Ondernemende universiteiten?
Het Nederlands Gesprek Centrum wenst dat universiteiten zich
ondernemend opstellen. Met dat
ondernemen wordt niet de commercialisering van de universiteit
bedoeld. Het gaat (ik citeer medecolumnist Rinnooy Kan, ESB, 2
September 1987) om ‘slagvaardigheid, kwaliteitsbewustzijn en vernieuwingsdrift’. Het gaat om marktgerichtheid in de zin van gevoeligheid voor omgevingssignalen, om
een universiteit die meer dan de
huidige bereid is keuzen te maken
en de consequenties (goede of
kwade) onder ogen te zien.
In ondernemen zit altijd de gedachte van het wagend handelen,
het nemen van besluiten in een onzekere omgeving, het handelen en
hetdoen van investeringen met het
oog op winst en de kans op verlies.
In ons economisch stelsel is dat bij
uitstek de manier waarop de economie gemanaged wordt. Ondernemen leidttot initiatief, creativiteit
en efficiency. Bovendien garandeert het autonomie van het economisch (even ten opzichte van het
politieke systeem.
Wij hebben vaak de neiging om
ondernemen te reserveren voor de
markt. De overheid, overheidsinstellingen, ziekenhuizen, universiteiten en dergelijke ondernemen niet. Weliswaar nemen zij elke
dag beslissingen, investeren zij,
nemen ze personeel aan in een onzekere omgeving, maar ze ondernemen niet; zij volgen administratieve voorschriften. Althans zo ziet
het eruit. Maar is dat wel waar? In
veel van wat zulke instellingen
doen zit wel degelijk het element
van de keuze, de investering, het
handelen met het oog op een onzekere toekomst. Het grote verschil
met de particuliere onderneming is
gelegen in de omstandigheid dat
zij niet zelf (of althans maar gedeeltelijk) dit risico dragen.
De overheid treedt op als de grote verzekeraar van alle risico’s die
van haar (financieel) afhankelijke
instellingen lopen. Ook risico’s van
het particuliere bedrijfsleven willen
nog wel eens uiteindelijk bij de grote verzekeraar terechtkomen. In
W. Albeda
commercialisering is het mogelijk
en wenselijk die ruimte te creeren.
Die ruimte kan bestaan in de mogelijkheid binnen een gegeven budget belangrijke verschuivingen aan
te brengen en door de mogelijkheid van het gedeeltelijk op de
markt (voor onderzoek en bij voorbeeld na-ervaringsonderwijs) te
opereren. Naarmate het element
van concurrentie meer aanwezig is
(in het geval van de universiteit
gaat het daarbij om concurrentie
om studenten, om financien voor
onderzoek, om al dan niet betaalde
maatschappelijke dienstverlening)
kan die ruimte groter zijn.
wezen is daarmede de overheid
voor rekening en dus voor risico
van de belastingbetaler, de grote
ondernemer van het vaderland. In
het besturen, beleidvoeren, subsidie’ren en financieren ligt een duidelijk ondernemersrisico. Veel beleid voldoet exact aan de kenmerken van het ondernemerschap:
handelen, investeren in een omgeving die geen echte zekerheden
kent.
In die zin is het beheren van het
overheidsbudget dan ook wat anders dan het voeren van de boekhouding van een installing gefinancierd door belastingen en retributies. De vraag waar het om gaat is
in hoeverre die overheid ook van
haar afhankelijke instellingen de
ruimte kan geven voor zelfstandig
ondernemerschap.
De maatschappij van vandaag
met haar ingebouwde veranderingsnoodzaak leent zich steeds
minder voor instituties die niet onmiddellijk op nieuwe ervaringen
reageren door zelf te veranderen,
dat wil zeggen door lerend gedrag.
Dat betekent weer dat ook instituties die zich niet lenen voor marktgerichte zelfstandigheid, een weg
naar ondernemend gedrag moeten
kunnen vinden. Ik denk dat de
schrijvers van de studie over de ondernemende universiteit gelijk
hebben. Ook zonder volledige
SRI