Ga direct naar de content

Monetaire disharmonie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 2 1989

Monetaire disharmonie
De afgelopen maand hebben zich enkele opmerkelijke
ontwikkelingen voorgedaan met betrekking totde rente in
Europa. Op 5 oktober vertioogde de Bundesbank het
disconto met een procent. Enkele Europese landen,
waaronder Nederland en Engeland, volgden het Duitse
voorbeeld, terwijl Frankrijk en Zwitserland een geringere
verhoging voldoende achtten. Italie en Spanje deden
niets. De door Duitsland ge’fnitieerde reeks van renteverhogingen heeft veel te maken met de wens van de
Bundesbank om de inflatie niet verder te laten oplopen.
De Duitse economic groeit krachtig en de renteverhoging
moet bijdragen aan het voorkomen van oververhitting van
de economic. Daarnaast maakte de Bundesbank zich
ook zorgen over de import van inflatie door de koersstijging van de dollar in de voorafgaande maanden. Door de
rente te verhogen hoopte de Bundesbank de koers van
de dollar onder druk te zetten. Hoewel in de Bondsrepubliek wel wordt getwijfeld aan de noodzaak om renteverhoging te gebruiken als instrument om de inflatie te beteugelen, kan men toch stellen dat de renteverhoging in
overeenstemming is met zowel de interne doelstelling
(prijsstabiliteit) als de externe doelstelling van het monetaire beleid (stabilisering van de wisselkoers). Voor Nederland geldt deze harmonie veel minder. De inflatie is zo
laag dat er om louter binnenlandse redenen geen aanleiding is voor het verhogen van de rente. Door de Bundesbank desondanks te volgen geeft De Nederlandsche
Bank (DNB) aan dat de externe doelstelling van het
monetaire beleid momenteel duidelijk prioriteit heeft. In
het Jaarverslag 1988constateerdede president van DNB
dat het accent van het monetaire beleid in toenemende
mate komt te liggen op ondersteuning van het wisselkoersbeleid1. In zoverre kan men de renteverhoging zien
als een voortzetting van bestaande beleidsvoorkeuren.
De renteverhoging is in Nederland echterop nogal wat
kritiek gestuit. Minister Ruding nam de zeer ongebruikelijke stap om publiekelijk te verklaren dat hij zich keerde
tegen de internationale renteverhoging. Een openlijk verschil van het inzicht tussen de in Nederland voor het
monetaire beleid verantwoordelijke autoriteiten duidt er
op dat er een belangenconflict schuilt achter de door DNB
als noodzakelijk gekenschetste stap. DNB acht het volgen van de Duitse renteverhoging essentieel om de
wisselkoers van de gulden ten opzichte van de Duitse
mark stabiel te houden. Volgens directeur Wellink van
DNB kan er op korte termijn wel eens een conflict tussen
de interne en externe doelstelling van het monetaire
beleid zijn. Maar, zo stelde Wellink op 11 oktober voor een
gehoor van institutionele beleggers bij de Nationale Investeringsbank: “De eerste toetssteen is of het renteniveau
verenigbaar is met een vaste wisselkoers ten opzichte
van de Dmark”. Volgens Wellink is het volgen van een
Duitse discontoverhoging wanneer binnenlandse omstandigheden daar eigenlijk geen reden toe geven”…. de
prijs die op korte termijn betaald moet worden om te
kunnen blijven profiteren van het Duitse stabiliteitsanker
en op langere termijn wisselkoers- en prijsstabiliteit tot
stand te brengen”. Deze conclusie is niet verrassend als
men, zoals Wellink doet, de stelling aanhangt dat de
heilzame werking van vaste wisselkoersen voor een zo
open economic als de Nederlandse “onomstreden” is.
De visie dat een stabiele wisselkoers van de gulden ten
opzichte van de Dmark heilzaam is voor de Nederlandse
economic betekent nog niet dat het beleid ook altijd hierop
gericht moet zijn. Tegen de baten hiervan moeten voortdurend de kosten worden afgewogen. Deze afweging zal
niet op ieder moment tot dezelfde conclusie hoeven te

ESB 1-11-1989

leiden. Aan het begin van de jaren tachtig heeft de harde
gulden bijgedragen tot het afdwingen van noodzakelijke
loonkostenmatiging. Dit heeft geleid tot een verbetering
van de rendementsposities in het bedrijfsleven. Na zeven
jaar economische groei mag men niet verwachten dat de
werknemers nog bereid zijn tot verdere loonmatiging. Tot
nu toe is het economische herstel vooral ten goede
gekomen aan kapitaalbezitters; de factor arbeid zal ook
wel eens willen gaan profiteren van de jarenlange matiging. Het huidige wisselkoersbeleid zou dan een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie tot
gevolg kunnen hebben. Bij stijgende loonkosten zal de
uitvoer ernstige schade kunnen ondervinden van een te
harde gulden, terwijl bovendien de invoer onnodig hoog
blijft.
Van belang is niet alleen de vraag wat een ander
wisselkoersbeleid voor consequenties heeft voor het niveau van de groei, maar evenzeer de vraag bij wie deze
groei terecht komt. Dit is meer een politieke dan een
economische afweging en behoort eerder in Den Haag
dan door DNB of de Bundesbank gemaakt te worden. De
totstandkoming van de groei is een van de doeleinden
van het beleid van DNB, de verdeling niet. Zoals het
verschil van inzicht over het te voeren rentebeleid tussen
de minister van Financier: en DNB al aangeeft is er niet
een eenduidig voor ‘s lands welvaart meest dienstige
monetaire politiek. Het automatisch volgen van de Bundesbank komt het lange-termijnvertrouwen van de financiele markten in de gulden ten goede, maar bezorgt de
staat der Nederlanden als grote schuldenaareen verzwaring van de rentelasten. Het bedrijfsleven moet meer
betalen voor het aantrekken van vreemd vermogen, terwijl de banken te maken krijgen met een verdere verkrapping van de rentemarge, die doorde huidige omgekeerde
rentestructuur (korte rente hoger dan lange rente) toch al
onder druk staat. De discontoverhoging werkt namelijk
vooral door in de korte rente, de lange rente is veel minder
gestegen. Financiele markten zien blijkbaar veel minder
dan DNB de noodzaak van een hogere rente in.
De recente gebeurtenissen hebben nog eens aangetoond dat de Nederlandse monetaire autonomie vrijwel
volledig is opgegeven om in de luwte van ons grote
buurland te genieten van het Duitse stabiliteitsanker. De
prijs daarvoor is echter hoog. De bevoegdheidsverdeling
op monetair terrain in Nederland leidt ertoe dat DNB, die
zelf de lasten niet draagt, bepaalt dat de prijs die anderen
moeten betalen niet te hoog is. Op zich is het een wonderlijke situatie dat een aan politieke controle onttrokken
orgaan zulke ingrijpende besluiten kan nemen. Formeel
is de minister van Financien bevoegd de president van
DNB bindende aanwijzingen te geven, maar dit is na 1948
(Bankwet) nog nooit gebeurd. Hoewel het toekennen van
meer politieke invloed op het monetaire beleid ook nadelen met zich brengt, zoals het gevaar van monetaire
financiering van begrotingstekorten, valt toch wel iets te
zeggen voor meer publieke discussie over het te voeren
monetaire beleid. Zeker nu binnenkort in het kader van
de Europese monetaire integratie verstrekkende beslissingen genomen moeten worden over de institutionele
structuur van een eventuele Economische en Monetaire
Unie, is volstrekte politieke afzijdigheid met betrekking tot
monetaire onderwerpen geen goede zaak.

A.J. Wolters
1. De Nederlandsche Bank, Jaarverslag 1988, Amsterdam,
1989, biz. 33.

1065

Auteurs