlening en komen exporterende bedrijven niet of slechts in beperkte mate aan extern
krediet. Nog andere Ontwikkelingslanden verkeren in een
tussenpositie.
Het commerciele bankwezen kan wel gevraagd worden om de
externe kredietkraan open te houden voor goede projecten in de
exportsector van een land, maar alleen dan indien het een dergelijke kredietverlening buiten haar risicolimiet (= landenlimiet)
voor dat land kan houden. Een oplossing voor dit probleem kan
worden gevonden in de oprichting van een kredietverzekeringsmaatschappij in het ontwikkelingsland door de Internationale commerciele banken, inclusief het bankwezen in het ontwikkelingsland zelf. Deze kredietverzekeringsmaatschappij kan
commerciele risico’s op projecten in de exportsector (en misschien eveneens sommige projecten in het binnenland) gedeeltelijk van de betreffende banken overnemen, waarbij het de taak is
van de kredietverzekeringsmaatschappij om er op te letten dat
het project zowel op bedrijfseconomische als op nationale basis
de vereiste ,,winst” oplevert om de externe leningen te kunnen
terugbetalen. De werking van de landenlimiet kan dan worden
geelimineerd door een garantieregeling te treffen met ontwikkelde landen waarbij de ontwikkelde landen politieke risicogaranties afgeven aan de kredietverzekeringsmaatschappij voor exporttransacties van het ontwikkelde aan het betreffende ontwikkelingsland ten behoeve van zijn exportontwikkeling (en indien
gewenst ook t.b.v. de binnenlandse ontwikkeling).
Het opzetten van een dergelijke instelling in Ontwikkelingslanden in plaats van in kapitaal- en goederenexporterende landen
heeft diverse voordelen, waaronder scheiding van financiering
en aankoop, hetgeen de goedkoopste combinatie van deze twee
grootheden kan bevorderen; onbeperkte toegang tot extern krediet voor zover dat economisch rationed ten behoeve van exportsector kan worden aangewend; een betere kredietrisicospreiding voor de banken en een betere kredietinformatie voor
de banken en bedrijven; en ten slotte minder valutarisico’s voor
de exporterende bedrijven. Voorwaar vele redenen om de
oprichting van een dergelijke kredietverzekeringsinstelling te bevorderen, waarvan zeker niet de geringste is het eigenbelang van
ontwikkelde landen om Ontwikkelingslanden te helpen hun kredietbasis te vergroten zodat de invoer van deze laatste landen
hun uitvoer kan overtreffen, in overeenstemming met de grotere
invoerbehoefte van Ontwikkelingslanden maar begrensd door
hun eigen inkomensverwerving.
Enige aanvullende overwegingen
zal de rentestijging geabsorbeerd moeten worden door verminderde externe kredietverlening. Daardoor stijgt het beschikbaar
inkomen voor invoer (op kredietbasis en als geheel) minder snel.
Een van de belangrijke variabelen in de nieuwe betalingsbalansopstelling is de ,,nationale efficientie van de invoerwaarde
Zoals uit voorbeeld III kan worden afgelezen, is een stijging van
van de uitvoer”, met andere woorden hoeveel wordt lokaal ge-
de nominale rente met 2%-punt voldoende om de groei van de
produceerd en wat is het invoergedeelte van de uitvoer. De effi-
invoerwaarde kleiner te doen zijn dan de groei van de uitvoerwaarde. Ontwikkelingslanden worden dan kapitaaluitvoerders
om hun kredietwaardigheid op een onveranderd peil te houden.
cientie kan binnen een bedrijf worden verbeterd (b.v. door technologische vooruitgang). Dit vergroot de NTW. De efficientie
van een land kan ook worden verbeterd door er voor te zorgen
dat bedrijfswinst van exporterende bedrijven en landenwinst zo
ruim mogelijk samenvallen. Factoren die hierbij in ogenschouw
moeten worden genomen, zijn al die factoren die de kosteninputs van exporterende bedrijven bemvloeden. Voorbeelden zijn
de wisselkoers, de interne prijsontwikkeling, de groei van de lokale geldhoeveelheid, de lokale rente, vergunningstelsels, transportkosten, overslagkosten, directe en indirecte belastingen en
in- en uitvoerheffingen.
Bedrijven handelen in het algemeen economisch rationed, ge-
Dit heeft voor de Ontwikkelingslanden zelf maar ook voor de
ontwikkelde landen (via hun verminderde uitvoerkansen) zeer
verstrekkende gevolgen. Het is een situatie die op zich gemakkelijk te vermijden is, maar die zich op dit moment voor met name
de Latijns-amerikaanse landen veel voordoet. Een ander punt in
dit verband is de rentegevoeligheid. Het zal duidelijk zijn dat de
rentegevoeligheid van een ontwikkelingsland wordt vergroot in-
dien het extern in grote mate op variabele (,,floating”) renten
leent. Elke renteverhoging werkt dan veel forser door op de om674
geven de externe omstandigheden. Het zijn echter deze externe
nationale efficiency te verbeteren. Zoals hierboven gesteld kan
omstandigheden die bedrijfsbelangen en landsbelang uiteen
een beter extern inkoopbeleid altijd positief werken indien daardoor meer kan worden ingevoerd bij eenzelfde omvang van het
BI.
kunnen drijven. Zodra het binnenlandse kostenpeil uitgedrukt
in externe valuta tegen de prevalerende wisselkoers belangrijk
uitstijgt boven dat van de concurrerende landen, zal bedrijfsbe-
drijf haar grondstoffen, halffabrikaten en kapitaalgoederen,
Ten slotte nog een woord over de huidige situatie. Veel ontwikkelingslanden verkeren in een dermate precaire financiele situatie dat het hun jaren zal kosten om er op eigen kracht uit te
komen – indien dit al lukt. Om de schuldproblemen nu niet een
evenals de benodigde kennis op internationaal concurrerende
te grote domper op de ree’le mogelijkheden te laten leggen zou
prijsniveaus kan aanschaffen. Hoe groter daarbij het lokale gedeelte is, des te hoger zal de NTW worden. De NTW stijgt niet alleen door meer uitvoer, maar ook door een hogere binnenlandse
efficientie, door het meer samenvallen van het bedrijfsbelang
een eenmalige kapitaalinjectie op zijn plaats zijn. Ontwikkelingslanden hebben behoefte aan risicodragend eigen vermogen.
lang en landsbelang gaan divergeren. Bedrijfseff identic en nationale efficientie zullen wel samenvallen als het exporterende be-
van exporterende bedrijven en het nationaal belang.
In dit verband komt importsubstitutie vaak naar voren als een
manier om invoerwaarde te besparen. Zoals in de nieuwe beta-
lingsbalansopstelling reeds is gesteld, wordt de basis van de externe kredietverlening gevormd door de NTW en het BI en niet
door de wijze van besteden van het BI. Dit betekent niet dat efficiency in de bestedingen zinloos zou zijn, maar dat importsubstitutie alleen zin heeft indien er internationaal concurrerende prijzen worden berekend (inclusief transportkosten) en niet indien
het prijsniveau ver boven wereldmarktprijs ligt en alleen maar
gehandhaafd kan blijven via hoge tariefmuren of quota. Indien
dergelijke beschermde industrieen toch toegang krijgen tot de
markt, dan drijft dit ook vaak de kosten op voor de uitvoerende
bedrijven, die daarmee minder internationaal concurrerend
kunnen zijn. Indien de aankoopwaarde van de invoergoederen
kan worden verkleind doordat er lokale concurrerende alternatieven (in prijs en kwaliteit) voor zijn dan wordt daarmee de mogelijkheid geopend om meer invoergoederen te importeren, hetgeen een positieve zaak is. Als echter het binnenlands kostenpeil
daardoor onder opwaartse druk komt, of zich op een niveau ver
boven wereldmarktprijzen handhaaft, is een dergelijke substitutie weinig zinvol, en zelfs schadelijk voor een land daar het een
meer doelmatige besteding van het BI met een hoger rendement
onmogelijk maakt.
Zoals reeds aangeduid in het gepresenteerde voorbeeld is er
een aantal oorzaken die van buitenaf invloed hebben op de NTW
en het BI van een ontwikkelingsland. Dergelijke externe invloeden doen zich voor bij de exportopbrengst, de gemiddelde rente,
de gemiddelde looptijd, en de omvang van de externe kredieten.
Daarnaast zijn er interne invloeden. De verbetering van het BI
kan intern in een land tot stand worden gebracht door meer exportprojecten te realiseren, de uitvoerwaarde te vergroten en de
Gegeven de grotere ,,winst”-verwachtingen door het versneld
ontwikkelen van de exportsector kan het IMF, bij voorbeeld via
een nieuw op te richten eigen vermogensfaciliteit, een land aan
risicodragend vermogen helpen. De kasoverschotten van rijke of
ontwikkelde landen zouden ten dele moeten kunnen worden
aangewend voor dit doel. Indien nodig zou enige geldschepping
door het IMF zelf kunnen plaatsvinden. Het IMF kan dan met
dezefondsen – of wel zonder enige conditionaliteit of wel onder
bepaalde condities – ,,aandelen” kopen van een land tot het niveau dat nodig is om het land weer , .bankable” te maken. Zodra
een land zijn besteedbaar inkomen weer voldoende ziet aantrekken kan over deze ,,aandelen” dividend worden verstrekt of
zelfs tot aflossing (inclusief redelijke winstdeling) worden overgegaan. Wat nu dringend nodig lijkt voor een aantal ontwikkelingslanden is vermogen dat geen vaste rente draagt en waarbij
dividend en aflossing afhankelijk worden gesteld van de
winstontwikkeling van een land. Onder deze moeilijke omstandigheden kunnen slechts overheden elkaar met een dergelijke
vorm van kapitaaloverdracht helpen. Dit gaat vooralsnog de risiscoaanvaardingscapaciteit van particulieren te boven.
Slot
Het hanteren van een betalingsbalansopstelling als hier voor-
gesteld zal de beheersbaarheid van de ontwikkeling van ontwikkelingslanden kunnen verbeteren, hetgeen ook een gunstige invloed kan hebben op het afvlakken van conjunctuurgolven in de
ontwikkelde landen. De wereld is naar een grote mate van inter-
dependentie gegroeid. Meer internationale handel is goed voor
alle landen. leder land afzonderlijk en alle te zamen zullen bereid
moeten zijn aan de gemeerischappelijke vooruitgang mee te
werken.
C.J. de Koning